Brief regering : Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 6-7 juli per videoconferentie
32 317 JBZ-Raad
Nr. 626 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE
STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2020
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de geannoteerde agenda aan van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken op 6 en 7 juli 2020 via videoconferentie.
De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn op basis van de agenda voornemens
aan deze informele JBZ-Raad deel te nemen.
Als bijlage bij de geannoteerde agenda treft u een geactualiseerd voortgangsoverzicht
aan van de JBZ-dossiers voor het tweede kwartaal van 20201.
Graag maakt de Minister van Justitie en Veiligheid van deze gelegenheid nog gebruik
om melding te maken van een recente en voor ons land relevante ontwikkeling in relatie
tot het EOM. De Hoofdaanklager van het EOM, mevrouw Kövesi, heeft mij op 25 juni jl.
per brief laten weten dat de Commissie in de begroting voor het EOM voor 2021 ruimte
zal reserveren voor de aanstelling van twee voltijds gedelegeerd Europese aanklagers
in Nederland. Dat laatste is in overeenstemming met het verzoek dat ik haar daartoe
zelf eerder heb gedaan. Het is verheugend nieuws, want dit besluit zal in mijn optiek
bijdragen tot de effectiviteit van het EOM. De Europese Commissie had aanvankelijk
namelijk de aanstelling van twee deeltijd gedelegeerd Europese aanklagers op basis
van een 0,25 fte aanstelling in gedachten. Mevrouw Kövesi heeft Nederland verder verzocht
uiterlijk 30 september a.s. geschikte kandidaten voor de post van gedelegeerd Europese
aanklager voor te dragen. Ik heb het OM gevraagd daartoe tijdig een voordracht aan
mij te doen. Voor de goede orde wijs ik er nog op dat de goedkeuring van de begroting
van het EOM voor 2021 onderdeel uitmaakt van de lopende besprekingen over het nieuwe
Meerjarig Financieel Kader, dus de EOM-begroting is nog niet vastgesteld.
Graag informeert de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer daarnaast
over het uitstel van de Commissiemededeling Migratiepact. Ondanks het voornemen van
de Europese Commissie om het nieuwe Pact inzake migratie en asiel met voorrang uit
te brengen, is het waarschijnlijk dat de publicatie van de betreffende Mededeling
wordt uitgesteld tot na de zomer. Commissaris Johansson heeft gemeld eerst overeenstemming
over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de Europese Unie te willen afwachten.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken, 6–7 juli 2020
I. Justitie
1. Werksessie I – Omgaan met COVID-19 als Europese democratieën
Het Duits voorzitterschap nodigt de JBZ-Ministers uit om te reflecteren op de wijze
waarop de lidstaten omgaan met de COVID-19 crisis in het licht van de beginselen van
de rechtsstaat. De weerbaarheid van de judiciële systemen en het respect voor de rechtsstaat,
zelfs in moeilijke omstandigheden, staat hierbij centraal. Ook beoogt het Duits voorzitterschap
de effecten op en reactie van de samenleving in deze uitwisseling te betrekken.
Het kabinet onderschrijft dat de lidstaten van de Europese Unie moeten functioneren
als democratieën, verankerd in de beginselen van de rechtsstaat. Niet voor niets worden
democratie en rechtsstaat beide genoemd in artikel 2 van het Verdrag inzake de Europese
Unie als waarden waarop de Unie berust. Het kabinet benadrukt dan ook met grote regelmaat
dat het naleven van de beginselen van de rechtsstaat een verplichting is die voortvloeit
uit de Verdragen die lidstaten uit vrije wil hebben onderschreven, en waar zij derhalve
ook op kunnen worden aangesproken. De eerbiediging van de rechtsstaat is bovendien
essentieel voor het kunnen bestaan van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten als
voorwaarde voor justitiële samenwerking. Aantasting ervan schaadt de Europese rechtsorde
en rechtszekerheid.
De COVID-19 crisis raakt sterk aan aspecten van de rechtsstaat. Hierbij is het Nederlandse
standpunt dat buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van het COVID-19
virus geoorloofd en soms noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van
de volksgezondheid, maar dat deze wel dienen te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid,
proportionaliteit en tijdelijkheid, en tevens de waarden van de Unie, waaronder de
beginselen van de rechtsstaat, democratie en fundamentele rechten, en internationale
verdragsverplichtingen dienen te respecteren. Nu het aantal besmettingen afneemt,
is het tevens van belang dat lidstaten de uitgevaardigde noodmaatregelen evalueren
en waar nodig aanpassen of verlichten.
Het kabinet erkent het gevaar dat sommige lidstaten de COVID-19-crisis aangrijpen
om maatregelen door te voeren die vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat,
democratie en grondrechten vragen oproepen. Het kabinet verwelkomt in dat licht de
twee rapporten van het Grondrechtenagentschap over de impact van de COVID-19 maatregelen
op grondrechten. Tevens steunt het kabinet het initiatief van de Commissie om de noodmaatregelen
die lidstaten nemen in het kader van de COVID-19 crisis te monitoren. Het kabinet
heeft de Commissie meermaals opgeroepen om indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen.
Het kabinet zal zich ervoor inspannen de bespreking van noodmaatregelen in relatie
tot de rechtsstatelijkheid regelmatig in de RAZ en in de JBZ-Raad, juist vanuit de
verantwoordelijkheid van JBZ-Ministers voor de juridische en justitiële elementen
van rechtsstatelijkheid, te blijven voeren zolang de omstandigheden hiertoe aanleiding
geven.
Ook in Nederland zijn buitengewone maatregelen getroffen. Zo bevat de Tijdelijke wet
COVID-19 Justitie en Veiligheid enige bijzondere maatregelen om het rechtsverkeer
en enkele onderdelen van het wetgevingsproces met inachtneming van de bijzondere omstandigheden
zo goed mogelijk te kunnen laten door functioneren. Ook op het gebied van digitale
democratische besluitvorming en participatie zijn bijzondere maatregelen genomen.
Dankzij deze tijdelijke wet is het in Nederland bijvoorbeeld mogelijk geworden voor
decentrale overheden om in een digitale omgeving rechtsgeldige besluiten te nemen.
De huidige maatregelen van deze tijdelijke wetten hebben een tijdelijk karakter en
zijn tot 1 september geldig. Voor de tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming
heeft de Minister van BZK op 25 juni jl. bekend gemaakt deze te verlengen tot 1 november,
beide Kamers zijn hierover geïnformeerd (Kamerstuk 35 424, nr. 7). Een eventuele verlenging voor een periode van twee maanden van de tijdelijke wet
COVID-19 Justitie en veiligheid kan alleen plaatsvinden na overleg met beide Kamers.
Het dient namelijk voorop te staan dat de buitengewone maatregelen tijdelijk van kracht
blijven en de democratische besluitvorming niet of minimaal verhinderen. Daarom wordt
vanuit respect voor de beginselen van de rechtsstaat, democratie en fundamentele rechten
hard gewerkt aan een stevigere wettelijke grondslag voor maatregelen (de tijdelijke
wet maatregelen COVID-19) waarin het uitgangspunt van democratische besluitvorming
en de rechtvaardiging van de inperking van sommige grondrechten beter tot uitdrukking
komt. Dit is te meer van belang omdat democratische legitimatie niet alleen cruciaal
is vanuit het idee van de autonomie van het individu, maar ook vanuit het idee dat
invloed op de besluitvorming bijdraagt aan instandhouding van het draagvlak voor de
maatregelen die nodig blijven.
Het kabinet constateert dat er draagvlak is onder de meerderheid van de Nederlandse
bevolking voor de in Nederland genomen maatregelen naar aanleiding van COVID-19. Tegelijkertijd
zorgt de stapsgewijze versoepeling van de maatregelen en de sectorspecifieke aanpak
ervoor dat de situatie voor burgers en bedrijven minder eenduidig wordt. Dit kan weerstand
en gevoelens van onrechtvaardigheid oproepen. Nederland hecht belang aan een constructief
gesprek met sectoren en burgers en blijft streven naar zorgvuldige en begrijpelijke
communicatie over de maatregelen.
