Brief regering : Fiche: Prüm II-verordening
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3292 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Prüm II-verordening
Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten (Kamerstuk
22 112, nr. 3293)
Fiche: Mededeling Actieplan Sociale Economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3294)
Fiche: Raadsaanbeveling individuele leerrekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3295)
Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk
22 112, nr. 3296)
Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)
Fiche: Herziening van de Schengengrenscode (Kamerstuk 22 112, nr. 3298)
Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk (Kamerstuk 22 112, nr. 3299)
Fiche: Verordening anti-dwang instrument (Kamerstuk 22 112, nr. 3300)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Prüm II-verordening
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on automated
data exchange for police cooperation («Prüm II»), amending Council Decisions 2008/615/JHA
and 2008/616/JHA and Regulations (EU) 2018/1726, 2019/817 and 2019/818 of the European
Parliament and of the Council
b) Datum ontvangst Commissiedocument
8 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 784
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52021PC0784 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2021) 378
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 16 lid 2, artikel 87 lid 2 onder a en artikel 88 lid 2 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 8 december jl. publiceerde de Commissie een voorstel voor een Prüm-verordening
met als doel om de bestaande Prüm-besluiten uit 20081 te moderniseren. Het deel van de huidige Prüm-besluiten die dit Commissievoorstel
beoogt te vervangen ziet toe op de uitwisseling van DNA-profielen, vingerafdrukken
en voertuigregistratiegegevens, waarbij lidstaten deze gegevens kunnen vergelijken
met de aanwezige gegevens in de nationale databanken van één of meer andere lidstaten.
Het systeem geeft een antwoord met alleen referentiegegevens, als er overeenkomende
gegevenssets («hits») zijn gevonden. Nadat een hit is geverifieerd door een forensisch
deskundige, moet een verzoek om persoons- en zaakgerelateerde gegevens aan de betrokken
lidstaat worden verzonden via een regulier rechtshulpverzoek. In het geval van voertuigregistratiegegevens
worden de aanvullende gegevens direct verstrekt na een hit. Het voorstel is gepresenteerd
naast een voorstel voor een Raadsaanbeveling over operationele grensoverschrijdende
politiesamenwerking, een voorstel voor een Richtlijn inzake informatie-uitwisseling
en een herziening van de Schengengrenscode.2 Samen moeten deze voorstellen bijdragen aan een volledig functionerend en weerbaar
Schengen en de lidstaten ondersteunen in de strijd tegen ernstige en georganiseerde
criminaliteit en terrorisme.
Met deze verordening stelt de Commissie vier grote wijzigingen voor aan het bestaande
Prüm-kader. Ten eerste stelt de Commissie voor om de gegevens uit nationale databanken
die kunnen worden vergeleken uit te breiden met de categorieën gezichtsbeelden en
politiebestanden. Bij gezichtsbeelden gaat het om digitale afbeeldingen van veroordeelden
en verdachten aanwezig in nationale databanken die zijn opgericht voor het voorkomen,
opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. De vragende lidstaat ontvangt een lijst
die bestaat uit waarschijnlijke kandidaten. Alleen na menselijke bevestiging van een
hit door de vragende lidstaat kunnen de persoons- en zaakgerelateerde gegevens worden
opgevraagd. Door middel van een uitvoeringshandeling van de Commissie zal een minimumkwaliteitsnorm
worden vastgesteld om gezichtsbeelden te kunnen zoeken en vergelijken. Het voorstel
biedt daarnaast de mogelijkheid aan lidstaten om deel te nemen aan de uitwisseling
van politiebestanden. Het gaat daarbij om een beperkte dataset uit politiebestanden,
bestaande uit naam, alias(sen), geboortedatum en -plaats, nationaliteit en geslacht.
Deze gegevens worden, met uitzondering van de geboortedatum en het geslacht, gepseudonimiseerd.3 Ten aanzien van alle gegevenscategorieën wordt tot slot expliciet voorzien in de
vergelijking van gegevens van vermiste personen en ongeïdentificeerde menselijke resten.
Ten tweede wordt met de nieuwe verordening voorzien in een aantal technische aanpassingen
om de informatie-uitwisseling in het kader van Prüm te verbeteren. Het bestaande Prüm-kader
bestaat uit een gedecentraliseerd netwerk van bilaterale verbindingen tussen de nationale
databanken van lidstaten. De Commissie stelt nu voor om dit systeem te vervangen door
een centrale router. Deze zal worden beheerd door het EU-agentschap voor grootschalige
IT-systemen (eu-LISA) en ziet op een centraal verbindingspunt tussen de nationale
databanken, niet op de centrale opslag van de gegevens. De Commissie voorziet tevens
dat de router zal worden aangesloten op het interoperabiliteitskader. Daarmee kan
de router tegelijkertijd ook het centrale gegevensbestand Common Identity Repository
(CIR) bevragen, indien aan de desbetreffende voorwaarden van het Unierecht is voldaan
en in overeenstemming met de toepasselijke toegangsrechten. De router zal gebruikt
worden voor de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen, vingerafdrukken en
gezichtsbeelden. De vergelijking van voertuigregistratiegegevens blijft, zoals dat
nu ook het geval is, verlopen via het European Vehicle and Driving Licence Information
System (Eucaris). De vergelijking van politiebestanden zal verlopen via het European
Police Records Index System (EPRIS).
Ten derde wil de Commissie ervoor zorgen dat lidstaten sneller toegang krijgen tot
persoons- en zaakgerelateerde gegevens, zodra er sprake is van een bevestigde hit.
Bij biometrische gegevens moet in de huidige praktijk een verzoek om persoons- en
zaakgerelateerde gegevens aan de betrokken lidstaat worden verzonden via een regulier
rechtshulpverzoek. De Commissie stelt nu voor dat na verificatie van een hit op een
DNA-profiel, vingerafdruk of gezichtsbeeld door de vragende lidstaat, bevraagde lidstaten
binnen 24 uur een set van kerngegevens moeten verstrekken. Deze kerngegevens bestaan
uit, indien beschikbaar, de naam, nationaliteit, geboortedatum en -plaats en geslacht.
De Commissie stelt daarnaast voor dat alle uitwisseling in het kader van Prüm, tenzij
anders gespecificeerd, uitsluitend via Europol’s communicatiekanaal SIENA zal verlopen.
Ten vierde stelt de Commissie voor om Europol aan te sluiten op Prüm, waardoor ook
vergelijking mogelijk zal zijn met biometrische gegevens die Europol heeft ontvangen
van derde landen. Daarbij wordt het zowel mogelijk gemaakt dat lidstaten een zoekopdracht
kunnen uitvoeren in de biometrische databanken van Europol, als dat Europol zoekopdrachten
kan uitvoeren in de nationale databanken van de lidstaten. Wanneer een zoekopdracht
door Europol een hit oplevert op een DNA-profiel, vingerafdruk of gezichtsbeeld zal
de menselijke bevestiging van die hit worden uitgevoerd door Europol.
Het voorstel bevat tot slot bepalingen die ervoor zorgen dat gegevens in het kader
van deze verordening rechtmatig en naar behoren worden verwerkt, in overeenstemming
met de bepalingen van Richtlijn 2016/680.4 Het beschrijft onder andere wie de gegevensverwerker zal zijn voor de verwerking
van gegevens op grond van deze verordening en de maatregelen die eu-LISA en de autoriteiten
van de lidstaten moeten nemen om de beveiliging van de gegevensverwerking, de passende
behandeling van beveiligingsincidenten en het toezicht op de naleving van de maatregelen
in deze verordening te waarborgen.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment van de Commissie benoemt de vier problemen met het bestaande
Prüm-kader die hebben geleid tot de vier voorgestelde wijzigingen die hierboven zijn
beschreven. Met het voorstel voor de Prüm II-verordening wil de Commissie de volgende
doelen bereiken: zorgen voor een technische oplossing voor efficiënte geautomatiseerde
informatie-uitwisseling; zorgen dat meer relevante datacategorieën kunnen worden uitgewisseld;
zorgen dat relevante data van Europol beschikbaar komt voor uitwisseling; en zorgen
voor efficiënte toegang tot de persoons- en zaakgerelateerde gegevens na de vaststelling
van een hit. De Commissie beschrijft in het impact assessment ook enkele andere opties
dan de bovengenoemde voorstellen die zij heeft overwogen, maar uiteindelijk niet heeft
opgenomen in het voorstel. Zo zijn bijvoorbeeld de centrale opslag van Prüm-gegevens,
een verdergaande rol voor Europol in het Prüm-kader en de automatische verzending
van persoons- en zaakgerelateerde informatie bij een hit verworpen in het licht van
bezwaren van de lidstaten. Ook zijn voorstellen om de gegevenscategorieën die kunnen
worden uitgewisseld uit te breiden met vuurwapens, ballistische gegevens en rijbewijzen
