Brief regering : Fiche: Anti-witwasverordening (AMLR) en anti-witwasrichtlijn (AMLD6)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3202
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Anti-witwasverordening (AMLR) en anti-witwasrichtlijn (AMLD6)
Fiche: Verordening ter oprichting AML Autoriteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3203)
Fiche: Verordening betreffende bij geldovermaking te voegen informatie (Kamerstuk
22 112, nr. 3205)
Fiche: Aanbeveling mandaat onderhandelingen handels- en samenwerkings-overeenkomst
EU-VK m.b.t. Gibraltar (Kamerstuk 22 112, nr. 3206)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Fiche: Anti-witwasverordening (AMLR) en anti-witwasrichtlijn (AMLD6)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel1
Verordening (EU) van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming van
het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of financieren
van terrorisme (AMLR)
Richtlijn (EU) van het Europees Parlement en de Raad betreffende de door de lidstaten
in te voeren mechanismen ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel
voor het witwassen van geld of financieren van terrorisme en betreffende de intrekking
van Richtlijn (EU) 2015/849 (AMLD6)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
20 juli 2021
c) Nr. Commissiedocument
AMLR: COM(2021) 420
AMLD6: COM(2021) 423
d) EUR-Lex
AMLR: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52021PC0420
AMLD6: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52021PC0423
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
AMLR: SWD(2021) 190, 191
AMLD6: SWD(2021) 190, 191
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën, in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De voorstellen bevatten regels gericht op het voorkomen van het gebruik van het financiële
stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme (anti-money laundering/countering the financing of terrorism; AML/CFT), en maken onderdeel uit van het AML/CFT-pakket dat de Commissie op 20 juli 2021
uitbracht. Dat pakket bestaat uit vier wetgevende voorstellen: AMLR, AMLD6, een verordening
ter oprichting van een Europese anti-witwasautoriteit (AMLA verordening);2 en een herziening van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie
(Verordening (EU) 2015/847).3 De Commissie heeft de publicatie van deze voorstellen op 7 mei 2020 aangekondigd
in haar mededeling over het actieplan voor een alomvattend EU-beleid ter voorkoming
van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.4 Met de introductie van de AMLR en AMLD6 wordt een deel van de regels uit de bestaande
anti-witwasrichtlijn (AMLD) in een verordening geplaatst, en worden de regels op een
aantal terreinen verder uitgewerkt en aangescherpt. De Commissie beoogt met deze voorstellen
het Europees AML/CFT-raamwerk te versterken door het regelgevend kader te harmoniseren.
De AMLR beoogt een eenduidig regelgevend kader in het leven te roepen voor instellingen
die onder de reikwijdte van deze verordening vallen (meldingsplichtige instellingen)
waar het gaat om AML/CFT. De AMLR bevat in hoofdzaak het volgende: (a) verplichtingen
voor meldingsplichtige instellingen omtrent AML/CFT; (b) regels omtrent transparantie
over uiteindelijk belanghebbenden van juridische entiteiten en juridische constructies;
(c) regels ter voorkoming van misbruik van instrumenten aan toonder; en (d) regels
ter invoering van een limiet voor contante betalingen.
Onder a) vallen onder meer verplichtingen voor meldingsplichtige instellingen ten
aanzien van het interne risicobeleid, compliance functies, integriteit van het personeel,
het (deels laten) uitvoeren van het cliëntenonderzoek (waaronder regels ten aanzien
het vereenvoudigd cliëntenonderzoek en het verscherpt cliëntenonderzoek, inclusief
politiek prominente personen (politically exposed persons; PEPs)), en het monitoren van transacties. Voorts zijn regels opgenomen over derde
landen die uitdagingen kennen op het gebied van AML/CFT. Ook bevat de AMLR de verplichting
voor meldingsplichtige instellingen om verdachte of, de in Nederland gehanteerde term
«ongebruikelijke» transacties te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU). De voornoemde verplichtingen waren grotendeels reeds onderdeel van de gewijzigde
vierde anti-witwasrichtlijn (AMLD5)5, maar worden met de voorgestelde verordening verder geharmoniseerd. Ten aanzien van
de reikwijdte van het AML/CFT-raamwerk geldt dat in de AMLR de groep meldingsplichtige
instellingen wordt uitgebreid, onder andere met crowdfundingdienstverleners die niet
onder Verordening (EU) 2020/15036 vallen alsmede zogeheten investment migration operators die onderdanen van derde landen helpen verblijfsrechten in een lidstaat van de Europese
Unie (EU) te verkrijgen in ruil voor een bepaalde vorm van investering. Voor de meeste
handelaren geldt dat voor hen de verplichting om cliëntonderzoek te doen en meldingen
te maken vervalt, met de introductie van een limiet voor contante betalingen. Ten
slotte bevat het voorstel regels over gegevensbescherming en het bewaren van gegevens.
De AMLD6 bouwt tezamen met de AMLR voort op de huidige AMLD5. Het voorstel bevat in
dit kader een verdere uitwerking van de taken en bevoegdheden van FIUs, waaronder
de mogelijkheid om spoedbevriezingen te verrichten. Daarnaast bevat het voorstel bepalingen
omtrent de samenwerking tussen FIUs en de wijze waarop FIUs feedback geven aan meldingsplichtige
instellingen. Verder bevat de AMLD6 bepalingen omtrent de bevoegdheden en de invulling
van het risico-gebaseerd toezicht door toezichthouders, en bepalingen omtrent samenwerking
met andere EU-toezichthouders. Dit laatste onder meer in de vorm van colleges van
toezichthouders. Voorts bevat het voorstel ook bepalingen omtrent de registers van
uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owner; UBOs) van juridische entiteiten en van trusts en soortgelijke juridische constructies
(zogenaamde UBO-registers). Hierbij wordt onder meer de rol van de beheerder van het
register versterkt met meer bevoegdheden om te borgen dat de geregistreerde gegevens
adequaat, accuraat en actueel zijn. Ten slotte bevat het voorstel bepalingen omtrent
de koppeling van de nationale verwijzingsportalen bankgegevens op Europees niveau,
en bepalingen omtrent databescherming.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft in het impact assessment drie problemen geanalyseerd in het huidige
AML/CFT-raamwerk: i) een gebrek aan duidelijke en consistente regelgeving; ii) inconsistent
toezicht binnen de interne markt; iii) onvoldoende coördinatie en uitwisseling van
informatie tussen FIUs. Met deze voorstellen adresseert de Commissie het eerste probleem.