Wat betreft de weerbaarheid van het rechtssysteem is het onderliggend principe dat
rechtspleging een belangrijk proces is voor de rechtsstaat. Maatregelen met betrekking
tot de werking van het rechtssysteem tijdens de COVID-19 crisis moeten er daarom steeds
op gericht zijn om deze processen, waaronder internationale strafrechtelijke samenwerking,
zo veel en zo lang als mogelijk doorgang te laten vinden. Bij dit geheel heeft de
rechtspraak de verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen die invulling geven
aan de adviezen omtrent de COVID-19 pandemie. Overleg bij het nemen van de maatregelen
is essentieel om te zorgen dat de maatregelen niet alleen de problemen verplaatsen
naar andere ketenpartners.
Maatregelen kunnen daarentegen ook positieve effecten hebben op de rechtsstaat. In
het bijzonder de digitalisering van diverse processen zoals het justitieel systeem,
maar ook het toenemend gebruik van digitale en audiovisuele middelen in de rechtspraak
en op het gebied van internationale rechtshulp en uitlevering. Het kabinet zet zich
er daarom voor in om deze positieve effecten voor de toekomst te behouden.
2. Slachtofferrechten
a. Presentatie van de nieuwe EU strategie inzake slachtofferrechten door de Commissie
Tijdens de JBZ-Raad van 2–3 december 2019 zijn raadsconclusies slachtofferrechten
aangenomen (Kamerstuk 32 317, nr. 581). Hierop voortbouwend is op 24 juni jl. de Europese Strategie voor Slachtofferrechten
voor de periode 2020–2025 gepresenteerd. De Commissie zal tijdens de aankomende informele
JBZ-Raad van 6–7 juli deze strategie toelichten. Er is hierbij geen discussie voorzien.
De Europese Strategie voor Slachtofferrechten voor de periode 2020–2025 richt zich
op een aantal prioriteiten: effectieve communicatie met slachtoffers en een veilige
omgeving om aangifte te doen; het verbeteren van de bescherming en ondersteuning van
de meest kwetsbare slachtoffers; faciliteren van schadeverhaal; versterken van de
samenwerking en de coördinatie tussen actoren die met slachtoffers te maken hebben
en versterken van de internationale dimensie van slachtofferrechten.
De eerste impressie van deze strategie is positief. De strategie is erop gericht om
de situatie voor de slachtoffers in de praktijk te verbeteren. Daarbij wordt ook ingezet
op het verbeteren van de mogelijkheden om zowel binnen een lidstaat als in grensoverschrijdende
situaties schade te verhalen. Dit is voor het kabinet een belangrijk punt, aangezien
is gebleken dat het in grensoverschrijdende situaties moeilijk is om vergoeding van
de dader te krijgen.
Uw kamer zal via de reguliere kanalen nader worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt
inzake de Europese Strategie voor Slachtofferrechten voor de periode 2020–2024.
b. Presentatie van de beleidsnota «Versterken van bescherming en steun aan slachtoffers
van terrorisme in de EU» door de EU coördinator voor terrorismebestrijding
In aanloop naar de informele JBZ-Raad van 6–7 juli zal de EU coördinator voor terrorismebestrijding
een beleidsnota presenteren over slachtoffers van terrorisme. De beleidsnota zal tijdens
de aankomende informele JBZ-Raad door de EU coördinator voor terrorismebestrijding
worden toegelicht. Er is hierbij geen discussie voorzien.
De verwachting is dat in de beleidsnota ingezet wordt op het versterken van de onderlinge
uitwisseling van expertise door regelmatige ontmoetingen te stimuleren tussen de relevante
contactpersonen van lidstaten. Het kabinet staat positief tegenover het verbeteren
van deze onderlinge uitwisseling van expertise en informatie in de praktijk. Daarbij
wil het kabinet zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande structuren, zoals het
«Expert Centre on Victims of Terrorism» van de Europese Commissie.
Tevens is de verwachting dat de beleidsnota ingaat op compensatieregelingen specifiek
voor slachtoffers van terrorisme. Het kabinet sluit voor slachtoffers van terroristische
misdrijven aan bij de algemene aanpak voor slachtoffers van misdrijven (ongeacht of
er een terroristisch motief was). Het kabinet heeft in haar beleid er voor gekozen
niet te voorzien in aparte rechten en regelingen voor schadevergoeding aan slachtoffers
van een terroristische aanslag, maar wel maatregelen getroffen om deze slachtoffers
voortvarend een schadevergoeding te kunnen toekennen. In tegenstelling tot Nederland
hebben enkele Europese lidstaten wel aparte schadevergoedingsregelingen voor terrorisme
en slachtoffers van misdrijven. In het algemeen kan het kabinet eventuele voorstellen
voor het wegnemen van obstakels voor schadeverhaal in grensoverschrijdende situaties
ondersteunen. Tegelijkertijd heeft het de voorkeur van het kabinet dat de geboden
oplossing ook voorziet in de behoeftes van slachtoffers van niet aan terrorisme gerelateerde,
grensoverschrijdende misdrijven.
3. Werksessie II – Versterken van de democratie in tijden van COVID-19 en respons
op haatzaaien en desinformatie
Het voorzitterschap wil tijdens de informele JBZ-Raad van 6–7 juli de vraag voorleggen
hoe de democratie in tijden van de COVID-19 pandemie kan worden versterkt, in het
bijzonder met betrekking tot aanzetten tot haat en desinformatie. Het voorzitterschap
legt daarbij de vraag neer hoe de EU zou moeten handelen in reactie op haatzaaien
en desinformatie.
De COVID-19 pandemie heeft het belang om de Europese democratieën te versterken benadrukt.
Zo is er sprake van aan de COVID-19 crisis gerelateerde toename van racistische en
xenofobe incidenten, zoals (online) haatzaaien. Tevens is er in de afgelopen periode
veel misleidende informatie rondgegaan over COVID-19. Ook zijn er lidstaten die de
COVID-19 crisis hebben aangegrepen om regelgeving te maken om de vrijheid van meningsuiting
sterk in te perken, met als argument om desinformatie en haatzaaien te voorkomen.
Het Nederlandse standpunt is dat buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding
van het COVID-19 virus geoorloofd en soms noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van
de bescherming van de volksgezondheid, maar dat deze wel dienen te voldoen aan de
vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en tevens de waarden
van de Unie, in dit kader met name fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting
en het beginsel van non-discriminatie, alsook internationale verdragsverplichtingen
dienen te respecteren. Het kabinet hecht sterk aan aandacht voor de aanpak van genoemde
zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot de COVID-19 crisis.
Naar aanleiding van de COVID-19 pandemie is de discriminatie van bepaalde groepen
Nederlanders toegenomen. De op gemeentelijk niveau opererende Anti-discriminatie voorzieningen
(ADV’s) constateren dat mensen met een Oost-Aziatisch uiterlijk te maken krijgen met
discriminerende opmerkingen over hun afkomst in relatie tot het COVID-19 virus. Ook
komt het voor dat zij slachtoffer worden van intimidatie, bedreiging of geweld. Ook
andere groepen melden dat zij zich gediscrimineerd voelen, zo blijkt uit het rapport
van de ADV’s. Dit is veelal in relatie tot maatregelen die genomen worden om de COVID-19
pandemie het hoofd te bieden.
Mede naar aanleiding van de motie van het lid Ellemeet c.s.2, die het kabinet oproept om uit te dragen dat discriminatie van Nederlanders met
een Chinese achtergrond onacceptabel is, heeft voormalig Minister Bruins van Medische
Zorg en Sport in zijn brief van 11 februari 2020 stelling genomen tegen alle vormen
van discriminatie3. Het kabinet sluit zich hierbij aan en blijft uitdragen dat alle vormen van discriminatie
onacceptabel zijn.
Het kabinet pleit er tevens voor om reeds ingezette processen voor de aanpak van haatzaaien
en desinformatie voor ogen te houden.
Haatzaaien wordt in artikel 1, eerste lid, onder a en b, van het EU-kaderbesluit gedefinieerd
als het publiekelijk aanzetten tot haat of geweld jegens een groep wegens ras, huidskleur,
religie, afkomst of nationale of etnische afkomst. Haatzaaien is daarmee een strafbare
uiting en verboden. Reeds voor de COVID-19 crisis kreeg het onderwerp haatzaaien meer
aandacht in de EU. Het kabinet is voorstander van een gezamenlijke Europese aanpak
van (online) haatzaaien en onderstreept het belang van samenwerking bij de strafrechtelijke
vervolging en de belangrijke rol van het onderwijs bij preventie. Voor het kabinet
staat hierbij een vrijwillige aanpak/zelfregulering voorop.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen illegale content, zoals haatzaaien,
en content die niet onrechtmatig is maar wel schadelijk, zoals desinformatie. Desinformatie
als fenomeen is geen afgebakend juridisch begrip, maar het kan beschouwd worden als
een beleidsterm4. Ook is een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve
informatie niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid
van meningsuiting.
De verspreiding van desinformatie met als doel om schade toe te brengen aan het publieke
debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid is een reële
dreiging. Het tegengaan van desinformatie, ook gerelateerd aan COVID-19, vraagt een
gezamenlijke inspanning van alle betrokken actoren: internetdiensten, maatschappelijke
organisaties, media, wetenschap, politieke partijen en de overheid. Het kabinet heeft
reeds voor de COVID-19 crisis een strategie vastgesteld tegen desinformatie langs
drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en (zo nodig) reactie5. Ook in de context van COVID-19 wordt deze strategie ingezet6.
De vrijheid van meningsuiting staat bij het adresseren van desinformatie te allen
tijde voorop. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek
en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Dit betekent dat
het bestempelen van desinformatie als dusdanig en dit «fact-checken» ook primair geen
taak is van de overheid. Wel geldt dat de overheid moet kunnen optreden als de nationale
veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding
is. Dit houdt concreet in dat de overheid soms desinformatie tegenspreekt. Dit is
onder andere afhankelijk van de context en de impact van het betreffende bericht.
Bij de afweging wordt ook meegenomen of een bericht al in de reguliere media ontkracht
is. Tevens is er een rol voor de overheid in het actief communiceren over haar eigen
beleid. Dit is goed te zien in de context van COVID-19 crisis waar het kabinet zich
in eerste instantie richt op officiële kanalen, zowel voor gezondheidsinformatie over
het COVID-19 virus als voor informatie over het overheidsbeleid en ontwikkelingen
en gebeurtenissen om ons heen. Het kabinet stelt hierbij wel dat het blijft altijd
aan burgers zelf blijft om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.
Daarnaast hebben ook de online platformen een verantwoordelijkheid om de verspreiding
van desinformatie over de COVID-19 pandemie te adresseren. Het is hierbij van belang
dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd zijn, zeker waar er door
hen gebruik gemaakt wordt van kunstmatige intelligentie en automatische besluitvorming.
Het kabinet verwelkomt in dat kader de oproep van de Commissie in de voornoemde recente
mededeling aan de online platformen om maandelijks rapporten te publiceren over hun
beleid en maatregelen om de verspreiding van COVID-19-gerelateerde desinformatie tegen
te gaan. Meer informatiedeling, inzet, transparantie en verantwoordelijkheid is nodig.
Tevens kijkt het kabinet uit naar de evaluatie van de gedragscode desinformatie en
het Democratie Actieplan waarin mogelijk verdere transparantie maatregelen richting
de online platformen een plek krijgen.
Desinformatie houdt niet op bij de grenzen, ook niet bij de COVID-19 pandemie. Dit
kan mogelijk gevolgen hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten.
Daarom ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband.
Op 10 juni jl. is er een mededeling gepubliceerd over desinformatie gerelateerd aan
COVID-197. De plannen uit deze mededeling bouwen voort op het EU Actieplan tegen desinformatie8. Verdere stappen om desinformatie te adresseren en de democratie te versterken, zullen
uiteengezet worden in het Democratie Actieplan dat eind 2020 verwacht wordt. Ook de
Digital Services Act, welke digitale diensten zal reguleren, zal naar verwachting
onderdeel zijn van deze bredere inzet. U zal middels de reguliere kanalen van het
BNC proces worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake deze dossiers en
over de voornoemde mededeling over desinformatie.
II. Binnenlandse zaken en Veiligheid
1. Werksessie I: Europees Politie Partnerschap
Het Duits voorzitterschap voorziet bij dit agendapunt een discussie over het voorstel
voor een Europees Politie Partnerschap. Een onderliggend document is hierover nog
niet beschikbaar.
De COVID-19 Pandemie heeft het belang aangetoond van snelle en digitale grensoverschrijdende
samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten. Het voorzitterschap wil daarom
met een Europees Politie Partnerschap (EUPP) de samenwerking van de rechtshandhavingsautoriteiten
verder verbeteren. Dit past binnen het streven van het Duits voorzitterschap voor
een vrije en veilige Schengen ruimte. Het voorzitterschap wil bereiken dat elke politieagent
en -agente uit alle lidstaten te allen tijde de benodigde informatie uit alle lidstaten
kan verkrijgen. Het gaat hierbij om de informatie die nodig is om in een Unie zonder
grenzen actuele bedreigingen het hoofd te kunnen bieden. Volgens het voorzitterschap
kunnen de bestaande instrumenten beter en effectiever worden benut.
Het voorzitterschap wil daartoe gezamenlijk bekijken hoe belemmeringen kunnen worden
verminderd en de implementatie van de bestaande instrumenten kan worden verbeterd.
Zo zou de rol van Europol kunnen worden vergroot en informatie-uitwisseling tussen
de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten kunnen worden verbeterd.
Het kabinet staat in beginsel positief ten aanzien van het beoogd Europees Politie
Partnerschap en kijkt met interesse uit naar voorstellen hieromtrent. Voor de veiligheid
van alle Europese burgers is het van belang dat rechtshandhavingsautoriteiten binnen
de Europese Unie goed en effectief met elkaar samenwerken en dat relevante informatie
voor handhaving – ook uit andere lidstaten – beschikbaar is. Met betrekking tot de
rol van Europol wil het kabinet niet vooruitlopen op het verwachte voorstel van de
Commissie inzake de herziening van het Europol mandaat. Voor nu onderschrijft het
kabinet de huidige rol van Europol als ondersteuner van het operationele werk van
de rechtshandhavingsautoriteiten in de lidstaten van de Europese Unie en als centrale
hub voor analyse en specifieke kennis.
2. Werksessie II: Zoek- en reddingsacties op zee
Bij het opstellen van deze Geannoteerde Agenda, waren er geen documenten voor dit
agendapunt waren beschikbaar.
Uw Kamer is bekend met het standpunt van het kabinet inzake dit onderwerp.9 De internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden blijft te allen
tijde het uitgangspunt. Daarbij is het echter wel zaak dat reddingsoperaties van NGO-schepen
en anderen niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van
mensensmokkelaars die, geholpen door dit soort goedbedoelde acties, mensenlevens op
het spel zetten. Hiervoor zijn meer duidelijke kaders en goede afspraken nodig tussen
alle betrokken partijen. Dit moet volgens het kabinet leiden tot een effectief en
voorspelbaar ontschepingsmechanisme op basis van een verplichte grensprocedure en
de herverdeling van kansrijke asielzoekers in geval van aanhoudende disproportionele
druk. Ervaring leert dat een groot deel van de migranten die in EU Lidstaten aankomen
via de Centraal Mediterrane Route, geen recht heeft op asiel. Daarom zal terugkeer
prominent in de discussie moeten figureren. In het geval dat er evident geen sprake
is van asiel, moet betrokkenen de toegang tot de Schengenzone worden ontzegd en aan
de buitengrens worden gewerkt aan terugkeer. Het kabinet acht het van belang dat de
Commissie hiervoor nieuwe voorstellen presenteert in het kader van de mededeling voor
het nieuwe Migratiepact, dat zeer waarschijnlijk na de zomer wordt verwacht. Zoals
uw kamer eerder gemeld, is het kabinet bereid om een tijdelijk mechanisme te overwegen,
mits dit bijdraagt aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping op basis
van de hierboven genoemde elementen. Het kabinet ziet graag dat alle lidstaten hieraan
deelnemen. Zo niet, dan is het van belang dat het een zo groot mogelijke en geografisch
evenwichtige groep lidstaten betreft die hun verantwoordelijkheid nemen, inclusief
de lidstaat van aankomst.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.