Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van diplomatiek en ander personeel van een diplomatieke vertegenwoordiging en/of consulaire post; Kiev, 3 november 2021 (herdruk)
36 112 (R2168) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van diplomatiek en ander personeel van een diplomatieke vertegenwoordiging en/of consulaire post; Kiev, 3 november 2021
A/ Nr. 1 Herdruk1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
24 mei 2022.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
23 juni 2022.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2022
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 3 november 2021 te Kiev tot stand gekomen verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden
van diplomatiek en ander personeel van een diplomatieke vertegenwoordiging en/of consulaire
post (Trb. 2021, nr. 150 en Trb. 2022, nr. 31).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 25 mei 2022 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint
Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
A. Algemeen
1. Inhoud en doel van het verdrag
De maatschappij van het Koninkrijk der Nederlanden is een tweeverdienersmaatschappij
waarin echtgenoten, maar ook andere gezinsleden van diplomatieke en consulaire ambtenaren
en van leden van het administratieve, het technische en het ondersteunende personeel
van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten er belang aan hechten dat
zij tijdens een uitzending naar het buitenland kunnen (blijven) werken. Voor de gezinsleden
van de burgers van de lidstaten van de Europese Unie, van de staten die behoren tot
de Europese Economische Ruimte en van Zwitserland geldt op dit moment dat zij op grond
van de EU-regelgeving2 in een lidstaat van de Europese Unie mogen werken. Deze gezinsleden kunnen derhalve
in een EU-lidstaat werken zonder dat zij daarvoor een beroep hoeven te doen op een
bilateraal verdrag. Voor de gezinsleden van de ambtenaren die werkzaam zijn bij diplomatieke
vertegenwoordigingen en/of consulaire posten in andere staten geldt dat echter niet.
De algemene rechtspositie van de genoemde gezinsleden is weliswaar vastgelegd in respectievelijk
het op 18 april 1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer
(Trb. 1962, nr. 101) en het op 24 april 1963 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake
consulaire betrekkingen (Trb. 1965, nr. 40), maar in deze twee «Weense verdragen» is niet geregeld dat gezinsleden
in het buitenland mogen werken.
Sinds het midden van de jaren tachtig sluit het Koninkrijk daarom bilaterale verdragen
op grond waarvan de genoemde gezinsleden in een ontvangende staat betaalde beroeps-
of bedrijfsbezigheden mogen verrichten, zonder dat zij daarvoor een werkvergunning
hoeven aan te vragen. Daarnaast zijn in de afgelopen decennia met een groot aantal
landen, waar de nationale wetgeving zulks mogelijk maakte, afspraken op dit terrein
gemaakt in de vorm van een Memorandum of Understanding (MoU). In deze bilaterale verdragen en MoU’s wordt onder andere vastgelegd welke
gezinsleden in de ontvangende staat mogen werken, aan welke voorwaarden zij moeten
voldoen om te mogen werken en wat de gevolgen voor de rechtspositie van het werkende
gezinslid zijn. In de afgelopen decennia zijn reeds met de volgende staten bilaterale
verdragen op dit terrein gesloten: de Verenigde Staten (Trb. 1986, nr. 95 en Trb. 2013, nr. 116), Canada (Trb. 1991, nr. 86), Hongarije (Trb. 1995, nr. 131), Venezuela (Trb. 1995, nr. 95), Chili (Trb. 1995, nr. 297), Tsjechië (Trb. 1996, nr. 232), Argentinië (Trb. 1996, nr. 250), Brazilië (Trb. 1996, nr. 236), Australië (Trb. 1997, nr. 309), Kroatië (Trb. 2005, nr. 174), Peru (Trb. 2005, nr. 283), El Salvador (Trb. 2016, nr. 157) en Vietnam (Trb. 2019, nr. 81).3 Het op 3 november 2021 te Kiev tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en Oekraïne inzake betaalde werkzaamheden door gezinsleden van diplomatiek
en ander personeel van een diplomatieke vertegenwoordiging en/of consulaire post (Trb. 2021, nr. 150) is het meest recente verdrag in deze reeks van bilaterale verdragen.
Het verdrag met Oekraïne heeft net als de eerdere bilaterale verdragen in beginsel
een wederkerig karakter, waardoor het echtgenoten en afhankelijke kinderen van uitgezonden
diplomatieke of consulaire ambtenaren «en poste» over en weer mogelijk wordt gemaakt
om betaalde beroeps- of bedrijfsbezigheden te verrichten in het land waarin deze ambtenaren
zijn geplaatst. Het verdrag dient dus primair als een wederzijdse werkvergunning voor
de genoemde doelgroep. Voor de Nederlandse arbeidsmarkt zullen de gevolgen van deze
wederkerigheid te verwaarlozen zijn gezien de omvang van het diplomatieke, consulaire,
administratieve, technische en ondersteunende personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen
en consulaire posten van Oekraïne in Nederland en daarmee het aantal gezinsleden dat
mogelijk in Nederland wil gaan werken.
Krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen dient de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mededeling te doen van verdragen en van besluiten
van volkenrechtelijke organisaties op grond waarvan een tewerkstellingsvergunning
of een gecombineerde vergunning niet mag worden verlangd. Ter uitvoering van deze
bepaling zal het verdrag met Oekraïne op het moment van diens inwerkingtreding worden
vermeld in Bijlage II van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014. Voor
het overige is er in Nederland geen uitvoeringswet- of regelgeving nodig, aangezien
het verdrag geheel in lijn is met de bestaande wet- en regelgeving op dit terrein,
waaronder met name de Wet arbeid vreemdelingen. Ook voor de overige delen van het
Koninkrijk is geen uitvoeringswetgeving nodig. Met betrekking tot de specifieke werkzaamheden
die zullen worden verricht, moet overigens de wetgeving in de ontvangende staat in
acht worden genomen, behoudens de hierna te noemen uitzonderingen.
2. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevatten de artikelen 1 tot en met 6 bepalingen die
kunnen worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen
93 en 94 van de Grondwet. Het gaat daarbij om de bepalingen die betrekking hebben
op de rechtspositie van de (werkende) gezinsleden van het diplomatieke, consulaire,
administratieve, technische en ondersteunende personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen
en consulaire posten.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Artikel 1 regelt de mogelijkheid voor gezinsleden van het personeel van diplomatieke
vertegenwoordigingen en consulaire posten om in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden
te verrichten.
Artikel 2
Artikel 2 bepaalt wat onder de term «gezinslid» wordt verstaan. Het Verdrag van Wenen
inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
spreken van «inwonend gezinslid», zonder deze term nader te definiëren. In dit artikel
wordt onder «gezinslid» verstaan de echtgeno(o)t(e), de geregistreerde partner, de
levenspartner waarmee wordt samengewoond op grond van een notarieel verleden samenlevingscontract,
de ongehuwde en financieel afhankelijke kinderen van 16 tot 27 jaar die een voltijdopleiding
volgen in de ontvangende staat en de ongehuwde en financieel afhankelijke kinderen
die door de ontvangende staat als gezinslid zijn geaccepteerd op grond van de nationale
regelgeving.
Ten slotte bepaalt artikel 2 wat onder «betaalde werkzaamheden» dient te worden verstaan:
niet alleen het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst volgens
de wet- en regelgeving van de ontvangende staat, maar ook andere professionele werkzaamheden
zolang wordt voldaan aan hetgeen is geregeld in artikel 3 van het verdrag.
Artikel 3
In artikel 3 wordt de procedure beschreven die gevolgd moet worden om toestemming
te verkrijgen om in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden te mogen verrichten.
In het eerste lid is bepaald dat de betreffende buitenlandse ambassade namens het
gezinslid een verzoek om toestemming om betaalde werkzaamheden te mogen verrichten
indient bij de Directie Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de
ontvangende staat (in Nederland de «Directie Protocol en Gastlandzaken» geheten).
De ambassade doet het verzoek voordat betaalde werkzaamheden aanvangen.
Op grond van het tweede lid dienen bij het verzoek alle relevante stukken te worden
verstrekt waaruit de aard van de betaalde werkzaamheden alsmede de volledige identiteit
van het gezinslid blijken.
Indien het betrokken gezinslid aan de voorwaarden van dit verdrag voldoet, deelt het
Ministerie van Buitenlandse Zaken van de ontvangende staat op grond van het derde
lid van artikel 3 officieel aan de ambassade van de zendstaat mee dat autorisatie
is verleend om betaalde werkzaamheden te verrichten. Daartoe is bij de Directie Protocol
en Gastlandzaken van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken een centraal
registratiepunt ingesteld, aangezien begin en einde van een plaatsing in het Koninkrijk
van de buitenlandse ambtenaar tot wiens gezin het gezinslid behoort slechts bij dit
ministerie bekend is.
Het vierde lid van artikel 3 bepaalt dat het gezinslid gebonden is aan de voorschriften
die gelden voor de bijzondere kwalificaties die zijn vereist voor de te verrichten
werkzaamheden in de ontvangende staat en dat aan het verdrag geen recht op bepaald
werk kan worden ontleend.
In het vijfde lid van artikel 3 wordt bepaald dat gezinsleden geen werk mogen verrichten
in functies die volgens de wetgeving van de ontvangende staat zijn voorbehouden aan
onderdanen van die ontvangende staat.
In het zesde lid wordt bepaald dat in Nederland aan het gezinslid een identiteitskaart
wordt uitgereikt, waarop is aangegeven dat hij of zij toestemming heeft om hier te
lande betaalde werkzaamheden te verrichten. Deze identiteitskaart wordt verstrekt
door de Directie Protocol en Gastlandzaken.
Het zevende lid van artikel 3 geeft ten slotte aan dat de ontvangende staat de toestemming
voor het verrichten van betaalde werkzaamheden kan weigeren of intrekken indien het
gezinslid zich niet houdt aan de immigratie-, naturalisatie- of belastingwetten van
de ontvangende staat.
Artikel 4
Artikel 4 bepaalt dat de normale belastingprivileges voor diplomatiek, consulair,
administratief en technisch personeel zich niet mede uitstrekken tot de sfeer van
beroeps- of bedrijfswerkzaamheden van hun gezinsleden. Overigens stemt artikel 4 overeen
met de bestaande Nederlandse wetgeving op dit gebied.
Krachtens artikel 37, eerste en tweede lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek
verkeer en artikel 48, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
zijn inwonende gezinsleden van het personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen
en consulaire posten in beginsel vrijgesteld van de sociale verzekeringswetgeving
van de ontvangende staat. Deze situatie verandert zodra zij werkzaamheden verrichten,
die niet bestaan uit voor de zendstaat verrichte diensten. Voor de situatie in Nederland
betekent dit, dat deze personen zonder uitzondering verzekeringsplichtig en premieplichtig
zijn krachtens de volksverzekeringen: Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet
(Anw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Datzelfde geldt voor de werknemersverzekeringen:
Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Artikel 5
In artikel 5 wordt allereerst aangegeven dat een gezinslid dat volgens de afspraken
van dit verdrag werkzaamheden verricht in de ontvangende staat ten aanzien van die
werkzaamheden de wetgeving van de ontvangende staat dient te respecteren. Een dergelijke
bepaling komt overeen met hetgeen als algemene verplichting is opgenomen in het Verdrag
van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen.
Krachtens artikel 31, eerste lid, onder c, juncto artikel 37, eerste en tweede lid,
van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten inwonende gezinsleden
van het diplomatieke personeel met betrekking tot handelingen verricht in de vervulling
van hun dienstbetrekking of bedrijfsvoering, geen immuniteit ten aanzien van civielrechtelijke
en bestuursrechtelijke jurisdictie van de ontvangende staat. Zo zal het gezinslid
ter zake van een rechtszaak met betrekking tot zijn werkzaamheden voor de rechter
van de ontvangende staat moeten verschijnen en gehouden zijn aan de uitspraak gevolg
te geven.
Krachtens artikel 31, eerste lid, juncto artikel 37, eerste en tweede lid, van het
Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten inwonende gezinsleden van diplomatiek
personeel en van leden van het administratieve en technische personeel van diplomatieke
vertegenwoordigingen immuniteit ten aanzien van de strafrechtelijke rechtsmacht van
de ontvangende staat. De werkzaamheden die ingevolge het onderhavige verdrag kunnen
worden verricht, vallen buiten het diplomatieke kader. Het wordt derhalve onjuist
geacht deze immuniteit volledig te handhaven met betrekking tot die werkzaamheden.
In dit licht is een bepaling overeengekomen die de mogelijkheid biedt om deze strafrechtelijke
immuniteit op te heffen in het geval dat een gezinslid een strafbaar feit heeft gepleegd
bij het verrichten van zijn werkzaamheden ingevolge het onderhavige verdrag. De zendstaat
behoudt hierbij een zekere mate van discretie die verband houdt met het belang van
de zendstaat bij het onbelemmerd en onafhankelijk functioneren van de uitgezonden
ambtenaar. De regeling laat namelijk toe dat de zendstaat in bijzondere omstandigheden,
waarin de zendstaat van mening is dat het doen van afstand in strijd is met zijn belangen,
kan besluiten geen afstand te doen van de immuniteit.
Het afstand doen van immuniteit van rechtsmacht ten aanzien van strafrechtelijke procedures
wordt niet geacht in te houden het afstand doen van immuniteit ten aanzien van maatregelen
van preventieve aard of de tenuitvoerlegging van het veroordelend vonnis. Daarvoor
is een afzonderlijk afstand doen van immuniteit noodzakelijk. Het hier gemaakte onderscheid
tussen immuniteit van jurisdictie en immuniteit van executie is in het volkenrecht
algemeen aanvaard.
Artikel 6
Het gezinslid van een personeelslid van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire
post geniet geen zelfstandige verblijfstitel. Als gevolg hiervan eindigt de toestemming
om in het betreffende land te verblijven en te werken wanneer de begunstigde de status
van gezinslid verliest, het betrokken personeelslid van een diplomatieke of consulaire
missie overlijdt of de plaatsing van deze functionaris eindigt.
De ambassade van de zendstaat is verplicht wijzigingen in de status van het gezinslid
te melden aan de Directie Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de
ontvangende staat.
Artikelen 7 en 8
De artikelen 7 en 8 bevatten enkele gebruikelijke slotbepalingen, die de wijziging,
de inwerkingtreding en de beëindiging van het verdrag regelen. Deze bepalingen behoeven
geen nadere toelichting.
C. Voorlopige toepassing
In verband met de ontstane situatie in Oekraïne, wordt het verdrag door Oekraïne en
het Koninkrijk met ingang van 16 maart 2022 voorlopig toegepast op grond van artikel
25 lid 1, sub b, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (Trb. 1972, nr. 51).
D. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden. De regeringen van Aruba, Curaçao
en Sint Maarten hebben laten weten medegelding te wensen voor hun land.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.