Het tweede en derde probleem worden geadresseerd met het voorstel betreffende de oprichting
van de Autoriteit ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en wijziging
van Verordeningen (EU) No 1093/2010, (EU) 1094/2010, (EU) 1095/2010.
Om dit probleem aan te pakken heeft de Commissie drie opties overwogen. Ten eerste
is overwogen de huidige EU-regels handhaven. Ten tweede is overwogen de regels die
van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten verder harmoniseren, waarbij lidstaten
de ruimte wordt gelaten om de bevoegdheden en verplichtingen van bevoegde autoriteiten
nader uit te werken. Ten slotte is overwogen verdergaande harmonisatie van de regels
die op meldingsplichtige entiteiten van toepassing zijn alsmede de regels omtrent
de bevoegdheden en verplichtingen van bevoegde autoriteiten en de FIU. Op basis van
de impact assessment heeft de Commissie voor de derde optie gekozen. De Commissie
heeft in dat kader geoordeeld dat deze optie het meest geschikt is om de inconsistenties
in nationale implementatie aan te pakken en een eenvormig Europees AML/CFT-raamwerk
te bevorderen. Daarnaast maakt deze optie het voor FIUs mogelijk om nauwer samen te
werken met andere partijen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Nederlandse beleid op het gebied van het tegengaan van het gebruik van het financiële
stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering heeft een nationale en internationale
component. Op nationaal vlak zet het kabinet sterk in op het voorkomen en bestrijden
van witwassen en terrorismefinanciering. Zo is in het plan van aanpak witwassen7 een scala aan maatregelen aangekondigd om barrières voor witwassen te verhogen, de
effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht op de naleving van AML/CFT-regels
te vergroten, en de opsporing en vervolging te versterken. In het BNC-fiche8 naar aanleiding van de mededeling van de Commissie inzake een actieplan voor een
alomvattend EU-beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme,
heeft het kabinet aangegeven uniforme regels in Europees en internationaal verband
noodzakelijk en wenselijk te vinden, evenals de oprichting van een Europese AML/CFT-toezichthouder
en een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor EU FIUs, vanwege het veelal grensoverschrijdende
karakter van witwassen en terrorismefinanciering. Eerder bepleitte de Minister van
Financiën de oprichting van een Europese AML/CFT-toezichthouder en de noodzaak voor
meer harmonisatie al in een gezamenlijk position paper met de Ministers van Financiën
van Duitsland, Frankrijk, Italië, Letland en Spanje.9 Daarnaast heeft het kabinet aangegeven de invoering van een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme
voor FIUs te steunen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in dit kader ook
een gezamenlijke position paper over de contouren van de oprichting van een coördinatie-
en ondersteuningsmechanisme voor FIUs in de EU, opgesteld door Italië, ondersteund,
evenals België, Tsjechië, Frankrijk, Griekenland, Polen en Spanje. Ten slotte blijft
Nederland inzetten op de versterking van grensoverschrijdende opsporing van financiële
criminaliteit, onder meer in het kader van de EU-agenda voor de aanpak van georganiseerde
criminaliteit, de interne veiligheid en het Europees politiepartnerschap.10
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de introductie van de AMLR en de AMLD6. Nederland heeft meermaals
opgeroepen tot de introductie van een verordening om het AML/CFT-raamwerk verder te
harmoniseren en de effectiviteit te verbeteren. De Commissie heeft in haar post mortem review11 een aantal grote witwaszaken geanalyseerd waar onder andere banken uit de EU betrokken
waren en geconcludeerd dat er sprake is van gefragmenteerde, inconsistente en ongecoördineerde
uitvoering en toepassing van de Europese AML/CFT-regelgeving. Het verschil in interpretatie
en toepassing van de Europese AML/CFT-regelgeving van en door nationale toezichthouders
ondermijnt daarmee de effectieve aanpak van witwassen en terrorismefinanciering binnen
de EU. Daarnaast hebben de Europese toezichthoudende autoriteiten in hun gezamenlijke
opinie van 4 oktober 201912 aangegeven dat de verschillen in nationale implementatie van de Europese AML/CFT-richtlijnen
het effectief functioneren van het AML/CFT-raamwerk ondermijnen. Het kabinet onderschrijft
in dit kader dan ook het belang van meer uniforme regels in Europees verband, temeer
vanwege het veelal grensoverschrijdende karakter van witwassen en terrorismefinanciering.
Het is van belang dat op Europees niveau wordt voortgebouwd op het regelgevend kader
dat mede met AMLD5 is neergezet. Daarbij dienen de standaarden die door de Financial
Action Task Force (FATF) zijn opgesteld te worden betrokken ter borging van (de conformiteit
met) het mondiale gelijk speelveld. Indachtig het nationale plan van aanpak witwassen
alsmede bovengenoemde position papers ondersteunt het kabinet de wetgevende voorstellen
van de Commissie.
Het kabinet merkt op dat het goed is dat de AMLR de kernverplichtingen die gelden
voor meldingsplichtige instellingen verder harmoniseert en op een aantal punten nader
uitwerkt, waaronder de verplichtingen die gelden voor het uitvoeren van cliëntenonderzoek
inclusief de identificatie van UBOs, en de bepalingen omtrent interne procedures en
groepsbeleid. Het harmoniseren van deze verplichtingen zal een gelijk speelveld binnen
de EU bevorderen en (misbruik van) verschillen in nationale implementatie tegengaan.
Het kabinet vindt het daarbij belangrijk dat de risico gebaseerde benadering blijft
gelden en de inspanningen van meldingsplichtige instellingen vooral gericht zijn op
klanten en activiteiten die het grootste risico op witwassen en terrorismefinanciering
vormen. Daarnaast bieden de AMLR en AMLD6 ruimte voor nadere uitwerking in lagere
regelgeving door de voorgestelde Europese AML/CFT-toezichthouder (de Anti-Money Laundering Authority; AMLA). De AMLR geeft meer duidelijkheid over de mogelijkheden voor meldingsplichtige
instellingen om gebruik te maken van elektronische identificatie en verificatie (e-ID).
Dit is goed voor innovatie en kan leiden tot effectievere en efficiëntere manieren
om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en lasten voor meldingsplichtige
instellingen te verlichten, doordat dit het verplichte onderzoek naar de identiteit
van een klant vergemakkelijkt.
Ten aanzien van PEPs biedt de AMLR op onderdelen verdere uitwerking en de verplichting
voor AMLA om richtsnoeren vast te stellen over het risiconiveau van bepaalde typen
PEPs. Het kabinet heeft hier aandacht voor, en zal ook hier inzetten op een proportionele
verhouding tussen de inspanningen die meldingsplichtige instellingen in dit kader
dienen te verrichten en het risico dat PEPs, hun familieleden en naaste geassocieerden
vormen.
Het AMLD6 en AMLR-raamwerk biedt ruimte om nationaal strengere regels te stellen aan
trustkantoren. Indien er sprake is van hogere risico’s bij een meldingsplichtige instelling,
kunnen er bijvoorbeeld extra eisen gesteld worden aan het verscherpt cliëntenonderzoek.
Andere nationale regels die gesteld worden aan trustkantoren, bijvoorbeeld in het
kader van maatschappelijk betamelijk gedrag, vallen buiten de reikwijdte van het AML/CFT-raamwerk.
Het kabinet acht het van belang de ruimte om strenge regels te stellen in deze sector
te behouden in verband met de hoge integriteitsrisico’s die deze sector in Nederland
met zich meebrengt.
Gegevensdeling is een cruciaal onderdeel van een effectieve aanpak van witwassen en
terrorismefinanciering. Wanneer bijvoorbeeld het cliëntenonderzoek van een meldingsplichtige
instelling zicht biedt op hogere risico’s, kan dit ook van belang zijn voor andere
meldingsplichtige instellingen. Het kabinet hecht dan ook grote waarde aan duidelijkheid
over wat er op dit gebied mogelijk is voor instellingen. Ook hecht het kabinet aan
voldoende ruimte voor instellingen om gegevens met elkaar te kunnen delen. Nederland
heeft daarom meermaals gepleit voor Europese richtsnoeren om dit mogelijk te maken.
Beide punten komen echter beperkt terug in het voorstel. Het kabinet zal deze punten
bij de onderhandelingen blijven benadrukken. Daarnaast wil het kabinet zich ervan
verzekeren dat het voorstel voldoende ruimte biedt voor bestaande initiatieven op
het gebied van gegevensdeling.
Het voorstel in de AMLR om te komen tot een limiet voor contante betalingen van maximaal
10.000 euro voor beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen, met uitzondering
van handelaren in edelmetalen en -stenen, wordt verwelkomd. Een EU-brede limiet op
contante betalingen is van belang om tegen te gaan dat criminelen uitwijken naar andere
lidstaten die een hoger of geen limiet op contacten betalingen kennen. De verordening
laat hierbij lidstaten de ruimte om een lager bedrag te hanteren. Het kabinet staat
positief tegenover het voorstel om een Europese limiet in te voeren, en hoewel in
de AMLR is bepaald dat de Commissie na drie jaar een rapport moet presenteren over
de noodzaak en proportionaliteit van verdere verlaging van deze limiet, zal het kabinet
tijdens de onderhandelingen inzetten op een verlaging ervan. In juni 2021 heeft Nederland
reeds een non-paper op expert-niveau opgesteld samen met België, Frankrijk, Italië
en Spanje om een lagere limiet te bepleiten.13
Het kabinet heeft bijzondere aandacht voor de gevolgen en het proces van de bepalingen
in de AMLR over de identificatie van derde landen met significante strategische tekortkomingen
in hun nationale AML/CFT-regimes, derde landen met tekortkomingen in de naleving van
hun nationale AML/CFT-regimes, en van derde landen die een bedreiging vormen voor
het financiële stelsel van de EU. Positief is dat bij de totstandkoming van deze lijsten
in het voorstel beter aansluiting lijkt te worden gezocht bij de lijsten van de FATF.
Wel is van belang dat lidstaten betrokken worden bij de totstandkoming van de lijsten,
en dat de vaststelling van de specifiek te nemen maatregelen door de meldingsplichtige
instellingen voldoende aansluit bij de geconstateerde risico’s. Het kabinet acht het
positief dat, in lijn met de Nederlandse inzet, de verdergaande FATF-standaarden voor
cryptodienstverleners zijn meegenomen in de AMLR. Hierdoor komt er een uniform integriteitskader
in de gehele EU voor aanbieders van cryptodiensten, die ook in lijn is met het voorstel
voor een verordening voor Markten in Crypto-Activa.14 Daarin zijn regels voorgesteld ten aanzien van prudentiële eisen, consumentenbescherming
en marktintegriteit. Het kabinet merkt evenwel op dat uitgevers (en beheerders) van
zogenaamde asset referenced tokens (ARTs), ook wel stablecoins genoemd, niet onder de reikwijdte van de AMLR vallen, terwijl deze partijen, met name
als zij het onderliggende stablecoinsysteem beheren, transacties tussen partijen behandelen
en daarmee een poortwachtersfunctie hebben. Daarnaast heeft de FATF in juni 2020 in
een rapport aan de G20 aangegeven dat stablecoins en de uitgevers ervan onder de FATF-aanbevelingen
vallen.15 Het kabinet zal zich er daarom voor inzetten om, waar uitgevers van stablecoins een
rol spelen in het uitvoeren van transacties, deze uitgevers binnen de reikwijdte van
het voorstel te brengen.
Het kabinet staat positief tegenover het voorstel in AMLD6 van de Europese koppeling
van de verwijzingsportalen bankgegevens. Dit betreft een portaal dat in het geval
van een opsporingsonderzoek bevraagd kan worden op bankgegevens. Daarnaast zal de
bepaling in AMLD6 ten aanzien van de spoedbevriezing voor FIUs worden bezien in het
kader van het conceptwetsvoorstel over dit onderwerp, dat dit najaar in consultatie
zal worden gebracht. Het blijft verder onder AMLD6 mogelijk om nationaal de toepassing
van de AML/CFT-regels uit te breiden naar andere sectoren (zoals thans in Nederland
bijvoorbeeld geldt voor taxateurs en pandhuizen). Hierbij wordt terecht een koppeling
gemaakt met de nationale risicobeoordeling witwassen en terrorismefinanciering (national risk assessment; NRA). Het kabinet zal echter kritisch bezien of het voorgestelde proces voldoende
ruimte laat om tijdig en adequaat te acteren op geconstateerde risico’s. In AMLD6
worden ook de bepalingen omtrent samenwerking en informatiedeling tussen nationale
toezichthouders van verschillende lidstaten onderling, waaronder in de vorm van colleges
van toezichthouders, en met FIUs en prudentiële toezichthouders verder uitgewerkt.
Het kabinet staat hier positief tegenover; goede samenwerking is belangrijk in het
voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme. Ook verwelkomt het kabinet
dat de voorstellen duidelijkheid geven omtrent de toegang van relevante informatie
in het kader van de primaire FIU-taak, namelijk het analyseren van meldingen van verdachte
transacties of, zoals in Nederland gehanteerd, ongebruikelijke transacties. Ook merkt
het kabinet op dat in de AMLD6 aandacht wordt besteed aan het probleem van de-risking, waarbij bepaalde sectoren stelselmatig problemen ondervinden bij toegang tot financiële
dienstverlening. Het is van belang dat toegang tot het betalingsverkeer gewaarborgd
blijft en het kabinet acht het positief dat er aandacht is voor dit probleem, en zal
in het bijzonder kijken naar de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen.
De AMLD6 bevat aanpassingen ten aanzien van de registers voor UBOs van juridische
entiteiten en van juridische constructies. Hoewel het kabinet positief staat tegenover
eventuele verbeteringen op het gebied van het vaststellen van UBOs en het functioneren
van de UBO-registers, zal het kabinet kritisch kijken naar wijzigingen die eventueel
gevolgen kunnen hebben voor de administratieve lasten van ondernemers, of gevolgen
voor de privacy. Daarbij dienen nut en noodzaak van de beoogde aanpassingen duidelijk
te zijn, en in dat kader volgen bepaalde aanpassingen naar de mening van het kabinet
te snel op de AMLD5 (en de implementatie daarvan door de lidstaten), waarbij bovendien
geldt dat de Europese koppeling van die registers nog niet is bewerkstelligd en hier
dus nog geen ervaring mee is.
a) Eerste inschatting van krachtenveld
Er is brede overeenstemming dat meer harmonisatie van regelgeving en toezicht in het
EU AML/CFT-raamwerk wenselijk en noodzakelijk is. In november 202016 heeft de Raad de Commissie opgeroepen om prioriteit te geven aan de voorstellen voor
wetgeving ter oprichting van een onafhankelijke Europese AML/CFT-toezichthouder met
directe en indirecte bevoegdheden en de introductie van een verordening. Tijdens de
extra ingelaste Economische en Financiële Raad van 26 juli jl. spraken veel lidstaten
op hoofdlijnen hun steun uit voor het pakket.
Het Europees Parlement heeft aangegeven ingenomen te zijn met de voornemens van de
Commissie om een verordening, een Europese AM/CFT-toezichthouder en een coördinatie-
en ondersteuningsmechanisme voor FIUs te introduceren.17
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van beide voorstellen is
positief. Beide voorstellen zijn gebaseerd op artikel 114 VWEU. Op grond van dit artikel
is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen ten aanzien van de instelling en de
werking van de interne markt. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag,
nu de voorstellen verstoring van de interne merkt beogen tegen te gaan. Op het terrein
van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten
(zie artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van beide voorstellen
is positief. Beide voorstellen hebben tot doel het gebruik van het financiële stelsel
voor witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Gezien het grensoverschrijdende
karakter van witwassen en terrorismefinanciering kan dit onvoldoende door de lidstaten
op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak
nodig. Door optreden op EU-niveau door middel van de introductie van de verordening
en de richtlijn – zeker nu dit wordt gecombineerd met de gelijktijdige introductie
van een Europese AML/CFT-toezichthouder – zal een gelijk speelveld voor meldingsplichtige
instellingen binnen de EU kunnen worden bereikt. Om die redenen is optreden op het
niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van beide voorstellen
is positief. Beide voorstellen hebben tot doel het gebruik van het financiële stelsel
voor witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Ten aanzien van de verordening
is het voorgestelde optreden geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat de introductie
van de verordening leidt tot meer harmonisatie van de AML/CFT-regels en het tegengaan
van verschillen in de implementatie. Dit leidt tot een meer effectieve aanpak, zeker
nu dit gecombineerd wordt met de gelijktijdige introductie van een Europese AML/CFT-toezichthouder.
Ten aanzien van de richtlijn is het voorgestelde optreden eveneens geschikt om de
doelstelling te bereiken, omdat hiermee verdere harmonisatie van AML/CFT-regels binnen
de EU wordt bewerkstelligd en het AML/CFT-raamwerk wordt versterkt door onder meer
de samenwerking en informatiedeling tussen toezichthouders en met de FIU te versterken.
De richtlijn laat daarbij lidstaten de ruimte om waar nodig in te spelen op nationale
risico’s op witwassen of terrorismefinanciering, waardoor dit optreden niet verder
gaat dan noodzakelijk om de doelstelling te bereiken. Ook ten aanzien van de verordening
gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het optreden zich
vooral richt op die onderdelen van het AML/CFT-raamwerk waar verdere harmonisatie
noodzakelijk is voor de effectiviteit van dit raamwerk binnen Europa, zoals de kernverplichtingen
van meldingsplichtige instellingen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Er zijn geen gevolgen voor de EU-begroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het op bepaalde onderdelen gewijzigd of aangescherpt regelgevend kader zou kunnen
leiden tot aanvullende lasten voor nationale AML/CFT-toezichthouders die (deels) van
overheidswege worden bekostigd. Relevant in dit kader zijn ook de verdergaande verplichtingen
omtrent samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van colleges van toezichthouders, en
informatiedeling onderling en met de FIUs en prudentiële toezichthouders. Ook kunnen
de voorstellen tot extra kosten leiden bij de handhaving en uitvoering van de UBO-registers
evenals ten aanzien van het verwijzingsportaal bankgegevens.
Middels de toetreding van enkele nieuwe groepen meldingsplichtige instellingen, wordt
voor FIUs een toename in werklast verwacht. FIUs dienen aandacht te geven aan deze
nieuwe instellingen aangaande de meldplicht en toepasselijke regelgeving. Ook kan
het leiden tot een toename van het aantal gemelde transacties.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijk
departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Ten aanzien van de meldingsplichtige instellingen zijn op sommige onderdelen de verplichtingen
op het gebied van AML/CFT verder aangescherpt, wat zou kunnen leiden tot meer regeldruk.
Tegelijkertijd kan de verdere harmonisatie van de regels in EU-verband juist ook een
positief effect hebben op de regeldruk en kosten. Met name de meldingsplichtige instellingen
die actief zijn in verschillende EU-lidstaten zullen naar verwachting minder regeldruk
en administratieve lasten ervaren, omdat de verschillen in regelgeving tussen lidstaten
door harmonisatie worden gereduceerd.
Ten aanzien van de meeste handelaren in goederen is er sprake van minder regeldruk
en administratieve lasten, omdat ze niet langer worden aangemerkt als meldingsplichtige
instellingen. Tevens wordt voorgesteld enkele nieuwe instellingen onder het bereik
van de AML/CFT-wetgeving te brengen, waaronder de eerdergenoemde aanvullende cryptodienstverleners
en bepaalde crowdfundingdienstverleners. Voor deze instellingen zullen de regeldruk
en administratieve lasten naar verwachting toenemen.
De voorstellen kennen daarnaast verdere eisen omtrent de registratie van UBOs. Dit
bouwt voort op de huidige registratieverplichtingen en zou kunnen leiden tot meer
administratieve lasten voor bepaalde registratieplichtigen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De voorstellen zien in belangrijke mate op het creëren van een meer eenduidig kader
binnen de interne Europese markt, in dat kader wordt voor met name die instellingen
die grensoverschrijdend actief zijn een meer «gelijk speelveld» voorzien ten gunste
van eerlijke concurrentie in de interne markt. In breder internationaal perspectief
sluiten deze voorstellen aan bij een mondiale ontwikkeling waarbij steeds meer aandacht
is voor het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme en hieromtrent regelgeving
wordt geïntroduceerd. Het voorstel draagt bij aan mondiale voortrekkersrol voor de
EU op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren
van terrorisme.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De AMLR en AMLD6 zullen gevolgen hebben voor, onder andere, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, en de Wet toezicht trustkantoren 2018, welke regels bevatten voor meldingsplichtige instellingen op het gebied van witwassen
en financieren van terrorisme, en regels omtrent het functioneren van de FIU. Daarnaast
moeten er mogelijk aanpassingen worden gedaan aan de Handelsregisterwet 2007 vanwege de voorgestelde wijziging van het UBO-register voor juridische entiteiten
en, mede in verband met de voorgestelde wijzigingen aangaande het verwijzingsportaal
bankgegevens, aan de Wet op het financieel toezicht. De lex silencio positivo is niet van toepassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De AMLR geeft AMLA de taak om op bepaalde specifieke punten technische reguleringsnormen
te ontwikkelen die door de Commissie – met inachtneming van de procedure van artikelen
38 tot en met 41 AMLA verordening – kunnen worden vastgesteld bij gedelegeerde handeling.
Het gaat hier allereerst om artikel 13, derde en vierde lid, AMLR waarin is bepaald
dat de Commissie op voorstel van AMLA bij gedelegeerde handeling technische reguleringsnormen
kan vaststellen met betrekking tot minimumvereisten waaraan het groepsbeleid dient
te voldoen, waaronder minimumnormen voor het delen van informatie binnen een groep,
en de rol en verantwoordelijkheden van moederbedrijven die zelf geen meldingsplichtige
instelling zijn.
Daarnaast bepaalt artikel 14, derde en vierde lid, AMLR dat de Commissie op voorstel
van AMLA bij gedelegeerde handeling technische reguleringsnormen kan vaststellen met
betrekking tot het type aanvullende maatregelen die meldingsplichtige instellingen
dienen te treffen indien zij een bijkantoor of dochteronderneming hebben die is gevestigd
in een derde land waarvan de wetgeving naleving van AMLR niet toestaat.
Artikel 15, vijfde en zesde lid, AMLR bepaalt dat de Commissie op voorstel van AMLA
bij gedelegeerde handeling technische reguleringsnormen kan vaststellen met betrekking
tot de meldingsplichtige instellingen, sectoren of transacties die een hoog risico
op witwassen en terrorismefinanciering vertegenwoordigen en derhalve voor het verrichten
van cliëntenonderzoek een lagere drempel moeten hanteren dan de in artikel 15, eerste
lid, onderdeel b, AMLR opgenomen drempel, met betrekking tot drempels voor cliëntenonderzoek
bij incidentele transacties, en m.b.t. de criteria voor het identificeren van gerelateerde
transacties.
Artikel 22 AMLR bepaalt dat de Commissie op voorstel van AMLA bij gedelegeerde handeling
technische reguleringsnormen kan vaststellen met betrekking tot informatie die nodig
is voor het uitvoeren van cliëntenonderzoek. Hieronder vallen, onder andere, de eigenschappen
waaraan voldaan moet zijn bij elektronische identificatiemiddelen.
In de AMLR krijgt de Commissie in voornoemde gevallen dus de bevoegdheid om bij gedelegeerde
handeling (technische) reguleringsnormen vast te stellen. Delegatie, in plaats van
uitvoering, ligt hier voor de hand aangezien dit aanvulling van de wetgevingshandeling
betreft. Het kabinet staat positief tegenover de toekenning van deze bevoegdheid aan
de Commissie. Toekenning van een bevoegdheid is hier mogelijk, omdat het een niet-essentieel
onderdeel van de regelgeving betreft dat bovendien ziet op materie waarvan nadere
uitwerking op lager niveau dan in een verordening wenselijk is gezien het hoge detailniveau
dat wordt nagestreefd. Daarnaast kan deze materie aan verandering onderhevig zijn,
zodat toekenning van een bevoegdheid ook wenselijk is met het oog op flexibiliteit.
Dat laatste geldt in het bijzonder ten aanzien van de gedelegeerde handeling waarmee
op grond van artikel 22 AMLR technische reguleringsnormen kunnen worden vastgesteld.
Het derde lid van artikel 22 AMLR bepaalt in dit kader terecht expliciet dat de technische
reguleringsnormen zo nodig geactualiseerd dienen te worden om o.a. rekening te houden
met innovatie en technische ontwikkelingen.
De Commissie kan daarnaast onder de AMLR – in overeenstemming met de procedure van
artikel 60 AMLR – ook gedelegeerde handelingen vaststellen omtrent derde landen ten
behoeve van de identificatie van derde landen met significante strategische tekortkomingen
in hun nationale AML/CFT-regimes (artikel 23 AMLR), ten behoeve van de identificatie
van derde landen met tekortkomingen in de naleving van hun nationale AML/CFT-regimes
(artikel 24 AMLR), en ten behoeve van de identificatie van derde landen die een bedreiging
vormen voor het financiële stelsel van de EU (artikel 25 AMLR). Delegatie, in plaats
van uitvoering, lijkt hier in beginsel voor de hand te liggen aangezien dit aanvulling
van de wetgevingshandeling betreft. Evenwel zal het kabinet kritisch kijken of uitvoering
wellicht niet meer voor de hand liggend is, gelet op het belang van voldoende rol
voor de lidstaten in het proces. Toekenning van een bevoegdheid is hier mogelijk,
omdat het een niet-essentieel onderdeel van de regelgeving betreft dat bovendien ziet
op materie waarvan nadere uitwerking op lager niveau dan in een verordening wenselijk
is gezien het hoge detailniveau dat wordt nagestreefd. Daarnaast kan deze materie
aan verandering onderhevig zijn, zodat toekenning van een bevoegdheid ook wenselijk
is met het oog op flexibiliteit. Inhoudelijk acht het kabinet echter verdere afbakening
van de voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheden van belang, waarbij van
belang is dat voldoende aangesloten wordt bij de grijze en zwarte lijsten van de FATF.
Het kabinet zal zich hier voor inzetten.
Voorts geeft de AMLR de Commissie de bevoegdheid uitvoeringshandelingen vast te stellen.
Allereerst kan de Commissie – conform de procedure uit artikel 61 lid 2 AMLR – onder
artikel 43, derde lid, AMLR in een uitvoeringshandeling een lijst opnemen van juridische
constructies en entiteiten die onder het recht van de lidstaten vallen en onderworpen
moeten zijn aan dezelfde transparantievereisten met betrekking tot UBOs als gelden
voor trusts. Uitvoering, in plaats van delegatie, ligt hier voor de hand aangezien
opname van deze materie in een uitvoeringshandeling bijdraagt aan eenvormige uitvoering
van de verordening omdat dit duidelijkheid biedt over welke juridische constructies
en entiteiten van een lidstaat vallen onder dezelfde transparantievereisten met betrekking
tot UBOs als gelden voor trusts. Omdat het een uitvoeringshandeling van algemene strekking
is (artikel 2, lid 2, onder a), verordening (EU) 182/201118 (hierna: comitologieverordening) acht het kabinet het passend artikel 61 lid 2 AMLR
voorziet in een onderzoeksprocedure.
Daarnaast volgt uit artikel 50, derde en vierde lid, AMLR dat de Commissie na voorbereiding
door AMLA bij uitvoeringshandeling – in overeenstemming met de procedure van artikel
42 AMLA verordening – technische uitvoeringsnormen kan vaststellen met betrekking
tot een template, of anderszins minimumvereisten voor het melden van verdachte of,
zoals in Nederland gehanteerd, ongebruikelijke transacties aan de FIUs en het later
delen van data tussen FIUs via FIU.net. Toekenning van een bevoegdheid is hier mogelijk,
omdat het niet-essentiële onderdelen van de regelgeving betreft. Nadere uitwerking
in een uitvoeringshandeling wordt hier bovendien wenselijk geacht gezien het hoge
detailniveau dat wordt nagestreefd en deze materie naar verwachting aan verandering
onderhevig kan zijn. Uitvoering, in plaats van delegatie, ligt hier voor de hand omdat
met een template, minimumvereisten, etc. beoogd wordt dat de verordening volgens eenvormige
voorwaarden wordt uitgevoerd. De procedure van artikel 42 van de AMLA-verordening
betreft een bijzondere procedure die afwijkt van de procedure uit de comitologieverordening19. Er wordt namelijk voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te geven om – door AMLA
voorbereide – uitvoeringshandelingen vast te stellen. Het kabinet is vooralsnog kritisch
ten aanzien van deze zelfstandige bevoegdheid voor de Commissie tot het vaststellen
van uitvoeringshandelingen omdat er geen controle is van een comité. Hiermee wordt
afgeweken van de comitologieverordening, en daar gaat mogelijk precedentwerking van
uit, terwijl nut en noodzaak van de afwijking niet duidelijk zijn. Het kabinet is
derhalve niet overtuigd van de wenselijkheid van de voorgestelde procedure en zal
in de onderhandelingen vragen naar het nut en de noodzaak van deze bijzondere procedure.
Ook AMLD6 geeft AMLA de taak om op bepaalde specifieke punten nadere regels (technische
reguleringsnormen) te ontwikkelen die- met inachtneming van de procedure van artikelen
38 tot en met 41 AMLA-verordening – door de Commissie kunnen worden vastgesteld in
een gedelegeerde handeling.
Allereerst bepaalt artikel 5, tweede en derde lid, AMLD6 dat de Commissie op voorstel
van AMLA bij gedelegeerde handeling technische reguleringsnormen kan vaststellen met
betrekking tot criteria voor het aanwijzen van contactpersonen of – punten door cryptodienstverleners,
elektronische geldinstellingen en betaaldienstverleners en de functies van de centrale
contactpunten. Daarnaast bepaalt artikel 31, tweede en derde lid, AMLD6 dat de Commissie
op voorstel van AMLA bij gedelegeerde handeling technische reguleringsnormen kan vaststellen
met betrekking tot de benchmarks en een methode die toezichthouders moeten hanteren
voor het beoordelen en classificeren van het inherente en resterende risicoprofiel
van meldingsplichtige entiteiten, evenals de frequentie waarmee dat risicoprofiel
wordt herzien. Bij een dergelijke frequentie wordt rekening gehouden met belangrijke
gebeurtenissen of ontwikkelingen in het management en de functioneren van de meldingsplichtige
instelling, evenals met de aard en omvang van de instelling. Artikel 39, zevende lid,
AMLD6 bepaalt dat de Commissie op voorstel van AMLA bij gedelegeerde handeling technische
reguleringsnormen kan vaststellen waarin worden uiteengezet de indicatoren voor het
classificeren van de ernst van overtredingen alsmede de criteria die in acht genomen
moeten worden bij het bepalen van hoogte van bestuursrechtelijke boetes of maatregelen.
In de AMLD6 krijgt de Commissie in voornoemde gevallen dus de bevoegdheid om bij gedelegeerde
handeling (technische) reguleringsnormen vast te stellen. Delegatie, in plaats van
uitvoering, ligt hier voor de hand aangezien dit aanvulling van de wetgevingshandeling
betreft. Toekenning van een bevoegdheid is hier mogelijk, omdat het een niet-essentieel
onderdeel van de regelgeving betreft dat bovendien ziet op materie waarvan nadere
uitwerking op lager niveau dan in een verordening wenselijk is gezien het hoge detailniveau
dat wordt nagestreefd. Daarnaast kan deze materie aan verandering onderhevig zijn,
zodat toekenning van een bevoegdheid ook wenselijk is met het oog op flexibiliteit.
Ook artikel 34, vierde en vijfde lid, AMLD6 en artikel 36, zesde lid, AMLD6 geven
de Commissie de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen. Artikel 34,
vierde en vijfde lid, AMLD6 bepaalt dat de Commissie bij gedelegeerde handeling door
AMLA voorbereide technische reguleringsnormen kan vaststellen met betrekking tot de
taken van de toezichthouder uit de lidstaat waarin de meldingsplichtige instelling
gevestigd is, en van de toezichthouder uit een andere lidstaat waarin de meldingsplichtige
instelling een bijkantoor of dochteronderneming heeft dan wel diensten verricht. Artikel
36, zesde lid, AMLD6 bepaalt dat de Commissie bij gedelegeerde handeling door AMLA
voorbereide technische reguleringsnormen kan vaststellen met betrekking tot het functioneren
van colleges van toezichthouders, waaronder de voorwaarden voor samenwerking tussen
de deelnemers in die colleges. Toekenning van deze bevoegdheid is mogelijk omdat dit
een niet-essentieel onderdeel van de richtlijn betreft. Delegatie, in plaats van uitvoering,
ligt hier voor de hand aangezien dit aanvulling van de wetgevingshandeling betreft.
Het kabinet zal vragen naar het nut en noodzaak van deze bevoegdheid nu deze niet
bij voorbaat duidelijk is, en er daarbij geen sprake lijkt te zijn van materie waar
een grote mate van detailniveau wordt nagestreefd of die naar verwachting aan verandering
onderhevig is.
Daarnaast is in AMLD6 op een aantal punten bepaald dat de Commissie uitvoeringshandelingen
kan vaststellen.
Allereerst volgt uit artikel 24, tweede en derde lid, AMLD6 dat de Commissie bij uitvoeringshandeling
– met inachtneming van de procedure van artikel 42 AMLA verordening – door AMLA voorbereide
technische uitvoeringsnormen kan vaststellen met betrekking tot de template voor informatiedeling
tussen FIUs en het gebruik van FIU.net voor informatiedeling. Toekenning van een bevoegdheid
is hier mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de regelgeving betreft.
Nadere uitwerking in een uitvoeringshandeling wordt hier bovendien wenselijk geacht,
gezien het hoge detailniveau dat wordt nagestreefd en deze materie naar verwachting
aan verandering onderhevig kan zijn. Uitvoering, in plaats van delegatie, ligt hier
voor de hand omdat met een template, minimumvereisten, etc. beoogd wordt dat de verordening
volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. De procedure van artikel 42 van de
AMLA-verordening betreft een bijzondere procedure die afwijkt van de gangbare procedure
uit de comitologieverordening20. Er wordt namelijk voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te geven om – door AMLA
voorbereide – uitvoeringshandelingen vast te stellen. Het kabinet is vooralsnog kritisch
ten aanzien van deze zelfstandige bevoegdheid voor de Commissie tot het vaststellen
van uitvoeringshandelingen omdat er geen controle is van een comité. Hiermee wordt
afgeweken van de comitologieverordening, en daar gaat mogelijk precedentwerking van
uit, terwijl nut en noodzaak van de afwijking niet duidelijk zijn. Het kabinet is
derhalve niet overtuigd van de wenselijkheid van de voorgestelde procedure en zal
in de onderhandelingen vragen naar het nut en de noodzaak van deze bijzondere procedure.
Artikel 9, vijfde lid, AMLD6 bepaalt dat de Commissie – in overeenstemming met de
procedure van artikel 54, tweede lid, AMLD6 – een uitvoeringshandeling kan vaststellen
waarin de methodologie voor het bijhouden van statistieken door lidstaten omtrent
de effectiviteit van het AML/CFT-raamwerk wordt vastgelegd. Ook bepalen artikel 14,
vijfde lid en artikel 15, tweede lid, AMLD6 dat de Commissie – in overeenstemming
met de procedure van artikel 54, tweede lid, AMLD6 – uitvoeringshandelingen kan vaststellen
betreffende de technische specificaties en procedures voor de koppeling van de verwijzingsportalen
bankgegevens. Daarnaast volgt uit artikel 15 AMLD6 dat de Commissie – in overeenstemming
met de procedure van artikel 54, tweede lid, AMLD6 – een uitvoeringshandeling kan
vaststellen betreffende de vaststelling van technische specificaties. Toekenning van
een bevoegdheid is hier mogelijk, omdat het een niet-essentieel onderdeel van de regelgeving
betreft. Nadere uitwerking in een uitvoeringshandeling wordt hier bovendien wenselijk
geacht, gezien het hoge detailniveau dat wordt nagestreefd en deze materie naar verwachting
aan verandering onderhevig kan zijn waardoor flexibiliteit gewenst is. Dat geldt in
het bijzonder ten aanzien van technische specificaties. Het derde lid van artikel
15 AMLD6 bepaalt in dit kader terecht expliciet dat de Commissie rekening moet houden
met bewezen technologie en bestaande praktijken alsmede met de (redelijke) kosten
die komen kijken bij de beoogde koppeling. Uitvoering, in plaats van delegatie, ligt
hier voor de hand omdat met een template, minimumvereisten, etc. beoogd wordt dat
de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Het kabinet staat
positief tegenover de toekenning van deze bevoegdheid aan de Commissie. De procedure
van artikel 54, tweede lid, AMLD6 betreft een onderzoeksprocedure, hetgeen passend
wordt geacht omdat dit een uitvoeringshandeling betreft van algemene strekking (artikel
2, lid 2, onder a), verordening (EU) 182/2011).
Tot slot, volgt uit artikel 10, vierde lid, AMLD6 dat de Commissie – in overeenstemming
met de onderzoeksprocedure van artikel 54, tweede lid, AMLD6 – een uitvoeringshandeling
kan vaststellen betreffende het format voor de registratie van informatie in de UBO-registers.
Nadere uitwerking in een uitvoeringshandeling is hier mogelijk aangezien dit een niet-essentieel
onderdeel van de wetgevende handeling betreft. Uitvoering, in plaats van delegatie,
ligt hier voor de hand omdat met een format beoogd wordt dat de richtlijn volgens
eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Een onderzoeksprocedure wordt passend geacht
omdat dit een uitvoeringshandeling betreft van algemene strekking (artikel 2, lid
2, onder a), verordening (EU) 182/2011). Het kabinet is echter kritisch over de wenselijkheid
van de toekenning van deze bevoegdheid omdat de nut en noodzaak hiervan onvoldoende
duidelijk is, en zal hier opheldering over vragen. Te meer nu dit van invloed kan
zijn op de inrichting van de (relatief recent) tot stand gebrachte nationale UBO-registers
van de lidstaten.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
AMLD6 moet drie jaar na inwerkingtreding van de AMLD6 door de lidstaten zijn geïmplementeerd.
De AMLR treedt in werking op de twintigste dag nadat deze is bekendgemaakt door publicatie
in het Publicatieblad van de EU, en zal vanaf drie jaar daarna van toepassing zijn.
Het kabinet acht dit realistische termijnen.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Vijf jaar na het van toepassing zijn van de AMLR zal de Commissie een verslag uitbrengen
over de toepassing van de AMLR. Vervolgens zal de Commissie elke drie jaar een verslag
uitbrengen. Drie jaar na het van toepassing zijn van de AMLR zal de Commissie ook
een verslag uitbrengen over de noodzaak en proportionaliteit van het verlagen van
de het percentage voor de identificatie van UBOs van juridische entiteiten alsmede
het verlagen van de limiet voor contante betalingen. De Commissie zal ook vijf jaar
na transpositie van de AMLD6 een verslag uitbrengen over de implementatie van deze
richtlijn, en daarna elke drie jaar. Het kabinet staat positief tegenover deze evaluaties.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Op de naleving van de AML/CFT-verplichtingen door meldingsplichtige instellingen wordt
toezicht gehouden door verschillende AML/CFT-toezichthouders. Hoewel dit in hoge mate
voortbouwt op het reeds met de eerdere AML/CFT-richtlijnen in het leven geroepen kader
worden de verplichtingen op bepaalde onderdelen gewijzigd of aangescherpt. Daarnaast
bevatten de voorstellen verschillende bepalingen omtrent samenwerking tussen toezichthouders
onderling en met de AMLA. Meer harmonisatie en betere samenwerking kan de efficiëntie
in het toezicht verbeteren. Tegelijkertijd worden er wel uitgebreidere eisen gesteld
wat aanvullende werklast met zich mee kan brengen. Ook ten aanzien van de handhaving
en uitvoering in het kader van de UBO-registers en het verwijzingsportaal bankgegevens
wordt voortgebouwd op bestaande verplichtingen, maar worden tegelijkertijd nieuwe
of scherpere eisen gesteld. Dit kan tot een hogere werklast leiden voor handhaving
en uitvoering. De voorgestelde wijzigingen voor FIUs bouwen tevens voort op bestaande
verplichtingen en wijzigen deze of scherpen deze verder aan. Dit heeft onder andere
gevolgen voor de werkzaamheden van de FIU-Nederland, bevoegdheden van de FIU-Nederland
en informatiedeling met Europese FIUs.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De voorstellen hebben naar verwachting geen directe implicaties voor ontwikkelingslanden.
Wel kent de AMLR strengere regels voor meldingsplichtige instellingen waar sprake
is van cliënten uit bepaalde derde landen. Dit zouden ook ontwikkelingslanden kunnen
zijn. Dit bouwt deels voort op het huidige AML/CFT-raamwerk.
Indieners
-
Indiener
Th.J.A.M. de Bruijn, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.