Brief regering : Fiche: Aanbeveling Raadsbesluit onderhandelingen jeugdmobiliteit EU - Verenigd Koninkrijk
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3948
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2024
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 1 fiche die werd opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Aanbeveling Raadsbesluit onderhandelingen jeugdmobiliteit EU – Verenigd Koninkrijk
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Fiche: Aanbeveling Raadsbesluit onderhandelingen jeugdmobiliteit EU – Verenigd Koninkrijk
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Aanbeveling voor een besluit van de Raad houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen
over een overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië
en Noord-Ierland over de mobiliteit van jongeren
b) Datum ontvangst Commissiedocument
18 april 2024
c) Nr. Commissiedocument
COM(2024) 169
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52024PC0169 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Buitenlandse Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) doet een aanbeveling aan de Raad om het
mandaat te verstrekken voor het onderhandelen van een overeenkomst inzake jeugdmobiliteit
met het Verenigd Koninkrijk (VK). Als gevolg van het uittreden van het VK uit de EU
wordt de relatie gefaciliteerd door het terugtrekkingsakkoord en de handels- en samenwerkingsovereenkomst.1 Hierin zijn beperkte afspraken gemaakt over mobiliteit van personen, namelijk alleen
over tijdelijk verblijf voor het leveren van diensten. Het verblijf van personen gedurende
langere tijd wordt geregeld op basis van nationale (immigratie)wetgeving van EU-lidstaten
en van het VK. Dit heeft geresulteerd in een afname van mobiliteit tussen de EU en
het VK. De Commissie wijst op een vermindering van kansen specifiek voor jongeren
uit de Unie en het VK, die onder de huidige regels moeilijker kunnen profiteren van
culturele, studie, onderzoeks- of trainingsuitwisseling. In de loop van 2023 heeft
het VK een aantal lidstaten benaderd met het voorstel om met elk van hen te onderhandelen
over een beperkte bilaterale overeenkomst over jeugdmobiliteit.2 Ten behoeve van EU-eenheid en om de barrières voor EU-burgers weg te nemen, doet
de Commissie nu een aanbeveling voor een machtiging van de Raad voor het openen van
onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en het VK over de mobiliteit van
jongeren De Commissie geeft aan dat het doel van de onderhandelingen is om te komen
tot een evenwichtige overeenkomst tussen de EU en het VK op het gebied van jeugdmobiliteit,
zonder noodzakelijkerwijs specifieke verblijfsdoeleinden uit te sluiten.
Het voorstel is dat een door leeftijd beperkte categorie begunstigden, bijvoorbeeld
tussen de 18 en 30 jaar, gebruik kan maken van een EU-VK overeenkomst. Ook zou het
geoorloofde verblijf beperkt worden tot een specifieke tijdsspanne, bijvoorbeeld vier
jaar. De Commissie stelt voor om mobiliteit niet doelgebonden in te richten, waarmee
jongeren in de EU of het VK kunnen verblijven voor studie, werk, stages, onderzoek,
vrijwilligerswerk en reizen. De activiteiten die onder de reikwijdte van de handels-
en samenwerkingsovereenkomst vallen, worden uitgesloten van een aanvullende overeenkomst.3 Ook geeft de Commissie aan dat de gemeenschappelijke voorwaarden voor toegang tot
EU-lidstaten van toepassing blijven gedurende het verblijf van de persoon in kwestie.
Het blijft de verantwoordelijkheid van nationale autoriteiten in EU-lidstaten om hierop
toe te zien. Ook dient in een overeenkomst te worden vastgelegd welke voorwaarden
gelden voor toelating, op basis van de algemene toelatingsvoorwaarden, zoals dat burgers
in het bezit zijn van een geldig reisdocument, een zorgverzekering of beschikken over
voldoende middelen van bestaan. Toelating tot een EU-lidstaat geeft aan burgers uit
het VK geen recht tot vrij verkeer en verblijf in een andere EU-lidstaat, zo stelt
de Commissie. Voorwaarden blijven verbonden aan de uitoefening van het recht op gezinshereniging;
deze moeten in de overeenkomst worden vastgesteld. Een jeugdarrangement zou niets
veranderen aan de nationale wetgeving van lidstaten inzake permanente verblijfsstatus
of lange-termijnverblijf.
De begunstigden van een overeenkomst inzake jeugdmobiliteit zouden volgens het voorstel
gelijk behandeld worden als nationale burgers, onder andere in de context van werk.
Ook beoogt de Commissie om afspraken te maken over gelijke behandeling ten aanzien
van collegegeld voor hoger onderwijs en opleidingskosten. Het VK zou EU-begunstigden
uitsluiten van de zorgtoeslag voor migranten, conform de voorgestelde inzet.4 De Commissie stelt dat de «sponsorschapsregeling» van het VK, een garantstelling
die door ontvangende bedrijven moet worden uitgegeven, of soortgelijke regelingen
niet van toepassing moeten zijn.
Dergelijke afspraken over jeugdmobiliteit zouden als aanvullende overeenkomst bij
de EU-VK handels- en samenwerkingsovereenkomst gevoegd worden. Op deze wijze zouden
bestaande institutionele bepalingen over geschillenbeslechting van toepassing worden
op een aanvullende overeenkomst inzake jeugdmobiliteit.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In 2020 heeft de Raad het mandaat aan de Commissie verleend voor het onderhandelen
van een overeenkomst met het VK. Hierin is destijds opgenomen dat voorwaarden voor
toegang voor verblijf voor doeleinden zoals onderzoek, studie, opleidingen en jeugduitwisseling
onderdeel zijn van deze onderhandelingen. Het bleek echter niet mogelijk om met het
VK tot nadere afspraken op deze gebieden te komen. In de kabinetsappreciatie van de
handels- en samenwerkingsovereenkomst staat dat de EU en Nederland een meer ambitieuze
inzet hadden ten aanzien van mobiliteitsarrangementen voor studie, onderzoek en jeugduitwisseling.5 In lijn met deze appreciatie en de motie van het Kamerlid Bouali6 heeft Nederland sindsdien in EU-verband het voortzetten van de discussie over studentenmobiliteit
gesteund. Het verlenen van toegang tot de arbeidsmarkt maakte expliciet geen onderdeel
uit van de Nederlandse inzet. Daarbij heeft het kabinet steeds het belang van EU-eenheid
benadrukt, zo ook tijdens de meest recente bespreking van dit onderwerp tijdens de
Raad Algemene Zaken van 30 november jl. Tijdens deze Raad heeft het kabinet aangegeven
open te staan voor het in kaart brengen van kansen voor verbeterde mobiliteit voor
studenten en stagiairs.7
Voor wat betreft mobiliteit van studenten werkt het kabinet momenteel aan het wetsvoorstel
Wet Internationalisering in Balans (hierna: de WIB). In de WIB worden instrumenten
uitgewerkt waarmee onder meer gerichter gestuurd kan worden op de instroom van internationale
studenten.8 Daarmee wordt onder andere ingezet op een betere balans tussen inkomende en uitgaande
diplomamobiliteit.9
Voor EU-lidstaten en landen in de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland
geldt het vrij verkeer van personen en diensten. De toegang, toelating en het verblijf
van vreemdelingen van buiten de EU zijn geregeld in de Vreemdelingenwet 2000. Dit
regime is sinds de inwerkingtreding van voornoemde akkoorden ook op VK-burgers van
toepassing. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van
kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt.10 In Nederland is toegang tot de arbeidsmarkt voor arbeidsmigranten van buiten de EU
geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het uitgangspunt is dat aan de vraag
naar arbeid in eerste instantie moet worden voldaan door het arbeidsaanbod dat in
Nederland, de EER en Zwitserland aanwezig is in te zetten. Daarnaast is het arbeidsmigratiebeleid
vraag gestuurd. Werkgevers dienen een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde
vergunning voor verblijf en arbeid aan te vragen. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden
waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, moeten werkgevers bijvoorbeeld diploma’s,
certificaten, cv’s en gegevens over het loon of te verrichten werkzaamheden delen.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om internationaal talent dat een bijdrage levert
aan de Nederlandse kenniseconomie, innovatie- en concurrentiekracht en het vestigingsklimaat
te faciliteren, bijvoorbeeld via de kennismigrantenregeling.11 Ten aanzien van deze specifieke doelgroep voert het kabinet uitnodigend beleid.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet onderschrijft de brede doelstelling om jeugdmobiliteit te faciliteren
tussen de EU en het VK. Het VK is een belangrijke partner van de EU vanwege de nauwe
economische en sociaal-culturele verbondenheid. Sinds het uittreden van het VK uit
de EU zijn de mogelijkheden voor jeugdmobiliteit aanzienlijk beperkt. De huidige overeenkomsten
scheppen slechts onder specifieke omstandigheden de mogelijkheid voor tijdelijk verblijf
van natuurlijke personen. Gezien de inzet van de EU en Nederland om meer vergaande
afspraken te maken over jeugdmobiliteit gedurende de onderhandelingen, is het positief
dat de Commissie voorstelt om hierover opnieuw onderhandelingen te starten naar aanleiding
van voorstellen van het VK aan individuele EU-lidstaten. Het kabinet heeft op deelterreinen
van het voorstel een aantal zorgen- met name over het voorstel voor niet-doelgebonden
mobiliteit – en zal zich hiervoor constructief inzetten in EU-verband.
Het kabinet benadrukt dat het Erasmus+ programma voor Nederland nog steeds het belangrijkste
EU-instrument is voor internationale studentenmobiliteit. Tegelijkertijd gaat dit
voorstel verder dan de bestaande mogelijkheden binnen Erasmus+.12 Wegens de bestaande culturele en historische verbinding tussen de EU en het VK is
het kabinet voorstander van het maken van aanvullende afspraken met het VK over wederzijdse
studentenmobiliteit. Het huidige voorstel is breder dan Erasmus+ (geldt bijvoorbeeld
ook voor diplomamobiliteit) en staat dus los van de mogelijkheid voor het VK om met
de EU gesprekken aan te gaan over associatie bij Erasmus+.13 Het kabinet vindt het hierbij van belang dat er geen precedentwerking uitgaat richting
andere derde landen.
Het kabinet kijkt met interesse naar het voorstel om afspraken te maken over de gelijke
behandeling wat betreft collegegeld voor hoger onderwijs en opleidingskosten. Het
kabinet zal de Commissie om opheldering vragen over wat hier exact mee wordt bedoeld.
Het VK was een van de meest populaire bestemmingslanden voor Nederlandse studenten
die (tijdelijk) studeerden in het buitenland.14 Gegevens over diplomamobiliteit van Nederlandse diplomastudenten naar het VK en VK-diplomastudenten
naar Nederland wijzen op een daling sinds het uittreden van het VK uit de EU. Voor
het uittreden van het VK uit de EU was de diplomamobiliteit tussen Nederland en het
VK redelijk in balans.15 Het kabinet kijkt positief naar de mogelijkheid dat afspraken over gelijke behandeling
wat betreft de hoogte van het collegegeld de uitgaande diplomamobiliteit van Nederlandse
studenten naar het VK kan stimuleren. Het voorstel levert daarmee voordelen op voor
Nederlandse jongeren die overwegen in het VK te studeren. De Commissie stelt voor
dat de verblijfsduur van de mobiliteit beperkt moet worden tot een redelijke termijn
en noemt vier jaar als voorbeeld. Het kabinet merkt hierover op dat het voor studenten
van belang is dat de studieduur hierbij in acht wordt genomen. Het niet kunnen afronden
van de studie heeft namelijk onder andere (grote) consequenties voor Nederlandse studenten
die gebruik hebben gemaakt van meeneembare studiefinanciering. De Commissie vraagt
een breed onderhandelingsmandaat waaronder onderdelen die tot de bevoegdheid van de
lidstaten behoren, zoals het collegegeld. De unieke relatie tussen de EU en het VK
legitimeert een dergelijk mandaat aan de Commissie om over deze onderdelen namens
de Unie met het VK te onderhandelen. Echter, hiervan moet geen precedentwerking uitgaan.
Het voorstel heeft naar verwachting juridische consequenties, waarbij Nederlandse
wet- en regelgeving moet worden aangepast, om de gelijke behandeling op collegegeld
voor hoger onderwijs te regelen. Daarnaast zal het kabinet de Commissie meer duidelijkheid
vragen over de gevolgen van dit voorstel voor mbo-studenten. Voor hen is met name
kortdurende stagemobiliteit van belang, waarbij zij aanlopen tegen de Britse »sponsorschapsregeling».16 Voor het kabinet is het van belang dat deze situatie wordt meegenomen in de onderhandelingen
met het VK.
Het kabinet is kritisch op de wijze waarop het voorstel van de Commissie gemeenschappelijke
toelatingscriteria beoogt op te stellen voor alle categorieën van verblijfsdoelen
en zal zich ervoor inzetten dat het voorstel aansluit bij de geldende Europese en
nationale regelgeving hieromtrent. Het voornemen van de Commissie om een niet-doelgebonden
overeenkomst op het gebied van mobiliteit in te richten, is niet in overeenstemming
met de uitgangspunten van de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en
onderliggende regelgeving. De relevante richtlijnen van de Europese Unie, zoals de
Europese blauwe kaart, de richtlijn toegang en verblijf van derdelanders met het oog
op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve
projecten of au-pairactiviteiten en de recent herziene GVVA-richtlijn zijn vooralsnog
gericht op doelgebonden verblijf met een duidelijk afgebakende verblijfsduur voor
een specifieke doelgroep met specifieke toelatingsvereisten. Het kabinet leest het
voorstel als zou een aanvullend migratiepad worden opgezet naast deze bestaande doelgebonden
en afgebakende regelgeving, onder relatief soepele voorwaarden. Hiertoe zou in de
vreemdelingenwet 2000 een algehele uitzonderingspositie voor VK-burgers moeten worden
geregeld. Het heeft echter de voorkeur van het kabinet om het vreemdelingenrechtelijk
kader zoveel mogelijk gelijkelijk op alle derdelanders van toepassing te laten zijn.
Het kabinet zal er constructief op inzetten dat een overeenkomst tussen de EU en het
VK zo eenvoudig mogelijk ingepast kan worden in bestaande juridische kaders.
Ten aanzien van de voorstellen op het gebied van toegang tot de arbeidsmarkt heeft
het kabinet ook een aantal zorgen. Voor het kabinet is het allereerst van belang dat
geen afbreuk wordt gedaan aan artikel 79, lid 5, VWEU, waarin is vastgelegd dat lidstaten
het recht hebben om zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen worden toegelaten
teneinde al dan niet in loondienst arbeid te verrichten. Met uitzondering van kennismigranten
is het toelatingsbeleid voor arbeidsmigranten restrictief en wordt een gecombineerde
vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) of tewerkstellingsvergunning alleen afgegeven
na een arbeidsmarkttoets, waarbij wordt getoetst of er arbeidsaanbod in Nederland
en de EU aanwezig is om de desbetreffende vacature te vervullen. Bij toegang tot de
arbeidsmarkt moeten de lidstaten de mogelijkheid behouden om deze arbeidsmarkttoets
uit te voeren. Bij de aanvraag van een GVVA of tewerkstellingsvergunningen kunnen
er – afhankelijk van het doel – specifieke vereisten gelden ten aanzien van kwalificaties,
loon of werkzaamheden. Het kabinet zal zich er constructief voor inzetten dat het
voorstel aansluit bij de geldende Europese en nationale regelgeving hieromtrent. Ook
is het kabinet kritisch op de voorgestelde algemene verblijfsduur van 4 jaar in relatie
tot toegang tot de arbeidsmarkt. De voorgestelde termijn is niet in lijn met de geldende
Europese en nationale regelgeving, waarbij doorgaans sprake is van een verblijfsduur
van maximaal één tot drie jaar met mogelijkheid tot verlenging. Het kabinet zal zich
er daarom constructief voor inzetten om de verblijfstermijn bij toegang tot de arbeidsmarkt
te beperken.
Met inachtneming van bovenstaande zorgpunten, steunt het kabinet het initiatief van
de Commissie om te vragen om een machtiging voor het openen van onderhandelingen namens
de EU. Het voeren van onderhandelingen op EU-niveau maakt het mogelijk voor de EU
om haar brede belangen inzake jeugdmobiliteit te bundelen met het oog op het starten
van onderhandelingen met het VK. Het kabinet heeft steeds het belang van EU-eenheid
benadrukt, en zal zich in Brussel hiervoor blijven inzetten. Bij voorkeur dient voorkomen
te worden dat EU-lidstaten ongelijk behandeld worden en met elkaar concurreren doordat
enkelen een bilateraal akkoord met het VK afsluiten. Met het onderhandelen over een
overeenkomst namens de EU, kan een breed scala aan barrières geadresseerd worden.
Ondanks de recente voorstellen van het VK aan individuele lidstaten voor bilaterale
afspraken over jeugdmobiliteit, is het de vraag in hoeverre het VK geïnteresseerd
is in een overeenkomst conform de aanbeveling en voorgestelde onderhandelingsrichtsnoeren.
Het moet bezien worden in hoeverre het VK zich bereid toont om over een brede overeenkomst
inzake jeugdmobiliteit als aanvulling op de handels- en samenwerkingsovereenkomst
te onderhandelen. Het kabinet zal de Commissie om verduidelijking vragen over eventuele
verkennende gesprekken met het VK over een brede overeenkomst.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De Raad heeft in 2020 voor de onderhandelingen over de EU-VK handels- en samenwerkingsovereenkomst
een brede ambitieuze inzet op het gebied van jeugdmobiliteit geformuleerd. De Raad
is recentelijk ook steeds eensgezind geweest in het benadrukken van het belang van
EU-eenheid ten aanzien van het VK, bijvoorbeeld tijdens de Raad Algemene Zaken op
30 november 2023.17 Hier hebben verschillende lidstaten zich ook positief uitgesproken over het bevorderen
van mobiliteit voor studenten en stagiairs. In hoeverre lidstaten het voorstel van
de Commissie in de huidige vorm kunnen steunen, is nog onbekend. Naar verwachting
zijn EU-lidstaten er positief over dat de aanbeveling barrières voor studentenmobiliteit
adresseert. Het valt niet te voorzien dat andere lidstaten ook kritisch zijn op het
voorstel om over een niet-doelgebonden mobiliteitsovereenkomst te onderhandelen met
het VK.
Het Europees Parlement (EP) heeft zich ten tijde van de onderhandelingen over een
EU-VK handels- en samenwerkingsovereenkomst ook als voorstander van jeugdmobiliteit
opgeworpen. De parlementaire partnerschapsraad waarin de handels- en samenwerkingsovereenkomst
voorziet, en waarin leden uit het EP zitting hebben, heeft in december jl. een aanbeveling
gedaan tot een dialoog tussen de EU en het VK over jeugdmobiliteit.18 Het is nog onbekend wanneer en waar het voorstel in het EP behandeld wordt. Het Comité
inzake buitenlandbeleid (AFET) behandelt nu de relatie tussen de EU en het VK.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet over de bevoegdheid is positief. Wel zal een materiële
rechtsgrondslag moeten worden toegevoegd. De Commissie stelt een aanbeveling voor
met bepalingen op in ieder geval het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid
en recht, onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport. De aanbeveling heeft in
ieder geval betrekking op de toelating en het verblijf van onderdanen van derde landen
in EU lidstaten (artikel 79, VWEU). Op basis van artikel 79, lid 5 VWEU wordt bepaald
dat het aan de lidstaten is om zelf te bepalen hoeveel derdelanders tot hun grondgebied
worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst of als zelfstandige arbeid
te verrichten. Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake
van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub j,
VWEU). Op het terrein van onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport is sprake
van een ondersteunende bevoegdheid van de Unie (artikel 6, sub e, VWEU). De Raad verleent
zijn machtiging voor het openen van onderhandelingen op basis van artikel 218, leden
3 en 4, VWEU. Op grond van artikel 218, lid 3, VWEU, kan de Commissie aanbevelingen
doen aan de Raad voor de vaststelling van een Raadsbesluit waarbij machtiging wordt
gegeven om onderhandelingen over een verdrag te openen en om de onderhandelaar namens
de Unie aan te wijzen. Op grond van artikel 218, lid 4, VWEU, kan de Raad de onderhandelaar
richtsnoeren meegeven en een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen
moeten worden gevoerd. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen aandacht vragen
voor het toevoegen van de juiste materiële rechtsgrondslag (zoals artikel 79 VWEU).
Wanneer er een akkoord is uitonderhandeld, dienen de rechtsgrondslagen van de Raadsbesluiten
tot ondertekening en sluiting van de overeenkomst, als ook de aard van de overeenkomst,
apart beoordeeld te worden op basis van de uiteindelijke tekst (in het bijzonder het
doel en de inhoud van de overeenkomst).
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet is positief. De aanbeveling heeft tot doel de Commissie
te machtigen om de onderhandelingen te openen over jeugdmobiliteit tussen de EU en
het VK. Gezien de aard van de barrières waar verschillende groepen jongeren tegenaanlopen,
kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden
verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Het gaat bijvoorbeeld om barrières zoals
hoog collegegeld voor EU-studenten in het VK. Lidstaten kunnen de doelstelling van
het voorstel onvoldoende zelf verwezenlijken, omdat ze individueel minder sterk staan
dan de EU als geheel. Middels bilaterale akkoorden worden de barrières voor de EU-jeugd
in het VK onvoldoende weggenomen en zouden voor sommige EU lidstaten gunstigere afspraken
gelden ten opzichte van andere lidstaten. Ook om die redenen is optreden op het niveau
van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet is positief, met kanttekeningen. De aanbeveling heeft
tot doel de Commissie te machtigen om de onderhandelingen te openen over een nieuwe
overeenkomst die betrekking heeft op het bevorderen van jeugdmobiliteit tussen de
EU en het VK. Om te komen tot een dergelijke overeenkomst is deze machtiging noodzakelijk
evenals het meegeven van onderhandelingsrichtsnoeren. Het voorgestelde mandaat is
deels geschikt en gaat op onderdelen niet verder dan noodzakelijk omdat het zich beperkt
in reikwijdte door middel van een leeftijdscategorie en een tijdslimiet. Hiermee wordt
de reikwijdte van het aantal personen dat gebruik kan maken van een arrangement ingeperkt.
Op het gebied van studentenmobiliteit legitimeert de bijzondere relatie met het VK
een dergelijk voorstel voor een overeenkomst, en zou een redelijke termijn voor uitwisseling
welkom zijn. De Commissie geeft aan dat een overeenkomst nadrukkelijk niet gaat over
vrijheid van verkeer van personen. Met de beoogde overeenkomst wordt wel voorzien
in een aanvullende, niet-doelgebonden migratieroute met een bijkomende algehele uitzonderingspositie
voor VK-burgers. Het voorgestelde mandaat gaat daarmee in de huidige vorm verder dan
noodzakelijk omdat het volgens het kabinet voorbijgaat aan de mogelijkheden binnen
de bestaande Europese en nationale regelgeving barrières weg te nemen ten behoeve
van jeugdmobiliteit tussen de EU en het VK.
d) Financiële gevolgen
Naar verwachting heeft dit voorstel geen gevolgen voor de EU-begroting. Nederland
is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in
de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten
passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Afspraken over gelijke behandeling wat betreft collegegeld voor hoger onderwijs kunnen
nationale financiële gevolgen hebben. Het toekennen van het wettelijk collegegeld
in plaats van het instellingscollegegeld leidt tot extra kosten. Of daadwerkelijk
sprake zal zijn van extra kosten voor de nationale begroting, hangt af van de uiteindelijke
verhouding tussen inkomende en uitgaande diplomamobiliteit in Nederland. In de bijlage
van het voorstel staat dat de verstrekking van beurzen en leningen voor studie en
levensonderhoud of andere beurzen en leningen niet onder de gelijke behandeling mogen
vallen. De eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op
de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de
budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Uit het voorstel vloeien naar verwachting geen lasten voort voor het bedrijfsleven
en burgers. Het betreft immers een aanbeveling voor het onderhandelen van een overeenkomst
over jeugdmobiliteit. EU-burgers zouden hierdoor additionele kansen krijgen om in
het VK te verblijven.
Het voorstel heeft naar verwachting beperkte effecten op het Europese concurrentievermogen.
Studentenmobiliteit en bijkomende kennisuitwisseling kan bijdragen aan innovatie en
daarmee de concurrentiepositie in de EU helpen versterken.
Het voorstel heeft naar verwachting een positief effect op de relatie tussen de EU
en het VK. Dit zou immers een verdere verdieping van de relatie tussen beide partners
betekenen, ten opzichte van de huidige afspraken in de handels- en samenwerkingsovereenkomst.
In de praktijk zou dit voorstel bijdragen aan uitwisseling van jongeren tussen de
EU en het VK. Een dergelijke uitwisseling kan op de lange termijn bijdragen aan het
versterken van de culturele, sociale en economische banden tussen de EU en het VK.
Gezien het VK voor de EU een belangrijk gelijkgezind buurland is, kan het verdiepen
van deze relatie positief bij aan de geopolitieke positie van de EU. Juist in de huidige
geopolitieke context, is het voor de EU van belang om banden met gelijkgezinde landen
te versterken. Onderhandelingen over jeugdmobiliteit passen bij het positieve momentum
in de EU-VK relatie, waar het kabinet graag verder op in zet.