Brief regering : Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 396
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2024
Dit afgelopen jaar was een bijzonder sportjaar. Eerst de mannen van het Nederlands
elftal die voor het eerst sinds 2004 weer eens de halve finale van het EK voetbal
haalden en daarna de recordprestaties van TeamNL tijdens de Olympische en Paralympische
Spelen in Parijs. Een bomvolle sportzomer waar heel veel Nederlanders, inclusief ikzelf,
van hebben genoten. Het zorgde voor onvergetelijke momenten waarbij sport op een unieke
manier zorgt voor een gevoel van verbondenheid en inspiratie.
Die prestaties komen echter niet uit de lucht vallen. Allereerst gaat er ontzettend
veel (vaak eenzame) training en toewijding aan vooraf van onze sporters en hun coaches.
Maar we hebben de afgelopen decennia ook samen met sportbonden, NOC*NSF, tal van professionals
en organisaties hard gewerkt aan en geïnvesteerd in een brede en solide sport- en
beweegbasis in Nederland. Deze basis ligt (mede) ten grondslag aan het succes van
onze Paralympiërs en Olympiërs.
De brede en solide basis wordt voor een groot deel gevormd door de diverse Nederlandse
sportinfrastructuur, met haar verenigingen en vrijwilligers. Die is uniek in de wereld.
En hoe meer Nederlanders opgroeien met sporten en bewegen, hoe meer talent uiteindelijk
de weg naar Olympisch en Paralympisch succes weet te vinden. Daarmee is de mate van
het Nederlandse Olympische en Paralympische succes dus ook ergens een graadmeter van
hoe het gaat met de sport in Nederland.
Gezien de afgelopen Olympische en Paralympische Spelen, zou je kunnen zeggen: het
gaat zeer goed dus. Maar de medaillespiegel van 2024 is voor een groot deel een reflectie
van het sportklimaat van vijftien tot vijfentwintig jaar geleden, toen de gouden,
zilveren en bronzen atleten van nu begonnen met sporten en zich ontwikkelden van pupil
tot topsporter.
De meeste pupillen worden overigens geen topsporter en zullen nooit een Olympische
of Paralympische medaille halen. Maar toch winnen ze. Want hoe ik naar sport kijk
is niet als enkel een fysieke activiteit met een resultaat als gevolg.
Sport maakt het leven niet alleen leuker, door te sporten zit je lekkerder in je vel
en in je hoofd, je maakt vrienden, je leert winnen en verliezen, je leert omgaan met
prestatiedruk en je werkt aan je zelfvertrouwen. Deze lessen maken je weerbaar en
veerkrachtig en leren je omgaan met uitdagingen in het leven. Door van jongs af aan
al te sporten is de kans groot dat je dit op latere leeftijd ook nog doet. Daarmee
verbeteren we de kwaliteit van leven van jong tot oud. Zoals ik aangaf: onze brede
solide sportbasis is uniek in de wereld, maar tegelijkertijd niet vanzelfsprekend.
Zo zien we dat een groot deel van de jeugd niet voldoet aan de beweegrichtlijnen en
de motorische vaardigheden van jongeren gaan al een hele tijd achteruit. Én lang nog
niet iedereen kan profiteren van de kracht van sport. Bijvoorbeeld omdat je niet bent
opgegroeid met sport, je een handicap hebt of omdat sport voor jou moeilijk betaalbaar
is.
Maar niet alleen door te sporten word je fitter, met bewegen ben je ook al goed bezig.
Het helpt dan als de omgeving je uitnodigt om in beweging te komen. Bovendien zien
we ook dat de vraag naar sport verandert: we sporten bijvoorbeeld niet altijd meer
bij een traditionele sportvereniging.
Binnen het sport en beweegbeleid wat ik als Staatssecretaris zal voeren, heb ik daarom
drie prioriteiten:
1. jeugd meer laten sporten en bewegen;
2. mensen met een handicap meer laten sporten en bewegen, en
3. mensen in armoede meer laten sporten en bewegen.
Om het concreet te maken: over vier jaar, in 2028, is het precies 100 jaar geleden
dat Nederland in Amsterdam de Olympische Spelen organiseerde. Ik wil dat we binnen
die vier jaar samen met alle partners die hieraan bijdragen, of kunnen bijdragen,
de volgende voortgang hebben geboekt:
• Het aandeel kinderen (4 t/m 11 jaar) dat voldoet aan de beweegrichtlijn is in 2028
toegenomen van de huidige 60 procent naar 65 procent. Voor jongeren (12 t/m 17 jaar)
geldt dat dit aandeel van 40 naar 50 procent is toegenomen.
• Sportdeelname (wekelijks) van mensen met een handicap is toegenomen van de huidige
38 procent naar 50 procent in 2028.
• Sportdeelname (wekelijks) van kinderen en volwassenen in armoede is toegenomen van
44 procent nu naar 52 procent in 2028.
In deze brief zet ik uiteen hoe ik dat wil bereiken, welke accenten ik wil aanbrengen
en welke stappen ik daarvoor wil nemen.
Daarbij maak ik op voorhand drie opmerkingen:
• Aangezien het kabinet in juli van dit jaar is aangetreden, zullen veel plannen hiervoor
nog moeten worden uitgewerkt. Ik heb daarbij wel zoveel mogelijk prioriteiten en accenten
aangegeven, hierbij wil ik nadrukkelijk ook de ideeën en plannen die leven in de Tweede
Kamer meenemen. Een aantal van die ideeën heb ik al meegenomen in deze brief.
• Met mijn inzet bouw ik voort op de gezamenlijk afspraken en activiteiten die lopen
vanuit Sportakkoord II en het actieplan Nederland beweegt. Sportakkoord II loopt tot
en met 2026, dit is inclusief de bestuurlijke afspraken van de Brede Regeling Combinatiefuncties.
Het actieplan Nederland Beweegt loopt tot en met 2025. In 2025 en 2026 wil ik samen
met de partners de gemaakte afspraken prioriteren en meer richten op ondersteuning
op de plekken en situaties waar het écht nodig is. Hiermee beoog ik meer mensen in
aanraking te laten komen met sport en bewegen, in lijn met de drie prioriteiten die
ik eerder heb genoemd. Zowel de voortgangsmonitor Sportakkoord II1 (bijlage 2) als de Voortgangsmonitor Brede Regeling Combinatiefuncties2 (bijlage 3a,b,c,d) en de evaluatie van het actieplan Nederland beweegt bieden hiervoor
input.
• In 2025 vinden er geen bezuinigingen plaats, maar in de jaren vanaf 2026 zullen we
het met minder geld moeten doen. Dit vraagt om keuzes, keuzes die ook noodzakelijk
zijn om andere subsidies zoals de ondersteuning aan het Jeugdfonds Sport en Cultuur,
Fonds Gehandicaptensport en de instellingssubsidie topsport aan NOC*NSF in stand te
houden.
Los van de geformuleerde prioriteiten vind ik het van belang dat sport en bewegen
een onlosmakelijk onderdeel wordt van het dagelijks ritme van mensen. Van de bank
af, achter het bureau vandaan, uit de stoel; dat moet het devies zijn. Dat vergt niet
alleen inzet vanuit VWS, maar ook vanuit de brede omgeving waar mensen zich in bevinden,
zoals werkgevers en de openbare ruimte. Er zijn goede voorbeelden van werkgevers die
beweeg mogelijkheden bieden aan hun medewerkers. Maar dit kan en moeten er meer worden,
en daar zie ik ook een rol voor mijzelf om dat te stimuleren.
In deze brief ga ik ook in op een belangrijk overkoepelend thema: een sociaal veilige
en eerlijke sport. Want iedereen moet met plezier kunnen sporten in een veilige en
verantwoorde omgeving. Een belangrijk onderdeel van de inzet die ik pleeg om dat te
bevorderen, is de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum in de sport
waar ik later deze brief op in ga.
In 2025 start ik een beleidsevaluatie die input gaat opleveren voor nieuw beleid na
2026. Hierbij zou ik ook verkennen of wetgeving tot de mogelijkheden behoort. Conform
de motie van de Kamerleden Van den Brink en Rudmer Heerema zou deze verkenning na
afronding van Sportakkoord II plaatsvinden.3 In het Hoofdlijnenakkoord is echter het voornemen opgenomen dat Specifieke Uitkeringen
vanuit het Rijk aan gemeenten worden overgeheveld naar het gemeentefonds om zo een
flinke daling in de administratieve lastendruk te bewerkstelligen en gemeenten meer
autonomie geven over de besteding van de middelen. De integrale besluitvorming over
welke Specifieke Uitkeringen (SPUK’s) wel en niet worden omgezet naar een fondsuitkering
in 2026 vindt plaats in het eerste kwartaal van 2025. Parallel aan deze besluitvorming
zal ik alternatieve mogelijkheden voorbereiden om vanuit het Rijk beleidsdoelen op
het terrein van sport en bewegen te kunnen realiseren en verantwoordelijkheden vast
te leggen, waarbij ik onder andere het proces tot het komen van een sport- en beweegwet
herneem.
In de volgende paragrafen licht ik mijn inzet op de door mij geformuleerde prioriteiten
toe en ga ik in op moties en toezeggingen die hieraan gerelateerd zijn. De moties
en toezeggingen die gerelateerd zijn aan andere onderwerpen dan de hierboven genoemde
thema’s licht ik toe in bijlage 1.
Bij deze brief vindt u de volgende bijlagen:
Bijlage 1: Moties en toezeggingen
Bijlage 2: Voortgangsrapportage Sportakkoord II «Fundament versterkt»
Bijlage 3a: Voortgangsmonitor Brede Regeling Combinatiefuncties
Bijlage 3b: Verdieping vakleerkrachten bewegingsonderwijs
Bijlage 3c: Verdieping de buurtsportcoach
Bijlage 3d: Verdieping de clubontwikkelaar
Bijlage 4: Tussenrapportage Buitenspelen
Bijlage 5: Rapport «Financiële regelingen voor sport en zwemles»
Bijlage 6: Rapport «Eigendom en exploitatie van zwembaden»
Bijlage 7: One pager analyse sportverenigingen
Bijlage 8: Strategie sportverenigingen
Bijlage 9: Rapport «Amateursport fit voor de Toekomst»
Bijlage 10: Plan van aanpak «Revolverend fonds» sportclubs
Bijlage 11: Monitor «Sporten voor mensen met een handicap vanzelfsprekend»
Bijlage 12: Topsportbegroting 2025 NOC*NSF
Bijlage 13: Rapport «Topsportpodium Nederland»
Bijlage 14: Brief NKP: «Ontsluiting van private financiering tbv verduurzaming amateursportlocaties
Bijlage 15: Beleidsreactie NKP-rapport «Amateursport fit voor de toekomst»
1. Jeugd meer laten sporten en bewegen
Om een leven lang te sporten en bewegen, is het ontwikkelen van beweegwijsheid cruciaal.
Beweegwijsheid gaat niet alleen over het aanleren van motorische vaardigheden, maar
ook over aspecten zoals motivatie, kennis en vertrouwen. De bouwstenen hiervoor zijn
de gymles, buitenspelen en sport.
Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in het ontwikkelen van beweegwijsheid
onder kinderen en zijn van grote maatschappelijke waarde. Niet alleen om Nederlanders
fit en in beweging te houden, want sportverenigingen zijn veel meer dan dat. Het zijn
de plekken waar we dagelijks nieuwe mensen ontmoeten, waar we vrienden maken en waar
we sámen sporten. Kinderen leren daar winnen en verliezen, vergroten hun zelfvertrouwen
en ontdekken waar hun talenten liggen. Deze historisch gegroeide infrastructuur van
verenigd sporten is voor ons allemaal van grote waarde en is iets om zuinig op te
zijn.
Vitale verenigingen leunen vaak op een goede accommodatie en jeugd heeft baat bij
een fysieke leefomgeving die uitnodigt tot sporten en bewegen. Of het nu gaat om een
sportveld, een speeltuin of een fietspad, zonder de juiste voorzieningen is sporten
en bewegen niet mogelijk. De fysieke leefomgeving is daarmee bepalend voor het sport-
en beweeggedrag van Nederlanders en ruimtelijke ordening is hierin essentieel.
In deze paragraaf ga ik in op de wijze waarop ik jeugd in beweging wil brengen en
houden. Hierbij heb ik ook nadrukkelijk aandacht voor twee belangrijke voorwaarden
om dit voor elkaar te krijgen, te weten: behoud van de unieke verenigingsstructuur
en een sociale en fysieke omgeving die uitnodigt tot sporten en bewegen.
Wat is het probleem?
