Brief regering : Reactie op de motie van het lid Van der Wal over inventariseren hoeveel objecten er nu in depots van de Nederlandse musea liggen en uitwerken hoe musea die kunst extern en internationaal kunnen aanbieden (Kamerstuk 36600-VIII-27)
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 531
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2024
De Kamer heeft mij door middel van de motie Van der Wal verzocht te inventariseren
hoeveel (kunst)objecten er op dit moment in depots van de Nederlandse musea liggen
(Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 27). Daarnaast verzocht de Kamer mij om uit te werken hoe musea opgeslagen dan wel tijdelijk
onbeschikbare kunst extern en internationaal kunnen aanbieden en op welke wijze musea
hierbij geholpen kunnen worden.
Bij de beantwoording van het eerste deel van de motie, de inventarisering van objecten
in depots van Nederlandse musea, betrek ik ook mijn toezegging over dit onderwerp.
Ik zal daarom zowel ingaan op de aantallen bij de Rijksmusea, als het aantal kunstobjecten
in Nederlandse musea. De gegevens die ik hiervoor gebruik zijn afkomstig van de Erfgoedmonitor.
Op deze website worden de meest actuele museumdata gepubliceerd. Dankzij de cijfers
die musea hiervoor elk jaar aandragen bestaat een goed beeld van waar collecties zich
bevinden.
Het tweede deel van de motie verzoekt in kaart te brengen hoe collectiemobiliteit
kan worden gestimuleerd. Op dit gebied gebeurt al veel door de musea zelf, waar nodig
ondersteund door overheidsmaatregelen. Ik zie enkele mogelijkheden om dit verder te
ondersteunen. Ik zal het Mondriaan Fonds en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
(RCE) vragen om respectievelijk de beschikbare regelingen die bijdragen aan collectiemobiliteit
en de Code Bruikleenverkeer op de werking te bezien. Daarnaast vraag ik de RCE om
ervaringen met het stimuleren van bruikleenverkeer met de sector te blijven delen.
Overzicht museale objecten op zaal
Het Ministerie van OCW, Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) en de Museumvereniging,
werken samen aan het verzamelen van museumdata. De cijfers over musea die hiermee
worden opgehaald, maakt mijn ministerie openbaar via de Erfgoedmonitor van de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed.1 Voor deze museumdata wordt jaarlijks uitgevraagd hoeveel objecten musea beheren,
welk percentage in het eigen museum te zien is, welk percentage zich in het depot
bevindt en welk percentage in bruikleen is bij een ander museum, zowel nationaal als
internationaal. De meest recente cijfers zijn van het jaar 2022.
Uit de museumdata blijkt dat de Rijksmusea in 2022, 60.005.800 objecten beheren.2 Hiertoe behoren enkele zeer omvangrijke collecties en (audiovisuele) archieven. Zoals
de collectie van Naturalis, bestaande uit 43 miljoen objecten, van kleine insecten
tot botten en fossielen. Ook het Fotomuseum beheert een grote collectie van zo’n 6,5
miljoen objecten waaronder veel negatieven. Dat wil zeggen dat ruim tachtig procent
van alle museale collecties wordt beheerd door deze twee instellingen. Tien procent
hiervan is in de zalen van de Rijksmusea te zien, 89 procent bevindt zich in depots
en één procent is bij binnenlandse bruikleennemers tentoongesteld. De Rijksmusea geven
ook werken in bruikleen aan buitenlandse musea. Doordat het hierbij gaat om minder
dan één procent van de totale collectie zijn deze gegevens niet terug te zien in de
data. Hierbij merk ik op dat niet alle collecties zich lenen voor presentatie op zaal.
De collectie van Naturalis heeft ook een wetenschappelijk belang en wordt voor onderzoek
veel geraadpleegd. Ook de (audiovisuele) archieven worden opgevraagd en hergebruikt,
zonder dat ze permanent te zien zijn.
Figuur 1. bron: Erfgoedmonitor
Een deel van de Rijkscollectie wordt niet door musea beheerd maar door de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed. Zonder eigen museumzaal zet de Rijksdienst zich er voor
in om zo veel mogelijk van de collectie in (langdurige) bruiklenen zichtbaar te maken
in binnen- en buitenland, waaronder in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Gemiddeld
lukt het om een derde van de collectie publiek toegankelijk te maken.
In 2022 hebben 123 kunstmusea museumcijfers aangeleverd. Gezamenlijk beheren zij ruim
8,5 miljoen objecten. Daarvan was 27 procent zichtbaar in de eigen instelling, en
twee procent bij binnenlandse bruikleennemers. Zeventig procent bevindt zich in depots.
Figuur 2. Bron: Erfgoedmonitor
Collectiemobiliteit
Net als de Kamer hecht ik veel waarde aan collectiemobiliteit. Door collectiestukken
te bruiklenen aan andere instellingen zijn deze vaker en op verschillende plekken
toegankelijk. Hierbij informeer ik u over collectiemobiliteit in de museumsector en
de wijze van ondersteuning vanuit het Rijk.
Nederlandse musea zetten zich veelvuldig voor in voor collectiemobiliteit. Een goed
voorbeeld is het project «Schatten uit het Rijks». Een zestal musea uit verschillende
regio’s bundelen kennis en expertise om reizende tentoonstellingen te maken met stukken
uit het Rijksmuseum Amsterdam. Dit betreft niet alleen werken die anders in het depot
zouden blijven, maar ook topstukken uit de eregalerij zijn dankzij deze samenwerking
buiten Amsterdam te zien. De tentoonstellingen zorgen voor een toename in de bezoekersaantallen
en stimuleren daarmee de lokale economie en gemeenschapszin. Voor het Rijksmuseum
is deze samenwerking eveneens van meerwaarde. Het schept een mogelijkheid om lokale
perspectieven toe te voegen aan nationale kunstschatten en de toegankelijkheid van
de collectie in heel Nederland te vergroten.
Een ander mooi voorbeeld van een museum dat inzichtelijk maakt wat collectiemobiliteit
kan betekenen voor een hele regio is het Fries Museum. Middels een kaartje op de website
is te zien waar de collectie is tentoongesteld. Zo’n 1.800 objecten zijn langdurig
in bruikleen bij musea, staten en stinzen, archeologische steunpunten, archieven en
andere instellingen. Daarnaast geeft het museum jaarlijks nog eens drie- tot vierhonderd
objecten voor een kortere periode in bruikleen.
Met bruikleenmiddagen en inhoudelijke begeleiding van conservatoren, zet de RCE zich
er voor in dat de collectie die het beheert op zo veel mogelijk plekken tentoongesteld
wordt. In de erfgoedsector zijn veel kleine instellingen afhankelijk van vrijwilligers.
De begeleiding die de RCE kan bieden maakt dat ook zij bruiklenen kunnen ontvangen.
Via presentaties op niet-museale plekken, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen of een dierenpark,
wordt de collectie nog toegankelijker voor een deels nieuw publiek. Niet alle werken
uit de collectie zijn hiervoor geschikt, maar de RCE zoekt actief naar de balans tussen
verantwoord behoud en een zo groot mogelijke toegankelijkheid van de collectie.
Deze voorbeelden laten zien dat de onderlinge collegialiteit groot is, evenals de
motivatie om collecties op andere plekken dan binnen de eigen instelling toegankelijk
te maken. Het realiseren van bruiklenen in binnen- en buitenland vergt echter veel
van musea. De administratieve lasten, kosten voor transport, verpakkingen, verzekeringen
en presentatie, maken dat een bruikleen een behoorlijke druk op de organisatie en
het beschikbare budget kan leggen.
Om musea te ondersteunen hun collecties optimaal te benutten, is bij het Mondriaan
Fonds de doorlopende regeling collectiemobiliteit beschikbaar. Musea kunnen een bijdrage
aanvragen voor een herwaarderingstraject van de eigen collectie of het herplaatsen
van een collectieonderdeel dat in een andere instelling beter tot zijn recht komt.
Daarnaast kunnen instellingen subsidie aanvragen voor het realiseren van tentoonstellingen,
waar bruiklenen onderdeel van kunnen uitmaken. Ook via private fondsen vinden musea
financieringsmogelijkheden die collectiemobiliteit ten goede komen.
Daarnaast zet ik me met de sector en andere overheden in voor het verlagen van drempels
voor bruikleenverkeer. Dit doen we door de Code Bruikleenverkeer op te nemen in het
Cultuurconvenant waarin OCW met provincie en gemeenten afspraken maakt over gezamenlijke
beleidsdoelen. De Code Bruikleenverkeer3 en de richtlijnen Slimmer Lenen4, verschaffen duidelijkheid over zaken als aansprakelijkheid en het doorbelasten van
kosten, waardoor het voor musea makkelijker wordt om aanvragen te honoreren. In lijn
met de codes is een subsidievoorwaarde van het Mondriaan Fonds dat instellingen handelen
vanuit wederkerigheid en dat aan Nederlandse musea daarom geen kosten voor bruikleen
in rekening worden gebracht. Overige directe kosten zoals voor transport, verzekering
en bekisting (handling fee) moeten zo laag mogelijk worden gehouden. Het meeste internationale
bruikleenverkeer verloopt volgens dezelfde principes. In het algemeen wordt alleen
voor de allergrootste topstukken, aan internationale bruikleennemers een aanvullende
vergoeding gevraagd.
Hoewel collectiemobiliteit hoog gewaardeerd wordt, zijn er ook risico’s aan verbonden.
Niet alle objecten zijn geschikt om permanent tentoon te stellen of om te reizen.
In het depot zijn de bewaaromstandigheden stabieler dan in een museumzaal. Daarnaast
brengt elk transport ondanks veiligheidsmaatregelen ook risico’s met zich mee. Musea
moeten daarom zorgvuldig afwegen hoe vaak en hoe lang een museumobject tentoongesteld
kan worden. Het is immers ook de taak van musea om ons erfgoed veilig door te geven
aan toekomstige generaties. Voor sommige wetenschappelijke en natuurhistorische collecties
geldt daarnaast dat ze niet verzameld zijn met het doel tentoongesteld te worden.
Sommige verzamelingen dienen als referentiecollectie. Bijvoorbeeld ten behoeve van
onderzoek dat bijdraagt aan actuele vraagstukken als klimaatverandering en het verdwijnen
van soorten. Hoewel ik collectiemobiliteit waar mogelijk wil stimuleren, moet er ook
voor worden gewaakt dat goed collectiebeheer niet in het geding komt.
Om deze reden vind ik het belangrijk vooral ook in te zetten op digitalisering. Onlangs
verscheen een nieuwe versie van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Dankzij deze
strategie worden collecties overal in Nederland online steeds beter vindbaar. Niet
alleen het publiek profiteert hiervan, het geeft ook een impuls aan bruikleenverkeer.
Goede digitale vindbaarheid van de collectie, zoals op collectienederland.nl, stimuleert
namelijk ook de vraag naar bruiklenen door collega-instellingen.
Dankzij bovengenoemde inzet concludeer ik dat musea in staat worden gesteld hun collecties
toegankelijk te maken buiten de muren van de eigen instelling. Zij doen dit zowel
digitaal als via bruiklenen in het binnen- en buitenland. Gelet op de organisatorische
impact van bruikleenverkeer op musea en daaraan verbonden kosten, is het opvallend
dat het bruikleenverkeer reeds omvangrijk is. Musea maken daarbij een zorgvuldige
afweging tussen verantwoord collectiebeheer en het publieke belang van toegankelijkheid.
Om musea in deze verantwoordelijkheid verder te ondersteunen vraag ik het Mondriaan
Fonds te bezien of bestaande regelingen die bijdragen aan bruikleenverkeer voldoende
aansluiten bij de behoeften in het veld. De Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
vraag ik ervaring met het stimuleren van bruikleenverkeer te blijven delen met de
sector en daarnaast te bezien of aanpassing van de Code Bruikleenverkeer wenselijk
is.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap