Brief regering : Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3250 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten
Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen (Kamerstuk
22 112, nr. 3251)
De Minister van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten
1. Algemene gegevens
a) Titels voorstellen
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation
(EU) No 575/2013 as regards requirements for credit risk, credit valuation adjustment
risk, operational risk, market risk and the output floor.
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive
2013/36/EU as regards supervisory powers, sanctions, third-country branches, and environmental,
social and governance risks, and amending Directive 2014/59/EU.
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation
(EU) No 575/2013 and Directive 2014/59/EU as regards the prudential treatment of global
systemically important institution groups with a multiple point of entry resolution
strategy and a methodology for the indirect subscription of instruments eligible for
meeting the minimum requirement for own funds and eligible liabilities.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
27 oktober 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 663, COM(2021) 664, COM(2021) 665
d) EUR-Lex
Externe link:https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=COM:2021:663:FIN
Externe link:https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=COM:2021:664:FIN
Externe link:https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=COM:2021:665:FIN
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2021) 320, SWD(2021) 321, SEC(2021) 380
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Artikel 53, eerste lid en artikel 114 van het Verdrag betreffende de Werking van de
EU (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit pakket aan voorstellen betreft een aanpassing van de Europese verordening kapitaalvereisten
(Verordening Nr 575/2013), de richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) en
de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Richtlijn
2014/59/EU). Met dit pakket wil de Europese Commissie bijdragen aan de financiële
stabiliteit en de financiering van de economie in de nasleep van de COVID-19-crisis
waarborgen.
Het eerste voorstel betreft een verordening tot aanpassing van de verordening kapitaalvereisten
(Verordening Nr 575/2013) voor de implementatie van de finale Bazel 3-standaarden
(ook wel Bazel 3,5 of Bazel 4 genoemd). Het doel van deze implementatie is om de weerbaarheid
van het bancaire systeem te vergroten. De finale Bazel 3-standaarden vormen het sluitstuk
van het Bazel 3-raamwerk dat is ontwikkeld door het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS). Tussen 2013 en 2019 is het eerste deel van het raamwerk reeds geïmplementeerd
in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten.1
Kapitaalvereisten worden toegepast op basis van risicogewogen activa (RWA). Banken
kunnen de RWA berekenen op basis van standaard risicogewichten, oftewel het standaardmodel,
of risicogewichten die volgen uit hun interne modellen. Uit analyses van de Europese
Bankenautoriteit (EBA) en de Europese Centrale Bank (ECB) blijkt dat kapitaalvereisten
die berekend worden met behulp van interne modellen sterk van elkaar kunnen verschillen,
ook in gevallen waarin de onderliggende risico’s niet verschillen.2 De finale Bazel 3-standaarden hebben daarom tot doel om de betrouwbaarheid en de
vergelijkbaarheid van de op basis van interne modellen berekende kapitaalvereisten
te verbeteren. Deze standaarden zijn in december 2017 vastgesteld door het BCBS. In
maart 2018 heeft de G20 zich geschaard achter volledige, tijdige en consistente implementatie.3
Het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel-standaarden is de introductie van
een kapitaalvloer. De kapitaalvloer beperkt de variabiliteit van de kapitaalvereisten
die volgen uit intern berekende risicogewichten, door een ondergrens vast te stellen
voor de uitkomsten van interne modellen. De Commissie stelt voor dat deze ondergrens
moet worden toegepast bij de berekening van alle geldende kapitaalvereisten, waaronder
ook specifieke Europese kapitaalvereisten die niet rechtstreeks voortvloeien uit de
Bazelse standaarden. Dit is de zogeheten single stack benadering. De Commissie stelt daarnaast voor om deze kapitaalvloer op het hoogste
niveau van consolidatie, de moederbank, toe te passen en niet apart voor alle dochterondernemingen.
Wel dient het vereiste kapitaal over de verschillende onderdelen van een groep verdeeld
te worden, op basis van de proportionele bijdrage van ieder groepsonderdeel aan dit
benodigde kapitaal. Ook wordt toezichthouders opgeroepen om de procedure voor prudentiële
toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process, SREP) te herijken om dubbeltelling in diverse kapitaalvereisten te voorkomen.
Om de impact van de kapitaalvloer in tijd te spreiden, stelt de Commissie een aantal
tijdelijke maatregelen voor. Een eerste maatregel is een lidstaatoptie, waarmee het
banken tot en met 31 december 2032 is toegestaan om onder bepaalde voorwaarden laagrisicohypotheken
gunstigere risicowegingen toe te kennen bij de berekening van de kapitaalvloer. Een
tweede maatregel ziet op de risicowegingen voor blootstellingen op bedrijven zonder
externe kredietbeoordeling. De Commissie stelt hier een transitiepad voor waarbij
tijdelijk een gunstiger risicogewicht geldt voor de berekening van de kapitaalvloer.
Tijdens deze transitie wordt door de Europese toezichtautoriteiten een rapport opgesteld
dat in kaart moet brengen welke belemmeringen er zijn ten aanzien van de beschikbaarheid
van externe kredietbeoordelingen in de EU.
Op het gebied van de zogenaamde supporting factors4 houdt de Commissie de gunstigere prudentiële behandeling van bepaalde blootstellingen
op infrastructurele projecten en blootstellingen aan het MKB intact. Voor specialised lending5 neemt de Commissie de differentiatie van risicogewichten uit Bazel over. Daarnaast
introduceert ze een nieuwe categorie voor objectfinanciering6 van hoge kwaliteit. Voor de waardering van woninghypotheken wil de Commissie dat
de waarde van vastgoed als onderpand van een lening bijgesteld mag worden gedurende
de looptijd van de lening. Als bovengrens van deze bijstelling geldt de gemiddelde
waarde van het betreffende vastgoed over de voorgaande zes jaar. Verder stelt de Commissie
in lijn met Bazel een differentiatie voor van risicowegingen voor blootstellingen
op aandelen. Daarnaast stelt de Commissie voor om de wijzigingen die volgen uit de
herziening van het handelsboek7 (Fundamental Review of the Trading Book, oftewel FRTB) nu ook in de kapitaalvereisten op te nemen. De Commissie heeft echter
de mogelijkheid om de paramaters van de FRTB te herkalibreren of de kapitaalseis terug
te zetten in een rapportage-eis, afhankelijk van de wijze waarop niet EU-jurisdicties
de FRTB-standaarden invoeren. Wanneer het gaat om de berekening van bepaalde typen
tegenpartijrisico bij derivaten (CVA-risico), stelt de Commissie voor om de reeds
bestaande uitzonderingen in het Europese raamwerk te behouden. Wel introduceert zij
additionele rapportageverplichtingen, omdat ook bij uitgezonderde partijen tegenpartijrisico
bestaat. Tenslotte stelt de Commissie voor om gebruik te maken van de mogelijkheid
die het Bazel-akkoord biedt om in de berekening van het operationeel risico alleen
te kijken naar de omvang van de activiteiten van een instelling en historische verliezen
hierbij niet mee te nemen.
Een ander onderdeel van de wijziging van de verordening kapitaalvereisten ziet op
het beperken van de administratieve lasten voor banken en het verbeteren van de toegang
tot prudentiële informatie. De Commissie stelt voor om de rapportage van deze informatie
te centraliseren binnen een single access point bij EBA. Daarnaast zet de Commissie in op meer standaardisatie en proportionaliteit.
Zo worden voor relatief kleine banken de rapportagevereisten verlaagd.
Het tweede voorstel betreft een richtlijn tot aanpassing van de richtlijn kapitaalvereisten
(Richtlijn 2013/36/EU). Deze wijziging bestaat onder andere uit het beter integreren
van ESG-risico’s8 in het prudentiële raamwerk. De Commissie plaatst dit onderdeel in de context van
de Europese Green Deal, met doelstellingen voor de transitie richting een duurzame
economie. Deze transitie brengt financiële risico’s met zich mee. Het voorstel bevat
onderdelen die het inzicht in en management van ESG-risico’s moeten verbeteren. Ook
stelt de Commissie voor dat de toezichthouders meer mogelijkheden krijgen om deze
risico’s mee te nemen in het toezicht, bijvoorbeeld binnen de SREP en bij het vaststellen
van de systeemrisicobuffer. Tenslotte roept de Commissie de EBA op om uiterlijk in
2023 haar onderzoek naar de verwerking van duurzaamheidsfactoren in de risicowegingen
te presenteren.
Een ander onderdeel van de wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten is de verdere
harmonisering van bevoegdheden en instrumenten van de toezichthouders. De Commissie
ziet hierin grote verschillen tussen toezichthouders. Nationale verschillen in toezichtmethodiek
resulteren in een minder effectieve en geharmoniseerde interne markt. Het belangrijkste
punt is de behandeling van bijkantoren binnen de EU van banken buiten de EU, zogeheten
derde landen bijkantoren. Er bestaan verschillen tussen lidstaten in het toezicht
op deze bijkantoren en dit leidt tot een ongelijk speelveld en regelgevingsarbitrage.
De Commissie stelt daarom voor dat deze bijkantoren opnieuw een vergunning dienen
aan te vragen en moeten voldoen aan nieuwe prudentiële eisen op het gebied van kapitaal,
liquiditeit en rapportage. Het niveau van deze eisen hangt af van de grootte van het
bijkantoor. In het uiterste geval kunnen bijkantoren die systeemrelevant worden geacht
tot dochter worden omgevormd. Naast deze maatregel stelt de Commissie ook verdere
minimum harmonisatie van de geschiktheidstoets voor onder meer aspirant bestuurders
bij banken, bijvoorbeeld in de vorm van een ex ante toetsing op geschiktheid of ingrijpen
van de toezichthouder bij niet voldoen aan het geschiktheidsvereiste.
Het derde deel van het pakket betreft een verordening tot aanpassing van de verordening
kapitaalvereisten (Verordening Nr 575/2013) en de richtlijn herstel en afwikkeling
van banken en beleggingsondernemingen (Richtlijn 2014/59/EU). Hiermee wordt beoogd
het herstel- en afwikkelingvermogen van kredietinstellingen in de EU te verbeteren
en verder te harmoniseren. Het voorstel wijzigt enkele eisen omtrent de in aanmerking
komende passiva, ook wel MREL9 genoemd. Specifiek codificeert het voorstel de opbouw en uitwisselbaarheid van MREL
voor entiteiten binnen dezelfde bankengroep met complexe eigenschapsstructuren. Dit
noemen we ook wel de «interne MREL». Aanpassingen zullen volgens de Commissie versneld
moeten worden ingevoerd, aangezien bepaalde MREL-eisen per 1 januari 2024 van kracht
worden en sommige bindende vereisten al per 1 januari 2022.
b) Impact assessment Commissie
In haar impact assessment beoordeelt de Commissie verschillende beleidsopties. Het basisscenario voor deze
beoordeling zijn de huidige regels. Ten aanzien van de implementatie van de finale
Bazel 3-standaarden omschrijft de Commissie drie opties; (1) volledige implementatie
van de Bazel-standaarden, (2) implementatie van de standaarden met een aantal EU-specifieke
aanpassingen en (3) implementatie van de standaarden met een aantal EU-specifieke
aanpassingen en een verlenging van de transitiefase met twee jaar. Op basis van een
analyse van de effectiviteit, efficiëntie en coherentie van de opties geeft de Commissie
de voorkeur aan de derde optie. De inschatting van de EBA, op basis van data uit het
vierde kwartaal van 2019, is dat deze optie leidt tot een stijging van de minimale
kapitaalvereisten tussen de 0,7% en 2,7% in 2025 en tussen de 6,4% en 8,4% in 2030.
Deze impact wordt met name veroorzaakt door de introductie van de kapitaalvloer. De
impact voor kleinere banken, die doorgaans minder vaak gebruik maken van interne modellen,
is daardoor beperkt. Van de 99 onderzochte grootbanken voldoen er 89 op dit moment
al aan deze eisen. De tien overige banken dienen gezamenlijk minder dan 27 miljard euro
aan kapitaal op te halen om aan de eisen uit het voorliggende voorstel te voldoen.
De impact van volledige implementatie van de Bazel-standaarden (optie 1) is een stijging
van de minimale kapitaalvereisten van 11,8% in 2023 en 18,5% in 2028. De impact van
optie 2 is gelijk aan de impact van optie 3, maar dan in 2023 in plaats van 2025 en
2028 in plaats van 2030.
Ten aanzien van de betere integratie van ESG-risico’s in het prudentiële raamwerk,
ziet de Commissie twee opties. De eerste optie is het op de korte termijn verbeteren
van het risicomanagement door banken en toezichthouders. Deze optie biedt de mogelijkheid
om op een later moment ESG-factoren te integreren in het kapitaaleisenraamwerk op
basis van een advies dat de EBA in 2023 verwacht uit te brengen. De tweede optie is
het meenemen van de huidige, meer beperkte, stand van zaken van het onderzoek naar
de opname van ESG-factoren in het kapitaaleisenraamwerk. De Commissie spreekt haar
voorkeur uit voor de eerste optie en heeft hier ook haar voorstel op gebaseerd.
Ten aanzien van het versterken van de consistentie van de bevoegdheden van toezichthouders,
bijvoorbeeld voor derde landen bijkantoren, ziet de Commissie twee mogelijkheden.
De eerste optie is het behoud van de nationale discretie van lidstaten, maar hierin
de informatievoorziening wel te verbeteren. De tweede optie is de Europese harmonisatie
van deze bevoegdheden. De voorkeur van de Commissie gaat uit naar de laatste optie
omdat dit de rechtszekerheid en het toezicht versterkt. Uit de impactbeoordeling blijkt
dat er in de EU op dit moment 106 derde landen bijkantoren zijn die onder het nieuwe
regime zouden vallen, waarvan twee in Nederland.
Tenslotte heeft de Commissie ook twee opties overwogen voor het beperken van de administratieve
lasten en het verbeteren van de markttoegang tot prudentiële informatie. In de eerste
optie delen banken alleen hun kwantitatieve prudentiële informatie via een single
access point met de EBA en in de tweede optie ook hun kwalitatieve data. De voorkeur
van de Commissie gaat uit naar de laatste optie om de informatiebeschikbaarheid zo
efficiënt mogelijk in te richten.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De inzet van het kabinet is erop gericht dat de prudentiële regels voor banken voldoende
risicogebaseerd zijn en dat banken goed gekapitaliseerd zijn. Een sterke kapitalisatie
van banken is van belang om de financiële stabiliteit binnen de EU te waarborgen.
Hierdoor zijn banken in staat hun maatschappelijke rol als financier van burgers en
bedrijven te blijven vervullen, ook als het economisch tegenzit. Dit is ook in lijn
met de motie van het lid Bruins van juni 2020, waarin het kabinet wordt opgeroepen
om zich richting Basel V in te zetten voor strengere kapitaalvereisten en een hogere
leverage ratio.10
Het Ministerie van Financiën heeft in juni jl. samen met De Nederlandsche Bank (DNB)
een openbaar document opgesteld waarin de voorlopige Nederlandse prioriteiten voor
de implementatie van de finale Bazel 3-standaarden zijn uitgewerkt.11 In het document wordt opgeroepen tot een tijdige, prudente en adequate implementatie
van de standaarden omdat dit bijdraagt aan de weerbaarheid van de Europese bankensector
en de stabiliteit van de economie. Bovendien moeten de Bazel-standaarden een mondiaal
gelijker speelveld en een consistente toepassing van interne modellen waarborgen.
In aanvulling hierop riep Nederland in het document onder meer op om de risico’s ten
aanzien van duurzaamheid beter te integreren in het prudentiële raamwerk en om een
leverage ratio opslag te introduceren voor overige systeemrelevante banken (zogeheten
O-SIIs). De Commissie zal uiterlijk in juni 2022 haar onderzoek naar deze opslag publiceren
in het kader van de aankomende herziening van het macroprudentiële raamwerk.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt in algemene zin de doelstelling van de Commissie om met haar voorstel
bij te dragen aan een weerbare Europese bankensector. Wel merkt het kabinet op dat
de Commissie op enkele onderdelen in haar voorstel afwijkt van de Bazel-standaarden,
en reeds bestaande afwijkingen in stand houdt. Hier is het kabinet kritisch op. Het
kabinet zet in op een zo spoedig mogelijke implementatie van de Bazel standaarden,
gegeven het belang van de verdere versterking van de Europese bankensector en het
in lijn brengen van de Europese regels met de internationale standaarden. Wel lijkt
een eerdere invoering dan 2025 uitdagend, mede met het oog op de onderhandelingen
in de Raad en het Europees Parlement en de nationale implementatie van wet- en regelgeving.
Ten aanzien van het voorstel voor een verordening tot aanpassing van de verordening
kapitaalvereisten, zet het kabinet zich in om de vergelijkbaarheid van kapitaalposities
tussen banken te vergroten. Dit is in lijn met het doel van de finale Bazel 3-standaarden.
Eén van de belangrijkste voorstellen die de Commissie in dat kader doet, is de invoering
van de kapitaalvloer. Het kabinet steunt de Commissie in haar voorstel voor een zogenaamde
single stack benadering, die aansluit bij de vormgeving van de kapitaalvloer in het Bazel-akkoord.
Deze toepassing van de kapitaalvloer waarborgt dat alle kapitaalvereisten op een eenduidige
manier worden berekend. Hiermee wordt op een zo eenvoudig mogelijke manier de variabiliteit
in kapitaalvereisten tussen banken beperkt.
Verder begrijpt het kabinet dat de Commissie een compromis heeft willen vinden ten
aanzien van het niveau van toepassing van de kapitaalvloer. Toch is het volgens het
kabinet in het huidig regelgevend kader ongebruikelijk dat kapitaalsvereisten enkel
gelden voor de moederbank en niet voor alle dochterondernemingen. Het kabinet zal
bij de onderhandelingen in de Raad gezamenlijk optrekken met lidstaten die de kapitaalvloeren
ook op het niveau van een dochteronderneming willen toepassen. Hierdoor wordt de weerbaarheid
van deze dochterondernemingen versterkt.
Het voorstel bevat twee belangrijke transitievoorstellen voor de berekening van de
kapitaalvloer met betrekking tot hypotheken en bedrijven zonder externe kredietbeoordeling.
Het kabinet zet zich ervoor in dat deze transitievoorstellen hun tijdelijk karakter
behouden. Op de middellange termijn dient er volgens het kabinet sprake te zijn van
volledige implementatie van de kapitaalvloer.
Los van het feit dat het kabinet kritisch staat tegenover afwijkingen van de Bazel-standaarden,
geldt specifiek met betrekking tot de tijdelijk gunstigere risicowegingen voor laagrisicohypotheken
dat dit als een lidstaatoptie in het voorstel is opgenomen. Dat brengt het risico
met zich mee dat er verschillen ontstaan tussen lidstaten. Dit maakt de vergelijking
van kapitaalratio’s lastiger, verstoort mogelijk tijdelijk het gelijke speelveld en
zou daarom voorkomen moeten worden.
Ten aanzien van bedrijven zonder externe kredietbeoordeling mogen banken voor de berekening
van de kapitaalvloer tijdelijk een gunstiger risicogewicht gebruiken, mits de geschatte
kans op wanbetaling laag is. Het kabinet erkent dat het aantal bedrijven zonder externe
kredietbeoordeling in de EU relatief hoog is. Voor het kabinet is het echter van belang
dat dit een tijdelijke maatregel is om de periode te overbruggen tot hiervoor een
oplossing is gevonden. Het kabinet roept daarom de Europese toezichthouders op om
ambitieus invulling te geven aan het voorgestelde mandaat voor een rapport over het
functioneren van het kredietbeoordelingsraamwerk in de EU. Dit rapport dient concrete
aanbevelingen te bevatten om de beschikbaarheid van externe kredietbeoordelingen in
Europa te vergroten. Over deze aanbevelingen moet snel besluitvorming kunnen plaatsvinden.
Hoewel het kabinet liever had gezien dat de supporting factors voor infrastructuurprojecten
en het MKB werden vervangen door de nieuwe gunstigere risicogewichten voor infrastructuur
en MKB die volgen uit de finale Bazel 3-standaarden, kan het kabinet wel het voorstel
van de Commissie steunen waaruit volgt dat banken de bestaande Europese supporting
factors niet mogen stapelen met de nieuwe gunstigere risicogewichten. Hierdoor wordt
een dubbele korting voorkomen.
Het kabinet heeft begrip voor de kenmerken van specialised lending in de EU en begrijpt
daarom dat er extra categorieën worden opgenomen conform de Bazel-standaarden. Het
kabinet staat kritisch tegenover de voorstellen die verder gaan dan Bazel ten aanzien
van hoge kwaliteit objectfinanciering. Het kabinet zet zich in voor strikte criteria
om hiervoor in aanmerking te komen.
Verder heeft het kabinet begrip voor het voorstel van de Commissie om af te stappen
van de huidige praktijk van onderpandwaardering op basis van de marktwaarde van hypotheken.
Het kabinet steunt dit omdat het de procycliciteit vermindert ten opzichte van de
huidige situatie. Bovendien houdt het voorstel rekening met de relatieve lange looptijden
van hypotheken in bepaalde lidstaten, zoals bijvoorbeeld in Nederland.
Het kabinet steunt verder het voorstel van de Commissie ten aanzien van de nieuwe
differentiatie van risicogewichten voor investeringen in aandelen. Deze differentiatie
volgt uit de Bazel-standaarden. De Commissie introduceert voor deze standaarden ook
een infaseringstermijn van vijf jaar, hetgeen eveneens conform de Bazel-standaarden
is. Het kabinet vindt het van belang dat deze periode een tijdelijk karakter heeft
en hier niet permanent van afgeweken wordt. In aanvulling hierop kennen lange termijn,
strategische investeringen een preferentiële behandeling. Het kabinet zet zich ervoor
in dat de investeringen die hiervoor in aanmerkingen komen voldoende zijn ingekaderd.
Tevens steunt het kabinet de introductie van kapitaalvereisten ten aanzien van de
FRTB. Het kabinet zet zich ervoor in dat deze kapitaalvereisten niet met uitstel geïntroduceerd
worden. Echter begrijpt het kabinet de overweging van de Commissie om af te wijken
van te snelle implementatie indien mondiale implementatie achterblijft.
Het kabinet verwelkomt de rapportageverplichting die de Commissie voorstelt ten aanzien
van CVA-risico’s. De Commissie houdt vast aan bestaande uitzonderingen, waardoor bepaalde
transacties uitgezonderd blijven van kapitaalvereisten. Banken dienen wel de fictieve
kapitaalimpact van de CVA-uitzonderingen te rapporteren aan de toezichthouder. Hoewel
het Kabinet geen voorstander is van de bestaande uitzonderingen, zijn de voorgestelde
rapportageverplichtingen een belangrijke verbetering ten opzichte van de status quo.
De Commissie stelt voor om historische verliezen niet mee te nemen in de berekening
van het operationeel risico. Hoewel het kabinet liever had gezien dat deze verliezen
wel meegenomen worden, staat Bazel het voorstel van de Commissie toe. Uit het voorstel
volgt wel dat grote banken de verplichting hebben om jaarlijks hun operationeel verlies
te berekenen en hierover te rapporteren. Dit vindt het kabinet van belang omdat historische
verliezen in sommige gevallen een goede indicatie kunnen geven van toekomstige operationele
verliezen.
In haar voorstel verzoekt de Commissie de EBA om voor eind 2030 te rapporteren over
de gevolgen van de implementatie van finale Bazel standaarden voor de financiering
van de agrarische sector. Het kabinet erkent het belang van de financierbaarheid van
deze sector nu en in de toekomst en houdt hier aandacht voor in het vervolgtraject.
Omdat de impact op de financierbaarheid ook afhangt van de keuzes die banken maken
om aan de finale Bazel 3-eisen te voldoen, is het belangrijk om na inwerkingtreding
van de verordening de gevolgen te monitoren. Het kabinet staat daarom positief tegenover
het voorgestelde onderzoek. Het kabinet wil zich daarbij inzetten voor een additionele
tussentijdse impactanalyse door de EBA, om ook gedurende de infaseringstermijn van
de eisen uit de verordening zicht te houden op de mogelijke gevolgen voor de financiering
van de agrarische sector.
Tenslotte steunt het kabinet de doelstelling om de administratieve lasten voor banken
waar mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door middel van de voorgestelde wijzigingen
in de rapportageverplichtingen voor relatief kleine banken.
Ten aanzien van het tweede deel van het pakket, het voorstel voor een verordening
tot aanpassing van de kapitaalvereisten, verwelkomt het kabinet de betere integratie
van ESG-risico’s in pijler 2, het bankspecifieke deel van het kapitaaleisenraamwerk.
Ook verwelkomt het kabinet de nieuwe rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen
voor dit type risico’s. Het kabinet ziet met name waarde in de verplichting voor banken
om hun korte-, middellange- en langetermijnrisico’s in kaart te brengen. Het kabinet
vindt het daarnaast van groot belang dat duurzaamheidsrisico’s ook in pijler 1, het
generieke deel van het raamwerk dat voor alle banken geldt, worden verankerd. Hiervoor
is een gedegen, kwantitatieve, analyse van belang omdat eisen te allen tijde risico-gebaseerd
dienen te zijn. In dat kader vindt het kabinet het positief dat het rapport van EBA
over dit thema sneller dan eerder was toegezegd wordt opgeleverd.
Ook steunt het kabinet het voorstel van de Commissie om een Europees regime te introduceren
voor bijkantoren van banken met een zetel buiten de EU. Het kabinet is van mening
dat hiermee wordt bijgedragen aan een gelijker speelveld. Daarnaast dragen ook de
nieuwe, proportionele, eisen voor kapitaal, liquiditeit en rapportage bij aan de weerbaarheid
van deze bijkantoren.
Tevens verwelkomt het kabinet de harmonisatie van de geschiktheidstoets. Het voorstel
van de Europese Commissie komt in grote mate overeen met de in Nederland geldende
praktijk. Zo kent Nederland bijvoorbeeld al een ex ante toetsing op geschiktheid en
kan de toezichthouder ingrijpen bij niet (meer) voldoen aan het geschiktheidsvereiste.
Het voorgestelde raamwerk betreft minimumharmonisatie en biedt ruimte om nationaal
een strenger toetsingsregime te hanteren. Het kabinet zal ervoor waken dat deze nationale
ruimte blijft bestaan.
Ten aanzien van het derde deel van het pakket, het voorstel voor een verordening tot
wijziging van de verordening kapitaalvereisten en de richtlijn herstel en afwikkeling
van banken en beleggingsondernemingen, steunt het kabinet de doelstelling van de Commissie
om de afwikkelbaarheid van complexe bankengroepen te waarborgen. Nederland is altijd
voorstander geweest van een hoge MREL-eis voor banken, dat MREL van goede kwaliteit
is door achtergesteld te zijn ten opzichte van kwetsbare verplichtingen en dat de
MREL door banken tijdig wordt opgebouwd.12 Daarom staat het kabinet positief tegenover technische wijzigingen die bestaande
afspraken concretiseren over de verdelingen van interne MREL binnen bankengroepen.
Bij afspraken omtrent interne MREL binnen bankengroepen heeft het kabinet oog voor
de bescherming van deposanten in lidstaten waar dochterbanken en bijkantoren zich
vestigen. Interne MREL kan direct vanuit een moederbank naar dochterondernemingen
uitstaan of indirect via tussenliggende holdings. De afwikkelbaarheid van de bankengroep
staat hierin voor Nederland voorop, evenals een eerlijk speelveld tussen bankengroepen,
rekening houdende met hun structuur en de resolutiestrategie die daarbij hoort.
Tot slot zet het kabinet zich er, conform eerdere toezeggingen, voor in om op den
duur op een prudente wijze gebruik te kunnen maken van enkel een modelmatige waardering
bij hypotheekverstrekking, mede gezien de ontwikkeling van deze modellen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In de Raad is er aan de ene kant een relatief grote groep lidstaten die, op specifieke
onderdelen die voor hen van belang zijn, flexibel met de implementatie van de Bazel-standaarden
wil omgaan, om de impact op de bankensector te beperken. Aan de andere kant zijn er
lidstaten, waaronder Nederland, die pleiten voor zo volledig mogelijke implementatie
van de standaarden om de financiële stabiliteit te versterken. Het Europees Parlement
lijkt langs dezelfde lijnen verdeeld. Het parlementslid Jonás Fernández van de Fractie
Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten (S&D) is de rapporteur. De schaduwrapporteur
is Othmar Karas van de Europese Volkspartij (EVP).
De Commissie heeft als uitgangspunt voor haar voorstel genomen dat de implementatie
niet mag leiden tot een significante toename in kapitaalvereisten voor de banken binnen
de EU. Hierbij houdt de Commissie rekening met bepaalde eigenschappen van de Europese
financiële sector en het internationale speelveld. Vierentwintig Europese toezichthouders
hebben zich middels een gemeenschappelijke brief uitgesproken voor een onverkorte
Europese invoering van de finale Bazel 3-standaarden.13 De ECB en EBA hebben ook laten weten dat implementatie bijdraagt aan het beter functioneren
van het Europese en wereldwijde financiële systeem.14
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de EU voor de drie
voorstellen is positief. De voorstellen zijn gebaseerd op artikel 114 (de twee voorgestelde
verordeningen) en artikel 53, eerste lid (de voorgestelde richtlijn), van het VWEU.
Op grond van artikel 114 is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen ten aanzien
van de instelling en de werking van de interne markt. Artikel 53, eerste lid geeft
de EU de bevoegdheid richtlijnen vast te stellen betreffende de toegang tot werkzaamheden
anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan. Daartoe kunnen ook bepalingen
worden begrepen betreffende de toegang tot de activiteiten van banken. Het kabinet
kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De te wijzigen verordening kapitaalvereisten
en de richtlijnen kapitaalvereisten en herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen
zijn eveneens op basis van deze twee verdragsartikelen vastgesteld. Op het terrein
van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten
(zie artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van subsidiariteit voor alle drie de voorstellen
is positief. Het doel van de voorstellen is om bij te dragen aan de interne markt
voor financiële dienstverlening door banken. Naar aanleiding van diverse mondiale
en Europese ontwikkelingen, waaronder de implementatie van de internationale finale
Bazel 3-standaarden, de Europese transitie naar een duurzame economie en de Brexit,
worden de hierboven besproken wijzigingen voorgesteld. Deze hebben het doel om een
bijdrage te leveren aan de financiële stabiliteit en de financiering van de economie
in de nasleep van de COVID-19-crisis te waarborgen. Lidstaten kunnen deze doelstellingen
niet zelf op centraal, regionaal of lokaal niveau bewerkstellingen, onder meer vanwege
het grensoverschrijdende karakter van de werkzaamheden van banken. Door optreden op
EU-niveau wordt ook het gelijke speelveld voor banken gewaarborgd. Om die redenen
is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van proportionaliteit voor alle drie de voorstellen
is positief. De voorgestelde aanpassingen hebben tot doel om de financiële stabiliteit
te beschermen en de financiering van de economie te waarborgen. Hiervoor worden de
internationale finale Bazel 3-standaarden geïmplementeerd. Daarnaast worden aanpassingen
voorgesteld om ESG-risico’s beter in het toezichtraamwerk te integreren, het toezicht
op derde landen bijkantoren te versterken en de regelgeving met betrekking tot resolutie
effectiever toe te passen. Deze wijzigingen zijn geschikt om de werking van het regelgevend
kader voor banken te verbeteren en de doelstellingen van de voorstellen te bereiken.
Bovendien gaan de voorstellen niet verder dan noodzakelijk. Zo wordt specifiek rekening
gehouden met de proportionaliteit van rapportagevereisten voor relatief kleinere banken,
bijvoorbeeld op het gebied van ESG-risico’s en soepelere vereisten voor kleine bijkantoren
van derde landen banken. Tenslotte acht het kabinet dat minder ingrijpend optreden
onvoldoende zou zijn om de doelstellingen van de wijzigingen te bereiken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel heeft geen consequenties voor de EU-begroting. Indien er toch gevolgen
zijn voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen
gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de
EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van
de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel heeft geen financiële consequenties voor de rijksoverheid en de medeoverheden.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijk
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft financiële consequenties voor Europese banken. Zij zullen kosten
moeten maken om aan de nieuwe eisen die volgen uit de wijziging van de regelgeving
te voldoen. Hiervoor zullen ze diverse onderdelen van hun bedrijfsprocessen moeten
aanpassen, bijvoorbeeld die onderdelen die betrekking hebben op het inschatten van
het risico van bepaalde blootstellingen.
De regeldruk van het voorstel probeert de Commissie zo veel als mogelijk te beperken.
Zo wordt rekening gehouden met de proportionaliteit van rapportagevereisten in het
licht van de grootte van de bank. Daarnaast bevat het voorstel een initiatief om de
regeldruk te verlagen door de introductie van een single access point voor prudentiële
informatie.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De inzet van de Commissie is om de concurrentiekracht van Europese banken te waarborgen.
Daarnaast is het doel van de Commissie om met dit voorstel de internationale finale
Bazel 3-standaarden in de EU te implementeren. Binnen het BCBS is afgesproken dat
alle jurisdicties die lid zijn van het BCBS deze standaarden implementeren. Met dit
voorstel draagt de Commissie, mits de Bazel-standaarden niet te veel verwaterd worden,
daarom bij aan een mondiaal gelijker speelveld voor banken.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
DNB en de ECB zijn belast met het prudentieel toezicht op banken. Het voorstel zal
tot aanpassing van de Wet op het Financieel toezicht (Wft) en de daarbij behorende
lagere regelgeving leiden.
Het voorstel voor wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten introduceert op het
terrein van sanctionering een geharmoniseerd regime voor zogenaamde periodieke boetebetalingen.
Dit verschijnsel is reeds, in vergelijkbare zin, bekend in de Nederlandse wet- en
regelgeving als een last onder dwangsom, die in de context van het bankentoezicht
ook opgelegd kan worden. De Commissie stelt voor om deze «boetes» per dag te laten
vaststellen, terwijl het Nederlandse recht hierin meer discretie voor de toezichthouder
laat. Het kabinet zal inzetten op een optie waarbij het aan de toezichthouder is om
te bepalen of deze periodieke boete betalingen zullen plaatsvinden per dag of over
een andere periode.
In het voorstel voor wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten zitten enkele bevoegdheden
die toegepast kunnen worden op basis van het principe van lex silencio positivo. Het
gaat om de notificatieprocedures voor, kort gezegd, gekwalificeerde deelnemingen,
overdracht van activa en passiva en fusies/splitsingen. De voorstellen harmoniseren
daarmee bestaande, vergelijkbare, bevoegdheden in Nederland ten aanzien van dit soort
handelingen. Voor die handelingen is van de toezichthouder onder huidig recht een
verklaring van geen bezwaar nodig, waarbij ook een lex silencio positivo van toepassing
is.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel ter wijziging van de verordening kapitaalvereisten bevat diverse bepalingen
waarin de Commissie een bevoegdheid wordt toegekend om gedelegeerde handelingen vast
te stellen.
Het betreft in de eerste plaats de bevoegdheid om de relevante definities voor prudentiële
consolidatie aan te passen (art. 18(10)), de vaststelling van de alfa bij tegenpartijrisico
(465, vierde lid) de behandeling van specialised lending blootstellingen aan te passen
(art. 495b, tweede lid), de behandeling van leasing blootstellingen aan te passen (art. 495c, tweede lid) en de behandeling van kredietverzekering
aan te passen (art. 506).
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het hierbij niet gaat om het
vaststellen van essentiële onderdelen van de verordening. Deze bevoegdheden zien op
het aanvullen en kalibreren van artikelen van de verordening, waardoor de keuze voor
delegatie (i.p.v. uitvoering) voor de hand ligt. Het kabinet beoordeelt deze bevoegdheidstoedeling
als wenselijk nu dit een zekere mate van flexibiliteit geeft om snel aanpassingen
te maken. De voorgestelde bevoegdheden zijn voldoende afgebakend, bijvoorbeeld omdat
de Commissie hierbij een rapport van de EBA in acht moet nemen.
Daarnaast wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid toe te kennen gedelegeerde
handelingen vast te stellen om bij de implementatie van de FRTB rekening te houden
met het mondiale speelveld (artikel 461a). Het kabinet acht ook het toekennen van
deze bevoegdheid mogelijk, aangezien het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen
betreft. Het kabinet vindt het bovendien wenselijk dat hiermee de mogelijkheid bestaat
om op een snelle manier bij gedelegeerde verordening af te wijken van te snelle implementatie
indien mondiale implementatie achterblijft. Door de keuze voor een gedelegeerde verordening
hoeft niet het gewone wetgevingsproces belast worden met een wijziging van de verordening
zelf. Het kabinet acht de keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering) passend, omdat
de gedelegeerde handeling leidt tot een wijziging van de verordening. De voorgestelde
bevoegdheid is voldoende afgebakend, omdat de mogelijkheid om de inwerkingtreding
bij gedelegeerde verordening uit te stellen is begrensd tot maximaal twee jaar. Wel
zou het goed zijn als de Commissie zich bij het inzetten van deze bevoegdheid moet
baseren op een rapport van de EBA. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen.
Zowel het voorstel ter wijziging van de verordening kapitaalvereisten, als het voorstel
ter wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten kennen de Commissie daarnaast de
bevoegdheid toe om gedelegeerde verordeningen (ex artikel 290 VWEU) vast te stellen
op basis van door EBA opgestelde technische reguleringsnormen. Voor de verordening
kapitaalvereisten betreft dit grondslagen in de artikelen 34, 104, achtste lid, 104c,
vierde lid, 111, achtste lid, 122 bis, vierde lid, 124, negende lid, 147, achtste
en elfde lid, 151, dertiende lid, 157, zesde lid, 182, vijfde lid, 314, zesde lid,
315, derde lid, 316, derde lid, 318, negende lid, 320, derde lid, 321, tweede lid,
323, tweede lid, 325, negende lid, 325j, zevende lid, 325bc, 325bf, tiende lid, 382,
zesde lid, 383a, derde tot en met vijfde lid. Voor de richtlijn kapitaalvereisten
betreft dit grondslagen in de artikelen 27b, zevende lid, 48c, vijfde lid, 48d, vierde
lid, 48i, vierde lid, 48j, vierde lid, 48k, zevende lid, 48o, zesde lid, 48q, zevende
lid, 91b, negende lid, en 91d, zevende lid. Deze artikelen zien op uitwerking van
extra criteria, technische elementen, methodologieën voor berekeningen van risico
en andere aanvullende informatie die aangeleverd moet worden voor de beschreven procedures.
Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheden mogelijk, omdat het ook hier om
niet-essentiële onderdelen van het voorstel gaat. De uit te werken gedelegeerde handelingen
zien op criteria, indicatoren, methodologieën en verdere detailleringen van de hoofdnormen
die in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten zelf komen te staan. Het kabinet
acht de toekenning van deze bevoegdheden tevens wenselijk, omdat de nadere uitwerking
van artikelen de gewone wetgevingsprocedure minder belast en het flexibiliteit oplevert
door de technische details voor te laten stellen door de EBA en de nationale toezichthouders.
De keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering) ligt voor de hand, omdat de technische
reguleringsnormen leiden tot een aanvulling van de richtlijn en verordening. De bevoegdheden
zijn naar het oordeel van het kabinet goed afgebakend. De doelstellingen en inhoudelijke
grenzen zijn afdoende duidelijk gedefinieerd. De vaststelling van deze gedelegeerde
handelingen vindt zoals gebruikelijk in het Europees bankenrecht plaats volgens de
bijzondere procedure uit de EBA-verordening (artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1093/2010).
Deze houdt in essentie in dat EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen ter vaststelling
aan de Commissie voorlegt. De Commissie informeert in elke stap van het proces onmiddellijk
het Europees Parlement en de Raad over de inhoud daarvan. De lidstaten worden via
de Raad geïnformeerd.
De voorstellen voor wijziging van de verordening en richtlijn kapitaalvereisten geven
de Commissie voorts de bevoegdheid uitvoeringshandelingen (ex artikel 291 VWEU) vast
te stellen op basis van ontwerpen van door de EBA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen.
Voor de verordening kapitaalvereisten betreft dit grondslagen in de artikelen 315,
derde lid, 434a, eerste lid en 449a.
Voor de richtlijn kapitaalvereisten betreft dit grondslagen in de artikelen 21b, zesde
lid, 27c, derde lid, 27h, vierde lid, 27m, vierde lid, 48m, eerste lid, 91b, tiende
lid en 91d, achtste lid. Deze artikelen zien op uitwerking van gestandaardiseerde
procedures, uniforme formulieren en sjablonen die gebruikt moeten worden door banken
en toezichthouders.
Het kabinet acht het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie mogelijk omdat
het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de regelgeving betreft. De
uitvoeringsnormen zijn namelijk slechts van technische aard, houden geen strategische
beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen niet inhoudelijk de voorwaarden voor de
toepassing van die handelingen. Bovendien vindt het kabinet toekenning van deze bevoegdheid
aan de Commissie wenselijk, aangezien de vaststelling middels deze bevoegdheden door
de Commissie van dergelijke technische aspecten de wetgevingsprocedure ontlast. Het
kabinet acht de keuze voor uitvoeringshandelingen (ex. artikel 291 VWEU) hier de juiste.
De betreffende uitvoeringshandelingen zijn er immers op gericht de regelgeving in
de lidstaten volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren. De vaststelling van deze
uitvoeringshandelingen vindt zoals gebruikelijk in het Europees bankenrecht plaats
volgens de bijzondere procedure uit de EBA-verordening (artikel 15 van Verordening
(EU) nr. 1093/2010). Deze houdt in essentie in dat EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen
ter vaststelling aan de Commissie voorlegt. De Commissie informeert in elke stap van
het proces onmiddellijk het Europees Parlement en de Raad over de inhoud daarvan.
De lidstaten worden via de Raad geïnformeerd.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De richtlijn dient in principe 18 maanden nadat deze in werking is getreden te zijn
geïmplementeerd in nationale wetgeving, waarbij voor sommige onderdelen een implementatietermijn
van 12 maanden geldt. Deze termijn is, gezien de complexiteit en de te doorlopen wetgevingstrajecten,
naar het oordeel van het kabinet te kort. Het kabinet zal aandacht vragen voor verlenging
van deze termijn.
De verordening tot wijziging van de verordening kapitaalvereisten wordt getrapt van
toepassing, waarvan het merendeel per 1 januari 2025 van toepassing is. Het kabinet
zet in op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding, gegeven de noodzaak van de verdere
versterking van de Europese bankensector en het tijdig in lijn brengen van de Europese
regels met de internationale Bazel-standaarden.
De verordening met betrekking tot het resolutieraamwerk treedt direct in werking na
publicatie in het Publicatieblad van de EU, met uitzondering van een aantal artikelen
die 6 maanden later van toepassing worden. Het kabinet beschouwt dit, mede gelet op
de te verwachten gevolgen van dit voorstel, als een redelijke termijn.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De uitwerking van het Europese prudentiële raamwerk zal ten aanzien van de belangrijkste
gegevens (kapitaalratio’s, leverage ratio en liquiditeit) doorlopend worden gemonitord
door het BCBS en de EBA. Dit maakt toekomstige evaluatie mogelijk. De EBA zal, samen
met de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten, werken aan de ontwikkeling van een
integrated reporting tool (EUCLID), waarvan de verwachting is dat deze zal werken als een bruikbaar instrument
om de impact van de hervormingen te monitoren en te evalueren. De Commissie zal bovendien
blijven participeren in de werkgroepen van de BCBS en de joint task force die is opgezet door de ECB en de EBA. Deze joint task force monitort de dynamiek
van de eigen vermogens- en liquiditeitsposities van instellingen, op mondiaal respectievelijk
EU-niveau. Verder zijn er een aantal nieuwe rapportageverplichtingen voor de EBA richting
de Commissie, bijvoorbeeld op het terrein van de financiering van de agrosector, kredietrisico
en operationeel risico. De voorstellen bevatten geen horizonbepaling en dat is naar
het oordeel van het kabinet wenselijk. Gezien de aard van de bestaande bepalingen
en de voorstellen zou een horizonbepaling niet passend zijn.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Europees voert de Europese Centrale Bank de handhaving van deze verordening en richtlijn
uit. In Nederland ziet DNB toe op de juiste toepassing van deze richtlijn en verordening
voor banken. DNB is goed geëquipeerd om haar toezicht- en handhavingstaken uit te
voeren. De nieuwe plichten en bevoegdheden die de toezichthouder op grond van dit
voorstel toekomen zullen implicaties hebben voor de werkzaamheden van DNB. De verwachting
is echter dat dit niet tot problemen leidt bij de uitvoering of handhaving. Het voorstel
leidt tot een lichte uitbreiding van de taken van de toezichthouder. DNB voorziet
extra inspanningen gedurende de implementatiefase maar verwacht dit structureel in
het huidige budget in te kunnen passen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.