In 2023 voldeed 60 procent van de kinderen (4 t/m 11 jaar) en 40 procent van de jongeren
(12 t/m 17 jaar) aan de beweegrichtlijn. Voor kinderen 4–18 jaar houdt deze richtlijn
in dat zij zich minstens één uur per dag matig of zwaar intensief moeten inspannen
(o.a. fietsen of buitenspelen), minstens drie keer per week spier- en botversterkende
activiteiten (o.a. rennen, springen of dansen) moeten doen en veel stilzitten moeten
voorkomen.
Deze percentages kinderen die voldoen aan de richtlijn zijn relatief stabiel tot licht
stijgend over tijd.4 De motorische vaardigheden van jongeren, zoals balanceren en koprollen, gaan al decennia
achteruit5 en de afgelopen jaren verdubbelde ook het aandeel kinderen zonder een zwemdiploma
van 6 naar 13 procent.6 Experts zijn het erover eens dat in het geval van sport en bewegen sprake is van
jong geleerd is oud gedaan7. Een inactieve en motorisch achterblijvende jeugd heeft dus gevolgen voor de rest
van het sportieve leven.
Door diverse maatschappelijke ontwikkelingen (onder andere demografische veranderingen,
commercialisering en individualisering) is het sportlandschap de afgelopen jaren aanzienlijk
veranderd. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de rol en positie van sportverenigingen
is veranderd. Bovendien stellen zowel politiek als maatschappij hogere eisen aan diezelfde
sportvereniging vergeleken met veertig jaar geleden. Naast de zorg voor nieuwe leden,
voldoende vrijwilligers en accommodaties moeten verenigingen onder meer voldoen aan
de basiseisen sociale veiligheid en toegankelijkheid en wordt meer regeldruk ervaren
als gevolg van overige wetgeving. De traditionele sportvereniging komt hiermee onder
druk te staan en leden en vrijwilligers dreigen af te haken. Op de lange termijn lijkt
het percentage leden van sportclubs bovendien licht onder druk te staan.8 De gevolgen van roerige tijden, zoals de coronacrisis en de energiecrisis, zijn ook
zichtbaar in de vitaliteit van sportverenigingen. Verenigingen moeten zich aanpassen
en voor een deel van de verenigingen is dit moeilijk. Hiermee neemt ook de ongelijkheid
tussen sportverenigingen toe.
Daarnaast is onderhoud en verduurzaming van sportaccommodaties een belangrijke opgave
voor verenigingen. Een groot deel van de sportaccommodaties in Nederland (60%) is
gebouwd tussen 1970 en 1990 en is bovendien aan vervanging toe. Aangezien veel verenigingen
nog de nasleep van een hoge energierekening van vorig jaar aan het verwerken zijn,
ontbreekt de financiële buffer om in de toekomst te investeren. Alles bij elkaar staat
een deel van de sportverenigingen voor een financiële uitdaging om de nodige investeringen
te doen voor zowel onderhoud als verduurzaming.
Maar ook het sporten op andere plekken dan de traditionele sportaccommodatie staat
onder druk. Om sport, bewegen en buitenspelen te bevorderen, moet de openbare ruimte
uitnodigend, inspirerend en beweegvriendelijk zijn ingericht. Al met al heerst er
een grote druk op de beschikbare ruimte voor trapveldjes, veilige fietspaden en aantrekkelijke
speeltuinen en die zal in de toekomst alleen maar groter worden.
Wat is mijn doel?
De genoemde ontwikkelingen vragen inzet op samenwerking en het verkennen van nieuwe
wegen. Want de invloed van beleid is slechts een beperkte verklaring van het sport-
en beweeggedrag van de jeugd, zo stelde het Sociaal Cultureel Planbureau al in 20199.
Van alle kanten wordt de jeugd namelijk verleid om stil te zitten. Denk aan de tijd
die wordt besteed aan social media en excessief gamen, deze tijd kan ten koste gaan
van sporten en bewegen. Desondanks wil ik alle jeugd meer in beweging krijgen. Dit
is in lijn met de al eerder gestelde ambitie10 dat 75 procent van de Nederlanders voldoende beweegt in 2040. Daarom streef ik ernaar
dat in 2028 – wanneer we op een kwart van die periode zitten – ook een kwart van de
beoogde toename hebben gerealiseerd. Dit wil concreet zeggen: 65 procent van de kinderen
(4 t/m 11 jaar) en 50 procent van de jongeren (12 t/m 17 jaar) voldoet in dat jaar
aan de beweegrichtlijnen.
Wat is het huidige beleid?
In Sportakkoord II werk ik samen met partners VSG, NOC*NSF en Platform Ondernemende
Sport (POS) aan deelakkoord Vaardig in bewegen. In dit deelakkoord staan vier opgaven
centraal, te weten:
− Inzet op motorische ontwikkeling en veelzijdig bewegen
− Meer aandacht voor bewegen bij de jongste jeugd (0–4 jaar)
− Betere kansen om sporten en bewegen te ontdekken (4–12 jaar)
− Verhogen sportdeelname en voorkomen van uitval (12 jaar en ouder)
Omdat zwemmen een belangrijke vaardigheid is om al op jonge leeftijd aan te leren,
zet ik ook in op zwemvaardigheid. Later in deze brief ga ik in op diverse lopende
onderzoeken op dit thema en de ondersteuning van zwemles via onder andere het Jeugdfonds
Sport en Cultuur.
• Nederland heeft een rijke watercultuur en vrijwel iedereen haalt vanzelfsprekend een
zwemdiploma. Niet alle kinderen kunnen direct starten met zwemles omdat er wachtlijsten
zijn. De indruk bij de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) en een enkele grote exploitant
is dat deze eerder toenemen dan teruglopen. Zoals toegezegd11 delen we enkele resultaten van pilots om wachtlijsten terug te dringen. Uit de pilot
komen diverse mooie voorbeelden naar voren zoals de groei van het aantal deelnemende
scholen in Tilburg van vijf naar meer dan twintig. Maar ook de vangnetmethode in Amsterdam
waar meer dan driehonderd kinderen «via de gekste wegen bij ons aangemeld worden»
werpt haar vruchten af. De belangrijkste les is dat zwemles kort na schooltijd valt
of staat bij een goede samenwerking tussen verschillende domeinen. Met andere woorden,
als het op lokaal niveau lukt om partijen als maatschappelijk vastgoed, welzijn, sport,
onderwijs, zwemlesaanbieders, buurtsportcoaches en diverse andere partijen met elkaar
te verbinden dan kan badwater efficiënter benut worden voor zwemles. Die samenwerking
is niet altijd vanzelfsprekend, maar de zeven deelnemende gemeenten leren van elkaar
op welke manieren dit kansrijk is. De pilot wordt dan ook voortgezet, waarbij ik samen
met VSG zal inzetten op het breder delen van de geleerde lessen en goede voorbeelden.
• Via het programma MOOI in Beweging12 zetten we in op onderzoek en innovatie om het complexe probleem van achteruitgang
in motorische vaardigheden onder de jeugd tegen te gaan. De projecten leveren concrete
acties, interventies en beleidsmaatregelen op voor thuis, kinderopvang, onderwijs
en buitenruimte.
• In Sportakkoord II werken we samen met partners VSG, NOC*NSF en POS aan deelakkoord
Ruimte voor sport en bewegen. De publieke verantwoordelijkheid en de budgetten voor
het accommodatiebeleid liggen primair bij de gemeenten. De rijksoverheid ondersteunt
gemeenten waar mogelijk en roept hen op om lokale en regionale afstemming te zoeken
over de spreiding van sportvoorzieningen, de publieke ruimte voor sport en bewegen
open en toegankelijk te houden, sportparken meer open te stellen voor het bredere
publiek en voor nieuwe exploitatiemodellen. Via deze weg kunnen we nieuwe mogelijkheden
testen door meer samenwerking te zoeken tussen bijvoorbeeld sport, ondernemers en
onderwijs, om sportvoorzieningen zo veel mogelijk van waarde te laten zijn voor de
omgeving en de samenleving. Vanuit het actieplan Nederland beweegt zet ik in op een
gezonde, beweegvriendelijke leefomgeving. Hiervoor werk ik onder meer samen met de
Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Volkshuisvesting en Ruimtelijk
Ordening (VRO) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) als het gaat om
verbeteringen in de leefomgeving en actieve mobiliteit (bevorderen van lopen en fietsen).
Wat kunt u van mij verwachten?
Mijn inzet is gericht op het normaliseren van sport en bewegen in het leven van de
jeugd. Op korte termijn ga ik met partners in Sportakkoord II een gezamenlijke plan
rondom jeugdsport en talentonwikkeling opstellen, gericht op het stimuleren van «beweegwijsheid». Zoals hiervoor als is opgemerkt, gaat dat verder dan een koprol leren of een fitheidstest
halen. Om een leven lang sporten en bewegen aan te leren, is het ontwikkelen van beweegwijsheid
(motorische vaardigheden, motivatie om te sporten, kennis en vertrouwen in eigen kunnen)
cruciaal. De bouwstenen hiervoor zijn de gymles, buitenspelen en sport. Ook ouders
hebben hier in een belangrijke rol. Samen vullen die elkaar aan tot een «sportopvoeding»
die leidt tot duurzaam sport- en beweeggedrag in latere levensfasen. Met dit gezamenlijke
plan wil ik aansturen op het slimmer bundelen van ieders inzet om zo de basisvaardigheden
van de jeugd te verbeteren. Betere basisvaardigheden komen ook ten goede aan sporters
die meer in zich hebben en potentie hebben om zich te ontwikkelen richting een talentvolle
sporter. Maar ook buiten de sport kan dit direct effect hebben. Zo hoor ik zowel van
Defensie als van de politie geluiden dat de basisvaardigheden van huidige instromers
minder goed zijn dan twintig jaar geleden. Ik ga met hen in overleg om te kijken hoe
we deze ontwikkeling samen kunnen omkeren.
• Sporthelden op School is een landelijk platform dat topsporters inzet om clinics te geven op scholen, met
als uiteindelijk doel kinderen en jongeren te inspireren en meer te laten bewegen.
Ik verleng de ondersteuning aan deze organisatie tot en met ten minste 2025 zodat
zij met de inspirerende waarde van topsport kunnen werken aan een aanpak waarmee het
platform in de toekomst zelfstandig in staat is om lokale sportaanbieders te verbinden
met scholen. Op die manier krijgen kinderen en jongeren de kans om na de clinic structureel
te blijven sporten bij een lokale sportclub. Met deze informatie en voorgenomen vervolgstappen
op dit onderwerp doe ik een motie van de leden Heerema en Van der Laan13 en hieraan gerelateerde toezegging14 af om de Kamer te informeren over de pilot sport en onderwijs.
• De verantwoordelijkheid voor de gymles ligt primair bij het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW), maar ik blijf mij onverminderd inzetten op bewegen in en rondom de school. Dat gaat om zaken als een dynamische schooldag, bewegen gedurende de lessen, gezonde
schoolpleinen voor actief pauzegedrag en ook om het stimuleren van gymlessen. Op school
liggen kansen om het beweeggedrag nu en in de toekomst te vergroten. Bovendien blijkt
dat meer bewegen op school ook kan helpen bij het verbeteren van concentratie, rekenvaardigheid
en het gedrag van kinderen in de klas15. Daarnaast ga ik kijken hoe ik beweeggedrag van kinderen kan stimuleren met doelstellingen
op andere beleidsterreinen, denk aan het realiseren van meer groenblauwe schoolpleinen.
Hiermee stimuleren we niet alleen het beweeggedrag van kinderen, maar lever je ook
een grote bijdrage aan de hittestress en daarmee klimaatadaptatie in een wijk.
• Buitenspelen is voor kinderen de meest voorkomende vorm van bewegen in de leefomgeving. Zoals
uw Kamer van mij gevraagd heeft, heb ik een onderzoek uitgezet naar welke elementen
speeltuinen moeten bevatten om kinderen uit te dagen om te gaan buitenspelen. De tussenrapportage
is toegevoegd in bijlage 4. Begin 2025 levert het Mulier Instituut de eindrapportage
van dit onderzoek op.16 Daarnaast blijf ik gemeenten stimuleren om (inclusief) buitenspeelbeleid te formuleren
en te implementeren.
• Ik ga met gemeenten, provincies en de sportsector in overleg om te komen tot een plan
van aanpak gericht op het creëren van een toekomstbestendige sport- en beweeginfrastructuur. Ik verken met deze partijen de mogelijkheden voor een gerichte aanpak van de bouw
en renovatie van sportaccommodaties. Ook werk ik aan een plan voor voldoende ruimte
voor sportvoorzieningen, beweegmogelijkheden en buitenspeelruimte. Naar verwachting
informeer ik medio 2025 uw Kamer hierover.
• Ik neem de motie van de leden Leijten en Van Nispen17, die oproept om te onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld, ter hand.
Ik laat daarom momenteel een verkennend onderzoek uitvoeren om vast te stellen wat
de rol van sport, bewegen en buitenspelen is in ruimtelijke ordening, en in hoeverre
dit onder druk staat. Ik streef ernaar dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2025
aan uw Kamer te sturen. Tevens laat ik in kaart brengen wat het «geheim» is van 28 hotspots,
waar de benutting van de openbare ruimte of sportaccommodaties positief afsteekt ten
opzichte van vergelijkbare locaties.18 Dat wil zeggen dat de principes worden beschreven van een succesvolle benutting en
exploitatie van sportaccommodaties en de openbare ruimte die zowel kosteneffectief
is als maatschappelijke waarde oplevert. Ik betrek de opbrengsten van dit project
bij de uitvoering van de motie van de leden Van Dijk en Van Nispen19 over het uitwerken van voorstellen over het aankomende tekort aan sportaccommodaties,
waarbij ik ook wettelijke verankering in een sport- en beweegwet verken.
• Uw Kamer heeft via diverse moties20 verzocht om verschillende onderzoeken op het gebied van zwemmen. Het onderzoek naar het aanbod en gebruik van financiële ondersteuningsregelingen
voor sportdeelname (jeugd en volwassenen) en zwemles (jeugd) vindt u terug in bijlage
5 van deze brief. Daarnaast is ook het onderzoek naar het eigendom en exploitatie
van zwembaden in bijlage 6 te vinden. De onderzoeken naar het zwembadfonds en de scenario’s
van de herinvoering van schoolzwemmen volgen later dit jaar. In het voorjaar van 2025
kunt u van mij zoals toegezegd21 een aparte brief verwachten met een aanpak voor het stimuleren van zwemdiplomabezit
in Nederland. Hierin bundel ik de resultaten van alle genoemde onderzoeken en de wijze
waarop ik daar opvolging aan zal geven.
• Met het Sportakkoord is een meerjarige samenhangende strategie gestart samen met betrokken
partijen uit de sector, om sportverenigingen te ondersteunen zodat zij in kunnen spelen op de genoemde maatschappelijke trends.
Met de partners zijn afspraken gemaakt tot en met 2026. In de monitor Sportbeleid
van het Mulier Instituut22 wordt bovendien geconcludeerd dat juist het verhogen van het strategisch gehalte
van het sportbeleid en het stellen van doelen op de lange termijn uitdagend is. Om
die reden vind ik het van belang dat de meerjarige strategie van het Sportakkoord
wordt voortgezet. Zoals aangegeven ga ik in 2025 en 2026 samen met de partners de
gemaakte afspraken prioriteren en richten op ondersteuning van sportverenigingen op
de plekken en situaties waar het écht nodig is. Omdat ik zie dat sportverenigingen
het op dit moment lastig hebben.
Het lid Mohandis c.s. heeft een motie23 ingediend om in samenspraak met vertegenwoordigers van sportverenigingen te komen
tot een meerjarige strategie voor sportverenigingen. Dit is een thema waar het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) al langere tijd aan werkt, en waar ik
ook vol mee aan de slag wil gaan. In de brief van 2 april24 jongstleden heeft de toenmalig Minister van VWS aangegeven eerst inzicht te willen
krijgen in knelpunten waar sportverenigingen mee te maken hebben. Met deze brief wordt
invulling gegeven aan de toezegging om uw Kamer te informeren over de uitkomsten van
de analyse. Een samenvatting van de analyse is als bijlage 7 toegevoegd.
Op basis van de uitgevoerde analyse sportverenigingen onderschrijf ik de uitdagingen
waar sportverenigingen voor staan volledig en zet ik mij nu al volop in om ze hierbij
te helpen. Aanvullend wil ik op de volgende punten sportverenigingen nog gerichter
ondersteunen:
• Clubondersteuning
• Regeldruk
• Verduurzaming en onderhoud sportaccommodaties
Voor de volledige analyse sportverenigingen en de uitgewerkte hoofdlijnen van de strategie
sportverenigingen verwijs ik naar bijlage 8. Hiermee voldoe ik aan de toezegging25 om uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de analyse sportverenigingen. Deze
aanzet om te komen tot een gedegen strategie zie ik als een eerste invulling van wat
de motie van het lid Mohandis c.s.26 van mij vraagt. Op de middellange termijn breid ik deze strategie verder uit.
• Verduurzaming van de sportsector is belangrijk voor de continuïteit, weerbaarheid
en de betaalbaarheid van sport. Op 14 juni 2024 is het optiedocument Amateursport fit voor de toekomst (bijlage 9) van het Nationaal Klimaat Platform (NKP) aangeboden aan de toenmalige
Ministers van VWS, Klimaat en Energie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In bijlage 15 ga ik, in nauwe samenwerking met de Ministers van KGG en VRO, nader
in op de aanbevelingen uit het optiedocument. Ook reageer ik op een motie van het
lid Olger van Dijk27 over de opzet van een revolverend fonds.
• In het kader van de toekomst en verduurzaming van zwembaden verken ik op dit moment
de mogelijkheden van een zwembadfonds en het in publieke handen houden van zwembaden,
in lijn met de moties van de leden Mohandis en Van Nispen.28 Hierover informeer ik uw Kamer in het voorjaar van 2025.
2. Mensen met een handicap meer laten sporten
Sommige mensen ervaren meer belemmeringen dan anderen om te kunnen sporten en bewegen.
Omdat sport en bewegen voor iedereen toegankelijk moet zijn, zet ik specifiek in op
het wegnemen van belemmeringen voor mensen met een handicap. Ik sprak tijdens de Paralympische
Spelen in Parijs een groepje jongeren die zichzelf de «Paris Potentials» noemen: jongeren
met een handicap die ervan dromen later zelf Paralympisch sporter te worden en waarvan
er een aantal al goed op weg waren. Zij waren op uitnodiging van NOC*NSF in Parijs.
Een flink aantal jongens en meiden zei tegen mij: «Echt al mijn vrienden ken ik van
mijn sport.» Dit is een treffende illustratie en één van de vele positieve aspecten
van sport voor mensen met een handicap.
Wat is het probleem?
Er zijn verschillende groepen mensen in Nederland die achterblijven in sport en bewegen.
Een daarvan is de groep mensen met een handicap. De wekelijkse sportdeelname voor
mensen met een handicap is gemiddeld 38 procent en voor mensen met een motorische
handicap 21 procent. Het sportdeelnamecijfer voor iedereen van 12 jaar en ouder zonder
handicap is 62 procent.29
Wat is mijn doel?
De enorme verschillen in de samenleving in sportdeelname tussen groepen vind ik niet
acceptabel. De ambitie voor Nederland moet zijn dat we er gezamenlijk de schouders
onder zetten om de verschillen in sport- en beweegdeelname tussen mensen met en zonder
handicap in de toekomst te verkleinen. En het liefst streef ik naar gelijke deelname
percentages.
En omdat ik vind dat deze kloof in acht jaar gedicht moet zijn, zullen we halverwege
die periode, in het jaar 2028, een deelnamecijfer van 42 procent van wekelijkse sporters
onder mensen met een handicap moeten realiseren. Als dit slaagt, zie ik dit ook als
een indicatie dat sport en bewegen in 2030 vanzelfsprekend is voor mensen met een
handicap.30
Wat is het huidige beleid?
In Sportakkoord II is nadrukkelijk aandacht voor het toegankelijk maken van de sport.
Hiervoor wordt ingezet op vier soorten van toegankelijkheid, namelijk 1) de financiële
toegankelijkheid, 2) de sociale toegankelijkheid, 3) de praktische toegankelijkheid
en 4) de toeleiding en begeleiding van mensen.
Wat kunt u van mij verwachten?
Ik wil me specifiek richten op het verder verbeteren van de praktische en financiële
toegankelijkheid van sport, voor mensen met een handicap. Hiermee streef ik ernaar
om concreet belemmeringen weg te nemen voor mensen die wel willen sporten en bewegen
maar dat niet kunnen.
• In 2025 wordt het plan «Strategie sporten voor mensen met een handicap is vanzelfsprekend
in 2030» uitgevoerd. Dit borduurt voort op de brief die mijn ambtsvoorganger aan u
heeft gestuurd als reactie op de notitie Sporten en bewegen voor mensen met een handicap
is vanzelfsprekend in 2030 (SP, Groen Links, D66 en PvdA).31 Met de uitvoering van deze strategie wordt met ruim 55 partijen samengewerkt om daadwerkelijk
het verschil te maken voor mensen met een handicap. Het Mulier Instituut monitort
jaarlijks de voortgang op het gebied van sporten met een handicap, dit is conform
een motie van het lid Van Nispen c.s.32 en de toezegging aan uw Kamer. De monitor gaat zoals eerder toegezegd ook in op het
aantal gerealiseerde inclusieve speelplekken in Nederland. De monitor is als bijlage
11 toegevoegd en hiermee beschouw ik de toezeggingen over het informeren van de Kamer
over de voortgang van de inzet op mensen met een handicap en het aantal gerealiseerde
inclusieve speelplekken33 als afgedaan. Ik verwijs uw Kamer vanaf nu jaarlijks naar deze monitor voor de meest
recente cijfers. De strategie is ook onderdeel van de werkagenda van de Nationale
strategie rond het VN-verdrag Handicap. Met deze integratie leg ik de verbinding met
de doorontwikkeling van de paralympische topsport door in te zetten op de beginnende
jeugd, zij-instromer en paralympisch topsporter. Een concreet voorbeeld hiervan is
de jaarlijkse Paralympische Talentdag. Een succesvol concept: van de 84 Nederlandse
sporters die afgelopen zomer in Parijs in actie kwamen, zijn er 31 ooit gescout op
een Talentdag.
• Samen met Fonds Gehandicaptensport en de Esther Vergeer Foundation werk ik aan de
mogelijkheden om tot één landelijk loket voor sporthulpmiddelen te komen. Dit moet een einde maken aan de verschillen in voorwaarden om in aanmerking
te komen voor een sporthulpmiddel zoals een rolstoel, brace of prothese. In samenwerking
met gemeenten is gewerkt aan een modelbeleid WMO specifiek voor sporthulpmiddelen.
In 2025 span ik mij in om de eerste honderd gemeenten volgens dit modelbeleid de verstrekking
van sporthulpmiddelen te gaan regelen. Op dit moment lopen gesprekken met de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) over samenwerking hierin. Op deze manier wordt de werkwijze
rond de verstrekking van sporthulpmiddelen meer eenduidig.
Eenzelfde werkwijze wil ik hanteren voor de Zorgverzekeringswet. Hiervoor is een specificatie
van de regelgeving in de maak. Hierdoor wordt het voor mensen met een handicap duidelijk
waarom een aanvraag wordt toe- of afgewezen. De specificatie voor zorgverzekeraars
met betrekking tot sporthulpmiddelen wordt opgenomen in een kwaliteitsregister. Op
basis hiervan kunt u van mij een communicatieplan verwachten om zorgverzekeraars te
informeren over de werkwijze rondom sporthulpmiddelen.
De komende tijd zal ik onderzoeken hoe het proces rondom het verstrekken van topsporthulpmiddelen
verbeterd kan worden en breng ik mogelijke oplossingsrichtingen in kaart. Zo weten
mensen met een handicap precies bij wie zij aan moeten kloppen voor een sporthulpmiddel.
Conform de toezegging aan de Kamer34 informeer ik uw Kamer hierbij jaarlijks over de ontwikkelingen rondom sporthulpmiddelen.
• De huidige sportvervoersvoorziening wordt opgenomen in de landelijke Valys-regeling.
Zo moet er één integrale vervoersvoorziening komen voor sporters met een handicap
waarbinnen specifiek het sportvervoer wordt afgestemd op de behoeften van de sporter.
Hierdoor hoeft een sporter niet meer bij verschillende loketten een aanvraag in te
dienen om vervoer te regelen. Sporters met een handicap maken namelijk nu ook al vaak
gebruik van het WMO-vervoer. Op deze manier wordt aangesloten bij onder andere het
VN-verdrag Handicap, dat voorschrijft om verschillende vormen van vervoer gezamenlijk
aan te besteden en het vervoer voor diverse doelgroepen zo veel mogelijk te combineren.
3. Mensen in armoede meer laten sporten
Zoals in de vorige paragraaf beschreven zijn verschillende groepen mensen in Nederland
die achterblijven in sport en bewegen.
Wat is het probleem?
Van de mensen met de laagste inkomens sport 44 procent wekelijks. Onder mensen met
de hoogste inkomens is dat 69 procent35. Ook de hogere inkomens en hoger opgeleiden voldoen vaker aan de beweegrichtlijnen
dan de rest van de bevolking. De kloof in sport- en beweeggedrag is hardnekkig, en
vooral ook te groot.
Wat is mijn doel?
Het komt nog te vaak voor dat de inhoud van je portemonnee bepaalt of je aan sport
kunt doen. Ook hier vind ik dat we een kloof moeten dichten. Het streven zou moeten
zijn dat er geen verschil is in sport deelname percentages tussen inkomensgroepen.
En mensen met een kleine beurs net zo vaak wekelijks sporten. In samenwerking met
alle huidige en potentiële partners wil ik ook deze kloof dichten.
Ook bij deze kloof tussen rijk en arm ben ik van mening dat deze in acht jaar gedicht
moet zijn. En dat betekent dat we in 2028, vier jaar van nu, een deelnamecijfer van
52 procent onder de groep met de laagste inkomens moeten nastreven.
Wat is het huidige beleid?
Het beleid uit Sportakkoord II waarbij nadrukkelijk aandacht is voor het toegankelijk
maken van de sport heeft ook betrekking op de groep mensen met een lager inkomen.
• Met een jaarlijks bedrag aan het Jeugdfonds Sport en Cultuur en Volwassenenfonds Sport
en Cultuur draagt VWS bij aan het wegnemen van financiële drempels voor kinderen en
volwassenen uit gezinnen die minder te besteden hebben. Deze subsidie zet ik voort
en ik ben voornemens om deze ondersteuning uit te breiden met middelen die specifiek
gericht zijn op het ondersteunen van zwemles. Hiermee kom ik tegemoet aan de motie
van het lid Mohandis36 die ook vraagt om een verruiming van de sport- en cultuurfondsen naast het komen
tot een verenigingsstrategie.
• Naast de ondersteuning van het jeugd- en volwassenenfonds zoek ik ook naar oplossingen
om sport betaalbaar te houden voor iedereen. Dat is niet eenvoudig en vraagt een lange
adem. Via het programma MOOI in Beweging wordt onderzocht hoe sport voor iedereen
betaalbaar kan blijven. Met het onderzoeksproject «Wijk in beweging» worden samen
met betrokkenen innovatieve oplossingen geïdentificeerd, geïmplementeerd en geëvalueerd.
De uitvoering vindt plaats in verschillende wijken (Slotermeer, Amsterdam; De Pierik,
Zwolle; Didam, Montferland).
Wat kunt u van mij verwachten?
• Ik wil me specifiek richten op het verder verbeteren financiële toegankelijkheid van
sport. Hiermee streef ik ernaar om concreet belemmeringen weg te nemen voor mensen
die wel willen sporten en bewegen maar dat niet kunnen. Het gaat dan bijvoorbeeld
om de financiële toegankelijkheid door directe ondersteuning aan mensen of de betaalbaarheid
van sport en bewegen te vergroten, maar ook de leefomgeving wordt hierin meegenomen.
• Op basis van het toegezegde onderzoek37 naar financiële regelingen ter ondersteuning van sporten voor mensen die minder te
besteden hebben, maak ik in samenwerking met de gemeenten en fondsen in 2025 een plan
om bestaande financiële regelingen te verduidelijken, waar mogelijk te bundelen en
beter vindbaar te maken. De onderzoekers concluderen namelijk dat weliswaar veel regelingen
beschikbaar zijn maar dat deze vaak lastig te vinden en moeilijk te begrijpen zijn.
Bovendien zijn er grote verschillen – bijvoorbeeld in de voorwaarden of maximaal aan
te vragen bedrag – tussen gemeenten. Voor mensen met lage inkomens moet het duidelijk
zijn waar zij beschikbare ondersteuning kunnen vinden.
• Ook verleng ik de projectfinanciering van de talentvoorziening zodat talentvolle sporters
die het financieel lastig hebben, een steuntje in de rug krijgen.
• Tot slot heb ik een adviesaanvraag «Kansengelijkheid in sport en bewegen» aan NLsportraad
gestuurd. De Raad start hier in 2025 mee.
4. Sociaal veilige en eerlijke sport
Om sport en bewegen vanzelfsprekend te laten zijn in Nederland is een stevig fundament
nodig: een veilige en integere sportsector. Een sportsector waarin iedereen veilig
en met plezier kan sporten zonder angst voor intimidatie, discriminatie, misbruik
of andere vormen van grensoverschrijdend gedrag.
Wat is het probleem?
In 2022 maakte ruim een kwart (28%) van de Nederlandse sporters en/of wedstrijdbezoekers
van 12 jaar en ouder wangedrag mee in de sport of is hier getuige van geweest. Daarbij
gaat het vooral om verbaal geweld, zoals schelden, pesten of treiteren (18%), gevolgd
door vernieling of vandalisme (10%).38
Helaas komt discriminatie, net als in de samenleving, ook voor in het betaald voetbal
en het amateurvoetbal. Het overgrote deel van de strafbare discriminatiefeiten met
antisemitisme vindt plaats in het voetbal.39 Er is in het voetbal meer bewustwording nodig voor antisemitisme, want antisemitische
spreekkoren blijken een hardnekkig probleem. Vorig seizoen zijn twaalf antisemitische
incidenten geregistreerd op een bezoekersaantal van meer dan 200.000 per week.40 De impact op de samenleving is daarmee groot.
Ook zijn er te veel meldingen van grensoverschrijdend gedrag zoals seksuele intimidatie
in de sport.41 De uitkomsten van het prevalentieonderzoek «Grensoverschrijdend gedrag in de Nederlandse
sport» door I&O Research dateren van 2020. Er is uw Kamer toegezegd dit onderzoek
om de vier jaar te herhalen. NOC*NSF zet momenteel een herhaalonderzoek uit en de
uitkomsten worden in 2025 verwacht.
Wat is het huidige beleid?
Samen met de strategische partners vanuit het Sportakkoord werk ik aan een sociaal
veilige sport voor zowel topsport als breedtesport, inclusief de ondernemende sport.
Zo zetten we in op een verenigingsbrede gedragscode, de aanstelling van een vertrouwenscontactpersoon
bij de vereniging, meer aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de
ontwikkeling van vakkundig geschoolde trainers-coaches. Dat vormt met elkaar de basiseisen
voor een veilige sportomgeving. Sportbonden worden door onder andere integriteitsmanagers
ondersteund om grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
• Racisme en discriminatie pakken we aan via de programma’s Ons Voetbal Is Van Iedereen
2 (OVIVI 2) en Onze Club Is Van Iedereen (OCIVI). Beide programma’s blijf ik ondersteunen.
