Brief regering : Lerarenstrategie december 2023
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 460
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2023
Samen voor het beste onderwijs. Voor de bevlogen leraar, de enthousiaste onderwijsondersteuner,
de gedreven lerarenopleider en de gepassioneerde schoolleider. Een jaar geleden sloegen
we samen met vak- en beroepsorganisaties, de opleidingen en sectorraden de handen
ineen voor het werkplan «Samen voor het beste onderwijs».1 Want samen creëren we meer impact dan alleen. Dit werkplan brengt focus en prioritering
in de aanpak van het leraren- en schoolleiderstekort. We hebben afspraken gemaakt
over meer samenwerking tussen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep
in de regio, onderwijstijd in het primair- en voortgezet onderwijs, bevoegdheden,
opleiden en strategisch personeelsbeleid.
Voldoende en goede leraren en schoolleiders vormen de basis voor de kwaliteit, continuïteit
en kansengelijkheid van het onderwijs. Daarom is het doel van de aanpak om nu en in
de toekomst te zorgen voor voldoende leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel,
die met plezier werken in het onderwijs, goed opgeleid zijn en zich doorlopend professionaliseren.
Daarvoor nemen we de volgende maatregelen:
• Het verhogen van de (zij-)instroom van studenten, leraren en schoolleiders, met de
zij-instroomregeling en de SOOL2.
• Het behouden van personeel. Denk aan het bieden van loopbaanpaden, professionalisering,
het verlagen van de werkdruk3 en strategisch personeelsbeleid.
• Het omgaan met de tekorten, door te kijken naar de mogelijkheden op het gebied van
bevoegdheden en onderwijstijd.
• Het toegankelijker maken en het versterken van de kwaliteit van de lerarenopleidingen.
Dit zijn de belangrijkste resultaten van het afgelopen jaar:
• De eerste onderwijsregio’s zijn gevormd, waarbinnen krachtenbundeling plaatsvindt
en schoolbesturen en lerarenopleidingen verantwoordelijk zijn voor het werven, matchen,
opleiden, begeleiden en professionaliseren.4
• De subsidieregeling zij-instroom zorgt voor een recordaantal van 2285 zij-instromers,
dit is een stijging van 15% ten opzichte van 2022.
• De Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL) wordt gefinancierd met geld
uit het Nationaal Groeifonds. Hiermee geven we een serieuze impuls aan de verdere
professionalisering van leraren.
• Begin volgend jaar volgt het beroepsbeeld van de leraar, ontwikkeld voor en door de
beroepsgroep zelf.5
• We maakten het beroep aantrekkelijker door € 1,5 miljard te investeren in de salarissen
van leraren in het primair onderwijs (po), in het verlagen van de werkdruk en in de
professionalisering van leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel.6 De salarissen in het po zijn gelijkgetrokken met de salarissen van leraren in het
voortgezet onderwijs (vo).
Binnenkort wordt het door SEO uitgevoerde onderzoek naar de arbeidsvoorwaarden in
de (semi)publieke sectoren afgerond. Dat biedt meer actuele informatie over de beloningspositie
van leraren in het po, vo en mbo. Wij zullen uw Kamer daar per separate brief over
informeren.
Ondanks de acties die in gang zijn gezet constateren we dat het niet voldoende is.
De tekorten zijn groot en blijven dat naar verwachting ook in de komende jaren. In
het po zien we een lerarentekort van 9,7% in het aantal reguliere banen en langdurige
vervangingen. Buiten de G57 is er een tekort van 13,8% aan schoolleiding, waarbij dit binnen de G5 21,2% is.8 In het vo is er sprake van een lerarentekort van 5,8%.9 Er is ook een daling van de instroom bij vooral de tweedegraads lerarenopleidingen.
Dat geldt in het bijzonder voor de tekortvakken in het vo.
We moeten scholen helpen om te gaan met de tekorten. De Onderwijsraad heeft daarover
een verkenning gepubliceerd: Schaarste Schuurt.10 Hierin stelt de raad dat de huidige schaarste schuurt omdat de lerarentekorten ongelijk
zijn verdeeld. Juist scholen met veel sociaal kwetsbare leerlingen worden het hardst
getroffen. Het schuurt ook omdat moeilijke en pijnlijke keuzes nodig zijn. De raad
schetst handelingsopties om de schaarste het hoofd te bieden.
Omdat er grote verschillen zijn in de omvang van de tekorten, volstaat een landelijke
aanpak niet. We combineren onze maatregelen daarom met een regionale aanpak. Die biedt
ruimte voor oplossingen die passen bij de regionale context en is nodig voor de vereiste
samenwerking en solidariteit.
In deze brief beschrijven we langs de thema’s van het werkplan «Samen voor het beste
onderwijs» welke successen er het afgelopen jaar zijn behaald en welke uitdagingen
er in het verschiet liggen. In de bijlage vindt u daarbij een overzicht van toezeggingen
en moties, evenals de jaarlijkse trendrapportage met alle cijfermatige ontwikkelingen
op de onderwijsarbeidsmarkt.
Inzicht in de tekorten in het funderend onderwijs
Primair onderwijs11
• 9,7% | 9800 FTE tekort (2022: 9,5% | 9700 FTE), waarvan 7,2% een zogenaamd «verborgen»
tekort.12
• Het aantal scholen zonder tekorten is groter dan vorig jaar, zowel in de G5 als landelijk.
• Het aantal scholen met tekorten van meer dan 30% is groter dan vorig jaar, zowel in
de G5 als landelijk.
• Het tekort aan schoolleiding is: 13,8% buiten de G5, 21,2% binnen de G5.
• Tekorten zijn ongelijk verdeeld tussen en binnen regio’s. Vooral op scholen met een
hoog aandeel aan sociaal kwetsbare kinderen en in het speciaal basisonderwijs (hierna:
sbo) en het (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna:(v)so) zijn tekorten hoog.
Voortgezet onderwijs13
• 5,8% | 3800 FTE tekort, waarvan 3,5% een «verborgen» tekort, dit zijn resultaten uit
de eerste landelijke meting. Opvallend verschil met het po is dat er relatief weinig
tekorten voor langdurige vervangingen zijn.
• Tekorten blijven naar verwachting komende jaren stijgen bij tekortvakken, zoals wiskunde
en Nederlands.14,
15 Voor de vakken met geringe tekorten is de verwachting dat het daar nog beter gaat.
• Voor het eerst sinds 2014 is er een lichte stijging in het aantal onbevoegd gegeven
lessen in het vo, zo blijkt uit de Integrale Personeelstelling Onderwijs (peildatum
oktober 2022).16
Oorzaken & context
• Demografische ontwikkelingen (beroepsbevolking krimpt), werken in het onderwijs wordt
niet aantrekkelijk (genoeg) gevonden en is er mede door de brede schaarste op de arbeidsmarkt
concurrentie van andere beroepen.
• Naar verwachting blijft de schaarste de komende tien jaar vergelijkbaar.17 Naast bevorderen van de (zij-)instroom en het behouden van personeel is het daarom
van belang te leren omgaan met de situatie.
• Landen om ons heen en de meeste OESO landen hebben dezelfde problematiek, het is dus
geen typisch Nederlands probleem.
• Ondanks het feit dat we nog steeds met flinke tekorten te maken hebben, zijn de tekorten
die nu geraamd worden lager dan de ramingen van enkele jaren geleden, met name in
het po.
• De resultaten van de tekortmetingen, met uitsplitsing naar regio, worden in 2024 ook
opgenomen in het dashboard Onderwijsarbeidsmarkt.18 Dit dashboard wordt eind 2023 gepubliceerd en wordt de komende jaren doorontwikkeld
en uitgebreid.
• Analyses laten zien dat het aantal leraren dat na een jaar stopt doordat het beroep
te zwaar is lager is dan veelal wordt gedacht. Personen die na een jaar niet meer
op dezelfde plek zitten, zijn in meerderheid in de jaren daarna weer wel in het onderwijs
te vinden als leraar of in een andere functie. Uit onderzoek onder pas afgestudeerde
leraren die in het onderwijs werken blijkt ook dat maar een gering deel op zoek is
naar een andere baan en dat men doorgaans tevreden is over de baan en de begeleiding
die men krijgt.19
1. Een landelijk netwerk van onderwijsregio’s
Samen met de partners werken we toe naar een duurzame samenwerking in de regio van
alle betrokkenen bij goed onderwijs. We kiezen voor een regionale aanpak waarin schoolbesturen
moeten samenwerken, omdat de problematiek de individuele schoolbesturen overstijgt.
Samenwerken en solidariteit zijn nodig in plaats van concurreren. Er zijn 27 voorloper
onderwijsregio’s en twee onderwijsregio’s in oprichting gevormd.20 In de onderwijsregio’s werken werkgevers, opleiders, vertegenwoordigers van de beroepsgroep
en andere belanghebbenden zoals gemeenten, UWV Werkbedrijf en bedrijfsleven samen
aan een goed functionerende onderwijsarbeidsmarkt. Dat doen ze door het gezamenlijk
werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel,
passend bij het profiel van de regio. Het is de eerste mijlpaal op weg naar een dekkend
netwerk van onderwijsregio’s. Met iedere onderwijsregio worden toetsbare resultaatafspraken
gemaakt. De onderwijsregio’s moeten een landelijk dekkend netwerk worden.
De partijen in de G5 zijn sinds dit voorjaar voorloper onderwijsregio. Omdat daar
al een gezamenlijke aanpak loopt, met convenanten tussen OCW, schoolbesturen, G5 en
de lerarenopleidingen. De afspraken die daarvoor zijn gemaakt, lopen in augustus 2024
af, maar we verlengen de aanpak met anderhalf jaar. Zo geven we de deelnemers op tijd
duidelijkheid over het vervolg, op een manier die past bij de demissionaire status
van dit kabinet. De verlenging zal vorm krijgen binnen de context van de onderwijsregio’s.
Over hoe dat zal gebeuren, zijn we nog in gesprek.
Om de betrokken partijen te steunen bij de vorming van de onderwijsregio’s en de aanpak
van de tekorten, is de Realisatie Eenheid (hierna: RE) ingericht.21 De regio’s kunnen daar terecht voor advies en hulp bij het vormen van een onderwijsregio.
Vanaf begin 2024 zal een programmaraad rapporteren over de resultaten.22 De ervaringen van de voorlopers kunnen daardoor worden gebruikt om te leren wat wel
en niet werkt. Uitgangspunt is daarbij een lerende aanpak (zie figuur 1). We zijn
vooral geïnteresseerd in zaken als:
• De manier waarop de beroepsgroep deelneemt in de regio.
• De afbakening van de (arbeidsmarkt)regio’s.
• Hoe belanghebbenden, zoals bedrijfsleven en gemeenten, worden betrokken.
• Hoe men met bestuurlijke samenwerking succesvolle activiteiten organiseert.
• Hoe de financiering is ingericht.
• Hoe toetsbare resultaatafspraken en bijpassende regioarrangementen kunnen worden geformuleerd.
De verschillen in opgave tussen regio’s vragen om maatwerk. Zo is een andere aanpak
nodig in het noorden van het land, waar er sprake is van leerlingendaling, dan in
de regio rondom Eindhoven, waar de komende jaren een forste stijging te zien is in
het aantal leerlingen. In de bijlage is meer informatie te vinden over alle voorloperregio’s
in de portretten die van alle voorlopers gemaakt zijn.
De meerwaarde en werking van onderwijsregio’s
Naast het lerarentekort hebben Groningen, Friesland en Drenthe ook eigen uitdagingen.
De aantallen leerlingen dalen en de beroepsbevolking krimpt. Door de lage bevolkingsdichtheid
en de verspreiding van leraren over grote afstanden is het lastig om het onderwijzend
personeel efficiënt in te zetten.
Deze regiospecifieke opgave maakt dat de vijf onderwijsregio’s in het Noorden ook
bovenregionaal met elkaar samenwerken. Deze samenwerking wordt georganiseerd door
de Noordelijke Educatieve Alliantie (samenwerkingsverband van lerarenopleiders) en
Schoolplein Noord (kennisplatform over onderwijs in deze regio). Per vraagstuk wordt
gekeken naar de meeste geschikte aanpak: binnen de onderwijsregio of bovenregionaal.
Daarbij leren de regio’s van elkaars successen en mislukkingen.
De vorming van de eerste voorloperregio’s en het opstarten van twee onderwijsregio’s
zijn mooie stappen, maar dit is slechts het begin. Komend jaar gaat de RE in gesprek
met onderwijspartners die nog niet zijn aangehaakt. Vraag is dan wat nodig is om alsnog
aan te haken of om zelf een onderwijsregio te starten. Daarbij kunnen ze voortbouwen
op de ervaring van de bestaande regio’s. Doel is dat er uiterlijk 1 januari 2025 een
landelijk dekkend netwerk is.
2. Opleiden
We willen toegankelijke lerarenopleidingen die van topkwaliteit zijn. We zien dat
de lerarenopleidingen in de afgelopen twee jaar positief zijn beoordeeld en geaccrediteerd
door de NVAO. En de studenten zijn in het algemeen tevreden.23 Ook uit onderzoek van de Inspectie blijkt dat afgestudeerde leraren vrij positief
zijn over hun opleiding en wat ze er hebben geleerd.24
Tegelijkertijd zijn er ook zorgen over de kwaliteit van lerarenopleidingen.25 Van schoolleiders en studenten horen we dat ze niet alle onderdelen van de opleiding
even relevant vinden. Deze kritische signalen richten zich voornamelijk op de pabo.
Daarom hebben we in de vorige Kamerbrief van 20 juni 2023 een verkenning en maatregelen
aangekondigd voor de kwaliteitsverbetering van lerarenopleidingen.26 Een motie van uw Kamer en toezegging aan uw Kamer hebben mede richting hieraan gegeven.27 Hieronder schetsen we de resultaten daarvan.
2.1 Verkenning
Centrale vraag van de verkenning was of meer overheidsregie kan zorgen voor betere
lerarenopleidingen. De conclusie is dat er niet meer, maar wel meer gerichte regie
nodig is van de overheid. Lerarenopleidingen moeten hun werk doen in een complex krachtenveld
van behoeftes, belangen, en overtuigingen en vanuit de overheid is hierbij weinig
richting gegeven. Daardoor is onduidelijkheid ontstaan over de opdracht.
Aan deze opeenstapeling kunnen de lerarenopleidingen moeilijk voldoen en dat komt
de kwaliteit niet ten goede. Specifiek bij de pabo heeft dit zelfs geleid tot een
overladen programma en dit gaat ten koste van de focus. Tegelijkertijd zien we ook
dat er te weinig ruimte is overgebleven voor innovatie, regionale behoeftes en profilering
van de pabo-opleidingen.
We moeten op zoek naar een betere balans tussen enerzijds ruimte laten voor professionaliteit,
innovatie en profilering, en anderzijds het stellen van scherpere kaders die deze
ruimte bewaken, maar die ook een hoge basiskwaliteit van de leraar en zijn opleiding
borgen. Met de herijking van de bekwaamheidseisen en de kennisbases en de acties uit
het eerder genoemde werkplan, zetten we samen met het onderwijsveld al belangrijke
stappen om tot deze betere balans te komen.
Het opleidingsberaad leraren28 dat we met lerarenopleidingen, scholen en leraren inrichten speelt hierin een belangrijke
rol. In het beraad bespreken we wensen en behoeften van leraren en scholen voor het
curriculum van lerarenopleidingen. Daarnaast maken we afspraken over wat elke leraar
moet kennen en kunnen aan het einde van de opleiding (startbekwaamheid) en wat juist
later in het werk ontwikkeld moeten worden (vakbekwaamheid). We starten met één van
de basisvaardigheden: Nederlands/taal, daarna volgen wiskunde/rekenen. Ook (kleinere)
signalen die tussentijds opduiken worden opgepakt. We gaan nu nog een stap verder
om onze betrokkenheid te versterken, zodat opleidingen beter hun werk kunnen doen.
Ten eerste willen we de opdracht voor de lerarenopleidingen veel duidelijker maken.
We vinden het belangrijk dat de wettelijk bekwaamheidseisen zich scherper richten
op startbekwaamheid, maar ook een realistisch niveau beschrijven dat past binnen de
doorlopende ontwikkeling van leraren. We zien ook dat de beroepsorganisaties deze
ambitie delen en we kijken daarom uit naar hun voorstel voor de herijkte bekwaamheidseisen.
Ten tweede worden we explicieter en consequenter in wat we van de lerarenopleidingen
verwachten. We formuleren daarom komend jaar onze verwachtingen in centrale uitgangspunten
voor de vormgeving van lerarenopleidingen. Hierin willen we bijvoorbeeld opnemen dat
we van elke lerarenopleiding verwachten dat deze zich beperkt tot het opleiden van
startbekwame leraren en is opgebouwd vanuit een focus op basisvaardigheden en de kern
van het beroep. Daarnaast verwachten we dat in elke opleiding voldoende aandacht is
voor didactiek en vakdidactiek en dat ze een breed didactisch basispalet aanbieden.
Een opleiding moet vakinhoudelijk een stevige basis bieden, maar die basis moet wel
relevantie hebben voor het onderwijs. Tenslotte moet een programma zichtbaar gefundeerd
zijn in wat we weten uit onderzoek, ontwikkeld zijn in overleg met het werkveld en
ook getoetst zijn in het werkveld op relevantie.
De overkoepelende uitgangspunten zijn een toetssteen voor ons beleid ten opzichte
van de opleidingen en zijn ook richtinggevend voor onze inzet in het opleidingsberaad
leraren. We verwachten niet dat het nodig is om deze uitgangspunten in regelgeving
te verankeren. Omdat te gedetailleerde regelgeving ook negatieve effecten kan hebben
op de innovatie en flexibiliteit bij opleidingen vinden we een wettelijke verankering
op dit moment niet wenselijk. Net als bijvoorbeeld bij de kennisbases het geval is,
zullen de uitgangspunten wel worden gepubliceerd en worden verwerkt in de afspraken
die we met de sector maken.
Aanpak om te komen tot een hernieuwd pabo-curriculum
De uitkomsten van het opleidingsberaad leraren zullen leiden tot aanpassingen in de
programma’s van de lerarenopleidingen. Dit leidt alleen nog niet automatisch tot het
beperken van huidige programma’s, terwijl we specifiek bij de pabo’s wel aanleiding
zien om ook de bestaande overladen programma’s te herijken. De veelheid aan wensen,
eisen en belanghebbenden rond het brede programma van deze opleidingen maakt het voor
de pabo’s zelf moeilijk om hier een doorbraak op te creëren.
Het is zaak om pabo’s hier niet alleen mee te laten worstelen. We zien wel een enkele
pabo die er zelfstandig in slaagt om het eigen programma te hervormen, maar we zijn
er van overtuigd dat een brede omslag alleen mogelijk is met een integrale aanpak
met betrokkenheid van alle landelijke partijen die een rol spelen bij de kwaliteitsbewaking
bij lerarenopleidingen (zoals de overheid, 10voordeleraar29, toezichthouders). Als overheid moeten we steviger betrokken zijn en rugdekking geven.
Inmiddels voeren we hierover gesprekken met de pabo’s. We willen samen aan de slag
om ruimte en focus aan te brengen in de opleiding, door aan de hand van de herijkte
bekwaamheidseisen duidelijke keuzes te maken over wat in de opleiding hoort en wat
een plek moet krijgen in nascholing en specialisatietrajecten. Hiervoor zoeken we
eerst de samenwerking op met pabo’s die ideeën hebben en gemotiveerd zijn om te laten
zien hoe een ander curriculum voor de pabo eruit kan zien. Vervolgens worden er afspraken
gemaakt met de hogescholen, waarin we de geformuleerde uitgangspunten verwerken, om
te komen tot een vergelijkbare herijking bij alle pabo’s. We onderzoeken in de uitwerking
in hoeverre we deze aanpak moeten verbreden naar de universitaire opleidingen voor
het primair onderwijs.
Andere opbrengsten uit de verkenning
De verkenning die is uitgevoerd leverde ook beleidsopties op voor verdere kwaliteitsverbetering
van de lerarenopleidingen die minder inzetten op een andere vorm van regie. Met een
aantal van deze beleidsopties gaan we direct aan de slag. Een van de maatregelen is
het versterken van de kennis over wat effectief is in het opleiden van leraren en
het meer zichtbaar maken van de praktijk bij lerarenopleidingen. We willen duurzaam
investeren in kennisuitwisseling tussen lerarenopleiders en onderzoeken de mogelijkheden
tot de inrichting van een kenniscentrum voor lerarenopleiders.30
De verkenning heeft ook mogelijke maatregelen in kaart gebracht die nieuwe kabinetten
zouden kunnen nemen om de kwaliteit van de lerarenopleidingen verder te kunnen verhogen.
Het gaat hier soms om investeringsopties voor de langere termijn. We noemen er hier
enkele die in de bijlage bij de brief verder zijn uitgewerkt:
1. Stagefonds voor het onderwijs. We vinden dat schoolbesturen stagevergoedingen moeten
uitbetalen. Ondanks oproepen vanuit het kabinet en studenten doen ze dit nauwelijks.
Stagevergoedingen zouden volgens cao-partners een stevig beslag legen op middelen
die de sector niet kan missen om te komen tot een concurrerende cao.31 Door de stages voor alle stagiairs (mbo en ho) te vergoeden wordt de opleiding aantrekkelijker
en de prikkel om (veel) te werken naast de stage verlaagd.
2. Investeren in extra uren voor begeleiding en beoordeling door docenten van de lerarenopleiding
(bijvoorbeeld door meer beoordeling in de praktijk en minder reflectieverslagen).
Dit kan de effectiviteit en de kwaliteit verhogen en administratieve lasten voor studenten
verminderen.
3. Vergroten van de concurrentiekracht van lerarenopleidingen ten opzichte van andere
opleidingen en de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar voor universitaire studenten
door leer/werktrajecten met een aantrekkelijk ontwikkelperspectief.32
4. Verbeteren van de spreiding en overzichtelijkheid van het aanbod aan opleidingsroutes
via een periodiek sectorplan voor de lerarenopleidingen.
2.2 Analyse taal en rekenen in de pabo
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft een analyse uitgevoerd
naar taal en rekenen op de pabo (zie bijlage). Aanleiding waren de positieve accreditaties
van lerarenopleidingen in de afgelopen twee jaar, die niet strookten met de bevindingen
van de Onderwijsraad. De Onderwijsraad stelt namelijk dat de lerarenopleidingen bijdragen
aan de tekortkomingen in het taal- en rekenonderwijs. Een aanzienlijk deel van de
studenten zou een diploma halen, zonder startbekwaam te zijn voor taal en rekenen.33
De NVAO oordeelt juist dat pabo’s de kennisbases en landelijke bekwaamheidseisen voldoende
toepassen en dat pabostudenten na hun afstuderen wel aan de eisen voldoen. Dat veel
studenten niet startbekwaam zouden zijn, is volgens de NVAO een discussie op het grensvlak
van startbekwaam en vakbekwaam. Die discussie zou gevoerd moeten worden bij de vaststelling
van de kennisbases taal en rekenen en van de landelijke bekwaamheidseisen.34 De discussie is voor ons een bevestiging van de noodzaak, zoals blijkt uit de verkenning,
om de bekwaamheidseisen voor startbekwame leraren scherper te formuleren.
2.3 Instroom in de lerarenopleidingen
In 2022 was de instroom in de pabo licht gestegen, maar voor 2023 wordt weer een daling
verwacht van bijna 3%. Voor de tweedegraadsopleidingen blijven de inschrijvingen dalen
met ongeveer 3%. Bij de tekortvakken is dat zelfs 10%. De inschrijvingen in de eerstegraadsopleidingen
in het hbo stijgen met bijna 3%. In het wo zijn de voorlopige cijfers voor de eerstegraadsopleidingen
zorgelijk. De neerwaartse trend zet sterk door voor 2023.35 De definitieve instroomcijfers verwachten we begin 2024. We blijven daarom inzetten
op (zij-)instroom en doorstroom in de lerarenopleidingen, onder andere met het bestuursakkoord
flexibilisering. In de bijlage staat een tussenevaluatie van dit akkoord dat tot en
met volgend jaar loopt.
Zij-instroom
De stijging van de afgelopen jaren heeft doorgezet: van 500 zij-instromers in 2017
naar bijna 2.300 in 2023. Dit zijn er circa 300 meer dan vorig jaar. Om alle aanvragen
te kunnen honoreren is het subsidieplafond van zij-instroom met € 9 miljoen verhoogd.
De subsidieregeling zij-instroom wordt verlengd.
De lerarenopleidingen werken in afstemming met de sectorraden, vak- en beroepsorganisaties
en OCW een plan uit om de opleidingen voor zij-instromers toegankelijker en flexibeler
te maken. Het gaat onder andere om de doorontwikkeling van EVC-assessments (Eerder
Verworven Competenties) en het geschiktheidsonderzoek, het versneld halen van een
extra bevoegdheid, betere begeleiding van zij-instromers, verbreding van Versneld
voor de klas36 en registratie van getuigschriften van zij-instromers in het mbo. Het plan wordt
gemonitord.
Mbo-route leraarschap
Een kwart van de 3500 afgestudeerden van de opleiding voor onderwijsassistent gaat
naar de pabo om een bevoegdheid te halen voor het basisonderwijs. De toelatingseisen
zijn voor mbo-studenten vaak een drempel om naar de pabo te gaan, doordat het mbo
niet voldoende voorbereidt op de theoretische toelatingstoetsen. Om dat te verhelpen
is er een keuzedeel Voorbereiding pabo37 waarmee mbo-studenten een portfolio op kunnen bouwen in voorbereiding op de pabo.
Het portfolio is een alternatief voor de toelatingstoetsen, zonder dat de eisen daarmee
worden verlaagd. Er zijn 17 samenwerkingsverbanden van pabo en mbo die het keuzedeel
aanbieden, waardoor studenten drempelloos kunnen doorstromen. Op dit moment is het
mbo in 18 van de 27 (voorloper)onderwijsregio’s betrokken als opleider. Gelet op het
streven om in 2025 een landelijk dekkend netwerk van bovensectorale onderwijsregio’s
te hebben, willen we dit aantal de komende tijd vergroten. Hierover voert de RE gesprekken
in de regio.
3. Bevoegdheden, beroepsgroepvorming en onderwijstijd
3.1 Ontwikkelingen bevoegdheden beroepsgericht vmbo
Eén van de actielijnen van het werkplan «Samen voor het beste onderwijs» betreft het
optimaliseren van het bevoegdhedenstelsel. De Landelijke Werkgroep Bevoegd (LWB)38 heeft onderzocht wat de knelpunten zijn in het bevoegdhedenstelsel bij het beroepsgerichte
vmbo, het praktijkonderwijs en delen van het voortgezet speciaal onderwijs.39
De systematiek waarbij een bevoegdheid aan een vak gekoppeld is, werkt goed in het
algemeen vormend onderwijs. Voor het praktijkgerichte onderwijs is dat echter niet
zo. Met het bestaande bevoegdhedenstelsel is het niet mogelijk om voldoende praktijkleraren
bevoegd te maken en te houden. De vorm en inhoud van de vakken ontwikkelen zich zo
snel dat de lerarenopleidingen het niet kunnen bijbenen. Bovendien zijn de opleidingen
moeilijk te organiseren doordat er minder studenten zijn dan bij algemeen vormende
vakken. De knelpunten doen zich vooral voor bij de beroepsgerichte profielvakken (vmbo
bb, kb en gl), de praktijkgerichte programma’s (vmbo gl en tl) en de beroepsgerichte
keuzevakken (vmbo bb, kb en gl).
De LWB stelt daarom voor om de koppeling tussen een praktijkgericht vak en een bevoegdheid
om te zetten in een koppeling tussen een praktijkgericht vak en een breder bevoegdheidscluster.
De LWB adviseert vijf clusters; vier specialistische clusters en een generalistisch
cluster: 1) groen, 2) handel en zakelijke dienstverlening, 3) techniek en technologie,
4) zorg en welzijn en 5) brede oriëntatie.
De LWB benadrukt dat een actueel om- en bijscholingsaanbod een randvoorwaarde is bij
de bredere bevoegdheidsclusters. Praktijkleraren moeten hun vak bij kunnen houden.
Daarnaast moeten de lerarenopleidingen structureel geïnformeerd worden over actualiseringen
van het beroepsgerichte curriculum, zodat zij de kennisbases in het bijscholingsaanbod
actueel kunnen houden.
Wij nemen het advies van de LWB over. Met bredere bevoegdheidsclusters kan het beroepsgerichte
curriculum beter inspelen op wat de leerling nodig heeft in een snel veranderende
wereld. Deze verandering in het bevoegdhedenstelsel vergt een aanpassing van de Wet
op het voortgezet onderwijs (WVO 2020). In het voorjaar van 2024 begint het wetgevingstraject.
3.2 Experimenten bevoegdheden
Het bevoegdhedenstelsel kent ook andere knelpunten. In het kader van het werkplan
«Samen voor het beste onderwijs» hebben we bijna veertig casussen verzameld die als
mogelijk experiment kunnen dienen om deze knelpunten aan te pakken. Hierbij valt te
denken aan het voorstel om een maatwerkprogramma voor vakmensen in het vmbo ontwikkelen,
maar bijvoorbeeld ook de inzet van mensen met een achtergrond in pedagogiek of omgangskunde
in het vo. In overleg met de sociale partners hebben we besloten om de focus van de
experimenten te versmallen tot de casussen die buiten de scope van het werkplan en
andere lopende initiatieven vallen. Daar werken we immers al aan met het onderwijsveld.
Voor de zomer van 2024 informeren we uw Kamer over de casussen die tot een experiment
uitgewerkt gaan worden.
3.3 Vertegenwoordiging beroepsgroep
De komende maanden praten we met de lerarenorganisaties over stappen naar een sterke
en onderwijsinhoudelijk representatieve beroepsgroepsorganisatie. Zo’n organisatie
is nodig voor de professionele ontwikkeling van het vak, belangenbehartiging van leraren
in het onderwijsinhoudelijke gesprek en verbetering van het imago van het beroep.
Omdat het Lerarencollectief zichzelf heeft opgeheven, hebben we alle leraren, vertegenwoordigers
en andere belanghebbenden opgeroepen na te denken over beroepsgroepvorming. De Onderwijscommissie
Boerenverstand reageerde met een brief.40 We waarderen de inzet van de Onderwijscommissie Boerenverstand, maar ook AOb, CNV
Onderwijs, FvOv en de BVMBO willen de handschoen oppakken. Inmiddels zijn wij in gesprek
met deze partijen. Hierin nemen wij de lessen uit het verleden mee. De belangrijkste
zijn dat leraren lid kunnen zijn en dat de organisatie een duidelijk omschreven takenpakket
moet hebben.
3.4 Pilot minder onderwijstijd vo
Hoewel we hard inzetten op het inperken van het lerarentekort zien wij dat scholen
dagelijks te maken hebben met de gevolgen hiervan. In het werkplan «Samen voor het
beste onderwijs» hebben we afspraken gemaakt met de sociale partners om op onderwijstijd
versneld tot actie te komen. In schooljaar 2024–2025 start de pilot onderwijstijd
in het vo. De pilot duurt twee jaar en scholen bieden dan minder onderwijstijd aan
dan momenteel gebruikelijk is, binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden. Het verminderen
van het aantal lessen vraagt om het kritisch tegen het licht houden van het schooleigen
curriculum en de lessentabel. De deelnemende scholen krijgen begeleiding bij het herinrichten
van het programma en de veranderingen die daarvoor nodig zijn. Het uitgangspunt is
dat de kwaliteit van het onderwijs overeind blijft. Het verminderen van het aantal
lessen biedt leraren meer ontwikkel- en voorbereidingstijd waardoor de lessen kwalitatief
verbeterd kunnen worden en het beroep van leraar aantrekkelijker wordt. Daarnaast
starten we in 2024 ook een onderzoek naar het gebruik van de wettelijke ruimte voor
onderwijstijd in het vo.
4. Maatregelen behoud en werving leraren en schoolleiders
4.1 Voortgang en opbrengst meerurenbonus
Meer uren werken, voor wie kan en wil, helpt de personeelstekorten in het onderwijs
tegen te gaan. Een substantieel deel van de parttimeleraren wil meer werken, in ruil
voor maatwerk.41 Eén dag meer werken levert een leraar in het po met een gemiddeld salaris netto ongeveer
€ 500 euro extra per maand op.42
In het po probeert een kopgroep van tien besturen verschillende vormen van een meerurenbonus
uit.43
,
44 De eerste ervaringen zijn geëvalueerd en hieruit blijkt de waardering van de kopgroep
voor de begeleiding en de mogelijkheid om ervaringen met andere besturen uit te wisselen.45 Wij blijven daarom schoolbesturen ondersteunen die met de meerurenbonus aan de slag
zijn of willen gaan. Zo bieden we begeleiding en helpen we schoolbesturen met het
berekenen van de kosten en baten van verschillende type bonussen. Ook informeren we
scholen en leraren over wat meer uren werken financieel oplevert. En verder staan
we in nauw contact met de schoolbesturen waardoor we hulpvragen snel kunnen oppakken.
Andere besturen voeren een beschikbaarheidsbonus in; een beloning voor een dag waarop
leraren aangeven dat ze opgeroepen kunnen worden. Sommige besturen willen deze varianten
van bonussen met een keuzemenu aanbieden. Zo kunnen schoolbesturen maatwerk bieden
aan leraren die meer willen werken.
4.2 Strategisch personeelsbeleid
Het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid is dit voorjaar in internetconsultatie geweest, waarbij
er ruim 200 reacties binnenkwamen. Het doel van het wetsvoorstel is om bij te dragen
aan meer tevreden medewerkers en een hogere onderwijskwaliteit. Voor po en vo bevat
het voorstel ook arbeidsrechtelijke maatregelen. Deze arbeidsrechtelijke maatregelen
moeten de positie van starters versterken en zorgen voor meer rust op de onderwijsarbeidsmarkt.
Ons streven is om het wetsvoorstel in het najaar van 2024 bij u in te dienen.
Daarnaast onderzoeken we welke evidence based interventies scholen kunnen helpen hun personeelsbeleid zo strategisch en effectief
mogelijk te maken. De opbrengst wordt een praktische handleiding, waarmee scholen
zelf aan de slag kunnen.
Het onlangs uitgevoerde onderzoek naar vertrekredenen onder uitgestroomde leraren
laat zien dat werkdruk een belangrijke reden is om het onderwijs te verlaten.46 Het gebrek aan rust onder werktijd en de noodzaak om over te werken zijn veelgenoemde
aspecten hiervan. Onvrede over het management, een gebrek aan visie en richting vanuit
het management en het gebrek aan groeimogelijkheden spelen daarnaast vaak een rol.
Tenslotte verlaten leraren soms het vak omdat ze het gevoel hebben niet het noodzakelijke
verschil te kunnen maken voor de leerling. Een merendeel van de bevraagde ex-leraren
die nu buiten het onderwijs werken, sluit een terugkeer in het onderwijs niet uit.
Werkdrukverlaging zou deze groep extra kunnen motiveren om weer leraar te worden.47
4.3 Subsidieregelingen lerarenbeurs en korte scholingstrajecten vo
De Lerarenbeurs was zo’n groot succes dat we aanvragers teleur moesten stellen: het
budget was niet toereikend.48 Wie achter het net viste, krijgt bij de volgende inschrijfperiode voorrang. Verder
kijken we of de inschrijfperiode voor de lerarenbeurs vervroegd kan worden, zodat
het budget eventueel kan worden aangepast bij een begrotingsmoment in het voorjaar.
Dit kan op zijn vroegst in werking treden vanaf 2025.
Met de subsidieregeling korte scholingstrajecten vo willen we personen die al lesgeven
in het vo, maar hiervoor niet de juiste bevoegdheid hebben, maar ook personen van
buiten het vo, stimuleren om een kort scholingstraject te volgen. De regeling loopt
eind 2023 af. Momenteel kijken we aan de hand van een evaluatie49 van de subsidieregeling of en hoe opnieuw invulling kan worden gegeven aan de regeling.
4.4 Mensen enthousiasmeren voor het vak
Eerder schreven we dat we zo veel mogelijk mensen willen enthousiasmeren voor werken
in het onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat het daarbij helpt om scholieren te laten
ervaren en uitproberen hoe dat is.50 Het leraarschap is immers niet alleen een ervaringsberoep, maar ook een ervaringskeuze.
We nemen daarvoor een aantal maatregelen. Allereerst zijn er dit schooljaar negen
scholen gestart met een pilot voor het schoolexamenvak «Praktijkroute havo-educatie».
Leerlingen kunnen het keuzevak kiezen en kennismaken met het beroep van leraar, de
lerarenopleidingen en het werkveld educatie. Daarnaast hebben we uit 56 inzendingen
voor een challenge om meer scholieren te enthousiasmeren voor een baan in de onderwijssector
drie winnaars gekozen om een pilot uit te voeren tijdens de eerste helft van 2024.
Alle drie haken in op de aanbevelingen uit het hierboven genoemde gedragsonderzoek.
Tot slot zal er op Scholieren.com komend schooljaar weer aandacht zijn voor het leraarschap
en het werken in het onderwijs.
Afsluitend
Voldoende leraren, schoolleiders en ondersteuners die met plezier werken in het onderwijs,
goed opgeleid zijn en hun vak bijhouden; daar werken we elke dag keihard aan. Samen
borgen we de kwaliteit, kansengelijkheid en de continuïteit van het onderwijs. Op
die manier kunnen de bevlogen leraar, de enthousiaste onderwijsondersteuner, de gedreven
lerarenopleider en de gepassioneerde schoolleider hun bijdrage blijven leveren aan
de toekomstige generaties van Nederland.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Mede ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.