Brief regering : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda formele Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 februari 2020
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 476
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 februari 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:
– de brief van 20 januari 2020 inzake de geannoteerde agenda voor de informele Raad
voor Concurrentievermogen op 27 en 28 februari 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 472),
– de brief van 2 december 2019 inzake de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk
speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470) en
– de brief van 29 januari 2020 inzake het verslag van het schriftelijk overleg over
onder andere de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en
4 februari (Kamerstuk 21 501-30, nr. 473).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2020 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 19 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Europese Green Deal – een transitie naar een klimaatneutraal en circulaire Europese
industrie
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de resolutie die door het Europees Parlement
op 15 januari 2020 is aangenomen wordt onderstreept dat de industriestrategie duidelijke
stappenplannen moet omvatten voor financieringsmogelijkheden, de toepassing van nieuwe
technologieën en regelgevende beperkingen moet wegnemen. Omvat dit ook het wegnemen
van belemmeringen voor kernenergie en het toepassen van het afvangen en opvangen van
CO2 (CCS)?
Met de resolutie vraagt het Europees Parlement (EP) om de uitvoering van de Green
Deal en ondersteunt het de nieuwe investeringsstrategie van de Europese Investerings
Bank (EIB). De afvang en opslag van CO2 (CCS) is een concreet onderdeel van de Green Deal en van de nieuwe industriestrategie
van de EIB. In de resolutie zelf wordt niet expliciet verwezen naar het wegnemen van
belemmeringen om CCS toe te kunnen passen. Wel wijst de resolutie er op dat het niet
verstandig is te veel te leunen op toekomstige technieken als CO2 afvang en opslag. De Nederlandse positie hieromtrent staat opgenomen in het BNC-fiche
over de Green Deal1 en benadrukt het belang van innovatie en ontwikkeling van alle relevante emissie
reducerende technologieën, zoals CC(U)S, elektrificatie en waterstof. De resolutie
bevat geen maatregelen om belemmeringen tegen kernenergie weg te nemen maar laat zich
daarentegen kritisch uit over kernenergie als een oplossing voor de klimaatcrisis.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris voorts om een tijdspad rondom
de plannen van de Europese Unie (EU) omtrent de Europese Green Deal (hierna: Green
Deal) en de transitie naar een klimaat neutrale en circulaire Europese Industrie te
schetsen.
De Europese Commissie heeft in een annex bij de Green Deal een volledig overzicht
opgenomen welke plannen wanneer worden gepresenteerd.2 Ook is in het werkprogramma van de Commissie een gedetailleerd planningsoverzicht
opgenomen.
Kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese Interne
Markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument). De leden van de VVD-fractie
hebben kennisgenomen van de brief over het «level playing field» instrument. Deze
leden hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen. Hoe vaak komt het voor dat
de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een onderzoek instelt naar een bedrijf.
Hoe vaak blijkt uit zo’n onderzoek dat het bedrijf zich niet gedraagt als vergelijkbare
ondernemingen onder normale marktomstandigheden?
In navolging van de Kamerbrief3 over mijn voorstel voor een zogenaamd level playing field instrument is het kabinet in gesprek met de Europese Commissie (hierna: de Commissie)
en de lidstaten om de Nederlandse oplossingsrichting onderdeel te laten uitmaken van
voorstellen van de Commissie op dit terrein. De Commissie heeft kenbaar gemaakt dat
zij in het tweede kwartaal van 2020 met een eigen probleemanalyse komt en naar verwachting
in 2021 met een eigen voorstel zal komen. Bij de verdere uitwerking van een voorstel
van de Commissie zal meer duidelijk worden over de verwachte impact en hoeveelheid
onderzoeken die onder een nieuw instrument ingesteld zullen worden.
Strategische Innovatie Agenda Europees Instituut voor Innovatie en Technologie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van de komende Raad is om een positie
aan te nemen over het voorstel voor de Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het
Europees Instituut van Innovatie en Technologie (EIT). Deze leden vragen de Staatssecretaris
wat de inhoud is van de mogelijke Raadspositie. Zijn er met betrekking tot deze raadspositie
wijzigingen ten opzichte van het voorstel van de Commissie? Zo ja, waar bestaan deze
uit en hoe waardeert de Staatssecretaris deze wijzigingen?
Verder lezen de leden van de VVD-fractie in de geannoteerde agenda dat veel lidstaten
bij de tiende kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG) een voorbehoud maken totdat
er meer duidelijkheid is over het budget voor het EIT onder Horizon Europe. Hoe ziet
het krachtenveld in de Europese Raad er op dit moment uit? Ook lezen deze leden dat
Nederland het belangrijk vindt dat de KIG’s na vijftien jaar in competitie financiering
kunnen verwerven door niet-marktconforme activiteiten zoals onderwijs. Kan de Staatssecretaris
toelichten wat hiermee wordt bedoeld? Kan de Staatssecretaris toelichten waarom Nederland
deze mening is toegedaan?
In de Strategische Innovatie Agenda wordt nadere invulling gegeven aan de verordening
van het Europees Instituut van Innovatie en Technologie (EIT). Ten opzichte van het
Commissievoorstel is een aantal wijzigingen voorgesteld op vier onderdelen die hieronder
worden toegelicht. Hierbij is tevens het krachtenveld geschetst. Het krachtenveld
ten opzichte van het EIT is diffuus en valt niet uiteen in de blokken van de «oude»
EU14- en de «nieuwe» EU13-lidstaten. Er is onderscheid tussen landen die meer en minder
profiteren van het EIT.
Ten eerste heeft een aantal lidstaten een voorstel gedaan voor het vergroten van het
geoormerkte budget voor de Regionale Innovatieregeling omdat deze lidstaten van mening
zijn dat ze onvoldoende uit het instrument kunnen halen. Nederland is voorstander
van meer openheid en toegankelijkheid voor nieuwe partners, maar niet als dit enkel
gericht is op geografische spreiding. Er staat nu een maximumpercentage van 15% in
de tekst met een minimum van 10%, waar dit in het oorspronkelijke voorstel alleen
een minimumpercentage betrof. Dit was gezien het krachtenveld het hoogst haalbare
resultaat.
Ten tweede is in het Commissievoorstel een nieuw instrument opgenomen voor hoger onderwijs
activiteiten. Nederland staat hier positief tegenover.4 Wel is er vanuit verschillende lidstaten twijfel over de exacte uitwerking van het
instrument. Gezien het risico op overlap met andere instrumenten zoals Erasmus+ is
er ingezet op een start met een kleinere pilot en bijbehorend budget, waarna opgeschaald
kan worden na een positieve onafhankelijke evaluatie. Oorspronkelijk was er binnen
dit instrument ook 25% van het budget geoormerkt voor minder innovatieve landen. Dit
is komen te vervallen. Dit sluit aan bij het starten van een kleinere pilot binnen
dit instrument en de Nederlandse inzet dat het oormerken van budget voor geografische
spreiding niet past binnen Horizon Europe en het EIT-instrument.
Ten derde is in de tekst nu invulling gegeven aan de relatie tussen de Kennis- en
Innovatiegemeenschappen (KIG’s) en het EIT, wanneer de basisfinanciering afloopt na
15 jaar. Omdat Nederland enkele KIG’s huisvest die tijdens Horizon Europe de laatste
fase van de 15 jaar ingaan en de standaard EIT-financiering dus ten einde komt, was
dit voor Nederland een belangrijk punt. De kennisdriehoek is de basis van het EIT.
Het risico is dat juist de onderwijsactiviteiten na 15 jaar in het gedrang komen,
omdat deze zichzelf niet op eenzelfde manier terugverdienen zoals de andere KIG-activiteiten.
Nederland heeft ervoor gepleit dat het mogelijk moet zijn om na 15 jaar in competitie
financiering te kunnen verwerven voor deze niet-marktconforme activiteiten, zoals
onderwijs. In de tekst is dat nu opgenomen, onder de noemer «cross-KIG activiteiten».
Ten vierde is er een voorbehoud toegevoegd dat de nieuw te starten KIG’s in lijn moeten
zijn met het strategisch planningsproces en dat er voldoende budget moet zijn. Met betrekking tot het starten van nieuwe KIG’s is Nederland
steeds voorstander geweest van een goede relatie met het Horizon Europe strategisch
planningsproces, zoals ook in het BNC-fiche is weergegeven. De meerderheid van de
lidstaten zitten op deze lijn. Over het thema «Cultuur en Creatieve Sector» was weinig
discussie. Dit is als enige nieuwe thema voor een KIG volledig uitgewerkt en gaat
in 2023 van start. Er is wel discussie geweest tussen de lidstaten over het thema
van een mogelijke tweede nieuwe KIG. Een aantal lidstaten heeft de voorkeur uitgesproken
voor een potentieel nieuw thema: «Water, Marine en Maritiem», maar een definitieve
keuze is niet gemaakt. De lidstaten zijn het eens dat het selectieproces in lijn dient
te zijn met het strategisch planningsproces.
Tot slot is het belangrijk te vermelden dat alle budgetten onder voorbehoud zijn,
omdat de discussie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) nog loopt. Daarom is
gekozen om zo veel mogelijk met percentages te werken in deze tekst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Interne markt en industrie
De leden van de CDA-fractie lezen over het beleidsdebat over de Green Deal. In de
resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Green Deal (2019/2956(RSP))
maakt het parlement ten aanzien van de Europese industrie de volgende punten:
30. beschouwt de transitie naar een moderne, klimaatneutrale, uiterst hulpbronnenefficiënte
en concurrerende industriële basis in de EU uiterlijk in 2050 als een belangrijke
uitdaging en een kans, en is ingenomen met de aankondiging dat de Commissie in maart
2020 met een nieuwe industriële strategie en een kmo-strategie zal komen; benadrukt
dat het industrieel concurrentievermogen en het klimaatbeleid elkaar onderling versterken
en dat de totstandbrenging van een innovatieve en klimaatneutrale herindustrialisering
nieuwe banen zal scheppen en het concurrentievermogen van de Europese economie zal
waarborgen;
31. benadrukt dat de industriële strategie moet toegespitst zijn op het stimuleren van
waardeketens voor economisch levensvatbare en duurzame producten, processen en bedrijfsmodellen
die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit, efficiënt gebruik van hulpbronnen,
circulariteit en een niet-toxisch milieu, en daarbij het internationale concurrentievermogen
te handhaven en de verplaatsing van Europese industrieën te voorkomen; is het eens
met de Commissie dat energie-intensieve industrieën zoals de staal-, chemische en
cementindustrie essentieel zijn voor de Europese economie, maar dat het tegelijkertijd
cruciaal is dat deze industrieën moderniseren en ontkolen;
32. verzoekt de Commissie zorg te dragen voor de economische, sociale en territoriale
cohesie van de overgangsprocessen, met bijzondere aandacht voor de meest achtergestelde
regio’s, gebieden die worden getroffen door de industriële overgang (voornamelijk
steenkoolwinningsgebieden, en gebieden die afhankelijk zijn van koolstofintensieve
industrieën zoals de staalproductie), dunbevolkte gebieden en ecologisch kwetsbare
gebieden;
33. onderstreept dat de industriële strategie en de strategie voor kmo’s duidelijke stappenplannen
moeten omvatten voor het ter beschikking stellen van een omvattende waaier aan stimulansen
en financieringsmogelijkheden voor innovatie, voor de toepassing van baanbrekende
technologieën en voor nieuwe duurzame bedrijfsmodellen, alsmede voor het wegnemen
van alle regelgevende beperkingen; dringt aan op EU-steun voor koplopers op het gebied
van klimaat en hulpbronnen, door middel van een technologieneutrale benadering die
in overeenstemming is met de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en met de
klimaat- en milieudoelstellingen van de EU op de lange termijn; onderstreept de rol
van milieuveilige koolstofafvang en -opslag bij het klimaatneutraal maken van de zware
industrie wanneer er geen directe opties voor emissiereductie beschikbaar zijn.
Kan de Staatssecretaris voor elk van deze punten aangeven hoe Nederland er tegenover
staat en hoe het politieke krachtenveld in de Raad eruitziet?
Nederland staat positief tegenover punt 30, 31 en 33 van de resolutie van het Europees
Parlement. De Nederlandse inbreng is hiermee grotendeels in lijn. Graag verwijs ik
naar het BNC-fiche over de Green Deal van 31 januari jl., paragraaf 3b (Nederlandse
positie ten aanzien van het voorstel van de Commissie, paragraaf industrie en circulaire
economie).5 De inzet die hier staat opgenomen zal ook tijdens de Raad voor Concurrentievermogen
(RvC) worden ingebracht. Tijdens de RvC zal Nederland derhalve het belang van een
link tussen de Green Deal, de industriestrategie, de mkb-strategie en het circulaire
actieplan inbrengen. Nederland is ervan overtuigd dat duurzame groei en economische
kansen gecreëerd worden als de EU-industriestrategie (1) heldere lange termijndoelstellingen,
(2) effectief beleid – zoals opgesomd in het BNC-fiche over de Green Deal, en (3)
concrete acties met het bedrijfsleven behelst.
De leden van de fractie van het CDA vragen daarnaast naar het krachtenveld in de Raad.
Een aantal lidstaten verzoekt de Commissie coherent te zijn in de verschillende initiatieven
in deze strategieën. Een aantal lidstaten steunt de Green Deal, maar wijst naast de
economische kansen ook op de effecten en kosten van de transitie voor de industrie.
Nederland wijst er samen met onder andere Duitsland op dat het klimaat niet wacht
en actie nu nodig is.
Voor wat betreft een appreciatie van punt 32 verwijs ik u graag naar het BNC-fiche
over het Just Transition Mechanism (JTM) dat afgelopen vrijdag naar uw Kamer is gestuurd.6Onderdeel van het JTM is de instelling van een Just Transition Fund, een fonds dat
gericht is op het mobiliseren van sociaaleconomische investeringen in regio’s die
hard geraakt worden door de energie- en klimaattransitie. Het kabinet staat positief
tegenover de instelling van het JTF en steunt het principe dat het JTF zich moet richten
op die regio’s die de grootste transitieopgave hebben. Wel plaatst het kabinet een
aantal kanttekeningen. Zo is het kabinet van mening dat het JTF in omvang beperkt
moet blijven en dat middelen voor het JTF gevonden moeten worden binnen een plafond
dat past bij de Nederlandse MFK-inzet. Daarnaast is het van belang dat investeringen
uit het JTF in aanvulling zijn op reeds bestaande nationale en regionale inspanningen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Green Deal «over het algemeen» goed wordt
ontvangen, maar dat er «op de onderliggende thema’s nog verdeeldheid onder de gewenste
mate van ambitie van klimaat- en milieubeleid en hoe de industrie geholpen kan worden
om de doelen te behalen, zonder te zorgen voor een ongelijk speelveld of weglekeffecten».
Hoe verwacht de Staatssecretaris dat deze verdeeldheid gaat worden beslecht?
De verdeeldheid op onderdelen van de Green Deal zal worden beslecht bij de behandeling
van de verschillende onderliggende voorstellen, onder andere bij de bespreking van
de industriestrategie, het circulaire actieplan en het 2030 Climate Target Plan. Afhankelijk van het voorstel van de Europese Commissie en de posities van de Lidstaten
kan dan worden bekeken hoe en onder welke voorwaarden er tot overeenstemming kan worden
gekomen.
De leden van de CDA-fractie wijzen op de verwachting dat Raadsconclusies over betere
regelgeving worden aangenomen, onder meer ter voorkoming van onnodige regeldruk en
administratieve lasten. Kan de Staatssecretaris aangeven wat zij in dit kader verwacht
van het «one in, one out»-systeem (OIOO) dat de Europese Commissie voorstelt, inhoudend
dat een maatregel die leidt tot toename van regeldruk wordt gecompenseerd met een
maatregel die zorgt voor een overeenkomstige vermindering van regeldruk op hetzelfde
beleidsterrein? Welke impact zal dit systeem hebben op bestaande en toekomstige EU-wetgeving
op haar portefeuilles? Hebben deze leden het goed begrepen dat het OIOO-systeem erop gericht is regelgeving zowel te verminderen en te vereenvoudigen als
te verbeteren? In hoeverre gaat het «one in, one out»-systeem leiden tot lastenverlichting
voor ondernemingen, bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf (mkb)? De inzet van Nederland
is dat er binnen het OIOO-systeem tevens dialoog met belanghebbenden dient plaats
te vinden. Op welke manier wordt dit geoperationaliseerd en/of geborgd? Denkt de Staatssecretaris
na deze Raad meer te weten over de vorm en het moment van invoering van het OIOO-systeem?
Het «one in, one out»-systeem (OIOO) zorgt voor extra aandacht voor het onderwerp Betere Regelgeving.
OIOO is een prikkel die ervoor zorgt dat er binnen de Europese Commissie met extra
ambitie zal moeten worden gewerkt aan het benutten van alle mogelijkheden om op EU-niveau
onnodige regeldruk in bestaande regelgeving te verminderen en het ontstaan van nieuwe
onnodige regeldruk te voorkomen.
In de mededeling van de Commissie waarin zij haar Werkprogramma voor 2020 aankondigde
heeft zij aangegeven een nieuw instrument te gaan ontwikkelen op basis van de «One
In, One Out»-benadering dat ervoor moet zorgen dat nieuwe administratieve lasten worden
gecompenseerd door burgers en bedrijven – met name het mkb – vrij te stellen van vergelijkbare
administratieve kosten op EU-niveau op hetzelfde beleidsterrein. Tevens heeft zij
aangegeven dat deze benadering sociale- en milieunormen niet zal afzwakken en ook
niet op zuiver mechanische wijze zal worden toegepast. Het doel is ervoor te zorgen
dat EU-wetgeving de eindgebruikers ten goede komt zonder onnodige lasten voor burgers
en bedrijven.
Wat Nederland betreft is het belangrijk dat het Betere Regelgevingsbeleid, waaronder
de inzet van het OIOO-instrument, leidt tot merkbare resultaten waar belanghebbenden
daadwerkelijk iets aan hebben.
Als een lastenverzwarende maatregel volgens de OIOO-systematiek op papier in financiële
zin geheel gecompenseerd wordt door een andere, verlichtende maatregel, kan het zo
zijn dat een ondernemer toch geen positief gevoel heeft omdat de verlichtende maatregel
in de praktijk minder merkbaar is voor de ondernemer dan de verzwarende maatregel.
Om ervoor te zorgen dat OIOO tot goede resultaten leidt zou OIOO hand in hand moeten
gaan met een kwalitatieve benadering waarbij in overleg met belanghebbenden de relevante
knelpunten in kaart worden gebracht en maatregelen worden genomen die zoveel mogelijk
zorgen voor een merkbare vermindering van regeldruk. Nederland heeft er met succes
voor gepleit dat deze notie ook duidelijk in de Raadsconclusies is vastgelegd.
Voor deze kwalitatieve benadering is het noodzakelijk om in overleg met belanghebbenden
de relevante knelpunten in kaart te brengen en maatregelen te nemen die zoveel mogelijk
zorgen voor een merkbare vermindering van regeldruk.
Het draait dus vooral om een goede consultatie van belanghebbenden als onmisbaar onderdeel
van het proces. Naar verwachting presenteert de Europese Commissie in april een mededeling
die nader ingaat op het moment van invoering van het OIOO-systeem. De verwachting
is niet dat er tijdens komende RvC over deze punten meer bekend zal worden.
De leden van de CDA-fractie lazen in het BNC-fiche: Mededeling Stand van zaken en
toekomst EU Betere Regelgevings-beleid van 29 mei 2019 dat:
• «de bekendheid van consultaties kan worden vergroot en er behoefte is aan meer informatie
over de uitkomst van consultaties;
• t.a.v. impact assessments beter zou moeten worden uitgelegd waarom er in een bepaald
geval afgezien wordt van het maken van een impact assessment, en dat verslagen van
impact assessments moeilijk leesbaar en te weinig gebruiksvriendelijk zijn;
• de kwaliteit van evaluaties achterblijft bij die van impact assessments op het gebied
van o.a. timing, vraagstelling, een objectieve benadering en gebruik;
• de opzet van de Regulatory Scrutiny Board, de Raad voor Regelgevingstoetsing, volgens
sommige belanghebbenden anders zou kunnen, de RSB beter bekend moet worden bij het
publiek én dat de ervaring en kennis van de RSB binnen de Commissie beter benut zou
kunnen worden ter verbetering van processen.»
Kan de Staatssecretaris per punt schetsen in hoeverre zij verwacht dat de Raadsconclusies
aan deze verbetersuggesties tegemoet komen? Hoezeer is daarbij ook een betere toepassing
van het «innovatieprincipe» verzekerd?
Over de exacte inhoud van de Raadsconclusies wordt op dit moment nog onderhandeld,
maar mijn verwachting is dat de verbeterpunten die u noemt, grotendeels worden geadresseerd
door de Raadsconclusies. De Raadsconclusies zullen een oproep bevatten om een brede
kring van belanghebbenden te consulteren en om beter en tijdig informatie te geven
aan belanghebbenden over de uitkomst van consultaties. Ten aanzien van impact assessments
wordt de Commissie opgeroepen om helder te maken welke criteria zij hanteert om al
dan niet een impact assessment te maken. De Raadsconclusies zullen ook het belang
van goede evaluaties onderstrepen. Een belangrijk onderdeel van zowel evaluaties als
impact assessments wordt gevormd door consultaties en vragenlijsten. De Raad roept
de Commissie op om de helderheid en neutraliteit van vragenlijsten te verbeteren.
De Raadsconclusies bevatten ook een pleidooi voor een versterking en een grotere mate
van onafhankelijkheid van de Regulatory Scrutiny Board.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat tijdens de Raad het Single Market Performance
Report zal worden besproken, de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020. Hoe
beoordeelt de Staatssecretaris deze strategie?
De Commissie schrijft ieder jaar een jaarlijkse groeistrategie. Met ingang van dit
jaar noemt de Commissie deze de strategie voor duurzame groei. Deze vormt de start
van het zogenoemde Europees Semester. Met de jaarlijkse strategie voor duurzame groei
heeft de Commissie dit jaar ook een Single Market Performance Report uitgebracht.
Voor de kabinetsappreciatie van beide stukken verwijs ik u naar de Kamerbrief die
begin dit jaar door de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Financiën aan
uw Kamer verstuurd is.7
De Green Deal moet de nieuwe groeistrategie voor Europa worden. Welke elementen uit
de Green Deal vindt de Staatssecretaris interessant voor de groeistrategie van Nederland,
vastgelegd in de «groeibrief» van het kabinet? Wat zijn de vervolgstappen in de Raad?
De Europese Green Deal en de Nederlandse Groeistrategie8 kennen beiden hun eigen focus. De Green Deal is gericht op het verduurzamen van de
Europese economie en de Groeistrategie is gericht op het versterken van het verdienvermogen
van Nederland, onder meer via innovatie.
Toch hebben beide opvallend veel overeenkomsten. Beide geven aan dat we in de toekomst
onze welvaart op een andere manier moeten voortbrengen dan we in het verleden hebben
gedaan en zetten in op een transitie van onze economie. Beide geven aan dat verduurzamen
ook economische kansen biedt voor bijvoorbeeld de industrie. We zien in beide stukken
dan ook vergelijkbare thema’s terugkomen zoals het versterken van onderwijs, het belang
van infrastructuur en de noodzaak tot meer publieke investeringen. Beiden leggen ook
veel nadruk op het belang van innovatie, omdat de uitdagingen waar we voor staan niet
zijn op te lossen met de huidige stand van de technologie.
Voor de vervolgstappen in de Raad verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de
leden van de VVD-fractie hierover.
Diverse punten
De leden van de CDA-fractie wijzen op het werkprogramma voor 2020 dat de Commissie
op 29 januari 2020 heeft gepresenteerd, met op het gebied van industrie en interne
markt de volgende beleidsdoelen:
• een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk;
• een Europese aanpak voor artificiële intelligentie;
• digitale diensten;
• een nieuwe industriestrategie voor Europa;
• een consumentenagenda.
In een mededeling bij het werkprogramma kondigt de Commissie verschillende initiatieven
aan, waaronder: een nieuwe Europese datastrategie, een witboek over artificiële intelligentie,
een nieuwe wet inzake digitale diensten, een herziening van de richtlijn inzake de
beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, een voorstel over cryptoactiva, een
alomvattende nieuwe industriële strategie voor Europa, een specifieke kleine en middelgrote
ondernemingen (kmo)-strategie, een verslag over de belemmeringen voor de eengemaakte
markt, een actieplan voor de handhaving van de eengemaakte markt, een witboek over
een instrument betreffende buitenlandse subsidies, voorstellen om de arbeidsomstandigheden
van platformwerkers te verbeteren en een geactualiseerd actieplan voor digitaal onderwijs.
Kan de Staatssecretaris per initiatief een doorkijkje geven naar de Nederlandse inzet/gedachtes
hierbij en in algemeenheid aangeven hoe zij tegen de interne markt en industrieaspecten
uit het werkprogramma aankijkt? Wanneer verwacht de Staatssecretaris de kabinetsappreciatie
over het werkprogramma naar de Kamer te sturen?
Op korte termijn ontvangt u een kabinetsappreciatie van het Commissiewerkprogramma.
De Staat van de Unie van dit jaar zal daarnaast nader ingaan op de inhoud van het
werkprogramma en aan u worden gezonden. Voorts zal uw Kamer na publicatie van de voorstellen
via BNC-fiches nader worden geïnformeerd over de inzet van het Kabinet.
Onderzoek
Over de Nederlandse positie ten aanzien van het EIT en de strategische innovatie agenda
(SIA) heeft het kabinet op 13 september 2019 een BNC-fiche ontvangen. De leden van
de CDA-fractie steunen de Nederlandse inzet op dit punt. Gegeven de discussiepunten,
over het wel of niet verminderen van geoormerkte budgetten, financiering van de KIG’s
via competitie, onderbouwing van een nieuw instrument ter vergroting van de innovatiecapaciteit
van hoger onderwijsinstellingen, en de invulling en startdatum van twee nieuwe KIG’s
(«Cultuur en Creatieve Sector» en «Water, Marine en Maritiem») vernemen deze leden
graag wat de Staatssecretaris verwacht van de uitkomst. Wat is de inhoud van de Raadspositie,
die mogelijk tijdens deze Raad wordt aangenomen? Hoe waardeert Nederland deze? Welke
verschillen zijn er tussen de Raadspositie en het oorspronkelijke voorstel van de
Commissie? Wanneer start de triloog?
Het is nog niet bekend wanneer de triloog begint. Zie verder het antwoord op de vraag
van de leden van de VVD over dit onderwerp.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er tijdens de Raad een beleidsdebat zal plaatsvinden
over een «strategic approach to international cooperation in research en development
(R&D)». Is de Staatssecretaris bereid in dit kader te informeren wat andere lidstaten
doen om het percentage R&D-uitgaven, zowel publiek als privaat, te verhogen en deze
bevindingen met de Kamer te delen?
De Europese Commissie stelt in het kader van het Europees Semester jaarlijks landenrapportages
op. Hierbij wordt ook gekeken naar de voortgang van de lidstaten op het gebied van
investeringen in onderzoek en ontwikkeling.9 Lidstaten worden aangespoord meer te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Lidstaten
schrijven in reactie hierop een National Hervormingsprogramma, waarin wordt aangegeven
hoe ze de aan hen gedane aanbevelingen willen aanpakken. Deze Nationale hervormingsplannen
worden door de Europese Commissie openbaar gemaakt.10 Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik u graag naar de Europese Commissie, die
de door u gevraagde bevindingen reeds monitort.
Ook via de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het
«European Innovation Scoreboard» wordt door EU-lidstaten gezamenlijk nagedacht welke
maatregelen wel en niet werken op het gebied van onderzoek- en innovatiebeleid.
Deze leden lezen dat Nederland van mening is dat «samenwerking vanuit de EU met derde
landen moet plaatsvinden op basis van wederkerigheid, excellentie en impact, waarbij
er ook een goede balans dient te zijn tussen onder andere openheid versus veiligheidsoverwegingen
en overwegingen met betrekking tot concurrentievermogen». Hoe zou dit in de ogen van
de Staatssecretaris vorm moeten krijgen?
In de geannoteerde agenda voor deze RvC11 wordt aangegeven dat Nederland van mening is dat samenwerking vanuit de EU met derde
landen moet plaatsvinden op basis van wederkerigheid, excellentie en impact, waarbij
er ook een goede balans dient te zijn tussen onder andere openheid versus veiligheidsoverwegingen
en overwegingen met betrekking tot concurrentievermogen. De voorwaarden worden vastgelegd in de associatieovereenkomsten, zoals nu ook het geval onder Horizon 2020.
Deze voorwaarden volgen uit artikel 12 «derde landen geassocieerd bij het programma»
van de Horizon Europe-verordening. Hierin wordt vastgelegd welke landen zich kunnen
associëren bij Horizon Europe, de meest intensieve vorm van samenwerking tussen de
EU en derde landen. Dit artikel vormde geen onderdeel van het in 2019 bereikte akkoord.
De onderhandelingen over artikel 12 zijn recent gestart. Om in aanmerking te komen
voor associatie spelen voorwaarden zoals zich committeren aan een open markteconomie
en op een goede manier omgaan met intellectueel eigendomsrechten een rol. Daarnaast
kan de Europese Commissie voorstellen doen om bepaalde geassocieerde landen uit te
sluiten van onderdelen van Horizon Europe. Dit zou kunnen op basis van concurrentie-
en veiligheidsoverwegingen. Deze criteria komen echter niet duidelijk naar voren in
het artikel. Nederland zal zich ervoor inzetten dat het artikel duidelijker maakt
op grond van welke criteria, onder andere met betrekking tot veiligheid en concurrentievermogen
en Europese toegevoegde waarde, dat wordt besloten. Nederland zal de Commissie hierop
bevragen en erop inzetten dat het artikel wordt verduidelijkt.
Kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne
markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument)
De leden van de CDA-fractie herkennen in de brief van de Staatssecretaris de probleemanalyse
en het geschetste handelingsperspectief, zoals een mondiale aanpak van het ongelijke
speelveld, strenger toezicht binnen de EU, en als «ultimum remedium» het weren van
partijen uit derde landen op de Europese interne markt wanneer zij ongewenst gedrag
op de interne markt vertonen. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat wordt bedoeld
met de zin «het is dan wel om rekening te houden met de reeds geldende EU kaders om
doublures te voorkomen». Welke doublures worden hier bedoeld?
Het voorstel voor een level playing field instrument is in eerste instantie een aanvulling
op het huidige mededingings- en staatssteunkader en is geen vervanging voor de reeds
geldende kaders. Zo moet de doublure worden voorkomen dat staatssteun aan een Europese
onderneming zowel onder het level playing field instrument als het Europese staatssteunkader
wordt aangepakt. Dat wil zeggen dat op het moment dat een Europese onderneming in
Europa staatssteun ontvangt, het Europese staatssteunkader onverminderd van kracht
blijft en handhaving daarbinnen plaatsvindt. Op het moment dat een onderneming staatssteun
ontvangt uit een derde land en actief is op de interne markt, valt dit echter buiten
het bereik van het Europese staatssteunkader en zou een dergelijke onderneming onder
het level playing field instrument vallen.
Over de Nederlandse inzet om het Europese mededingingskader en onafhankelijk mededingingstoezicht
te versterken door een nieuwe tak aan het EU-mededingingsrecht toe te voegen, gericht
op het waarborgen van gelijkwaardige mededingingsomstandigheden op de Europese interne
markt voor alle ondernemingen, hebben de leden van de CDA-fractie al eens eerder opgemerkt
benieuwd te zijn naar welke routes en termijnen de Staatssecretaris hierbij in gedachten
heeft en hoe en wanneer de voorstellen hun beslag krijgen in Europese wetgeving.
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van
de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Nederlandse inzet niet is gericht op het
bevorderen van reciprociteit en markttoegang in derde landen noch dat er sprake is
van een handelspolitiek instrument. Deze leden vragen zich daarbij af welke acties
wel lopen om reciprociteit en markttoegang in derde landen te bevorderen.
Er lopen verschillende trajecten gericht op het vergroten van (gelijkwaardigere) markttoegang
tot derde landen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over gelijk speelveld12 is de meest wenselijke route om meer en/of gelijkwaardige markttoegang te realiseren
via mondiale akkoorden die onder de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden uit onderhandeld.
Deze oplossingsrichting kent echter een langzame en moeizame weg. Daarom onderhandelt
de EU tegelijkertijd met verschillende landen (al dan niet in regionaal verband) over
bilaterale handels- en investeringsakkoorden. Als laatste kan de EU-besluiten om unilaterale
regels in te stellen die markttoegang groter of gelijkwaardiger maken. Een voorbeeld
waarover op dit moment onderhandeld wordt is het Instrument voor overheidsaanbestedingen
(IPI).13 Als laatste spreekt de EU in verschillende gremia met derde landen over markttoegangsproblemen
(bijvoorbeeld importbeperkingen of onnodig handelsbeperkende eisen op het gebied van
etikettering). Dit gebeurt onder andere in WTO-verband en op basis van afspraken in
bilaterale handelsakkoorden. Door het wegnemen van deze belemmeringen wordt markttoegang
voor Europese bedrijven vergroot.
De leden van de CDA-fractie hebben tot slot nog een aantal vragen over de maritieme
maakindustrie, in het bijzonder over de concurrentiepositie van de scheepsbouwsector.
Klopt het dat de huidige WTO- en EU-instrumenten ten aanzien van import en grens- of douanemaatregelen niet van toepassing zijn
dan wel niet passen of werken op het specifieke karakter van de scheepsbouwsector
(onder andere vanwege het kunnen «omvlaggen» van schepen)? Zo ja, is de Staatssecretaris
bereid om in EU-verband te pleiten voor sectorspecifieke maatregelen? Herkent de Staatssecretaris
het beeld dat China in het kader van haar «Made in China 2025»-beleid actief probeert
Nederlandse scheepswerven over te nemen?
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat China dit doet door inzet van staatssteun en
concurrentievervalsend beleid, waarbij geen sprake is van wederkerigheid? Is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat de maritieme industriële basis van strategisch belang
is voor zowel Nederland als de EU? Zo ja, welke mogelijkheden ziet zij om dit te stimuleren
en te beschermen, en een gelijk speelveld voor de industriële scheepsbouwsector te
bevorderen? Zou inzet van unilaterale maatregelen hieraan kunnen bijdragen?
De maritieme maakindustrie heeft op de mondiale markt te maken met scherpe internationale
concurrentie en een vrijwel structurele overcapaciteit waardoor het risico van verstoring
van het level playing field altijd aanwezig is. De WTO- en EU-regels omtrent het tegengaan van dumping gelden
ook voor schepen, en er zijn additionele afspraken gemaakt in OESO-verband om oneerlijke
handelspraktijken tegen te gaan. De ontwikkelingen in deze sector illustreren het
belang om in aanvulling op multilaterale benaderingen een aanvullende EU oplossingsrichting
te ontwikkelen. Daarom heb ik recentelijk een voorstel met de Europese Commissie gedeeld
dat erop gestoeld is om dergelijke praktijken aan te pakken.14
China, de grootste scheepsbouwnatie, heeft in het kader van «Made in China 2025» een
groot aantal sectoren waaronder de maritieme maakindustrie als speerpunt aangemerkt.
Het in de media geschetste beeld dat China in het kader daarvan probeert om Nederlandse
scheepswerven over te nemen, herken ik niet. In EU verband wordt de inzet van staatssteun
en concurrentievervalsend beleid door derde landen in kaart gebracht, onder meer aan
de hand van meldingen vanuit de industrie. Mede op basis hiervan wordt het beleid
verder ontwikkeld. De EU onderkent daarbij het belang van een krachtige eigen industriestrategie.
Naast een horizontale aanpak gericht op onder meer het stimuleren van innovatie, het
versterken van de interne markt en het bevorderen van eerlijke handel en investeringen
op het mondiale speelveld investeert de EU in haar industriële basis door het faciliteren
van strategische waardeketens waarin ook de nodige aanknopingspunten zitten voor de
maritieme maakindustrie. Het beleid is een mix van financiële en niet-financiële instrumenten.
De Europese en Nederlandse maritieme maakindustrie heeft zich door innovatie en het
creëren van een hoge toegevoegde waarde een onderscheidende positie in de mondiale
maritieme sector verworven. In het licht van de grote maatschappelijk opgaven zal
de maritieme maakindustrie o.a. via het Horizon Europe programma maar ook door nationale
instrumenten gericht worden ondersteund om haar internationale concurrentiepositie
te versterken. Ook de Connecting Europe Facility (CEF) wordt benut om maatschappelijke opgaven zoals verduurzaming van het transport
aan te pakken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het CEF veelal zou worden
gebruikt voor aanschaf van producten uit China. Immers, het CEF wordt gebruikt voor
de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken (transport, energie, digitaal). Het
CEF wordt niet ingezet voor de Europese maakindustrie. Binnen het CEF is bijvoorbeeld
budget beschikbaar voor zeehavenontwikkeling en de aanleg van bijv. laadinfrastructuur
voor alternatieve brandstoffen in havens in Europa.
De maritieme sector is van belang voor ons land en is mede om die reden aangemerkt
als Topsector. Ik blijf met de sector in gesprek om de internationale concurrentiepositie
te bewaken en te versterken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten
ter voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen die op 27 en 28 februari 2020
gehouden zal worden. Deze leden zijn vooral geïnteresseerd in de doelen van de Green
Deal in relatie tot het concurrentievermogen en in het werkprogramma van de Commissie
in relatie tot de interne markt en industrie.
De leden van de GroenLinks-fractie zien de Green Deal als topprioriteit van de Commissie
en delen de mening dat de Europese industriestrategie aan moet sluiten bij het actieplan
voor circulaire economie en andere beleidsterreinen van de Green Deal. Alle sectoren
dienen betrokken te worden bij de aanpak om klimaat en duurzaamheid te realiseren.
Hoe ziet het krachtenveld in de Raad eruit als het gaat om deze initiatieven op het
gebeid van de Europese industrie? Wat is de positie die Nederland in de Raad inneemt
specifiek ten aanzien van de ambitie voor klimaat- en milieubeleid, waaronder ook
de stikstofproblematiek in nationaal en Europees verband valt?
Graag verwijs ik naar beantwoording van de gelijkluidende vragen van de leden van
de CDA-fractie en het BNC-fiche over de Green Deal. De inzet die hierin staat opgenomen
wordt ook in de Raad naar voren gebracht. In de Raad zal niet specifiek worden ingegaan
op de stikstofproblematiek.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het eens dat duurzaamheid centraal moet staan
in de nieuwe groeistrategie voor Europa. Deze leden vinden dat klimaat en milieu cruciale
onderdelen zijn van de strategie. Een goede implementatie en handhaving van bestaande
interne marktregels vormt de basis voor goed economisch beleid. Wat is de visie van
de Staatssecretaris op de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020? Kan de Staatssecretaris
de vervolgstappen in de Raad uiteenzetten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord de vraag op de leden
van de CDA-fractie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over de verschillende initiatieven
die door de Commissie zijn aangekondigd op het gebied van digitalisering in haar werkprogramma:
interne markt en industrie-aspecten. Deze leden vinden dat de ontwikkeling vanuit
vertrouwen moet voortkomen waarbij onze waarden en grondrechten gewaarborgd worden.
Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de interne markt en industrieaspecten uit het werkprogramma
van de Commissie?
Op korte termijn ontvangt u een kabinetsappreciatie van het Commissiewerkprogramma.
De Staat van de Unie van dit jaar zal daarnaast nader ingaan op de inhoud van het
werkprogramma en aan u worden gezonden. Voorts zal uw Kamer na publicatie van de voorstellen
via BNC-fiches nader worden geïnformeerd over de inzet van het Kabinet.
Het is voor de Europese concurrentie van belang dat Europese bedrijven voorop lopen
in de digitale ontwikkeling. Kan de Staatssecretaris de positie van Nederland uiteenzetten
ten aanzien van de Europese cloudservice Gaia-X?
In oktober 2019 lanceerde de Duitse overheid een initiatief met betrekking tot data,
genaamd GAIA-X. Het doel ervan is om een Europees alternatief te ontwikkelen voor
dataopslag en datagebruik op basis van Europese waarden. Het betreft geen eigen cloudprovider,
maar een stelsel om bestaande en nieuwe datadienstverleners en -gebruikers eenvoudiger
te laten samenwerken. GAIA-X staat momenteel nog in de beginfase en vraagt nog verdere
uitwerking. Het initiatief heeft echter het potentieel om Europese partijen een sterkere
positie in de data-economie te geven, doordat keuzemogelijkheden, interoperabiliteit
en portabiliteit versterkt worden. Nederland is daarom positief over het initiatief
en heeft nauw contact met Duitsland over de ontwikkeling van het project. Ondertussen
zijn verschillende Nederlandse initiatieven hierop ook al aangehaakt, zoals de Data Sharing Coalition en Publiek-Private samenwerking Partnering Trust.
Daarnaast vinden deze leden dat de Commissie ook aandacht moet hebben voor duurzaamheid
binnen de digitale ontwikkelingen. Deze relatie wordt niet genoemd door de Commissie
en daarom vragen deze leden aan de Staatssecretaris of zij zich hard kan maken voor
duurzaamheid als onderdeel van digitalisering in haar werkprogramma: interne markt en industrie
aspecten?
De Commissie maakt in de Green Deal mededeling van 11 december 2019 de koppeling tussen
duurzaamheid en digitalisering. Ook in de brede digitaliseringsstrategie «Europe fit for the Digital Age» van 19 februari 2020 zal de Commissie ingaan op verduurzaming als een van de speerpunten
in deze strategie.
Nederland vindt het positief dat de Commissie inzet op zowel de toepassing van digitale
technologieën om de impact van milieu en klimaatbeleid te optimaliseren en voor het
verduurzamen van de ICT-sector zelf. Nederland zal hierbij input geven aan de Commissie
over Nederlandse voorbeelden, zoals het MJA3-convenant (Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie/LTA3 Long-term Energy Efficiency Agreement). Dit zijn afspraken tussen de rijksoverheid en de sector om energiebesparing te
realiseren door middel van monitoring op vierjaarlijkse plannen. Hier nemen onder
andere datacenters aan deel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggende
stukken. Deze leden hechten zeer aan het realiseren van een gelijk speelveld en hebben
daarbij in het bijzonder oog voor de maritieme industrie. Erkent de Staatssecretaris
dat de maritieme maakindustrie een sector is waar het vraagstuk van een gelijk speelveld
nadrukkelijk aanwezig is? Op welke wijze spant de Staatssecretaris zich in voor sectorspecifieke
maatregelen om hier een gelijk speelveld te bewerkstelligen?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de positie van de Nederlandse
en Europese maritieme sector ten opzichte van China. Deze leden vragen of het juist
is dat de huidige WTO- en EU-instrumenten ten aanzien van import, alsook van traditionele
grens- of douanemaatregelen, niet van toepassing zijn op het specifieke karakter van
de scheepsbouwsector en die sector daardoor op geen enkele wijze zich kan verdedigen
tegen prijsdumping uit China. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de sector
te helpen zich te verdedigen? Is zij bereid een rondetafelgesprek met relevante stakeholders
te beleggen? Klopt het dat China, als onderdeel van haar strategie, actief Nederlandse
scheepswerven probeert over te nemen (Telegraaf 24 januari 2020)? Erkent de Staatssecretaris
dat dit onwenselijk is, mede gezien de strategische positie van deze werven?
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de vrees van de sector dat China in haar
maritieme strategie nadrukkelijk gebruik zal maken van grootschalige staatssteun.
Deelt de Staatssecretaris deze zorg? Deelt zij tevens de mening dat het hier een sector
van strategisch belang betreft, onder meer op het gebied van (water)veiligheid, voedselwinning
en energiewinning? Kan de Staatssecretaris, juist vanwege dat strategische belang,
in Europa het voortouw nemen gericht op EU-maatregelen ter actieve bescherming tegen
concurrentievervalsing vanuit China? Is de Staatssecretaris bereid om de maritiem-technologische
industrie ook als strategisch aan te merken?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat de Commissie in haar China-mededeling
van afgelopen jaar de mogelijkheid van unilaterale maatregelen ter bescherming van
de Europese industrie identificeerde. Is de Staatssecretaris bereid om in te zetten
op deze mogelijkheid voor actieve financiële ondersteuning van de Europese en Nederlandse
scheepsbouwindustrie als tegenwicht tegen eventueel Chinees concurrentievervalsend
beleid? Kan zo’n maatregel samen met de sector uitgewerkt worden? Is de Staatssecretaris
bereid om ook andere unilaterale maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de Nederlandse
en Europese industrie niet ten ondergaan door staatsbedrijven uit China?
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat niet alle Europese subsidies ook
de Europese maritieme maakindustrie ten goede komen. Kent de Staatssecretaris in dat
licht het voorbeeld van de Connecting Europe Facility (CEF), die veelal wordt gebruikt
voor aanschaf van producten uit China? Deelt zij de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie
dat dit onwenselijk is? Is zij bereid dit ook Europees aan te kaarten?
Zie voor de beantwoording de antwoorden op vragen over de maritieme sector van de
leden van de CDA-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat