Brief regering : Kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Koekkoek over 'Alle Seinen op Groen' (Kamerstuk 36563-2)
36 563 Initiatiefnota van het lid Koekkoek over Alle Seinen op Groen
Nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2024
Hierbij ontvangt u de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Alle seinen op groen»
(Kamerstuk 36 563, nr. 2), zoals verzocht door de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).1 De inhoud van deze brief dient te worden gezien als eerste reactie op de initiatiefnota
en is daarom op dit moment nog vooral agenderend en reflecterend van aard. In het
hoofdlijnenakkoord is namelijk ook aangekondigd dat het kabinet gaat werken aan een
visie op internationaal spoor. Streven is deze visie in de eerste helft van 2025 aan
uw Kamer te sturen. Bij de totstandkoming van de visie wordt de komende periode nog
specifieker afgewogen in hoeverre voorstellen uit de initiatiefnota van Volt hierin
een plek kunnen krijgen, waaronder de verhouding tussen spoorvervoer en andere modaliteiten.
Alvorens ik hieronder een eerste reactie op de initiatiefnota geef, wil ik eerst het
Kamerlid Koekkoek bedanken voor haar inbreng en voor haar brede set aan voorstellen
om het internationale spoorwegvervoer te verbeteren en te versterken.
Het kabinet onderschrijft het belang van internationaal spoorvervoer voor personen
en dit is als een van de belangrijke opgave in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma
benoemd. Steeds meer mensen gaan ook met de trein naar het ons omringende buitenland.
Om die reden zal het kabinet komen met een voorstel voor grensoverschrijdend spoorvervoer,
inclusief de aansluiting van vijf treinstations op stations van de hogesnelheidslijnen
net over de grens. Diverse studies zijn en worden hiervoor uitgevoerd en in de eerste
helft van 2025 wordt dit voorstel voor grensoverschrijdend spoorvervoer met de Kamer
gedeeld. De voorstellen en ideeën uit de initiatiefnota worden daarbij meegewogen
en benut.
Vanuit het ministerie werken we met onze partners op dit moment op basis van het werkprogramma
internationaal spoor aan het verbeteren van internationale verbindingen. De Kamer
is hierover regelmatig geïnformeerd via de periodieke Kamerbrief over internationaal
spoor. Om internationaal treinvervoer een stap verder te brengen, moet aan weerszijde
van de grens alles op elkaar zijn afgestemd. Om dit voor elkaar te krijgen werkt het
Ministerie van IenW nauw samen met andere lidstaten, bilateraal met buurlanden en
met het, mede vanuit Nederlands initiatief tot stand gebracht, International Rail
Passengers Platform (IRP). Natuurlijk lopen we daarbij tegen beperkingen of uitdagingen
aan, zoals ook in de initiatiefnota benoemd. Het wegnemen van barrières voor vervoerders
is als een van de punten ook in het hoofdlijnenakkoord genoemd om in de komende jaren
werk van te maken. Daarbij zien we dat vervoerders in toenemende mate interesse tonen
in nieuwe verbindingen van en naar Nederland. Ook voor de komende periode staan een
aantal verbeteringen op de rol. Daarnaast wil ik benadrukken dat er afgelopen jaren
voor de reiziger relevante stappen zijn gezet. Voorbeelden daarvan zijn de versnelling
van de IC Amsterdam-Berlijn met een halfuur, de Drielandentrein tussen Aken-Heerlen-Maastricht-Luik
die afgelopen juni is gaan rijden, de pilot in het kader van de Air-Rail samenwerking
om een vlucht tussen Amsterdam en Brussel te vervangen door een trein die door KLM
is uitgevoerd en het systeem van grensoverschrijdende ticketing via een Mobility as
a service (MaaS) applicatie.
In het vervolg van deze reactie wordt vooral ingegaan op de stappen die nu al worden
gezet in lijn met de initiatiefnota, en op de uitdagingen en de te maken keuzes voor
het internationaal spoor. Daarbij wordt echter niet vooruitgelopen op de uitwerking
van die keuzes, die nu nog verkend worden.
Reactie op de initiatiefnota
In de initiatiefnota zijn een aantal hoofdpunten te onderscheiden, die hierna worden
aangestipt en uitgewerkt. Het gaat om:
1. De ambitie op internationaal spoor vraagt keuzes; ten opzichte van andere vormen van
treinvervoer, financiering en prioritering van projecten.
2. De reiziger centraal; integrale ticketing en passagiersrechten.
3. Beschikbaarheid en verdeling van capaciteit.
4. Het realiseren van nieuwe en verbeteren van bestaande verbindingen.
5. Het verbeteren van de interoperabiliteit en level playing field.
1. De ambitie op internationaal spoor vraagt keuzes
De internationale bereikbaarheid van Nederland is van groot belang voor de positie
van ons land. Luchtvaart, spoor- en wegverkeer hebben elk hun eigen rol in die internationale
bereikbaarheid en vullen elkaar aan. De kwaliteit van de bereikbaarheid wordt daarbij
bepaald door hoe snel en hoe frequent een verbinding is, welke overstapmogelijkheden
er zijn en tegen welke prijs hiervan gebruik kan worden gemaakt. In de afwegingen
die worden gemaakt, wordt naast bereikbaarheid ook naar maatschappelijke doelstellingen
ten aanzien van economie, efficiëntie, duurzaamheid en gezondheid gekeken.
De afgelopen jaren is een flinke groei van het aantal internationale treinreizigers
waarneembaar. In absolute aantallen blijft het aantal internationale treinreizigers
met ruim 10 miljoen reizigers per jaar ten opzichte van het aantal binnenlandse treinreizigers
beperkt. Maar duidelijk is dat de internationale reiziger de trein steeds meer weet
te vinden. De groei zit vooral op de middellange afstandsverbindingen richting Brussel/Londen/Parijs
en richting Frankfurt. Bij de kortere grensoverschrijdende verbindingen, zoals de
recent doorgetrokken Drielandentrein, gaat het minder om de capaciteit, maar vooral
om het belang voor de economische en sociale verbinding tussen de grensregio’s. Het
belang van internationale treinen wil ik daarom ook in een brede context bezien. Dat
sluit ook aan bij de bredere Europese ambitie en van omliggende landen om internationaal
spoorwegvervoer te positioneren als een aantrekkelijk en duurzaam alternatief. Zo
is Nederland (inclusief Schiphol als belangrijke hub) reeds verbonden met het HSL-netwerk
richting het zuiden en westen en is het Nederlandse netwerk over de oostelijke grens
verbonden aan een aantal belangrijke HSL-knooppunten net over de grens in Duitsland,
zoals Duisburg en Keulen.
Meer reizigers betekent ook de behoefte aan een groter en verbeterd aanbod. Het inspelen
op een verdere groei is echter alleen mogelijk door beschikbare ruimte te benutten
en waar nodig en mogelijk meer ruimte op het spoor beschikbaar te stellen. Om die
mogelijkheden beter te leren kennen, heeft ProRail recent in kaart gebracht welke
mogelijkheden daarvoor nog zijn langs de drie belangrijke corridors (via HSL-Zuid,
via Hengelo-Bad Benthem en via Arnhem-Oberhausen) en binnen de bestaande plannen,
zowel in Nederland als over de grens (zie bijlage 1). Uit de studie blijkt dat er
binnen de bestaande en beschikbare internationale treinpaden nog mogelijkheden zijn
voor groei van het aantal treinen en reizigers richting 2035. Voor verdere doorgroei
van het aantal internationale treinen zijn ook infrastructureel flinke ingrepen nodig.
Naast een scherpe financiële afweging over de inzet van middelen, vraagt dit ook een
bredere afweging tussen het belang van binnenlands en buitenlands passagiersvervoer
en goederenvervoer. Bij zo’n afweging dient ook het verschil in de (relatieve) effecten
ten aanzien van duurzaamheid, CO2-uitstoot en gezondheidseffecten meegenomen te worden; wanneer grootschalig nieuw
(HSL-)spoor moet worden aangelegd om verbindingen mogelijk te maken, levert dit onder
andere veel uitstoot van CO2 op per reizigerskilometer die uiteindelijk over dit nieuwe spoor gereisd wordt, terwijl
dit veel lager is bij het beter benutten van bestaand spoor al dan niet in combinatie
met kleine infrastructurele maatregelen. Tegelijkertijd schetst ProRail in haar rapport
dat genoemde investeringen niet nieuw zijn én dat deze in de regel meerdere segmenten
ten goede komen. Internationaal spoorverkeer «lift» zogezegd mee met grotere netwerkinterventies.
Daarbij is het van belang dat een goede aansluiting wordt gevonden bij de plannen
van onze buurlanden. Deze analyse kan dienen voor een nog te organiseren verdiepend
overleg met vervoerders, stakeholders en partners over de grens. Over de mogelijkheden
en onmogelijkheden die het kabinet hierin ziet, wordt de Kamer bij het voorstel voor
grensoverschrijdend spoorvervoer nader geïnformeerd.
2. De reiziger centraal; integrale ticketing en passagiersrechten
In de initiatiefnota worden diverse voorstellen gedaan ten aanzien van integrale ticketing
en passagiersrechten. Ook voor het kabinet is dit een punt van aandacht. Voor veel
reizigers is het een hele uitdaging om juiste en complete informatie over de mogelijkheden
van een internationale treinreis te vinden. Vervolgens is het boeken vaak ook niet
eenvoudig, zeker wanneer er bij een reis sprake is van verschillende vervoerders.
Verkoop door derden vindt nog beperkt plaats en wordt ook niet altijd mogelijk gemaakt
door vervoerders. In dat opzicht is de luchtvaart al verder, waar vooral het bieden
van een overzicht van de mogelijkheden en de verkoop door derden gemeengoed is.
Vervoerders hebben vanzelfsprekend een belangrijke rol om de informatie over en de
verkoop van tickets te verbeteren, net als het verstrekken van informatie tijdens
de reis. In 2021 heeft de branchevereniging van Europese spoorvervoerders Community
of European Railways (CER) een Roadmap uitgebracht met daarin concrete acties om te
komen tot verbetering van beschikbaarheid van internationale treintickets. Daarnaast
is door 17 grote Europese spoorwegondernemingen een overeenkomst (Agreement on Journey
continuation, AJC) opgesteld over het kunnen vervolgen van een treinreis bij een verstoring.
Ondanks dat de AJC een overeenkomst is tussen verschillende vervoerders, is het niet
zo dat reizigers ook automatisch gebruik kunnen maken van een andere vervoerder bij
een verstoring. De (bereidheid tot) samenwerking tussen vervoerders is daarin nog
beperkt. Dit zal de komende jaren moeten verbeteren. De verantwoordelijkheid wordt
bij een verstoring nog te zeer bij de reiziger zelf gelegd.
Gelet op het internationale karakter van dit vraagstuk is het logisch om ticketing
voor internationaal treinvervoer op Europees niveau te adresseren. Een dergelijke
benadering ligt ook aan de grondslag van hoe dit in de luchtvaart geregeld is. Zoals
eerder met de Kamer is gedeeld en ook verwoord in de initiatiefnota, lopen er momenteel
verschillende initiatieven ten aanzien van ticketing op Europees niveau. De Europese
Commissie werkt aan een wetsvoorstel voor Multimodal Digital Mobility Services (MDMS)
dat multimodaal reizen binnen Europa moet vergemakkelijken voor de reiziger door de
samenwerking tussen verschillende vervoerders en aanbieders van tickets te verbeteren.
De Europese Commissie heeft het uitbrengen van dit MDMS-voorstel echter uitgesteld.
IenW blijft zich actief in Europa inzetten door het delen van best practices over
MDMS en het voeren van gesprekken met de Commissie en andere lidstaten. Zo is door
Nederland tijdens de EU Transportraad in juni 2024 benadrukt om snel na de Europese
verkiezingen het wetsvoorstel voor MDMS op te pakken. Vooruitlopend hierop heeft Nederland
een non-paper gestuurd naar de Europese Commissie. Deze is ook eerder met de Kamer
gedeeld.2
Ook binnen het IRP (the Ministerial Platform on International Rail Passenger Transport)
staat ticketing van treinverkeer prominent op de agenda met als inzet om hierover
afspraken te maken tussen een groot aantal Europese landen en de markt om het voor
reizigers makkelijker te maken een internationaal (multimodaal) ticket te kunnen zoeken
en boeken. Goede voorbeelden kunnen deze discussie daarbij voeden. Als onderdeel van
de MaaS-pilot Limburg is een applicatie ontwikkeld, waarbij via de telefoon kan worden
in- en uitgecheckt en waarbij deze applicatie ook is uitgerold naar de internationale
verbinding richting Aken/Keulen. Momenteel is het Ministerie van IenW in gesprek met
de Belgische partners over opschaling van dit initiatief naar de Belgische zijde van
de verbinding Aken-Maastricht-Luik.
3. Beschikbaarheid en verdeling van capaciteit
Het Nederlandse spoornetwerk is fijnmazig en behoort tot de drukst bereden netwerken
in de wereld. Capaciteit op het netwerk is daardoor schaars. Het Besluit capaciteitsverdeling
hoofdspoorweginfrastructuur vormt het spelregelkader voor hoe jaarlijks wordt omgegaan
met aanvragen voor capaciteit door vervoerders in aanvulling op de bestaande Europese
wet- en regelgeving. In het besluit is geregeld dat concessievervoer voorrang krijgt
op onder andere internationaal personenvervoer in open toegang. Die keuze is gemaakt
om te zorgen dat (binnenlands) concessievervoer, dat de basis van het Nederlandse
openbaar spoorvervoernetwerk vormt, geborgd kan worden. Bij een toename van bijvoorbeeld
internationaal personenvervoer zou dit van invloed kunnen zijn op de robuustheid en
het efficiënt gebruik van de infrastructuur, en daarmee op de kwaliteit en stabiliteit
van de dienstverlening voor de reiziger die binnen Nederland reist. Het Besluit capaciteitsverdeling
bevat minimumbedieningsniveaus voor internationale treindiensten om te verzekeren
dat deze kunnen rijden naast het concessievervoer.
De initiatiefnota beschrijft de urgentie om meer langjarige zekerheid te bieden aan
vervoerders. Vervoerders schaffen geen treinen aan wanneer zij maar beperkt zekerheid
hebben op de inzet daarvan. Dit is een terechte constatering, wat internationaal ook
onderwerp van gesprek is. In dat verband is het ook goed om te wijzen op het voorstel
van de Europese Commissie voor een verordening capaciteitsmanagement3. Deze biedt aanknopingspunten voor meer langjarige zekerheid. Zo is de intentie van
de verordening om ruimte te maken voor het werken met een zogeheten rolling planning.
In artikel 31.1: «an applicant shall have the right to request infrastructure capacity over a period
of time exceeding one working timetable period».
De door de Europese Commissie voorgenomen verordening omvat eveneens voorstellen om
in de volle breedte tot de harmonisatie van processen van capaciteitsmanagement en
verkeersleiding op Europees niveau. De infrastructuurbeheerders dienen deze coördinatie
van processen vorm te geven. Daar hoort dus ook de afstemming over de grens bij. Het
Europees Parlement heeft ervoor gepleit het EU agentschap voor spoorwegen (ERA) een
ondersteunende en voorbereidende rol te geven bij de eventueel noodzakelijke wettelijke
verankering van deze harmonisatie. De uitvoering van het capaciteitsmanagement en
de verkeersleiding blijft op nationaal niveau bij de infrastructuurbeheerder van de
lidstaat.
Daarnaast wordt onderzocht door ProRail of Nederland in de (nabije) toekomst grensoverschrijdende
kaderovereenkomsten aan wil bieden aan vervoerders. Met een dergelijke overeenkomst
maken een infrastructuurbeheerder en een vervoerder afspraken over het gebruik van
het spoor voor een langere periode. Die afspraken gaan niet over een specifiek treinpad,
maar wel over het aanbieden en afnemen van een bepaalde hoeveelheid capaciteit in
een bepaalde tijdsperiode. Bijvoorbeeld elke maandag één trein van Amsterdam Centraal
naar Zevenaar-grens tussen 20.00 en 24.00 uur. Aan een kaderovereenkomst zijn voor
zowel de beheerder als spoorwegonderneming rechten en verplichtingen gekoppeld die
daarmee het speelveld veranderen. Een dergelijk instrument is voor een vervoerder
cruciaal om in een vrije marktcontext investeringen in duur treinmaterieel te kunnen
doen. Of kaderovereenkomsten hiervoor het geijkte instrumentarium zijn, moet echter
blijken uit het onderzoek van ProRail.
Tijdens de EU Transportraad van 18 juni jl. is een Algemene Oriëntatie behaald voor
de capaciteitsmanagementverordening. De volgende stap is de start van de onderhandelingen
met het Europees Parlement. Het tijdstip voor het starten van de triloogonderhandelingen
is op dit moment nog niet bekend.
Het kabinet blijft het belang van invloed van lidstaten op de verdeling van capaciteit
benadrukken en wijst ook op het belang van voldoende capaciteit voor openbare dienstcontracten4.
4. Het realiseren van nieuwe en verbeteren van bestaande verbindingen
De afgelopen jaren is vanuit het ministerie hard gewerkt aan het verbeteren van bestaande
verbindingen en het tot stand brengen van nieuwe (of hernieuwde) verbindingen. De
reeds genoemde versnelling van de IC Amsterdam-Berlijn en de start van de 3LT zijn
voorbeelden hiervan. De komende jaren hopen we met de IC Amsterdam-Brussel, de IC
Eindhoven-Düsseldorf en de regionale verbinding tussen Coevorden en Rheine zichtbare
stappen te zetten die leiden tot een verbeterde of nieuwe verbinding voor internationale
reizigers. Vanuit de inzet uit het regeerprogramma om de aansluiting van vijf treinstations
op stations van de hogesnelheidslijnen net over de grens, wordt invulling gegeven
aan de verbetering van het grensoverschrijdend spoorvervoer.
Hieronder zal worden ingegaan op de specifieke verbindingen, die in de initiatiefnota
worden genoemd.
Eindhoven – Heerlen – Aken
Een verbinding Eindhoven–Aken, eventueel ook aangesloten op een verbinding richting
de Randstad, is een lang gekoesterde wens in de regio. Het sluit aan bij de potentie
van Eindhoven als internationaal knooppunt en de verbinding tussen twee belangrijke
universiteitssteden. In 2020 is tussen rijk en regio een gefaseerde aanpak afgesproken
voor de introductie van een structurele intercity tussen Eindhoven en Aken. De eerste
stap daarvan is uitgevoerd; op dit moment kunnen reizigers twee keer per uur tussen
Aken en Eindhoven reizen met een cross platform overstap op station Heerlen. De tweede
stap (en het eindbeeld) is een directe intercity. Daartoe is een onderzoek naar lijnvoeringsopties
uitgevoerd. Dit onderzoek laat zien dat voor alle opties aanzienlijke investeringen
nodig zijn in infrastructuur, materieel en systemen, naast de benodigde exploitatiebijdragen.
Rijk en regio hebben afgesproken op basis hiervan wel een logische doorgroeioptie
uit te werken.
Voor een directe intercity tussen Eindhoven en Aken zijn investeringen aan de infrastructuur
nodig. Deze capaciteitsvergrotende inframaatregelen bij Eindhoven worden verkend in
de MIRT-Verkenning Spoorknoop Brainportregio Eindhoven. Voor de eerste beperkte aanpassingen
in deze verkenning zijn de financiële middelen voorzien. Voor de vervolgstappen –
ook nodig voor het rijden van de IC Eindhoven–Aken – nog niet. Dit vraagt een investering
oplopend tot ruim € 900 mln. Tot het moment dat de schaalsprong gerealiseerd is, past
een IC Eindhoven Aken alleen in de dagranden. De uitwerking van een variant in de
dagranden is onder trekkerschap van de provincie Limburg in beeld gebracht. Daaruit
is naar voren gekomen dat dit juridisch en financieel ingewikkelder is dan gedacht.
Op voorspraak van de provincie Limburg is in de stuurgroep IC Aken besloten om de
aandacht primair te richten op een volwaardige IC-verbinding. Parallel heeft ondertussen
Arriva een melding voor open toegang gedaan voor de dienst Eindhoven–Aken gedurende
de hele dag vanaf december 2025. Medio 2025 zal ProRail beoordelen of de benodigde
capaciteit hiervoor beschikbaar is.
Weert – Hamont – Antwerpen
Vorig jaar is aan de Kamer een rapportage gestuurd waarbij de meest kansrijke optie
in kaart is gebracht voor de verbinding Weert–Hamont–Antwerpen inclusief een financiële
raming5. Op dit moment wordt aanvullend hierop een inschatting gemaakt van de inpassingsmaatregelen
voor geluid en trillingen. Daarnaast is de Belgische infrastructuurbeheerder Infrabel
gevraagd om een expert opinion op de gemaakte kosteninschatting te geven waar het
om Belgische spoorsystemen gaat. Op basis van deze informatie wordt met de regionale
partners, de Belgische overheid en de sector een keuze gemaakt over het vervolg.
Zwolle – Twente – Münster
Op dit moment rijden er dieseltreinen op het baanvak Enschede–Gronau, met verbindingen
naar Münster en Dortmund. Aan Duitse zijde is het besluit genomen om de verbinding
Gronau–Münster te elektrificeren. Duitsland wil dit richting 2030 gerealiseerd hebben.
Zonder aanpassingen aan de infrastructuur in Nederland zal er na elektrificatie aan
Duitse zijde geen rechtstreekse grensoverschrijdende treinverbinding meer mogelijk
zijn, omdat er geen sprake is van een bovenleiding op het traject Gronau–grens–Enschede.
Gelet op het belang van deze verbindingen voor de regio streven Rijk en regio ernaar
deze verbinding voor reizigers van en naar Duitsland te kunnen blijven aanbieden en
waar mogelijk verder te ontwikkelen door elektrificatie van het spoor tussen Enschede
en Gronau en doorkoppeling van verbindingen op station Enschede zodat de binnenkomende
Duitse treinen kunnen doorrijden richting Hengelo/Zwolle.
Rijk en regio hebben daarom een opdracht verleend aan ProRail voor het uitvoeren van
een verkenning naar de benodigde (infrastructurele) aanpassingen voor beide maatregelen.
Het Rijk heeft daarnaast € 30 mln. gereserveerd voor realisatie, beheer en onderhoud
voor de elektrificatie van het spoor tussen Enschede en Gronau – waarbij eveneens
wordt uitgegaan van een 50/50-verdeling van de totale kosten. De verkenning wordt
in verschillende fases afgerond. Uiterlijk de tweede helft van volgend jaar volgen
de conclusies van het eerste deel van het onderzoek, de elektrificatie tussen Enschede
en de Duitse grens. Het deel Zwolle–Enschede volgt begin 2026.
Noord/Zuidlijn
In het regeerprogramma is het project OV-verbinding Amsterdam–Haarlemmermeer (OVAH)
als een van de prioritaire projecten benoemd (naast de Nedersaksenlijn en Lelylijn).
Een van de belangrijkste doelstellingen van het project is om ruimte te creëren in
de Schipholtunnel zodat er meer (inter)nationale treinen kunnen gaan rijden. De Verkenning
OVAH loopt sinds november 2022. Er wordt toegewerkt naar een Voorkeursbeslissing eind
2025. Op dat moment dienen kosten en budget met elkaar in evenwicht te zijn.
Groningen – Oldenburg – Bremen
Voor de Wunderline wordt hard gewerkt aan het realiseren van bouwstap 1 waarmee een
reistijdwinst van 17 minuten wordt gerealiseerd per 2025. Daarnaast werken de Duitse
partners aan het herstel van de Friesenbrücke. De verwachting is dat deze projecten
op tijd gereed zijn om medio 2025 de treindienst tussen Groningen en Leer weer te
kunnen hervatten, met 17 minuten minder reistijd dan voorheen.
Voor bouwstap 2 wordt onderzoek gedaan naar een alternatieve invulling, mede omdat
de realisatiekosten voor bouwstap 1 en de bijgestelde kostenramingen voor bouwstap 2
hoger zijn uitgevallen. Een directe trein en een versnelling van de verbinding zijn
onderdeel van dit onderzoek. Daarbij is tevens een uitgangspunt dat het perspectief
voor bouwstap 2 zoveel mogelijk gekoppeld zou moeten zijn aan andere (regionale /
nationale) spoorambities. Dit wil zeggen dat de meerwaarde van maatregelen zo groot
mogelijk zou moeten zijn en dat synergiën moeten worden benut. Zo kan het ook tot
voordelen leiden voor andere spoorprojecten. Daarnaast wordt ook gekeken naar verbeteringen
op het gebied van exploitatie, zoals ticketing. In Limburg en Noordrijn Westfalen
is het al mogelijk om eenvoudig grensoverschrijdend te reizen met verscheidene MaaS-pilots.
Dit zou ook op de Wunderline toegepast kunnen worden.
Groningen–Bremen is onderdeel van het uitgebreide TEN-T netwerk. De internationale
potentie van de Lelylijn wordt op dit moment onderzocht. Een verdere opwaardering
van de Wunderline (bijv. snelheidsverhoging) kan hier een rol in spelen. Dit is onderdeel
van het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn en dit wordt volgens planning eind 2024 opgeleverd.
5. Verbeteren interoperabiliteit en level playing field
Eén van de grootste uitdagingen bij het realiseren van een internationale verbinding
is om rekening te houden met de verschillen tussen regelgeving, systemen en vereisten
die gelden in Nederland en in andere landen (in het bijzonder buurlanden). Eerder
in deze brief is geschetst aan welke verbeteringen wordt gewerkt waar het gaat om
het optimaal benutten van beschikbare capaciteit. Ook de uitrol van ERTMS en de inzet
op integrale ticketing zijn verbeteringen om te komen tot interoperabiliteit op het
vlak van de infrastructuur en digitalisering.
In het regeerprogramma wordt het belang benadrukt om (nieuwe) vervoerders de kans
te bieden internationale treindiensten aan te laten bieden door belemmeringen daarbij
waar mogelijk weg te nemen. Met ingang van de nieuwe HRN-concessie zijn de meeste
lange afstandsverbindingen in open toegang. Het Ministerie van IenW werkt aan een
beleidskader voor open toegang, wat eind van dit jaar aan de Kamer wordt gestuurd.
Ook in Europa is de inzet van het kabinet om de interoperabiliteit te verbeteren.
In de nieuwe TEN-T verordening is bijvoorbeeld opgenomen dat het spoorkernnetwerk
uiterlijk per 2030, het uitgebreide kernnetwerk per 2040 en het uitgebreide netwerk
per 2050 geëlektrificeerd zal moeten worden. Elektrificatie staat voor een duurzame
energievoorziening die aantrekkelijk is voor grensoverschrijdend vervoer, juist ook
om de interoperabiliteit te verbeteren. Het Ministerie van IenW beziet nu de verdere
implementatie van de recent herziene TEN-T verordening, bijvoorbeeld voor ERTMS.
Voor het toelaten van treinen is er sinds het 4e spoorwegpakket bepaald dat voor internationale treinen de toelating dient te geschieden
via de one stop shop van het EU-agentschap voor spoorwegen (ERA). Dit is sinds 2019 praktijk. In het geval
van resterende, afwijkende, technische eisen op netwerkniveau moeten in Nederland
de ILT samenwerken met de nationale veiligheidsinspecties.
De Europese Commissie bereidt een voorstel voor herziening van het rijbewijs machinisten
voor. Daarin zullen ook de taalvereisten aan bod komen. Het Ministerie van IenW heeft
bij de consultatie voor deze herziening gepleit voor meer flexibele oplossingen voor
de taalvereisten voor machinisten, zodat bijvoorbeeld machinisten en ook verkeersleiding
van de Engelse taal gebruik kunnen maken. Nederland zal hierop blijven inzetten bij
de fase voorafgaand aan het uitbrengen van het voorstel van de Europese Commissie.
Ten slotte
De komende maanden zal ik een voorstel voorbereiden om vanuit het kabinet richting
te geven bij het verbeteren van het internationale treinvervoer. Ik hoop met uw Kamer
over dit dossier de komende periode constructief samen te werken gelet op het belang
dat wij beiden hechten aan dit onderwerp.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat