Brief regering : Digitalisering en leermiddelen in het funderend onderwijs
32 034 Digitale leermiddelen
Nr. 54 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2024
De kracht en potentie van technologie is dagelijks in het onderwijs te zien. Leermiddelen
krijgen steeds meer mogelijkheden: teksten worden tot leven gebracht en spreken tot
de verbeelding van leerlingen. Leraren winnen kostbare tijd omdat het aanbod van lesmateriaal
en het nakijken van toetsen beter wordt ondersteund. Digitalisering maakt het mogelijk
dat leerlingen lesinhoud krijgen aangeboden die aansluit bij hun individuele leerbehoeften
en hen motiveert op hun eigen niveau. Bovendien kan ook het onderwijs niet achterblijven
met betrekking tot technologische ontwikkelingen, omdat leerlingen moeten worden voorbereid
op de samenleving en de arbeidsmarkt van de toekomst.
Tegelijkertijd zie ik dat de digitalisering scholen voor fundamentele vragen plaatst.
In de klas gebeurt steeds meer digitaal, maar is dat wel altijd effectief? Welke digitale
(leer)middelen zijn het beste voor het onderwijs? Welke toepassingen houden voldoende
rekening met de privacy van leerlingen? En hoe zorgen scholen ervoor dat het onderwijs
niet stilvalt door een hack?
Digitalisering biedt veel kansen voor kwaliteitsverbetering in het onderwijs, maar
brengt ook risico’s mee. Scholen zijn in toenemende mate onderdeel van ontwikkelingen
die zij maar ten dele kunnen beïnvloeden. Op de markt voor leermiddelen en digitale
toepassingen verschuiven de verhoudingen tussen aanbieders. Ook lijken door platformisering
de mogelijkheden voor scholen om over te stappen naar een andere aanbieder af te nemen.
Elke school is inmiddels onderdeel van ecosystemen van digitale gegevensuitwisselingen
waarin cyberdreigingen toenemen.
Dit vraagt, waar nodig, om nieuwe kaders om publieke waarden zoals autonomie, privacy
en veiligheid, te borgen. Een gezamenlijke en gecoördineerde inspanning van onderwijs,
markt, overheid en wetenschap is hiervoor nodig. Dat zie ik als mijn verantwoordelijkheid.
De opgave en langjarige inzet
De centrale opgave is hoe de leraar, niet de technologie, altijd kan blijven bepalen
hoe het (digitale) onderwijs vorm krijgt. We hebben de afgelopen jaren een aantal
belangrijke stappen gezet. Zo leidt de afspraak om mobiele telefoons uit de klas te
weren tot meer concentratie en sociale interactie onder leerlingen.1 Ook investeren we vanuit het Nationaal Groeifonds fors in een beter aanbod en gebruik
van (digitale) leer- en hulpmiddelen. De digitale veiligheid van scholen wordt structureel
verhoogd. Recent is hiervoor het School-CERT gelanceerd, dat als een digitale brandweer
alle scholen in het funderend onderwijs helpt bij de afhandeling van cyberincidenten.2
Om ervoor te zorgen dat leraren en leerlingen zich ook in de toekomst optimaal en
veilig kunnen wijden aan het onderwijs, zetten we onze inspanningen onverminderd voort.
Ik ga samen met alle betrokken partijen werken aan een nieuwe balans, op drie niveaus:
• Tussen digitale en papieren leermiddelen in de klas, zodat er een effectieve leeromgeving
ontstaat die voor iedere leerling werkt;
• In een goed functionerende markt voor leermiddelen en digitale toepassingen met voldoende
aanbieders;
• Door scholen te ondersteunen en ontzorgen met publieke digitale voorzieningen die
privacy en veiligheid borgen.
I. Balans in de klas
Goed onderwijs begint op scholen die passende keuzes maken bij de inzet van (digitale)
leer- en hulpmiddelen. Om daar te komen zetten we de volgende stappen:
De kwaliteit en effectieve inzet van leermiddelen versterken
Uit onderzoek blijkt dat er te weinig kennis is over wat in welke situatie het beste
werkt, in welke omstandigheden, voor welke leerlingen. Daarnaast ervaren leraren een
overladenheid bij bestaande lesmethodes en hebben zij nog onvoldoende inzicht in welke
onderdelen bijdragen aan het voldoen aan de kerndoelen.3
Ik wil zowel de kwaliteit van leermiddelen als een effectieve inzet in de klas verbeteren.
Dit past bij de ambities van het Herstelplan kwaliteit onderwijs. Ik wil daartoe een
kwaliteitsalliantie voor leermiddelen voor het funderend onderwijs inrichten. In deze
alliantie werken leraren, schoolleiders, bestuurders en leermiddelenmakers samen aan
kwalitatief goede leermiddelen en een effectieve inzet daarvan. Een kwartiermaker
gaat tot de zomer van 2025 met alle betrokken partijen aan de slag om de alliantie
vorm te geven.4 Daarnaast wordt met diverse partijen, waaronder NRO en SLO, gesproken om een landelijk
kwaliteitskader voor leermiddelen te ontwikkelen, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten,
met input van de kwaliteitsalliantie en aansluitend op de vernieuwde kerndoelen. Vakspecifieke
kaders, te beginnen met taal en rekenen, worden eveneens ontwikkeld. Voor taal is
de ontwikkeling al gestart, via de Kennistafel Effectief Leesonderwijs.5 Ik blijf de komende jaren investeren in een grotere kennisbasis over de effectiviteit
van leermiddelen.
Met de combinatie van het kwaliteitskader en de vernieuwde kerndoelen wordt het voor
docenten en leermiddelenmakers eenvoudiger om te bepalen wat leerlingen moeten kennen
en kunnen en hoe zij dit effectief kunnen overbrengen met leermiddelen. Het nieuwe
curriculum is dan ook een natuurlijk moment om het vakmanschap van de docent te versterken
en direct aan de slag te gaan met de kwalitatief beste leermiddelen. De kwaliteitsalliantie
kan hierin een centrale rol spelen door deze kennis te vertalen naar duidelijke, gedeelde
en goed onderbouwde kwaliteitsnormen die een effectieve inzet van leermiddelen borgen.6
Een juiste toepassing van AI in het onderwijs ondersteunen en stimuleren
Technologische innovaties in het onderwijs volgen elkaar snel op. Leraren zien dat
hun leerlingen steeds vaker met generatieve AI, zoals ChatGPT, werken. Uw Kamer heeft
gevraagd een beeld te schetsen van het AI-gebruik in het onderwijs.7
Het College voor de Rechten van de Mens publiceerde op 13 mei 2024 een onderzoek hierover.
Het College geeft aan dat de risico’s op discriminatie of uitsluiting door algoritmes
kunnen toenemen, en beschrijft een aantal voorbeelden van systemen waaraan risico’s
kunnen kleven. Vooral toepassingen van algoritmes in systemen voor de beoordeling,
toelating of voortgang van de leerling kunnen een risico vormen. Deze systemen hebben
veelal een sterk adviserende rol waarbij de totstandkoming van het advies lastig te
doorgronden of te achterhalen is.
Het is van belang dat discriminatie geen plaats krijgt in de (digitale) onderwijssystemen.
Daartoe is recent de nieuwe AI-verordening in werking getreden. Deze Europese wet
stelt verdere grenzen aan de toepassing van AI in het onderwijs. Als onderwijsinstellingen
deze AI voor bepaalde toepassingen willen inzetten, dienen zij aanvullende maatregelen
te treffen om te voorkomen dat discriminatie plaatsvindt. De komende tijd zal ik samen
met de onderwijssector verkennen hoe we de maatregelen binnen de AI-verordening het
beste kunnen vormgeven.8
In het Nationaal Onderwijslab AI (hierna: NOLAI) wordt intelligente technologie ontwikkeld
die maatwerk voor leerlingen of tijdbesparing voor leraren realiseert en wordt onderzoek
gedaan naar de consequenties hiervan. NOLAI doet dat in samenwerking met leraren,
wetenschappers en het bedrijfsleven.9 Het Nationaal Groeifonds heeft aanvullend € 63 mln. tot 2035 beschikbaar gesteld
om prototypes die NOLAI ontwikkelt op te schalen. Hiermee verzilveren we de kansen
en verstevigen we de regie van het onderwijs op de ontwikkeling van AI. Daarnaast
is het essentieel dat schoolleiders en leraren niet alleen technologie kunnen gebruiken,
maar dat zij ook begrijpen hoe AI-systemen werken. Kennisnet ondersteunt hen hierin,
bijvoorbeeld met de Handreiking
AI voor scholen.10
Beschikbaarheid van devices
Ieder kind in Nederland moet in gelijke mate toegang hebben tot onderwijs, ook als
daarbij een laptop of tablet nodig is. Vooral in het vo is een device steeds vaker
noodzakelijk. Scholen mogen een bijdrage van ouders vragen, maar wanneer ouders niet
kunnen of willen betalen zorgen scholen voor een volwaardig alternatief. De school
kan ouders daarnaast wijzen op specifieke ondersteuningsmogelijkheden, bijvoorbeeld
via de gemeente of stichtingen. Uit onderzoek blijkt dat het scholen met deze aanvullende
ondersteuning lukt om hun leerlingen van een laptop te voorzien. Tegelijkertijd is
deze financiële ondersteuning via stichtingen en gemeenten complex georganiseerd.11 Ik ben met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek om oplossingen
hiervoor te verkennen, zodat we borgen dat alle leerlingen over een device kunnen
blijven beschikken.12
Werken aan innovatieve manieren om leraren te helpen met hun digitale professionaliseringsvraag
werken
Voor een effectieve toepassing van digitale leer- en hulpmiddelen en met de komst
van de kerndoelen voor digitale geletterdheid neemt de noodzaak voor leraren om digitaal
te professionaliseren toe. Tegelijkertijd is tijd van leraren een schaars goed. Daarom
werk ik samen met de Vlaamse Minister van Onderwijs, Justitie en Werk aan innovatieve
docentprofessionalisering op het gebied van digitale vaardigheden, zodat er nieuwe
effectieve manieren en tools ontstaan die dichter bij de behoefte en beleving van
de leraar staan. Ook is het Expertisepunt Digitale Geletterdheid opgericht om docenten
te informeren en ondersteunen bij het in de praktijk brengen van digitale geletterdheid.
II. Balans in de markt
Leermiddelen zijn een belangrijk gereedschap van leraren. Zij moeten kunnen beschikken
over bewezen effectieve (digitale) leer- en hulpmiddelen, die passen bij de wijze
waarop zij hun lessen willen inrichten, tegen een redelijke prijs. Scholen moeten
voldoende keuzemogelijkheden hebben. Dat vergt een gelijk speelveld en concurrentie
tussen aanbieders en voldoende mogelijkheden voor nieuwe aanbieders. Dat stimuleert
ook, dat aanbieders reageren op de wensen van scholen, en zij een passende prijs vragen
voor hun producten en diensten.
Digitalisering heeft de verhoudingen op de markt echter aanzienlijk doen verschuiven.
In het vo leveren uitgevers steeds vaker LiFo-producten (Licentie-Folio, digitale
licenties en optionele leerwerkboeken) rechtstreeks aan scholen. Daarmee verandert
ook de rol en positie van distributeurs ten opzichte van scholen en uitgevers. De
levering van leermiddelen komt onder druk te staan. Ook dit jaar ontstonden leveringsproblemen
bij VO-scholen waardoor leerlingen te laat over hun lesmateriaal konden beschikken.
Daarnaast zien we dat educatieve software steeds sterker verweven raakt met de platforms
van de grote internationale technologiebedrijven. Er vindt in toenemende mate integratie
van producten, diensten en aanbieders plaats. Door overnames op de leermiddelenmarkt
zijn vrijwel alle educatieve uitgeverijen en distributeurs in handen van internationaal
beursgenoteerde bedrijven of van private equity.13 Scholen geven in toenemende mate aan kostenstijgingen en beperkingen in keuzemogelijkheid
te ervaren.
Scholen maken zich zorgen over deze ontwikkelingen en ik deel die zorgen. Om de betaalbaarheid,
kwaliteit en keuzemogelijkheden van leermiddelen te verbeteren ga ik:
Zorgen voor meer transparantie over prijs en kwaliteit van leermiddelen
Gezien alle ontwikkelingen op de leermiddelenmarkt vind ik het van groot belang om
inzicht te krijgen in de effecten op het gebruik en de prijs van het aanbod. Daarom
laat ik op dit moment een onafhankelijk onderzoek door KPMG uitvoeren naar het gebruik
en de ontwikkeling in prijzen en kosten van leermiddelen in het vo. De eerste resultaten
zend ik hierbij aan uw Kamer. Deze laten zien dat in 2023 ca. 80 procent van de producten
van de drie grootste uitgevers in het vo uit LiFo bestaat, waarbij uitgevers steeds
vaker rechtstreeks aan scholen leveren. Ondanks dat rechtstreekse levering kosten
kan besparen, zijn de prijzen gestegen en liggen deze boven de inflatie van vergelijkbare
producten. Tegelijk constateert KPMG dat deze stijging wel gelijke tred houdt met
de algemene inflatie. Ik zie alle aanleiding om het onderzoek te vervolgen. Er zijn
meer data nodig om beter zicht te krijgen op de ontwikkeling in kosten en winstmarges
van aanbieders. Dit onderzoek zal begin 2025 worden afgerond en aansluitend aan uw
Kamer worden aangeboden.
Ik zal daarnaast de ontwikkelingen op de markt nauwgezet volgen. Samen met de Minister
van Economische Zaken ga ik een verdiepend onderzoek naar de structuur en werking
van de leermiddelenmarkt in het funderend onderwijs uitvoeren. Daarbij zal het onderzoek
ingaan op het feit dat het overgrote deel van deze sector in buitenlandse handen is.
Heeft dit effect op de beslissingen die in deze markt worden genomen, en zo ja, welke
effecten? Ook fenomenen als marktconsolidatie en marktmacht, digitale platformen,
vendor lock-in, en toetredingsbarrières zullen deel uitmaken van dit onderzoek. Ten
slotte blijf ik met de ACM in gesprek over de ontwikkelingen.14
Schoolbesturen hebben de keuze voor leermiddelen hoog op de agenda staan. Scholen
zijn daarbij niet gehouden aan een specifiek richtbedrag maar zijn vrij om te bepalen
wat zij willen uitgeven aan leermiddelen. Zij zijn aan de slag om het keuzeproces
te verbeteren. Scholen kunnen hierbij worden geholpen, bijvoorbeeld door beter inzicht
te bieden in al het beschikbare (open en gesloten) lesmateriaal, de prijs, de visie
en gebruikerservaringen. Om dit te realiseren is het nodig randvoorwaarden op orde
te brengen: uitgevers en distributeurs dienen de juiste informatie aan te leveren
bij het koppelpunt Catalogusinformatie van Kennisnet. Hiermee kunnen aanbieders van
tools deze informatie ontsluiten om het keuzeproces op scholen beter te ondersteunen.
SIVON en Kennisnet gaan gezamenlijk regie voeren op deze operatie en ik ondersteun
hen hierbij.
Een rijk aanbod van open en gesloten leermateriaal stimuleren
Ik bevorder de ontwikkeling en kwalitatief goede inzet van open materiaal. Scholen
die dat willen kunnen daardoor een effectieve mix van methodes en vrij beschikbaar
materiaal inzetten. Het programma Impuls Open Leermateriaal bereikt inmiddels meer
dan 500 scholen15. De komende tijd wordt gewerkt aan het bereiken van meer impact op scholen. Ook wordt
gekeken naar verduurzaming van de impuls, onder andere door nieuwe combinaties van
open en gesloten materiaal te faciliteren. Hiertoe werk ik in het publiek-private
programma Edu-V samen met leveranciers aan afspraken en een keurmerk om digitale leermiddelen
en educatieve software gestandaardiseerd te koppelen.
Werken aan het versterken van de vraagzijde
Als schoolbesturen hun vraag bundelen via gezamenlijke aanbestedingen met scherpe
programma’s van eisen kunnen zij samen meer invloed uitoefenen op prijs en kwaliteit.
De coöperatie SIVON helpt schoolbesturen hierbij. Ik roep daarom alle schoolbesturen
op om hun belangen op het terrein van passende ict-producten en diensten door SIVON
te laten behartigen teneinde gunstige voorwaarden bij leveranciers te realiseren.16
De digitale autonomie en mogelijkheid om keuzes te maken versterken
De producten van grote techbedrijven – zoals Word, Powerpoint en chromebooks – worden
wereldwijd gebruikt, dus ook in het Nederlandse onderwijs. Het is belangrijk dat de
privacy van leerlingen en leraren in de producten van grote techbedrijven wordt gewaarborgd
en dat er meer alternatieven komen om uit te kiezen. Maar dit vraagstuk is complex
en vraagt een aanpak langs verschillende (internationale en nationale) lijnen. Het
betreft immers wereldwijd opererende bedrijven die enorme bedragen kunnen besteden
aan de ontwikkeling van producten die naadloos samenwerken met andere leermiddelen
en digitale onderwijstoepassingen. Eenmaal in gebruik is het voor scholen kostbaar
en complex om over te stappen naar de producten van een ander techbedrijf met vaak
duidelijke negatieve effecten voor de gebruiksvriendelijkheid.
Er is een groot aantal recente EU wetgevings-initiatieven waarover onlangs overeenstemming
is bereikt of in voorbereiding is, die de komende jaren mogelijk effect op deze problematiek
gaan sorteren. Ik volg nauwlettend wat de implicaties zijn van o.a. de EU-dataverordening
en de digitale dienstenverordening op het funderend onderwijs en de digitale toepassingen
die hierin worden gebruikt. De toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG) laat zien dat EU-regelgeving een effectief instrument is om publieke waarden
in het onderwijs te borgen.17
Het is nuttig om te leren van succesvolle voorbeelden van publieke digitale onderwijstoepassingen
in andere landen. Daarom laat ik dit in omringende landen zoals België, Frankrijk
en Duitsland in kaart brengen. Ook vraag ik in Europees verband aandacht voor deze
problematiek.18 Een eerste verkenning door Dialogic van kansen en knelpunten van alternatieven in
deze landen voor de producten van BigTech voeg ik als bijlage bij deze brief.19 Hieruit blijkt dat onderwijsinstellingen gebruik maken van deze alternatieven, maar
dat deze (nog) geen volwaardig alternatief zijn voor BigTech-diensten. In een vervolgonderzoek
ga ik onder meer kijken naar de voorwaarden (t.a.v. haalbaarheid, doeltreffendheid
en doelmatigheid) waaronder een overstap naar dergelijke alternatieven mogelijk is
binnen het Nederlandse funderend onderwijs.20
III. Balans in het stelsel
Schoolbesturen zijn en blijven verantwoordelijk voor het geven van goed (digitaal)
onderwijs en voor veilige en werkende ict in de klas. Tegelijkertijd zijn scholen
onderdeel geworden van netwerken van digitale gegevensuitwisselingen waar zij individueel
beperkt zicht op hebben. Dit plaatst schoolbesturen voor uitdagingen die alleen in
samenwerking kunnen worden geadresseerd. De onderzoekers van Highberg en Berenschot
concluderen in het Beleidsadvies ict-basisinfrastructuur dat de huidige landelijke infrastructuur dusdanig complex is en tegen zijn grenzen
aanloopt, dat keuzes voor de lange termijn nodig zijn om de continuïteit van het onderwijs
te borgen.21 Veiligheid, de mogelijkheid om te kiezen en doelmatige besteding van publieke middelen
staan onder druk en scholen hebben onvoldoende invloed op inrichtingskeuzes.
Ik vind het van groot belang dat scholen kunnen vertrouwen op een toekomstvaste en
weerbare infrastructuur. Data moeten op een veilige manier ter beschikking staan van
scholen ten behoeve van kwalitatief goed onderwijs. Gezamenlijke afspraken over gestandaardiseerde
data borgen vertrouwen en stimuleren innovatie; een heldere governance (met invloed
van de gebruikers) op deze infrastructuur geeft sturing aan digitale ontwikkelingen.
Om dit te realiseren ga ik:
SIVON ondersteunen bij activiteiten op sectorale digitaliseringsvraagstukken
Dankzij de inspanningen van de digitalisering- en inkoopcoöperatie SIVON krijgen leden
een betere prijskwaliteitverhouding voor leermateriaal en hardware zoals devices,
digiborden en internet. Maar ook voor het algemeen belang is de coöperatie onmisbaar
geworden. De deskundigheid en collectieve slagkracht die SIVON inbrengt heeft de continuïteit,
privacy en veiligheid in het funderend onderwijs meermaals bewaakt. Zo heeft de privacy-
en gegevensbeschermingstoets (DPIA) op producten van grote internationale technologiebedrijven
(Google Workspace for Education bijvoorbeeld) een grote rol gespeeld in de totstandkoming
van betere omgang met gevoelige leerlinggegevens, doordat SIVON samen met SURF daarover
afspraken met deze partijen tot stand heeft gebracht. Daarmee loopt Nederland internationaal
voorop. Ook bij verstoringen in de markt speelt SIVON een voortrekkersrol in de beheersing
en uitvoering van crisis- en calamiteitenplannen, en het helpen voorkomen of beperken
van dreigende verstoringen.
Ik blijf deze coöperatie daarom steunen in de ontwikkeling, inzet en uitbouw van de
aanwezige deskundigheid zodat alle scholen in Nederland daar de vruchten van plukken.