niet opgenomen, omdat de proportionaliteit daarvan volgens de Commissie onvoldoende
kon worden aangetoond. De Commissie concludeert dat de voorstellen die wel zijn opgenomen
in de Prüm II-verordening voldoen aan de voorwaarden van een positieve impact op burgers,
nationale overheden en fundamentele rechten, dat deze (financieel) haalbaar zijn en
proportioneel om de beoogde doelen te bereiken.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht groot belang aan de uitwisseling van informatie in Europees verband
ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit. Nederland was
in 2005 een van de oorspronkelijke ondertekenaars van het Verdrag van Prüm, samen
met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Spanje. Het kabinet heeft
de integratie van het Verdrag van Prüm in EU-wetgeving in 2008 verwelkomd. De toegevoegde
waarde lag daarbij voor Nederland vooral in de toename van het aantal landen waarmee
informatie over DNA-profielen, vingerafdrukken en voertuigregistratiegegevens uitgewisseld
kon worden.5 Het kabinet vindt het tevens belangrijk dat de EU informatie-uitwisselingprocessen
effectief en efficiënt zijn waardoor eindgebruikers zoals politieambtenaren, sneller
en vollediger informatie beschikbaar hebben om hun taken te kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd
is het kabinetsbeleid erop gericht om enerzijds de veiligheid te waarborgen en anderzijds
de grondrechten van het individu te beschermen.6 Het kabinet ziet een goede kwaliteit van informatie als essentiële voorwaarde voor
het gebruik van systemen en het uitwisselen van informatie. Dat vereist ook aandacht
voor de menselijk factor in de verwerking van gegevens.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor modernisering van de Prüm-besluiten
en onderschrijft in grote lijnen de tekortkomingen in het bestaande Prüm-kader die
de Commissie heeft geïdentificeerd waar het voorstel voor deze Verordening een oplossing
voor moet bieden.
Ten aanzien van de gegevens die kunnen worden uitgewisseld, staat het kabinet in beginsel
positief tegenover het uitbreiden van Prüm naar andere gegevenscategorieën die nationaal
beschikbaar zijn voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
Het kabinet ziet de meerwaarde van de vergelijking van gezichtsbeelden als de (mogelijke)
identiteit van de persoon op een beelddrager een wezenlijke bijdrage levert aan het
voorkomen, opsporen of vervolgen van strafbare feiten. De Nederlandse politie beschikt
over een nationale databank met gezichtsbeelden. Het systeem Centrale Automatische
TeChnologie voor Herkenning van personen (CATCH) vergelijkt gelaatskenmerken van personen
uit de databank met de gelaatsafbeelding van de persoon op een ingevoerde beelddrager.
Met een aansluiting op de Prüm centrale router kan zo’n gelaatsafbeelding niet alleen
met de nationale databank worden vergeleken, maar ook met de aanwezige gezichtsbeelden
van verdachten en veroordeelde criminelen in de nationale databanken van andere lidstaten.
Het systeem creëert daarbij, net als in de huidige nationale werkwijze, een lijst
van kandidaten die volgens het systeem technisch het meest gelijkend zijn. Mogelijke
hits moeten altijd worden bevestigd door een mens. Het kabinet zal zich ervoor inzetten
dat voldoende waarborgen worden ingebouwd met het oog op de technische en juridische
aspecten zoals beeldkwaliteit en privacy. Het zorgvuldig omgaan met de vergeleken
gegevens evenals met de resultaten die uit de vergelijkingen komen is daarbij essentieel
om zogenoemde valse positieve en valse negatieve resultaten en daarop gebaseerde verkeerde
conclusies en vervolgstappen te voorkomen. Het kabinet is daarom voorstander van het
hanteren van een minimumnorm met betrekking tot de beeldkwaliteit, maar kan uit het
voorstel nog onvoldoende opmaken wat deze norm zal inhouden en zal hierover verduidelijking
aan de Commissie vragen. Het kabinet zal daarbij pleiten voor een hoge beeldkwaliteit
en bijpassende normen als voorwaarde voor opname van deze gegevenscategorie in het
Prüm-kader. Het kabinet kan zich vinden in de waarborg die de Commissie voorstelt
met het alleen verstrekken van persoons- en zaakgerelateerde informatie na bevestiging
van een hit en zal zich ervoor inzetten dat wordt verduidelijkt dat deze bevestiging
altijd wordt uitgevoerd door een forensisch deskundige op basis van een vergelijkend
morfologisch onderzoek.7 Het kabinet is daarbij voorstander van een bevestiging door meerdere deskundigen
om de objectiviteit te optimaliseren en de foutkans te minimaliseren. Het kabinet
benadrukt daarbij dat de uitkomst wordt gezien als een indicatie voor de opsporing,
waarbij altijd nader onderzoek nodig is.
De uitwisseling van politiebestanden is reeds onderdeel van het zogenoemde ADEP/EPRIS
pilot project tussen een aantal lidstaten. Het kabinet heeft zich terughoudend opgesteld
ten aanzien van deze pilot, omdat het van mening was dat lidstaten beter zorg kunnen
dragen voor de invoering van biografische gegevens uit politiebestanden in het Europol
Informatiesysteem (EIS). Sinds 2021 neemt Nederland als waarnemer deel aan het project
om te onderzoeken of deze meerwaarde kan hebben. Het initiatief biedt in ieder geval
het voordeel van bestaande nationale registers vergelijken boven het invullen daarvan
in een nieuw systeem, wat in de praktijk door weinig lidstaten wordt gedaan. Het kabinet
onderstreept daarbij dat het alleen gaat om gegevens uit politiebestanden met betrekking
tot verdachten en veroordeelden en niet van slachtoffers of getuigen. Met dit initiatief
kan worden achterhaald of een persoon die wordt onderzocht in relatie tot een strafbaar
feit mogelijk voorkomt in het politieregister van een andere lidstaat. Het kabinet
staat dan ook in beginsel positief tegenover het incorporeren van de pilot in het
Prüm-kader. Daarbij tekent het kabinet aan dat deelname van lidstaten optioneel blijft.
Het kabinet zal afhankelijk van de nadere ervaringen met het pilot project bezien
of Nederland zal deelnemen aan deze uitwisseling. Dat laat onverlet dat het kabinet
ook zal blijven bepleiten dat lidstaten meer informatie met het EIS delen zodat Europol
ook beschikt over een meer structurele informatiestroom uit de politieregisters en
daarmee verbanden ten behoeve van onderzoeken van de lidstaten naar zware en georganiseerde
criminaliteit en terrorisme kan leggen.
Het kabinet staat positief tegenover het expliciet uitbreiden van de reikwijdte van
het Prüm-kader naar de vergelijking van biometrische gegevens van vermiste personen
en ongeïdentificeerde menselijke resten. Dit biedt meer kansen om vermiste personen
en ongeïdentificeerde overleden personen of delen daarvan beter en sneller te identificeren
ten behoeve van de bescherming van deze personen en de zorgplicht richting hun naasten.
De mogelijkheden om hier gevolg aan te geven zijn afhankelijk van nationale wetgeving,
omdat het bij deze personen niet altijd duidelijk is of er sprake is van een strafbaar
feit. Het kabinet stelt vast dat het voorstel complementair is aan het gebruik van
de reeds aangenomen wetgeving voor de inzet van het Schengen informatiesysteem (SIS),
waarmee het mogelijk is signaleringen op te nemen ten behoeve van het identificeren
van vermiste personen bij controles en het identificeren van onbekende personen die
gezocht worden en waar met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld
dat de in het SIS ingevoerde gegevens van een dader van een strafbaar feit zijn. Zo
is het Prüm-kader als opsporingsinstrument niet afhankelijk van het aantreffen van
een persoon bij een controle, waar dat voor SIS wel geldt.
Wat betreft de technische aanpassingen die de Commissie voorstelt, onderschrijft het
kabinet dat het huidige systeem van bilaterale verbindingen veel vraagt van de lidstaten
op technisch, financieel en personeel gebied. Hoewel dit voor Nederland geen beperking
is geweest, erkent het kabinet dat dit voor een deel van de lidstaten wel speelt en
daardoor in de praktijk niet alle mogelijke verbindingen tussen lidstaten tot stand
zijn gekomen. Dit kan ertoe leiden dat sommige zoekopdrachten minder effectief zijn,
omdat zij niet kunnen worden vergeleken met de gegevens in nationale databanken van
alle lidstaten. Daardoor wordt de kans vergroot dat sommige criminelen niet worden
geïdentificeerd of dat sommige grensoverschrijdende verbanden tussen misdrijven niet
worden ontdekt. Het kabinet staat daarom positief tegenover het voorstel van de Commissie
voor een centrale router. Nederland heeft zich in de aanloop naar dit voorstel met
andere lidstaten uitgesproken tegen de centrale opslag van Prüm-gegevens en is dan
ook tevreden dat het decentrale karakter van Prüm met de door de Commissie voorgestelde
router wordt behouden. Het kabinet zal aandacht vragen voor de randvoorwaarden die
nodig zijn bij het gebruik van de router, zoals de beschikbaarheid en kwaliteit van
de verbinding en een back-up bij technische storingen. Uit het voorstel wordt nog
onvoldoende duidelijk hoe de uitwisseling in die gevallen gegarandeerd kan worden.
Het kabinet ziet tevens de voordelen van een verbinding tussen de centrale router
en het centrale gegevensbestand CIR als onderdeel van het EU-interoperabiliteitskader.
Het CIR bevat een individueel bestand voor elke identiteit die wordt geregistreerd
via de centrale EU informatiesystemen en werkt, net als Prüm, op hit/no hit basis.
Een tweede stap is nodig om toegang te krijgen tot de gegevens in het onderliggende
informatiesysteem, in overeenstemming met de regels die voor dat systeem gelden. Voor
het kabinet is van belang dat hiermee de bestaande toegangsrechten tot systemen niet
worden verruimd. Hier zal nog nadere verduidelijking aan de Commissie over worden
gevraagd. Het kabinet tekent aan dat de implementatie van de reeds aangenomen verordeningen
in het kader van interoperabiliteit een complex traject is met veel onderlinge afhankelijkheden.
Dit traject moet zijn afgerond voordat verdere uitbreiding van het interoperabiliteitskader,
zoals met Prüm, aan de orde is. Dat geldt voor zowel de lidstaten als voor EU-LISA.
Met betrekking tot de opvolging van hits, herkent het kabinet het beeld dat een verzoek
om persoons- en zaaksgerelateerde informatie via een regulier rechtshulpverzoek soms
tot vertraging kan leiden. In de aanloop naar dit voorstel heeft Nederland bij de
Commissie aangegeven geen voorstander te zijn van het (semi)automatisch versturen
van persoonsgegevens bij een hit op biometrische gegevens. Voor het verstrekken daarvan
kan plaatsvinden is de bevestiging van een hit door een forensisch deskundige altijd
noodzakelijk. Het kabinet is daarom tevreden dat de Commissie hier vanaf heeft gezien
in het voorstel en is positief over het voorgestelde alternatief, het verder vereenvoudigen
en versnellen van de opvolging door het vastleggen van minimumstandaarden voor datasets
en tijdslimieten. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de mogelijkheden en
consequenties voor de operationele praktijk. In dat kader heeft het kabinet zorgen
bij de haalbaarheid van de voorgestelde termijn van 24 uur voor het verstrekken van
een set van kerngegevens. Er moet altijd ruimte zijn voor een toets op de rechtmatigheid
van het verzoek en voor uitzonderingsgronden zoals de bescherming van het individu
of het niet schaden van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het kabinet heeft ook
nog twijfels bij het voorstel om tenzij anders gespecificeerd uitsluitend gebruik
te maken van SIENA voor de uitwisseling in het Prüm-kader. Nederland steunt het gebruik
van SIENA, maar het is van belang dat andere kanalen niet worden uitgesloten. De keuze
voor het gebruik van het desbetreffende kanaal moet uiteindelijk bij de lidstaten
liggen.
Het kabinet ziet de voordelen van de aansluiting van Europol op het Prüm-kader waar
deze een deel van de bilaterale informatiedeling met derde landen kan ondervangen,
maar heeft evenwel nog vragen bij de voorwaarden op basis waarvan deze uitwisseling
kan plaatsvinden. Deze vragen zien onder andere op de juistheid, kwaliteit en betrouwbaarheid
van de gegevens die Europol heeft ontvangen van derde landen en wat dit betekent voor
de waarborgen van de betrokken datasubjecten. Gedeelde informatie heeft alleen toegevoegde
waarde indien deze relevant en van voldoende kwaliteit is. Verder behoeft verduidelijking
onder wiens verantwoordelijkheid de door Europol aangeboden gegevens vallen. Het kabinet
acht het daarnaast van belang dat indien een zoekopdracht van Europol een hit oplevert,
niet Europol verantwoordelijk is voor de bevestiging van de hit door een forensisch
deskundige maar de betrokken lidstaat. Daarnaast zou Europol alleen de betrokken lidstaat
moeten informeren over een hit en niet zonder toestemming van die lidstaat het derde
land waarvan de gegevens afkomstig zijn. Het kabinet ziet ook graag verduidelijkt
dat Europol alleen de nationale databanken van lidstaten kan bevragen met gegevens
die Europol heeft ontvangen van derde landen, en niet van andere lidstaten, om duplicatie
te voorkomen.
Het kabinet verwelkomt tot slot dat de regels die betrekking hebben op het Prüm-kader
in lijn worden gebracht met Richtlijn 2016/680 aangaande de verwerking van politie-
en justitiegegevens. Het kabinet hecht tevens aan de uitgangspunten van het voorstel
dat bevraging van gegevens uitsluitend in individuele gevallen en in overeenstemming
met nationale wetgeving plaatsheeft. Het kabinet onderstreept daarbij dat het voorstel
bepaalt dat de grondslag en de rechtvaardiging van verzoeken worden geregistreerd
en dat bevragingen en verstrekkingen in een logboek worden opgenomen, mede met als
doel de rechtmatigheid van de bevragingen en verstrekkingen te kunnen toetsen. Daarnaast
vereist het voorstel dat ontvangen gegevens verwijderd moeten worden na vergelijking,
tenzij deze nog nodig zijn voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Het
kabinet ziet de in het voorstel opgenomen vereisten ten aanzien van de juistheid van
de gegevens en de bewijslast bij discriminatie ook als belangrijke voorwaarden voor
de uitwisseling.
In dat kader is het kabinet voorstander van het voorstel dat de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming in samenwerking met de nationale gegevensautoriteiten toeziet
op de rechtmatigheid van uitwisselingen in het kader van Prüm II. Het kabinet kan
zich vinden in de voorziene rapporten van het Europees Comité voor gegevensbescherming
en zal aandacht vragen voor de wenselijkheid van jaarlijkse, in plaats van tweejaarlijkse,
rapportages. Tot slot hecht het kabinet eraan te benadrukken dat de bevestigde hits
op zichzelf eigenstandig onvoldoende zijn om te concluderen dat een persoon een strafbaar
feit heeft gepleegd of daaraan heeft bijgedragen en dit alleen in samenhang met andere
informatie en bewijs kan worden vastgesteld.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Er is brede steun onder de lidstaten voor het moderniseren en versterken van de informatie-uitwisseling
in het kader van Prüm, dat volgt op een oproep van de Raad daartoe middels Raadsconclusies
in 2018.8 Het voorstel van de Commissie is mede tot stand gekomen naar aanleiding van een publieke
consultatie en verschillende focusgroepen en workshops met experts van de lidstaten
en andere partijen. Zoals beschreven in het impact assessment van de Commissie heeft
zij daarna ook enkele andere opties voor aanpassingen aan het Prüm-kader verworpen
in het licht van bezwaren van de lidstaten. Ten aanzien van de opties die zijn verworpen
omdat deze volgens de Commissie niet proportioneel zijn, kon het uitbreiden met de
gegevenscategorie rijbewijzen in een eerder stadium wel op steun van de lidstaten
rekenen. Naar verwachting zal hier nog nader over gesproken worden. Gelet op de expertbijeenkomsten
is er voldoende draagvlak voor de voorstellen van de Commissie met betrekking tot
de technische architectuur van Prüm en voor de uitbreiding van gegevenscategorieën.
Aangaande de precieze invulling daarvan, alsook de rol van Europol en de opvolging
van hits, is het krachtenveld nog minder duidelijk. De positie van het Europees Parlement
specifiek ten aanzien van dit voorstel is nog niet bekend. Wel is bekend dat het Europees
Parlement veel waarde hecht aan het recht op privacy. Het ligt daarom voor de hand
dat het parlement dit voorstel in dat licht zal bezien.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op de artikelen 16, lid 2, artikel 87, lid 2, onder a en artikel 88,
lid 2 VWEU. Artikel 16, lid 2 VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen
van voorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien
van de verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen en instanties van
de EU, alsook door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het
toepassingsgebied van het EU-recht vallen, alsmede de voorschriften betreffende het
vrij verkeer van die gegevens. Artikel 87, lid 2, onder a, VWEU geeft de EU de bevoegdheid
tot het vaststellen van maatregelen voor de verzameling, opslag, verwerking, analyse
en uitwisseling van relevante informatie. Artikel 88, lid 2, VWEU geeft de EU de bevoegdheid
tot het vaststellen van de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van
Europol. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. Op het terrein van
de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake van een gedeelde bevoegdheid
tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening
heeft tot doel de informatie-uitwisseling ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende
criminaliteit te verbeteren. Gezien de grensoverschrijdende aard van deze fenomenen
kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden
verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak nodig. Met het voorstel wordt tevens beoogd
de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling te verbeteren. Dergelijke harmonisatie
kan ook het beste plaatsvinden op EU-niveau. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving
kan bovendien slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om deze redenen is optreden op het
niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening
heeft tot doel de informatie-uitwisseling ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende
criminaliteit te verbeteren. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling
te bereiken. Zo wordt met het uitbreiden van gegevenscategorieën de kans vergroot
dat criminelen kunnen worden geïdentificeerd en dat grensoverschrijdende verbanden
tussen misdrijven worden ontdekt. Dit wordt ook bereikt door de centrale router waarmee
eenvoudiger vergelijking met alle lidstaten tot stand kan worden gebracht. Bovendien
gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk om het doel van het optreden te bereiken.
De uitwisseling van aanvullende datacategorieën leidt niet tot opslag of verzameling
van nieuwe gegevens, omdat het gaat om reeds bestaande nationale databanken. Het voorstel
is beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de uitwisseling van deze categorieën tot
stand te brengen. Het creëren van een centrale router faciliteert de uitwisseling
tussen lidstaten, zonder dat dit leidt tot centrale opslag van gegevens of nieuwe
toegangsrechten. Het instellen van minimumstandaarden en tijdslimieten gaat ook niet
verder dan noodzakelijk om de opvolging van hits te versnellen. Daarbij is wel van
belang dat de termijnen in de operationele praktijk haalbaar zijn. De aansluiting
van Europol gaat ook niet verder dan noodzakelijk, mits deze binnen eerdergenoemde
voorwaarden voor de juistheid, kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens kan worden
ingericht. Lidstaten hebben op basis van de Europol-verordening al toegang tot de
informatie in de databanken van Europol. Met dit voorstel wordt het slechts mogelijk
gemaakt om deze geautomatiseerd te vergelijken met de gegevens in nationale databanken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit wetgevingsinitiatief zou gevolgen hebben voor de begroting en de personeelsbehoeften
van eu-LISA en Europol. Voor eu-LISA is naar schatting een extra budget van ongeveer
EUR 16 miljoen en circa 10 extra FTE nodig voor de MFK periode 2021–2027. De Commissie
geeft aan dat het aan eu-LISA toegewezen budget wordt verrekend met het Border Management and Visa Instrument (BMVI). Voor Europol is naar schatting een extra budget van ongeveer EUR 7 miljoen
en circa 5 extra FTE nodig voor de MFK periode 2021–2027. De Commissie geeft aan dat
het aan Europol toegewezen budget wordt verrekend met het Internal Security Fund (ISF). Het kabinet is van mening dat de ontwikkeling van de administratieve uitgaven
in lijn moet zijn met de conclusies van de Europese Raad van juli 2020 over het MFK-akkoord.
Het voorstel voorziet daarnaast dat lidstaten voor hun nationale kosten verbonden
aan de implementatie van dit voorstel een beroep kunnen doen op het ISF. Dit wordt
geschat op een bedrag van ongeveer EUR 94 mln. Het kabinet is van mening dat de benodigde
EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De voorstellen met betrekking tot de centrale router en de aansluiting op het interoperabiliteitskader
alsook de aansluiting van Europol zien op acties op EU-niveau en zullen primair via
de EU-begroting moeten worden bekostigd. Dat laat onverlet dat de aansluiting op deze
voorzieningen door lidstaten bijvoorbeeld ICT-matige (hardware en software) en personeelsmatige
gevolgen zal hebben en dat naar verwachting werkprocessen zullen moeten worden aangepast.
Dit geldt ook voor het aansluiten op de nieuwe gegevenscategorieën gezichtsbeelden
en politiebestanden en het daarna dagelijks uitvoeren van zoekopdrachten ten behoeve
van de opsporing. Dat zal ook leiden tot kosten voor Nederland, die nog nader in kaart
moeten worden gebracht en ook moeten worden afgewogen tegen de mogelijk op termijn
kostenbesparende werking van bijvoorbeeld de centrale router. Budgettaire gevolgen
worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform
de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Er zijn geen financiële consequenties of gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven
en burger.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht. Ten aanzien van geopolitieke aspecten
beoogt dit voorstel de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren,
alsook tussen de EU en derde landen middels een aansluiting van Europol op Prüm. Dit
stelt de EU beter in staat als mondiale speler in de strijd tegen grensoverschrijdende
criminaliteit en terrorisme haar belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling
verbonden wereld.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Een verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in de lidstaten.
Daarom behoeft een verordening als regel geen implementatiewetgeving. Naar het zich
laat aanzien zullen in ieder geval een aantal (technische) aanpassingen van nationale
wet- en regelgeving nodig zijn, bijvoorbeeld waar nog wordt verwezen naar de huidige
Prüm-besluiten.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel kent de Commissie in artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 15,
lid 1 en 4, artikel 16, lid 2, artikel 19, lid 2, artikel 22, lid 3, artikel 30, artikel 31,
artikel 37, lid 6, en artikel 44, lid 7 de bevoegdheid toe om uitvoeringshandelingen
vast te stellen overeenkomstig artikel 291 VWEU en Verordening (EU) nr. 182/2011.
Het gaat hierbij om de technische standaarden en forensische specificaties voor de
uitwisseling, waaronder de minimumnormen voor de kwaliteit van DNA-profielen en gezichtsbeelden
die kunnen worden uitgewisseld en de technische procedures omtrent de centrale router.
Het betreft de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de basishandeling,
waardoor toekenning van deze bevoegdheden mogelijk is. Omdat het gaat om de vaststelling
van eenvormige voorwaarden, ligt de keuze voor uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde
handelingen) voor de hand. Het kabinet verwelkomt tevens dat de technische standaarden
op deze manier eenvoudiger zullen kunnen worden aangepast. In het verleden is gebleken
dat opname van de technische standaarden in bijlage van de Prüm-besluiten vanwege
het moeten doorlopen van de gewone wetgevingsprocedure voor wijzigingen ertoe leidde
dat deze ondanks veroudering niet aangepast werden. Op deze uitvoeringshandelingen
zal de onderzoeksprocedure van toepassing zijn, zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening
(EU) nr. 192/2011. Op basis van artikel 76, lid 2 van het voorstel neemt de Commissie
de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan, indien het comité van lidstaten geen advies
heeft uitgebracht. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor de onderzoeksprocedure,
omdat het gaat om uitvoeringshandelingen met betrekking tot de bescherming van de
veiligheid van mensen (artikel 2(2)(b)(iii) comitologieverordening).
Het voorstel kent daarnaast de Commissie in artikel 74, lid 1 tot en met 4 de bevoegdheid
toe om de data voor het in gebruik nemen van de centrale router en EPRIS, alsook de
datum waarop Europol klaar is voor start van de uitwisseling, vast te stellen middels
uitvoeringshandelingen. Ook hier betreft het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen
van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheden mogelijk is. Omdat
het gaat om de vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de verordening,
ligt de keuze voor uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde handelingen) voor de
hand. Op deze uitvoeringshandelingen is bovengenoemd artikel 76, lid 2 niet van toepassing,
waardoor sprake is van zelfstandige uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie. Gezien
de feitelijke aard en mate van detail van deze uitvoeringshandelingen kan het kabinet
zich vinden in deze werkwijze. Slechts bij uitstel van de startdatum van het gebruik
van de router is artikel 76, lid 2 van toepassing. Het kabinet kan zich vinden in
het gebruik van de onderzoeksprocedure in dit geval.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De voorgestelde datum van inwerkingtreding van de Verordening ligt op de twintigste
dag volgend op publicatie in het Publicatieblad van de EU. De toepassing van de verordening
zal afhankelijk zijn van de data die de Commissie vaststelt waarop de centrale router
en EPRIS in gebruik kunnen worden genomen, alsook de datum waarop Europol klaar is
voor de uitwisseling. Deze data zullen door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld
worden. Het kabinet zal zich er in de onderhandelingen sterk voor maken dat ook de
lidstaten een redelijke termijn krijgen om nationale voorbereidingen op tijd te kunnen
voltooien. De huidige tekst van het voorstel geeft geen verdere duidelijkheid over
de data van toepassing van de verordening doordat deze door middel van uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld. Daarmee is de haalbaarheid momenteel niet in te schatten.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie voorziet drie jaar na de startdatum van uitwisseling via de centrale
router en EPRIS, en elke vier jaar daarna, een brede evaluatie van de Prüm II Verordening.
Daarin zal worden stilgestaan bij de toepassing van de Verordening, de resultaten
in vergelijking tot de beoogde doelen en de impact op grondrechten, de uitwerking,
effectiviteit en efficiëntie van Prüm II en een beoordeling van de veiligheid. Het
evaluatierapport zal worden gedeeld met de Raad, het Europees Parlement, de Europese
Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Bureau voor de grondrechten.
Het kabinet is voorstander van deze brede en regelmatige evaluaties. In het voorstel
is geen horizonbepaling opgenomen.
e) Constitutionele toets
Het voorstel is in overeenstemming met de Europese Verdragen en het Grondrechtenhandvest,
alsook de Nederlandse Grondwet. Het voorstel heeft op onderdelen mogelijk impact op
de bescherming van grondrechten, met name de bescherming van persoonsgegevens. Het
kabinet hecht daarom zwaar aan het oordeel van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
over de verenigbaarheid van het voorstel met vigerende EU-wetgeving. Tegelijkertijd
is het voorstel erop gericht om de veiligheid te waarborgen.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De uitvoeringsgevolgen zullen nader in kaart moeten worden gebracht. De voorstellen
borduren op de bestaande situatie voort maar zullen naar verwachting ook wijzigingen
van de nationale IT-architectuur en werkprocessen inhouden en extra capaciteit vergen
van de betrokken diensten. Inzake handhaafbaarheid borduren de voorstellen op de bestaande
situatie voort.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken