Brief regering : Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3274 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang
tot het recht
Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling
in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275)
Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke
onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276)
Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277)
Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 22 112, nr. 3278)
Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit (Kamerstuk 22 112, nr. 3279)
Fiche: Herziening verordening MFK 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3280)
Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281)
Fiche: Mededeling De Global Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 3282)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang
tot het recht
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Verordening over de digitalisering van de justitiële samenwerking en toegang tot het
recht in de EU in grensoverschrijdende civiel-, handels-, en strafrechtelijke aangelegenheden
Richtlijn over de digitalisering van de justitiële samenwerking en toegang tot het
recht in de EU in grensoverschrijdende civiel-, handels-, en strafrechtelijke aangelegenheden
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 759 final
COM (2021) 760 final
d) EUR-Lex
SEC(2021) 580 final – SWD(2021) 392 final – SWD(2021) 393 final
e) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
f) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
g) Rechtsbasis
Artikel 81 lid 2 onder e en f en 82 lid 1 onder d van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (VWEU)
h) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
i) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 1 december 2021 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) de verordening
over de digitalisering van de justitiële samenwerking en toegang tot het recht in
de EU in grensoverschrijdende civiel-, handels-, en strafrechtelijke aangelegenheden
en de richtlijn inzake de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang
tot het recht in grensoverschrijdende civiel-, handels-, en strafrechtelijke aangelegenheden,
en de bij deze verordening en richtlijn behorende bijlagen (hierna tezamen: het voorstel)
gepubliceerd. Het voorstel maakt onderdeel uit van het Digital Justice Package, met daarin verschillende initiatieven om de rechtsstelsels van de EU te digitaliseren
en moderniseren, waardoor deze stelsels toegankelijker en effectiever worden. De digitale
transformatie van de samenleving maakt dat ook de justitiesector met de tijd mee moet
gaan. Voor efficiënte grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde justitiële
autoriteiten1 in civielrechtelijke en strafrechtelijke aangelegenheden is de beschikbaarheid van
een veilige, betrouwbare, en tijdbesparende vorm van elektronische communicatie nodig.
De covid-19 pandemie onderstreept het belang daarvan eens te meer. Lidstaten zijn
verantwoordelijk voor de ontwikkeling van nationale IT-systemen. De Commissie merkt
op dat deze nationale IT-systemen niet vanzelfsprekend interoperabel zijn. Dit maakt
dat op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking een harmoniserende aanpak nodig
is. Het voorstel bevat hiertoe drie belangrijke componenten.
In de eerste plaats beoogt het voorstel zowel op civielrechtelijk (inclusief handelsrechtelijk)
als op strafrechtelijk gebied de beschikbaarheid en het gebruik van elektronische
communicatie in grensoverschrijdende samenwerking tussen justitiële autoriteiten,
met inbegrip van JBZ-agentschappen en EU-organen, te verbeteren.2 Daartoe stelt de Commissie maatregelen voor die het gebruik van elektronische communicatie
tussen justitiële autoriteiten verplichten. In de bijlagen van het voorstel wordt
uiteengezet welke bestaande juridische instrumenten onder de reikwijdte van deze verplichte
elektronische communicatie worden gebracht. De communicatie tussen verzendende en
ontvangende instanties, die zijn belast met de uitvoering van de juridische instrumenten
in de bijlagen bij het voorstel, dient elektronisch plaats te vinden. Deze verplichte
elektronische communicatie vindt plaats via nationale IT-systemen, die verbonden zijn
door een communicatie-infrastructuur genaamd e-CODEX.3 Het gebruik van e-CODEX maakt veilige en betrouwbare grensoverschrijdende informatie-uitwisseling
mogelijk.
In de tweede plaats stelt de Commissie maatregelen voor om de digitale toegang tot
het recht voor burgers en bedrijven, waaronder de toegang tot de rechter, in grensoverschrijdende
zaken te verbeteren. Het voorstel bepaalt daarom dat documenten die in elektronische
vorm worden ingediend, niet mogen worden geweigerd of buiten behandeling worden gelaten,
om de enkele reden dat zij deze elektronische vorm hebben. In sommige lidstaten wordt
dit op dit moment specifiek uitgesloten. De voorgestelde maatregelen zien ook op het
verplicht stellen van het in behandeling nemen van digitaal ingediende verzoeken en
aanvragen van burgers en bedrijven. Deze verplichting geldt voor juridische beroepen,
gerechten en andere bevoegde autoriteiten. Voor zaken onder de reikwijdte van de (herschikte)
bewijsverkrijgingsverordening4 en betekeningsverordening5 (hierna: bewijsverkrijgings- en betekeningsverordeningen) is een andere procedure
van toepassing.6 De Commissie wil daarnaast het Europese e-Justitie portaal anders inrichten, zodat
burgers en bedrijven via het portaal rechtbanken en andere justitiële autoriteiten
kunnen contacteren. Om de autonomie van partijen en de rechten van degenen die geen
toegang hebben tot het internet te waarborgen, kunnen burgers en bedrijven wel – ook
in de toekomst – blijven kiezen voor communicatie langs andere (bestaande) wegen.
Ten slotte stelt de Commissie enkele bepalingen met een harmoniserend effect voor,
die aan de vorm van elektronische communicatie raken. De Commissie stelt maatregelen
voor betreffende de geldigheid en acceptatie van elektronische zegels en handtekeningen
in geval van elektronische communicatie in grensoverschrijdende samenwerking of bij
de toegang tot het recht. Ook stelt de Commissie maatregelen voor met betrekking tot
de mogelijkheid van het doen van elektronische betalingen, ook door niet-ingezetenen,
van gerechtelijke kosten in civielrechtelijke zaken, onder meer via het Europese e-Justitieportaal.
Het voorstel bevat ook bepalingen voor het gebruik van videoconferentie in civielrechtelijke
en strafrechtelijke procedures met een grensoverschrijdend aspect, voor doeleinden
anders dan onder de reikwijdte van de bewijsverkrijgings- en betekenisverordeningen
vallend. Voor de civielrechtelijke procedure geldt dat de rechter kan beslissen tot
inzet van videoconferentie en de procespartijen een opinie kunnen toezenden over of
de rechter dient over te gaan tot een digitale hoorzitting. Met betrekking tot het
gebruik van videoconferentie in strafrechtelijke procedures omvat het voorstel een
regeling voor het horen van een verdachte of veroordeelde in strafrechtelijke procedures
die vallen onder de reikwijdte van de juridische instrumenten genoemd in bijlage II.
Een dergelijk verhoor zal kunnen worden toegestaan, mits daarvoor de betreffende technologie
aanwezig is, de bijzondere omstandigheden van het geval de inzet van deze technologie
rechtvaardigen, en de verdachte of veroordeelde zijn instemming heeft gegeven. Daarnaast
behoort de verdachte toegang tot een rechtsmiddel te hebben, tegen de beslissing tot
de inzet van videoconferentie. Het voorstel volgt de systematiek die bekend is van
reeds bestaande Europese juridische instrumenten, zoals het Europees bewijsverkrijgingsbevel
en het Europees onderzoeksbevel. Deze systematiek is op zichzelf genomen dus niet
nieuw.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment schetst de inefficiënte en, zo blijkt in tijden van covid-19,
kwetsbare samenwerking tussen justitiële autoriteiten in grensoverschrijdende aangelegenheden.
De huidige situatie wordt versterkt door verschillen in de mate van digitalisering
tussen lidstaten. Ook beschrijft het impact assessment de barrières in de toegang
tot het recht in grensoverschrijdende aangelegenheden. Dit veroorzaakt vertragingen,
hogere kosten en meer administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Het impact
assessment biedt weinig inzicht in de huidige omvang van de grensoverschrijdende samenwerking
in het civiel recht en strafrecht. De Commissie heeft ten behoeve van het voorstel
een publieke consultatie uitgevoerd die ten grondslag aan de vormgeving van het huidige
voorstel ligt. Uit de consultatie bleek dat burgers en bedrijven positief staan tegenover
elektronische communicatie met justitiële autoriteiten.
De Commissie heeft verschillende wetgevende en niet-wetgevende opties overwogen, ten
opzichte van het uitblijven van maatregelen, om elektronische communicatie te faciliteren.
De Commissie kiest voor de verplichting tot aansluiting en tot het verplicht gebruik
van elektronische communicatie voor justitiële autoriteiten. De Commissie voert aan
dat dit de enige manier is om te garanderen dat elektronische communicatie daadwerkelijk
plaats zal vinden. Afzien van een verplichting tot elektronische communicatie zou
volgens de Commissie ertoe leiden dat er wel budget beschikbaar zou zijn om het gedecentraliseerd
IT-systeem te ontwikkelen, maar dat er vervolgens geen significante aanvullende zekerheid
is over het gebruik ervan.
Ook voert de Commissie aan dat de verplichting om elektronische communicatie van burgers
en bedrijven gericht aan justitiële autoriteiten te accepteren positief bijdraagt
aan het belangrijke grondbeginsel van toegang tot het recht. Daarbij zou elektronische
communicatie leiden tot snellere, veiligere en betrouwbaardere communicatie met rechtbanken
en dus uiteindelijk ook tot kortere gerechtelijke procedures. Als de acceptatie van
elektronische communicatie door justitiële autoriteiten vrijwillig blijft, zullen
het positieve effect en de rechtszekerheid van deze positieve effecten minder sterk
zijn, aangezien er geen garantie is dat de lidstaten dergelijke communicatie zullen
toestaan.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», dat op
15 december 2021 werd gepresenteerd, wordt onderstreept dat Nederland het voortouw
neemt in en in Europees verband inzet op versterking van de samenwerking tussen lidstaten
op het gebied van digitalisering, ook in het justitiële domein.7 Het kabinet steunt dan ook de uitgangspunten van dit voorstel. Het kabinet is van
mening dat de digitale samenwerking in de justitiesector, ook in Europees verband,
aandacht verdient. Met het oog op de voortschrijdende digitalisering van de samenleving
lopen binnen het justitiedomein verschillende programma’s gericht op (verdere) digitalisering,
zowel voor de afhandeling van processen als voor de bevordering van de toegang tot
het recht. Een voorbeeld is het project Digitale Toegang van de Raad voor de rechtspraak
(Rvdr), waarin verschillende zaakstromen in het civielrechtelijke en bestuursrechtelijke
domein stap voor stap worden gedigitaliseerd. Hiernaast acht het kabinet het in het
justitiedomein eens te meer van belang dat aandacht wordt besteed aan het houden van
zicht op en zeggenschap over gegevens, systemen en netwerken (ook wel: digitale soevereiniteit),
en aan realistische uitvoerbaarheid. Hierbij wordt stap voor stap bezien wat werkt
en met welke actoren dient te worden samengewerkt om implementatie mogelijk te maken.
Tevens zet het kabinet zich ervoor in dat justitiële autoriteiten niet op zichzelf
opereren, maar met andere actoren binnen de (digitale) overheid samenwerken, in het
belang van burgers en bedrijven. Het uitgangspunt is een (nationale) aanpak waarbij
wordt gewerkt vanuit gemeenschappelijke normen, standaarden en architectuurprincipes
die gebruikelijk worden toegepast bij digitaliseringprocessen. Daarbij dient de (nationale)
aanpak aan te sluiten op de Europese IT-infrastructuur.
Nederland heeft, gezien het belang van de versterking van de samenwerking tussen lidstaten
op het gebied van digitalisering, bijzonder actief bijgedragen aan de totstandkoming
van e-CODEX. Dit systeem is gebaseerd op de standaard voor het berichtenverkeer binnen
het Nederlands politie- en justitiedomein (de EBV) en maakt grensoverschrijdende elektronische
communicatie tussen justitiële autoriteiten mogelijk. Nederland doet vanaf het begin
mee aan de ontwikkeling van e-CODEX, en participeert ook steeds in de verschillende
fasen van het projectconsortium Me-CODEX, dat verantwoordelijk is voor het beheer,
onderhoud, ontwikkeling en promotie van e-CODEX.8 Voor e-CODEX is met de Europese e-CODEX verordening een juridisch kader gegeven,
waarover recent door het voorzitterschap van de Raad en het Europees Parlement voorlopige
overeenstemming is bereikt.9 E-CODEX wordt de standaard op basis waarvan veilige en betrouwbare elektronische
communicatie plaats kan vinden.
Het Nederlandse strafprocesrecht kent op dit moment reeds een regeling die de inzet
van videoconferentie mogelijk maakt, namelijk art. 131a van het Wetboek van Strafvordering.
Er zijn echter enkele belangrijke verschillen tussen de Nederlandse regeling en het
bestaande en komende Europese recht. Toepassing van de regeling van het Wetboek van
Strafvordering vergt niet in alle gevallen de instemming van de verdachte, en bevat
juist geen mogelijkheid van het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen
de beslissing om van videoconferentie gebruik te maken.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet onderschrijft het belang van de digitale transformatie van de justitiesector
en de doelstellingen die aan het voorliggende voorstel ten grondslag liggen. Het is
positief dat de Commissie aandacht besteedt aan het bevorderen van de inzet van elektronische
communicatie in deze sector. Een gebruiksvriendelijke, tijdbesparende en veilige manier
van elektronisch communiceren tussen justitiële autoriteiten biedt veel voordelen.
In het bijzonder is het positief dat de aandacht uitgaat naar het belang van burgers
en bedrijven bij een efficiënte rechtsgang en de toegang tot het recht. Het voorstel
kan ook in Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan de digitalisering van de
justitiesector, vooral daar waar de samenwerking nationaal ook nog niet elektronisch
plaatsvindt. Ter voorbereiding op de bespreking van het voorstel zal in overleg met
de betreffende justitiële autoriteiten worden bezien hoe communicatie nu verloopt,
of elektronische communicatie al plaatsvindt, en welke aanpassingen nodig zouden zijn,
mede als onderdeel van een uitvoeringstoets. Dit geeft meer inzicht in de huidige
stand van zaken, en eventuele verbetermogelijkheden, op het gebied van digitalisering
in de justitiesector, waaronder de mogelijkheden voor burgers en bedrijven om elektronisch
met justitiële autoriteiten contact op te nemen. Het kabinet vindt het terecht dat
in dit voorstel e-CODEX wordt aangewezen als de meest geschikte standaard voor elektronische
communicatie tussen justitiële autoriteiten in de lidstaten.
Het kabinet onderschrijft tevens het belang om toe te werken naar zoveel mogelijk
elektronische communicatie. Op basis van het huidige voorstel is echter nog onvoldoende
duidelijk welke inspanningen op het gebied van informatievoorziening proportioneel
zijn om dit belang goed vorm te geven. Het kabinet zet daarnaast vraagtekens bij de
door de Commissie geraamde kosten. Dit maakt dat het kabinet de uitgangspunten van
het voorstel steunt, maar op verschillende punten kritisch tegenover de inhoud ervan
staat.
Daarbij tekent het kabinet in de eerste plaats aan dat digitalisering geen doel op
zichzelf dient te zijn, maar een middel is om meer rechtszekerheid en een betere toegang
tot het recht voor burgers en bedrijven te bewerkstelligen. De invoering van elektronische
communicatie dient daaraan bij te dragen. Dat betekent onder meer dat andere vormen
dan elektronische communicatie beschikbaar moeten blijven, opdat er geen belemmeringen
ontstaan in de toegang van burgers, bedrijven en andere instanties tot justitiële
autoriteiten. Het voorstel geeft uiting aan het belang van de beschikbaarheid van
andere vormen dan elektronische communicatie, maar maakt nog onvoldoende inzichtelijk
of door middel van de invoering van elektronische communicatie ook het doel, om meer
rechtszekerheid en een betere toegang tot het recht te bewerkstelligen, wordt bereikt.
In de tweede plaats roept het gebruik van elektronische communicatie vragen op bij
het kabinet op het gebied van een realistische implementatie, kostenraming, en uitvoering.
Uit het voorstel of de impactanalyse volgt niet dat is onderzocht of de reden voor
eventueel achterblijvende communicatie in de huidige situatie gelegen zou kunnen zijn
in andere factoren dan hetgeen met het voorstel wordt geadresseerd, bijvoorbeeld in
verschillen in de uitvoeringspraktijk. Voor het kabinet zijn belangrijke aandachtspunten
bij de bespreking van het voorstel daarom gericht op de implementatie en uitvoering,
waaronder het kostenaspect voor de betreffende justitiële autoriteiten alsmede de
technische voorzieningen die benodigd zijn. Het kabinet vindt het in het algemeen
belangrijk dat er voldoende ruimte en tijd beschikbaar zijn om te komen tot een verantwoorde
implementatie, niet alleen in juridische zin, maar vooral ook op het gebied van informatievoorziening
en IT. Expertise op dit terrein is daarom van groot belang bij de bespreking van het
voorstel.
Ten derde staat het kabinet positief tegenover het initiatief om de toegang tot het
recht voor burgers en bedrijven in grensoverschrijdende aangelegenheden te vergroten
door de mogelijkheden te bezien om elektronische verzoeken in behandeling te nemen
en elektronische betalingen te verrichten. Dit komt ook de rechtszekerheid ten goede.
De verplichting voor justitiële autoriteiten om via elektronische weg ingediende verzoeken
van burgers en bedrijven in behandeling te nemen, verdient echter nadere uitwerking.
Het voorstel beoogt het Europese e-Justitieportaal hierin een grote rol te geven,
maar maakt niet duidelijk welk IT-systeem hiervoor gebruikt gaat worden, terwijl e-CODEX
niet eerder is gebruikt voor elektronische communicatie met burgers en bedrijven en
op het moment daarvoor ook niet over de juiste functionaliteiten beschikt. De impactanalyse
ontbeert daarnaast een inschatting van de aard en omvang van het aantal huidige en
te verwachten elektronische verzoeken van burgers en bedrijven. Evenmin is duidelijk
welke IT-oplossing voorgesteld wordt om elektronische betalingen te verrichten aan
justitiële autoriteiten. Op dit moment is nog geen sluitende oplossing voorzien voor
een uitvoerbare betaaloplossing op het Europese e-Justitieportaal. Daarover heeft
wel in Europees verband overleg plaatsgevonden, zowel in het kader van BRIS (koppeling
handelsregisters)10 als voor BORIS (koppeling UBO-registers)11. In tegenstelling tot de implementatieverordeningen van BRIS en BORIS wordt in dit
voorstel de verplichting voor een betaaloplossing expliciet bij de lidstaten neergelegd.
Het is onduidelijk of er afgelopen periode ontwikkelingen zijn geweest waardoor een
betaaloplossing uitvoerbaar wordt geacht. Het voorstel in haar huidige vorm ziet daarnaast
uitsluitend op grensoverschrijdende samenwerking, maar zou ook tot gevolg kunnen hebben
dat burgers en bedrijven in andere lidstaten meer mogelijkheden hebben tot elektronische
communicatie met Nederlandse justitiële autoriteiten, dan de eigen ingezetenen. Het
kabinet zal zich ervoor inzetten om minimaal gelijke mogelijkheden voor Nederlandse
burgers en bedrijven te realiseren.
Ten vierde is de voorgestelde verplichting tot elektronische communicatie tussen justitiële
autoriteiten volgens het kabinet ambitieus, waarbij de mogelijkheid om eerst op vrijwillige
basis elektronische communicatie plaats te laten vinden, beperkt is onderzocht. Dat
wringt, nu de impactanalyse weinig inzicht geeft in de impact van het voorstel voor
elk van de afzonderlijke juridische instrumenten die in de bijlagen worden genoemd.
Niet inzichtelijk is hoeveel berichten op dit moment grensoverschrijdend, op grond
van elk van deze instrumenten, worden gewisseld, hoeveel tijd dat in beslag neemt,
en in welke vormen de huidige communicatie plaatsvindt. Ook ontbreekt een inschatting
van de aard, vorm en omvang van de voorziene toekomstige communicatie. Daarmee is
niet goed in te schatten wat de consequenties van het voorstel zijn. Daarbij is tevens
van belang dat niet alleen documenten in elektronische vorm dienen te worden uitgewisseld,
maar ook andere formats, zoals multimedia, data en software, en dat de voorgestelde
elektronische communicatie de authenticiteit en toegankelijkheid van ook deze formats
moet waarborgen. Ook dit punt noopt tot verduidelijking van het voorstel en een tijdige
toets op de uitvoering, in afstemming en samenspraak met justitiële autoriteiten.
Gezien bovenstaande vier aandachtspunten acht het kabinet het verstandig om in de
bespreking van het voorstel naar voren te brengen dat het met het oog op een realistische
implementatie wenselijk is om in eerste instantie per proces en op basis van wenselijkheid
over te gaan tot het realiseren van aansluitingen op het gedecentraliseerde IT-systeem
voor elektronische communicatie, waarmee veilige en betrouwbare elektronische communicatie
mogelijk wordt. Daarbij kunnen lidstaten en hun justitiële autoriteiten er vervolgens
voor kunnen kiezen om tot verplichte elektronische communicatie over te gaan. Een
dergelijke aanpak biedt de ruimte om de lessen die worden geleerd tijdens de aanstaande
implementatie van de bewijsverkrijgings- en betekeningsverordeningen, te betrekken
bij de verdere vormgeving van dit voorstel. Eén van die te leren lessen betreft de
afweging om al dan niet in te gaan op het aanbod om door de Commissie ontwikkelde
(referentie)software te gaan gebruiken ten behoeve van grensoverschrijdende elektronische
gegevensuitwisseling of om zelf software te ontwikkelen en onderhouden op de bestaande
nationale systematiek. Eenzelfde aanbod is gedaan in de genoemde bewijsverkrijgings-
en betekeningsverordeningen.12 De componenten van de software die worden geleverd dienen, volgens het kabinet, geschikt
te zijn voor gebruik in alle lidstaten, waarbij tegelijkertijd voldoende zicht op
en zeggenschap over gegevens, systemen en netwerken wordt gehouden. Software dient
tevens te kunnen worden geïntegreerd in de bestaande digitale infrastructuur van lidstaten
zoals Nederland. Dit betekent dat de aangeboden software moet voldoen aan de tot dusver
geaccepteerde normen, standaarden en architectuurprincipes (zie ook e-CODEX en bouwblok
eDelivery13) en dat componenten die onderdeel uitmaken van de software los van elkaar kunnen
functioneren.
Het kabinet staat positief ten aanzien van het gebruik van uniforme en door alle lidstaten
erkende vormen van elektronische zegels en elektronische handtekeningen. Het kabinet
is voorstander van een veilige inlog door burgers en bedrijven zoals volgt uit de
eIDAS-verordening14. DigiD is inmiddels officieel erkend als Europees inlogmiddel, zodat het door Nederlandse
burgers gebruikt kan gaan worden in de grensoverschrijdende communicatie met justitiële
autoriteiten. In kaart gebracht moet worden of het tijdpad zoals voorgesteld in de
concept-verordening, realistisch is, gelet op de lopende digitaliseringstrajecten
in het justitiële domein in Nederland. Het kabinet zet zich in voor een realistisch
tijdpad en zal hier aandacht voor vragen tijdens de onderhandelingen.
Nederland staat in zijn algemeenheid niet negatief tegenover het voorstel van de Commissie
voor het gebruik van videoconferentie in strafrechtelijke en civiele procedures die
vallen onder de reikwijdte van de juridische instrumenten genoemd in de bijlage. Het
is immers zo dat die regeling al deel uitmaakt van het EU- recht. Het kabinet vindt
echter wel dat verduidelijkt moet worden voor welke instrumenten en onder welke voorwaarden
dit precies mogelijk moet zijn. Ook zal nog nader moeten worden bezien of de voorgestelde
regeling wel van toegevoegde waarde is voor alle in de bijlage II genoemde instrumenten
in strafrechtelijke procedures. Uit implementatieoogpunt is dat belangrijk. Ook geeft
de verplichting te voorzien in een rechtsmiddel nog aanleiding tot het stellen van
vragen. Zo zal tijdens de bespreking van het voorstel de vraag gesteld worden of in
de gevallen waarin de beslissing tot het houden van een videoverhoor wordt genomen
door de rechter, ook nog toegang tot een rechtsmiddel moet worden geboden, indien
duidelijk is dat de rechter in staat is om bij zijn beslissing de proportionaliteit
van inzet van het middel mee te wegen. Het is ook nog onduidelijk tot hoeveel verzoeken
dit zal leiden en hoeveel beslag dit zal leggen op met name de Rechtspraak in het
kader van de uitvoering. Het kabinet zal specifiek aandacht vragen voor introductie
van de mogelijkheid om, conform de bestaande Nederlandse kaders, videoconferentie
onder voorwaarden in te kunnen zetten als dat bijvoorbeeld gelet op veiligheidsrisico’s
de voorkeur verdient.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Alle lidstaten delen het besef dat de justitiesector verder gedigitaliseerd dient
te worden. Er bestaat daarmee een gedeelde positieve grondhouding, die door de recente,
in recordtempo bereikte overeenstemming over de e-CODEX-verordening wordt geïllustreerd.
Een belangrijke factor in de mate waarin lidstaten de door de Commissie voorgestelde
maatregelen onderschrijven is de nationale stand van zaken op het gebied van digitalisering.
Lidstaten verschillen onderling in de mate van ambitie qua tempo en zelfredzaamheid
zoals blijkt uit de nieuwe indicatoren over digitalisering in het European Justice Scoreboard.15 Uit eerste reacties volgt dat sommige lidstaten het huidige voorstel te veelomvattend
vinden en graag zien dat de Commissie minder ambitieus is in het tempo van digitalisering.
Daarbij zou onderscheid kunnen worden gemaakt tussen maatregelen in de civielrechtelijke
justitiële samenwerking, en in het strafrechtelijke domein.
Het standpunt van het Europees Parlement is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet is positief ten aanzien van de bevoegdheid. De verordening en richtlijn
zijn gebaseerd op artikelen 81, lid 2, onder e en f, en 82, lid 1, onder d, VWEU.
Op grond van artikel 81, lid 2, onder e en f, VWEU is de EU bevoegd om, met name wanneer
dat nodig is voor de goede werking van de interne markt, maatregelen vast te stellen
die daadwerkelijke toegang tot het recht en het wegnemen van de hindernissen voor
de goede werking van civielrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de
verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering,
beogen. Op grond van artikel 82, lid 1, onder d, is de EU bevoegd maatregelen vast
te stellen die ertoe strekken, in het kader van strafrechtelijke vervolging en tenuitvoerlegging
van beslissingen de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten
van de lidstaten te bevorderen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen.
Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht geldt een gedeelde
bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede lid, onder j, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De voorgestelde
wetgeving heeft als doel digitalisering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen
lidstaten en de toegang tot het recht in de justitiesector te stimuleren. Dit doel
wordt door de afzonderlijke lidstaten op het moment niet in voldoende mate bereikt.
Er zijn nog geen succesvolle pilots voor elektronische communicatie in grensoverschrijdende
samenwerking waarbij alle lidstaten zijn aangesloten en zonder betrokkenheid van de
EU zou dit proces langzaam verlopen. Daarnaast zullen nationale systemen niet op elkaar
aansluiten zonder afspraken. Dit voorstel beoogt de justitiële samenwerking te verbeteren
door elektronische communicatie aan te moedigen. Wegens het grensoverschrijdende karakter
van de samenwerking tussen de lidstaten in de justitiesector kunnen deze doelstellingen
het beste op EU-niveau worden bereikt, zodat tussen alle lidstaten elektronische communicatie
mogelijk wordt. Bovendien is optreden op EU-niveau van meerwaarde, omdat daarmee de
wijze waarop grensoverschrijdende elektronische communicatie plaatsvindt geharmoniseerd
wordt. Dit biedt een grote meerwaarde voor burgers en bedrijven die opereren of reizen
in verschillende EU landen en via één manier toegang tot het recht kunnen krijgen.
Een wijziging van bestaande EU-regelgeving zoals de juridische instrumenten in de
bijlagen kan bovendien slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is optreden
op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief, met
kanttekening. De voorgestelde wetgeving heeft tot doel de elektronische communicatie
in grensoverschrijdende aangelegenheden te verplichten, en de toegang tot het recht
te vergroten door een verplichting tot het in behandeling nemen van elektronische
communicatie in grensoverschrijdende aangelegenheden te introduceren. Uit de toegevoegde
bijlagen blijkt welke juridische instrumenten hieronder vallen. Het kabinet onderschrijft
het belang van elektronische communicatie in de justitiesector, met als doel de rechtszekerheid
voor burgers en bedrijven te vergroten en de toegang tot het recht te verbeteren.
Een verplichting tot elektronische communicatie kan in algemene zin bijdragen aan
het verwezenlijken van dit doel. Dat maakt dat het kabinet positief staat tegenover
het initiatief van de Europese Commissie om regels voor te stellen met betrekking
tot elektronische communicatie in de justitiesector.
Toch voelt het kabinet zich genoodzaakt een kanttekening bij dit positieve oordeel
te plaatsen. De uitwerking van het voorstel staat, zonder aanvullende onderbouwing
van de noodzaak van het optreden, nog niet in evenredige verhouding tot het nagestreefde
doel. De kanttekening ziet op verschillende aspecten. In de eerste plaats is niet
onderzocht of de reden voor eventueel achterblijvende communicatie in de huidige situatie
niet (ook) gelegen is in andere factoren dan enkel de mogelijkheid tot elektronische
communicatie, bijvoorbeeld in verschillen in de uitvoeringspraktijk tussen lidstaten.
Het is daardoor onbekend of het middel geschikt is om het doel te bereiken. In de
tweede plaats valt of staat succesvolle invoering van verplichte elektronische communicatie
met een realistische implementatie, zowel financieel als de bredere uitvoerbaarheid.
In de impactanalyse wordt echter niet per juridisch instrument geanalyseerd of verplichte
elektronische communicatie aangewezen, wenselijk of noodzakelijk is, gezien de huidige
en de gewenste aard en omvang van die communicatie. De verwachting is dat het nakomen
van de geïntroduceerde verplichting aanzienlijk meer kosten voor de lidstaten meebrengen
(zie ook hierna onder financiële consequenties) dan in het voorstel voorzien. De argumentatie
en informatie ontbreekt om voor elk juridisch instrument te concluderen dat de noodzaak
tot het maken van de kosten in verhouding staat tot de verwachte opbrengst. Het is
mogelijk dat sommige juridische instrumenten niet dusdanig vaak worden gebruikt dat
digitalisering noodzakelijk is op de manier zoals wordt voorgesteld. Daarnaast ontbreekt
voldoende informatie over waarom op vrijwillige basis communiceren op basis van aansluitingen
op het gedecentraliseerde IT-systeem voor elektronische communicatie niet geschikt
wordt geacht. De noodzakelijkheid van de verplichting tot aansluiting op elektronisch
communicatie en verplicht elektronische communiceren is niet duidelijk. Het kabinet
zal zich ervoor inzetten om nader onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van de
beoordeling van de proportionaliteit van deze wetgeving.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie berekent de totale eenmalige kosten voor e-CODEX ten behoeve van het
uitvoeren van de verordening op 18,7 miljoen euro over 5 jaar. Deze kosten kunnen
worden gedekt door de EU-begroting via het programma Digitaal Europa en het programma
Justitie.
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Om de taken volgend uit het voorstel aan te kunnen heeft de Commissie aangegeven naar
behoren te moeten zijn voorzien van personeel. De benodigde personele middelen bedragen
in totaal 22 fte voor de periode tot en met 2027, exclusief dienstverlening door externe
leveranciers. Naast dat de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn moet
zijn met de conclusies van de Europese Raad van juli 2020 over het meerjarig financieel
kaderakkoord is het kabinet kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De kosten voor de lidstaten worden door de Commissie geschat op € 300.000 per jaar
per lidstaat. De eerste twee jaar worden de kosten van installatie van de benodigde
software geschat op € 100.000 per jaar per lidstaat, waarbij inbegrepen de kosten
voor de technische ondersteuning. De overige € 200.000 zijn de eerste twee jaar bestemd
om de naar verwachting toenemende aantallen gebruikers van het systeem te ondersteunen.
Vanaf het derde jaar wordt door de Commissie verwacht dat € 300.000 per jaar per lidstaat
wordt uitgegeven aan het ondersteunen van de gebruikers van het systeem. De Commissie
verwacht dat de lidstaten dit bedrag van € 300.000 zelf dragen, waarbij zij een beroep
kunnen doen op financieringsmogelijkheden van de Commissie, zoals het programma Justitie.
Het kabinet zet vraagtekens bij de door de Commissie geraamde kosten. Op basis van
de huidige informatie, waaronder het uitgevoerde impact assessment, zijn de (financiële)
consequenties van het voorstel op de (bestaande en te realiseren) digitale infrastructuur
van de betreffende justitiële autoriteiten nog niet te overzien. De impactanalyse
besteedt te weinig aandacht aan de kosten die het voorstel naar onze inschatting tot
gevolg heeft voor de lidstaten. Deze kosten zien zowel op de technische implementatie
van het voorstel, als op financiële consequenties die samenhangen met personele inzet
ten behoeve van het onderhoud van de betreffende systemen, en de noodzaak van voldoende
training in het gebruik ervan voor professionals. Ten aanzien van de technische implementatie
kan worden opgemerkt dat het voorstel ervan uit lijkt te gaan, dat elke lidstaat beschikt
over een centraal systeem, waarop e-CODEX zou kunnen worden aangesloten. Het gaat
echter om het op de juiste manier aansluiten van verschillende justitiële autoriteiten,
waaronder vele organisaties en in sommige gevallen mogelijk ook individuele beroepsbeoefenaars.
Het kabinet zal in de bespreking van het voorstel aandacht vragen voor een werkwijze
die een inschatting van de kosten voor de lidstaten beter inzichtelijk maakt.
Zoals in het voorgaande aangegeven, is voor het kabinet op dit moment niet inzichtelijk
wat de daadwerkelijke kosten van implementatie van deze verordening zullen zijn. Daarvoor
is inzicht nodig in de omvang van de potentiële elektronische communicatie tussen
justitiële autoriteiten onderling, en tussen burgers en bedrijven enerzijds, en justitiële
autoriteiten anderzijds. Dat inzicht ontbreekt evenwel op dit moment. Daarnaast zal
de verbeterde toegang tot het recht mogelijk leiden tot een groter zaaksvolume omdat
burgers en bedrijven beter de rechtspraak en andere autoriteiten kunnen vinden. Eventuele
kosten die hiermee samenhangen zijn nog niet bekend. Ter illustratie zij opgemerkt
dat de IT-kosten voor de implementatie van de bewijsverkrijgings- en betekeningsverordening,
dat wil zeggen, voor twee soortgelijke juridische instrumenten als de reeks van instrumenten
genoemd in de bijlagen, door de Raad voor de rechtspraak eerder werden geraamd op
ca. € 2,7 mln. Daarnaast onderschrijft de Commissie dat mogelijk door lidstaten geïnvesteerd
dient te worden in bijvoorbeeld de noodzakelijke uitrusting om hoorzittingen via videoconferentie
plaats te laten vinden. Daarnaast zijn aan verruiming van rechterlijke inzet kosten
verbonden. De omvang van de kosten kan nu nog niet worden ingeschat, omdat die mede
afhankelijk is van het aantal instrumenten waarin het videoverhoor uiteindelijk een
plaats krijgt en de vraag aan welke autoriteit de beslissing tot gebruik van het videoverhoor
wordt opgedragen. In afstemming en samenspraak met justitiële autoriteiten zal tijdig
een uitvoeringstoets worden gedaan om financiële consequenties beter in kaart te krijgen.
Het kabinet zal in de bespreking van het voorstel ruimte vragen om deze toets goed
uit te kunnen voeren.
Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden in beginsel ingepast
op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels
van de budgetdiscipline. Op dit moment is er te weinig inzicht in wat de totale financiële
consequenties van het voorstel zijn. Zo lang er niet meer duidelijk is over de financiële
consequenties kan het kabinet, ondanks de positieve houding ten opzichte van de doelstellingen,
het voorstel in haar huidige vorm niet steunen.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het vergroten van de efficiëntie door elektronische communicatie zou tastbare voordelen
opleveren voor burgers en bedrijven. Burgers en bedrijven kunnen ook profiteren van
meer rechtszekerheid en een groter vermogen om hun rechten af te dwingen wanneer ze
in andere EU-landen actief zijn. Het voorstel kan leiden tot besparingen voor burgers
en bedrijven. Sommige bedrijven met veel contacten met justitiële organisaties zullen
waarschijnlijk op vrijwillige basis ervoor kiezen om hun bedrijfsprocessen aan te
passen maar zullen geenszins verplicht zijn. Voor juridische beroepsbeoefenaars die
tevens ondernemer zijn, zoals notarissen, gerechtsdeurwaarders, en advocaten, volgen
mogelijk wel financiële consequenties. Het kabinet zal deze in samenspraak met de
betreffende beroepsorganisaties nader bezien.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Een efficiënt en toegankelijk rechtsstelsel voor burgers en bedrijven draagt bij aan
de concurrentiekracht van de Unie.
Er worden geen gevolgen voor geopolitieke aspecten voorzien.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel verandert niet de bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de rijksoverheid
of medeoverheden behalve de verplichting om elektronisch te communiceren in grensoverschrijdende
procedures en met burgers en bedrijven buiten Nederland. De juridische instrumenten
genoemd in de bijlagen van de verordening beschrijven de procedures waarop dit van
toepassing is. Uitvoeringswetgeving is nodig voor beslissingen over mondelinge behandeling
via videoconferentie.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel kent de Commissie een nieuwe bevoegdheid toe om uitvoeringshandelingen
vast te stellen overeenkomstig artikel 291 VWEU en Verordening (EU) nr. 182/2011 in
artikel 12 van het voorstel voor de verordening. Middels dit artikel krijgt de Commissie
de bevoegdheid uitvoeringshandelingen aan te nemen. Deze uitvoeringshandelingen zullen
worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure, zoals bedoeld in artikel 5
van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Het voorstel voor de verordening voorziet in artikel 21 in de wijziging van Verordening
EU nr. 655/2014. Met deze wijziging worden ook artikelen 29 en 36 van de Verordening
655/2014 aangepast, waar reeds de bevoegdheid is opgenomen voor de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Deze bevoegdheden worden niet gewijzigd met dit voorstel.
Het kabinet staat positief tegenover het verlenen van deze bevoegdheid om door middel
van uitvoeringshandelingen technische specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen
en minimumeisen vast te stellen. Deze bevoegdheid betreft de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheid mogelijk
is. Toekenning van deze bevoegdheid is ook wenselijk, omdat eventuele aanpassing van
technische specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen en minimumeisen uniforme
en tijdige actie kan vereisen. Dergelijke specificaties en eisen behoeven immers regelmatige
updates om o.a. de veiligheid van de gegevens die worden uitgewisseld te garanderen,
bijvoorbeeld nadat er een inbreuk op een systeem heeft plaatsgevonden, die de integriteit
van de elektronische communicatie bedreigd. Zonder de mogelijkheid op uitvoeringshandelingen
zou het betekenen dat de elektronisch communicatie stop gezet zou moeten worden totdat
de verordening is gewijzigd. Dit zou grote consequenties hebben op de uitvoering in
de justitiesector. Het gebruik van uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde handelingen)
ligt hier voor de hand omdat het gaat over het vaststellen van eenvormige voorwaarden
ter implementatie van het gedecentraliseerde IT-systeem. De toepassing van de onderzoeksprocedure
is hier op zijn plaats, aangezien het voorstel een programma behelst dat aanzienlijke
implicaties heeft voor alle bestaande juridische instrumenten op het gebied van civielrechtelijke
en strafrechtelijke samenwerking (zie artikel 2, lid 2, onder b i) van de Verordening
(EU) 182/2011).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
N.v.t.
d) Inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel vermeldt in de bijlagen alle bestaande juridische instrumenten die gebaseerd
zijn op artikel 81 en 82 VWEU. Daarop zou de verplichting tot elektronisch communicatie
van toepassing worden. Het betreft daarmee Europese regelingen op zeer diverse gebieden
van justitiële samenwerking, waaronder de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging
van rechterlijke beslissingen in een aantal rechtsgebieden; de inning van geldvorderingen;
en insolventie. De verschillende aard van elk van die instrumenten, vraagt specifieke
en toegewijde aandacht bij de implementatie. Deze implementatie van het voorstel wordt
in lijn met artikel 12, lid 3 tot en met 6, voorzien in zes jaar nadat de wetgeving
in werking is getreden. Daarbij is voorzien dat niet in alle gevallen gelijktijdig
wordt verplicht tot elektronische communicatie. Er is sprake van een temporisatie,
waarbij een eerste aantal instrumenten na twee jaar, een volgend aantal na drie jaar,
dan een aantal na vijf jaar, en vervolgens de laatste instrumenten na zes jaar worden
aangepast opdat de verplichting tot elektronische communicatie gaat gelden.
Het kabinet onderschrijft het belang van een benadering waarbij een zekere volgtijdelijkheid
wordt gehanteerd. Meer inzicht is echter nodig in de wijze waarop eventuele lessen
van voorgaande implementaties kunnen worden meegenomen in daaropvolgende implementaties.
In de impactanalyse wordt hierop niet ingegaan. Ook is niet inzichtelijk op welke
wijze eventuele nieuwe juridische instrumenten onder de reikwijdte van deze verordening
kunnen worden gebracht, en op welke wijze gegevensuitwisselingen van zeer grote omvang
of hoeveelheid via de voorziene elektronische communicatiemiddelen kunnen plaatsvinden.
Een realistische implementatie vereist tot slot ook dat voldoende tijd beschikbaar
is om interne processen, systemen, visies en strategieën aan te passen op de inhoud
van dit voorstel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de rubricering van eventuele grensoverschrijdend
uit te wisselen gegevens. Het kabinet zal zich inzetten om te komen tot een voorstel
met daarin haalbare en gefaseerde implementatie van het voorstel.
e) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In artikel 17 van de verordening is uiteengezet dat de Commissie elke vijf jaar een
evaluatie laat uitvoeren en het rapport verstuurt naar het Europees Parlement en de
Raad. Het kabinet is van oordeel dat, aangezien elektronische communicatiemiddelen
vaak in hoog tempo verouderen, vaker evalueren wenselijk is, bijvoorbeeld elke drie
jaar. Het wordt ook zinvol bevonden om, naast de evaluatie van de verordening zelf,
evaluaties na implementatie van een cluster implementatiewetgeving uit te voeren,
zodat er lessen getrokken kunnen worden voor volgende implementaties.
f) Constitutionele toets
Het voorstel is in overeenstemming met art. 17 GW («Niemand kan tegen zijn wil worden
afgehouden van de rechter die de wet hem toekent») en artikel 47 Grondrechtenhandvest
(«Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht»).
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel vermeldt in de bijlagen alle bestaande juridische instrumenten die gebaseerd
zijn op artikel 81 en 82 VWEU. Daarop zou de verplichting tot elektronische communicatie
van toepassing worden. De huidige impactanalyse geeft nog weinig inzicht in de impact
van het voorstel voor elk van de juridische instrumenten die in de bijlage worden
genoemd. Niet inzichtelijk is hoeveel berichten op dit moment grensoverschrijdend
op grond van elk van deze instrumenten worden gewisseld, hoeveel tijd dat in beslag
neemt, en in welke vormen de huidige communicatie plaatsvindt, zoals hiervoor reeds
uiteengezet. Daarmee is de impact per proces nog niet goed in te schatten en moet
alsnog in kaart worden gebracht. De impact van het voorstel voor de bestaande IT-systemen
van de relevante justitiële autoriteiten is daarom nog niet goed te overzien op dit
moment. Die impact zal vermoedelijk aanzienlijk zijn. Los van de benodigde technische
investeringen valt in het bijzonder de impact van videoconferentie nu niet goed in
te schatten. Ook op dat gebied is (nog) geen zicht op het aantal verzoeken dat dit
teweeg kan brengen en het beslag dat dit op het werk van de Rechtspraak zal leggen.
Daarnaast is relevant dat justitiële autoriteiten niet in een vacuüm opereren, maar
veelal met andere instanties samenwerken, ook buiten het justitiedomein. Gezien alle
hiervoor genoemde implicaties voor de uitvoering dient een transparante en duidelijke
analyse van kosten en baten te worden gemaakt, zeker in relatie tot de financiële
consequenties op lange termijn voor de benodigde componenten op het gebied van de
informatievoorziening, evenals voor de voorgestelde capaciteitsuitbreiding op het
niveau van de Commissie. Tot slot zullen er waarschijnlijk meer videoconferentiefaciliteiten
bij gerechten dienen te komen en videofaciliteiten voor gebruik van verdachten in
detentie gemaakt moeten worden om digitaal hoorzittingen te kunnen houden.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken