Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 3 oktober 2018, over het financiën sociaal domein
34 477 Sociaal domein
Nr. 44
                   VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 1 november 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3 oktober 2018
                  overleg gevoerd met de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
                  Vice-Minister-President, over:
               
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 19 juni 2018 inzake financiën sociaal domein (Kamerstuk 34 477, nr. 37);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 4 juli 2018 inzake inkoop en aanbesteden in het sociaal domein (Kamerstuk 34 477, nr. 38);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 24 september 2018 inzake de reactie op het verzoek van de commissie over het
                           bericht in het Brabants Dagblad van 4 april 2018 inzake de brandbrief over jeugdzorg
                           Noordoost-Brabant «Zo kan het niet» (Kamerstuk 31 839, nr. 625).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Tielen
Griffier: Krijger
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Agema, Ellemeet, Hijink, Kerstens,
                  Peters, Raemakers, Sazias, Van der Staaij en Tielen,
               
en de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President.
Aanvang 14.33 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, allemaal. Het is 14.30 uur geweest en om 17.30 uur moet deze zitting
                     afgerond zijn. Laten we dus snel beginnen. Welkom aan de Minister van Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport, de heer De Jonge. Welkom aan de Tweede Kamerleden die straks allemaal
                     het woord zullen voeren over de financiën in het sociaal domein, want op deze dag
                     van het Leids Ontzet hebben wij een algemeen overleg over dat onderwerp. Mijn naam
                     is Judith Tielen. Ik ben lid van de VVD, maar dat mag u de komende tijd vergeten.
                     Ik heb een hele kleine inbreng. Ik ben vanmiddag gewoon uw technische voorzitter.
                     Straks, wanneer ik zelf even een inbreng wil leveren, zal meneer Peters het van mij
                     overnemen. Ik wil voorstellen dat elk lid vier minuten spreektijd heeft en dat in
                     de eerste termijn van de Kamer maximaal twee interrupties in tweeën zijn toegestaan.
                     Dat moet wel lukken; ik zie non-verbale bevestiging daarvan. Dan kunnen we na de eerste
                     termijn kijken hoe snel we vorderen voordat we naar de eerste termijn van de Minister
                     gaan.
                  
Als niemand vragen of onoverkomelijke bezwaren heeft, laten we dan gewoon snel beginnen.
                     We beginnen met de heer Raemakers, die namens D66 het woord voert.
                  
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank u wel. De laatste weken zijn er veel zorgelijke berichten over de
                     jeugdzorg. Veel gemeenten geven aan dat ze een groot tekort hebben op het budget voor
                     jeugdhulp. Samenwerkingsverbanden van gemeenten voor gespecialiseerde jeugdhulp of
                     voor de jeugdbescherming, vallen uit elkaar of dreigen uit elkaar te vallen. De aanbesteding
                     komt niet rond. Er zijn zelfs gemeenten die een budgetplafond overwegen, of die nu
                     bewust wachtlijsten willen laten groeien om het gebruik van jeugdhulp te laten afnemen.
                     En Divosa kwam deze week met het nieuws dat gemeenten in 2017 maar liefst 600 miljoen
                     euro meer aan jeugdhulp hebben uitgegeven dan er begroot was. We kunnen dus wel zeggen
                     dat de kosten door het dak gaan.
                  
Voorzitter, laat mij heel helder zijn: D66 neemt de signalen zeer serieus en wil vandaag
                     concrete oplossingen zien van deze Minister. Ik zal daartoe de volgende drie verzoeken
                     doen. Allereerst vraag ik de Minister of hij kan toezeggen dat bij alle lopende onderzoeken
                     ook die enorme kostenoverschrijding van 600 miljoen euro kan worden onderzocht. Wat
                     zijn nou de oorzaken van die kostenoverschrijding? Is er bijvoorbeeld veel meer gebruik
                     van jeugdhulp dan voorzien? Kan de Minister hierover ook met Divosa en de VNG om de
                     tafel gaan zitten en een oplossing gaan zoeken?
                  
Ten tweede is het zo dat gemeenten de komende jaren veel extra geld van het Rijk krijgen.
                     Het accres groeit met meer dan 5 miljard euro. Zou de Minister eens indicatief kunnen
                     zeggen hoeveel van die 5 miljard gemeenten zouden kunnen gebruiken voor de jeugdhulp?
                     Met andere woorden: waar is dat bedrag van 5 miljard op gebaseerd? Hoeveel is er voor
                     jeugdhulp? Hoeveel is er voor de Wmo? En even voor de helderheid: het gaat er mij
                     slechts om dat de Minister een schatting geeft. Wat zou een gemeente nou aan jeugdhulp
                     kúnnen uitgeven? Ik zeg: kúnnen. Het hoeft dus niet, want het staat gemeenten natuurlijk
                     vrij om budget anders in te zetten. Dat is ook de gedachte achter de centralisatie.
                     Maar het wordt denk ik wel hoog tijd dat we duidelijkheid krijgen over de berekening
                     die hieraan ten grondslag ligt.
                  
Ten derde vraag ik de Minister om al die bestaande afspraken en spelregels nog eens
                     heel goed voor het voetlicht van de gemeenten te brengen. Ik merk namelijk in mijn
                     contacten met wethouders en raadsleden dat velen van hen niet op de hoogte zijn van
                     bijvoorbeeld die enorme accresstijging, die 5 miljard extra. Blijkbaar lukt het Minister
                     De Jonge niet om effectief te communiceren dat dat geld ook voor jeugdzorg en Wmo
                     gebruikt kan worden. Kan de Minister de gemeenten nog eens heel goed, het liefst ook
                     samen met de VNG, informeren over al die financiële afspraken die er gemaakt zijn?
                     Hoeveel extra geld komt er nu bij? Hoeveel van dat extra geld zouden gemeenten vanaf
                     volgend jaar, maar ook in de jaren erna, kunnen uitgeven aan jeugdhulp, aan Wmo? En
                     wat doet het Rijk nou allemaal aan monitoring, aan onderzoek? Wanneer komen de resultaten
                     daarvan? Want ik denk dat gemeenten gehoord moeten worden en dat zij moeten weten
                     dat Den Haag, de Tweede Kamer, de regering die tekorten in het sociaal domein onder
                     ogen zien, heel serieus nemen en ook willen oplossen. Ik ben bang dat als we dat niet
                     doen, gemeenten nu snel nog gaan bezuinigen, om dan volgend jaar te constateren dat
                     dat eigenlijk niet nodig was.
                  
Ik wil hier tot slot nog één ding over zeggen. Ja, er zijn tekorten en de jeugdhulp
                     kost veel geld. Maar er zijn gemeenten die bewust wachtlijsten in de jeugdzorg laten
                     ontstaan. Er zijn gemeenten die ineens stoppen met samenwerking, samenwerking die
                     in het belang van de jongeren is. Er zijn gemeenten die bij aanbestedingen steeds
                     het onderste uit de kan willen. Tegen die gemeenten wil ik zeggen: het gaat om jongeren,
                     om ónze jongeren en om hele kwetsbare jongeren. Laat die jongeren nooit, maar dan
                     ook nooit van noodzakelijke hulp verstoken blijven. Een gemeente moet een jongere
                     helpen: dat is de jeugdhulpplicht. Wat D66 betreft is dat zowel een juridische alsook
                     een morele plicht.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Voordat ik doorga naar de volgende spreker, heeft meneer
                     Hijink een interruptie voor u.
                  
De heer Hijink (SP):
De heer Raemakers heeft het nu vooral over de jeugdzorg. Dat is terecht, want daar
                     zit een heel groot probleem. Een ander groot probleem voor gemeenten komt voort uit
                     het abonnementstarief. Hier in Den Haag wordt besloten tot invoering van het abonnementstarief.
                     Gemeenten zeggen: dat leidt tot grote problemen voor ons omdat wij niet gecompenseerd
                     worden voor de verwachte extra stijging van het gebruik van de Wmo. Vindt de heer
                     Raemakers dat als hier in Den Haag besloten wordt dat voor alle gemeenten een abonnementstarief
                     gaat gelden, daar dan ook compensatie tegenover behoort te staan?
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik ben vandaag alleen ingegaan op de jeugdhulp, omdat dat ook mijn portefeuille is.
                     Er is vorige week een algemeen overleg over de Wmo geweest waar dit natuurlijk ook
                     weer besproken is. Maar ik zou het ook wel interessant vinden om het volgende van
                     de Minister te horen. Waar kunnen gemeenten het extra geld allemaal aan uitgeven?
                     Dat geld kan natuurlijk voor jeugdhulp worden uitgegeven, maar het kan ook voor de
                     Wmo worden uitgegeven. Er is een uitsplitsing. Ik zou de Minister vooral willen vragen
                     wat zijn idee daarvoor is. Hoe denkt hij dat gemeenten eventuele hogere kosten zouden
                     kunnen betalen van alle budgetten die er al zijn? Het lijkt mij dus goed om die vraag
                     door te spelen naar de Minister.
                  
De heer Hijink (SP):
Dat is leuk en die vraag zal ik zeker bij de Minister neerleggen, maar het punt is
                     natuurlijk dat gemeenten en de Minister hebben afgesproken dat die accresstijging
                     er komt. Dat Gemeentefonds wordt flink extra gevuld. Maar gemeenten geven aan dat
                     niet is afgesproken dat het abonnementstarief en de verwachte extra stijging die dat
                     oplevert voor de Wmo, vanuit het accres zou worden betaald. En de gemeenten zeggen
                     nu dus: daar moet een extra compensatie tegenover staan. Ik vind dat als de rijksoverheid
                     een bepaalde maatregel oplegt aan gemeenten, die overheid vervolgens niet kan zeggen:
                     we gaan maar een deel van de kosten compenseren. Is D66 dat met mij eens?
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik denk dat dit een herhaling van zetten is. De Wmo zit niet in mijn portefeuille,
                     maar wat ik wél kan constateren is dat daar een financiële zorg zit. Ik hoor heel
                     graag hoe de Minister daarop reageert. Daarna gaan wij bespreken hoe wij daar in staan,
                     afhankelijk van die reactie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. De interrupties mogen van mij ietsje compacter. Dat
                     is gelijk een tip voor meneer Kerstens, die meneer Raemakers ook nog wil interrumperen.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik ga het proberen. De heer Raemakers begon heel enthousiast
                     toen het over jeugdzorg ging. Hij vroeg aan de Minister om vandaag met concrete oplossingen
                     te komen. Toen spitste ik mijn oren. Maar ik heb die oplossingen eigenlijk niet gehoord.
                     Ik heb de heer Raemakers van D66 vooral aan de Minister horen vragen: kunt u dit nog
                     eens onderzoeken en kunt u dat nog eens uitleggen?. Welke concrete oplossingen verlangt
                     D66 vandaag van de Minister voor de problemen in de jeugdzorg?
                  
De heer Raemakers (D66):
Wat die tekorten in de jeugdhulp betreft, moeten we natuurlijk constateren dat het
                     vorige kabinet 450 miljoen bezuinigd heeft op de jeugdhulp. De nieuwe coalitie heeft
                     gezegd: wij moeten een Fonds tekortgemeenten oprichten van 200 miljoen euro voor het
                     sociaal domein. Het accres moet fors gaan stijgen. Daardoor kunnen gemeenten een aantal
                     taken opnemen, onder andere jeugdhulp. Daarnaast is er een Transformatiefonds van
                     100 miljoen euro. Ik constateer alleen dat het deze Minister niet lukt om die verschillende
                     financiële stromen die er zijn, effectief voor het voetlicht te brengen. Dat geldt
                     met name voor die 5 miljard, want dat is echt ontzettend veel geld en gemeenten kunnen
                     daar heel veel dingen van doen. Dat heb ik dus vandaag gevraagd. Maar ik vind het
                     wel een beetje wonderlijk om van een PvdA-Kamerlid hier het verwijt te krijgen dat
                     ik niet met een concrete oplossing kom. Wij zijn wel degelijk met oplossingen gekomen
                     voor het probleem dat er was.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Ik kwam niet met een verwijt, maar met een vraag aan de heer Raemakers. Ik gebruikte
                     daarbij een term die hij zelf in de derde zin van zijn betoog al gebruikte, namelijk
                     «concrete oplossingen». Hij vroeg om concrete oplossingen van de Minister voor de
                     problemen van de jeugdzorg. Wat ik de heer Raemakers nu hoor doen, is eigenlijk de
                     uitleg geven dat de Minister niet effectief communiceert. Je kunt van deze Minister
                     veel zeggen, maar het verwijt dat hij niet effectief communiceert, heb ik nog niet
                     zo vaak gehoord. De heer Raemakers van D66 zegt zelf: er moeten concrete oplossingen
                     komen en die zijn nodig. Die concrete oplossingen zullen toch uit meer moeten bestaan
                     dan alleen: leg het nog eens een keer uit? Dat is mijn vraag.
                  
De heer Raemakers (D66):
We hebben gezegd dat gemeenten 5 miljard extra krijgen. Moeten we daar dan 6 miljard
                     van maken, of 7 miljard? Volgens mij is dat niet de oplossing. Ik spreek met heel
                     veel wethouders, fractievoorzitters, raadsleden die bijvoorbeeld jeugdzorg of de Wmo
                     in hun portefeuille hebben, en die gewoon echt niet weten hoeveel extra geld er naar
                     gemeenten gaat. Ik weet dat er bij gemeenteraden begrotingen worden voorbereid en
                     dat gemeenten nu extra gaan bezuinigen op de jeugdzorg. Ik heb daar ook een aantal
                     voorbeelden van genoemd en u kunt dat zelf ook lezen in allerlei lokale dagbladen.
                     Men gaat extra bezuinigen. Ik denk dan: waar is al dat extra geld dan voor? Dat geld
                     kunnen gemeenten natuurlijk ook hiervoor gebruiken. Daarom mijn verzoek aan de Minister
                     om ook dat punt beter te communiceren.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik heb de heer Raemakers een paar keer het woord «aanbesteding» horen noemen. Aanbestedingen
                     in de jeugdhulp hebben ook ongewenste effecten op de zorg. Soms kan de zorg niet gecontinueerd
                     worden. Soms zijn er niet dezelfde mensen. Er wordt te vaak te weinig aandacht besteed
                     aan kwaliteit en te veel aan prijs. Is de heer Raemakers het met GroenLinks eens dat
                     we van die verplichte aanbestedingen af zouden moeten?
                  
De heer Raemakers (D66):
Dat is een heel genuanceerd vraagstuk, ook omdat het niet zo zwart-wit is dat aanbestedingen
                     altijd verplicht zijn. Gemeenten kunnen op verschillende manieren de jeugdhulp inkopen.
                     Het ligt dus wel iets genuanceerder dan GroenLinks hier voorstelt. We hebben natuurlijk
                     wel in het regeerakkoord afgesproken dat Minister De Jonge in Europa, maar ook elders
                     gaat bekijken: hoe kun je het makkelijker maken? Hoe kun je de zorg voor de jeugdige
                     op de eerste plaats zetten? Ik ben ook heel benieuwd of de Minister vandaag al voortgang
                     kan melden bij zijn onderzoek naar hoe we het allemaal makkelijker kunnen maken en
                     hoe we ervoor kunnen zorgen dat jongeren beter geholpen kunnen worden. Maar het is
                     mij iets te zwart-wit om te zeggen: aanbesteding is nu altijd verplicht en dat moet
                     het straks niet meer zijn. Volgens mij ligt het genuanceerder.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
We zien in de praktijk dat gemeenten vaak geen alternatief zien voor aanbesteding.
                     Dus inderdaad, als je naar de letter kijkt dan zijn er andere opties. Maar die werken
                     niet altijd in de praktijk, bijvoorbeeld omdat je vaak boven een bepaald bedrag uitkomt.
                     De heer Raemakers begon inderdaad met concrete oplossingen. Ik draag er hier een aan.
                     Volgens mij is een heel concrete en effectieve oplossing het stoppen met verplicht
                     aanbesteden. Ik ben heel benieuwd of de heer Raemakers dat kan ondersteunen.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik ben op dat punt heel benieuwd wat de Minister kan melden over het onderzoek naar
                     de voortgang. Ik wil wel even een ander punt maken, dat ook een antwoord kan zijn
                     op de vraag van GroenLinks. Er wordt nu gezegd dat er aanbestedingen zouden zijn onder
                     de kostprijs. Bij een aantal trajecten, bijvoorbeeld bij jeugdbescherming, is vastgesteld
                     wat eigenlijk de kostprijs zou moeten zijn. Dan zie je dat gemeenten een aanbesteding
                     of een ander inkooptraject opstarten, waarbij ze eigenlijk onder die kostprijs iets
                     van een instelling of van instellingen gedaan willen krijgen. Dat vind ik wel een
                     punt van zorg. Ik ben wel benieuwd of de Minister – ik weet niet precies wat zijn
                     bevoegdheden daarin zijn – daar iets aan kan doen. Dat zou ook een antwoord kunnen
                     zijn op uw vraag, mevrouw Ellemeet.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Dan geef ik graag het woord aan meneer Hijink die namens
                     de Socialistische Partij zijn inbreng zal verzorgen.
                  
De heer Hijink (SP):
Dank u wel, voorzitter. Begin dit jaar zijn er afspraken gemaakt tussen gemeenten
                     en deze Minister in het zogenaamde IBP, het Interbestuurlijk Programma. De Minister
                     schrijft in zijn brief aan de Tweede Kamer dat met het IBP de discussie over de door
                     de gemeenten ervaren financiële problematiek in het sociaal domein afgerond is en
                     dat er een streep onder het verleden kan worden gezet. Maar als wij het de gemeenten
                     zelf vragen, geven zij een heel andere uitleg aan deze afspraken. Zij zeggen: wij
                     stemmen helemaal niet in met die streep onder het verleden. Een overgrote meerderheid
                     van de gemeenten heeft juist uitgesproken dat dat niet zo is op het VNG-congres. Mijn
                     vraag aan de Minister is wat nu de afspraak is tussen de gemeenten en de regering.
                     Wordt er nou nog gesproken over tekorten uit het verleden of helemaal niet? Erkent
                     de Minister de afspraak dat er eerst duidelijkheid moet komen over de extra kosten
                     van het abonnementstarief in de Wmo en de enorme tekorten op de jeugdzorg voordat
                     er daadwerkelijk een streep onder deze discussie kan worden gezet? Klopt het ook dat
                     de Minister op dit moment op ramkoers ligt met de gemeenten over het abonnementstarief?
                     Wordt er eigenlijk nog over gesproken of werkt hij op dit moment aan een wet die de
                     gemeenten eigenlijk helemaal niet willen?
                  
Voorzitter. Als het aan de Minister ligt, worden praktisch alle problemen bij gemeenten
                     opgelost met de stijging van het Gemeentefonds de komende jaren. En hij stopt 100
                     miljoen in een stroppenfonds voor gemeenten met grote tekorten. Nu is al bekend dat
                     88 gemeenten een verzoek voor dit fonds hebben ingediend. Bekend is ook bijvoorbeeld
                     dat de gemeente Maastricht een verzoek voor 16 miljoen euro heeft ingediend en de
                     gemeente Eindhoven voor bijna 30 miljoen. Daarmee zijn de problemen helaas niet opgelost.
                     De gemeente Heerlen komt bijvoorbeeld niet in aanmerking voor die stroppenpot. Die
                     heeft namelijk geen tekort van € 40 per inwoner van de gemeente, maar slechts van
                     € 31. Dan blijft een gemeente als Heerlen alsnog wel met een enorm tekort zitten,
                     namelijk van 4,3 miljoen euro. Mijn vraag aan de Minister is waar de gemeente dat
                     geld dan vandaan gaat halen. Kan hij die vraag beantwoorden? Hoe kan Heerlen met zulke
                     tekorten zorgen dat jongeren de zorg krijgen die ze nodig hebben? In Assen lopen de
                     tekorten op tot 5,5 miljoen euro. Het college in Assen wil budgetplafonds en wachttijden
                     gaan inzetten, wat uiteraard zal leiden tot lange wachtlijsten en dat terwijl kinderen
                     zorg nu nodig hebben. Vindt de Minister dat acceptabel? Mijn buurman memoreerde het
                     ook al: als dit als een soort actiemiddel ingezet gaat worden richting deze Minister
                     om aan te tonen dat hier de tekorten heel groot zijn, lijkt mij dat toch echt een
                     heel verkeerde zaak. We gaan toch niet over de rug van kinderen zo'n soort strijd
                     uitvechten?
                  
Voorzitter. Afgesproken is dat de budgetten voor jeugdzorg en Wmo naar de algemene
                     uitkering worden gebracht. Dat maakt het een stuk moeilijker voor de Tweede Kamer
                     om te controleren hoe het geld lokaal besteed wordt. Je kunt niet na zo'n grote bezuinigingsoperatie
                     als die van de afgelopen jaren je kop in het zand steken voor de gevolgen van de sanering.
                     De Algemene Rekenkamer heeft daar ook terecht op gewezen. De inning en de besteding
                     van belastinggeld lopen sinds de decentralisatie uit elkaar. Het Rijk bepaalt het
                     budget en de gemeente moet het binnen die grenzen maar oplossen. Dat is makkelijk
                     voor deze Minister, maar een groot probleem voor gemeenten. Hoe denkt de Minister
                     het overzicht te bewaren over de tekorten in gemeenten en de problemen die hierdoor
                     ontstaan voor alle mensen die nu hard zorg nodig hebben? Is hij bereid gemeenten tegemoet
                     te komen nu de tekorten overal aan het oplopen zijn?
                  
Juist deze Minister, die jaren geleden nog aan de kant van de gemeenten zat en onderhandelingen
                     voerde met het toenmalige kabinet, moet toch begrijpen dat gemeenten niet zomaar wat
                     zitten kletsen als het over dit soort tekorten gaat? Zijn eigen gemeente Rotterdam
                     doet een flink beroep op de stroppenpot en dat betreft dus tekorten die ontstaan zijn
                     onder het bewind van deze Minister als wethouder, toen hij verantwoordelijk was voor
                     de jeugdzorg in zijn stad. Mijn vraag aan hem is voor wie hij staat, voor de kinderen
                     in Rotterdam en de rest van Nederland die hulp nodig hebben of voor de centen.
                  
De voorzitter:
Meneer Peters heeft daar een vraag over.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Over dat laatste heb ik geen vraag en ook geen twijfel. Ik
                     ben wel benieuwd of de SP ook ideeën heeft over waar de problemen nou eigenlijk vandaan
                     komen, hoe groot ze eigenlijk zijn en hoe ze opgelost kunnen worden. De heer Hijink
                     zegt dat hij weet dat de tekorten heel groot zijn. Officieel heb ik alleen krantenberichten
                     gezien. Ik spreek ook wethouders. Ik weet dat er problemen zijn, maar hoe groot ze
                     zijn, waar ze vandaan komen en hoe ze beïnvloedbaar zijn, daar heb ik geen idee van.
                     Bent u ook benieuwd hoe het komt dat die problemen er zijn, waar ze vandaan komen,
                     anders dan alleen maar: we gaan de financiële tekorten oplossen zonder dat ik weet
                     waar de problemen vandaan komen?
                  
De heer Hijink (SP):
Volgens mij kan je een redelijke inschatting maken van waar de tekorten door ontstaan
                     zijn. Die zijn ontstaan doordat, zoals terecht werd gezegd, het vorige kabinet bijna
                     een half miljard heeft weggehaald bij de jeugdzorg en dat tegelijk is gebeurd met
                     het decentraliseren van de jeugdzorg naar de gemeenten. Dat was voor ons de reden
                     om tegen de Jeugdwet te stemmen, omdat gelijktijdig met de bezuiniging ook de decentralisatie
                     plaatsvond. Onze inschatting was dat decentraliseren de eerste jaren tot een stijging
                     van het beroep op de jeugdzorg leidt. Gemeenten gaan meer de wijk in, gaan meer de
                     buurt in en gaan meer gezinnen zien en daardoor zal het beroep eerder groter worden
                     dan kleiner. Dus dat was een oerdom besluit en daar zien we nu de gevolgen van.
                  
De heer Peters (CDA):
In algemene termen heeft u dat al eerder gezegd, inderdaad. Als u niet precies weet
                     hoe groot het probleem is, niet precies weet waar het vandaan komt en ook niet precies
                     weet waarom bijvoorbeeld gemeente A geld tekort komt en gemeente B met een vergelijkbare
                     populatie juist weer niet, vraag ik me gewoon af of u niet ook de noodzaak ziet om
                     eerst echt tot achter de komma te weten waar het om gaat voordat u zegt: de gemeente
                     Heerlen heeft geld te kort en weet u wat, dan lappen gewoon vanuit Den Haag bij. Bent
                     u daar niet gewoon nieuwsgierig naar, om iets meer te weten dan alleen dat men zegt
                     dat daar een tekort is?
                  
De heer Hijink (SP):
Ik barst van de nieuwsgierigheid. Waar ik bij deze Minister altijd tegenaan loop,
                     is dat hij niet bereid is om te onderzoeken waardoor de tekorten nu precies ontstaan
                     omdat hij dat een taak van de gemeenten vindt. Hij schuift die bal gewoon door. Ik
                     wil heel graag weten waardoor de tekorten ontstaan. Ik heb wel ideeën over hoe dat
                     kan, maar ik stel ook vast dat dat per gemeente heel erg verschilt. Dat heeft met
                     de samenstelling van de gemeente te maken, met allerlei kenmerken, en natuurlijk met
                     de manier waarop de gemeente de zorg heeft georganiseerd. Het heeft allerlei oorzaken.
                     Maar waar het mij om gaat, is dat je de krant niet open kunt slaan of je leest over
                     een nieuwe gemeenten waar de miljoenentekorten zich aandienen. Waar ik me grote zorgen
                     over maak, is dat wij straks, volgend jaar al, hele nare verhalen gaan krijgen van
                     kinderen die gewoon de zorg niet krijgen. Dan kun je onderzoek doen tot je een ons
                     weegt, maar ik wil gewoon dat die problemen worden opgelost.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hijink. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Ellemeet, die namens
                     GroenLinks zal spreken.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over de financiën in het sociaal domein
                     en dat lijkt, om het wat plat te zeggen, een beetje uit te lopen op een welles-nietesdiscussie:
                     hebben gemeenten nou wel of niet voldoende geld om hun gedecentraliseerde taken naar
                     behoren uit te voeren? Om er toch wat verder in te komen, wil ik een aantal vragen
                     stellen. Ik denk dat de eerste fundamentele vraag die gesteld moet worden, is wat
                     voldoende is. Je kan zeggen dat gemeenten zelf maar moeten prioriteren en dat er als
                     ze dat goed doen dus voldoende geld is. Het hangt natuurlijk ook af van de kwaliteit
                     van de ondersteuning die je als gemeente wil leveren. Er zijn nu heel wat gemeenten
                     die zeggen: we kunnen nu wel rondkomen, we weten de begroting wel sluitend te krijgen,
                     maar daarvoor moeten we ook dingen laten die we eigenlijk wel willen doen. Dan kom
                     je dus wel uit met de cijfers, maar dan laat de kwaliteit alsnog te wensen over of
                     er ontstaan zelfs wachtlijsten, zoals we net ook de collega's hebben horen benoemen.
                  
Wat GroenLinks betreft is het belangrijk dat we goed naar de kwaliteit blijven kijken
                     en niet alleen naar de cijfers. Laten we vooral ook blijven luisteren naar de verhalen
                     uit de samenleving en daar ook onze conclusies uit trekken, zoals ook in het recente
                     onderzoek. De verhuizing van de verzorgingsstaat is gedaan. De onderzoekers geven
                     aan dat gemeenten eigenlijk nog meer zouden moeten investeren in hun sociale wijkteams
                     en in hun collectieve voorzieningen, zoals buurthuizen, omdat daarmee de vraag naar
                     zwaardere zorg kan worden voorkomen. Dat willen we allemaal heel graag, volgens mij.
                     Vindt de Minister ook dat vernieuwing in het sociaal domein niet onder druk mag komen
                     te staan? Ziet hij ook in dat er wellicht sprake is van een boeggolfeffect? De heer
                     Hijink zei dat eigenlijk ook al. Juist bij een hervorming en die decentralisaties
                     neem je de oude zorgvraag mee en ontstaan er ook nieuwe zorgvragen, zoals je ziet.
                     Dat is dus een tijdelijke piek in de zorgvraag waar je ook budgettair rekening mee
                     zou moeten houden. Graag daar ook een reactie op van de Minister.
                  
Voorzitter. Naast deze wat meer fundamentele vraag liggen er gelukkig ook feiten op
                     tafel. We weten dat 88 gemeenten een beroep hebben gedaan op het Fonds tekortgemeenten
                     en dat, zoals ook al genoemd is, gemeenten in 2017 724 miljoen euro meer hebben uitgegeven
                     aan het sociaal domein dan begroot. De gemeentelijke uitgaven in het sociaal domein
                     stijgen ook harder dan de gemeentelijke inkomsten. De oorzaak hiervan lijkt vooral
                     te liggen in de stijgende uitgaven in de jeugdzorg. Het aantal jongeren in de jeugdzorg
                     is toegenomen van bijna 366.000 in 2015 naar ruim 405.000 in 2017. Tegelijkertijd
                     is het budget voor de jeugdzorg fors verminderd. Dus eigenlijk kan je al zonder al
                     te ingewikkelde analyses vaststellen dat dat moet leiden tot tekorten.
                  
Het is hoe dan ook belangrijk om zo goed mogelijk inzichtelijk te krijgen hoe de zorg-
                     en ondersteuningsvraag, het aanbod en het budget zich ontwikkelen. Dat deel ik met
                     de heer Peters. We moeten dat willen weten en boven tafel willen krijgen. Het gaat
                     wat de onderzoeksbehoefte betreft dus om meer dan alleen de verdeelmodellen. De Raad
                     voor het Openbaar Bestuur heeft eerder een dergelijk onderzoek gedaan, maar dan naar
                     het BUIG. Mijn vraag aan de Minister is of hij het met GroenLinks eens is dat een
                     onderzoek door de ROB naar de inhoudelijke en de budgettaire ontwikkelingen binnen
                     de Wmo en ook zeker in relatie tot de Wlz en de Zorgverzekeringswet wenselijk zou
                     zijn. Ook daarop graag een reactie.
                  
Voorzitter. De Minister zegt dat we de vinger aan de pols moeten houden bij de manier
                     waarop het volume in de jeugdzorg zich ontwikkelt, maar dat dat als het uit de klauwen
                     loopt geen reden is om het budget te wijzigen. Dan vraag ik hem wat het voor zin heeft
                     om de vinger aan de pols te houden als we bij voorbaat al zeggen dat we niets aan
                     dat budget gaan doen, mocht dat nodig zijn. In dat kader maak ik me ook wel wat zorgen
                     om de monitoring van dat abonnementstarief. Want ook daar zou je zeggen dat als je
                     monitort, dat kan leiden tot de conclusie dat er budget bij zou moeten. Dus graag
                     ook daar nog een reactie op.
                  
Voorzitter, tot slot. Het is goed om dit debat in de Kamer te voeren, maar uiteindelijk
                     ligt natuurlijk de grote verantwoordelijkheid bij de gemeenteraden. Zij moeten de
                     gemeentebegroting goedkeuren en hun college controleren. Omdat de gelden voor het
                     sociaal domein steeds minder geoormerkt zijn of straks niet meer geoormerkt zijn,
                     wordt het juist voor gemeenteraden lastiger om dit goed te beoordelen. Het kennisniveau
                     van gemeenteraden blijft wat GroenLinks betreft een punt van aandacht. Lokale rekenkamers
                     zouden hier een grotere rol in kunnen spelen dan ze op dit moment doen. Ziet de Minister
                     dat ook en hoe zou hij hun rol kunnen versterken, mogelijk in samenspraak met zijn
                     collega van Binnenlandse Zaken?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ellemeet. Ik zie geen vingers, dus dan gaan we door naar meneer
                     Peters die spreekt namens het CDA.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het college van Assen wil langere wachttijden voor jeugdzorg
                     om het tekort terug te dringen, Zeeland komt straks 45 miljoen euro tekort op de jeugdhulp,
                     een tekort van 20 miljoen dreigt voor de Haagse jeugdzorg en in Brabant dreigen grote
                     tekorten op de jeugdzorg. Dat is zomaar een greep uit wat nieuwsberichten van de afgelopen
                     weken. Er is wel wat aan de hand in gemeenteland in Nederland, maar gelukkig willen
                     we allemaal hetzelfde en zijn er wat dat betreft geen tegenstellingen. Goede zorg
                     voor onze jeugd willen we.
                  
Voorzitter. Het lijkt al een eeuwigheid geleden dat gemeenten de verantwoordelijkheid
                     kregen voor de zorg voor onze jeugd. Een operatie die in bestuurlijk Nederland haar
                     gelijke niet kent, zeker niet omdat tegelijkertijd grote taken rondom de Wmo en de
                     Participatiewet bij gemeenten kwamen. Dat geeft onduidelijkheid, dat geeft onrust
                     en dat geeft emotie, want het gaat wel om geld en vooral om mensen. Aan de politiek
                     de taak om rustig te blijven, goed te analyseren waar de problemen zitten en in goed
                     overleg en op basis van feiten tot passende oplossingen te komen. Daarbij hebben gemeenten
                     een opdracht, daarbij hebben regio's een opdracht en daarbij heeft ook het Rijk een
                     opdracht.
                  
Het is al gevraagd, maar hoe zit het nou eigenlijk met dat accres? Gemeenten krijgen
                     fors meer geld, maar op basis van rijksuitgaven en onderbestedingen dan toch weer
                     iets minder dan voorspeld. Als rijksmiddelen een jaar lang worden doorgeschoven, groeit
                     het Gemeentefonds in het volgende jaar toch gewoon weer mee? Graag een reactie van
                     de Minister. Deelt de Minister mijn beeld dat begroten door schommelingen in verschillende
                     circulaires voor gemeenten altijd al moeilijk was, maar dat ze nu het echt om heel
                     erg veel geld gaat misschien iets te scherp dreigen in te grijpen? Graag een reactie
                     van de Minister.
                  
Voorzitter. Er is iets aan de hand in Nederland, maar weten we nou precies wat? De
                     ene gemeente heeft fors geld te kort en de andere met een vergelijkbare populatie
                     heeft juist geld over. Duidelijk is dat gemeenten de afgelopen jaren forse onderbestedingen
                     hadden op het sociale domein. Ook toen was het algemene beeld in de kranten dat gemeenten
                     het vel over de oren was getrokken, maar in werkelijkheid bleef er dus geld over.
                     Graag een reactie van de Minister.
                  
Gemeenten geven aan dat de tekorten grotendeels ontstaan zijn door een groei van de
                     hoeveelheid geboden hulp. Bijna een op de vijf kinderen schijnt hulp nodig te hebben
                     om veilig en gezond op te kunnen groeien. Een op de vijf, dat kan toch gewoon niet
                     waar zijn? We hebben de gelukkigste en gezondste jeugd op aarde, zegt men. Hier moet
                     iets anders aan de hand zijn, maar wat? Graag een reactie van de Minister. Moeten
                     we het meer zoeken in een toename van overhead zoals sommige aanbieders beweren, in
                     een steeds sterker groeiend leger van ambtenaren en controllers die niet alleen meer
                     geld kosten, maar ook voor veel extra werk zorgen? Dat is een trend die alleen maar
                     zal gaan groeien wanneer regio's uit elkaar zullen vallen en gemeenten allemaal eigen
                     inkoopbureautjes op gaan starten. Kan de Minister bij benadering aangeven met hoeveel
                     het aantal fte's, het aantal medewerkers, dat zich bij gemeenten en zorgaanbieders
                     bezighoudt met inkoop, facturatie, contractering en verantwoording sinds 2015 is gegroeid?
                  
Als wethouder kon ik eventuele tekorten op de jeugd altijd vrij gemakkelijk opvangen
                     met overschotten op de Wmo en kon ik geld besparen door integraal te werken. Als regio
                     konden we incidentele tekorten in gemeente A in gezamenlijkheid opvangen. Dus eigenlijk
                     solidariteit als noodzaak tussen portefeuillehouders binnen het college en tussen
                     regiogemeenten onderling. Kan dat nu niet meer of zijn die mogelijkheden gewoon uitgeput?
                  
Kort en goed, er lijkt een probleem, een groot en belangrijk probleem, te zijn, maar
                     hoe groot het probleem precies is, waar het vandaan komt en hoe het opgelost moet
                     worden, weten we gewoon nog niet. Het is wel zaak om daar snel achter te komen. De
                     politiek zou moeten reageren op basis van feiten en een heel goede analyse. Daar vraag
                     ik nu ook concreet en snel om. Kan de Minister dit toezeggen en op welke termijn kunnen
                     we daarover praten?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Dan geef ik het woord aan mevrouw Sazias die namens 50PLUS
                     zal praten.
                  
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. De bedoeling van de decentralisatie was om de zorg dichter
                     bij de burger te brengen, maar helaas kwam daar die enorme bezuiniging bij. 50PLUS
                     heeft zich daar altijd tegen verzet, want een transitie kost altijd meer geld voordat
                     die daarna pas wat gaat opleveren. We zien inderdaad dat een aantal gemeenten gewoon
                     geld overhoudt. In 2015 was dat ruim 1 miljard euro, in 2016 was dat opnieuw een miljard
                     en over 2017 weten we dat nog niet. Je zou denken dat die gemeenten geld genoeg hebben
                     om hun taken goed uit te voeren, maar je kunt je ook afvragen of die gemeenten misschien
                     te zuinig zijn en of veel mensen daardoor niet de zorg krijgen die ze eigenlijk toekomt.
                  
Tegenover gemeenten die Wmo-budget overhouden, staan volgens de VNG steeds meer gemeenten
                     die helemaal niet uitkomen met het budget. Tal van gespecialiseerde zorgverleners,
                     zoals fysiotherapeuten en logopedisten, klagen over veel te lage tarieven en wurgcontracten.
                     Dat is voor 50PLUS onaanvaardbaar. Goede zorg moet fatsoenlijk gehonoreerd worden.
                     Is de Minister dat met ons eens? Ook Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging
                     Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Orthopedagogische BehandelCentra klagen
                     over te lage tarieven en stellen dat de financiële tekorten een gevaar vormen voor
                     het slagen van de ambitieuze verbeterplannen. Hoe denkt de Minister dit te gaan oplossen?
                  
In 88 gemeentes is de situatie zo nijpend dat ze een beroep doen op het Fonds tekortgemeenten.
                     Ook de toenemende wachtlijsten en de taaie onderhandelingen tussen gemeenten en zorgaanbieders
                     over de inkoop van zorg geven aan dat het in veel gevallen niet goed gaat.
                  
Naast te krappe budgetten kampt het sociaal domein met nog andere grote kwalen. De
                     belangenvereniging van mensen met pgb Per Saldo kaart in een brief van 25 september
                     de ontoereikende en sterk dalende tarieven voor Wmo-dienstverlening aan. Daarnaast
                     pleiten veel organisaties – dat is hier ook al eerder genoemd – voor de afschaffing
                     van de aanbesteding in het sociaal domein. Aanbestedingen zijn in de praktijk niet
                     passend en brengen een enorme administratieve last met zich mee. Bovendien wordt er
                     gezegd dat er steeds wordt aanbesteed op kwaliteit, maar in de realiteit zien we dat
                     dat toch heel vaak ook op prijs is.
                  
Minister, los de tekorten in het sociaal domein op, ga ineffectieve aanbestedingen
                     en andere vormen van bureaucratie te lijf en zorg ervoor dat gemeenten, regio's en
                     aanbieders ondersteund worden bij het inrichten en uitvoeren van een efficiënt en
                     effectief inkoopproces. Wat dat betreft zijn we blij met de brief van de Minister,
                     waarin hij probeert alternatieven aan te dragen voor aanbesteden. Hij wil investeren
                     in educatie over Europese aanbestedingsregels, maar de vraag is of dat voldoende is.
                     Wordt dat inmiddels al uitgerold? Zoals we meer inzicht willen hebben in de geldstromen
                     voor de Wmo en de jeugdzorg naar de gemeenten, ben ik ook benieuwd naar hoeveel geld
                     er eigenlijk gaat naar dat hele aanbestedingscircus. Veel gemeenten moeten daar externe
                     specialisten voor inhuren, omdat de Europese aanbestedingsregels zo enorm complex
                     zijn. Er gaat gewoon heel veel capaciteit heen en ik zou graag willen weten hoe veel.
                  
Voorzitter. Gemeenten die toch geld overhouden, moeten zichzelf misschien een paar
                     vragen stellen, bijvoorbeeld de vraag of ze niet te veel beknibbelen op het aantal
                     uren thuishulp dat mensen krijgen. Wat 50PLUS betreft moet zorggeld zorggeld blijven.
                     Wij vinden het geen goed idee als een overschot bij de Wmo naar de algemene middelen
                     mag zodat er andere leuke plannetjes mee gefinancierd kunnen worden. Zorggeld moet
                     wat ons betreft gewoon geoormerkt zorggeld blijven.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sazias. Dan gaan we naar meneer Van der Staaij. Hij spreekt namens
                     de SGP.
                  
De heer Van der Staaij (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Waar zit nou in dit brede onderwerp van financiën op het sociaal
                     domein de grootste zorg? Ik heb even wat uitgezet onder een aantal wethouders en van
                     hen hoor ik terug: de grootste zorg zit bij de jeugdzorg. Dat is ook vandaag al goed
                     aan de orde gekomen. Men zegt: bij de jeugdzorg voorzien we echt tekorten. Als je
                     dan doorvraagt en zegt: hoe komt dat dan volgens jullie? Ik kreeg van een wethouder
                     terug: wij hebben hele goede sociale wijkteams. En onderwijs, huisartsen en ouders
                     weten makkelijker de weg te vinden naar onze mensen. Wethouders zien dat als een reden
                     waardoor de uitgaven voor jeugd groeien. Aan de andere kant zie je dat de samenleving
                     steeds meer vraagt van onze jeugd. Verder hebben we veel te maken met gebroken gezinnen,
                     wat een druk legt op onze professionals. Dat zijn zomaar een paar factoren die genoemd
                     worden. Je hoort dus breed terug dat daar echt een zorg zit. Ik ben daarom wel zeer
                     geïnteresseerd om te horen hoe dat nou komt. Je zou immers zeggen dat er ook met heel
                     veel factoren rekening is gehouden in allerlei verdeelmodellen. Het is dus niet zo
                     dat dit nou ineens naar voren komt. Dus ook ik vraag de Minister of hij meer onderzoek
                     zou willen doen naar die autonome groei van de jeugdhulp. Hoe verhouden het volume
                     en de kwaliteit zich met de financiën? Met andere woorden: klopt het budget nog, of
                     moet er echt meer geld bij als gevolg van een toegenomen zorgvraag? Die stroppenpot,
                     die voorziening in het kader van het Interbestuurlijk Programma of hoe dit verder
                     ook mooi heet, het Fonds tekortgemeenten helpt in ieder geval alweer voor een aantal
                     gemeenten. Maar wat ons betreft zou dat ook moeten blijven zolang er geen echt structurele
                     en bevredigende oplossing is gevonden.
                  
Als ik die zorgen hoor, denk ik ook altijd eerst: hé, maar we hebben gelukkig nu een
                     brief van 19 juni 2018 waar even netjes uitgelegd wordt hoe het allemaal zit. Dat
                     vertaal ik dan even in het kort terug naar die gemeenten. Maar het is best wel een
                     ingewikkeld verhaal, en daarmee ook wel weer lastig te communiceren, hoe goed ik de
                     communicatietalenten van deze Minister ook inschat. Ik vind dat ook wel een serieus
                     probleem. De systematiek is zo technocratisch ingewikkeld dat dat ook heel veel onzekerheid
                     en onduidelijkheid oproept. Gemeenten zeggen: je denkt dat je door dat accres wel
                     extra geld krijgt, maar door de onderbesteding krijg je dan toch ineens weer een half
                     miljoen minder, en daar moet je dan al je plannen weer op aanpassen. Zo zit de systematiek
                     in elkaar. Ik vraag de Minister ook gewoon of hij mogelijkheden ziet om daar verder
                     mee te komen. Kan het toch niet ook allemaal op een wat bevredigender manier directer
                     gecommuniceerd worden en simpeler worden vormgegeven?
                  
«Het groeiend accres is het antwoord op al uw problemen.» Dat is wel erg makkelijk.
                     Dat is hetzelfde als bij de dividendbelasting. Mensen die die niet willen afschaffen,
                     vinden allerlei manieren om dat weer in te vullen. En in het verleden werd de JSF
                     daarvoor gebruikt. Bij mensen die die niet wilden, zag je die honderd keer terugkomen
                     in andere bestedingen. Maar ook dat accres stopt natuurlijk wel een keer, zeker gezien
                     het feit dat gemeenten uit een crisistijd komen en op heel veel punten hebben moeten
                     bezuinigen. Ze hebben het gevoel dat ze nu eindelijk weer wat meer lucht krijgen voor
                     de gewone dingen. Maar dan kunnen we met dat accres niet ook nog allerlei tekorten
                     die we voorzien gaan opvullen.
                  
Dan heb ik altijd nog een tweede troef achter de hand door te vragen: hoeveel houd
                     je eigenlijk over op de Wmo? Want de Wmo is dan vaak nog wel weer een ander verhaal
                     dan de jeugdzorg. Maar daarover hoor ik nu ook weer terug dat men zich nu ook over
                     de Wmo zorgen maakt, want wat gaat dat abonnementstarief doen? Men hoort al van burgers:
                     we wachten met die woningaanpassingen wel even op dat abonnementstarief, want dan
                     worden die aanpassingen een stuk aantrekkelijker. Bij gemeenten zijn er dus ook wel
                     zorgen over die toenemende zorgvraag of uitgaven, juist ook op het terrein van de
                     Wmo, waardoor die combinatie ook nog weer vervelender kan uitpakken.
                  
Ik heb nog één punt. Ik hoor ook terug dat de veronderstelling is dat ook de ambulante
                     hulpverlening goedkoop lijkt. Maar met name in gemeenten in landelijke gebieden zegt
                     men ook dat de afstanden en de reistijd voor die ambulante en soms ook specialistische
                     hulp leiden tot behoorlijke reiskosten, die ook doorwerken in de begrotingen. Dat
                     is nog een concreet punt dat ik in ieder geval ook graag wil meegeven.
                  
Voorzitter, ik wil het hier in de eerste termijn bij laten. Ik ben benieuwd naar de
                     reactie van de Minister op deze punten.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Staaij. Dan geef ik nu het woord aan meneer Kerstens, die
                     spreekt namens de Partij van de Arbeid.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Gemeenten hebben een centrale rol, een regierol als het gaat
                     om het dicht bij hun inwoners organiseren van zaken als maatschappelijke ondersteuning,
                     participatie en jeugdzorg, rekening houdend met specifieke omstandigheden van mensen.
                     Gemeenten moeten dus maatwerk leveren waarbij de inwoners centraal staan. Daarvoor
                     hebben gemeenten uiteraard kennis van zaken nodig, en vanzelfsprekend ook middelen,
                     geld. Nu de economische crisis, die uiteraard ook niet aan de overheid voorbij is
                     gegaan, voorbij is, en het Nederland financieel weer voor de wind gaat, is er ruimte.
                     Er is ruimte om gemeenten nóg beter in staat te stellen hun belangrijke taak in het
                     sociaal domein uit te voeren. En er komt ook geld bij, en dat is mooi nieuws.
                  
Op de agenda van vandaag staat de brief die de Kamer daarover net voor de zomer heeft
                     ontvangen. Daarin zet de Minister uiteen hoe een en ander vorm heeft gekregen en hoe
                     het proces om daartoe te komen in zijn werk is gegaan. Hij spreekt wat dat laatste
                     betreft van een gedegen traject op basis waarvan afspraken zijn gemaakt met bijvoorbeeld
                     de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hij schrijft in die brief ook dat
                     het kabinet geluiden van gemeenten zeer serieus neemt.
                  
Wat die geluiden betreft heeft de Minister uiteraard ook kennisgenomen van de discussie
                     in gemeenteland over de vraag of het extra geld waarover ik het net had, voldoende
                     is. Daarover zijn moties op het VNG-congres aangenomen, en we hebben in dat verband
                     bijvoorbeeld deze week nog een brief ontvangen van de zogenaamde G40, de 40 grote
                     steden in ons land. Mocht de Minister daar onverhoopt geen kennis van genomen hebben,
                     dan leest hij vast zo nu en dan wel een krant. Of hij kan zich de eerste manifestatie
                     ooit herinneren van medewerkers in de jeugdzorg, vandaag precies een maand geleden.
                     Dat was een flinke manifestatie. De rode draad bij al deze geluiden is: er mag dan
                     extra geld bij komen of minder geld af gaan, maar het is niet genoeg. Het is niet
                     genoeg om de zorg en ondersteuning te kunnen leveren, te blijven leveren waar mensen
                     recht op hebben en waar mensen behoefte aan hebben.
                  
Dat leidt tot een keuze uit twee kwaden. Gemeenten kunnen ofwel niet leveren wat ze
                     moeten leveren, waardoor kwetsbare mensen het slachtoffer worden, ofwel gemeenten
                     komen steeds meer geld te kort, waardoor ze elders moeten bezuinigen en moeten snijden.
                     Dat laatste is de meest waarschijnlijke keuze nu gemeenten gewoon wettelijk verplicht
                     zijn om te leveren. Van dat snijden elders worden ook weer vaak de meest kwetsbaren
                     het slachtoffer. Mijn vraag aan de Minister is hoe hij al die geluiden serieus gaat
                     nemen, «zeer serieus gaat nemen», in zijn eigen woorden?
                  
Dat kan hij niet alleen doen door het nog eens uit te leggen. Althans, daar moet hij
                     het wat mij betreft niet bij laten. Hij moet er ook voor zorgen dat gemeenten hun
                     verantwoordelijke taken in het sociaal domein kunnen blijven waarmaken, taken gericht
                     op de meest kwetsbare inwoners en de inwoners met de dunste portemonnee. Dat moet
                     door, in de woorden van de G40, extra ambitie en lef te tonen, door extra te investeren
                     in het sociaal domein, door stevige vangnetten in te richten en bij het vaststellen
                     van budgetten uit te gaan van een reële volumegroei. Dat zijn drie onderwerpen die
                     de G40 in een brief van deze week noemen. Gaat de Minister dat doen?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik hoor allemaal verhalen over boeggolven en volumegroei en zo. Omdat ik er zelf heel
                     benieuwd naar ben, heb ik die lijnen eens bekeken. Het volume van die jeugdzorg stijgt
                     eigenlijk altijd maar, ook in het verleden. Er is slechts een kleine afvlakking hier
                     en daar. Dan denk ik: zou er ooit een grens zijn aan wat er volgens ons aan zorg nodig
                     is? Ik zie dat in de gemeente Leeuwarden een op de vijf kinderen zorg nodig heeft,
                     en de trend schijnt te zijn dat het nog groeit. Dus mijn vraag is of er volgens de
                     Partij van de Arbeid ooit een einde komt aan de reële volumegroei. Als we in dit tempo
                     doorgaan, hebben in 2030 alle kinderen zorg nodig.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Het is lastig om die vraag te beantwoorden; dat weet de heer Peters ook. Het is moeilijk
                     om vooruit te kijken. Ik denk dat we het wel met elkaar eens zijn over het feit dat
                     als kinderen, als de jeugd zorg nodig heeft, die zorg verleend moet worden, en dat
                     daar een aanleiding voor moet zijn. Dat spreekt voor zich. Ik durf niet te voorspellen
                     dat dat steeds meer geld gaat kosten. Als die boeggolf waarover gesproken wordt inderdaad
                     aan de orde is, dan zou die een verklaring kunnen zijn voor het toenemen van de kosten
                     in de afgelopen jaren. Ik vind het eigenlijk niet eens zo'n heel relevante vraag.
                     Het is natuurlijk wel relevant in het kader van de vraag hoeveel geld er uiteindelijk
                     naar de zorg gaat. Maar voor mij staat voorop dat de zorg die nodig is, geleverd moet
                     worden, zeker ook aan jongeren.
                  
De heer Peters (CDA):
Heel kort: u hebt er gelijk in dat geld niet het meest relevante is. Maar het ging
                     me meer om het volume. Het kan toch niet zo zijn dat er steeds maar meer kinderen
                     ziek worden of professionele ondersteuning nodig hebben? Kunnen we zeggen wat nou
                     een keer genoeg is? Is er een grens aan wat wij nog zorg noemen? Of breiden we alleen
                     maar uit?
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Ik denk dat het een relevante vraag is of er een grens is aan de zorg, maar ik zie
                     niet een-twee-drie het verband met het verlenen van zorg aan jongeren die die zorg
                     nodig hebben. Ik heb niet het idee dat allerlei kinderen met grote problemen te pas
                     en te onpas in trajecten terechtkomen. Het zijn dus hele interessante en relevante
                     vragen, maar ik zie niet het verband met de problematiek die nu aan de orde is in
                     de jeugdzorg.
                  
De voorzitter:
Uw antwoord is duidelijk. Mevrouw Sazias heeft ook nog een interruptie.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Ik heb een vraag aan meneer Peters.
De voorzitter:
Zo doen we dat volgens mij niet. Dat had u net moeten doen, toen meneer Peters aan
                     het woord was. Kunt u het op een slimme manier doen en de vraag aan meneer Kerstens
                     stellen?
                  
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Meneer Kerstens, meneer Peters zegt dat genoeg genoeg is. Vindt u ook niet dat we
                     ons niet moeten afvragen wanneer genoeg genoeg is, maar dat we ons moeten afvragen
                     waarom er zo veel vraag is naar die zorg? We moeten op zoek naar de oorzaak van die
                     groeiende zorgvraag.
                  
De voorzitter:
Ik had gehoopt dat u een retorische vraag zou stellen, zodat er geen antwoord nodig
                     was. Meneer Kerstens, heel kort.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Ik zal de heer Peters even helpen. Ik ben het helemaal met mevrouw Sazias eens. Ik
                     kan me zomaar voorstellen dat dat ook geldt voor de heer Peters en dat dat misschien
                     wel een van de achterliggende redenen van zijn vraag was.
                  
De voorzitter:
Dan kunt u verder met uw inbreng, denk ik.
De heer Kerstens (PvdA):
Komt er geen interruptie in tweede instantie? Nee.
Ik vroeg dus aan de Minister: gaat u dat doen? Ik vraag hem ook – het ging er net
                     al over – hoe hij in dit licht aankijkt tegen de situatie rondom de jeugdzorg, waar
                     de problemen nu het meest nijpend en ingrijpend zijn.
                  
Ik had het daarnet al over de grote manifestatie van jeugdzorgmedewerkers van een
                     maand geleden. Dat was de eerste ooit. Dat zegt wat in een sector zonder actietraditie,
                     waar mensen kinderen en hun zorgen altijd vooropzetten. Wat zegt de Minister tegen
                     hen? Ik hoop eigenlijk iets anders dan op de dag van de manifestatie zelf, toen de
                     Minister een aantal van hen bij hem op de koffie uitnodigde. Als ik het zo teruglas,
                     hebben de mensen daar wel het idee gehad dat ze op de koffie kwamen bij de Minister:
                     warme woorden, ongetwijfeld lekkere koffie, maar eigenlijk geen resultaat. Mijn vraag
                     is of de Minister meer kan bieden dan een luisterend oor en een bak lekkere koffie.
                  
Voorzitter. Toen we vorige week over de Wmo spraken, ging het onder meer over gemeenten
                     die te lage tarieven betalen voor thuiszorg, met alle mogelijke ellende van dien:
                     onderbetaalde medewerkers, omvallende thuiszorgorganisaties en niet in de laatste
                     plaats cliënten die in de kou staan. Iets dergelijks speelt in de jeugdzorg.
                  
De voorzitter:
Kunt u afronden, meneer Kerstens?
De heer Kerstens (PvdA):
Ja, dat ga ik doen.
Ook in de jeugdzorg worden te lage tarieven betaald. Denkt de Minister er weleens
                     over om, zoals zijn voorganger dat bij de Wmo deed, met regelgeving te komen om reële,
                     fatsoenlijke tarieven te waarborgen in de jeugdzorg?
                  
Dan nog kort mijn allerlaatste puntje. Ik ben blij dat de Minister aan de slag gaat
                     met het aanpakken van het ook in mijn ogen doorgeslagen aanbestedingscircus in het
                     sociaal domein. Hij doet dat door een aantal acties in gang te zetten. Simpeler zou
                     natuurlijk zijn om die aanbestedingsplicht in het sociaal domein te schrappen. De
                     gemeenten vragen daarom en juridisch zou het moeten kunnen. De vraag aan de Minister
                     is of hij bereid is om ook die weg op te gaan.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kerstens. Voordat we doorgaan naar mevrouw Agema, geef ik het woord
                     aan meneer Raemakers voor een interruptie.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik heb daar nog wel een vraag over. Toen wij met z'n allen vanaf 1 januari 2015 de
                     decentralisatie doorvoerden, was de gedachte dat we de jeugdhulp bij gemeenten zouden
                     onderbrengen en dat we dan zouden zien dat er minder jeugdhulp nodig was. We konden
                     dan ook wel 400 miljoen van het budget afhalen. Mijn vraag aan de Partij van de Arbeid
                     is of we met de kennis van nu niet het volgende moeten vaststellen. We verkeerden
                     in Den Haag in de veronderstelling dat er minder jeugdhulpgebruik zou zijn, maar nu
                     blijkt uit de praktijk, uit wat we zien in het veld, dat minder jeugdhulp echt niet
                     aan de orde is.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Met een wet regel je niet automatisch de werkelijkheid. Als de werkelijkheid is dat
                     een bepaald aantal zaken er anders uitziet dan toen breed werd verondersteld, in en
                     buiten de Kamer, dan zou de werkelijkheid van vandaag de dag doorslaggevend moeten
                     zijn. Als er problemen zijn, vind ik dat we met z'n allen moeten kijken hoe we die
                     problemen samen met de Minister tackelen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kerstens. We gaan door met mevrouw Agema, die spreekt namens de
                     PVV.
                  
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Deze Minister kan blijkbaar moeilijk afstand nemen van zijn
                     oude vak. Dan wordt hij ineens weer een schoolmeester die het liefste in de weer gaat
                     met een schoolbord en krijtjes, terwijl de onduidelijkheid rondom de extra middelen
                     van het accres door de Minister zelf gecreëerd zijn tijdens een debat op 4 april jongstleden.
                     Hij zei toen: «Dat betekent dat we de uitgaven aan het Gemeentefonds enorm zullen
                     zien stijgen, met miljarden. Dat is macro dik 5 miljard. Daarover ging dat akkoord
                     ook. Als ik daar de loon- en prijsbijstelling en alle extra kosten die gewoon vanwege
                     economische groei worden gemaakt helemaal af haal, hou ik nog steeds dik 2 miljard
                     over. Een deel van die 2 miljard is voor het Interbestuurlijk Programma, dus alles
                     wat we samen met gemeenten aan programmatische afspraken hebben gemaakt. Dat is ongeveer
                     1,4 miljard, in die orde van grootte, want je kunt dit niet echt met een schaartje
                     knippen. Dan blijft er voor een aantal kwesties dik 0,5 miljard over; uit mijn hoofd
                     gezegd is dat 557 miljoen.»
                  
Toen ik hem vroeg waar ik het afpellen van deze 5 miljard euro kon teruglezen, verwees
                     hij bits naar een brief van collega-Minister Ollongren. Ik zei direct dat het niet
                     gebruikelijk is om de commissie VWS te verwijzen naar stukken die aan een andere commissie
                     zijn gestuurd en dat we die zelf moeten krijgen. Daags later zocht ik het toch maar
                     uit. Het afpellen van die 5 miljard stond niet in het Interbestuurlijk Programma.
                     Daar was ook een reden voor: het kan helemaal niet, want de gemeenten gaan erover.
                     We zouden wel even worden gebriefd door ambtenaren, sneerde de Minister. De ambtenaren
                     bevestigden dat de Minister die 5 miljard niet had moeten afpellen, omdat inderdaad
                     de gemeenten erover gaan. Collega-Minister Ollongren deed er nog een schepje bovenop.
                     «Handen af van het accres», kopte een artikel in Binnenlands Bestuur van 27 juni jongstleden.
                     Minister Ollongren stelde dat het accres van de gemeenten is en dat die bepalen waaraan
                     het wordt uitgegeven, niet Ministers of Staatssecretarissen. VNG-voorzitter Van Zanen
                     uitte zijn onvrede in zijn jaarrede en noemde expliciet Minister De Jonge.
                  
Maar in plaats van zijn fout toe te geven zoals het een goede schoolmeester zou betamen,
                     blijft de Minister bij zijn woorden. In het debat van vorige week over de inspectie
                     sneerde hij nog op een legitieme vraag van collega Sazias om cijfers die hij noemde
                     op papier te zetten, dat hij dat niet bleef doen. Een goede schoolmeester zou het
                     goede voorbeeld geven en zeggen dat hij een foutje heeft gemaakt, maar de Minister
                     gooide er een schepje bovenop en schoffeerde de Kamer nota bene zelfs met de uitspraak
                     dat hij wel even een schoolbord met krijtjes mee zou nemen naar dit debat om een en
                     ander nog eens uit te leggen. Maar de Minister is hier op uitnodiging van de Kamer.
                     Hij dient ons niet te schofferen; hij moet sorry zeggen als hij een foutje maakt.
                  
Schoolmeester De Jonge blinkt overigens ook niet uit in rekenen. De brief die we vandaag
                     bespreken is tenenkrommend. In zeven pagina's wordt acht keer gesteld dat gemeenten
                     tekorten ervaren, terwijl de Minister ook schrijft: «Omdat sprake is van één integraal
                     budget voor het sociaal domein, kan zowel op macroniveau als per gemeente moeilijk
                     worden vastgesteld of sprake is van een tekort voor het uitvoeren van taken behorende
                     bij één wettelijk domein, laat staan een tekort voor één bepaalde taak». Desondanks
                     schrijft de Minister: «Met het IBP is de discussie over door gemeenten ervaren financiële
                     problematiek in het sociaal domein afgerond en is een streep onder het verleden gezet».
                     Hij weet het dus niet, maar besluit wel dat de kruimels van de tijdelijke 3x36 miljoen,
                     de 3x18 miljoen en de 200 miljoen die voor de helft door de gemeenten betaald worden,
                     genoeg moeten zijn. Maar deze bedragen zijn dus nergens op gebaseerd.
                  
Wrang is het dat we alleen vandaag al lezen dat de gemeenten Den Haag, 18 tot 21 miljoen,
                     Assen, 5,5 miljoen, Zoetermeer, Delft en Westland flinke tekorten op de jeugdhulp
                     hebben. Wachtlijsten en budgetplafonds liggen dus alweer op de loer. Nog wranger is
                     het onderzoek van Divosa dat we op 23 september jongstleden ontvingen. Divosa is wel
                     netjes aan het rekenen geslagen en heeft de gemeentelijke jaarrekeningen wel geanalyseerd.
                     Ze becijferden dat gemeenten in 2017 224 miljoen euro meer uitgaven aan het sociaal
                     domein dan begroot. Het kan dus wel. Hieruit blijkt dat gemeenten structureel geld
                     tekortkomen. Dat kun je één jaar, twee jaar, drie jaar volhouden, maar daarna moet
                     je toch de tering naar de nering zetten. Het gevolg: nog meer hoogbejaarden en kinderen
                     die hun zorg straks kwijtraken. Maar daar gaat De Jonge niets meer aan doen, want
                     er staat een streep onder het verleden en vanaf komend jaar vallen alle middelen in
                     het sociaal domein toe aan de algemene middelen in het Gemeentefonds. Dan mogen gemeenten
                     het geld aan werkelijk alles besteden, letterlijk ook aan lantaarnpalen. En de Minister?
                     Die doet alsof...
                  
De voorzitter:
Wilt u gaan afronden, mevrouw Agema?
Mevrouw Agema (PVV):
... hij niet kan rekenen. Missie volbracht.
De voorzitter:
Dat was mooi getimed. Dank u wel, mevrouw Agema. Ik zie geen vingers, dus ik vraag
                     meneer Peters om mijn taak als voorzitter even over te nemen.
                  
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Tielen van de VVD-fractie.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Rust, ruimte en regie zijn nodig voor het verder verbeteren
                     van de hulp voor ouderen en jongeren in alle gemeentes en regio's. Dat betoogde de
                     VVD onder andere bij de tussenevaluatie van de Jeugdwet voor de zomer. Extra ruimte
                     ontstaat door de forse extra financiële middelen die het kabinet deze jaren overmaakt
                     aan de gemeenten via het al eerdergenoemde interbestuurlijke programma. De bredere
                     grondslag, het accres; het zijn technische termen die we al eerder hebben horen langskomen.
                     Rust in het stelsel ontstaat als wij als Tweede Kamer niet steeds boven op de gemeentes
                     springen om te zeggen wat ze wel en niet moeten doen en suggereren dat wij het in
                     Den Haag misschien allemaal wel beter weten en kunnen. Daarom vraag ik wethouders
                     en gemeenteraden om de regie te pakken: niet kissebissen over wetten, regels en euro's,
                     maar zelf bepalen hoe sociaal de gemeentelijke begroting eruitziet en samen met de
                     regiogemeentes afstemmen op welke wijze hun zorg, of het nou Wmo- of jeugdzorg is,
                     het beste kan worden ingekocht.
                  
Daar wilde ik het eigenlijk bij laten, maar ik heb nog even wat tijd. In de vragenronde
                     voor de begroting voor 2019 heb ik vragen gesteld over de aantallen gebruikers en
                     kosten van de jeugdzorg in Nederland ten opzichte van andere Europese landen. Ik wacht
                     de feitelijke antwoorden rustig af, maar als de Minister ingaat op de eerder gestelde
                     vragen om onderzoek, dan laat ik deze vraag daar graag bij aansluiten.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tielen. Ik geef het voorzitterschap weer aan u terug.
Voorzitter: Tielen
De voorzitter:
Het gaat goed. Ondanks de wat uitgebreide interrupties lopen we redelijk op schema,
                     dus volgens mij kunnen we naar de eerste termijn van de zijde van het kabinet. De
                     Minister vraagt om een kwartiertje tijd om zijn inbreng in een nette en gestructureerde
                     volgorde te zetten, zodat we hem ook kunnen volgen. Het lijkt mij dat we hem dat toestaan.
                  
De vergadering wordt van 15.26 uur tot 15.41 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan door naar de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Het lijkt mij goed
                     om wederom twee korte en compacte interrupties per lid toe te staan. Ik zie schoolbord
                     noch krijt, maar we horen vast hoe dat verdergaat. Het woord is aan Minister De Jonge.
                  
Minister De Jonge:
Nee, voorzitter, het leek me verstandig om dat soort grapjes niet te maken. Ik heb
                     dus geen krijtbord meegenomen en ook geen krijtjes. Ik ga het gewoon oldskool doen,
                     met antwoorden op de vragen die we net in eerste termijn hebben gehoord. Ik maak eerst
                     een aantal inleidende opmerkingen. Dan beantwoord ik de vragen die zijn gesteld over
                     de financiën in het sociaal domein, de signalen over het tekort en hoe daarmee om
                     te gaan. Daarna is er nog een enkele vraag over de brief over inkoop en aanbesteden,
                     die ook geagendeerd staat.
                  
Voorzitter. We hebben de brief over financiën in het sociaal domein die vandaag op
                     de agenda staat, al eens eerder besproken. Dat was in het debat over de evaluatie
                     van de Jeugdwet. Uit het feit dat u de brief voor een tweede keer agendeert, blijkt
                     wel hoeveel belang uw commissie eraan hecht. Dat is ook terecht. Natuurlijk krijgen
                     we allemaal signalen over de tekorten die een aantal gemeenten hebben. Meer nog dan
                     dat het gaat over geld, gaat het over wat er met dat geld gebeurt en waar dat geld
                     voor bedoeld is. Dat is bedoeld voor goede zorg voor kinderen en hun ouders. Dus gaat
                     ook dit debat, hoewel het af en toe zonder twijfel technisch zal worden, uiteindelijk
                     over de vraag of het ons met elkaar lukt om de kinderen en ouders om wie het gaat,
                     goede zorg te geven. Dat mogen we nooit uit het oog verliezen in alle techniek.
                  
De signalen over de tekorten in het sociaal domein zijn er. Ik zal zo meteen naar
                     aanleiding van de gestelde vragen veel preciezer ingaan op hoe ik tegen die signalen
                     aankijk. Op z'n minst moeten we van de signalen die er nu zijn, feiten maken. Ik wil
                     de Kamer ook laten zien hoe ik daarmee bezig ben en hoe het kabinet daarmee bezig
                     is. Vervolgens moeten we op basis van de feiten komen tot het echte antwoord op wat
                     we dan zien. Het is namelijk moeilijk om op basis van signalen uit een krant morgen
                     beleid te maken, zeker als dat gaat over het verdelen van geld. Het laatste wat ik
                     er in algemene zin over wil zeggen, is dat het ook niet alleen maar gaat om geld.
                     Ook al doet een signaal zich voor als tekort, kan het antwoord dat je daarop moet
                     geven weleens zijn dat je niet meer geld moet geven, maar dat je het geld dat er wel
                     is beter moet inzetten. We zien namelijk hele verschillende signalen vanuit de gemeenten.
                  
Ik wil eerst maar eens eventjes goed neerzetten op welke manier wij met elkaar de
                     gemeenten in staat stellen om de enorme klus van de jeugdhulp te klaren. Het gaat
                     hier vooral over de jeugdhulp. Het gaat natuurlijk ook over de Wmo en er zijn ook
                     vragen gesteld over aanpalende terreinen, maar de jeugdhulp is het terrein waarover
                     financieel de meeste zorgen zijn bij gemeenten. De heer Van der Staaij zei dat terecht.
                     Ik licht graag toe op welke manier we daarmee omgaan. Daarna wil ik per fractie de
                     preciezere vragen beantwoorden. Door algemeen te beginnen, denk ik al best wat vragen
                     te kunnen wegnemen.
                  
Het kabinet heeft er heel bewust voor gekozen om de grondslag van het accres te verbreden
                     en op basis van een verbrede grondslag het budget voor de gemeenten toe te kennen.
                     Dat heeft als uitkomst een budgetstijging voor het Gemeentefonds van 5,2 miljard.
                     Dat is inderdaad heel erg serieus geld. Dat heeft ermee te maken – twee zalen verder
                     wordt collega Hoekstra daarover aan de tand gevoeld – dat het kabinet deze kabinetsperiode
                     hele forse investeringen doet. Dat kan ook weer. We komen uit een situatie van economische
                     crisis. Het is nu geen crisis, dus het kabinet heeft het belangrijk gevonden om juist
                     te investeren in de dingen die voor mensen van belang zijn: het onderwijs, de zorg,
                     onze veiligheid. Dat leidt tot hogere overheidsuitgaven bij de rijksoverheid en daarmee
                     ook – want zo is de afspraak met de gemeenten – tot hogere uitgaven bij gemeenten:
                     samen de trap op en samen de trap af. Dat laatste doen we natuurlijk liever niet,
                     maar we gaan wel graag samen de trap op. Dat past ook goed bij de bestuurlijke verhoudingen,
                     zeker in dat deel van de zorg dat is gedecentraliseerd naar de gemeenten. We hebben
                     gezegd dat sommige opdrachten te groot zijn voor één overheidslaag alleen.
                  
De jeugdzorg bij uitstek was over zo veel overheidslagen georganiseerd dat we hebben
                     geconstateerd dat het geen goed systeem was en dat we dit bij de gemeenten moesten
                     beleggen, omdat die het dichtst op de praktijk in de wijk zitten. Daar zullen we dus
                     de verantwoordelijkheid moeten beleggen. Wij hebben gemeenten in staat te stellen
                     om het werk te doen waarvoor ze staan. Dat is de reden om niet per probleempje een
                     apart geldstroompje te creëren voor de gemeenten, maar om te zeggen: nee, wij kiezen
                     voor de groei van het Gemeentefonds. Zoals de rijksbegroting groeit, moet ook de begroting
                     van de gemeenten groeien. En omdat de rijksbegroting zo fors groeit, groeit ook het
                     Gemeentefonds zo fors, inderdaad met 5,2 miljard. Dat is de grootste groei ooit.
                  
Het tweede punt is dat het accres dat de gemeenten ontvangen, de toename de komende
                     periode, natuurlijk niet is geoormerkt. Een aantal van u heeft dat benadrukt en dat
                     is ook zo. Dat doen wij bewust niet. Het zou raar zijn als we in het ene debat zeggen
                     dat wij vinden dat de gemeenten de overheidslaag vormen die het dichtst bij mensen
                     staat en dus het beste de verantwoordelijkheid kan dragen voor de jeugdzorg, om bij
                     het volgende debat te zeggen: maar we weten ook nog precies wat u daarvoor moet uitgeven
                     en hoe u dat moet doen. Ik denk dat gemeenten zich dan niet zo heel erg serieus genomen
                     zouden voelen. Ik denk dat gemeenten ons dan zouden zeggen: «Nou, dan had u maar een
                     uitvoeringskantoortje moeten kiezen. Als u de taak aan ons laat, dan zijn wij er de
                     komende periode ook van». Dat laat onverlet dat wij, zoals wij hier met elkaar zitten,
                     nog steeds stelselverantwoordelijk zijn. Als we dit soort signalen krijgen over tekorten,
                     hebben we die signalen gewoon serieus te nemen.
                  
Dat brengt mij op de vraag die volgens mij door de heer Raemakers werd gesteld: welk
                     deel van het accres is nou toe te rekenen aan de jeugd of de Wmo? Dat kan ik op die
                     manier dus niet zeggen. Wel kan ik zeggen dat van de totale uitgaven in het Gemeentefonds
                     inmiddels ongeveer de helft aan jeugd en Wmo wordt opgemaakt. Gemeenten mogen het
                     helemaal zelf besteden, maar als je een bedrag van die omvang toevoegt, ligt het in
                     de rede dat het dan ook ongeveer voor de helft zal opgaan aan jeugd en Wmo. Laat ik
                     het zo formuleren, want gemeenten maken die keuze. Het klopt dat we met elkaar het
                     Interbestuurlijk Programma hebben vastgesteld. Ik ga zo nog even preciezer in op de
                     vraag onder welke discussies nu een streep is gezet en onder welke niet, maar in het
                     Interbestuurlijk Programma hebben we het volgende gedaan.
                  
Financieel gezien hebben we een arrangement getroffen in het regeerakkoord, met de
                     trap-opsystematiek als het Rijk meer uitgeeft dan de gemeenten. Inhoudelijk hebben
                     we in het Interbestuurlijk Programma met elkaar gezegd dat een aantal opdrachten te
                     groot is voor één overheidslaag en dat we daar samen voor te staan hebben. Dat geldt natuurlijk zeker voor het
                     sociaal domein. Vandaar ook dat een van de thema's in het Interbestuurlijk Programma
                     is: merkbaar beter in het sociaal domein. Om tot die afspraak te komen, hebben we
                     uitvoerig overleg gevoerd met elkaar over een aantal financiële knelpunten, want ook
                     toen deden zich signalen voor van tekorten bij gemeenten. Dat was weliswaar in minder
                     mate dan nu, maar de eerste signalen van tekorten bij gemeenten deden zich toen voor.
                     We hebben om de tafel gezeten met de gemeenten waar die signalen vandaan kwamen om
                     na te gaan welke tekorten er speelden, hoe die er eigenlijk waren gekomen en hoe het
                     kon dat er in de ene gemeente wel een tekort speelt terwijl een andere gemeente dat
                     tekort veel minder ervaart. We hebben toen gezien dat een tekort gerelateerd kan zijn
                     aan van alles en nog wat.
                  
Het kan zijn dat onvoldoende is geanticipeerd op de macrokorting. Die macrokorting
                     is ongeveer 12% van het totale jeugdzorgbudget geweest. Het kan ook het effect van
                     het verdeelmodel zijn, want de min als gevolg van het macrobudget zie je terugkomen
                     in 2015, 2016 en 2017. Maar daarna is die min ook verwerkt, terwijl de effecten van
                     het nieuwe verdeelmodel een beetje verder weg lopen. De reden voor dat nieuwe verdeelmodel
                     was natuurlijk dat men bij de decentralisatie van de jeugdzorg constateerde, ook breed
                     in de Kamer gedeeld, dat de budgetten historisch gezien heel bijzonder verdeeld waren.
                     Soms had dat te maken met waar instellingen zaten of welke keuzes zorgverzekeraars
                     in het verleden maakten in het kader van de jeugd-ggz. Soms had het te maken met hoe
                     verwijzingspatronen in bepaalde regio's tot stand waren gekomen. In ieder geval was
                     dat geen recept voor de toekomst. Toen is gezegd: nee, in plaats van een historisch
                     verdeelmodel moeten we grosso modo over op een voorspellend verdeelmodel. Bij dat
                     voorspellende verdeelmodel wordt op basis van objectieve factoren gekomen tot het
                     goed verdelen van het geld. Kortom, als je als gemeente op basis van historische gronden
                     heel veel kreeg en op basis van objectieve voorspellers heel veel minder, dan had
                     je naast de – 12% op het macrobudget ook nog een herverdeling op basis van het nieuwe
                     verdeelmodel te verwerken. Ook het nieuwe verdeelmodel en het anticiperen daarop vormen
                     dus een belangrijke reden voor tekorten. Ook gemeentelijk beleid is natuurlijk een
                     belangrijke reden voor tekorten. In vergelijkbare gemeenten met een vergelijkbare
                     populatie – een vreselijk woord; excuus daarvoor – kan de ene gemeente tekortkomen
                     en de andere gemeente prima uitkomen. Dat wil dus zeggen dat tekorten niet beleidsresistent
                     zijn, om nog maar eens een vreselijk woord te gebruiken.
                  
Kortom, we hebben in die analyse gezien dat het helemaal niet zo makkelijk is om een
                     eenduidig antwoord te bieden. Toen hebben we gezegd: «Nou, dan moeten we een andere
                     maatregel treffen. Op enig moment wordt het verdeelmodel weer geëvalueerd. We hebben
                     natuurlijk ook de situatie van het accres. We hebben de 108 miljoen om de transformatie
                     verder te stimuleren. We weten dat er tekorten zijn. We weten niet precies hoe die
                     er komen, maar laten we gewoon een algemene tekortregeling neerzetten van 200 miljoen».
                     Dat was natuurlijk indicatief. We wisten niet of het genoeg zou zijn. We hebben besloten
                     die regeling neer te zetten en haar goed te evalueren nadat ze is uitgevoerd. We weten
                     inmiddels dat er 88 aanvragen zijn ingediend. Men kon tot 15 september indienen. Ik
                     denk dat we ergens half november zullen weten hoe de toekenning is gegaan en of gemeenten
                     terecht een beroep hebben gedaan op die regeling.
                  
Dat was dus de situatie zoals we die hebben afgesproken in het Interbestuurlijk Programma.
                     Ik heb uw Kamer heel goed gehoord. U zegt eigenlijk allemaal – en dat deel ik ook
                     gewoon met u – dat je veel preciezer moet willen weten hoe het komt, opdat we daar
                     een goed en adequaat antwoord op kunnen bedenken. Daarom ben ik met het algemeen bestuur
                     van de VNG en met de commissie zorg en welzijn van de VNG in gesprek. Dat gesprek
                     is nog niet afgerond, maar laat ik u schetsen waar ik aan denk. De uitkomst van een
                     gesprek is natuurlijk altijd afhankelijk van twee partijen, maar laat ik gewoon zeggen
                     wat ik in dat gesprek tegen de VNG zeg om de signalen te analyseren die er zijn en
                     om tot feiten te komen.
                  
Het eerste is dat we signalen hebben van een volumegroei, een geconstateerde volumegroei.
                     De signalen daarover zijn wel diffuus, maar als je puur kijkt naar de aantallen, aangenomen
                     dat het geen puur registratie-effect is, dan klopt het inderdaad dat de aantallen
                     kinderen die op dit moment geholpen worden, groter zijn dan een aantal jaar geleden.
                     Dat is niet noodzakelijkerwijs een volume-effect, zeg ik toch nog maar even als disclaimer
                     vooraf, want als je meer kinderen helpt maar ze wel korter hoeft te helpen om het
                     succesvol te laten zijn, hoeft het totale volume op grond daarvan nog niet toe te
                     nemen. Het zou ook weleens iets als een boeggolfeffect kunnen zijn. Dat hoorde ik
                     ook een beetje uit de hoek van de heer Hijink en mevrouw Ellemeet. Dat hebben we met
                     elkaar natuurlijk ook wel geweten toen de decentralisatie werd ingevoerd. Voor een
                     aantal partijen was dit namelijk reden om te zeggen: pas nou op voordat je de korting
                     inzet, want er zou weleens een boeggolf aan kunnen komen. Het zou kunnen, maar dat
                     weten we niet. We hebben echt onvoldoende gegevens om dat te kunnen zien. Wat ook
                     nog zou kunnen, is dat dit in een aantal gemeenten wel het geval is en in een aantal
                     andere gemeenten niet. Kortom, we moeten een goede analyse uitvoeren van de volumegroei
                     die heeft plaatsgevonden en die zichtbaar is in de beleidsinformatie jeugd. Dat is
                     één.
                  
Het tweede wat ik graag wil doen, is...
De voorzitter:
Voordat u dat gaat toelichten, heeft meneer Raemakers een interruptie.
De heer Raemakers (D66):
Ik ben blij dat de Minister erkent dat er heel veel signalen zijn over de volumegroei
                     en dat hij die signalen, hoewel ze diffuus zijn, wel serieus wil nemen. Op dit moment
                     hebben we drie sporen, dat heeft de Minister ook vaak geschetst. Waar gaat nou extra
                     geld naartoe voor de jeugdhulp? Dat is die 5 miljard accres. Ongeveer de helft daarvan
                     kan voor het sociaal domein worden gebruikt. Dat is 200 miljoen voor de stroppenpot,
                     dat is 100 miljoen voor het Transformatiefonds. Dan is mijn vraag: stel nou dat er
                     straks een signaal komt dat de volumegroei flink toeneemt, verwacht de Minister dan
                     dat dit op basis van de huidige afspraak vanuit een van die drie potjes opgelost kan
                     worden? Of zegt de Minister: als er echt volumegroei is, dan hebben we een nieuw probleem
                     en dan moet er bij wijze van spreken een vierde geldstroom bij?
                  
Minister De Jonge:
Vindt u het goed als ik ook nog even de andere elementen noem in mijn gesprek met
                     de VNG, en dat ik dan daarna antwoord geef op uw vraag?
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik vind dat goed, mits dat niet ten koste gaat van de interrupties.
Minister De Jonge:
Dat is uw debat met de voorzitter.
De voorzitter:
Gaat u verder, Minister De Jonge. U heeft de ruimte om nog even verder toe te lichten.
Minister De Jonge:
Een klein amendementje wel. U zei: dus gemeenten zullen of kunnen ook ongeveer de
                     helft van dat geld uitgeven. Ik heb daar volgens mij heel precies van gezegd: er is
                     5,2 miljard in het accres en als ik nu kijk hoe gemeenten hun begroting opmaken, dan
                     is dat voor ongeveer de helft aan het sociaal domein, dus aan Wmo en jeugd. Zo heb
                     ik het gezegd en dat is net nog iets preciezer. Ik zal straks antwoord geven op uw
                     vraag, meneer Raemakers.
                  
Wat we eerst doen, is dus een analyse van die volumegroei. Dan heb je het op basis
                     van de getallen helder, maar ik zei net al: de ene gemeente wel, de andere gemeente
                     niet, met toch ongeveer eenzelfde soort samenstelling van de inwoners. Het beleid,
                     dus de keuzes die je maakt, zijn wel degelijk relevant ook voor de manier waarop je
                     uitkomt met je budget. Zo zijn er bijvoorbeeld enorme verschillen in het aantal kinderen
                     dat wel of geen hulp krijgt.
                  
Het tweede wat ik graag wil doen, is bij een dertigtal gemeenten, ik zou denken ongeveer
                     half, half – dus voor de helft gemeenten die niet uitkomen met hun budget en voor
                     de helft gemeenten die wel uitkomen met hun budget – een nadere, meer kwalitatieve
                     analyse maken, een deep dive te doen naar hoe dat nou zit. Hoe kan het dat de ene
                     gemeente wel uitkomt en de andere niet? Zo kunnen we de relevante verschillen tussen
                     de gemeenten beter op het netvlies krijgen.
                  
De derde analyse die ik graag wil doen, betreft de goedgekeurde aanvragen uit het
                     Fonds tekortgemeenten. Hoe komt het dat gemeenten in de optelsom – want dat is de
                     regeling – ongeveer € 40 per inwoner tekortkomen. Hoe kan dat eigenlijk?
                  
Die drie analyses – volumegroei, een benchmarkonderzoek bij een dertigtal gemeenten
                     en een analyse van de goedgekeurde aanvragen bij het Fonds tekortgemeenten – leveren
                     naar mijn inschatting een schat aan informatie op, op grond waarvan wij tot een goede
                     keuze kunnen komen.
                  
Dan kom ik bij de vraag die heer Ramaekers stelt: wat nou als daaruit blijkt dat er
                     gewoon objectief gezien een tekort is in het sociaal domein? Bedenken wij dan met
                     elkaar een volgende geldstroom? Ik denk dat we het even stap voor stap moeten doen.
                     Ik wil eerst gewoon weten wat de uitkomst is van de analyses die we doen. Ik wil niet
                     vooruitlopen op financiële besluitvorming die hieruit zou moeten voortkomen. Een ding
                     zeg ik daar wel bij: niet altijd als je constateert dat er een tekort is, is het antwoord
                     ook: geld erbij. Het antwoord kan ook zijn dat er voor een deel andere keuzes gemaakt
                     moeten worden. Of het kan zijn dat er meer tijd nodig is om dat soort keuzes ook daadwerkelijk
                     effect te laten hebben. Dat kan ook nog, maar ik doe niet aan jumping to conclusions.
                     Ik wil dit pad stap voor stap afgaan. Eerst van de signalen die er zijn, feiten maken
                     en dan op basis van de feiten keuzes maken.
                  
De voorzitter:
Eerst de vervolgvraag van de heer Raemakers aan de Minister, en daarna heeft mevrouw
                     Ellemeet ook nog een interruptie. Ik zie nog meer vingers, maar we doen het stap voor
                     stap. Meneer Raemakers, het tweede deel van uw eerste interruptie.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik ben heel blij dat de Minister aangeeft wat hij allemaal nog meer kan doen, maar
                     ik heb daar ook direct een vraag over. Als het gaat over dat dertigtal gemeenten,
                     vraag ik mij allereerst iets af. Ik krijg nu alleen maar signalen van gemeenten die
                     tekorten hebben op het gebied van de jeugdhulp. Zeker bij de grote gemeenten zijn
                     dat niet zomaar tekorten, maar gigantische tekorten van tientallen miljoenen. De Minister
                     zegt te willen kijken naar de helft gemeenten mét tekorten en de helft gemeenten zonder.
                     Ik ben wel benieuwd of er überhaupt vijftien gemeenten te vinden zijn die een overschot
                     hebben op de jeugdhulp. Dat is mijn eerste vraag. Volgens mij is het ook belangrijk
                     wie dat onderzoek gaat doen, want de selectie van die 30 gemeenten wordt dan natuurlijk
                     wel heel belangrijk. Ik vond de suggestie van mevrouw Ellemeet wel interessant: kunnen
                     we niet bijvoorbeeld de ROB of een andere onafhankelijke organisatie vragen om die
                     30 gemeenten uit te kiezen? Dan kijken we, net zoals we bij de BUIG hebben gedaan,
                     wat er objectief uitkomt. Is dat een suggestie?
                  
De voorzitter:
Dat was een heel uitgebreide vervolginterruptie, zeg maar. Minister De Jonge.
Minister De Jonge:
Laat ik daarover gewoon met de VNG overleg voeren. Ik zou eigenlijk samen met de VNG
                     opdrachtgever willen zijn. Dus dat wordt geen opdrachtgeverschap van VWS alleen. Dat
                     zou ook raar zijn, want zo liggen de verantwoordelijkheden niet meer sinds 2015. Ik
                     mag aannemen dat de VNG net zo geïnteresseerd is in de antwoorden op deze vragen als
                     ikzelf. Zijn er wel vijftien gemeenten te vinden? Ja, maar heel gek: gemeenten die
                     geld overhouden, zoeken daarover zelden de krant. Dat is een heel bijzonder fenomeen,
                     maar het is wel zo. Dus dat komt wel goed. Maakt u zich daar geen zorgen over. En
                     wat de selectie betreft: dat moet natuurlijk een goede steekproef zijn, een representatieve
                     steekproef, maar ik denk dat de onafhankelijkheid in medeopdrachtgeverschap van de
                     VNG wel geborgd is. Ik wil dat eigenlijk gewoon samen met de VNG doen.
                  
Dan heb ik nog één ding, en wel de Iv3-cijfers. Die heb ik nog niet genoemd.
De voorzitter:
Precies, die hebt u nog niet genoemd. Ik denk dat ik eerst nog even de andere interrupties
                     afloop. Mevrouw Ellemeet.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik moet zeggen dat deze toelichting op de aanpak mij wel redelijk geruststelt. Ik
                     denk dat al deze elementen belangrijk zijn om te onderzoeken. Waar ik ook blij om
                     ben, is dat ik nu de Minister wel duidelijk iets anders hoor zeggen dan hoe hij zich
                     eerder heeft geuit over het budget. Hij zegt: stap voor stap, en laten we niet vooruitlopen
                     op de financiële besluitvorming. Nou, daar kan ik best in meegaan. Laten we het goed
                     onderzoeken en dan kijken wat de bevindingen zijn. Maar in ieder geval hoor ik de
                     Minister nu niet zeggen dat hij uitsluit dat dat mogelijk budgettaire gevolgen heeft.
                  
Minister De Jonge:
Dat is buitengewoon goed gehoord door mevrouw Ellemeet en ook buitengewoon scherp
                     gerecapituleerd, maar daar wil ik dan ook wel bij zeggen, om ook geen valse verwachtingen
                     te wekken, dat ik gewoon niet vooruitloop op de besluitvorming. Ik sluit niets uit,
                     maar ik zeg ook niet dat het zeker wel zo zal zijn. Dus we zullen het echt stap voor
                     stap moeten doen om daarbij van signalen feiten te maken en op basis van de feiten
                     te kiezen wat te doen.
                  
De voorzitter:
Een vervolginterruptie van mevrouw Ellemeet.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
We hebben elkaar goed gehoord en ik ben blij dat dit wel een duidelijk ander signaal
                     is dan er eerder gegeven is, althans volgens hoe het in de media is neergezet, namelijk
                     dat er geen cent bij zou komen. Dat hoor ik de Minister nu niet zeggen. Mijn vervolgvraag
                     heeft betrekking op het onderzoek. Ik had ook gevraagd of het niet verstandig zou
                     zijn om te kijken hoe deze uitgaven zich verhouden tot de Wlz en de Zorgverzekeringswet.
                     Je wilt immers ook weten of er budgetten verschuiven van de ene wet naar de andere,
                     om meer zicht te hebben op het totaalplaatje. Is dat iets wat de Minister mee wil
                     nemen? Of wil hij dat op een andere manier gaan onderzoeken?
                  
Minister De Jonge:
Dat zit nu niet in het voorstel, want dit gaat echt over jeugd. Ter voorbereiding
                     op de beslissing om de ggz ook mogelijk te maken binnen de Wlz, dus om de Wlz open
                     te stellen voor de ggz, wordt dit type onderzoek ook wel gedaan, met name over de
                     zwaarste doelgroep in beschermd wonen en de in- en uitstroom daarvan. Dat is een onderzoeksvraag
                     die niet hiermee samenhangt, maar die eigenlijk samenhangt met de overgang van de
                     ggz naar de Wlz. Daar zie je dat soort overloopeffecten wel. Die zie je natuurlijk
                     eigenlijk inmiddels niet meer in het jeugddomein, omdat daar echt alle budgetten zijn
                     geconcentreerd op het niveau van de gemeenten. Daar is dat type overloop eigenlijk
                     niet meer mogelijk.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van der Staaij had ook nog een interruptie.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ja, dat klopt. Ik ben blij dat de Minister de signalen echt serieus neemt en die diepteboring
                     wil gaan doen. Ik heb daar nog een vraag over, namelijk wanneer daar uitkomsten van
                     verwacht kunnen worden. De tweede vraag betreft dat dertigtal gemeenten, waarbij die
                     meer kwalitatieve analyse gaat plaatsvinden. Zou daar ook nadrukkelijk gekeken kunnen
                     worden wat gemeenten doen op het terrein van preventie en transitie? Dat is ook een
                     belangrijke samenhang. Als er nu te veel aandacht uitgaat naar alleen maar hoe we
                     de lopende begroting rondkrijgen, kan dat ten koste gaan van die andere belangrijke
                     onderwerpen.
                  
Minister De Jonge:
Daar ben ik het mee eens. Het zou natuurlijk kunnen dat die transformatiekant onderdeel
                     is van de oorzaken, dus dat je wel de voorinvestering doet, maar nog een tijdje ook
                     de zwaardere voorzieningen in hetzelfde volume nodig hebt. Dat leidt dan natuurlijk
                     tot druk op de begroting. Dat zou voor een deel dus een verklaring kunnen zijn. Maar
                     dat type antwoorden hoop ik juist te krijgen bij dat benchmarkonderzoek, dat meer
                     kwalitatieve onderzoek bij de gemeenten, als daarin dat soort vragen goed beantwoord
                     wordt. Ook daar zullen gemeenten zijn die daarin een voorbeeld voor andere kunnen
                     zijn; daar ga ik wel van uit.
                  
Ik heb één ding nog niet genoemd. Dat helpt wel om het betere beeld te krijgen. Dan
                     geef ik ook een antwoord op uw andere vraag, namelijk wanneer we het weten. Iv3 is
                     het uitputtingsoverzicht in het sociaal domein dat ieder jaar in december komt. Het
                     gaat over het boekjaar dat dan inmiddels is afgesloten. Het wordt gemaakt op basis
                     van de CBS-dataverzameling, gebaseerd op de jaarrekeningen van de gemeente. Wat betreft
                     het miljard over, hoewel ik dat «over» altijd tussen aanhalingstekens moet zetten,
                     omdat het soms voor meerderlei uitleg vatbaar is, liet de Iv3 in 2016 over het boekjaar
                     2015 een overschot zien van een miljard op het sociaal domein, jeugd en Wmo opgeteld.
                     In het boekjaar 2016, wat we dus in december 2017 wisten, was er ook een miljard over.
                     Ietsje meer zelfs nog, geloof ik. Het getal over 2017 horen we in december 2018. Dat
                     getal hebben we nog niet scherp. Ik ga er wel van uit dat dat niet meer zo'n groot
                     gat zal zijn; het zal veel dichter bij nul zitten, zo niet op nul. Maar dat moeten
                     we echt eventjes afwachten. In december zal dat rondkomen.
                  
Ik hoop dat we in het voorjaar klaar zullen zijn met de analyse van de volumegroei
                     en het meer kwalitatieve onderzoek naar gemeenten. Zo'n onderzoek moeten we echt even
                     goed opzetten en keurig netjes aanbesteden, anders krijgen we een onrechtmatigheidsoordeel
                     daarover van de Rekenkamer. We zullen het dus keurig aanbesteden. Echt waar. Keurig
                     aanbesteden, zeg ik in de richting van onze juristen. Dus dat zal in het voorjaar
                     zijn, denk ik.
                  
De voorzitter:
In het voorjaar van 2019?
Minister De Jonge:
Ja, het voorjaar van 2019. Dan kunnen we op basis daarvan goed besluiten. Voor dit
                     jaar geldt natuurlijk gewoon het tekortfonds zoals we dat hebben ingesteld.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Ik snap de door de Minister uiteengezette werkwijze. Ik begrijp ook dat als je die
                     werkwijze serieus neemt, je niet op voorhand kunt zeggen wat de oplossing zou moeten
                     zijn, want die moet natuurlijk passen bij de uitkomsten van de verschillende analyses.
                     Ik heb de Minister horen zeggen dat hij niet uitsluit dat extra geld de oplossing
                     zou kunnen zijn. Maar hij heeft ook aangegeven dat er andere keuzes te maken zijn,
                     afhankelijk van de uitkomsten van de analyses. Is de Minister het wel met mij eens
                     dat bij die andere keuzes in ieder geval de beperking van de toegang tot zorg uitgesloten
                     zou moeten worden als «oplossing», tussen aanhalingstekens?
                  
Minister De Jonge:
Het is goed dat u dat noemt. Ik hoor, niet alleen hier, een enkeling weleens zeggen
                     dat het kan betekenen dat kinderen dan geen hulp meer krijgen. De wet die u heeft
                     vastgesteld in 2014, ingaande vanaf 2015... Ik hoor nu dat het 2013 was; de Eerste
                     Kamer was erg laat, ik weet nog dat dat november was, terwijl in januari...
                  
De voorzitter:
Gaat u verder, Minister De Jonge.
Minister De Jonge:
Anyway, de Kamer heeft in 2013 de Jeugdwet vastgesteld. In die Jeugdwet staat gewoon
                     een zorgplicht. Dus er geldt een zorgplicht. Er staat niet: er geldt een zorgplicht,
                     tenzij u denkt dat u geld tekortkomt, dan hoeft u het niet te doen. Dat staat er niet.
                     Er staat: er geldt een zorgplicht. Kortom, natuurlijk moeten gemeenten hun begroting
                     op orde krijgen, maar uit het feit dat gemeenten nu meer geld uitgeven dan ze binnenkregen,
                     kunt u opmaken dat gemeenten hun zorgplicht heel erg serieus nemen. Natuurlijk is
                     het altijd verstandig om goed na te denken over hoe je de toegang georganiseerd hebt
                     of hoe je wijkteams zich verhouden ten opzichte van de tweedelijnszorg. Dat is allemaal
                     best, maar dat is iets anders dan dat de zorgplicht weleens eventjes niet nageleefd
                     zou hoeven worden en ook iets anders dan de signalen die ik ook in de krant las om
                     de wachtlijsten te laten oplopen, omdat het een verstandig idee zou zijn om zo een
                     signaal te laten horen. We hebben dat laatste overigens goed gecheckt en dat blijkt
                     niet zo gezegd te zijn, heeft de wethouder mij verzekerd. Maar u heeft helemaal gelijk:
                     er geldt een zorgplicht en dat moeten we ook tegen elkaar en tegen gemeenten blijven
                     zeggen. Overigens zijn gemeenten zich daar zeer van bewust.
                  
Dan ga ik naar de vragen.
De voorzitter:
Tenzij de heer Kerstens nog een korte vervolginterruptie heeft. Ik zie dat hij die
                     inderdaad heeft.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Het is goed dat de Minister hier helder over is. Zou hij dan toch zijn licht kunnen
                     laten schijnen over het volgende? Meer geld erbij kunnen we allemaal verzinnen. Maar
                     welke andere maatregelen zouden mogelijkerwijs aan de orde kunnen zijn om de problemen
                     op te lossen? Moet je dan denken aan minder overhead? Meer integraal werken? Ik wil
                     een beeld krijgen van welke maatregelen dan wellicht aan de orde zouden kunnen zijn.
                  
Minister De Jonge:
Wat ik heb gezegd, is dat we van de signalen van nu feiten moeten maken. Dat doe ik
                     door de analyses zoals we die hebben. De uitkomsten van die analyses ga ik wegen tegen
                     de achtergrond van de stijging van het accres. Dat lijkt me logisch; natuurlijk hebben
                     we dat te doen. Ten tweede zullen we ook kijken, met name bij de benchmarks bij gemeenten,
                     want daar ben ik erg nieuwsgierig naar, wat eigenlijk de achtergrond is van het tekort.
                     Laat ik u een voorbeeld noemen. Uit heel ingewikkelde casuïstiek zien we hoe vaak
                     er gestapeld is verwezen. Eerst iets lichts, dat werkte niet, dan iets daaroverheen,
                     dat werkte ook niet, dan nog iets eroverheen, dat werkte ook niet, dan nog iets eroverheen
                     wat ook niet werkte en uiteindelijk kom je dan bij een heel zware vorm terecht zoals
                     gesloten jeugdzorg. Als je ziet wat voor geld er is vermorst in dat traject en hoe
                     beroerd dat is geweest voor de uitkomsten van zorg... Stel dat je daar nou in één
                     keer goed zou zitten, hoeveel minder geld had dat gekost en hoeveel beter was de zorg
                     dan geweest? Dat type inhoud moeten we met elkaar durven opzoeken. Daarom vergt een
                     financiële zorg, die ik goed snap, niet alleen maar een financieel antwoord, maar
                     ook een inhoudelijk antwoord. Ik hoop dat we door de analyse en de benchmarking die
                     we nu doen, ook toe kunnen naar dat type inhoudelijk antwoord.
                  
De heer Hijink (SP):
Ik werd getriggerd door wat de Minister zojuist zei. Begrijp ik goed dat er straks
                     na al die onderzoeken een mogelijkheid is dat de extra kosten die veroorzaakt worden
                     door de volumegroei in de jeugdzorg en door de openeinderegeling die het abonnementstarief
                     vormt en waarover gemeenten heel kritisch zijn, afgewogen worden tegen de stijging
                     van het Gemeentefonds?
                  
Minister De Jonge:
Wat ik doe, is de signalen zoals ze zich nu voordoen, heel serieus nemen, niet alleen
                     als een financieel signaal, maar ook als een inhoudelijk signaal. Dat betekent dat
                     wij de analyses doen zoals we die doen, dus naar de volumegroei, het benchmarkonderzoek
                     en de analyses van de aanvragen in de tekortgemeenten. Op grond van de uitkomsten
                     daarvan kijk ik hoe daarmee verder te gaan. Dus van de signalen feiten maken en vanuit
                     die feiten tot keuzes komen. De keuzes die je dan maakt, zullen niet alleen maar financiële
                     keuzes zijn, dat zou raar zijn, want financiële signalen hebben vaak ook een inhoudelijke
                     achtergrond. Ten tweede weeg je het financiële deel van die signalen natuurlijk ook
                     tegen de achtergrond van de stijging van het accres. Dat lijkt me logisch. Maar ik
                     zou het liefste met u willen afspreken dat we hier niet vooruitlopen op de uitkomsten
                     van onderzoek dat we nog moeten doen. Want dan gaan we zitten gissen. Mevrouw Ellemeet
                     heeft gevraagd of ik uitsluit dat er een financiële consequentie aan moet worden verbonden.
                     Ik heb gezegd dat niet uit te sluiten. Maar ik loop er ook niet op vooruit.
                  
De voorzitter:
Meneer Hijink, korte vervolgvraag.
De heer Hijink (SP):
Ik denk dat het voor gemeenten voordat ze aan allerlei onderzoeken gaan meewerken,
                     wel prettig is om te weten dat de uitkomst zou kúnnen zijn dat er geld bij komt. Het
                     probleem is dat gemeenten juist heel nadrukkelijk aangeven dat bijvoorbeeld het abonnementstarief
                     in de Wmo, maar ook de extra volumegroei van de afgelopen jaren in de jeugdzorg, nadrukkelijk
                     niet onderdeel zijn van de afspraken die rondom het IBP zijn gemaakt. De VNG zegt
                     dat feitelijk ook. Dat zou je dus los van elkaar moeten zien. Als straks blijkt dat
                     daardoor extra geld nodig is, kun je dus ook niet zeggen dat dat gedekt kan worden
                     vanuit het accres. Want er is nou juist gezegd dat dat niet onder het IBP valt. Bijvoorbeeld
                     de huishoudelijke hulp, het reële tarief, valt er wel binnen. Daar is overeenstemming
                     over. Maar die andere onderwerpen dus niet. Ik vind dat de Minister daar helder over
                     moet zijn, want anders krijgen we straks een onderzoek, komen daar extra kosten uit
                     en wordt er heel makkelijk verwezen: zie je wel, accres, probleem opgelost.
                  
De voorzitter:
Uw vraag is helder. Minister De Jonge.
Minister De Jonge:
Nou, ik ken die wethouders een beetje en zo laten zij zich heus niet afschepen. Dus
                     wat ik net zei, is mijn inzet voor het gesprek met de VNG. Ik moet met de VNG nog
                     tot die afspraak komen. Ik zal zo eventjes ingaan op het IBP. Nee, misschien moet
                     ik dat gelijk even doen, want anders wordt het zo'n gefragmenteerd debat. Dan ga ik
                     echter wel van mijn ijzeren orde afwijken waarin ik uw vragen op volgorde zou beantwoorden.
                     Maar de heer Hijink heeft daar vragen over gesteld en mevrouw Agema ook; hoe zit het
                     nou rondom de afspraken die er zijn gemaakt in het kader van het IBP?
                  
In het IBP hebben we onder een aantal financiële discussies die toen liepen een streep
                     gezet, bijvoorbeeld over die huishoudelijke verzorging, over de gebundelde uitkering
                     in de bijstand, over de WSW, over de kosten van beschermingsbewind, over de indexatie
                     van de nieuwe loonschaal, over het abonnementstarief en over Veilig Thuis. En daarnaast
                     hebben we nog een aantal andere afspraken gemaakt. Maar natuurlijk hebben gemeenten
                     toen ook gezegd, iets wat wij trouwens zelf ook hebben gezegd: die decentralisatie
                     is niet een eenmalige beweging geweest en voor de rest wensen we u er veel succes
                     mee. Nee, die decentralisatie is nou juist iets geweest wat je vervolgens in partnerschap
                     doet en blijft doen.
                  
En dus zeggen gemeenten: over die volumeontwikkeling die wij nu zien over 2018 en
                     2019, hebben wij dus ook geen afspraken gemaakt. Natuurlijk blijven we daarover in
                     gesprek. Dat hebben gemeenten van meet af aan tegen ons gezegd. Dat is ook de oproep
                     geweest naar aanleiding van de bespreking van het IBP tijdens de ledenvergadering
                     van de VNG. Die heeft geleid tot een aantal moties, die natuurlijk niet gericht zijn
                     aan mij, maar aan het bestuur van de VNG. Dat bestuur is met het kabinet in gesprek
                     op basis van die moties die zijn aangenomen op het congres van de VNG. Ik zeg nogmaals:
                     mijn inzet voor het gesprek is de analyse doen zoals ik zonet heb aangegeven. Dan
                     weten de mensen van de VNG dat alvast; ze weten dat zelfs al wel. Op basis daarvan
                     hoop ik met de VNG tot een verstandige afspraak te komen.
                  
Maar als u zich zorgen maakt over de vraag of die streep onder het verleden zoals
                     het geformuleerd stond in het IBP, ook een streep onder het heden betekent, dan zeg
                     ik: nee, natuurlijk niet. Natuurlijk is de zorg over de huidige volumeontwikkeling
                     die te zien is, een zorg waar je in partnerschap mee omgaat. Daarbij is de eerstverantwoordelijke
                     de gemeente. Natuurlijk is de gemeente dat, zou ik willen zeggen. Maar dat betekent
                     niet dat wij er niet voor openstaan om goed te luisteren naar de signalen die er ook
                     komen als er financiële tekorten worden ervaren.
                  
De voorzitter:
Meneer Hijink wil graag zijn tweede interruptie gebruiken, zie ik.
De heer Hijink (SP):
Die gaat over dat abonnementstarief, nu we het daar toch over hebben. We hebben het
                     daar vorige week ook uitgebreid over gehad. Gemeenten lopen daar tegenaan omdat dat
                     een wet wordt die hier in Den Haag wordt vastgesteld. Het Rijk gaat bepalen wat de
                     gemeenten straks te doen staat als het gaat om de eigen bijdrage voor mensen die gebruikmaken
                     van de Wmo. Gemeenten zeggen dat dat botst met de decentralisatiegedachte. Daar ben
                     ik het niet per se mee eens. Gemeenten zeggen dat het Rijk dus niet eenzijdig kan
                     zeggen «gij zult dit als eigen bijdrage in rekening brengen», terwijl het Rijk vervolgens
                     niet de compensatie betaalt die daar een gevolg van is. Als het Rijk het wel zo doet,
                     dan is het een sinterklaas die cadeautjes uitdeelt van andermans geld. Dan zegt het
                     Rijk: voor iedereen hebben wij straks een fijne lagere eigen bijdrage, maar u mag
                     het gaan betalen, beste gemeenten. Dat is toch geen behoorlijke manier van besturen?
                     Zo kan je toch niet de rekening over de schutting gooien?
                  
Minister De Jonge:
Deze weergave van de werkelijkheid deel ik niet. We hebben hier vorige week heel uitgebreid
                     over gesproken en we gaan er ook nog heel uitgebreid over spreken als die wet in de
                     Kamer voorligt. Het abonnementstarief is een van de maatregelen die het kabinet heel
                     bewust neemt om de stapeling van zorgkosten tegen te gaan. Daarbij is nou juist door
                     het kabinet gezegd, in aanvulling op het accres: we willen daar juist wél de gemeenten
                     voor compenseren. Hier is dus juist wél een aanvullende afspraak gemaakt in het regeerakkoord.
                     Er is 150 miljoen toegevoegd. De totale kosten, dus inclusief de derving van de inkomsten
                     van de eigen bijdrage en inclusief een potentieel gedragseffect, worden door het CPB
                     geraamd op 190 miljoen. Toen er 145 miljoen werd ingeboekt, was de inschatting nog
                     290 miljoen. Kortom, toen betrof het ongeveer de helft en inmiddels is het bijna het
                     volledige bedrag van wat de potentiële uitgaven zouden kunnen zijn. Daarbij kan ik
                     gemeenten niet bewijzen dat het gedragseffect nooit méér zal zijn, en gemeenten kunnen
                     mij ook niet bewijzen dat het gedragseffect wel meer zal zijn. Wat we dus moeten doen,
                     is die wet op een verstandige manier vormgeven, namelijk zodat we, als dit zich voordoet,
                     op een verstandige manier kunnen acteren. Maar goed, de Kamer moet het wetsvoorstel
                     nog krijgen en zij moet ook de memorie van toelichting nog krijgen. Ik ben er zelf
                     erg van overtuigd dat ik u ook tegen die tijd gerust kan stellen, maar dat kan ik
                     niet doen als u de wetstekst niet kent. Ik denk dus echt dat we het gesprek hierover
                     gewoon moeten voeren als we het wetsvoorstel naar de Kamer hebben gestuurd. Laten
                     we het debat dan voeren. Ik denk dat wij op een hele bewuste manier en ook op een
                     ruimhartige manier de gemeenten compenseren voor de invoering van het abonnementstarief.
                  
De heer Hijink (SP):
Het punt is dat de gemeenten daar heel anders over denken. Zij zeggen tegen ons: wij
                     zijn met deze Minister niet meer in gesprek over het abonnementstarief. De gemeenten
                     zeggen: sterker nog, de Minister gaat nu met zijn wet komen waar wij absoluut niet
                     achter staan. Gemeenten willen dit dus überhaupt niet. Daar kun je nog van mening
                     over verschillen, maar het grootste probleem is natuurlijk nog de compensatie. Het kan zijn dat
                     het over 45 miljoen gaat. Ik vraag me nog steeds af waardoor die 100 miljoen van het
                     CPB ineens verdampt is. Maar goed, daarover kan discussie zijn, maar het gaat natuurlijk
                     om het principiële punt. Als je hier in Den Haag bepaalt dat voor alle gemeenten een
                     bepaalde regel gaat gelden waar gemeenten op eigen houtje niks aan kunnen veranderen,
                     dan kan het Rijk niet stellen dat de gemeenten moeten opdraaien voor de financiële
                     gevolgen van beleid dat in Den Haag wordt gemaakt. Dat botst. Als de Minister daadwerkelijk
                     wil dat deze wet een succes wordt, waarom maakt hij dan zo'n valse start door de gemeenten
                     tegen zich in het harnas te jagen door geen volledige compensatie te bieden? Dat begrijp
                     ik niet. Maar ook hier in de Kamer komt hij straks met een heel minimale meerderheid
                     te zitten, en met een wetsvoorstel dat door niemand gesteund wordt.
                  
Minister De Jonge:
With all due respect: het wetsvoorstel moet nog worden ingediend bij uw Kamer. Ik
                     beloof u dat het een pracht van een wet gaat worden. Ik denk dat u alle reden zult
                     hebben om er enthousiast over te kunnen worden. Ik heb inderdaad veelvuldig met de
                     gemeenten om de tafel gezeten, en dat heeft niet mogen leiden tot groot enthousiasme
                     aan de kant van de gemeenten. Dat is soms zo. Ik kan gemeenten niet tegen hun zin
                     in gelukkig maken, echt niet. Ik heb er heel uitvoerig met gemeenten over gesproken
                     en ik heb, denk ik, wel op basis daarvan een aantal keuzes kunnen maken in de vormgeving
                     van de wetgeving die ook leiden tot een adequaat antwoord op de zorg. Maar goed, dat
                     zult u moeten beoordelen. De Kamer zal er uiteindelijk over stemmen. Ik kan naar mijn
                     beste kunnen de wet maken, maar u zult er uiteindelijk over moeten stemmen. Laten
                     we hier de discussie over voeren op het moment dat de wet in de Kamer voorligt.
                  
De voorzitter:
Dat lijkt mij verstandig. De heer Van der Staaij wil ook interrumperen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ja. Mijn interruptie gaat ook nog over dat abonnementstarief. Wij horen van gemeenten
                     ook terug: ja, er is een compensatie, maar wij merken in de praktijk dat er echt een
                     grotere aanzuigende werking verwacht wordt dan waar het Rijk van uitgaat. Herkent
                     de Minister die signalen? Mensen die nu weerhouden worden door een toch hoge eigen
                     bijdrage, zullen bij het abonnementstarief makkelijker zeggen: dan doen we er wél
                     een beroep op.
                  
Minister De Jonge:
«Signalen» zou ik het echt niet willen noemen. Ik ken de verhalen, maar dat zijn nog
                     geen signalen. Ik hoor het eigenlijk meer andersom. Ik was met u op, ik mag wel zeggen,
                     een pracht van een bijeenkomst op een vrijdagmiddag. Daar was op dat moment een hele
                     groep wethouders van SGP-huize. Daar was ook de wethouder van Leerdam aanwezig, die
                     al jaren een abonnementstarief heeft. Hij ziet juist helemaal niet iets van een volumegroei.
                     Nou zal Leerdam niet helemaal representatief zijn voor de rest van Nederland. Maar
                     laat ik dan Den Haag nemen. Daar geldt al jaren een eigen bijdrage van nul voor woningvoorzieningen,
                     en ook daar heeft men niet een enorme volumeontwikkeling gezien. Dat zal ook niet
                     allemaal helemaal representatief zijn, maar ik zou wel tot enige rust willen manen.
                     Want laten we het zo goed als mogelijk vormgeven en laten we onszelf het instrument
                     in handen geven in de wetgeving waardoor je goed kunt acteren op een moment waarop
                     blijkt dat de volumegroei onverhoopt heel veel groter is dan je aanvankelijk dacht.
                     Overigens, ik mag hopen dat er sprake zal zijn van enige volumegroei, want met name
                     mensen met lagere en middeninkomens zijn nu juist huiverig voor de eigen bijdrage
                     van de Wmo en besluiten daarom maar geen beroep te doen op de gemeenten. En de Wmo
                     is natuurlijk nooit bedoeld als een wet voor alleen maar de mensen met een laag inkomen.
                     Dus van enige volumegroei moeten we helemaal niet schrikken en enige groei moeten
                     we juist willen. Gemeenten vinden dat denk ik ook helemaal niet erg. Gemeenten maken
                     zich zorgen over een scenario waarbij er een heel hoge volumegroei is. Daarvoor moeten
                     wij samen denk ik gewoon een verstandige wet maken; wij zijn beiden wetgever. Ik denk
                     dat daar echt goed op te acteren is.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister De Jonge:
Tot zover mijn inleiding en mijn algemene verhaal. Ik heb nog een hele stapel vragen
                     die ik moet beantwoorden. Door de buitengewoon slim ingezette interruptie van de heer
                     Hijink heb ik mijn ijzeren orde verlaten, maar daarmee wel alvast een aantal vragen
                     van de SP uit de stapel beantwoord. Zo is het dan ook weer, dus niet getreurd, zou
                     ik willen zeggen.
                  
Ik ga nu toch weer even terug naar de ijzeren orde, en ik begin bij de vragen van
                     de heer Raemakers. Hij vraagt mij om de wethouders te informeren, want weten zij eigenlijk
                     wel hoeveel geld eraan komt? Ik voer gewoon goed het gesprek met de VNG. Binnen gemeenten
                     heeft men allemaal slimme afdelingen Financiën waar men heel goed de meicirculaires,
                     de septembercirculaire en de decembercirculaire uitpluist. Dus het is mijn indruk
                     dat men best wel weet welk geld eraan komt. Het is natuurlijk wel zo dat de discussie
                     van de laatste tijd niet alleen maar heeft bijgedragen aan het begrip daarover. Het
                     is denk ik ook wel zo dat door de signalen van andere gemeenten mensen ook wel een
                     beetje bezorgd aan het worden zijn. Volgens mij is het ons werk om met elkaar een
                     goed pad te schetsen. Hoe gaan we die signalen onderzoeken, daar feiten van maken,
                     en hoe gaan we op basis van die feiten weer de goede keuzes maken? Ik zou u dus eigenlijk
                     willen voorstellen om het op de volgende manier te doen. De VNG is met mij in gesprek
                     op basis van die moties van de algemene ledenvergadering van de VNG. Wij voeren het
                     gesprek over de vraag hoe daarmee om te gaan. En laten we het even aan de VNG laten
                     hoe men de achterban daarover dan weer op een goede manier informeert. Ik heb daar
                     eigenlijk wel gewoon vertrouwen in.
                  
De heer Raemakers (D66):
Vooropgesteld: ik ben natuurlijk al heel blij met alles wat de Minister tot nu toe
                     heeft toegezegd. Ik denk dat dat onderzoek naar die 30 gemeenten hierin ook echt heel
                     belangrijk is, maar die gemeenteraden moeten allemaal de komende maanden een begroting
                     voor het komende jaar gaan afronden. Het tekortfonds geldt voor 2016 en 2017. Dat
                     accres zal in 2019 een beetje toenemen en zal pas vanaf 2020 en 2021 meer gaan toenemen.
                     Er zijn dus gemeenten, raadsleden en wethouders die nu tegen mij zeggen: specifiek
                     voor 2019 hebben we wel een tekort; dan moeten wij in deze gemeente maar met een plafond
                     gaan werken en dan moeten wij maar met een wachtlijst gaan werken. Eigenlijk zou je
                     tegen die gemeenteraden willen zeggen: doe dat nou niet; pak nou even wat geld uit
                     je reserve, want volgend jaar komt er misschien nog veel meer extra geld en als dat
                     onderzoek naar die 30 gemeenten en naar die volumegroei aantoont dat er meer geld
                     nodig is, dan sluiten we dat ook allemaal niet uit. Eigenlijk zou je aan die gemeenteraden
                     dus een signaal willen geven dat ze niet ineens als een malle moeten gaan bezuinigen.
                     Hoe ziet de Minister dat?
                  
Minister De Jonge:
Hier zitten zo veel vragen in... Laat ik eerst de vraag over de toename beantwoorden.
                     Ja, het accres gaat inderdaad pas fors stijgen in 2020, omdat het accres stijgt op
                     basis van t-1. De middelen voor Jeugd en Wmo worden toegevoegd in 2019. De accresstijging
                     zal op grond van die toevoeging dus sterker plaatsvinden in 2020. Dat neemt niet weg
                     dat er voor 2018 en 2019 gewoon loon- en prijscompensatie en indexatie zijn toegekend.
                     Dat is ook een fors deel van het accres; dat is dus fors geld. Daarnaast is er op
                     het gebied van de Wmo gewoon volume toegekend. Alleen op Jeugd is dat niet toegekend.
                     Waarom niet? Omdat we die loon- en prijscompensatie en ook volumegroei altijd berekenen
                     op basis van CPB-onderzoek. Het CPB heeft naar de cijfers op Jeugd gekeken. Die waren
                     zo diffuus dat het daar geen sommetje aan kon verbinden. Kortom, u heeft er helemaal
                     gelijk in dat de discussie inderdaad gaat over de volumegroei in de jaren 2018 en
                     2019. Die hebben de gemeenten met ons in bespreking. De discussie gaat dus niet zozeer
                     over de groei in 2016 en 2017, want daarover hebben we een afspraak gemaakt in het
                     IBP. Voor de volumegroei in 2018 en 2019 doen we dus de dingen die ik u zojuist heb
                     toegelicht. Wat betreft de gemeenten is het misschien goed om naar uw volgende vraag
                     te gaan, want dan kan ik ook deze vraag goed beantwoorden.
                  
Als je een begroting maakt, is het natuurlijk wel de bedoeling om een reële begroting
                     te maken. Nog los van de inkomsten is het verstandig om een reële begroting te maken.
                     U heeft gelezen over het onderzoek dat is gedaan door Divosa; een aantal van u citeerden
                     het ook. Daarin staat dat 600 miljoen meer is uitgegeven voor de jeugdhulp dan was
                     begroot. Het is wel goed om daarvan te zeggen dat er meer is uitgegeven dan begróót
                     was. Dat is niet hetzelfde als: er is meer uitgegeven dan binnengekregen. Dat weten
                     we namelijk nog niet. Dat zal moeten blijken op basis van het Iv3-onderzoek en dat
                     komt pas in december. Het is eigenlijk al jaren zo dat er honderden miljoenen meer
                     worden uitgegeven aan Jeugd dan was begroot, maar dat komt ook omdat er honderden
                     miljoenen minder worden begroot dan wat gemeenten binnenkrijgen op basis van de verdeling.
                     Ik weet niet of ik het hiermee makkelijker heb gemaakt, maar het klopt wel. Wat zeg
                     ik dus tegen die gemeenten? Dat ze gewoon een verstandige begroting moeten maken.
                  
En wat zeg ik ook tegen die gemeenten? Dat zeggen gemeenten namelijk ook tegen zichzelf
                     en tegen mij: niet hoe de geldstromen de gemeenten inkomen is het allerbelangrijkst,
                     maar wat je zelf van plan bent uit te geven aan welk onderwerp. Er geldt namelijk
                     gewoon integrale besluitvorming van een gemeente. Dat is een beetje het punt dat de
                     heer Peters volgens mij maakte: hoe zit het eigenlijk met de solidariteit binnen gemeenten
                     en tussen gemeenten? Bijvoorbeeld: hoe ga je in een regio met elkaar om als de een
                     tekortkomt en de ander geld overheeft? Daar kun je solidariteitsafspraken over maken.
                     Hoe ga je er in een college mee om als de ene collega tekortkomt en de andere collega
                     geld overheeft, als de collega op Jeugd tekortkomt en de collega op Wmo geld overheeft?
                     Hoe ga je daar als gemeenteraad mee om? Kortom, er geldt integrale besluitvorming
                     op het niveau van de gemeente. Wordt dit mijn boodschap aan de gemeenten? Nee, want
                     ik vermoed eigenlijk dat gemeenten dit allemaal ook zelf wel kunnen bedenken.
                  
De voorzitter:
Er is een korte vervolgvraag van meneer Raemakers en ik zie dat dit nog meer vragen
                     oproept.
                  
De heer Raemakers (D66):
Ik ben er nog steeds bij en ik begrijp het nog steeds, maar ik denk dat we ook niet
                     moeten vergeten dat er afgelopen maart gemeenteraadsverkiezingen waren en dat er veel
                     nieuwe gemeenteraadsleden zijn. Zij lezen alleen maar die krantenberichten en denken
                     alleen maar dat ze nu ineens moeten gaan bezuinigen omdat het plaatje anders niet
                     meer klopt. Ik snap dat de Minister zegt dat heel veel dingen al bekend zijn en goed
                     bekend zijn, maar ik zie echt voor me dat instellingen als het ware worden afgeknepen
                     door gemeenten die denken dat ze heel veel moeten bezuinigen; dat zijn ook gewoon
                     de berichten die je nu ziet. Ik zou de Minister dus toch willen vragen op welke manier
                     hij alle inzichten die we hebben, toch nog eens één keer heel goed kan communiceren,
                     specifiek voor die begrotingen en ook specifiek voor al die nieuwe raadsleden? Bijvoorbeeld:
                     je hoeft niet op jeugdhulp te bezuinigen, want dit en dit zijn de afspraken en dit
                     en dit zijn de onderzoeken. Ik zoek er toch naar dat de Minister kan zeggen dat hij
                     de gemeenteraden op dat punt meer wil equiperen.
                  
Minister De Jonge:
Ik weet niet of ik het antwoord ga geven waarnaar u op zoek bent, maar ik geef wel
                     naar beste kunnen antwoord op de vraag hoe dat verstandig te doen is. Het eerste wat
                     we moeten doen, is die analyse zoals we die nu gaan uitvoeren: de analyse van de volumegroei,
                     de benchmark tussen gemeenten en de analyse van de aanvragen bij het tekortfonds.
                     Daar komt nog bij dat we de uitkomsten van Iv3 even moeten afwachten. Dat is het eerste
                     wat we moeten doen. Dat doe ik natuurlijk samen met gemeenten, want zonder gemeenten
                     kan ik die analyses helemaal niet maken en zijn ze helemaal niet zinvol. Dus ik doe
                     dat in gezamenlijk opdrachtgeverschap met gemeenten. Kortom, de leden van de VNG,
                     namelijk de individuele gemeenten, weten dat de VNG met het Rijk bezig is met deze
                     analyse.
                  
Als een individuele gemeente nu heel veel meer geld uitgeeft dan begroot, dan moet
                     ze daarop haar begroting aanpassen, want waarschijnlijk gaat ze volgend jaar niet
                     als vanzelf heel veel minder geld uitgeven. Maar als je nu al heel veel geld meer
                     uitgeeft dan je binnenkrijgt, dan ga ik niet tegen gemeenten zeggen: je moet vooral
                     niet willen bezuinigen, want het accres komt eraan. Men weet namelijk dat het accres
                     eraan komt. Dat kunnen afdelingen Financiën goed berekenen. Men heeft het nog niet
                     ervaren, maar men weet wel dat het eraan komt; dat is gewoon de afspraak die we maken.
                     Maar een gemeente heeft natuurlijk wel echt een eigen verantwoordelijkheid om binnen
                     het budget te blijven. Het is dus niet erg dat men daarover nadenkt en dat men daar
                     afspraken over maakt. Dat is nou juist iets wat beoogd is in het kader van de decentralisatie.
                     Ik zeg daar alleen wel bij dat de jeugdhulpplicht blijft, want je hebt gewoon de plicht
                     om dat op een goede manier te doen; dat weten gemeenten natuurlijk ook. Maar goede
                     contractafspraken maken, waarbij dus ook gewerkt kan worden met budgetplafonds, is
                     op zichzelf genomen niet per se rampzalig. Als je meerdere aanbieders hebt, dan is
                     het gunstig om tegen alle aanbieders te zeggen dat ze allemaal bijvoorbeeld ongeveer
                     20% van het budget te besteden hebben. Dan is het dus gunstig om die afspraak te maken,
                     behalve natuurlijk als iedereen in oktober aan zijn budgetplafond zit. Dan moet de
                     zorg wel gewoon doorlopen. Dan moet je vanaf dat moment dus weer andere budgetplafondafspraken
                     maken. Ik zou dus niet te zeer schrikken van het enkele feit dat er budgetplafondafspraken
                     worden gemaakt; dat past gewoon bij contractbeheer. Gemeenten hebben natuurlijk de
                     opdracht om binnen de eigen begroting te blijven, maar het appel van de heer Raemakers
                     is: doe dat alsjeblieft met op het netvlies de groei in het Gemeentefonds die eraan
                     zit te komen. Dat appel begrijp ik, maar ik weet niet of ik daar nou apart brieven
                     over moet gaan sturen aan gemeenten. Ik maak namelijk met de VNG gewoon afspraken
                     om die analyses te doen en dat weten de leden van de VNG, omdat ze lid zijn van die
                     organisatie.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik wil hier toch op doorgaan. De Minister zegt een heleboel, maar eigenlijk is het
                     moeilijk met elkaar te verenigen. Ten eerste zegt hij dat er reëel begroot moet worden.
                     Dat ben ik met hem eens. Je moet kijken wat de vraag is en daar moet je je begroting
                     op maken. Dat is logisch. Ten tweede zegt hij dat het accres gaat stijgen. Dat is
                     inderdaad in 2019 nog maar zeer beperkt het geval, maar achter die stijging zit natuurlijk
                     ook de inschatting van dit kabinet dat dat nodig is, want anders zou het niet gebeuren.
                     Voor de jeugdzorg geldt dus zeker dat het goed is dat dat accres toeneemt, want dat
                     hebben we nodig. Er is een reden voor die stijging. Er moet onderzoek gedaan worden,
                     want we willen het preciezer weten, en gemeenten moeten niet méér begroten dan ze
                     binnenkrijgen.
                  
Minister De Jonge:
Dat laatste heb ik niet gezegd.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Nou, de Minister heeft gezegd: je hebt de verantwoordelijkheid over je eigen begroting.
                     Als je meer uitgeeft dan je binnenkrijgt, dan heb je dus zelf een probleem en daar
                     ben je verantwoordelijk voor. Maar de heer Raemakers zegt – en dat ben ik volledig
                     met hem eens – dat dat budget in 2019 nog maar zeer beperkt stijgt, terwijl er nu
                     al gemeenten zijn die vanwege de vraag noodgedwongen meer moeten begroten dan hun
                     inkomsten. Dat is de kern van het probleem voor 2019. De vraag aan deze Minister is:
                     hoe wil hij de gemeenten die dat probleem hebben, tegemoetkomen?
                  
Minister De Jonge:
Ik ga eerst op de vraag van mevrouw Ellemeet reageren en daarna kom ik nog één keer
                     terug op de vraag van de heer Raemakers. Ik heb niet gezegd dat gemeenten voor Jeugd
                     exact moeten begroten wat er binnenkomt; dat is niet wat ik heb gezegd. Dat kan ook
                     niet, want soms wordt er meer uitgegeven dan er binnenkomt. Wat je moet doen, is reëel
                     begroten; dat is wat ik heb gezegd. Als je thuis telkens meer geld uitgeeft dan je
                     binnenkrijgt, gaat het ook mis; natuurlijk moet ook een gemeente dat dus gewoon niet
                     doen. Zo moet je inderdaad in z'n totaliteit, dus op basis van het totaal dat je binnen
                     krijgt via het Gemeentefonds, komen tot een sluitende begroting. Maar daar waar het
                     accres gewoon een ongeoormerkt budget is, heb je als college en vervolgens ook als
                     gemeenteraden natuurlijk wel zelf verstandige afwegingen te maken. Hoe gaat dat dan?
                     Dat is een collegiaal gesprek. Als je meer geld denkt nodig te hebben voor de jeugdzorg,
                     is dat een gemeentelijke keuze die gemaakt moet worden. Je hebt een jeugdzorgplicht
                     – dat is waar – maar hoe je je jeugdhulp structureert en vormgeeft, dat is een gemeentelijke
                     keuze. Volgens mij wilt u daar niet in treden. Ook ik wil daar niet in treden en volgens
                     mij hebben we ook best wel de overtuiging dat dat type debat in gemeenteraden en colleges
                     op een goede manier gevoerd kan worden. Maar daar waar we tegen elkaar zeggen dat
                     het Gemeentefonds in de optelsom een integraal budget is, moeten we het ook niet per
                     deelbudget tot in lengte van jaren blijven uitvogelen in de zin van: wat komt er binnen
                     en geeft men wel precies dát eraan uit, want als dat ietsje meer of ietsje minder
                     is, is het niet oké. Dat bedoelt mevrouw Ellemeet niet; zo kijkt zij daar ook niet
                     naar. Dat weet ik ook wel, maar ik wil daar wel helder over zijn.
                  
Dan kom ik bij de vraag van de heer Raemakers. Ik voel er niet zo veel voor om er
                     een aparte brief over te sturen, maar laat ik dit onderwerp – weten gemeenten in welke
                     context ze nu die begroting aan het maken zijn? – gewoon meenemen in de gesprekken
                     met de VNG. Dat gaat dus om de vraag: hebben gemeenten voldoende op hun netvlies dat
                     het accres een ongeoormerkt budget is waarbinnen men zelf de keuzes te maken heeft?
                     Mijn indruk is van wel, maar laat ik dat gesprek gewoon op een goede manier voeren
                     met de VNG. Laat ik in ieder geval met hen kijken hoe die analyses die we de komende
                     tijd gaan doen, gemeenten kunnen helpen om daarbij de juiste keuzes te maken binnen
                     de begroting. In de optelsom zal men dit najaar natuurlijk gewoon moeten komen tot
                     een sluitende begroting. Dat is onvermijdelijk zo; daar kan ik geen ander antwoord
                     op geven, omdat het gewoon zo is. Maar welke keuzes men daarbij maakt, dat is echt
                     aan de gemeenten zelf.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Ellemeet, nog een korte vervolginterruptie.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De Minister wil dat onderzoek doen. Volgens mij steunt de hele Kamer hem daarin, maar
                     dat gaat voorbij aan het feit dat sommige gemeenten voor komend jaar al in de moeilijke
                     positie zitten dat ze inderdaad moeten voldoen aan die zorgplicht, maar budgettaire
                     krapte voorspellen en ervaren. Dat is voor een aantal gemeenten gewoon een gegeven.
                     De heer Raemakers en ik namens GroenLinks vragen op welke manier de Minister deze
                     gemeenten daarin tegemoet wil komen voor het komende jaar.
                  
Minister De Jonge:
Dat kan ik voor het komende jaar niet doen. Ik denk dat ik dat toch helder heb gemaakt.
                     Wat ik doe, is feiten maken van de signalen die ik nu heb. Die stappen heb ik net
                     geschetst. De uitkomsten daarvan zullen in het voorjaar landen. Maar de begrotingsbesprekingen
                     vinden nu plaats voor het volgende jaar. Dat zegt de heer Raemakers terecht. De begroting
                     zal uiteindelijk sluitend moeten zijn en daar hebben gemeenten natuurlijk zelf keuzes
                     in te maken. Misschien denkt iemand dat de jeugdhulp in oktober op is, maar dat is
                     natuurlijk niet zo. Er is gewoon een jeugdhulpplicht. Juist uit het feit dat gemeenten
                     soms meer uitgeven dan ze binnenkrijgen, mag je opmaken dat ze de jeugdhulpplicht
                     serieus nemen. Ik heb ook in algemene zin gezegd dat we als Rijk een verantwoordelijkheid
                     hebben om gemeenten in staat te stellen, maar niet door nu een hink-stap-sprongbesluit te nemen. We doen dat juist via een geordende route. We hebben een Fonds tekortgemeenten
                     ingesteld. Daarover heb ik afspraken gemaakt in het IBP. Daarnaast gaan we aan de
                     slag met de signalen, zoals ik heb geschetst. Is dat nu van invloed op de begrotingsbehandelingen?
                     Nee, dat denk ik niet. Maar dat hoeft ook niet. We hebben die verantwoordelijkheid
                     aan gemeenten gegeven omdat we erin geloven dat ze die verantwoordelijkheid ook op
                     een goede manier kunnen dragen. We moeten gemeenten inderdaad in staat stellen om
                     hun taken goed uit te voeren. Dat doe ik op de manier die ik heb geschetst.
                  
De voorzitter:
Ik zie dat meneer Kerstens wil interrumperen, maar het gaat minder goed. Meneer De
                     Jonge is nog bij de vragen van meneer Raemakers. Dat ging hij volgens een ijzeren
                     discipline inzetten. Hij zei dat hij de vragen van meneer Hijink al heeft behandeld,
                     maar ik zie toch nog een hoop vragenstellers aan die kant. Misschien kunt u nog even
                     wachten, meneer Kerstens? Anders zijn ook uw interrupties op, tenzij u denkt dat u
                     met deze interruptie een doorbraak in de snelheid van het debat kunt bereiken.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter, telkens als ik een interruptie wil plegen, voelt u toch even de behoefte
                     om aan te geven dat die kort moet zijn. Net ging dat goed, dus dat ga ik nu ook proberen.
                     Ik zeg het even wat stellig tegen de Minister. Betekent hetgeen wat hij net zei in
                     reactie op de vraag van mevrouw Ellemeet dat de gemeenten die op dit moment financiële
                     problemen hebben, die er dus al waren voordat de uitkomsten van die werkwijze – die
                     ik daarstraks ook heb geprezen – bekend zijn, eigenlijk op de blaren moeten zitten,
                     om het maar even cru uit te drukken? Datgene wat uit de analyse komt, gaat ze niet
                     met terugwerkende kracht helpen bij de problemen die ze nu hebben, tenzij de Minister
                     zegt: dat kan ook.
                  
Minister De Jonge:
Zo werkt het Gemeentefonds niet. Het Gemeentefonds is één integraal budget. Gemeenten
                     hebben de vrijheid om dat te besteden. We hebben een aantal taken aan de gemeenten
                     gegeven en we hebben daar ook een budget bij gegeven. Ik ga niet herhalen wat ik daar
                     allemaal over gezegd heb. Als een gemeente tekortkomt, dan kun je toch niet zeggen:
                     we laten gemeenten op de blaren zitten? Gemeenten hebben de wettelijke opdracht, door
                     u meegegeven, om het werk te doen waarvoor ze aan de lat staan en binnen het budget
                     dat u daarvoor heeft toegekend. Die decentralisatie is niet een kwestie geweest waarin
                     we hebben gezegd: we zetten het over de schutting, veel succes ermee. Het betekent
                     dat je in partnerschap verder aan de slag gaat. Dat is de reden waarom we de signalen
                     die er zijn, natuurlijk zullen analyseren. De uitkomsten daarvan zullen we beoordelen.
                     Ik heb al eerder gezegd dat dat een financiële consequentie kan hebben, maar hoe dat
                     precies zit, zal moeten blijken uit de analyse die we doen. Het kan ook een inhoudelijke
                     consequentie hebben, of allebei. Maar ik loop niet vooruit op de besluiten die we
                     zullen moeten nemen op basis van die analyse. Dat kan ik niet doen. We zullen dat
                     besluit in het voorjaar nemen.
                  
De voorzitter:
Duidelijk. Dat heeft u gezegd. Meneer Kerstens heeft nog een vervolgvraag.
De heer Kerstens (PvdA):
Wat de Minister hier zegt, is helder. Maar er zijn gemeenten die nu financiële tekorten
                     hebben en die dat zelf gaan oplossen door bijvoorbeeld elders in het sociaal domein
                     te bezuinigen. Die consequentie is voor de gemeenten, zo zegt u, en dus ook voor de
                     cliënten. Die gemeenten moeten elders in het sociaal domein bezuinigen, omdat ze nu
                     een tekort hebben op de jeugdzorg maar wel binnen hun begroting willen blijven. Zij
                     zijn niet geholpen, in ieder geval niet voor dit jaar, met de oplossing die de Minister
                     in het vooruitzicht stelt.
                  
De voorzitter:
Dat is een heldere vraag. De Minister.
Minister De Jonge:
Dat vloeit gewoon voort uit de wet die u hier met elkaar heeft vastgesteld. U kijkt
                     daar heel verbaasd bij, maar zo werkt het gewoon. Gemeenten moeten een sluitende begroting
                     maken en staan aan de lat voor de taken die we ze hebben meegegeven; dat is gewoon
                     zo. Daarnaast gaan we aan de slag met de signalen die er zijn, zodat we op basis daarvan
                     de juiste keuzes kunnen maken. Dat heb ik net een- en andermaal toegelicht. Maar dat
                     zal pas volgen als we dat onderzoek hebben gedaan en dat is dit voorjaar.
                  
De voorzitter:
Ik vraag u om door te gaan met het beantwoorden van de vragen, zodat we ook nog een
                     tweede termijn kunnen hebben voordat u naar de plenaire zaal moet.
                  
Minister De Jonge:
Die gedachte spreekt mij zeer aan. Dat was vraag één van de heer Raemakers. Het gaat
                     lekker. Nee hoor, vraag twee heb ik ook gedaan. Het onderzoek van Divosa, dat door
                     meerderen is aangehaald, is een beetje appels met peren vergelijken. We moeten even
                     wachten op de Iv3-cijfers van december. Dan hebben we een vergelijking in het sociaal
                     domein van de inkomsten en uitgaven en dan kunnen we er meer beredeneerd iets over
                     zeggen.
                  
Dan het punt van jeugdbescherming en jeugdreclassering inkopen onder de kostprijs.
                     Je hoort dat weleens, maar wat er gebeurt, heeft ook een beetje te maken met het inkooptraject.
                     Aanbieders signaleren dat iets onder de kostprijs wordt gevraagd en zeggen: sorry,
                     maar voor dat geld kan ik het werk niet doen volgens de kwaliteit die we met elkaar
                     willen. Dat hoort nu eenmaal bij een inkoopproces. Dan vindt er even een judopartij
                     plaats en dan is de uitkomst dat ofwel het tarief wordt bijgesteld ofwel dat er toch
                     wordt overgegaan op werken binnen dat tarief omdat dat kennelijk toch reëel is. Wat
                     u daarover af en toe in de krant ziet, hoort ook bij het inkopen van zorg. Ik ben
                     zelf niet geneigd om over ieder krantenbericht gelijk in de stress te schieten. Soms
                     hebben aanbieders ook gewoon gelijk als ze zeggen dat een tarief niet juist is vastgesteld.
                     Dan heeft een gemeenteraad de wethouder daarover te controleren. Dus ga ik over tot
                     een minimumprijs? Nee, dat zou echt geen recht doen aan de gedecentraliseerde situatie.
                     Dat ga ik niet doen.
                  
Volgens mij heb ik bijna alle vragen van de heer Raemakers beantwoord. Sterker nog,
                     ik zou eigenlijk willen zeggen «alle vragen» maar ik wil even weten of ik dat ook
                     kan waarmaken. Nee, toch niet alle vragen. Er ligt nog een vraag over Assen. Het bericht
                     uit Assen is een voorbeeld van een bericht waarbij je met je wenkbrauwen gaat fronsen.
                     Ik zal het even kort voor mezelf samenvatten. Omdat de gemeente geld tekortkomt, lopen
                     de wachtlijsten op. Dat is best een raar besluit. Twee: dat wordt niet vanuit een
                     ander domein gecompenseerd, want Den Haag moet maar eens een signaal krijgen. Ik heb
                     mij door de wethouder laten verzekeren dat het allebei niet op die manier is gezegd.
                     Ik heb verder niet de notulen nagelezen, maar er is mij verzekerd dat dit niet gezegd
                     is. Het is wel zo dat Assen een tekort heeft en dat er op dat tekort geacteerd moet
                     worden. Er is een variëteit aan mogelijkheden en die is met de gemeenteraad besproken.
                     Dat is het signaal uit Assen.
                  
Dan ga ik over naar de vragen van mevrouw Ellemeet van GroenLinks. Zij stelde een
                     vraag over de rekenkamers. Lokale rekenkamers zijn niet verplicht, maar kunnen natuurlijk
                     wel een meerwaarde hebben bij de ondersteuning van het college en de raad. Dit is
                     bijna parallel aan de discussie over de ombudsmannen. Maar we kunnen vanuit hier niet
                     heel veel verplichtends voorschrijven. Het is wel zo dat lokale rekenkamers echt kunnen
                     helpen om de raad in positie te brengen als het gaat om sturen, met name op de financiën.
                     Het is voor raadsleden vaak best een ingewikkelde klus om de financiën in het sociaal
                     domein goed in de vingers te krijgen. Rekenkamers kunnen daarbij helpen. Laat ik uw
                     vraag gewoon even meenemen in mijn gesprek met de collega van BZK. We zullen kijken
                     hoe gemeenten om kunnen gaan met de lessen die er te trekken zijn uit lokale rekenkamers.
                     Sommige gemeenten hebben rekenkamercommissies. Dat is weer net een beetje anders,
                     maar dat werkt ook. Ook dat is een manier van werken. Laat ik met mijn collega van
                     Binnenlandse Zaken bespreken op welke manier er met de gebruikmaking van rekenkamers
                     meer grip kan zijn op het sociaal domein.
                  
Komt de vernieuwing niet onder druk? Dat is natuurlijk wel een zorg. Als men al heel
                     moeilijk uitkomt met geld, dan kan dat natuurlijk best een zorg zijn. Dat is ook de
                     reden om die signalen heel erg serieus te nemen en om samen met de gemeenten een Transformatiefonds
                     in te stellen. We hebben het programma Zorg voor de Jeugd met elkaar besproken, met
                     die zes actielijnen. Dat zal echt in de regio's moeten gebeuren. Ik begrijp dat alle
                     42 regio's inmiddels een transformatieplan hebben ingediend op basis van het budget
                     van drie keer 36 miljoen, dus 108 miljoen. We moeten gemeenten blijven helpen met
                     die vernieuwing. Het klopt dat als de zorg vooral gaat over geld, er minder ruimte
                     is voor vernieuwing. Daarom is het ook noodzakelijk dat we de analyses die we hebben
                     afgesproken, goed doen. Is er sprake van een boeggolf? Ik heb al gezegd dat dat zomaar
                     een van de verklaringen zou kunnen zijn. Dat wil ik helemaal niet uitsluiten.
                  
Dan de stijging van het jeugdhulpgebruik in bepaalde gemeenten. De heer Peters stelde
                     de meer fundamentele vraag hoe het kan dat in Leeuwarden bijna een op de vijf kinderen
                     hulp nodig schijnt te hebben. Dat kan toch niet waar zijn? Ik vind dat cijfer ook
                     heel erg hoog. Ik ben allereerst benieuwd naar wat wordt gezien als hulp. Als je bijvoorbeeld
                     schoolmaatschappelijk werk erbij optelt, dan wordt het bereik inderdaad heel erg groot.
                     Het hangt dus ook een beetje af van hoe je het geregistreerd hebt. Misschien moeten
                     we vragen of Leeuwarden meedoet met de 30. Ik wil dat wel weten. Ik vind een op de
                     vijf wel heel erg hoog. Het gemiddelde jeugdhulpgebruik is 10%. Dat is ook al veel
                     als je het vergelijkt met menig ander land in het buitenland. Maar goed, als het nodig
                     is, dan is het veel maar ook fijn dat we dat met elkaar kunnen organiseren.
                  
Dan de overhead van gemeenten: kan de Minister bij benadering aangeven hoeveel fte
                     extra er bezig zijn geweest met inkoop en facturatie? Nou, dat kan ik zelfs niet bij
                     benadering aangeven. Ik vrees dat ik dan weer overhead moet toevoegen om te turven
                     hoeveel mensen daarmee bezig zijn geweest. Maar ik durf gevoelsmatig wel de stelling
                     aan dat het niet is afgenomen, de afgelopen tijd. Dat aanbestedingen daar onderdeel
                     van zijn, zowel bij de gemeenten als bij instellingen die in meerdere gemeenten werken,
                     dat weet ik wel zeker. Daar kom ik zo nog even op terug, ook bij de vragen van mevrouw
                     Ellemeet in het blokje aanbestedingen. Dat verschilt sterk per gemeente, maar ik heb
                     niet het idee dat het minder is geworden.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp dat een Minister dat helemaal niet kan, dus dat was een beetje een flauwe
                     vraag. Het is wel duidelijk dat het niet is afgenomen en dat het alleen maar meer
                     gaat worden wanneer regio's op gaan splitsen, in een krampachtige poging om op die
                     manier controle te houden op hun eigen begroting. Dat vind ik een heel groot gevaar.
                     Ik wil u vragen om dat mee te nemen in het onderzoek.
                  
Minister De Jonge:
Dat is niet de belangrijkste reden, maar wel een van de redenen om te kijken of we
                     de jeugdzorgregio's een beetje bij elkaar kunnen houden. Dat wetsvoorstel is naar
                     de Kamer gestuurd en dat zullen we binnenkort behandelen. Dat gaat over het afdwingen
                     van informatiestandaarden, want dat helpt natuurlijk, en het gaat daarnaast ook over
                     het kunnen afdwingen van gemeentelijke samenwerking. Dat zullen we tegen die tijd
                     bij het wetsvoorstel bespreken. Ik moet wel voldoende grond of goede redenen hebben
                     om dat te doen, maar het is soms absoluut nodig om een regio tot meer samenwerking
                     te manen en om ze bij elkaar te houden, want de administratieve lasten worden niet
                     lager bij allerlei afsplitsingen van Gallische dorpjes binnen regio's.
                  
De heer Van der Staaij vraagt of de verdeelmaatstaven altijd kloppen. Dat was mede
                     naar aanleiding van de brief van Zeeland, denk ik. Twee dingen daarover. Ik heb net
                     in het algemeen toegelicht dat als gemeenten tekorten ervaren, dat niet alleen te
                     verklaren is door de korting van zo'n 12% op het macrobudget, maar vooral in combinatie
                     met de effecten van een verdeelmodel. Als je in het verleden erg gunstig kwam uit
                     de verschillende verdeelmodellen die er toen waren, want toen waren er heel veel,
                     en als je daar nu op basis van de objectieve voorspellende factoren minder goed uitkomt,
                     dan heb je als gemeente of regio niet alleen de effecten te verwerken van de macrokorting,
                     maar ook van de verdeling, en dan moet je daarop anticiperen. Dat is allemaal stapsgewijs
                     gegaan. Over de effecten van het verdeelmodel hebben we vier jaar gedaan. 2019 is
                     het laatste jaar waarin men dat zal ervaren. Dat is wel stapsgewijs, maar het is stapsgewijs
                     in de min.
                  
Dat is een belangrijke verklaring, maar daar laten we het niet bij. We hebben wel
                     de indruk dat het een vrij deugdelijk en robuust verdeelmodel is en dat er niet allerlei
                     fouten in zitten. We moeten dat goed evalueren en dat doen we ook. Mochten daar dingen
                     in gewijzigd moeten worden – dat zou zomaar kunnen, want dat verdeelmodel was helemaal
                     nieuw – dan heeft dat pas effecten op 2021. Eind 2019 is het af, dus de besluitvorming
                     is dan in 2020 en het effect van die besluitvorming in 2021, dus dat duurt nog wel
                     even. We moeten gemeenten niet op korte termijn te veel hoop willen geven, want het
                     duurt echt nog even voordat dat op een degelijke manier geëvalueerd is.
                  
Er is nog een heel klein deel van het budget dat historisch wordt verdeeld; ongeveer
                     15%. Dat is het deel dat gaat over 18-plus en de voogdijregeling. Dat heeft te maken
                     met het woonplaatsbeginsel. Daar zitten weleens fouten in. Er is een compensatieregeling
                     voor als er fouten voortvloeien uit dat deel wat nog historisch verdeeld wordt.
                  
De heer Kerstens heeft aandacht gevraagd voor de soms lage tarieven. De discussie
                     over tarieven is onderdeel van de reguliere aanbestedingsprocedure. Ik denk niet dat
                     we het beeld moeten hebben van laagsteprijsaanbestedingen. Door een enkele gemeente
                     is dat vlak na de decentralisaties geprobeerd, maar dat is in dit werk echt een slecht
                     idee. Veel vaker, eigenlijk altijd, is het een vasteprijsaanbesteding met een aantal
                     kwaliteitsindicatoren. Ik ben het zeer eens met de heer Kerstens dat die vaste prijs
                     wel reëel moet worden vastgesteld. Die moet werkgevers in staat stellen om een goede
                     werkgever te zijn en normaal cao's na te leven. Maar dat vloeit al voort uit de wet.
                  
Is in aanvulling daarop een soort AMvB reële prijs, analoog aan de AMvB reële prijs
                     bij huishoudelijke ondersteuning, interessant? Dat is eigenlijk niet goed te doen,
                     want dan zou je voorschrijven hoe gemeenten hun opdrachtgeverschap moeten vormgeven.
                     Bij de AMvB reële prijs huishoudelijke ondersteuning gaat het over één product; huishoudelijke
                     ondersteuning. Ook dat is al best belemmerend voor gemeenten, omdat je dat niet meer
                     anders kunt vormgeven dan op deze manier. Het is eigenlijk een dictaat wat de wetgever
                     heeft gegeven. Dat is ook best merkwaardig, gegeven de bestuurlijke verhoudingen,
                     vond ik destijds als wethouder. Maar goed, het is gedaan. Maar dat kun je in de jeugdzorg
                     niet doen, gezien de variëteit aan typen aanbod die door gemeenten worden ingekocht.
                     Het is echt ondoenlijk om daarvoor een AMvB reële prijs te schrijven.
                  
Dat laat onverlet dat de wet voorschrijft dat men zich er rekenschap van geeft dat
                     werkgevers gewoon volgens de cao's hebben te betalen en dat werkgevers en opdrachtgevers,
                     in dit geval gemeenten, tijdens een aanbesteding het dispuut met elkaar hebben over
                     of die tariefstelling reëel is en of zij daarvoor dat werk kunnen doen.
                  
Mevrouw Sazias (50PLUS):
De Minister schetst een mooi beeld, maar hoe verklaart hij dan signalen – het zijn
                     eigenlijk meer dan signalen – van logopedisten of mensen uit de thuiszorg die echt
                     onder de maat betaald krijgen? Dat zit «m niet alleen in de Wmo en de jeugdzorg, maar
                     dat zit ook bij de Zorgverzekeringswet. Ik denk dat als wij werkelijk eerlijke tarieven
                     zouden betalen, de gemeenten helemaal niet uitkomen met dat accres. In de werkelijkheid
                     gaat het wel degelijk vaak om die goedkope tarieven. Die wurgcontracten waar die mensen
                     over klagen, heb ik echt voorgerekend gezien. En dan zeggen wij dat wij niet zo veel
                     procent overhead of ziektekosten gaan betalen, maar een instelling moet toch op een
                     normale manier, echt redelijk kunnen overleven? Oké, u wilt geen vaste tarieven stellen
                     vanuit het Rijk, maar ik denk dat u daar toch echt beter naar moet kijken, want wij
                     kunnen zo niet met die zorgverleners omgaan. U weet zelf dat wij problemen hebben
                     omdat er geen werknemers in de zorg te krijgen zijn. Die tarieven zijn echt een groot
                     probleem.
                  
Minister De Jonge:
Twee antwoorden. De voorbeelden die u noemt, vallen voor een belangrijk deel onder
                     de Zvw. Fysio is gewoon Zvw. Dat is echt een andere discussie, die ook niet hier gevoerd
                     moet worden. Het gaat hier over de financiën in het sociale domein. We hebben vorige
                     week dat debat gehad. Om dat niet helemaal over te doen zal ik mij even beperken tot
                     jeugd. Ik heb dat werk van het vaststellen van reële tarieven moeten doen. Wat wij
                     daarbij deden, was personeelsbestanden uitvragen van een representatief aantal aanbieders
                     die in de regio werken, om te kijken in welke loonschaal ze zitten en welke periodiek
                     binnen die loonschaal. Dat gaat over het naleven van de cao.
                  
Natuurlijk zitten er ook normatieve kanten aan, bijvoorbeeld wat betreft overhead.
                     Ik heb inderdaad hele stevige discussies gehad over overheadpercentages in de jeugd-ggz
                     van boven de 50%. Die kan ik aan mijn moeder niet uitleggen en die ga ik ook niet
                     uitleggen en dat ga ik ook niet betalen, heb ik toen gezegd. Natuurlijk stonden er
                     toen boze stukjes in de krant, dat de gemeente te lage tarieven stelde enzo. Ik wist
                     op welke manier wij bezig waren met tarieven vaststellen; hoe gewetensvol we dat deden
                     en ook dat ik mij daarover ooit een keer te verantwoorden had richting de raad. Die
                     raad is niet minder kritisch dan uw Kamer, dus dat zijn stevige debatten geweest.
                     Maar ik vind ook dat we van wethouders de verantwoordelijkheid mogen vragen om publiek
                     geld op een zorgvuldige manier te besteden. En als het mogelijk is om normerender
                     te zijn in de overhead, hebben we normerender te zijn in de overhead. Dat is niet
                     iets wat zielig is.
                  
Als het gaat om ziekteverzuimpercentages ver boven het landelijk gemiddelde, hoeven
                     die niet in het tarief verrekend te worden. Het is prima om daar als gemeente normerend
                     in te zijn, want we hoeven niet alle werkgeversrisico's over te nemen. Wat gemeenten
                     moeten doen, is werkgevers in de zorg in staat stellen om een hele goede werkgever
                     te zijn. Ik kan niet uitsluiten dat er de komende periode nog boze stukjes komen,
                     want dat zal heus nog wel een keer gebeuren, maar ik wil ook niet op de stoel van
                     de gemeente gaan zitten en ieder signaal maar tot waarheid verklaren, want ik heb
                     inmiddels ook wel geleerd dat als je even gaat bellen over die signalen, de werkelijkheid
                     altijd een beetje genuanceerder blijkt te liggen.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder, Minister.
Minister De Jonge:
Dat waren de vragen van de heer Kerstens.
De voorzitter:
Over aanbesteden heeft de Minister nog een blokje in het vooruitzicht, heb ik begrepen,
                     dus dat komt zo.
                  
Minister De Jonge:
Ik ga nu over tot het aanbestedingsblokje. Dat zijn eigenlijk maar een paar vragen
                     geweest. Mevrouw Sazias en de heer Peters vroegen wat al die aanbestedingen wel niet
                     kosten. Ik durf echt wel te zeggen dat die behoorlijk wat kosten, ook aan administratie.
                     Dat is natuurlijk een van de redenen waarom dit kabinet ook wel kritisch wil zijn
                     op aanbestedingen. Natuurlijk, aanbesteden helpt gemeenten om heel goed na te denken
                     over wat ze eigenlijk willen. Daar helpt het bij. Maar je ziet ook dat aanbestedingen
                     in de praktijk best wel tot een toename van de administratieve lasten leiden. Daarnaast
                     is een aanbesteding niet altijd behulpzaam als het gaat over bijvoorbeeld de continuïteit
                     van zorg in een gemeente. Als je eens in de zoveel tijd een nieuwe aanbieder nodig
                     hebt voor bijvoorbeeld wijkteams, waarbij het succes staat of valt met het echt kennis
                     hebben van de wijk, is aanbesteden soms best een ingewikkeld middel. Het helpt ook
                     niet altijd in het partnerschap dat je nodig hebt tussen een opdrachtgever en je aanbieders.
                     Je wilt sommige dingen, zeker nieuwe, ook samen ontdekken. Als je alles in een opdracht
                     moet beschrijven, waar dan ook een antwoord op moet komen, terwijl je zelf nog volop
                     in de ontwikkeling van dat nieuwe stelsel zit, is dat helemaal niet altijd zo'n behulpzaam
                     construct.
                  
Wat we daaraan doen, is tweeledig. De eerste route is dat we een heel deel van de
                     bezwaren die nu aan het aanbesteden kleven, zoals de veel te kort durende contracten,
                     binnen de huidige wet- en regelgeving proberen weg te nemen. Het is echt zeer goed
                     doenlijk om gewoon langjarige contracten aan te besteden. Dat is helemaal niet moeilijk.
                     Gelukkig zien we dat ook volop gebeuren. Dat is dus goed te doen. Bij de manier waarop
                     gemeenten aanbesteden kunnen we ook helpen, bijvoorbeeld met modelbepalingen, zodat
                     niet iedere gemeente haar eigen bepaling over solvabiliteit formuleert, maar er toch
                     een soort modelbepaling wordt gebruikt. Samen met de VNG bieden we gemeenten ondersteuning
                     op tal van manieren. Daar heb ik u allemaal uitvoerig over ingelicht, dus laat ik
                     daar niet te veel tijd aan wijden.
                  
Dan is er ook een tweede route. In het sociaal domein botst het soms gewoon. De beginselen
                     die onder de aanbestedingsplicht liggen en de beginselen die onder de opdracht aan
                     de gemeenten liggen om goede zorg te leveren en continuïteit en kwaliteit van zorg
                     te bieden, schuren en botsen soms. Hadden we dat met elkaar kunnen doorgronden toen
                     u in de Kamer de Aanbestedingswet vaststelde? Ik denk dan met name aan de laatste
                     aanpassing, op basis van de laatste aanpassing van de richtlijn uit 2012, die is ingegaan
                     in het voorjaar van 2016, april 2016 dacht ik. Want met name die laatste aanpassing
                     maakt het voor gemeenten ingewikkelder. Waarom? Omdat daar de verplichting tot openbaar
                     aanbesteden uit voortvloeit als je een afspraak maakt die wederzijds afdwingbaar is.
                     Je zegt dus tegen instellingen: u krijgt van mij budget x en ik wil daar dit voor
                     terugzien.
                  
Soms wordt gesuggereerd: daar kunnen we toch ook van af? Dat is niet zo, want het
                     is vastgelegd in een Europese richtlijn. Natuurlijk is er soms aanleiding om te subsidiëren,
                     maar dan is het weer niet mogelijk om wederzijds afdwingbare afspraken te maken. Ja,
                     het is mogelijk om open-houseaanbestedingen te doen. Die vinden ook volop plaats.
                     Dat zijn de facto eigenlijk geen aanbestedingen. Het punt daarvan is wel dat je een
                     heel versnipperd veld krijgt, want iedereen die aan de selectie-eisen voldoet, mag
                     dan ook die zorg gaan leveren. Dan krijg je dus een heel erg versnipperd veld. Dat
                     is echt niet altijd succesvol in het sociaal domein.
                  
Voor het overige geldt eigenlijk al vrij snel dat, als je echt een verplichtende afspraak
                     wilt maken met een aanbieder, je daarmee dus aanbestedingsplichtig bent en dat die
                     aanbestedingsplicht daadwerkelijk een Europese aanbestedingsplicht is. Is dat logisch?
                     Nee, want er is eigenlijk niet echt een grensoverschrijdend belang. Zeer zelden heeft
                     een Poolse aanbieder hier jeugdzorg aangeboden; sterker nog, ik geloof niet dat die
                     door welke selectie-eis dan ook zou komen. Er is dus geen grensoverschrijdend belang.
                     Is er reden om daarover met Europa nog eens het gesprek aan te gaan? Ja, alle reden;
                     dat doe ik dus ook. We analyseren heel goed hoe andere landen ermee omgaan. Als alle
                     zorg door gemeenteambtenaren wordt geboden en je alle zorgverleners op de gemeentelijke
                     payroll zet, heb je ook geen aanbestedingsplicht. Inbesteden is ook altijd een alternatief,
                     maar we vinden het in Nederland toch een beetje merkwaardig om er zo mee om te gaan.
                     In de Scandinavische landen zijn ze daar wat minder ingewikkeld in. Daar hebben gemeenten
                     ook heel veel mensen in dienst. Dat kan dus, maar het is niet echt een alternatief.
                     Anyway, we analyseren goed hoe andere landen daarmee omgaan. We zijn ook intensief
                     in gesprek met Europa. U moet daarvan niet het resultaat verwachten dat er morgen
                     een wijziging van de richtlijn op uw mat valt, waarvan u kunt vragen: zou u dat even
                     kunnen verwerken in de Aanbestedingswet in Nederland? Zo snel gaan die dingen niet.
                  
Dat is ook de reden dat we expres die twee sporen bewandelen. Enerzijds doen we alles
                     wat er mogelijk is binnen de huidige aanbestedingswetgeving in Nederland; veel knelpunten
                     kunnen dan echt worden opgelost. Anderzijds bewandelen we het Europese spoor voor
                     het sociaal domein: zou er niet iets meer ruimte moeten worden geboden in de Europese
                     richtlijn of in een interpretatie daarvan? Als ik daar nieuws over te melden heb,
                     laat ik dat natuurlijk weten.
                  
Daarmee denk ik dat ik de gestelde vragen eigenlijk wel goed beantwoord heb.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Ik denk dat het voor ons heel belangrijk is om te weten hoeveel geld binnen het sociaal
                     domein naar die aanbestedingen gaat. Dat was eigenlijk mijn vraag: is het mogelijk
                     om daar een inventarisatie van te krijgen?
                  
Minister De Jonge:
Ik hoorde uw vraag wel, maar dat was eigenlijk dezelfde vraag als die van de heer
                     Peters. Ik heb daarvan gezegd: dat is eigenlijk niet goed mogelijk, want dat betekent
                     dat ik er weer ambtenaren naast moet gaan zetten om te turven hoeveel ambtenaren er
                     bezig zijn. Eén ding is zeker: als ik dat allemaal ga uitzoeken, ga ik er nog meer
                     geld aan opmaken. Laat ik me vooral concentreren op wat we allemaal kunnen doen om
                     te zorgen dat de administratieve lasten bij aanbestedingen verminderen. Dat kan dus
                     door standaarden voor gegevensverwerking wettelijk af te dwingen. Dat wetsvoorstel
                     ligt bij uw Kamer en gaan we binnenkort behandelen. Het kan ook door te helpen met
                     standaardelementen bij het maken van aanbestedingsdocumenten, bijvoorbeeld door over
                     te gaan tot standaardisatie voor de manier waarop de solvabiliteit bekend moet worden
                     gemaakt of waarop bankverklaringen moeten worden afgegeven. Dat leidt allemaal tot
                     minder administratieve lasten. Als regio's bij elkaar blijven in plaats van splitsen,
                     leidt dat ook tot minder administratieve lasten, voor instellingen in ieder geval.
                     Laat ik me dus vooral inzetten voor zowel de dingen die we kunnen doen om de administratieve
                     lasten van aanbesteden te verminderen, als het aangaan van het debat met Europa over
                     de vraag of de verplichting tot aanbesteden, die linea recta voortvloeit uit de richtlijn,
                     eigenlijk wel verstandig is.
                  
De voorzitter:
Daarover heeft mevrouw Sazias nog een korte vervolgvraag, voordat we een einde breien
                     aan deze eerste termijn.
                  
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Als we zouden weten welk bedrag we daar per jaar aan uitgeven, denk ik dat we ons
                     zo rot zouden schrikken, dat er dan echt snel wat zou gebeuren. Ik vraag me af of
                     dat nu... Ik zie echt wel dat de Minister bezig is met een aantal dingen, maar wat
                     ons betreft – we vragen er al zo lang om – gaat het niet snel genoeg.
                  
Minister De Jonge:
Indicatief zou het onze case in de richting van Europa kunnen versterken, maar ik
                     durf ook zonder dat onderzoek te doen wel te zeggen dat het in ieder geval veel meer
                     is dan u en ik zouden willen. Er is dus alle reden om er alles aan te doen om de administratieve
                     lasten bij aanbesteden te verminderen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, Minister, voor uw antwoorden op de vragen en uw toelichting op de stellingen
                     uit de eerste termijn van de Kamer. Dan gaan we over naar de tweede termijn. Daar
                     hebben we nog 22 minuten voor. Er zijn acht Kamerleden, negen met mijzelf erbij, maar
                     ik hoef geen tweede termijn. Ik ga gewoon beginnen met de dringende oproep om kort
                     en krachtig te zijn. Alle toelichtingen zijn gewisseld, dus wees kort over wat u nog
                     wilt toevoegen. Dan heeft de Minister wellicht ook nog tijd om daarop te reageren.
                     We beginnen met meneer Raemakers.
                  
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik ben heel blij met de twee toezeggingen van de Minister
                     die meer over de langetermijnkosten van de jeugdzorg gaan. Eén: de volumegroei wordt
                     serieus genomen en goed onderzocht. Twee: samen met de VNG, met 30 gemeenten, wordt
                     er goed gekeken naar de tekorten. Ik vind het ook goed dat de Minister niet uitsluit
                     dat het in de toekomst leidt tot extra financiën. Dat waardeer ik allemaal zeer, maar
                     voor mij zit het probleem «m meer in de korte termijn: 2019. De Minister geeft zelf
                     aan dat we de accresstijging vooral in 2020 en 2021 gaan merken, maar volgend jaar,
                     2019, moet de begroting wel rond zijn. De Minister gaat ervan uit dat elke gemeente
                     weet heeft van de jeugdhulpplicht. Ik denk echt dat er heel veel gemeenten zijn die
                     sociaal goed bezig zijn en die de jeugdhulpplicht heel goed op het netvlies hebben,
                     maar ik wil een ding zeggen: mind you, er zijn ook echt gemeenteraden die die plicht
                     niet op het netvlies hebben. Ik heb bijvoorbeeld een heel interessant onderzoek gelezen
                     van de rekenkamer van de gemeenten Putten, Nunspeet, Elburg en Oldebroek. Ik heb maar
                     eens de richting van meneer Van der Staaij gepakt; de SGP is daar ook actief in de
                     gemeenteraad. In dat onderzoek zegt de rekenkamer gewoon: in deze gemeenten ligt de
                     focus vooral op budget en niet zo op de inhoud, dus daar moeten ze misschien bij geholpen
                     worden. Om een lang verhaal kort te maken, en dat ga ik nu doen: ik zie 2019 echt
                     als een probleem. Ik hoor daar geen duidelijke oplossing voor. Ik denk dat we meer
                     moeten communiceren naar de gemeenten. Om die reden wil ik een VAO aanvragen. Dan
                     zullen we daar verder over debatteren.
                  
De voorzitter:
Ik hoor uw oproep. Ik hoor nog niet uw directe vraag aan de Minister, maar die heeft
                     hij misschien zelf wel gehoord. We gaan naar meneer Hijink, kort.
                  
De heer Hijink (SP):
Dank u, voorzitter. Volgens mij hebben meerdere fracties terecht opgemerkt dat er
                     vandaag wel iets is veranderd in de houding van deze Minister, zeker ten opzichte
                     van tekorten die gemeenten meemaken. Dat is goed en dat was ook heel hard nodig. Althans,
                     ik hoop dat de Minister die houding gaat vasthouden, want tegelijkertijd zegt hij,
                     net als Raemakers: de gemeenten hebben een zorgplicht; ze gaan het geld dus ook besteden
                     aan jeugdzorg en er komen dus geen tekorten. Dat ging bijvoorbeeld over Assen. Het
                     – laat ik het zo maar noemen – actiemiddel van de wachtlijsten is dan misschien wel
                     ingetrokken en dat bericht klopte dus niet, maar in het voorstel staat wel: we gaan
                     met budgetplafonds werken. We weten allemaal – dat geldt ook voor de zorgverzekeraars
                     – dat er wachtlijsten komen zodra er budgetplafonds komen.
                  
Tot slot een vraag die nog niet is beantwoord. Die vraag gaat eigenlijk over het overdragen
                     van de budgetten naar de algemene uitkering. Ik heb de Minister gevraagd of het, gezien
                     alle onrust die er is, wel zo verstandig is om dat al op korte termijn te gaan doen.
                     Zou het, ook als we als Kamer goed in de gaten willen kunnen houden waar het geld
                     blijft, niet veel slimmer zijn om dat in ieder geval nog een paar jaar uit te stellen?
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hijink. Mevrouw Ellemeet.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Er is twee keer goed nieuws en er is ook wat minder goed nieuws.
                     Laat ik met het goede nieuws beginnen. Ik denk dat het door de Minister voorgestelde
                     onderzoek naar jeugdhulp een degelijk voorstel is en voorziet in een grote behoefte
                     van ons maar zeker ook van gemeenten en van kinderen en gezinnen die de hulp nodig
                     hebben. Als ik het goed heb opgevangen, heeft de Minister aangegeven dat dit in het
                     voorjaar klaar zal zijn. Ik check dit nog even: wordt de Kamer dit voorjaar geïnformeerd
                     over dat onderzoek?
                  
Ik heb daar nog wel een vraag bij. Dit gaat alleen over jeugdhulp. Het grootste probleem
                     lijkt inderdaad bij de jeugdhulp te zitten, maar het zou ook verstandig zijn om beter
                     inzichtelijk te krijgen hoe het met de Wmo zit. Is de Minister van plan om daar ook
                     onderzoek naar te doen?
                  
Het tweede goede nieuws is dat de Minister nu toch wel echt wat van koers is gewijzigd
                     op het punt van de stellingname «er komt geen cent bij, hoe dan ook». Ik hoor de Minister
                     nu zeggen: we gaan eerst onderzoek doen en dan kijken we vervolgens wat er met het
                     budget moet gebeuren. Dat lijkt me heel verstandig.
                  
Ten slotte de kosten van de aanbestedingen en de administratieve lasten die daarbij
                     komen kijken. Dat is inderdaad een groot pijnpunt voor gemeenten en voor zorgaanbieders.
                     Vandaar dat wij met een initiatiefwet daarover zullen komen om net wat sneller te
                     gaan, nog ietsje doortastender dan de Minister van plan is.
                  
Daar wil ik het graag bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ellemeet. Meneer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij dat we ondanks de vele zorgen en de emotie die
                     ook bij dit thema hoort, daar als politiek toch rustig en gebaseerd op feiten over
                     kunnen discussiëren. Ik wens de Minister heel veel succes met het starten van het
                     onderzoek. Ik heb zojuist zelf een beetje geturfd. Ik kom tot 25 variabelen waarmee
                     het allemaal in ieder geval te maken kán hebben: van een boeggolf die eigenlijk gezien
                     zou kunnen worden als doorgeschoten overheidsbemoeienis tot 24 andere dingen. Het
                     is echt niet makkelijk. Ik wens u heel veel succes en we zien elkaar heel snel.
                  
De voorzitter:
Meneer Van der Staaij.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik wil de Minister danken voor de beantwoording en ook voor de toezeggingen
                     over de diepteboor in het onderzoek naar de beroepen op jeugdhulp. Ik vond het interessant
                     dat de Minister nadrukkelijk onderscheid maakte tussen signalen en verhalen. Bij het
                     abonnementstarief en de stijging zijn het nog verhalen, die nog signalen moeten worden.
                     Bij het andere onderwerp gaan we van signalen naar feiten en naar oplossingen. Zo
                     komen we op alle onderwerpen toch weer een stap verder.
                  
Ik vind het ook bemoedigend dat D66 aankondigde met een motie te komen om op de korte
                     termijn nog wat problemen op te lossen, zodat ook Nunspeet en Putten wat meer geld
                     krijgen om de inhoud nog te kunnen versterken. Dat is goed nieuws. We wachten dat
                     graag af.
                  
Tot slot sluit ik me op het terrein van de aanbestedingen aan bij mevrouw Ellemeet.
                     Wat er nu gebeurt, is inderdaad zonde van het geld. Het past niet goed in het sociale
                     domein en het sluit ook niet aan bij de taken van Europa. Het is wat ons betreft dus
                     een goede zaak om daarin stappen sneller te kunnen zetten.
                  
De voorzitter:
Meneer Kerstens.
De heer Kerstens (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed dat de Minister aangeeft dat hij met betrekking
                     tot problemen in de jeugdhulp bereid is om naar de toekomst te kijken om te zien of
                     en hoe de problemen daar zijn op te lossen en dat hij daarbij ook aangeeft dat hij
                     niet uitsluit dat extra geld wellicht een oplossing of een deeloplossing is. Dat is
                     nieuws; dat is goed nieuws en biedt ook perspectief. Maar dit maakt ook duidelijk
                     – daar heb ik expliciet naar gevraagd – dat dit geen soelaas biedt voor de gemeenten
                     die nu die financiële problemen hebben. Ik noemde dat «op de blaren zitten». Ik denk
                     dat de Minister wel geproefd heeft dat in de Kamer breed de behoefte leeft om ook
                     in de richting van die gemeenten iets te doen.
                  
Het tweede punt is een concrete vraag die eigenlijk te maken heeft met mijn suggestie
                     om op het punt van de tarieven in de jeugdhulp na te denken over een AMvB, zoals dat
                     ook op het punt van de thuiszorg is gebeurd. De Minister geeft aan dat de jeugdhulp
                     veelomvattender is dan de thuiszorg en dat dit daarom ingewikkeld is. Je zou je ook
                     kunnen voorstellen dat je een deel van de jeugdhulp eruit licht en daar wél met zo'n
                     algemene maatregel van bestuur komt om tot reële tarieven te komen, bijvoorbeeld voor
                     het onderdeel jeugdbescherming. Een vervolgvraag daarbij is: als de Minister dat voor
                     jeugdbescherming of breder niet wil doen à la de Wmo, hoe gaat hij er dan wél voor
                     zorgen dat er fatsoenlijke tarieven worden betaald? Want hij zegt zelf dat dat zou
                     moeten en volgens mij erkent hij ook dat dat nu nog niet overal het geval is.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kerstens. Daarmee komen we aan het einde van de tweede termijn
                     van de Kamer. Ik kijk even of de Minister direct tot wijze antwoorden kan komen.
                  
Minister De Jonge:
Zou ik even twee minuten mogen?
De voorzitter:
Ja, twee minuutjes. Niet weglopen, mensen.
De vergadering wordt van 17.16 uur tot 17.18 uur geschorst.
De voorzitter:
Dat was precies 1 minuut en 52 seconden, met complimenten aan de Minister. Het woord
                     is aan de Minister.
                  
Minister De Jonge:
Voorzitter, dank u wel. We hebben beiden nog een VAO te gaan. We moeten straks dus
                     allebei rennen.
                  
Volgens mij hebben we een intensief maar wel goed debat gehad over hoe we de signalen
                     daadwerkelijk kunnen staven. De signalen zijn er. Er is bij een aantal gemeenten reden
                     tot zorg. Die zorg hebben we serieus te nemen, want decentralisatie is niet «kijk
                     maar hoe je het doet». Decentralisatie betekent dat je in een nieuw partnerschap samen
                     te werken hebt als gezamenlijke overheden, waarbij wij hier natuurlijk ook een deel
                     van die stelselverantwoordelijkheid dragen. Dat betekent dus ook dat wij, als er serieuze
                     signalen zijn vanuit twijfel of het budget eigenlijk wel toereikend is, daarmee aan
                     de slag moeten. De manier waarop ik daarmee aan de slag ga, heb ik u geschetst. Ik
                     heb geconstateerd dat dat bij de heer Raemakers deels tot tevredenheid leidde, maar
                     deels toch ook nog tot vragen over hoe je dan met 2019 om zou moeten gaan. Daar wil
                     ik een aantal dingen over zeggen. De stappen zoals we die zetten, hebben we gewoon
                     nodig om adequate keuzes te kunnen maken. Daar kan ik niet op vooruitlopen, ook niet
                     op wat de financiële of beleidsinhoudelijke uitkomst daarvan gaat zijn en voor welke
                     jaren die uitkomst zal gelden. Daar kan ik allemaal niet op vooruitlopen, ook niet
                     op de vraag of, als dat een financiële consequentie zou moeten hebben, dat een structurele
                     financiële consequentie is of een consequentie voor een aantal jaren, mede met het
                     oog op het accres. Daar kan ik allemaal niet op vooruitlopen. Dat ga ik dus ook niet
                     doen.
                  
Ik kan wel het volgende zeggen. Dat het zo wordt gepresenteerd dat de gemeenten die
                     nu niet uitkomen – om een citaat te gebruiken – dus op de blaren moeten zitten, doet
                     geen recht aan de bestuurlijke verhoudingen, de wetgeving zoals we die hier met elkaar
                     hebben vastgesteld en de opdracht aan gemeenten om hun inhoudelijke wettelijke taken
                     uit te voeren en in de optelsom uiteraard een sluitende begroting te maken. Niemand
                     zegt dat er geen geld uit een ander domein aan Jeugd mag worden uitgegeven. Dat mogen
                     gemeenten helemaal zelf besluiten. Gemeenten moeten ook zelf besluiten welke begroting
                     het meest passend is bij de te verwachten uitgaven. Tegelijkertijd hebben we ook een
                     aantal afspraken gemaakt. Die recapituleer ik nu toch even. In het Interbestuurlijk
                     Programma dat we met elkaar hebben gemaakt, hebben we gezegd: er zij een Fonds tekortgemeenten
                     van 200 miljoen. In het programma Zorg voor de Jeugd, dat we met elkaar hebben gemaakt,
                     hebben we gezegd: er zij een Transformatiefonds van 108 miljoen. Voor de jaren waarin
                     het accres op Jeugd en Wmo nog niet zo meetelt, hebben we wel degelijk een loon- en
                     prijscompensatie in de boeken staan, juist omdat die overheveling nog niet heeft plaatsgevonden.
                     Er is dus ook de komende jaren wel degelijk fors meer geld, ook voor jeugdzorg. Bij
                     de Wmo zit daar ook een volumecomponent in. U weet waarom dat bij Jeugd niet zo is,
                     maar bij de Wmo zit er ook nog een volumecomponent bij. Bij de grondslag van het Gemeentefonds
                     kan Jeugd inderdaad nog niet een Wmo-deel tellen, omdat dat t-1 is, maar in het accres
                     zit voor volgend jaar wel degelijk een plus van 1,2 miljard. Het is dus niet niks
                     wat er volgend jaar extra naar de gemeenten gaat. Dat is heel serieus geld. Hoe gemeenten
                     dat serieuze geld wensen te besteden, is aan de gemeenten. Punt.
                  
Nu ga ik naar de vragen van de SP. De enige vraag die ik heb gehoord, is eigenlijk
                     of het niet verstandig is om het overhevelen van het budget uit te stellen. Nee, want
                     dat is een bestuurlijke afspraak met de VNG. Daar kan ik niet op terugkomen. Volgens
                     mij is er ook niemand die daarom vraagt. Het is ook al verwerkt in de meicirculaire.
                     Alle besluitvorming daarover is dus al helemaal afgerond. Ik zie ook niet in hoe dat
                     een oplossing is voor iemand.
                  
Ik denk dat ik bij mijn beantwoording van de vragen van de heer Raemakers ook een
                     antwoord heb gegeven op de eerste vraag van mevrouw Ellemeet. U zegt een soort koerswijziging
                     te zien ten opzichte van «geen cent erbij». Ik hecht er toch wel aan, ook voor de
                     geschiedschrijving – je weet nooit – om duidelijk te maken dat dat nooit mijn tekst
                     is geweest. Dat is tegen helemaal niemand mijn tekst geweest. Dat was alleen de samenvatting
                     die de FNV heeft gemeend te moeten geven van een gesprek dat ik heb gehad en dat ongeveer
                     deze inhoud had. De samenvatting die de FNV daaraan gaf, natuurlijk ook om de demonstratie
                     een beetje kracht bij te zetten, was: «geen cent erbij». Dat is niet, nooit, mijn
                     tekst geweest. Ik vind ook niet dat we zo moeten kijken naar de verantwoordelijkheidsverdeling
                     zoals die er is. Ik heb net uitgelegd hoe ik daar wel in zit.
                  
Ik zie al een tijdje reikhalzend uit naar de initiatiefwet over de aanbesteding, want
                     die initiatiefwet is aangekondigd en toen nog eens aangekondigd. Het lijkt mij gewoon
                     heel spannend hoe je via Nederlandse wetgeving Europese richtlijnen kunt wijzigen.
                     Dat vind ik zo boeiend! Stel je nou eens voor dat dat mogelijk zou zijn, dan sluit
                     ik niet uit dat wij nog vaker achter de typemachine gaan zitten om dat te doen. Ik
                     weet niet helemaal of ook de Raad van State dat een denkbare weg acht, maar ik zie
                     er dus heel erg reikhalzend naar uit, echt heel erg reikhalzend.
                  
Ik dank de heer Peters voor zijn medeleven bij het uitvoeren van het onderzoek. Ik
                     pass dat medeleven door naar de onderzoekers, want wij geven gewoon de opdracht. Vervolgens
                     moet het onderzoek worden uitgevoerd door mensen die dat echt kunnen.
                  
De SGP had twee aanmoedigingen: een aanmoediging in de richting van D66 voor een motie
                     over Nunspeet – dat begrijp ik – en een aanmoediging om in de richting van Europa
                     te kijken of we toch iets kunnen doen aan de Europese aanbestedingsplicht. Die aanmoediging
                     neem ik zeer ter harte.
                  
Tot slot vroeg de heer Kerstens van de Partij van de Arbeid hoe het zit met die reële
                     tarieven. Natuurlijk moet er sprake zijn van reële tarieven. De vraag is alleen of
                     daar een AMvB voor nodig is. Ik denk het niet. En twee: is een AMvB eigenlijk doenlijk?
                     Dat denk ik ook niet. Natuurlijk moet er sprake zijn van reële tarieven, maar ik zeg
                     daar in de richting van de heer Kerstens ook bij dat ik dit warm en koud blazen tegelijk
                     vind. Je dicht gemeenten allerlei taken toe, je geeft daar heel veel geld voor, er
                     is sprake van een heel intensief wetgevingstraject en een enorm transitietraject om
                     vervolgens van hieruit – nu citeer ik mevrouw Tielen een beetje – te denken dat we
                     beter dan de gemeenten weten hoe die tarieven tot stand moeten komen. Dat vind ik
                     toch ingewikkeld en ik ga daar ook niet in mee.
                  
De voorzitter:
U daagt meneer Kerstens uit. Hij zal nu heel kort en compact afrondend reageren, voordat
                     mevrouw Ellemeet ook nog iets mag zeggen.
                  
De heer Kerstens (PvdA):
Ik doe dat kort en compact, zoals ik dat steeds heb gedaan, voorzitter. Er is natuurlijk
                     wel een verschil tussen denken dat we het beter kunnen en onze verantwoordelijkheid
                     nemen als we zien dat ook nu nog, een paar jaar na de inwerkingtreding van de wet,
                     te vaak tarieven worden betaald die onvoldoende, niet reëel en – om die term maar
                     te gebruiken – niet fatsoenlijk zijn.
                  
Minister De Jonge:
Maar daarbij speelt een bijzondere situatie op het punt van de huishoudelijke ondersteuning.
                     Daar hebben we vorige week uitvoerig over gesproken. Daarbij speelt toch wel een iets
                     andere situatie dan bij alle andere vormen van zorg. Het is niet doenlijk om daar
                     een AMvB voor te maken. In het gekste geval, als een gemeente er echt helemaal een
                     potje van zou maken, als een gemeenteraad zijn college niet zou corrigeren en als
                     de jeugdhulpplicht als gevolg daarvan in gevaar komt – over zo'n situatie hebben we
                     het dan – dan is gewoon de escalatie mogelijk zoals die ook in de wet zit. Dan kun
                     je zelfs komen tot indeplaatsstelling, waarbij wij dan dat deel van de gemeentelijke
                     begroting overnemen en gewoon de keuzes maken die de gemeente op grond van de wet
                     eigenlijk had moeten maken. Die mogelijkheid is er, maar ik kan me gewoon niet zo
                     heel goed voorstellen dat we daarin gaan belanden, omdat het dan eigenlijk al veel
                     eerder strandt. Het moment waarop een inkoopproces wordt ingezet en waarop aanbieders
                     flink aan de bel trekken en overtuigend helder kunnen maken dat de opdracht niet voor
                     dat tarief waar te maken is, is dan eigenlijk al het eerste moment. Eigenlijk gaat
                     het al op basis van dat eerste moment vrijwel altijd goed. Daarnaast hebben we de
                     gemeenteraad. Op basis van de gemeenteraad gaat het eigenlijk altijd sowieso goed.
                     Maar mocht u een gemeente of een aanbieder tegenkomen waarbij het gierend mis zou
                     gaan en waarbij u echt denkt dat de Minister zijn mogelijkheden zou moeten gebruiken
                     om tot indeplaatsstelling over te gaan, dan gaan we natuurlijk altijd eerst de feiten
                     onderzoeken, zoals we dat altijd doen, en dan gaan we daarna kijken welke acties daarbij
                     passen. U bent er van harte toe uitgenodigd om dat aan te geven, maar dan niet op
                     basis van het eerste krantenbericht, please, maar op basis van een echte reële zorg
                     over de continuïteit van de jeugdhulpplicht.
                  
De voorzitter:
Nee, meneer Kerstens, het is bijna 17.30 uur.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik wilde zeggen dat die uitnodiging niet aan dovemansoren is gericht.
De voorzitter:
Dat had u non-verbaal eigenlijk al duidelijk gemaakt.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik had nog een vraag gesteld over onderzoek naar de Wmo, naast de jeugdhulp.
Minister De Jonge:
Twee dingen. Dat loopt op één manier mee, namelijk in de Iv3-cijfers over de uitputting
                     in het hele sociale domein. Die zijn zonder de BUIG-budgetten voor de bijstand, maar in de uitputting die we zien in de Iv3-cijfers, is
                     de Wmo meegenomen. De signalen die ik zojuist noemde en die u zojuist aandroeg, zijn
                     geen signalen die maken dat ik de onderzoeken op het punt van Jeugd, die al ingewikkeld
                     genoeg zijn, ook nog moet verbreden naar de Wmo. Daar worden ze namelijk veel complexer
                     van en dan duurt het ook veel langer. Dat moeten we volgens mij niet willen. Wat het
                     puur financiële betreft, ben ik dus geneigd om de Iv3-cijfers gewoon even af te wachten
                     – daar zit de Wmo ook gewoon bij – en om die verdiepende onderzoeken met name naar
                     de jeugdzorg te laten doen. Die volumeontwikkeling speelt bijvoorbeeld alleen in de
                     jeugdzorg. Die speelt niet elders, hooguit een beetje in het beschermd wonen, maar
                     dat komt op een andere manier wel aan de orde. Als je die kwantitatieve benchmarkonderzoeken
                     te breed maakt, worden ze ondoenlijk.
                  
De voorzitter:
De bel roept, Minister De Jonge. We komen aan het eind van dit algemeen overleg over
                     de financiën in het sociaal domein. Ik wil de Kamerleden hartelijk danken voor al
                     hun kritische vragen en opmerkingen en de Minister voor al zijn stevige antwoorden
                     daarop.
                  
De Minister heeft drie toezeggingen gedaan. Het zijn wel brede toezeggingen, maar
                     ik zal ze toch nog even voorlezen.
                  
– De Minister heeft toegezegd om samen met de VNG een analyse ofwel een onderzoek te
                           laten doen naar de volumegroei – dat vind ik echt een verschrikkelijk woord – van
                           de jeugdhulp, met daarbij een kwalitatieve analyse van de 30 gemeenten waarover gesproken
                           is en waarbij tevens wordt ingegaan op de vraag over de goedgekeurde aanvragen bij
                           het Fonds tekortgemeenten, en om de Kamer daarover in het voorjaar van het jaar 2019
                           te informeren.
                        
– De Minister heeft toegezegd om in zijn gesprek – waarschijnlijk gesprekken – met de
                           VNG de vraag mee te nemen of de gemeenten voldoende weten in welke context ze het
                           sociaal domein moeten plaatsen in hun begrotingen.
                        
– De Minister zal in zijn gesprekken – ook dat is waarschijnlijk meervoud – met de Minister
                           van BZK meenemen hoe kan worden omgegaan met de lessen vanuit lokale Rekenkamers om
                           raadsleden in positie te kunnen brengen.
                        
Daarnaast is een VAO aangevraagd, met als eerste spreker de heer Raemakers van D66.
                     Ik vermoed dat we dat volgende week in de plenaire zaal met elkaar zullen behandelen.
                  
Hartelijk dank, ook aan de aanwezige kijkers hier en thuis op deze leuke middag. Een
                     fijne voortzetting van uw dag.
                  
Sluiting 17.30 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.