Brief regering : Fiche: Mededeling Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie Programma
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3919 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2024
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 1 fiche die werd opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie
Programma
De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot
Fiche: Mededeling Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie
Programma
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling: Joint Communication to the European Parliament, the Council, the European Economic
and Social Committee and the Committee of the Regions A new European Defence Industrial
Strategy: Achieving EU readiness through a responsive and resilient European Defence
industry («EDIS»)
Verordening: Regulation of the European Parliament and of the Council establishing the European
Defence Industry Programme and a framework of measures to ensure the timely availability
and supply of defence products («EDIP»)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
5 maart 2024
c) Nr. Commissiedocument
Mededeling: JOIN(2024) 10
Verordening: COM(2024) 150
d) EUR-Lex
Mededeling: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52024JC0010…
Verordening: https://eur-lex.europa.eu/legal content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52024PC0150&qid=1710775081671
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Buitenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Defensie in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat
h) Rechtsbasis
Art. 173, 114, 212 en 322 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 5 maart 2024 publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) de Europese
Defensie-Industrie Strategie (hierna: EDIS) en een wetgevend voorstel voor oprichting
van het Europese Defensie-Industrie Programma (hierna: EDIP). De mededeling (EDIS)
en de verordening (EDIP) zijn bedoeld om de Europese Defensie Technologische en Industriële
Basis (hierna: EDTIB) te versterken. De Russische agressie tegen Oekraïne toont volgens
de Commissie aan dat de EU- lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor
de eigen veiligheid. Het is noodzakelijk en urgent de gereedheid van de krijgsmachten
van de lidstaten te versterken en de militaire steun aan Oekraïne voort te kunnen
zetten. Dit vereist versterking van de Europese defensie-industrie. In de mededeling
doet de Commissie hiertoe voorstellen die zien op het stimuleren van gezamenlijke
aanschaf door lidstaten, het opschalen van de productiecapaciteit en het verbeteren
van leveringszekerheid van defensieproducten. In de verordening wordt een aantal voorstellen
uit de mededeling geoperationaliseerd. Dit fiche gaat in op zowel de mededeling als
de verordening.
Voor de verordening wordt een totaalbudget van 1,5 miljard euro uit de EU-begroting
voorgesteld, wat uit de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel Kader
(MFK) overeengekomen ophoging van het budget van het Europees Defensiefonds (EDF)
komt.1 De verordening heeft een looptijd van moment van vaststelling tot en met 31 december
2027. De Commissie geeft in de mededeling aan dat dit een beperkt budget is, bedoeld
als overbrugging richting een volgend MFK, gezien de omvang van inspanningen die nodig
zijn om de EDTIB te versterken. De Commissie noemt in de mededeling dat een volgend
MFK een ambitieuze financiële envelop voor het versterken van defensie moet bevatten,
gezien de uitdaging waar de EU voor staat in het licht van de verslechterde veiligheidssituatie.
Volgens de Commissie coördineren lidstaten in onvoldoende mate defensieplanningen-
en aanschaf, wat leidt tot fragmentatie van vraag, hogere prijzen en inefficiënte
investeringen. In de mededeling doet de Commissie voorstellen om gezamenlijke ontwikkeling
en aanschaf van defensiematerieel te bevorderen. De Commissie nodigt lidstaten in
de mededeling uit om in 2030 ten minste 50% van hun defensie-aankoopbudget aan de
EDTIB te besteden en in 2035 60%. De cijfers die de Commissie noemt betreffen streefpercentages
die niet als verplichting in de verordening worden vastgelegd. Met de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA)2 wordt momenteel de gezamenlijke aanschaf van defensieproducten financieel gestimuleerd,
dit instrument loopt in 2025 af. De Commissie stelt voor om de EDIRPA-aanpak binnen
de verordening voort te zetten tot het einde van het huidige MFK in 2027 en de reikwijdte
van de wapensystemen die in aanmerking komen voor aanschaf uit te breiden.
Daarnaast stelt de Commissie voor European Defence Projects of Common Interest (EDPCI) te identificeren om gezamenlijke capaciteitsontwikkeling te stimuleren. De
verordening bepaalt dat de Commissie, na raadpleging van een door de Commissie voorgestelde
en nog op te richten Defence Industrial Readiness Board en rekening houdend met opvattingen van de lidstaten, EDPCI’s mag identificeren die
in aanmerking komen voor financiering binnen EDIP. Ook introduceert de Commissie in
de mededeling en de verordening een juridisch raamwerk (Structure for European Armament Programme of «SEAP») om materieelsamenwerking aantrekkelijker te maken voor lidstaten. Lidstaten,
geassocieerde landen3 en/of Oekraïne kunnen een SEAP oprichten indien de samenwerking zich richt op een
van de capaciteitsprioriteiten die zijn vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk
Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). Voor het aangaan van materieelsamenwerking
gericht op capaciteitsprioriteiten is het gebruik van een SEAP echter niet verplicht.
Een SEAP wordt op basis van dit voorstel aangemerkt als internationale organisatie.4 Materieelsamenwerking middels een SEAP wordt onder andere gestimuleerd met mogelijke
financiële steun uit de verordening, vereenvoudigde aanbestedingsprocedures, gestandaardiseerde
procedures voor projectmanagement en een mogelijke btw-vrijstelling indien lidstaten
gezamenlijk eigenaar worden van hetgeen wordt aangeschaft. Daarnaast kan een SEAP
schuldpapier uitgeven, waar participerende lidstaten garant voor staan. Ook kunnen
lidstaten cohesiemiddelen overhevelen naar een SEAP. De Commissie beoordeelt de aanvraag
van een SEAP, kan aanbevelingen doen en besluiten tot intrekking.
Om het concurrentievermogen van de EDTIB te vergroten stelt de Commissie in de mededeling
voor toe te werken naar een European Military Sales Mechanism (MSM), onder andere door het opstellen van een centrale catalogus van defensieproducten
die worden geproduceerd door de EDTIB en het creëren van defence industrial readiness pools om beschikbaarheid van binnen de EU geproduceerde defensieproducten te verbeteren.
In de verordening wordt de mogelijkheid gecreëerd om een catalogus en defence industrial readiness pools te realiseren.
De EDTIB moet in staat zijn om te leveren wat nodig is, in de juiste hoeveelheden
en met de juiste snelheid. De Commissie wil hier aan bijdragen door de bedrijfsrisico’s
van de industrie te mitigeren om de gereedheid te verbeteren. De Commissie stelt daarom
in de mededeling voor het EU-instrument ter ondersteuning van de opschaling van productiecapaciteit
Act in Support of Ammunition Production (ASAP) voort te zetten tot het einde van het huidige MFK in 2027, en de reikwijdte
uit te breiden met alle defensieproducten. ASAP loopt in 2025 af. De voortzetting
van ASAP na 2025 wordt vastgelegd in de verordening. Daarnaast wordt via de verordening
de defensie-industrie gestimuleerd om reserveproductiecapaciteit aan te houden, onder
andere door het financieren van machines en personeel. Verder stelt de Commissie in
de mededeling voor om samen met lidstaten mogelijkheden te verkennen om de civiele
industrie te mobiliseren voor de productie van defensieproducten. Verder stelt de
Commissie in de mededeling voor om een fonds (FAST) op te richten gericht op het faciliteren
van toegang tot financiering voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de defensieproductieketen.
De verordening creëert de mogelijkheid tot oprichting van FAST. Hiermee beoogt de
Commissie ook een ecosysteem van investeerders te creëren gericht op de defensie-industrie.
In de mededeling en de verordening wordt de beoogde omvang van het fonds niet gespecificeerd.
Om de krijgsmachten van de lidstaten te versterken is het van belang dat de EDTIB
verzekerd is van toelevering van componenten en grondstoffen voor defensieproducten,
ook in tijden van crisis. De Commissie stelt daartoe in de verordening een EU-breed
leveringszekerheidsregime voor, inclusief twee crisismechanismen die door de Raad
kunnen worden geactiveerd. De maatregelen zien onder meer op het in kaart brengen
en monitoren door de Commissie van de toeleveringsketens van kritieke grondstoffen,
componenten en defensieproducten, het instellen van een tijdelijke uitzondering op
de aanbestedingsrichtlijn voor defensie zodat lidstaten in tijden van extreme urgentie
makkelijker gebruik kunnen maken van elkaars (raam)contracten voor de aanschaf van
defensieproducten en de mogelijkheid om de Commissie op verzoek van lidstaten defensieproducten
te laten aanschaffen. Daarnaast moeten lidstaten ervoor zorgen dat vergunningaanvragen
ten behoeve van onder andere bouw en exploitatie van productiefaciliteiten voor defensieproducten
versneld in behandeling worden genomen en dat bij het afwegen van juridische belangen
in het kader van vergunningverlening, prioriteit wordt gegeven aan dergelijke faciliteiten.
Verder wordt in de verordening de mogelijkheid gecreëerd om de Commissie componenten
en grondstoffen voor defensieproducten aan te laten kopen met het doel om strategische
voorraden aan te leggen. In de mededeling stelt de Commissie voor hier een kleinschalige
pilot voor te draaien.
Indien sprake is van een leveringscrisis of een veiligheidscrisis, kan de Raad op
basis van de verordening besluiten om twee verschillende crisisfases te activeren
afhankelijk van het type crisis. Als een crisisfase is geactiveerd dan krijgt de Commissie
bevoegdheden om maatregelen te nemen ten behoeve van leveringszekerheid. Het gaat
hierbij om het opleggen van verplichte informatieverzoeken aan bedrijven om inzicht
te krijgen in de productiecapaciteit of het, op verzoek van lidstaten, prioriteren
van bestellingen van componenten en grondstoffen van defensieproducten en (als er
sprake is van een veiligheidscrisis) ook defensie-(eind)producten zelf.
In de verordening wordt de Defence Industrial Readiness Board (hierna: Board) opgericht, die een belangrijke adviserende rol krijgt in het kader
van het leveringszekerheidsregime. De Board zal bestaan uit vertegenwoordigers van
de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, het Europees Defensie Agentschap (EDA) en
de lidstaten. In de mededeling stelt de Commissie voor dat deze Board ook een rol
kan spelen op het gebied van coördinatie van defensieplanning- en aanschafprocessen.
De Commissie stelt in de mededeling voor om een European Defence Industry Group op te richten met daarin hoge vertegenwoordigers van de industrie, om een effectieve
samenwerking tussen overheid en de industrie te stimuleren. Deze groep kan een adviserende
rol spelen richting de overheid.
Investeringen in innovatie blijven noodzakelijk voor het lange termijn concurrentievermogen
van de EDTIB. De Commissie stelt in de mededeling voor dat het EU Defence Innovation Scheme (EUDIS) meer ondersteuning gaat bieden aan innovatieve startups en mkb, onder meer
met contacten bij investeerders en afnemers en hulp bij het testen van producten.
Daarnaast stelt de Commissie in de verordening voor om defensieproducten die zijn
ontwikkeld vanuit het Europees Defensiefonds (EDF) te ondersteunen bij industrialisatie.
Dit wil de Commissie doen middels terugbetaalbare subsidies voor de productie en commercialisatie
van deze EDF-projecten. Ook roept de Commissie lidstaten op tot het verder stroomlijnen
van het wapenexportbeleid, met name waar het gaat om exportcontrole op gezamenlijk
ontwikkelde defensieproducten.
Voor de versterking van de EDTIB is voldoende toegang tot financiering van groot belang.
Uit onderzoek in opdracht van de Commissie blijkt dat met name het mkb actief in de
defensiesector minder goed aan financiering kan komen dan mkb actief in de civiele
sector.5 De Commissie roept op tot het verbreden van het investeringsmandaat van financiële
instrumenten van de EU om ook in de defensie-industrie te investeren, specifiek de
Europese Investeringsbank (EIB).6 Naast de extra financiering geeft dit volgens de Commissie ook een positief signaal
aan andere financiële instellingen en stimuleert dit private investeringen in de defensie-industrie.
Om te ondersteunen bij het herstel, de wederopbouw en modernisering van de Oekraïense
Defensie Technologische en Industriële Basis (DTIB) wordt in de verordening voorgesteld
om Oekraïne de mogelijkheid te geven deel te nemen aan gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel
en kunnen Oekraïense bedrijven ondersteuning ontvangen voor het opschalen van productiecapaciteit.
Om de samenwerking tussen de Oekraïense DTIB en de EDTIB te stimuleren stelt de Commissie
in de mededeling voor een EU Innovation Office in Kyiv te openen. De Commissie stelt in de mededeling dat indien mogelijk en de
lidstaten hiertoe beslissen, de eventuele buitengewone rente-inkomsten die voortkomen
uit geïmmobiliseerde Russische Centrale Banktegoeden kunnen worden gebruikt voor aanschaf
van defensiematerieel voor Oekraïne. In de mededeling onderstreept de Commissie ook
het belang van samenwerking met de NAVO in lijn met de drie gezamenlijke verklaringen
hierover.7
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd vanwege de urgentie om zo snel
mogelijk met een verordening te komen zodat deze in werking kan treden begin 2025.
Het kabinet zal de Commissie vragen alsnog een impact assesment uit te voeren.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De mededeling en het voorstel voor een verordening sluiten aan bij het kabinetsbeleid
zoals uiteen gezet in de Defensienota, de Defensie-Industrie Strategie, en de BNC-fiches
m.b.t. EDIRPA «verordening versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke
aanbestedingen» en m.b.t. ASAP «verordening ter ondersteuning van de productie van
munitie».8 Het kabinet is voorstander van nadere Europese samenwerking, op gebied van opschaling
productiecapaciteit, gezamenlijke aanschaf, verbeteren leveringszekerheid en het adresseren
van militaire capaciteitstekorten. In aanloop naar de publicatie van de mededeling
en de verordening heeft het kabinet twee non-papers9 opgesteld waarin deze Nederlandse prioriteiten worden uitgelicht. Het kabinet is
positief over het feit dat deze prioriteiten worden geadresseerd in de mededeling
en de verordening.
Het kabinet zet zich, in lijn met de motie Dassen10, actief in voor mogelijkheden voor gezamenlijke aanschaf en streeft ernaar dit de
komende jaren te intensiveren. Het kabinet werkt al veel samen met andere lidstaten,
bijvoorbeeld voor de gezamenlijke inkoop van munitie door groepen lidstaten, onder
meer via het Europees Defensie Agentschap (EDA). Ook heeft het kabinet het initiatief
genomen tot samenwerking bij aankoop van de mijnenbestrijdingscapaciteit (MCM) met
België en Frankrijk en de aanschaf van de Multi Mission Radar-systemen in samenwerking met Denemarken en Noorwegen.
EU-NAVO samenwerking is een speerpunt van het Nederlandse buitenlandbeleid. Het kabinet
heeft daarom een non-paper opgesteld11 samen met Duitsland, Denemarken en Italië, waarin een aantal voorstellen worden gedaan
om de samenwerking tussen de EU en de NAVO te verbeteren op het gebied van initiatieven
om de defensieproductiecapaciteit te vergroten. De nadruk van de voorstellen ligt
op het verbeteren van informatie-uitwisseling tussen beide organisaties, het harmoniseren
van initiatieven, het stimuleren van coördinatie tussen de NATO Support and Procurement Agency (NSPA) en het EDA, het gezamenlijk engageren met de industrie, het coördineren van
de inzet om de productiecapaciteit van Oekraïne te vergroten en het gezamenlijk adresseren
van Europese militaire capaciteitstekorten. De komende periode zal het kabinet samen
met de andere medeondertekenaars zich inzetten om deze voorstellen om te zetten tot
implementatie.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over de mededeling en de verordening die concrete maatregelen
bevatten om de EDTIB te versterken. Om de strijdkrachten van de lidstaten in het licht
van de verslechterde veiligheidssituatie beter gereed te kunnen stellen en de slagkracht
hiervan te vergroten en om de militaire steun aan Oekraïne te kunnen blijven voortzetten,
is versterking van de Europese defensie-industrie hard nodig. Een gezamenlijke aanpak
van lidstaten en de Commissie is van groot belang om meer verantwoordelijkheid te
kunnen nemen voor de eigen veiligheid. Het geheel is meer dan de som der delen.12 Het kabinet onderschrijft het belang van meer investeringen door de Commissie en
lidstaten in de EDTIB en steunt de richting van de voorgestelde streefpercentages
genoemd in de mededeling. Tegelijkertijd acht het kabinet een zeker mate van flexibiliteit
bij het aangaan van defensiesamenwerking van belang en steunt het daarom dat de percentages
geen onderdeel zijn van het wetgevende voorstel EDIP.
Het streven naar meer Europese samenwerking laat onverlet dat ook samenwerking met
niet-geassocieerde partnerlanden van belang blijft, zoals NAVO-bondgenoten die geen
EU-lidstaat zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Verenigde Staten; het kabinet zal
zich hiervoor inzetten bij de onderhandelingen. Hierbij denkt het kabinet bijvoorbeeld
aan het verwerven van productielicenties van entiteiten afkomstig uit niet-geassocieerde
derde landen, waardoor licentieproductie in de EU mogelijk wordt gemaakt. Het kabinet
is van mening dat ook hiermee de EDTIB wordt versterkt.
Het kabinet zal zich in het kader van de mededeling en de verordening hard maken voor
de positionering van de Nederlandse Technologische en Industriële Basis, conform de
Defensie-Industrie Strategie. Nederland heeft een hoogtechnologische en innovatieve
defensie-industrie die bestaat uit een aantal Original Equipment Manufacturers (OEMs)
maar vooral uit toeleverende (mkb-)bedrijven. Voor Nederlandse bedrijven is het essentieel
om een eerlijke kans te krijgen om toe te kunnen treden tot de toeleveringsketens
van grote Europese producenten van eindproducten. Over het algemeen hebben de ketens
nu nog een nationaal en gesloten karakter. Met het Europees Defensie Fonds (EDF) worden
de eerste stappen gezet om grensoverschrijdende industriële samenwerking in de EU
te bevorderen. Nederlandse bedrijven en kennisinstituten maken hier goed gebruik van,
maar het EDF beperkt zich tot onderzoek en ontwikkeling. De samenwerking die via het
EDF is geïnitieerd moet worden gecontinueerd en uitgebouwd voor de industrialisatie,
productie en instandhouding van Europese defensiecapaciteiten. Het kabinet acht het
in het kader van de mededeling en de verordening daarom van belang dat grensoverschrijdende
industriële samenwerking een centraal element vormt in de initiatieven die worden
ontplooid op het gebied van gezamenlijke aanschaf, capaciteitsontwikkeling, materieelsamenwerking,
productiecapaciteit en leveringszekerheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot het Europeaniseren
van defensietoeleveringsketens, meer competitie en een gelijk speelveld.
Het kabinet steunt de doelstelling van de voorstellen in de mededeling en de verordening
die beogen gezamenlijke ontwikkeling en aanschaf van defensiematerieel te bevorderen.
Het voortzetten en uitbreiden van de reikwijdte van EDIRPA kan meer materieelsamenwerking
tussen lidstaten tot stand brengen als prikkels, waaronder financiële, worden ingezet.
Gezamenlijke aanschaf kan leiden tot meer bestedingen bij de Europese defensie-industrie
en meer interoperabiliteit tussen de samenwerkende krijgsmachten. Defragmentatie van
de vraag leidt echter niet automatisch tot grensoverschrijdende industriële samenwerking.
Daarom zal het kabinet bij gezamenlijke aanschaf blijven aansturen op de betrokkenheid
van de Nederlandse defensie-industrie bij gezamenlijke aanbestedingstrajecten. bijvoorbeeld
door leveranciers te verplichten toeleveringen competitief aan te besteden.
Het kabinet is in beginsel voorstander van het identificeren van European Defence Projects of Common Interest (EDPCI) om gezamenlijke capaciteitsontwikkeling te stimuleren en militaire capaciteitstekorten
te adresseren. Het kabinet is van mening dat de input van lidstaten hierbij doorslaggevend
moet zijn en waarbij maximaal gebruik gemaakt kan worden van bestaande gremia als
het EDA en instrumenten als de Capability Development Priorities (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD). Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat eventuele EDPCI’s in lijn zijn met
het NAVO planningsproces (NDPP).Het is van groot belang dat lidstaten meer in gezamenlijkheid
bijdragen aan het realiseren van Europese militaire capaciteiten die nodig zijn voor
een sterkere EU. De EDPCI-projecten kunnen bijdragen aan meer defensiecapaciteiten
die uitwisselbaar zijn en daarmee de slagkracht van de Europese krijgsmachten verbeteren.
Tijdens de onderhandelingen over de verordening zet het kabinet zich in voor een rolverdeling
tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten die passend is op het gebied van Europese
defensiesamenwerking. Het kabinet is in beginsel kritisch over het beleggen bij de
Commissie van de bevoegdheid om EDPCI’s te identificeren. Het uitgangspunt is dat
lidstaten, onder andere via het EDA, zeggenschap hebben over prioriteitsstelling,
defensieplannings- en aanschafprocessen. De Commissie richt zich in beginsel op industriebeleid,
het creëren van financiële prikkels en het initiëren van regelgeving. Het kabinet
is in beginsel positief over een stimulerende rol van de Commissie in het kader van
EDPCI’s, bijvoorbeeld door financiering beschikbaar te stellen en het uitvoeren van
marktanalyses om een goed beeld te krijgen van het potentieel van de EDTIB. Bij het
identificeren van EDPCI’s ligt een doorslaggevende rol voor lidstaten voor de hand.
In het kader van EDPCI’s is het van belang om bij gezamenlijke capaciteitsontwikkeling
in een vroeg stadium afspraken te maken over industriële samenwerking op basis van
een regelgevend kader in de verordening. Coördinatie met de industrie is hiervoor
van belang, daarom steunt het kabinet het voorstel in de mededeling om een Europese
Groep voor de Defensie-industrie op te richten die de overheid op belangrijke thema’s
kan adviseren.
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover specifieke maatregelen zoals voorgesteld
binnen het voorstel voor vaststelling van een juridisch raamwerk (SEAP) om materieelsamenwerking
te stimuleren. Hierbij is van belang dat dit raamwerk toegevoegde waarde biedt aan
de al bestaande mogelijkheden om internationaal samen te werken. Het kabinet zet zich
actief in om ervoor te zorgen dat lidstaten op een laagdrempelige manier gestimuleerd
worden om meer Europees samen te werken en aanspraak kunnen maken op bovengenoemde
maatregelen. Het kabinet onderzoekt of SEAP hieraan voldoet. Nederland werkt immers
al veelvuldig samen met Europese partners op het gebied van capaciteitsontwikkeling
en gezamenlijke aanschaf via diverse samenwerkingsverbanden, die gebaat zouden zijn
bij de mogelijkheid van vereenvoudigde aanbestedingsprocedures en een mogelijke btw-vrijstelling
bij gezamenlijk eigendom. Het kabinet zal in de onderhandelingen informeren bij de
Commissie op welke manier eventuele gezamenlijke schulduitgifte middels een SEAP door
deelnemende lidstaten administratief zal worden verwerkt in de berekening van de staatsschuld
en wat het verwachte effect van schulduitgifte middels een SEAP zal zijn op de financiële
markten. Hoewel geen onderdeel van het EDIP-voorstel zoals door de Commissie voorgesteld,
hecht het kabinet eraan te vermelden dat het geen voorstander is van de uitgifte van
gemeenschappelijke schuld voor nieuwe permanente Europese fondsen. Zoals ook eerder
aangegeven in het schriftelijk overleg over de Eurogroep en informele Ecofinraad 23
en 24 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2008). Ook zal het kabinet de Commissie bevragen over de noodzaak van de voorwaarde van
gezamenlijk eigendom, om in aanmerking te komen voor een btw-vrijstelling. Europese
materieelsamenwerking moet hand in hand gaan met grensoverschrijdende industriële
samenwerking binnen de EU. Het kabinet zal in dit kader tijdens de onderhandelingen
aandacht vragen voor het bevorderen van deze grensoverschrijdende industriële samenwerking
omdat een regelgevend kader om dit te bewerkstelligen in het voorstel ontbreekt. Hierdoor
moet binnen materieelsamenwerking een gelijk speelveld voor industrie uit iedere deelnemende
lidstaat ontstaan. Het kabinet heeft meer tijd nodig om te beoordelen in hoeverre
het zich kan vinden in de opgezette structuur, waarbij de SEAP wordt gezien als een
internationale organisatie. Ook zet het kabinet zich in het kader van SEAP in voor
een rolverdeling tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten die past bij Europese
defensiesamenwerking. Uitgangspunt is dat lidstaten zeggenschap hebben over een SEAP,
waarbij de Commissie een rol krijgt die past bij de verantwoordelijkheden voor onder
andere mogelijke financiële ondersteuning en uitzonderingen op EU-regelgeving zoals
het aanbestedingsrecht.
Het kabinet kijkt uit naar de toelichting van de Commissie ten aanzien van de voorstellen
voor het instellen van een EU Military Sales Mechanism. Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het voorstel om een catalogus voor
Europese militaire goederen op te zetten en voorziet hierin een belangrijke rol voor
EDA. De oprichting van defence industrial readiness pools kan, naast strategische reserves, leiden tot meer zekerheid voor de Europese industrie,
maar het kabinet wil graag verder verkennen hoe de governance van deze strategische reserves er in de praktijk uit komt te zien.
Het kabinet is voorstander van het voortzetten en uitbreiden van de reikwijdte van
ASAP in de verordening, ter ondersteuning van het opschalen van productiecapaciteit.
Zowel om de eigen Europese strijdkrachten beter gereed te stellen als om militaire
steun aan Oekraïne te kunnen blijven voortzetten is het opschalen van de productiecapaciteit
van de Europese defensie-industrie hard nodig, en het kabinet zal zich hier in de
onderhandelingen voor inzetten conform de motie Brekelmans13 Net als bij ASAP zal het kabinet ook binnen de verordening oproepen tot regels en
financiële prikkels die grensoverschrijdende industriële samenwerking bevorderen.
Ook verwelkomt het kabinet de mogelijkheid in de verordening tot oprichting van een
fonds om de toegang tot financiering voor het mkb in de defensieproductieketen te
faciliteren, mits de EU-bijdrage wordt gefinancierd uit bestaande EU-middelen. Het
kabinet zal de Commissie vragen om nadere toelichting over de precieze noodzaak, modaliteiten
en beoogde financiering van dit op te richten fonds.
Het kabinet verwelkomt maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van leveringszekerheid
van defensieproducten, ook in tijden van crisis. Het kabinet ondersteunt de mogelijkheid
in de verordening tot het openen van raamcontracten als de urgentie van de situatie
dit rechtvaardigt. Daarnaast is het kabinet in beginsel positief over de mogelijkheid
tot gezamenlijke inkoop van componenten en grondstoffen van defensieproducten om strategische
voorraden aan te leggen ten behoeve van de defensieproductie. Het is positief dat
de besluitvorming omtrent aanschaf door de Commissie bij de lidstaten ligt. Het kabinet
is echter kritisch over de mogelijkheid van aanschaf van defensie- (eind)producten
door de Commissie. Het kabinet is van mening dat deze taak beter belegd is bij de
daarvoor bestemde inkooporganisaties van militaire producten, die over de benodigde
capaciteit en ervaring beschikken. De mogelijkheid die de verordening introduceert
om de Commissie defensie-(eind)producten te laten aanbesteden uit de Uniebegroting,
werpt de vraag op hoe deze mogelijkheid zich verhoudt tot artikel 41 lid 2 VEU. Het
kabinet zal vragen dit te verhelderen. Het kabinet is positief over de opdracht van
de Commissie aan lidstaten in de verordening om vergunningverlening voor het opzetten
van productiefaciliteiten te versnellen en prioriteit te geven aan het verlenen van
vergunning voor dergelijke faciliteiten bij het afwegen van juridische belangen.
Het kabinet is van mening dat de weerbaarheid van de Europese defensie-industrie wordt
versterkt door het in kaart brengen en monitoren van de defensietoeleveringsketens.
Het kabinet ondersteunt de introductie van de crisismechanismen ter voorkoming en
mitigatie van verschillende typen crises. Het is positief dat lidstaten middels de
Raad kunnen besluiten verschillende leveringscrisisfases te activeren, afhankelijk
van de vraag of er sprake is van een leveringscrisis of veiligheidscrisis, waardoor
de Commissie bepaalde maatregelen kan nemen. Het kabinet zou wel de voorkeur hebben
dat bij het activeren van een toeleveringscrisis, in het advies van de Commissie aan
de Raad bij de beoordeling hiervan het belang voor de defensie-industrie moet worden
afgewogen tegenover andere publieke belangen. Het kabinet is positief over de voorstellen
die worden gedaan op het gebied van het prioriteren van orders voor crisis-relevante
producten niet-zijnde defensie-(eind)producten ten behoeve van de defensie-industrie.
Via het prioriteren van orders blijft de leveringszekerheid voor de defensie-industrie
in tijden van crisis gewaarborgd en kan de industrie een eventuele sterk gestegen
vraag naar defensieproducten ook beantwoorden. Wel is het kabinet kritisch over de
mogelijkheid van het prioriteren van bestellingen van defensie-(eind)producten door
de Commissie ingeval van een veiligheidscrisis. Het prioriteren van bestellingen door
de Commissie, ook al gebeurt dit op verzoek van een of enkele lidstaten, mag niet
ten koste gaan van bestellingen geplaatst door lidstaten zelf. Dit kan namelijk effect
hebben op de planningsprocessen en gereedstelling van de krijgsmacht.
Het kabinet is positief over het oprichten van een Defence Industrial Readiness Board in de verordening waarbij de Commissie, Hoge Vertegenwoordiger, EDA en de lidstaten
gezamenlijk een belangrijke adviesrol vervullen in het kader van maatregelen ten behoeve
van leveringszekerheid. Het kabinet zal de Commissie hierbij oproepen om duidelijkheid
te verschaffen over het niveau van de afvaardiging en de frequentie van de bijeenkomsten.
Het kabinet acht het voorts van belang dat lidstaten leidend zijn bij de coördinatie
van defensieplanning- en aanschafprocessen. Wel steunt het kabinet hierbij een adviserende
en stimulerende rol voor de Commissie. Het kabinet wijst hiernaast op het belang om
daarbij op de bestaande mogelijkheden in het kader van het EDA, in het bijzonder de
instrumenten CDP en CARD, en is in beginsel voorstander van het beter benutten van
die mogelijkheden.
Het kabinet staat positief tegenover financiering van de industrialisatie van R&D-projecten
uit het EDF. Wel dient inzichtelijk gemaakt te worden op basis van welke voorwaarden
projecten worden gekozen om commercialisatie daarvan te ondersteunen. Daarnaast staat
het kabinet positief tegenover maatregelen die het makkelijker maken om het innovatieve
mkb te betrekken en om ontwikkelingen in de civiele sector voor defensiedoeleinden
toe te passen. Het kabinet onderschrijft de door de Commissie in de mededeling beschreven
noodzaak tot verdere stroomlijning en convergentie van het wapenexportcontrolebeleid
van de lidstaten en zal hier in het kader van de mededeling en de verordening aandacht
voor vragen.
Goede toegang tot financiering is cruciaal voor het vergroten van de productiecapaciteit
van de EDTIB. Het kabinet verwelkomt het feit dat lidstaten op vrijwillige basis (delen
van) hun cohesiemiddelen kunnen overhevelen naar EDIP. Dit geeft lidstaten de mogelijkheid
om indien wenselijk geacht meer middelen vrij te spelen om de defensie-industrie te
ondersteunen. Gezien de problemen met toegang tot financiering van met name het mkb
in de defensie-industrie, moet worden gekeken hoe bestaande instrumenten kunnen bijdragen
aan deze situatie. In de mededeling wordt de EIB opgeroepen om het uitleenbeleid te
verbreden van dual use naar core defence. Het kabinet erkent dat dit naast extra financiering
ook kan zorgen voor een krachtig signaal aan private investeerders dat investeren
in de defensie-industrie belangrijk en aantrekkelijk is. Het kabinet verwelkomt dat
het verbreden van het mandaat wordt onderzocht. Daarbij is het voor het kabinet van
belang dat een verbreding geen negatieve gevolgen heeft voor de AAA-rating en de markttoegang
van de EIB. Er dient voorkomen te worden dat de EIB door hoge financieringskosten
niet langer een betekenisvolle bijdrage kan leveren aan de huidige doelen. Verder
verwelkomt het kabinet dat de EIB met de Commissie de definitie van dual use tegen het licht houdt, hetgeen te toegang tot financiering voor defensiebedrijven
ook kan verbeteren.
Het kabinet is ook positief over het voorstel in de verordening om deelname van Oekraïne
aan gezamenlijke aanschaf en ondersteuning voor opschaling productiecapaciteit van
de Oekraïense DTIB mogelijk te maken in de verordening. Het kabinet hecht groot belang
aan het blijvend steunen van Oekraïne, en versterking van Oekraïense DTIB draagt daar
aan bij. Het betrekken van Oekraïne binnen de verordening versterkt het innovatie-
en leervermogen van zowel de Europese als Oekraïense defensie-industrie. Het kabinet
is in dat kader positief over het voorstel in de mededeling om een EU innovation office in Kyiv op te richten. Ook de NLDTIB kan door middel van samenwerking met Oekraïense
partijen beter inspelen op de behoeften van Oekraïne. Dat vergroot de kennisbasis
van de NLDTIB en daarmee ook de gereedstelling van onze eigen krijgsmacht op de lange
termijn. Daarnaast zal het kabinet zich in de onderhandelingen over de verordening
inzetten voor deelname van Moldavië aan gezamenlijke aanschaf, conform de motie Dassen.14
Daarnaast hecht het kabinet veel belang aan een goede samenwerking tussen de EU en
de NAVO, ook in het kader van samenwerking met Oekraïne, en ziet het dit belang graag
nadrukkelijker terugkomen in de verordening. Het kabinet zet zich in het kader van
de mededeling en de verordening daarom in om opvolging te geven aan voorstellen uit
het gezamenlijke non-paper van Nederland, Duitsland, Denemarken en Italië over EU-NAVO
samenwerking op gebied van initiatieven om de defensieproductiecapaciteit te vergroten.
In het kader van samenwerking met Oekraïne zet het kabinet zich in voor nauwe afstemming
met de NAVO en de Ukraine Defence Contact Group.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten zien in zijn algemeenheid noodzaak tot het versterken van de EDTIB en verwelkomen
voorstellen daartoe. Bij een eerste bespreking gaven veel lidstaten aan de voorstellen
nog nader te bestuderen. De verwachting is dat sommige lidstaten kritisch kijken naar
de rolverdeling tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten. Tijdens de presentatie
van de mededeling en de verordening in het Europees Parlement bleek dat de meeste
parlementariërs een ambitieuze strategie en verordening verwelkomen. Onder meer werd
opgeroepen tot een duidelijke rolverdeling tussen de Commissie, het EDA en de lidstaten,
goede toegang tot financiering en realistische doelstellingen om gezamenlijk (in de
EU) aan te schaffen.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Met betrekking tot de mededeling is de grondhouding van het kabinet positief. Ten
aanzien van de verordening is het oordeel van het kabinet ook positief. De verordening
is gebaseerd op een combinatie van rechtsgrondslagen met artikel 173 VWEU voor het
concurrentievermogen van de EDTIB, artikel 114 VWEU met betrekking tot de Europese
markt voor defensiematerieel (EDEM), artikel 212 VWEU voor de versterking van de Oekraïense
DTIB en artikel 322 VWEU voor de financiële bepalingen. De verordening is gestructureerd
rond 3 pijlers, die elk overeenkomen met een van de rechtsgrondslagen.
Artikel 173, derde lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om onder andere specifieke
maatregelen te nemen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden
ondernomen om de doelstellingen van artikel 173, eerste lid VWEU te verwezenlijken,
met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
van de lidstaten. De doelstellingen genoemd in artikel 173, eerste lid betreffen de
aanpassing van de betrokken industrie aan structurele veranderingen te versnellen,
om een gunstig klimaat te bevorderen voor de ontwikkeling van ondernemingen in de
gehele Unie, met name van het mkb, en voor de samenwerking tussen ondernemingen, en
een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie,
onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren. Het kabinet kan zich vinden
in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op het terrein van industriebeleid is sprake van
een aanvullende bevoegdheid van de EU op grond van artikel 6, onder b, VWEU. Het kabinet
kan zich vinden in de grondslag artikel 173 VWEU als grondslag voor de maatregelen
om de aanpassing van de defensie-industrie aan structurele veranderingen te versnellen.
Op grond van artikel 114 VWEU is de EU bevoegd de maatregelen vast te stellen die
de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Op het terrein van de
interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten
(artikel 4, lid 2, sub a, VWEU). Het kabinet kan zich vinden in artikel 114 VWEU als
voorgestelde rechtsgrondslag met betrekking tot het leveringszekerheidsregime.
Op grond van artikel 212 VWEU is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen gericht
op economische, financiële en technische samenwerking, met inbegrip van bijstand op
met name financieel gebied, met derde landen die geen ontwikkelingsland zijn. Op het
terrein van economische samenwerking met derde landen is sprake van een gedeelde bevoegdheid.
Het kabinet kan zich vinden in de rechtsgrondslag voor de maatregelen voor de versterking
van de Oekraïense DTIB.
Op grond van artikel 322 VWEU is de Unie bevoegd om de financiële regels en de wijze
waarop rekening en verantwoording wordt gedaan, vast te stellen. Het Financieel Reglement
is gebaseerd op artikel 322, eerste lid, VWEU. Het Financieel Reglement is van toepassing
op de verordening. Het kabinet kan zich vinden in gebruik van deze rechtsbasis.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet over de mededeling is positief. Ten aanzien van de
onderdelen van de verordening die onder artikel 322 VWEU vallen, is de subsidiariteitstoets
niet van toepassing. De bevoegdheid om financiële regels vast te stellen die de procedure
bepalen voor de opstelling en uitvoering van de EU-begroting kan, gezien zijn aard,
enkel door de EU worden uitgeoefend. Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit
van de andere onderdelen van de verordening is positief. Zowel de mededeling als de
verordening hebben tot doel de EDTIB te versterken door de productiecapaciteit van
de Europese defensie-industrie voor de defensieproducten op te schalen, gezamenlijke
aanschaf te bevorderen en leveringszekerheid van defensieproducten te verbeteren.
Gecoördineerd Europees opgetreden is nodig om aan de toegenomen vraag naar relevante
defensieproducten te kunnen voldoen omdat lidstaten individueel niet voldoende in
staat zijn dit op centraal, regionaal of lokaal niveau te bewerkstelligen. Een gecoördineerde
benadering kan de effecten van de leveringscrisis mitigeren, de fragmentatie op de
Europese defensiemarkt verminderen en potentieel economische schaalvoordelen vergroten.
Optreden op EU-niveau is voor deze producten de beste manier om die problemen aan
te pakken. Om die redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet over de mededeling ten aanzien van de proportionaliteit
is positief. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van
het voorstel is positief. Zowel de mededeling als de verordening hebben tot doel de
EDTIB te versterken door de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie
voor de defensieproducten op te schalen, gezamenlijke aanschaf te bevorderen en leveringszekerheid
van defensieproducten te verbeteren. Het voorgestelde optreden en het daaraan gekoppelde
budget lijkt geschikt om samenwerking tussen de lidstaten aan te jagen. Geconsolideerde
vraag en besteding van het extra defensiebudget op de Europese defensiemarkt zal een
positief effect hebben op de versterking van de EDTIB. Het voorgestelde optreden gaat
niet verder dan noodzakelijk. De mededeling en de verordening leiden niet tot verplichtingen
voor de lidstaten en passen binnen de huidige geopolitieke context.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorgestelde budget van 1.500 miljoen euro (in lopende prijzen) voor de periode
2025–2027 wordt gefinancierd binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader 2021–2027
(MFK). De Commissie stelt voor de extra bijdrage vanuit de tussentijdse herziening
van het Meerjarig Financieel Kader aan het Europese Defensie Fonds in te zetten voor
de financiering van dit voorstel.
Het voorstel bevat een aantal uitzonderingen op de regels uit het Financieel Reglement
voor de Europese begroting, waaronder het automatisch overhevelen van niet-gebruikte
middelen naar volgende jaren en het opnieuw inzetten van decommiteringen. Het kabinet
is niet overtuigd van de noodzaak voor de voorgestelde afwijking van het Financieel
Reglement aangezien dit ten koste gaat van de voorspelbaarheid van de Europese begroting
en daarmee van de Nederlandse EU-afdrachten op de Rijksbegroting.
Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil
niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het is op dit moment nog lastig in te schatten wat de mogelijk financiële consequenties
voor de Rijksbegroting zijn.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijke
departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn lastig
in te schatten, mede omdat geen impact assessment is opgesteld. Er treden administratieve
lasten op voor bedrijven die gebruik willen maken van het financiële instrument, bijvoorbeeld
door het opstellen en indienen van een voorstel en de mogelijkheid onderworpen te
worden aan verplichte informatieverzoeken als er sprake is van een leverings- of veiligheidscrisis.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Maatregelen om de Europese defensie-industrie te versterken passen bij, en dragen
bij aan, de kabinetsinzet en visie voor een sterkere geopolitieke Unie, zoals uiteengezet
in de Kamerbrief Open Strategische Autonomie.15 De door de Commissie voorgestelde maatregelen versterken het vermogen van de Unie
en lidstaten om zelfstandig te voorzien in de militaire capaciteitsbehoeften en daarmee
minder afhankelijk te zijn van internationale partners, en dragen dus bij aan het
vermogen van de EU om autonomer te opereren in een geopolitieke fragiele wereld. Dit
is ook in het belang van NAVO partners, want een sterkere EU betekent een sterkere
NAVO.
Daarnaast dragen investeringen in de Europese defensie-industrie bij aan het langetermijnperspectief
van Europese bedrijven en zal dit voordelig zijn voor de bedrijvigheid, productiviteit
en concurrentiepositie van deze bedrijven. Een gelijk speelveld op de Europese defensie-industrie,
inclusief toegang voor het mkb, is cruciaal. Het kabinet verwelkomt het doel van de
verordening om toeleveringsketens voor grensoverschrijdende samenwerking te openen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Er zijn geen gevolgen voor nationale en decentrale regelgeving te verwachten.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De voorgestelde verordening bevat een viertal bevoegdheden voor de Raad om uitvoeringshandelingen
vast te stellen, namelijk:
(1) voor het activeren van de toeleveringscrisis status in artikel 44, lid 3
(2) voor het verlengen van de toeleveringscrisis status in artikel 44, lid 6
(3) het beëindigen van de toeleveringscrisis status in artikel 44, lid 9
(4) voor het activeren van een veiligheidscrisis gerelateerde toeleveringscrisis in artikel 48,
lid 3
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Het toekennen van deze bevoegdheden aan de Raad is
gerechtvaardigd op grond van artikel 291, lid 2, VWEU. De Commissie motiveert dit
naar behoren in overweging 58 van het voorstel, namelijk dat een uitvoeringshandeling
van de Raad op zijn plaats is vanwege de gevoelige aard om de toeleveringscrisis of
de veiligheid gerelateerde toeleveringscrisis te activeren en de maatregelen die dan
kunnen worden genomen die aanzienlijke gevolgen voor ondernemingen hebben. Het kabinet
acht het wenselijk dat deze bevoegdheden aan de Raad worden toegekend, omdat de lidstaten
zo direct invloed kunnen uitoefenen op het activeren van deze noodfasen, waar grote
beperkingen mee gepaard kunnen gaan. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt
hier voor de hand omdat het gaat om de uitvoering van de verordening volgens eenvormige
voorwaarden.
De voorgestelde verordening bevat daarnaast verschillende bevoegdheden voor de Commissie
om uitvoeringshandelingen vast te stellen, namelijk:
(1) in artikel 18, lid 2 om een werkprogramma vast te stellen. Experts uit de lidstaten
keuren het werkprogramma via het programma comité goed door middel van de onderzoeksprocedure
als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 (comitologieverordening).
Het werkprogramma bevat de financieringsprioriteiten en de acties, maar ook de aanwijzing
van European Defence Projects of Common Interest, de financieringsvoorwaarden en de bijbehorende budgetten.
(2) in artikel 24, lid 3, om de SEAP goed te keuren of af te wijzen als het niet aan de
voorwaarden uit het voorstel heeft voldaan.
(3) de bevoegdheid in artikel 39, lid 2 om de lijst van nationale certificeringsautoriteiten
voor defensiedoeleinden vast te stellen en te updaten.
(4) de bevoegdheid in Artikel 40, lid 6 om de lijst van crisis relevante producten vast
te stellen en regelmatig te updaten.
(5) de bevoegdheid in artikel 47, lid 7, b) om een onderneming te dwingen om een priority
rated order (PRO) voor een redelijke en eerlijke prijs te accepteren.
(6) de bevoegdheid in artikel 47, lid 19, om de praktische en operationele uitwerking
voor het functioneren van de PRO vast te leggen.
(7) de bevoegdheid in artikel 50, lid 3, om na raadpleging en instemming van de betreffende
lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming een uitvoeringshandeling vaststellen
met (a) de rechtsgrondslag van de prioritaire verzoeken; (b) de voor de crisis relevante
producten en de hoeveelheid waarin zij moeten worden geleverd; (c) de termijnen waarbinnen
het verzoek moet worden afgehandeld (d) de begunstigden van het verzoek, en (e) de
ontheffing van contractuele aansprakelijkheid onder de in punt e) bedoelde voorwaarden.
(8) de bevoegdheid pin artikel 55, lid 1, om boetes op te leggen aan de ondernemingen
of verenigingen, inclusief hun eigenaren of vertegenwoordigers, bij o.a. niet (volledige
of opzettelijk foutieve) nakoming van maatregelen voor het verzamelen van informatie,
nalaten informatie te verstrekken over bestaande verplichtingen van de onderneming
aan derde landen te verstrekken, of om geen opvolging te geven aan de maatregel om
prioriteit te geven aan de productie van crisisrelevante producten.
Voor alle hiervoor genoemde uitvoeringsbevoegdheden wordt de Commissie bijgestaan
door een comité van de lidstaten door middel van de onderzoeksprocedure als bedoeld
in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet kan zich vinden in de
keuze voor de onderzoeksprocedure met name omdat in artikel 58 lid 4 wordt voorgesteld
een «no-opinion clause» op te nemen voor alle uitvoeringshandelingen die de Commissie
op basis van de verordening aan het Comité voorstelt. Dit is de zwaarste vorm van
controle door lidstaten op deze bevoegdheid van de Commissie. Het kabinet kan zich
hierin vinden en acht de voorziening van een no-opinion clause wenselijk omdat de lidstaten daarmee meer invloed op de inhoud van de uitvoeringshandelingen
kunnen uitoefenen. Zonder deze voorziening zou de Commissie het besluit toch kunnen
vaststellen wanneer het Comité bij staking van stemmen geen opinie afgeeft over het
concept uitvoeringsbesluit.
Het kabinet acht toekenning van de bevoegdheid in artikel 18, lid 2 mogelijk, omdat
het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de verordening betreft. Toekenning
van deze bevoegdheid aan de Commissie is ook wenselijk omdat het niet de essentiële
onderdelen betreft. De keuze voor uitvoering ligt voor de hand omdat de vast te stellen
uitvoeringshandelingen erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de verordening volgens
uniforme voorwaarden wordt uitgevoerd.
Het kabinet acht toekenning van de bevoegdheid in artikel 24, lid 3 mogelijk, omdat
het niet de vaststelling van essentiële onderdelen betreft. Het kabinet twijfelt over
de wenselijkheid van de toekenning van deze bevoegdheid aan de Commissie omdat het
nog vragen heeft over deze constructie van SEAP. De keuze voor uitvoering ligt niet
voor de hand omdat het niet de uniforme uitvoering van de verordening betreft maar
de facultatieve oprichting van een internationale organisatie voor defensiematerieelsamenwerking.
Met betrekking tot de uitvoeringsbevoegdheden in artikel 39 lid 2, artikel 40, lid 6,
artikel 47 leden 7 en 19, artikel 50 lid 3, en artikel 55, lid 1 acht het kabinet
die toekenning mogelijk omdat het niet-essentiële onderdelen van de verordening betreft.
De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om
uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. Het kabinet kan echter
nog geen definitief oordeel vellen over de wenselijkheid van de toekenning van deze
bevoegdheden aan de Commissie omdat er nog veel onduidelijkheden zijn die onder meer
samenhangen met de definitie van crisisrelevante producten. Het kabinet zal de Commissie
daar kritische vragen over stellen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Volgens het voorstel treedt de verordening in werking op de dag na de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het kabinet acht de voorgestelde
datum van inwerkingtreding haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie stelt een evaluatierapport op voor 30 juni 2027 over de werking van de
verordening in consultatie met de lidstaten en kan op grond daarvan wijzigingsvoorstellen
doen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Niet van toepassing.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
Indieners
-
Indiener
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.