SIVON geeft scholen daarmee meer publieke regie in handen, zodat zij hun verantwoordelijkheid
voor goed onderwijs beter kunnen vormgeven. Zo wordt SIVON een organisatie met twee
identiteiten: ledenactiviteiten voor leden, en algemene activiteiten voor het hele
onderwijs. Er wordt € 8 mln. aan SIVON beschikbaar gesteld voor een periode van 3
jaar voor het uitvoeren van activiteiten voor de hele sector.22 Tegelijkertijd blijf ik met de sector in gesprek over de verantwoordelijkheid van
alle schoolbesturen om hun activiteiten op dit terrein te coördineren en hieraan bij
te dragen.
Een plan uitwerken voor een toekomstbestendige landelijke basisinfrastructuur
De onderzoekers van Highberg en Berenschot concluderen dat de basisinfrastructuur
aan grondige herziening toe is. De huidige infrastructuur is verouderd, er is onvoldoende
sturing en afspraken tussen publieke en private partijen zijn niet afdwingbaar. Ik
ga bij de toekomstige inrichting van de infrastructuur publieke waarden centraal stellen.
Dit is een zaak van lange adem en resultaten zijn alleen mogelijk met inzet van alle
betrokken partijen, publiek en privaat.
Daarom richt ik in 2025 een programma in om te bepalen hoe de basisinfrastructuur
van de toekomst de scholen het beste kan ondersteunen bij het digitale onderwijs.
Daarbij richt ik me in eerste instantie op twee functies in deze infrastructuur: de
ondersteuning met kennis en expertise, en de ondersteuning door sectorale (technische)
voorzieningen. De onderzoekers van Highberg en Berenschot adviseren om de cruciale
basisvoorzieningen te beleggen in een voorzieningenorganisatie onder publieke regie.
Dit zijn fundamentele vraagstukken waar ik de onderwijssector, private sector en belangrijke
organisaties als Kennisnet en SIVON nauw bij ga betrekken.
Het rapport Evaluatie Wet Pseudonimisering is met de verzamelbrief van 27 juni aan
uw Kamer aangeboden.23 De onderzoekers van KBA constateren dat de ontwikkeling en implementatie van het
ECK-id in het po en vo in grote mate succesvol is geweest. Tegelijkertijd signaleren
zij dat er in het funderend onderwijs aanvullende stappen nodig zijn om de uitwisseling
van identifiers en persoonsgegevens van leerlingen in de leermiddelenketen nog verder
te beperken tot het hoogstnoodzakelijke (doelbinding). Samen met de betrokken partners
in het programma Edu-V zal een impactanalyse van de aanbevelingen gemaakt worden.
Edu-V maakt het mogelijk om regie te voeren op de verbeteringen en gezamenlijk tot
afspraken te komen.
Digitale veiligheid in het funderend onderwijs borgen
Digitale veiligheid is een centrale waarde die te allen tijde geborgd moet zijn voor
leerlingen en leraren. Het normenkader Informatiebeveiliging en Privacy Funderend
Onderwijs helpt daarbij door inzichtelijk te maken waar je als schoolbestuur allemaal
voor moet zorgen. De Auditdienst Rijk (hierna: ADR) heeft met het Onderzoeksrapport Governance normenkader IBP FO een waardevolle verkenning uitgevoerd naar de manieren waarop beheer, toezicht en
handhaving van het normenkader ingericht kan worden. Ik benut de aanbevelingen van
de ADR in het overleg dat ik momenteel voer over de inrichting van de governance op
het normenkader in het funderend onderwijs.24
Daarnaast verken ik met Kennisnet en SIVON of, en zo ja hoe, de bestaande dienst Veilig
Internet de basis kan vormen van een veilige infrastructuur. Met deze centrale dienst
bieden Kennisnet en SIVON geavanceerde internetbeveiliging, op een niveau dat voor
individuele schoolbesturen vaak onhaalbaar of onbetaalbaar is. Deze dienst maakt het
tevens mogelijk om bedreigingen in het internetverkeer van scholen centraal te monitoren
en hierop te acteren. De aanbevelingen uit het rapport Onderzoek scenario’s voor Nationaal Diensten Centrum van ICTU betrek ik daar ook bij.25
Tot slot
Met dit samenhangend pakket aan maatregelen ga ik de komende tijd samen met de onderwijssector,
publieke partijen, wetenschap en de markt aan de slag om effectieve inzet van digitale
toepassingen in het onderwijs te realiseren. Ik kijk uit naar het eventuele debat
hierover met uw Kamer. Door gezamenlijk te werken aan een nieuwe balans in de klas,
in de markt en in het stelsel zorgen we dat digitalisering werkt voor het onderwijs,
nu en in de toekomst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.