De campagne Discriminatie = kansloos is daar onderdeel van en is op 25 september 2024 van start gegaan. De campagne richt
zich op de vraag hoe te handelen als normen worden overschreden. Met de onlangs verstuurde
strategie aanpak bestrijding antisemitisme42 zetten we als kabinet extra maatregelen in op uitingen van antisemitisme. Twee specifieke
maatregelen zijn opgesteld voor de sport, amateurvoetbal in het bijzonder. Dit kabinet
stelt vanaf 2026 jaarlijks extra middelen beschikbaar voor amateurvoetbalclubs in
het herkennen en tegengaan van antisemitisme. Daarnaast zijn middelen beschikbaar
voor een terugkerende bewustwordings- campagne over de Holocaust en hedendaags antisemitisme
in de gehele amateursport.
• Samen met het Ministerie van OCW en de Alliantie Dans Veilig blijf ik met overtuiging
werken aan een veilige(re) en integere danssector. Naar aanleiding van aanbevelingen
uit het onderzoek Schaduwdansen over misstanden in de danssector zijn onlangs een ethische commissie en een opvolgingscommissie
ingesteld. Voor de ethische commissie zijn de leden volgens het instellingsbesluit
benoemd. Het streven is om de benoeming voor de Opvolgingscommissie eind dit jaar
af te ronden. Zodra de Opvolgingscommissie is aangesteld en beide commissies zijn
gestart, wordt de Kamer geïnformeerd over eventuele tussentijdse bevindingen, conform
de toezegging43 aan de Kamer.
Wat kunt u van mij verwachten?
De sport speelt voor miljoenen Nederlanders een vormende rol. Met sport leer je niet
alleen winnen en verliezen, doelen stellen en volgens de regels spelen, maar sport
kan ook verrijken door meer (sociale) verbinding en plezier met elkaar. Zeker voor
jongeren kan de sport een belangrijk opvoedingsmilieu zijn. En in die omgeving is
geen ruimte voor grensoverschrijdend gedrag, sociale onveiligheid en uitsluiting.
Door in te zetten op een sociaal veilige en integere sport bewaak en versterk ik het
vormende en verrijkende karakter van de sector.
• Volgend op de inspanningen van mijn voorganger en verzoeken vanuit uw Kamer44 werk ik onverminderd aan ondersteuning van de sportsector met een onafhankelijk integriteitscentrum
sport op het gebied van grensoverschrijdend gedrag, doping en wedstrijdmanipulatie.
Het huidig Centrum Veilige Sport NL (CVSN) wordt in dit centrum opgenomen en wordt
daarmee dus onafhankelijk. Dit centrum krijgt wettelijke grondslagen en bevoegdheden
om meldingen te verwerken en opvolgingsadviezen te geven aan de sport. Ook krijgt
het centrum een preventietaak. In de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel zal
ik ook ingaan op de motie van het lid Westerveld c.s.45 die verzoekt het takenpakket van het nieuwe Centrum Veilige Sport Nederland uit te
breiden, zodat slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag in de sport- en danssector
direct ondersteuning krijgen bij psychische problematiek of door het CVSN ondersteund
worden bij het vinden van een passende plek. In deze memorie van toelichting ga ik
ook in op de motie van het Lid Heerema (VVD)46 die oproept tot een inzet die mogelijk maakt dat met de oprichting van het integriteitscentrum
voor veilige sport de plegers van grensoverschrijdend gedrag niet meer in de sportsector
kunnen werken.
• De voorbereiding van het wetsvoorstel voor de oprichting, grondslagen en bevoegdheden
van het integriteitscentrum, zal in verband met de beoogde zorgvuldigheid en afstemming
meer tijd vergen dan verwacht. Waar ik uw kamer had toegezegd ernaar te zullen streven
de consultatie van het wetsvoorstel nog dit jaar te hebben afgerond, verwacht ik nu
het wetsvoorstel in het eerste kwartaal 2025 in consultatie te kunnen brengen. Na
consultatie zal het wetsvoorstel het parlementaire proces doorlopen. Parallel aan
dit wetgevingsproces heb ik het voornemen een kwartiermaker aan te stellen die de
praktische kant van de oprichting van het centrum zal voorbereiden.
Sport en bewegen in beeld
Sinds 2014 geven de kernindicatoren Sport & Bewegen inzicht in de meest relevante
cijfers over het sport- en beweeggedrag in Nederland. De destijds vastgestelde twintig
kernindicatoren zijn geëvalueerd. Vanuit het Netwerk Kernindicatoren Sport en Bewegen
adviseert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om 25 kernindicatoren
te gaan gebruiken.47 Een aantal indicatoren wordt aangepast zodat deze de stand van sport en bewegen beter
weergeven. Ik neem dit advies over en heb het RIVM gevraagd om de dataverzameling
rond de kernindicatoren namens het Ministerie van VWS te coördineren. RIVM publiceert
de kernindicatoren op sportenbewegenincijfers.nl.
Naast de kernindicatoren voor sport en bewegen, wordt via diverse monitors jaarlijks
de ontwikkeling op de volgende beleidsterreinen in kaart gebracht:
• Monitor Sportakkoord
• Monitor Topsport in Nederland (TiN)
• Voortgangsrapportage Actieplan Nederland Beweegt
• Monitor strategie Mensen met een handicap
Tot slot
Aan het begin van deze brief schreef ik dat nog niet iedereen kan profiteren van de
kracht van sport en bewegen. Vervolgens is per thema uitgewerkt en toegelicht hoe
mijn inzet waarde kan hebben voor iedere individuele (potentiële) sporter. Ter afsluiting
van deze brief zet ik ook nogmaals graag het licht op het feit dat we als maatschappij
kunnen profiteren van de kracht van sport.
De sport is geen wondermiddel tegen alle ellende in de maatschappij, maar kan wel
bijdragen aan oplossingen. Of het nu gaat om het prijswinnende initiatief48 van statushouders die tot arbiter worden opgeleid om het scheidsrechterstekort op
te lossen voor AVV Zeeburgia of dat het nieuwe sportveld op Sportpark Strijp in Eindhoven
nu energie lévert aan de wijk in plaats van verbruikt. U kunt van mij verwachten dat
ik werk aan een sterke sport- en beweegwereld. Daar heeft iedereen baat bij. Of je
nu sport, beweegt of daar nog aan moet beginnen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport