Plenair verslag Tweede Kamer, 99e vergadering
Dinsdag 24 juni 2025

  • Begin
    18:30 uur
  • Sluiting
    21:42 uur
  • Status
    Ongecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Van Campen

Aanwezig zijn 135 leden der Kamer, te weten:

Aardema, Van Baarle, Bamenga, Baudet, Becker, Beckerman, Bevers, Bikker, Bikkers, Blaauw, Bontenbal, Boon, Van den Born, Boswijk, Boutkan, Bromet, Bruyning, Buijsse, Van der Burg, Bushoff, Van Campen, Ceder, Chakor, Claassen, Crijns, Dassen, Deen, Tony van Dijck, Dijk, Diederik van Dijk, Inge van Dijk, Olger van Dijk, Dobbe, Dral, Eerdmans, Van Eijk, El Abassi, Ellian, Ergin, Erkens, Esser, Faddegon, Flach, Gabriëls, Graus, Grinwis, Peter de Groot, Haage, Heutink, Hirsch, Van der Hoeff, De Hoop, Van Houwelingen, Idsinga, Léon de Jong, Kahraman, Kathmann, Van Kent, Kisteman, Klaver, Koops, Kops, De Kort, De Korte, Kostić, Kouwenhoven, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Markuszower, Martens-America, Van Meetelen, Van Meijeren, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mohandis, Mooiman, Edgar Mulder, Mutluer, Nijhof-Leeuw, Van Nispen, Nordkamp, Oostenbrink, Ouwehand, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pierik, Pijpelink, Piri, Van der Plas, Podt, Pool, Postma, Rajkowski, Ram, Rep, Richardson, Rikkers-Oosterkamp, Rooderkerk, De Roon, Saris, Six Dijkstra, Slagt-Tichelman, Smitskam, Sneller, Soepboer, Stoffer, Stultiens, Teunissen, Thiadens, Thijssen, Timmermans, Tseggai, Uppelschoten, Valize, Vedder, Van der Velde, Veltman, Verkuijlen, Vermeer, Vlottes, Vondeling, Aukje de Vries, Van Vroonhoven, Van Waveren, Welzijn, Van der Werf, Westerveld, White, Wijen-Nass, Wilders, Wingelaar en Van Zanten,

en de heer Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Nobel, staatssecretaris Participatie en Integratie.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van dinsdag 24 juni 2025.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Wet van school naar duurzaam werk

Wet van school naar duurzaam werk

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter bevordering van de kansengelijkheid middels verbetering van de begeleiding naar duurzame economische zelfstandigheid van jongeren met een risico op een afstand tot de arbeidsmarkt (Wet van school naar duurzaam werk) (36667).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het debat over het wetsvoorstel Wet van school naar duurzaam werk (36667). Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Goed dat u in ons midden bent.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
Aan de zijde van de Kamer zijn er zeven sprekers vanavond, waarvan als eerste spreker vandaag mevrouw Westerveld haar bijdrage zal leveren namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik ga zo een paar hele mooie woorden zeggen over de Wet van school naar duurzaam werk die we bespreken. Maar voordat ik aan de bijdrage over dit wetsvoorstel begin, heb ik wel een aantal vragen aan de minister over het verzoek dat ons vanmiddag werd gedaan via een extra procedurevergadering. Dat was een soort spoedprocedurevergadering. Hiermee zet de minister ons namelijk voor het blok. Dat was volgens mij totaal niet nodig geweest. De minister wil namelijk dat we als Kamer voor het debat dat we hier aanstaande dinsdag hebben over de suppletoire begroting Onderwijs bij de Voorjaarsnota, instemmen met de uitbetaling van de prijsbijstelling voor het voortgezet onderwijs, omdat scholen anders het geld niet op tijd krijgen en daardoor in de problemen komen. De dekking van die prijsbijstelling wordt echter gevonden op plekken die we niet goed vinden, zoals de arbeidsmarkttoelage vo. Het ministerie vraagt ons nu akkoord te gaan met het uitbetalen van geld voor we de discussie kunnen voeren over de manier waarop dat wordt uitbetaald. Dat vinden we niet netjes. Vanmiddag viel ook al het woord "prutswerk" en dat vind ik terecht. De minister wist namelijk al heel lang dat de suppletoire begroting bij de Voorjaarsnota in de laatste weken van het jaar besproken zou worden door de Kamer. Dat gebeurt immers al jaren. Waarom heeft hij er dan niet voor gekozen om voor deze prijsbijstelling een incidentele suppletoire begroting in te dienen, zodat we los over de keuze van het kabinet hadden kunnen debatteren? Nu zet hij ons als Kamer voor het blok. Ik hoop dat de minister daar straks een aantal antwoorden op kan geven.

Voorzitter. Dan kom ik bij het wetsvoorstel. Alle jongeren verdienen een eerlijke kans om vooruit te komen en mee te kunnen doen in de samenleving, op een manier die bij hen past. Maar we weten dat het uitmaakt wat je achtergrond is, wat je opleidingsniveau is, wat het opleidingsniveau van je ouders is en of je een beperking hebt. Dat maakt allemaal uit voor de kansen die je hebt in het leven. Dat geldt ook voor het afronden van een opleiding en het vinden en behouden van een baan. Waar het voor iedereen natuurlijk een uitdaging is om die vertrouwde omgeving van school of studie te verlaten om een baan te vinden, is dat voor sommige scholieren en studenten namelijk net wat spannender. Je moet veel zelf regelen, je hebt nieuwe mensen om je heen en je hebt nieuwe verantwoordelijkheden die anders zijn dan tijdens je studie. In de afgelopen tientallen jaren is er veel in gang gezet om mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen, maar dat lukt nog niet goed genoeg. Er zijn nog barrières in wet- en regelgeving. Ook voor jongeren is er nog een wereld te winnen. Daarom is het fijn dat we vandaag dit wetsvoorstel bespreken. Het regelt namelijk betere begeleiding voor jongeren tot 27 jaar uit het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs en het mbo bij de overgang van school naar werk en bij het behouden van werk. Daar staan we natuurlijk achter. Niet voor niets kaarten we al jaren de problemen aan waar deze jongeren tegen aanlopen. Ik vind het mooi om te zien dat in de toelichting bij deze wet de moties van collega's Kwint en Özdil ook expliciet worden genoemd. Het is een mooie erkenning. Het is fijn dat werk van collega's die nu niet meer bij ons in de Kamer zitten, na een aantal jaren toch wordt omgetoverd tot wetgeving. Heel fijn vind ik dat.

Voorzitter. Ik heb tijdens de voorbereiding van dit wetsvoorstel met verschillende jongeren gesproken. Die gaven aan dat begeleiding in de eerste jaren na het afstuderen hét verschil kan maken tussen een mooie loopbaan en uitval uit werk, en daardoor een grote kans op een uitkering en op niet kunnen meedoen, met alle gevolgen van dien. Ik sprak studenten die aanliepen tegen onbegrip of voorzieningen die gewoon ontbreken op een werkplek. De onzekerheid is bij deze groep vaak net wat groter, omdat die al zo vaak tegen al die onmogelijkheden aanloopt. Terwijl er op een inclusieve werkplek, waar mensen met verschillende achtergronden en capaciteiten samenwerken, over het algemeen ook gewoon betere teams zijn. Bovendien willen de meeste mensen gewoon bijdragen aan de samenleving. Zij willen natuurlijk zelfstandig kunnen zijn en kunnen meedoen. We zijn dus voor iedere stap die deze jongeren helpt. Wel hebben we nog wat vragen en opmerkingen.

Allereerst wil ik het hebben over de nazorg. Ik vind het namelijk heel fijn dat de minister op verzoek van GroenLinks-PvdA, de fractie van NSC en natuurlijk mensen uit het hele veld, de nazorg voor jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs uitbreidt van één naar twee jaar. Dit heeft hij via een nota van wijziging geregeld. Wel stellen we vragen over de manier waarop dit wordt bekostigd. We begrijpen namelijk niet dat de minister ervoor kiest om €750.000 weg te halen bij het Doorstroompunt om deze uitbreiding te bekostigen. Ingrado, de vereniging voor leerplichtambtenaren, verwoordde dat heel goed in zijn inbreng. Die zei: er ontstaat geen versterking, maar een verschuiving van middelen. Dat gebeurt terwijl het doel van dit wetsvoorstel is dat zo veel mogelijk jongeren duurzaam aan het werk gaan. Het verzwakken van Doorstroompunten door budget weg te halen strookt daar naar de mening van onze fractie niet mee. De redenering dat het werk van Doorstroompunten afneemt door de verlenging van de loopbaanbegeleiding gaat in de praktijk volgens Ingrado niet op. Niet alle jongeren die vastlopen, kloppen immers opnieuw aan bij de school. Daarnaast hebben de Doorstroompunten ook als belangrijke functie om jongeren te monitoren, om te weten wie deze jongeren zijn en om ze door te verwijzen. De minister schrijft zelf in de memorie van toelichting: "Het Doorstroompunt is ook een vangnet. Het signaleert het als jongeren hun baan verliezen of minder inkomen hebben, probeert in contact te komen en biedt begeleiding aan." Dat wordt niet minder.

Onze vraag aan de minister is dan ook of hij de dekking van €750.000 niet ten koste wil laten gaan van het budget van Doorstroompunten. Want volgens onze fractie verzwak je daarmee ook het doel van het wetsvoorstel. Daarnaast betaalt deze investering zich in de toekomst ruimschoots uit. Jongeren die een baan hebben, maken immers veel minder gebruik van sociale voorzieningen, die dan weer door de staatssecretaris betaald moeten worden. Is de minister bereid om die dekking elders te zoeken? Mocht de minister toch dit in onze ogen onverstandige besluit nemen, tegen de signalen uit het veld in, dan zullen wij hier een motie over indienen. Ik kijk dus uit naar de beantwoording.

Voorzitter. Onze fractie vindt het ook een goede zaak dat de loopbaanbegeleiding op de roc's wordt uitgebreid, waarbij mbo-studenten één jaar na het afstuderen ook nog kunnen terugvallen op school. Zonder het goede werk van alle docenten en begeleiders op het mbo tekort te willen doen, willen we wel benadrukken dat op dit moment een kwart van de mbo-studenten negatief is over de loopbaanbegeleiding die ze van school krijgen. Dat blijkt uit de JOB-monitor, van de belangenorganisatie voor studenten uit het mbo, van 2024. Onze fractie vindt het dan ook belangrijk dat de loopbaanbegeleiding niet alleen wordt uitgebreid, maar ook wordt verbeterd. Want als een kwart van de studenten negatief oordeelt, valt er echt nog wel winst te behalen. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat loopbaanbegeleiding op roc's een professionaliseringsslag maakt? De minister schrijft in het verslag ook dat het zeker nodig is om medewerkers van scholen beter te bekwamen, zodat ze effectiever ondersteuning kunnen bieden aan jongeren. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat dit gebeurt en dat jongeren bij de volgende JOB-monitor hopelijk veel positiever oordelen?

Voorzitter. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat dit wetsvoorstel voor docenten niet alleen maar voelt als een extra taak? Van de AOb hoorden we dat het voorstel nauwelijks met hen is afgestemd. Dat doet natuurlijk ook wat met het draagvlak. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat extra taken kunnen worden uitgevoerd door het onderwijspersoneel? Er is nu namelijk al een enorme werkdruk. In de paragraaf over regeldruk missen we ook een uitgebreide reflectie op de vraag wat dit nou voor extra regeldruk voor onderwijspersoneel oplevert. Graag een reactie.

Kan de minister hier ook de toezegging doen dat hij de inhoudelijke vakverenigingen maar ook de onderwijsbonden betrekt bij beleid en wet- en regelgeving die het onderwijs raken? En kan hij hen voor specifiek deze wet in ieder geval betrekken bij de evaluatie? Het lijkt mij ook heel goed dat er dan specifiek wordt gekeken naar de effecten op de werkdruk. Kan de minister ons ook vertellen hoe vertegenwoordigers van leerlingen, studenten en leraren zeggenschap krijgen over de aanpak van instellingen? Hoe gebeurt dat nou precies in bijvoorbeeld de medezeggenschapsraden? Het lijkt mij goed dat zij expliciet een stem krijgen in de plannen die worden gemaakt om jongeren te begeleiden van school naar werk.

Voorzitter. Wij missen in dit wetsvoorstel nog een groep. Dat zijn studenten aan hogescholen en universiteiten met een functiebeperking. Ook voor deze groep studenten gaat de overgang naar de arbeidsmarkt soms gepaard met de nodige belemmeringen. Maar er zijn ook hele mooie voorbeelden uit de praktijk, van onderwijsinstellingen waar studenten extra ondersteuning krijgen en waar ze goed worden begeleid. Zo was ik een tijdje geleden al op de Hogeschool Windesheim. Zij hebben een heel mooi project. Dat heet Sterk aan het werk; ik denk dat de minister het wel kent. Studenten met bijvoorbeeld een functiebeperking, autisme of mentale problemen krijgen daar extra begeleiding, omdat een vloeiende overgang voor hen vaak niet vanzelfsprekend is. Ik heb gezien en ook echt van die studenten gehoord wat die extra begeleiding die ze op Windesheim krijgen met hen doet. Ik heb letterlijk gehoord dat deze begeleiding ervoor zorgde dat jongeren een baan krijgen en die ook konden behouden. Dat is natuurlijk beter voor die jongeren en fijn voor de onderwijsinstelling, en wat betreft extra kosten van sociale voorzieningen is het natuurlijk gewoon een winstpunt voor ons allemaal.

Voorzitter. Als we dan kijken naar het eerste artikel van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de WHW, zien we dat die zowel hogescholen als universiteiten expliciet de opdracht geeft om jongeren voor te bereiden op de toepassing van de kennis en vaardigheden die zij hebben opgedaan. Die taak is natuurlijk wel iets anders voor het hbo dan voor het wetenschappelijk onderwijs. Bij het laatste ligt de nadruk veel meer op het toepassen van wetenschappelijke kennis. Maar die taak staat dus al in het eerste artikel van de WHW. Op dit moment zien we dat instellingen die opdracht invullen op een manier die past bij het onderwijs, bijvoorbeeld via projecten, stages en allerlei andere opdrachten. Voor studenten met een beperking zijn er vaak ook verschillende mogelijkheden om ondersteuning te krijgen. Soms is er via DUO ook financiële ondersteuning. Maar we zien wel dat die invulling enorm varieert. Het hangt er soms van af of een jongere een decaan heeft die weet waar die regelingen te vinden zijn en die een jongere daarmee helpt. Dit zijn hele belangrijke vormen van ondersteuning, maar deze stoppen als het diploma is behaald. Dat leidt ook tot onnodige uitval van jongeren aan het begin van hun arbeidsloopbaan.

Mooie projecten, zoals Sterk aan het Werk op Hogeschool Windesheim, die dit wel voortzetten, missen een wettelijke grondslag om dit te doen. Daarom hebben wij een amendement ingediend om die grondslag, die dus al bestaat voor de andere onderwijssectoren die ik net noemde, ook te regelen voor de hogescholen en universiteiten. Daardoor is het mogelijk om studenten met een functiebeperking in het afstudeerjaar te begeleiden en deze begeleiding ook voort te zetten tot een jaar na het afstuderen. Naar ons idee draagt dat niet alleen bij aan een betere arbeidsmarktparticipatie van mensen met een beperking, maar helpt het ook werkgevers bij het in dienst nemen van jongeren met een beperking, want er is vaak weinig kennis over hoe je dat op een goede manier doet. Nogmaals, ik denk dat dit ook oprecht bijdraagt aan het verminderen van de kosten voor de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen, waar de staatssecretaris alleen maar blij mee kan zijn. Ik ben dus heel benieuwd naar de appreciatie van ons amendement.

Voorzitter. Dan de relatie met andere wetten. Het gebeurt helaas te vaak dat wetgeving elkaar in de weg zit. Ik zie hier een Onderwijsminister en een staatssecretaris die deze wet indienen om jongeren te helpen, maar in deze zaal vond een paar weken geleden ook het debat over de Participatiewet plaats. Deze groepen overlappen elkaar voor een deel. Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris, en misschien ook de minister, aankijkt tegen de belemmeringen die in deze debatten voor deze groepen zijn genoemd. De Participatiewet is bijvoorbeeld helemaal niet geschikt voor de groep mensen met een beperking. Er zitten allerlei barrières in die niet helpen, zoals een zoektermijn van vier weken en het feit dat vrijwilligersvergoedingen niet toegestaan zijn of in ieder geval worden afgetrokken van de uitkering die mensen krijgen.

Hoe kijkt de staatssecretaris naar de oproep van het Bouwdepot? Volgens mij is die discussie al gevoerd, maar ik vraag het gewoon nog een keer. Dat is een heel mooi initiatief, dat de staatssecretaris ook kent. Dat weet ik ook uit het andere debat. Doordat er op financieel vlak rust en ruimte is, zorgt het Bouwdepot ervoor dat jongeren rust vinden om bijvoorbeeld een studie af te maken of werk te vinden. Twee weken geleden hadden we nog een heel mooi gesprek met een jongere die vertelde wat dat voor hem deed. Hij zei tegen ons: doordat ik door het Bouwdepot financieel geholpen wordt, kan ik me bezighouden met de dingen die echt belangrijk zijn. Hij noemde daarbij expliciet zijn studie. Volgens mij is dat dus een heel mooi project. Het Bouwdepot geeft zelf ook aan dat het zichzelf ziet als een verlengstuk van deze wet. Ik ben benieuwd hoe beide bewindspersonen daartegen aankijken.

Een logisch aanvullend punt betreft Leven Lang Ontwikkelen. Wij zouden graag zien dat er voor de groep die onder dit wetsvoorstel valt, veel meer ruimte en aandacht komt om zich een leven lang te ontwikkelen. Dit vergroot namelijk de kans dat iemand echt duurzaam aan het werk is. Onze fractie heeft er vaker voor gepleit dat iedereen die 16 jaar is een ontwikkelbudget krijgt dat gedurende het hele leven gebruikt kan worden voor een opleiding of cursus. Maar dat is nog een vergezicht. Zo ver zijn we nog niet. Op dit moment zijn er wel verschillende subsidies vanuit de overheid die Leven Lang Ontwikkelen stimuleren, zoals de SLIM-regeling. Ik heb hier "de minister" staan op mijn blaadje, maar ik denk dat ik deze vraag beter kan stellen aan de staatssecretaris. In hoeverre zijn dit soort subsidies op dit moment toegankelijk voor de groep waar we vandaag over spreken? Voor hen kan om- of bijscholing namelijk heel belangrijk zijn in hun ontwikkeling, het bijhouden van werk of juist bij de overstap naar ander werk. Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld het gebruik van de SLIM-regeling bij deze groep veel meer aanmoedigen?

Voorzitter. Dan eindig ik mijn bijdrage met stages. De beste manier om jongeren goed voor te bereiden op het leven en de arbeidsmarkt, is door te zorgen dat ze een fijne studie- en schooltijd hebben. Uit de praktijk blijkt dat de ervaringen van studenten met een beperking en studenten met mentale problemen of chronische vermoeidheid heel verschillend zijn. Sommige opleidingen en instellingen doen het hartstikke goed. Laten we dat hier ook tegen elkaar zeggen. Daar vindt gewoon hele goede en persoonlijke begeleiding plaats. Ik hoor ook hele mooie verhalen van jongeren die aangeven hoe de instelling, een mentor of een groepsgenoot hen heeft geholpen met het afronden van hun opleiding.

Maar dat is niet overal het geval. Veel te vaak lopen jongeren met een beperking vast omdat ze bijvoorbeeld geen stage kunnen vinden, omdat passende begeleiding ontbreekt of omdat voorzieningen op een aantal stageplekken niet zijn georganiseerd. Ook daardoor vallen jongeren uit en krijgen zij niet de kans om zich te oriënteren op een baan. Daar gaan zij mentaal aan onderdoor. Dit is niet hun schuld. Ik denk dat we dat ook wel met elkaar eens zijn. Dit is niet de schuld van jongeren zelf. Heel veel studenten geven aan: "Ik wil graag, maar overal gaat de deur dicht. Ik klop overal aan, maar ik mag nergens beginnen." Die noodkreten doen mij ook wat omdat sommige jongeren daardoor zelfs helemaal uitvallen.

Voorzitter. Ik geef een paar praktijkvoorbeelden. Dit zijn dus voorbeelden van échte studenten, zeg ik voor de duidelijkheid. Een studente ergotherapie belandde afgelopen jaar in een rolstoel. Nu moet ze mogelijk stoppen met haar opleiding omdat de school aangeeft dat er geen stageplekken zijn voor mensen met een rolstoel. Een ander voorbeeld: vanwege een beperking had een student zorg en welzijn extra pauzes nodig tijdens de stage. Ook hier was geen ruimte voor. Deze student heeft daarom de opleiding moeten stoppen. Een student kreeg vanuit de universiteit een lijst met stageplekken aangeboden zonder organisaties die openstonden voor mensen met een beperking. Dat moest ze toen zelf gaan regelen. Dat was een enorme klus, maar uiteindelijk is het haar gelukt. Maar de vraag is dan wel hoe het kan dat er geen stageplekken worden geregeld voor jongeren met een beperking en dat zij daarbij gewoon worden vergeten. Ik geloof niet dat het kwade wil is, maar soms worden ze gewoon vergeten, juist als zij die hulp het hardst nodig hebben.

Voorzitter. Dit zijn geen uitzonderingen. Organisaties als SWOM, Stichting Studeren & Werken Op Maat, en JongPIT, de belangenorganisatie voor jongeren met een chronische aandoening of beperking, ontvangen jaarlijks tientallen hulpvragen van jongeren die vastlopen in hun studie of stage. Ik maakte een berichtje naar aanleiding van een gesprek met twee jongeren van JongPIT en ik zette dat op Instagram. Binnen de kortste keren hoorde ik allerlei persoonlijke verhalen van jongeren die aangaven waar zij tegen aanliepen. Dat laat wel zien dat dit geen uitzonderingen zijn.

Als ik dan de wetten erbij pak, dan zie ik dat op papier heel veel voorzieningen eigenlijk best goed geregeld zijn, maar dat het vooral in de praktijk vaak misgaat. Dat brengt mij op de volgende vragen. Is de minister bekend met deze structurele knelpunten? Ziet hij dat jongeren met een beperking vaak buiten de boot vallen? Ik denk dat het antwoord "ja" is, want we hebben dit onderwerp eerder besproken in de Kamer. Ik denk dat de minister als woordvoerder het hier ook regelmatig over heeft gehad. Naar aanleiding van een eerdere motie die wij indienden, is er een onderzoek dat een aantal concrete aanbevelingen doet aan het bedrijfsleven, maar ook aan de overheid. Dat onderzoek ontvingen wij afgelopen najaar. Maar als ik dan de beleidsreactie van eind 2024 erbij pak, dan lees ik dat de problemen wel erkend worden, maar dat het ministerie aangeeft dat er doorgegaan moet worden met de aanpak. Er wordt wel gezegd dat we er inderdaad nog niet zijn, maar ik hoop ook te horen wat er nog meer gedaan gaat worden om deze jongeren een eerlijke plek te geven. Is er bijvoorbeeld nog een betere wettelijke inkleuring van de studentenondersteuningsfondsen nodig? Of is er nog meer aandacht nodig voor alle regelingen waar studenten, maar ook werkgevers een beroep op kunnen doen? Ik dien daar nu geen amendementen over in, want ik vind dat het buiten de scope van dit wetsvoorstel ligt. Ik vind ook dat die gesprekken vooral op onderwijsinstellingen gevoerd moeten worden met deze jongeren zelf, met de medezeggenschap erbij. Maar ik vind wel dat hier een flink aantal verbeterpunten te halen zijn. En als we het er al zo lang over hebben in de Kamer en het in de praktijk toch misgaat, wordt het dan geen tijd om een aantal van die wettelijke eisen verder aan te scherpen? Ik leg die vraag even open voor aan de minister.

Is de minister ook bereid om samen met betrokken organisaties, zoals SWOM en JongPIT, maar ook de landelijke studentenorganisaties LSVb, ISO, JOB en LBVSO een plan te maken om ervoor te zorgen dat begeleiding en ondersteuning voor jongeren met een beperking echt verbeterd worden? Dan heb ik het specifiek over de stages. Kan de minister ook de deelname van deze jongeren in besturen van studentenverenigingen, studieverenigingen en medezeggenschapsorganisaties meenemen? Ook daar doen jongeren namelijk veel nuttige vaardigheden op. Ik zat zelf bij de studentenvakbond en daar heb ik geleerd om te protesteren tegen onderwijsbezuinigingen van het kabinet. Dat komt nu wel goed van pas. Dit zijn vaardigheden op bestuurlijk vlak die je als medezeggenschapper opdoet of als je een studentenorganisatie bestuurt. Ik hoop dat jongeren met een beperking ook die gelijke kansen krijgen. Ik hoop dat de minister dit wil meenemen in zijn gesprekken. Wat doet de minister om scholen en werkgevers te ondersteunen en te stimuleren om stageplekken toegankelijker te maken? Kan ook geregeld worden dat studenten met een handicap meer tijd kunnen krijgen? Veel opleidingen zijn namelijk bekostigd op de nominale studieduur met een beetje uitloop. Maar sommige jongeren hebben gewoon wat meer tijd nodig, bijvoorbeeld als zij een chronische ziekte hebben. Kan de minister kijken of hier in de manier van bekostiging iets mee gedaan moet worden? Wij horen ook dat op afstand studeren nog niet altijd mogelijk is. Mijn uitgangspunt — dat is ook het uitgangspunt van de minister — is natuurlijk dat je het liefst wil dat onderwijs in een fysieke setting plaatsvindt, maar voor sommige jongeren kan het behulpzaam zijn als ze sommige lessen op afstand kunnen volgen. Dan heb ik het heel erg specifiek over jongeren die bijvoorbeeld een chronische vermoeidheid hebben en niet hele dagen naar die opleidingsplek kunnen gaan. Waar kunnen jongeren naartoe als ze hulp nodig hebben? Ook de toegankelijkheid van gebouwen blijkt nog een groot dilemma te zijn. Ik hoop dat de minister dit kan meenemen.

Ik sluit af, voorzitter. Ik wijs nog graag op het VN-verdrag, want het is niet optioneel om dit te doen, wil ik ook tegen de minister zeggen. De handtekening van Nederland staat gewoon onder het VN-verdrag. We zijn het verplicht om onze samenleving steeds toegankelijker te maken. Met investeren in deze groep valt gewoon enorm veel winst te behalen. We verspillen nu talent. Mensen met een beperking willen graag meedoen; laten we hun die kans geven.

Als deze argumenten nog niet goed genoeg zijn — nou, ik hoef de minister niet te overtuigen — laten we dan ook eens kijken wat het ons allemaal oplevert als mensen gewoon de kans krijgen om volwaardig mee te doen. Dat we een samenleving zijn waarin iedereen erbij hoort, is op zichzelf al winst.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. We gaan luisteren naar de heer Oostenbrink van de fractie BoerBurgerBeweging.

De heer Oostenbrink (BBB):
Dank u, voorzitter. Onlangs hoorde ik een verhaal van een jongen uit de Achterhoek. Hij was ongeveer 19 jaar en had net zijn entreeopleiding achter de rug. Hij wist eigenlijk niet wat hij daarna moest doen. Hij had geen rijbewijs en de bus kwam maar twee keer per dag in de buurt van zijn huis. Zijn ouders waren door omstandigheden niet in staat om hem te helpen met vervoer. Hij wilde heel graag werken, maar had geen idee waar hij moest beginnen. Dat raakte me eigenlijk. Deze jongen moet gewoon even op weg geholpen worden en kan daarna zichzelf ontwikkelen en van grote waarde zijn voor onze samenleving.

Daarom is de Wet van school naar duurzaam werk, waarover we vandaag spreken, zo belangrijk. We zien op dit moment dat te veel jongeren tussen wal en schip vallen. Door gebrek aan de juiste begeleiding raken ze uit beeld en lukt het hun niet om een baan te vinden. Dat is nou juist zo zonde, want een baan is meer dan simpelweg werk en een salaris: hij geeft je structuur, je staat erdoor op met een doel en je weet wat je gaat doen, je ontmoet mensen en je bent onderdeel van iets groters. Dat zijn zaken die superbelangrijk zijn. Daarnaast leer je en groei je, en dat doet iets met je zelfvertrouwen. Of je nou schoonmaakt, voor mensen zorgt, iets bouwt of hier in de Kamer zit, je doet ertoe en je draagt iets bij.

Bij de BBB vinden we dat ieder mens telt, ongeacht of je in een stad of een dorp woont en of je nou theoretisch of praktisch bent opgeleid. Iedereen moet een gelijke kans krijgen. Dat is iets waar we al vroeg rekening mee moeten houden. Jongeren maken nog te vaak keuzes die bepalend zijn voor hun toekomst, zonder goed te weten wat er mogelijk is. De landelijke organisatie Jongeren INCorporated zegt niet voor niets dat je al in het vmbo moet beginnen als je uitval in het mbo wil voorkomen. Als je dan hoort dat een leerling in vmbo 2 niet weet dat je wiskunde nodig hebt voor een technische mbo-opleiding, dan weet je: daar moeten we iets aan doen.

Dat zijn zaken waar deze wet over gaat. We hebben hierbij echter wel wat vragen over de uitvoering. Er is volgens BBB terecht gewezen op het ontbreken van een overkoepelende aanpak voor jongeren die met meerdere problemen kampen. Dan denk ik bijvoorbeeld aan jongeren die naast een afstand tot de arbeidsmarkt ook schulden of psychische problemen hebben. Dit soort jongeren hebben gewoon behoefte aan één aanspreekpunt, met een eenduidig plan en een aanpak.

Dat vraagt naast een wet ook om intensievere samenwerking. Dat is in heel veel regio's op dit moment nog niet vanzelfsprekend. Ingrado en ook de eerdergenoemde Jongeren INCorporated geven aan dat de indeling van de regio's niet altijd logisch is en dat samenwerking te vaak afhangt van toevallige bereidheid. De Raad van State bevestigt dit beeld en de BBB vindt dat je als overheid dan ook niet moet zeggen dat de regio's dit zelf maar moeten oplossen, maar dat je als overheid duidelijke kaders moet stellen en dat je ervoor moet zorgen dat jongeren niet de dupe worden van de bestuurlijke grenzen. Graag hoor ik een reflectie van de minister.

Een ander punt betreft de jongeren in de dagbesteding, die op dit moment uit beeld vallen omdat gemeenten niet weten of ze nog een plek hebben. Dat moet anders. Geef Doorstroompunten toegang tot die informatie, zodat ook deze jongeren niet vergeten worden.

Voorzitter. We willen daarnaast graag aandacht vragen voor een groep die in het wetsvoorstel nog te weinig aandacht krijgt: studenten uit het hbo met een functiebeperking. Hoewel het wetsvoorstel zich nu richt op het mbo, zou het ook heel waardevol zijn om hogescholen de mogelijkheid te geven om afgestudeerden met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar duurzaam werk. In het hbo gaat het om kleinere aantallen dan in het mbo. Ongeveer 88% van de afgestudeerden heeft meteen een baan. Na drie maanden ligt dat op ongeveer 92%. Maar ook hier zijn er studenten die tussen wal en schip vallen. Voor deze groep zou het enorm helpen als hogescholen hen na het afstuderen kortdurend mogen begeleiden, net zoals dat straks in het mbo mogelijk wordt, niet als verplichting, maar als wettelijke mogelijkheid. Nu is dat niet toegestaan. Hogescholen hebben daarin geen wettelijke taak en daarom kunnen de investeringen niet door de accountants worden goedgekeurd, terwijl de behoefte er wel degelijk is. Een aantal hogescholen, zoals Windesheim, al eerder genoemd, hebben hier positieve ervaringen mee. Een amendement dat deze ruimte biedt, kan verschil maken. Het helpt deze afgestudeerden aan werk, wat goed is voor henzelf en voor de maatschappij. Het voorkomt uitval en benut talent dat we hard nodig hebben.

Laten we duidelijk zijn, voorzitter. We steunen het doel van deze wet, maar we willen dat het in de praktijk werkt, dus niet alleen op papier. En vergeet niemand: niet die jongere in het vmbo, niet de jongere in de dagbesteding en zeker niet die jongen uit de Achterhoek, die gewoon iets wil doen.

Tot zover.

De voorzitter:
Meneer Oostenbrink, u heeft een interruptie van mevrouw Westerveld. Ik sta zes interrupties toe voor de leden van de Kamer. Gaat uw gang, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over het amendement. Dat zal de heer Oostenbrink niet verbazen, denk ik, want wij dienden gisteren ook een amendement in. Ik zag vandaag, voordat we begonnen met deze wet, een amendement van de heer Oostenbrink met exact dezelfde tekst. Alleen de toelichting was enigszins anders. Volgens mij moeten we gewoon even bekijken hoe we dit samen kunnen doen, want, nogmaals, het is exact dezelfde tekst. In de toelichting zegt de heer Oostenbrink dat hij het budget wil dekken door geld weg te halen bij de onderwijsregio's. Ik vroeg mij af waar die dekking op is gebaseerd en of hij dit ook heeft overlegd met het onderwijsveld. Dit geld is namelijk bedoeld voor het verhelpen van het lerarentekort door bijvoorbeeld het aantrekken van nieuwe leerkrachten.

De heer Oostenbrink (BBB):
Dank voor deze vraag. Als het gaat om de gelden binnen de onderwijsregio's, waar ik aan refereer, dan merken we dat er heel veel geld van de subsidieregeling vanuit DUS-I blijft liggen. Dat is op dat moment ongebruikt budget. Op dit moment wordt dat niet opgevraagd en ook niet specifiek gebruikt. Er blijft geld liggen, ook binnen het potje van DUS-I. Voor ons is het van belang, ook als het gaat om het amendement dat hier ligt, dat we er een dekking bij hebben gezocht, gebaseerd op een schatting van tussen 6 miljoen en 7 miljoen. We hebben naar de mogelijkheid gekeken om in ieder geval te kijken: wat blijft daar nou ongebruikt, dus wat kan je daaruit halen om daaraan te spenderen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit was nog niet helemaal een antwoord op mijn vraag, maar allereerst: dat dit geld nu nog niet is opgebruikt, lijkt me logisch, want deze regeling is net begonnen. Het is natuurlijk meestal zo dat een regeling nog niet meteen helemaal is uitgeput in de eerste periode waarin die is begonnen. Ik kan me niet voorstellen dat dat de komende jaren niet gaat gebeuren, als je kijkt naar de grote problemen die er zijn met het lerarentekort. Dat is vraag één. De tweede vraag gaat ook nog over de dekking. De heer Oostenbrink heeft het voortdurend over het hbo, maar het amendement, dat dezelfde tekst heeft als ons amendement — artikel 7.59bis wordt aan de wet toegevoegd — gaat ook over universiteiten. Ik weet niet of hij dat wist, maar dan heb je dus nog een ander dilemma ten aanzien van de dekking. Ik zou hem allereerst willen vragen waarom hij denkt dat het weghalen van geld dat bedoeld is om het lerarentekort aan te pakken, dat naar scholen in het primair en voortgezet onderwijs gaat, een goed middel is om straks een amendement structureel te dekken. Het lijkt mij dat dat niet kan.

De heer Oostenbrink (BBB):
Dank ook voor deze vraag en voor de extra verheldering. Wij zien, in ieder geval als het gaat om het potje voor de onderwijsregio's, dat het budget voor een groot gedeelte niet wordt gebruikt. Dat komt door tekorten. Dat wordt aangevraagd, maar dat wordt niet effectief ingezet voor datgene waar het voor bedoeld is. Dat geld blijft liggen. Daarom kom ik tot de volgende vraag. Als het gaat om de dekking voor in ieder geval dit voorstel, hebben wij een afweging gemaakt: waar wil je het dan precies beleggen? Als het gaat om het beroepsonderwijs, waar ik op dit moment ook het hoger onderwijs onder schaar, zien wij dat als je het verruimt … Wij hebben specifiek gekeken naar de mogelijkheid om in ieder geval de hbo-studenten met een functiebeperking dat extra duwtje te geven, met de dekking die erbij staat. Dat is het onderdeel waarvan wij zeggen: dat is specifiek wat wij hier willen. Voor het hbo hebben we de dekking hierin kunnen vinden. Breder dan dat hebben we dat niet gedaan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik doe dit niet om vervelend te doen — zo kan het misschien wel overkomen — maar we hebben gewoon twee dezelfde amendementen waarmee we natuurlijk hetzelfde beogen. Wij hebben natuurlijk ook gezocht naar waar je zoiets nou vandaan moet halen. Mijn gedachtegang was: volgens mij moeten we het nu in de wet gaan regelen en moeten we zorgen dat we bij de volgende Onderwijsbegroting geld hebben, zodat we het niet bij een andere sector vandaan moeten halen. We weten namelijk dat de lerarentekorten enorm zijn en dat het primair en voortgezet onderwijs al te kampen hebben met bezuinigingen, net zoals het hoger onderwijs trouwens. Ik zou er dus wel voor willen waken dat we weer geld weghalen dat bedoeld is voor het onderwijs, voor het lerarentekort. We zien allemaal dat daar een groot probleem zit. We moeten ervoor waken dat we dat geld naar iets anders gaan trekken. Zouden we niet veel beter samen kunnen optrekken om ervoor te zorgen dat we bijvoorbeeld bij een volgende Onderwijsbegroting een pot met geld krijgen dat specifiek naar dit doel gaat, vraag ik de heer Oostenbrink. Het doel delen we namelijk wel.

De heer Oostenbrink (BBB):
Top. Het is echt fijn om te horen dat we dat in ieder geval met elkaar delen. Ik vind het altijd van belang, ook als het gaat om amendementen, dat er in ieder geval een dekking ligt, dat je weet waar je het vandaan gaat halen, om dat in ieder geval ergens neer te kunnen leggen. Anders zou je misschien een amendement hebben waarvan je zegt: dat is iets wat we graag willen, maar hoe gaan we dat betalen? Volgens mij moeten die vragen altijd gelijk opgaan. Wat het voorstel betreft ben ik altijd bereid om te kijken waar we tot elkaar kunnen komen. Die uitnodiging om dat met elkaar te bekijken, neem ik aan. Maar voor ons is het wel altijd van belang dat je, op het moment dat je iets wil, daar een mogelijkheid voor vindt en niet ergens een zak geld … Het is van belang dat je gewoon goed kijkt waar dat vandaan kan komen. We hebben ook hierbij geprobeerd — daar sta ik honderd procent achter — om te kijken naar het geld dat blijft liggen, dat niet gebruikt wordt, omdat het niet besteed kan worden, omdat er inderdaad ook tekorten zijn. We hebben geprobeerd om het daarvandaan te halen, omdat je daarmee de scholen de mogelijkheid geeft om het breder in te zetten, ook voor de extra onderwijsondersteuning voor de loopbaan op het hbo.

De voorzitter:
U mag een vraag stellen, mevrouw Westerveld, maar we zitten in de NAVO-week. We hebben een eindtijd. Er zijn Kamerleden met de trein, en niet alleen Kamerleden, ook medewerkers. Ik ga dus wel streng zijn op het aantal interrupties dat ik heb toegestaan. Dat waren er zes. Dit is uw vierde interruptie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan doe ik gewoon een ja-neevraag, want ik zag het pas net voor het debat. Dan is mijn vraag of dit ook is overlegd met bijvoorbeeld de PO-Raad en de VO-raad.

De heer Oostenbrink (BBB):
Als wij amendementen indienen, overleggen wij altijd met een brede groep partijen en organisaties. Dat is ook gebeurd bij dit amendement.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. Of was u klaar?

De heer Oostenbrink (BBB):
Dat was 'm. O, nog niet helemaal.

De voorzitter:
Nee! Mevrouw Rooderkerk nog.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat was een beetje een ontwijkend antwoord. Ik heb het wél overlegd met de PO-Raad en de VO-raad. Die zijn hier echt faliekant op tegen, omdat het gewoon geld is dat naar startende leraren gaat, die we zo hard nodig hebben voor ons onderwijs. Het lijkt mij dus geen goed idee om het geld daar weg te halen. Ik vind het voorstel van beiden inderdaad wel sympathiek, maar ik mis aan alle kanten waar het geld dan vandaan moet komen.

De heer Oostenbrink (BBB):
Dank ook voor deze vraag. Volgens mij is het juist niet heel vaag waar het geld vandaan komt, omdat ik heel duidelijk aangeef dat er een ongebruikt budget is dat niet wordt ingezet. Wij geven juist aan, met die kleine toezegging, in ieder geval als het gaat om die 6 tot 7 miljoen, wat geen gigantisch bedrag is, dat we daar die dekking uit kunnen halen.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Voor de helderheid: er staat inderdaad een dekking in dit voorstel, niet in het andere voorstel. Wat mij betreft kan deze dekking gewoon niet, omdat er dan geld van leraren afgaat. Die lijken me toch wel cruciaal voor ons onderwijs.

De voorzitter:
Dat was geen vraag, maar toch een reactie?

De heer Oostenbrink (BBB):
Kort. Mijn laatste punt hierover is dat wij hierin hebben gezien dat dat ongebruikte budget dus niet wordt ingezet. Wij hebben daarin dus ook getracht: als het niet wordt ingezet, kunnen wij het dus mogelijkerwijs daarvandaan halen om het in te zetten op de extra ondersteuning die geboden kan worden aan studenten in het hbo.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Oostenbrink. We gaan luisteren naar de heer Ceder voor zijn bijdrage namens de fractie van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week was ik op werkbezoek op een praktijkschool in Zwolle. Daar sprak ik met een jongen, die ik even Jesse noem. Jesse is een jongen die moeite had met naar school gaan en eigenlijk al van school af was. Formeel stond hij echter nog wel ingeschreven, niet omdat hij dagelijks in de klas zat, maar omdat de school daarvoor koos om hem niet uit het oog te verliezen. Jesse had moeite met naar school gaan en belandde uiteindelijk in een kring van verkeerde vrienden. Hij begon drugs en pakketjes rond te brengen en het ging van kwaad tot erger. Op een gegeven moment vertelde hij me dat hij bij een brug stond en dacht: wat doe ik eigenlijk en waar ben ik mee bezig met mijn leven? Hij gooide het pakketje weg. Daarna kreeg hij daar nog heel veel problemen mee, maar op een gegeven moment zei hij wel: ik wil een andere keuze maken. Die is mede gevoed doordat er een school, een gemeente en mensen om hem heen waren die hem niet loslieten maar wel ondersteunden.

Voorzitter. Via de begeleiding van de school, de gemeente en een betrokken ondernemer bij wie hij stage kon lopen, kreeg Jesse een kans om zijn leven opnieuw vorm te geven. Hij kreeg begeleiding en kwam steeds meer tot bloei; niet in de schoolbanken, maar in de praktijk. Die samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemers gaf Jesse perspectief. Dit voorbeeld, waarbij de gemeente op eigen, creatieve wijze verantwoordelijkheid nam voor het kind, raakt voor mij echter wel de kern van het voorliggende voorstel. We moeten als overheid jongeren die een risico kennen, kwetsbare jongeren, niet loslaten, maar juist vasthouden. We moeten vooral samenwerken om hen stap voor stap richting zelfstandigheid en werk te begeleiden. Precies dat is ook de kern van dit wetsvoorstel.

Voorzitter. Deze wet wil jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs na het verlaten van school blijven ondersteunen, met begeleiding, richting en vertrouwen. Het zijn juist deze schakels tussen school en werk en tussen zorg en toekomst die het verschil maken. Daar wil ik mij ook voor inzetten. Het is namelijk niet voor elke jongere even makkelijk om een mooie betaalde baan te vinden in Nederland. Daarom is het goed dat scholen, maatschappelijke organisaties en overheden extra oog hebben voor deze jongeren. Dat is in het belang van de jongeren en van de samenleving, zeg ik er ook maar bij. Eenieder heeft immers talenten gekregen om zich in te kunnen zetten voor een ander en kan naar vermogen bijdragen aan de Nederlandse samenleving.

De ChristenUniefractie is dan ook blij met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken. Complimenten aan de minister en de staatssecretaris, die hier ook zit. We zien dat de regering de begeleiding van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt wil verbeteren. Dat juich ik van harte toe. Het is terecht dat scholen in het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en mbo-opleidingen aanvullende loopbaanbegeleiding tijdens het onderwijs en na diplomering bieden. De rol van het Doorstroompunt wordt uitgebreid om jongeren zonder startkwalificatie tot 27 jaar begeleiding te bieden.

Voorzitter. Om de wet, die wat ons betreft goed is, nog beter te maken, heb ik vijf amendementen ingediend. Ik hoop dat die op een positieve appreciatie van de bewindspersonen kunnen rekenen. Ik heb die amendementen niet ingediend omdat de huidige wet niet goed genoeg zou zijn, maar wel omdat ik in mijn jaren ervaring als Kamerlid, maar hiervoor ook in de praktijk als advocaat heb geleerd dat te strakke regels soms onbedoelde effecten of een onbedoelde werking kunnen hebben. Ruimte voor maatwerk is juist bij kwetsbare mensen van cruciaal belang, omdat mensen anders tussen wal en schip vallen en de overheid hen daardoor niet kan helpen. Ik zal mijn amendementen zo meteen kort toelichten.

Maar toch eerst: volgend jaar ... Sorry, ik bedoel volgende week. Volgende week spreken we ook over de suppletoire begroting samenhangende met de Voorjaarsnota. Daarin zien we dat er bijvoorbeeld wordt bezuinigd op de loon- en prijsbijstelling, wat waarschijnlijk ook ten koste gaat van allerlei regelingen, en dat er wordt bezuinigd op de onderwijskansenregeling.

Voorzitter. Je kan op je vingers natellen dat dergelijke keuzes van dit demissionaire kabinet gevolgen hebben voor de jongeren voor wie de regering juist de begeleiding later in hun leven wil verbeteren middels dit wetsvoorstel. De vraag is daarom of dat niet penny wise, pound foolish is. Over de Voorjaarsnota spreken we, terecht, volgende week. Welke ambitie voor juist deze jongeren heeft de minister nog voor de waarschijnlijk laatste begroting waar hij mee zal komen? Als ChristenUnie verwachten we echt een grote stap erbij. Hebben de keuzes die gemaakt zijn ook ten aanzien van dit wetsvoorstel nog effect op de jongeren?

Voorzitter. Dan de amendementen. Het eerste amendement, op stuk nr. 8, voorziet erin dat noodzakelijke informatie uiterlijk binnen vier weken moet zijn verstrekt tussen gemeenten en tussen scholen en gemeenten. Op deze manier wil ik voorkomen dat informatie niet tijdig zou worden verstrekt, wat uiteindelijk ten koste gaat van de begeleiding van de jongere, die dan in een driehoek terechtkomt waar hij zelf geen invloed op heeft.

Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 11 zorgt ervoor dat bij het regionaal bestuurlijk overleg naast het domein zorg ook het sociaal domein wordt betrokken. Ik ben naast woordvoerder OCW ook woordvoerder op het gebied van jeugdzorg. Een van de grootste problemen die ik zelf heb gezien, zijn de schotten die er zijn als het gaat om een kind, waarbij de vraag is wie er verantwoordelijkheid moet nemen: de school, de jeugdzorg, de gemeente of het sociaal domein? Dit amendement zorgt ervoor dat ze allemaal aan tafel zitten, dezelfde knoop met elkaar doorhakken en dat met elkaar meemaken. Zo voorkomen we onnodige discussies en schotten.

Voorzitter. Ik heb het amendement op stuk nr. 12 ingediend om een hardheidsclausule aan de leeftijdsgrens van 27 jaar toe te voegen. Wij staan voor die leeftijd van 27 jaar. Er zijn immers redenen te bedenken waarom het wel goed is dat er begeleiding wordt geboden via het Doorstroompunt, ook als iemand 27 of net wat ouder is. Dit luistert nauw. Hier geldt het principe dat maatwerk regelen juist de meest kwetsbaren ten goede komt. We willen voorkomen dat deze begeleiding niet beschikbaar wordt voor iemand die 27 jaar en 3 maanden is. In principe is voor mensen van 27 jaar of ouder de reguliere dienstverlening van het UWV bedoeld, maar op deze manier kan daar bij gerechtvaardigde belangen van worden afgeweken. Het Doorstroompunt kan ook voor hen een vangnet bieden.

Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 14 regelt dat bij gerechtvaardigde belangen een uitzondering kan worden gemaakt op de termijnen die gelden voor wanneer er op school ondersteuning kan worden geboden aan een jongere. Zo kan er net wat langer op school begeleiding worden geboden dan strikt volgens de wet mogelijk is, als het in het belang van de jongere is. Ik geef ook aan: op het moment dat deze jongeren uit het zicht raken, zijn waarschijnlijk de maatschappelijke kosten vele malen groter dan wanneer we een hardheidsclausule toevoegen en een net even wat langere begeleiding bieden. Ook als je niet redeneert vanuit het kind, maar vanuit de maatschappij en vanuit een sociaal-economisch perspectief, is het verstandiger, zou ik zo zeggen.

Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 15, dat ik samen met collega Soepboer heb ingediend, zorgt ervoor dat de evaluatie van de wet wordt vervroegd en dat ook mogelijke extra administratieve lasten bij de evaluatie worden betrokken. Het wetsvoorstel verbetert de begeleiding van een kwetsbare doelgroep, waarbij het heel belangrijk is dat het wetsvoorstel aansluit op de weerbarstige praktijk. Niet elke situatie kan worden overzien. Er bestaat nu nog geen volledig zicht op de uitvoeringslasten. Nu is er over drie jaar een tussenevaluatie voorzien. Mijn amendement zorgt ervoor dat de wet al over drie jaar wordt geëvalueerd, zodat deze, als dat noodzakelijk blijkt, tijdig kan worden aangepast. Juist voor deze doelgroep lijkt dat ons een nuttige wijziging.

Voorzitter. Tot zover de amendementen. Tot slot nog een paar punten. Ik wil de minister graag vragen te reflecteren op de brief die wij van Ingrado hebben gekregen. Meent de minister ook dat de bekostiging van de aanvullende loopbaanondersteuning vanuit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs uit bestaande middelen van de Doorstroompunten ten koste gaat van de bestaande ondersteuning door de Doorstroompunten? Zo ja, hoe wil de minister dit voorkomen? Hoeveel kost het? Is hij bereid om bij de komende OCW-begroting of daaraan voorafgaand te zorgen voor voldoende budget voor deze Doorstroompunten, zodat zowel scholen als de punten hun rol goed kunnen vervullen? Ik verwacht uiteraard een positief antwoord van de minister. Zo niet, dan overweeg ik een motie, omdat ik denk dat de absolute bedragen waar het over gaat niet iets zijn waar we, om het even plat te zeggen, moeilijk over zouden moeten doen.

Voorzitter. Ik wil ook graag aandacht vragen voor jongeren die een begeleidingsprogramma volgen omdat ze niet in staat zijn om volledig regulier onderwijs aan een school te volgen. Heeft de minister er zicht op in hoeverre deze programma's gericht zijn op de weg richting duurzaam werk, zoals hij met deze wet beoogt? Is de minister bereid om in overleg met gemeenten, scholen en Ingrado een handleiding op te stellen voor hoe die programma's zouden kunnen worden ingericht, zodat ze gericht zijn op het vinden van een baan na het onderwijs, bijvoorbeeld middels een mdt-project? Ik overweeg ook op dit punt een motie, afhankelijk van de beantwoording van de minister.

Voorzitter. Tot slot kom ik op de regio-indeling. De Raad van State wijst erop dat niet in elke regio samenwerking tussen scholen, gemeenten en andere relevante partijen vanzelfsprekend is. Het gaat voornamelijk om onderlinge communicatie, vertrouwen en continuïteit van het personeel. Voor jongeren is bijvoorbeeld de bereikbaarheid van het doorstroompunt van belang. Hoe wil de minister die borgen? In de memorie van toelichting mis ik een toelichting op dit punt. Is het niet goed om jaarlijks in samenspraak met de deelnemende partijen de samenwerking te evalueren? Want het maakt nogal uit in welke samenstelling je zit, of je bijvoorbeeld met kleine gemeenten onder de rook van een hele grote gemeente zit. Die samenstelling maakt wel uit, dus het is belangrijk om die ook te evalueren, zou ik zo denken. Ik overweeg dan ook een motie op dit punt, maar ik hoor graag het antwoord van de minister.

Tot zover, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Voor de Handelingen merk ik op dat een aantal van de door u genoemde amendementen een ander nummer heeft gekregen, omdat ze mede zijn ingediend door mevrouw Rooderkerk.

Ik geef het woord aan mevrouw Martens-America, van de fractie van de VVD.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter, dank. Een betere aansluiting van ons onderwijs op de arbeidsmarkt, daarop heb ik de afgelopen anderhalf jaar geprobeerd te hameren: opleidingen die opleiden voor banen en voor de samenleving van de toekomst, beleid maken samen met de ministeries van SWZ en EZ, en studenten ertoe verleiden om te kiezen voor studies waar onze samenleving en economie in de toekomst om staan te springen. Vandaag bespreken we de Wet van school naar duurzaam werk. We hebben zojuist al naar de bijdrage van een aantal collega's mogen luisteren, dus ik zal proberen niet in herhaling te vallen met de gestelde vragen.

Voorzitter. De VVD-fractie is enthousiast over de plannen om zo veel mogelijk studenten en leerlingen te helpen naar werk, of dit nu wo, hbo of in dit geval mbo betreft, zeker ook degenen die een afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Het is goed dat de focus ligt op wat mijn fractie nog altijd een te hoog aantal vroegtijdige schoolverlaters vindt. Dat het aantal niet sneller daalt, vindt mijn fractie dan ook zorgwekkend. Het is van belang dat we deze jongvolwassenen helpen richting werk. Mijn fractie is van mening dat dit zowel in het belang is van deze groep leerlingen en studenten, als in het belang van onze economie en samenleving en van het aanpakken van de tekorten waarvan we allemaal hinder ondervinden. We hebben iedereen nodig.

Voorzitter. Mijn fractie steunt de plannen dat leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs en studenten uit het mbo worden geholpen focus te houden op hun opleiding en de kans krijgen opnieuw aan te haken wanneer zij eerder zijn uitgevallen. Ook de complimenten aan de staatssecretaris van OCW, die ervoor heeft gezorgd dat jongeren die hun school hebben verlaten nu niet één, maar twee jaar langer loopbaanbegeleiding aangeboden krijgen.

Voorzitter. Dit is de aansluiting op het onderwijs en de arbeidsmarkt die onze economie en samenleving nodig hebben, maar mijn fractie heeft ook een aantal vragen over specifiek die aansluiting. Durft de minister verdere stappen te zetten om ook te sturen op bijvoorbeeld het onderwijsaanbod met baanperspectief voor deze groep? Deelt de minister bijvoorbeeld het standpunt van mijn fractie dat we deze jongvolwassenen best een handje kunnen helpen met een studiekeuze richting een duurzame studie met goed baanperspectief? Mijn fractie vraagt zich ook af hoe werkgevers en het bedrijfsleven betrokken zijn bij de uitvoering van dit wetsvoorstel. Hoe hebben zij gereageerd op dit voorstel? Hoe verhouden werkgevers zich tot de samenwerkingsdriehoek van gemeenten, onderwijsinstellingen en de Doorstroompunten?

Voorzitter. Ik wil de minister ook vragen hoe hij ervoor gaat zorgen dat de ketenaanpak goed wordt vormgegeven, ook in relatie tot de AVG, om de verkokering te voorkomen waaraan volgens mij ook de heer Ceder op zijn manier refereerde, dus dat we middels alle schotten alsnog langs elkaar heen praten ondanks de beste intenties. Ik vraag de minister of hij de komende tijd nog meer in het vat heeft om ervoor te zorgen dat we onze jongeren en studenten opleiden voor die banen.

Tot slot. De VVD is enthousiast over het voorstel, maar wil ervoor waken dat dit wetsvoorstel een nieuwe systeembenadering optuigt, terwijl we tegen maatschappelijke problemen aanlopen die departementoverstijgend zijn. Kan de minister hierop reflecteren en ons ook middels een voortgangsbrief op de hoogte houden?

Dank u wel.

De voorzitter:
U heeft een interruptie, van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, over een vraag die aan de bewindspersonen werd gesteld over de sturing. Ik zou mevrouw Martens willen vragen waarom er nu weer specifiek voor deze groep een betere sturing zou moeten zijn. Ik vind dat sowieso niet, maar als je dat al zou vinden, zou dat wat mij betreft niet specifiek voor deze groep moeten zijn. Volgens mij hebben ze vooral begeleiding nodig en verder geen aparte sturing naar specifieke kansrijke beroepen.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank voor de vraag. Mevrouw Westerveld refereerde er ook zelf aan: ik denk dat we sowieso anders aankijken tegen het onderwijsaanbod. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over het feit dat demografisch gezien het aantal studenten daalt omdat we minder kinderen krijgen, maar tegelijkertijd het opleidingsaanbod groter en groter wordt. Dat betekent dat wij hier verantwoordelijk worden gehouden voor die grote tekorten, maar geen enkele invloed hebben op het opleidingsaanbod. Daar maak ik mij zorgen over; ik denk dat iedereen in dit huis dat wel doet. Maar in dit geval denk ik dat wij vanuit een ander perspectief naar dit vraagstuk kijken. Ik heb best wel veel vrienden in mijn omgeving en heb familie die ook op dit niveau, op het mbo, zijn gestart. Zij willen graag het positieve zien, maar soms zien zij door de bomen het bos niet meer; daar heb ik mevrouw Westerveld ook over gehoord.

We hebben nog steeds een aantal mbo-opleidingen waarvan gebleken is, volgens mij ook in het recente ibo-rapport — ik kijk de minister nu met een schuin oog aan — dat er vooral op mbo 2-niveau wordt opgeleid voor banen met een zeer laag tot slecht baanperspectief. Het zou toch zo zonde zijn als wij er met z'n allen voor zorgen dat die studenten, ongeacht of je op niveau 1 … Ik vind dat een heel negatief woord. Ongeacht of je op 1 instroomt of op mbo 2, mbo 3 of mbo 4, het is zonde als het baanperspectief uiteindelijk zo minimaal is, terwijl de samenleving staat te springen om iedereen, ook met een beperking of een afstand tot de arbeidsmarkt et cetera. Ik zou het zo zonde vinden als er wordt gekozen, ondanks al die hulp, voor opleidingen die uiteindelijk op niets uitkomen of die slecht zijn voor je zelfvertrouwen omdat je geen baan kunt vinden. Ik denk dat we ergens in het midden daarvan zouden kunnen uitkomen, om te voorkomen dat die studenten nou net voor die studies kiezen — denk aan administratie niveau 2 — waarvan de baankans gewoon minder is.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens-America. We gaan luisteren naar mevrouw Rooderkerk … voor een interruptie.

Mevrouw Martens-America (VVD):
O, die staat nog op een andere plek.

De voorzitter:
Ja! Gaat uw gang.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoorde ook de discussie over het sturen op aanbod. Dan denk ik: het is ook marktwerking; de scholen bieden iets aan waarvan ze hopen dat studenten daar graag in willen studeren. Ik zou dus denken dat we dat niet te veel van hieruit moeten willen bepalen. We weten namelijk ook niet hoe de banen van de toekomst eruitzien, zeker niet met alle AI-ontwikkelingen. Mevrouw Martens zei ook dat heel veel studenten de opleiding administratie doen. Ik hoor van veel leerlingen en studenten dat ze vaak die keuze maken omdat ze niet zo goed weten wat ze moeten studeren. Ze denken dan: nou, dat is in ieder geval breed; daar kan ik vast wat mee doen. Ze komen er dan pas later achter wat ze echt willen doen. Vaak wisselen ze daarna ook. Ik denk dat het dus juist belangrijk is dat we studenten verder helpen met betere loopbaanbegeleiding, zodat ze de studie kunnen vinden die bij hen past. Ik ben benieuwd of mevrouw Martens dat ook zo ziet, dus dat we niet zo vanuit hier moeten sturen op opleidingen, maar er meer voor moeten zorgen dat we kinderen goed begeleiden in wat ze later willen doen en hoe dat er qua studie en baan uitziet.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik hoorde meerdere punten. Allereerst heeft mevrouw Rooderkerk natuurlijk een heel goed punt: we moeten op zoek naar een nieuwe manier van bekostigen in het onderwijs. Op dit moment hebben verschillende onderwijsinstellingen er baat bij om allemaal dezelfde of zo veel mogelijk opleidingen aan te bieden, om te zorgen dat je zo veel mogelijk instroom hebt. Dat is wat mijn fractie betreft een systeemfout. Ik vind het ook jammer dat we daar nu niet mee door kunnen gaan, want volgens mij had iedereen de ambitie om te werken aan die nieuwe manier van bekostigen. Dus ja, wat mijn fractie betreft hebben we het hierbij heel vaak over pleisters en over sturen.

Laat ik één ding heel duidelijk stellen: als liberaal ga ik nooit pleiten voor het feit dat wij moeten bepalen welke studie mensen volgen. Er zijn heel veel hele brede studies. Er zijn 550 verschillende mbo-opleidingen. Er zit een heel groot verschil tussen kiezen wat mensen moeten studeren en voorkomen dat de studenten met een afstand tot de arbeidsmarkt, in wie we zo veel energie en liefde steken, kiezen voor de studies met de slechtste loopbaanperspectieven. Ik hoop dat we met z'n allen daartussen kunnen uitkomen door op z'n minst de juiste voorlichting te geven over het baanperspectief als je kiest voor een bepaalde studie. Dat gebeurt ook nog niet overal. Wat mijn fractie betreft beginnen we dus daarmee en kijken we uiteindelijk hoe die arbeidsmarkt van de toekomst eruitziet. Ik hoop dus dat ik mevrouw Rooderkerk wat dat betreft enigszins gerust heb gesteld.

De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu naar mevrouw Rooderkerk luisteren. Ik nodig haar uit voor het leveren van haar termijn namens de fractie van D66. Het woord is aan mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Een tijd terug was ik op bezoek op een mbo-school om sollicitatietraining te mogen geven. Voor veel jongeren was dit de eerste keer dat zij konden ervaren hoe dat in zijn werk gaat. Ik herinner me de enorm enthousiaste jongen die echt een glansrijk gesprek voerde voor een sollicitatie bij een trampolinespringpark, waar hij echt mega-enthousiast over was. Maar er waren ook jongeren die het zo spannend vonden om dit te oefenen dat ze op geen enkele vraag echt antwoord durfden te geven.

Voorzitter. Laat het duidelijk zijn: deze wet is een belangrijke stap, een stap naar betrokken begeleiding voor jongeren die zonder startkwalificatie de school verlaten. Dit is gestoeld op het idee dat de zorg voor jongeren niet ophoudt bij de schoolpoort, maar dat we de brug bouwen tussen onderwijs en werk. We investeren al jaren fors in het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten, in begeleiding en in Doorstroompunten. Met deze wet breiden we de begeleiding voor jongeren fors uit. Tegelijkertijd kan ik niet voorbijgaan aan het feit dat er wel degelijk heel veel bezuinigd wordt op het vmbo. Maar we zijn blij dat het kabinet geluisterd heeft naar de signalen uit het veld, en de nazorg voor het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs verlengd heeft tot het tweede jaar. Juist voor deze jongeren is die langere ondersteuning van groot belang. Jongeren die niet vanzelfsprekend hun weg vinden op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs verdienen extra steun. Ik hoorde vele collega's daar mooie voorbeelden van delen. Geen bureaucratische drempels, maar vertrouwde gezichten en maatwerk.

Voorzitter. Deze belangrijke stap neemt niet weg dat we als Kamer goed moeten kijken naar wat er beter moet, want ook in deze wet dreigt de menselijke maat soms verloren te gaan. Dat begint al bij de termijnen. Waarom stopt de nazorg na precies één of twee jaar? Waarom een harde grens op het 27ste levensjaar, ongeacht de situatie, de kwetsbaarheid en de behoefte van de jongeren? Dat is alsof iemands ontwikkeling zich laat vangen in kalenderjaren, terwijl we weten dat juist jongeren zonder diploma vaak pas later aankloppen en dat hulp vragen tijd kost en vertrouwen vraagt. Het moment waarop iemand het wel durft te vragen, mag niet het moment zijn waarop de overheid zegt: sorry, je bent net te laat.

Voorzitter. Als we willen dat beleid werkt voor mensen, dan moeten we durven kiezen voor zachte overgangen in plaats van harde grenzen, kiezen voor vertrouwen in professionals, voor regelingen die niet alleen goed zijn voor systemen maar vooral voor mensen. Ik sluit mij ook aan bij de opmerkingen van eerdere collega's dat het vooral in de praktijk moet werken. Daarom dienen we samen met collega Ceder amendementen in die deze hardvochtigheden bestrijden en het vertrouwen geven om in de praktijk af te wijken als de situatie daarom vraagt.

Een andere harde realiteit is de bezuiniging die dit kabinet doorvoert op de SPUK's, de specifieke uitkeringen aan gemeenten. Terwijl wij met deze wet meer verwachten van gemeenten, wordt elders in de begroting het fundament onder het lokale beleid uitgehold. Dat is op z'n zachtst gezegd opmerkelijk. We zeggen tegen gemeenten "u krijgt er een wettelijke taak bij, u moet jongeren begeleiden, regionale samenwerking organiseren en resultaten boeken", maar ondertussen trekken we geld weg bij diezelfde gemeenten. Dat is niet alleen onverstandig, het is ook onrechtvaardig en het ondermijnt de effectiviteit van deze wet.

En dan is er nog het ravijnjaar: in 2026 vallen nog steeds veel middelen weg. Dat raakt aan alle beleidsterreinen in gemeenten. Gemeenten, scholen, uitvoerders moeten vooruit kunnen plannen en structureel kunnen samenwerken. Dat kan niet als je elk jaar moet vrezen voor een begrotingsravijn. Dat ondermijnt niet alleen het beleid maar ook het vertrouwen. Als er één ding cruciaal is in de begeleiding van jongeren, dan is het wel vertrouwen. Vertrouwen dat de overheid er wel is, ook als het even niet vanzelf gaat.

Voorzitter. Dan het mbo. Deze wet legt een belangrijke taak bij mbo-instellingen: begeleiding in het eerste jaar na uitstroom. Dat is terecht. Het mbo speelt een sleutelrol in het leven van honderdduizenden jongeren, maar dan moeten we ook zeker weten dat het geld op de juiste plek terechtkomt en niet verdwijnt in de lumpsum. Als D66 willen we daarom dat de minister zich committeert aan duidelijke doelen en waarborgen. Hoeveel begeleiding verwachten we van instellingen? Hoe wordt daarop gestuurd? Hoeveel jongeren meer gaan we concreet aan een baan helpen? En hoe wordt zichtbaar gemaakt dat het geld daadwerkelijk bij de begeleiding terechtkomt? Graag een reactie hierop.

Het kan niet zo zijn dat het ministerie structureel geld uittrekt voor begeleiding maar we aan het eind van het jaar niet weten of die begeleiding ook echt bij jongeren terechtkomt. We vragen de minister daarom om concrete indicatoren. Denk aan het aantal contactmomenten met uitgestroomde studenten, het aantal jongeren dat succesvol wordt doorgeleid naar werk of vervolgonderwijs, en de mate waarin scholen samenwerken met gemeenten en Doorstroompunten. Alleen dan kunnen we vaststellen of deze wet ook werkelijk effect sorteert.

Voorzitter. De AOb, de vakbond van onderwijspersoneel, heeft ons een belangrijke boodschap meegegeven. Zij ondersteunen de intentie van deze wet maar waarschuwen voor de uitvoering. De werkdruk op mbo-docenten is al hoog en hiermee worden er weer nieuwe taken toegevoegd, zonder overleg, zonder betrokkenheid.

Voorzitter. Deze week maken we plannen om de basis van het onderwijs op orde te brengen, zodat elk kind van school gaat en goed kan lezen en schrijven, zodat leraren zich kunnen bezighouden met het geven van geweldige lessen, omdat het onderwijs ook weer niet alles kan oplossen, hoe graag we dat ook willen. Deze wet legt wederom verantwoordelijkheden neer bij mbo-instellingen, praktijkonderwijsscholen en het voortgezet speciaal onderwijs, verantwoordelijkheden die uiteindelijk ook op het bordje van docenten terechtkomen.

Daarom vraag ik: wat gaat de minister doen om docenten te ontzien bij de nazorg en om te zorgen voor een evenwichtige verdeling van taken binnen de scholen? Gaat de minister werk maken van het terugdringen van niet-lesgevende taken van onderwijspersoneel? Het woord "docent" komt slechts vijf keer voor in de wet, tegenover 118 keer "mbo-instelling". Maar effectief onderwijsbeleid gaat niet alleen over instellingen die formeel verantwoordelijk zijn. Het zijn de docenten die dit beleid straks mogelijk moeten maken.

Als D66 vinden wij het vanzelfsprekend dat beleid dat het werk van onderwijspersoneel raakt, ook met hen wordt besproken. Daarom vragen wij de minister waarom vakverenigingen en bonden niet betrokken zijn geweest bij deze wet, bij wijze van de lerarentoets. Gaat de minister dat alsnog doen? Wil hij toezeggen dat zij bij de concrete invoering en evaluatie wel aan tafel zitten?

Eerder heb ik samen met collega Van Zanten een motie ingediend voor een lerarentoets voor nieuw beleid. Wat mij betreft gaat dat natuurlijk ook om deze leraren, want wetgeving die het werk van docenten raakt, verdient ook hun betrokkenheid. Dat is niet alleen goed voor het draagvlak maar ook voor de uitvoerbaarheid. Ziet de minister dat ook? Gaat hij ervoor zorgen dat zij daadwerkelijk hierbij worden betrokken?

Voorzitter. Jongeren verdienen niet alleen een diploma, maar ook perspectief. Deze wet is een belangrijke stap in die richting, maar dat perspectief vraagt om meer dan beleid alleen. Het vraagt om vertrouwen, om betrokkenheid en om uitvoering met oog voor de mensen om wie het gaat. D66 staat klaar om daaraan bij te dragen. Laten we er samen niet alleen voor zorgen dat deze wet goed is op papier, maar ook dat jongeren meer kans krijgen op het vinden van werk dat bij hen past, waarbij jongeren niet blijven hangen op harde termijnen en regels, waarbij ze niet alleen gehoord worden, maar ook gezien worden en waarbij ze niet alleen begeleid worden, maar ook echt verder komen. Dat is uiteindelijk waar het om draait: een samenleving waarin ieder kind, iedere jongere, de kans krijgt om mee te doen. Daar blijf ik mij iedere dag hard voor maken.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Krul namens de fractie van het CDA.

De heer Krul (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Voor het CDA is het belangrijk dat iedereen mee kan doen, iedereen op zijn eigen niveau. We weten hoe essentieel werken is voor jongeren met een beperking of een afstand tot de arbeidsmarkt, niet alleen als bron van inkomen, maar juist ook als bron van structuur, sociale verbinding en — misschien wel het allerbelangrijkste — eigenwaarde. Een plek in de samenleving waar je ertoe doet, waar je mee mag doen, dat is waar het om gaat. Het mooie daarbij is dat ieder mens zich zijn hele leven lang blijft ontwikkelen, nieuwe kansen ontdekt of op bepaalde momenten zichzelf opnieuw uitvindt. De een heeft daarbij net wat meer steun in de rug nodig dan de ander.

Gek genoeg hebben de politiek en de samenleving de neiging om die ontwikkeling soms kunstmatig op te knippen, zo ook als het gaat om jongvolwassenen met een ondersteuningsbehoefte, die van de ene op de andere dag anders benaderd worden omdat ze niet langer scholier zijn of volwassen zijn, dit terwijl juist voor deze groep niet rigide beleid, maar beleid dat meer aansluit op de context waarin iemand zich bevindt zo belangrijk is.

Net zoals heel veel collega's heb ik ook wat anekdotes meegenomen, maar ik hou het bij één. Ik had vorig jaar het genoegen om samen met een collega van de heer Ceder, Nico Drost, Rotterdamse ex-scholieren te ontmoeten. Wij ontmoetten ook Rushently. Rushently gaf aan dat hij een startkwalificatie had gehaald en dat hij daarna graag vervolgonderwijs wilde genieten. Helaas kwam hij daar niet echt mee, en na een halfjaar viel hij uit en kwam hij thuis te zitten. Het ging eigenlijk van kwaad tot erger: na een jaar, vertelde hij ons, lukte het hem eigenlijk niet eens meer om zichzelf goed te onderhouden. Het lukte niet meer om de koelkast gevuld te houden, op tijd uit zijn bed te komen … Hij was eigenlijk de structuur helemaal kwijt. Zijn school, die hem niet opgegeven had, en de gemeente Rotterdam wezen hem op de maatschappelijke diensttijd. Dat is zo'n prachtig traject. Hij had dat doorlopen. Niet alleen had hij daarmee zijn eigenwaarde teruggevonden, maar inmiddels had hij ook gewoon een mooie baan. Zo ziet u maar dat soms nou eenmaal dat kleine beetje extra aandacht nodig is om jongeren het gevoel te geven dat ze ertoe doen en om hun de kans te geven om écht mee te doen.

Voorzitter. Kortom, wij zijn blij met dit wetsvoorstel, dat de begeleiding naar werk structureel versterkt. Jongeren tot 27 jaar die extra hulp nodig hebben om een plek op de arbeidsmarkt te vinden, krijgen betere ondersteuning. Dat is hard nodig, want het huidige systeem gaat er te vaak van uit dat jongeren zelf hun weg vinden. Dat blijkt niet realistisch. Of, zoals mevrouw Rooderkerk net zo mooi zei: ontwikkeling laat zich niet altijd in kalenderjaren tekenen. Daarnaast is de weg naar het juiste loket of de juiste hulp voor heel veel jongeren simpelweg niet te vinden. Eerlijk gezegd begrijp ik dat wel. Er zijn zoveel loketten dat zelfs Kamerleden er soms in verdwalen.

Voorzitter. De maatregelen uit dit voorstel zijn een stap vooruit: Doorstroompunten, extra begeleiding vanuit het onderwijs, meer samenwerking tussen partijen en betere ondersteuning vanuit gemeenten. Maar zoals altijd zit de waarde van het beleid in de uitvoering. Daar hebben we een aantal vragen bij.

Ten eerste. Er wordt maatwerk beloofd. Wat bedoelen we daarmee precies? Heel veel departementen, zo ook de twee departementen die hier vanavond aanwezig zijn, gebruiken daar soms een andere invulling voor. We kennen bijvoorbeeld bij de Wmo, een andere wet, weer een hele andere invulling van de term "maatwerk" dan bij andere ministeries, namelijk "u moet het vooral zelf organiseren". Dat is voor jongeren met een beperking of zonder netwerk niet altijd haalbaar. Hoe gaan we maatwerk invullen en hoe gaan we ook outreachend werken?

Voorzitter. De begrippen "maatwerk" en "menselijke maat" worden steeds vaker met elkaar verward. Soms is maatwerk leveren niet nodig, maar kan je dat nog steeds met een menselijke maat brengen. Hoe borgen we dat mensen niet als nummer van loket naar loket of van hulpverlener naar hulpverlener worden gestuurd en dat juist de menselijke maat echt geborgd blijft?

Ten tweede. Wat als het vinden van werk nou niet lukt door andere problemen? Jongeren met schulden, psychische problemen, een zorgvraag of een verslaving die maandenlang op een wachtlijst staan, hebben namelijk eerst andere hulp nodig. Hoe voorkomt de minister dat deze jongeren opnieuw uit beeld verdwijnen vanwege die andere problematiek? Is de ondersteuning in het sociaal domein hier wel op ingericht? Hoe wordt nazorg vanuit het voortgezet onderwijs hierbij betrokken?

Het CDA wil ook weten hoe de verbinding wordt gelegd met bestaande expertise. Hoe worden regionale werkcentra of sociale ontwikkelbedrijven en de banenafspraak hier goed bij betrokken? Juist daar zit de kennis om jongeren naar werk te kunnen begeleiden. Ook niet onbelangrijk: wie neemt daar nou precies regie op? De regio's zijn verschillend en de samenwerking verloopt niet overal goed. De Raad van State vraagt terecht of de indeling van regio's niet juist belemmerend werkt. Hoe ziet het kabinet dat? Dat is voor ons een gemiste kans. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om ook jongeren uit het hbo en het wo te ondersteunen. Dat is een zogeheten kan-bepaling. Waarom is daarvoor gekozen? Ja, deze jongeren vinden misschien sneller hun weg, maar juist daarom zou het fijn zijn als er ook voor hen een laagdrempelig vangnet is dat overal hetzelfde geregeld is. Is de minister niet bang dat deze groep, hoe klein ook, in bepaalde regio's straks vergeten wordt?

Tot slot, voorzitter; ik ga mijn tien minuten niet volpraten. In de nota van wijziging krijgen het vso en praktijkscholen de taak om hun oud-leerlingen ook in het tweede jaar na uitstroom te begeleiden. Dat vinden wij goed nieuws, want de scholen kennen die jongeren en weten waar ze behoefte aan hebben. Maar dit wordt betaald door een deel van het budget voor de Doorstroompunten over te hevelen. Hoe hebben we dat bedrag precies bepaald? Is dit voldoende budget om de Doorstroompunten goed te laten functioneren? Of zou het zo kunnen zijn dat er meer nodig is?

Voorzitter. Ik heb het al gezegd: het CDA steunt de doelen van deze wet. We willen jongeren perspectief geven op werk, op zelfstandigheid en op het volwaardig mee kunnen doen. Dat lukt alleen als we alle onderdelen op orde hebben: begeleiding, samenwerking, maatwerk en continuïteit. Alleen dan voorkomen we dat jongeren tussen wal en schip vallen. Daar zullen wij dit kabinet, ook demissionair, aan houden.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot van de zijde van de Kamer de heer Soepboer, fractie Nieuw Sociaal Contract.

De heer Soepboer (NSC):
Dank, voorzitter. We bespreken vandaag een hele belangrijke stap. Ik ben de afgelopen anderhalf jaar, want zo lang heeft het geduurd, bij ontzettend veel scholen langs geweest, ook ontzettend veel praktijkscholen omdat ik het gewoon ongelofelijk gaaf onderwijs vind. We hebben over heel veel dingen gepraat. Een van de dingen die steeds terugkwamen en waar ik me eigenlijk al vanaf het begin voor heb ingezet, is de tweejarige nazorg, die vandaag gelukkig eindelijk ook in deze wet besloten ligt. Daar ben ik ongelofelijk blij mee. Ik weet dat andere collega's daar ook hard voor gevochten hebben, maar ik vind het een feest om daar vandaag over te mogen praten bij deze Wet van school naar duurzaam werk. Ik ben erg blij dat die invulling na al het harde werken er eindelijk komt. Ik heb een kleine vraag, want er is al een beetje aan de financiën gerefereerd. Mijn vraag die resteert voor de minister, is: schat hij in dat het voldoende zal zijn voor alles wat er moet gebeuren in dat tweede jaar? Scholen deden die extra taak trouwens al heel vaak uit zichzelf, omdat ze heel erg gedreven zijn en met die leerlingen bezig zijn. Ze deden dat vaak al uit zichzelf. Nu ligt dat in deze wet besloten en wordt dat ook gefaciliteerd. Mijn vraag is: verwacht de minister dat dat op termijn voldoende zal zijn?

Aan de ene kant zijn we heel erg blij dat deze wet onder andere die nazorg regelt. Tegelijkertijd moeten we ook een heel klein beetje kritisch zijn, want de andere kant van deze wet is natuurlijk dat er wel weer iets op het bordje van de scholen terechtkomt: scholen en ook docenten die al heel erg die werkdruk ervaren. Dus mijn vraag zit eigenlijk ook een beetje aan de uitvoerbaarheidskant van dit wetsvoorstel in de praktijk. Er is vandaag al vaker aan gerefereerd, met name aan de voor die scholen zelf zware administratieve lasten die op dit moment dus al door scholen en het personeel worden gevoeld.

Voorzitter. Scholen krijgen met deze wet een grotere rol in het begeleiden van die leerlingen. Dat deden ze dus al, maar voor veel scholen komt er ook iets bij. Wij hebben het idee: zo'n wet moet wel realistisch zijn. Er moet ook duidelijk zijn wat er dan precies van een school wordt verwacht, zeker als we zien dat die scholen kampen met personeelstekorten en toenemende eisen van buitenaf. Iedere regeling die op hun bord belandt, moet dus wel uitvoerbaar en proportioneel zijn. Eigenlijk zou ik tegen de minister en staatssecretaris willen zeggen: eigenlijk moet er ook wat af voor alles wat je erbij doet, want anders stapelt het zich maar op. We maken ons daar ernstige zorgen over.

Deze wet introduceert verplichtingen op het gebied van begeleiding, monitoring en samenwerking, bijvoorbeeld samenwerking met gemeenten en werkgevers. Op zich is die samenwerking begrijpelijk, maar we moeten er ook voor waken dat het in de uitvoering niet verzandt in papieren verantwoordingsprocessen, zeker niet — daar zit ook een zorg van ons — als van tevoren niet geheel duidelijk is wat er van scholen wordt verwacht. We hebben net een rapport gezien: hoeveel tijd mag het kosten? Daarin wordt duidelijk gezegd: scholen doen vaak extra dingen omdat ze niet precies weten wat er van hen wordt verwacht. Daar zit een serieuze angst van ons. Hoe kunnen we er nou voor zorgen dat die scholen wel weten wat er van ze wordt verwacht? Hoe kunnen we zo concreet mogelijk worden?

Voorzitter. We hebben de minister gevraagd, ook in de schriftelijke ronde, op welke manieren ervoor wordt gezorgd dat deze wet geen onnodige extra bureaucratie met zich meebrengt. Uit de antwoorden blijkt dat daar op sommige punten onvoldoende naar is gekeken. Hoe zorgen we er nou voor dat de school geen regietaak krijgt zonder daar ook voldoende ondersteuning en capaciteit tegenover te laten staan? Hoe zorgen we ervoor dat er geen wettelijke taak bij komt zonder dat voldoende duidelijk is wat de overheid precies van hen verwacht? We overwegen daarover een motie.

We hebben straks ook twee amendementen die ik aan de minister en de staatssecretaris voor wil leggen. In die motie verzoeken we ... Zullen we verzoeken, moet ik zeggen, want de motie moet natuurlijk nog ingediend worden. In die motie verzoeken we de regering te komen tot een handreiking voor scholen die duidelijkheid verschaft over wat er in administratief opzicht van hen wordt verwacht. Misschien kan de minister daar straks in zijn eerste termijn al naar verwijzen en iets over zeggen.

Voorzitter. Dan de kern van de wet, namelijk jongeren helpen aan duurzaam werk. Het uitgangspunt is dat begeleiding niet stopt bij het verlaten van de school. Dat vinden wij ongelofelijk belangrijk. Dat is essentieel. Juist in de overgang van school naar werk vallen nog te veel jongeren tussen wal en schip. We horen te vaak verhalen van leerlingen die na het behalen van hun startkwalificatie bijvoorbeeld alsnog tussen een uitkering en een tijdelijke baan blijven hangen, zonder echte perspectieven. Daarom is het goed dat deze wet inzet op doorlopende begeleiding, maar wie is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor? Hoe zorgen we ervoor dat oud-leerlingen niet vergeten worden zodra ze het schoolgebouw verlaten hebben? Hoe zorgen we ervoor dat net als op veel plaatsen het geval is, bijvoorbeeld bij vve, mensen niet naar elkaar gaan wijzen en verantwoordelijkheden afschuiven? De opdracht om de overgang naar werk echt te organiseren, samen met de scholen, werkgevers en andere partners, moet zo concreet mogelijk zijn.

We hebben dus twee amendementen. Eén daarvan is al ingediend. De andere hebben we in overweging. Ik wil dus aan de minister en staatssecretaris vragen wat zij ervan vinden. Met het eerste amendement willen we regelen dat de regering bij het opstellen van een AMvB in elk geval over enkele kernelementen, zoals het aantal contactmomenten, maatregelen vastlegt. Daarmee willen we dus de duidelijkheid vooraf vergroten. We willen geen extra taken voor de school; we willen de duidelijkheid vergroten. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Met het tweede amendement, dat reeds is ingediend, willen we voorkomen dat jongeren die in het eerste jaar na diplomering niet op het aanbod van een school zijn ingegaan, als ze in het tweede jaar de behoefte krijgen om dat te doen, buiten de boot vallen. Denk bijvoorbeeld aan een jongere die in het trampolinespringpark van mevrouw Rooderkerk is gaan werken en na het eerste jaar het aanbod heeft afgeslagen, maar nu toch denkt: wat moet ik nu eigenlijk? Dan willen we dus dat er in het tweede jaar nog een keer proactief zo'n zelfde aanbod komt. De vraag is hoe hij daarnaar kijkt.

Wij hebben nog wel een vraag aan de minister. Het begint een beetje te lijken op een spinnenweb van samenwerkingsverbanden, regio's, onderwijsregio's en noem het allemaal maar op. Dat blijkt ook uit een brief van de VNG. Het brengt allemaal opdrachten en tijd met zich mee. Leidt het niet allemaal te veel af van de kerntaak van het onderwijs? Overigens hoort begeleiding daar ook gewoon bij: laten we daar heel duidelijk in zijn. Maar met die samenwerking eromheen, die regio's en alles wat dan wel of niet overlapt, wordt het een klein beetje een ondoorzichtig spinnenweb. Denk bijvoorbeeld ook aan die onderwijsregio's. We hebben er hartstochtelijk voor gepleit om de onderwijsregio's af te schaffen en terug te brengen tot een stimuleringsregeling. Er zit gewoon geld in van scholen. Geef dat geld nou terug aan die scholen, zorg dat dat naar het primaire proces gaat en stop daarmee. En dan krijgen we een soort brief van de staatssecretaris — ik wil er vandaag niet al te lang over praten want ze is hier niet, dus dat komt nog een keer terug — waarvan ik een beetje het idee had dat die door ChatGPT was gemaakt met de volgende opdracht. Schrijf een brief aan Soepboer waarin wordt gezegd: we voeren uw motie uit, terwijl we 'm eigenlijk niet uitvoeren. Dat is een beetje de smaak die ik kreeg toen ik die brief las. We gaan het er dus nog over hebben, maar dat is nu typisch zo'n voorbeeld waarvan ik denk: we tuigen van alles op zonder dat we ons afvragen wat eraf kan. Volgens ons kunnen die onderwijsregio's er gewoon af en kunnen scholen gewoon blijven samenwerken. Geld gaat terug naar de scholen en naar een lean-and-mean stimuleringsfonds.

De voorzitter:
Meneer Soepboer, komt u voorzichtig tot een afronding? Want ook daar kan wel wat vanaf.

De heer Soepboer (NSC):
Ja, maar het is wetgeving, voorzitter.

De voorzitter:
Zeker. Maar u heeft ons een indicatieve tijd opgegeven waar we rekening mee houden. Ik wil u dus toch vragen om af te ronden.

De heer Soepboer (NSC):
Dat is waar. Ik ga mijn best doen.

De voorzitter:
Heel goed.

De heer Soepboer (NSC):
Ik kan u verheugen. Ik ben er echt bijna doorheen. Maar dat was wel een serieuze vraag. Daarna rond ik inderdaad af. Dus hoe kijkt u naar al die samenwerkingsverbanden en onderwijsregio's? Hier zit dan ook weer zo'n verplichte samenwerkingscomponent in. De VNG schrijft er ook over. Hoe kijkt u daarnaar? Hoe rijmt u dat? Kan er wat af? Moet er misschien ook wat af? Ik denk van wel. Maar hoe kijken de staatssecretaris en de minister daarnaar?

Tot slot, voorzitter. Kijk eens aan. We willen nogmaals, nog één keer, de laatste keer onderstrepen dat het doel van deze wet, namelijk jongeren duurzaam op weg helpen naar werk, belangrijk is en breed gedragen wordt. Daar staan wij helemaal achter. Maar goede bedoelingen alleen zijn niet genoeg. We moeten ervoor zorgen dat scholen deze rol ook daadwerkelijk in de praktijk kunnen vervullen zonder overbelast te raken. We moeten ervoor zorgen dat er voldoende ondersteuning is, een duidelijke taakverdeling komt en een duidelijke verwachting uit wordt gesproken en dat het uitvoerbaar is in de praktijk. Dan zijn onze leerlingen namelijk het allerbest geholpen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik schors de vergadering tot 20.10 uur. Ik zeg daarbij tegen de bewindspersonen dat een inleiding wordt gewaardeerd, maar niet per se noodzakelijk wordt geacht. We kunnen ons goed tot de beantwoording van de vragen van de leden van de Kamer beperken.

De vergadering wordt van 19.47 uur tot 20.10 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering, maar ik zie vooralsnog alleen de staatssecretaris, dus dan zal de minister nog in aantocht zijn. Ik schors even en dan heropen ik over enkele ogenblikken weer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de beantwoording van de zijde van het kabinet van de in de Kamer ingediende vragen en de reactie op het gevoerde debat. Het woord is aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Bruins:
Voorzitter. Laat ik beginnen met de Kamer te bedanken, want ik ben heel blij dat de behandeling van dit wetsvoorstel vandaag kan plaatsvinden. We willen namelijk dat het per 1 januari 2026 kan ingaan. Het is een bijzondere week en een bijzondere dag. U heeft als Kamer ook bijzondere gasten ontvangen vandaag. Deze week gebeurt er van alles in ons land en toch hebt u besloten om vanavond dit debat te willen voeren, zodat dit wetsvoorstel op tijd kan ingaan en zodat we de jongeren die aan de kant staan, kunnen helpen om van school naar duurzaam werk te komen. Dat toont de betrokkenheid van uw leden, voorzitter. Die werd ook getoond door de vele voorbeelden die uw leden noemden. Het laat de persoonlijke betrokkenheid zien en dat is mooi.

Met dit wetsvoorstel zorgen we ervoor dat scholen, gemeenten en Doorstroompunten de handen ineenslaan, zodat deze kwetsbare jongeren ook echt de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Gezegd moet worden dat dit wetsvoorstel er niet zou zijn geweest zonder de volhardende inzet van enkele Kamerleden en oud-Kamerleden. In het bijzonder wil ik noemen Peter Kwint, Zihni Özdil en mevrouw Westerveld, die hier aanwezig is. Zij hebben aan de basis gestaan van dit wetsvoorstel en zij zetten zich, net zoals de andere collega's, iedere dag in voor een betere toekomst voor jongeren die een extra steuntje in de rug kunnen gebruiken. Dit laat zien dat politiek langetermijnwerk is, maar dat als je doorzet, het zomaar zou kunnen gebeuren. Dat is mooi.

Daar staan we dan. We richten ons op de jongeren die onze hulp het hardst nodig hebben. Ik voel daarvoor een grote verantwoordelijkheid. Ik merk dat scholen, Doorstroompunten, gemeenten en uw Kamerleden die ook voelen. We zijn het niet alleen aan deze jongeren verplicht het beter te doen dan nu, maar ook aan onze bedrijven. Ook onze bedrijven staan namelijk te springen om goed opgeleide vakmensen. Het kan gewoon niet zo zijn dat meer dan 100.000 jongeren in Nederland niet meedoen. We hebben iedereen nodig. Ik ben dus blij dat ik samen met de staatssecretaris van SZW in uw Kamer mag zijn om dat te bereiken.

Voorzitter. Er zijn vanavond een aantal vragen gesteld. Die wil ik graag met u doorlopen.

De voorzitter:
Heeft u de beantwoording in een aantal blokjes verdeeld?

Minister Bruins:
Ja, ik heb blokjes. Het eerste gaat over de aanvullende loopbaanbegeleiding. Het tweede blokje — dat mapje is zo dun dat het nauwelijks een blokje mag heten — gaat over regionale samenwerking, en dan is er nog een blokje overig.

Voorzitter, ten eerste. Zowel mevrouw Westerveld als de heer Ceder vroeg naar de dekking van de €750.000 die van de Doorstroompunten af is gehaald. Die is gegaan naar het tweede jaar begeleiding in pr.o. en vso. Doordat we pr.o.- en vso-scholen de kans geven om twee jaar nazorg te bieden, ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van deze jongeren in die tijd nog primair bij de school waar ze eerst op zaten. Ik heb in gesprekken met deze scholen gemerkt dat ze deze taak zeer serieus nemen. Logischerwijs is het dan ook zo dat het Doorstroompunt in dat tweede jaar dus ook minder hoeft te doen. Er is goed berekend om hoeveel leerlingen en hoeveel werk het zou gaan. Dat is verplaatst in de begroting voor dit wetsvoorstel. Het Doorstroompunt heeft voldoende budget om zijn wettelijke taken uit te voeren. Het totale budget voor de Doorstroompunten wordt namelijk opgehoogd van 47 miljoen naar 65 miljoen. Een alternatieve dekking acht ik dan ook niet nodig.

Mevrouw Westerveld vroeg mij ook hoe ik de loopbaanbegeleiding op roc's ga verbeteren en hoe ik ga zorgen voor een professionaliseringsslag. Ook op de instellingen zelf is het natuurlijk nodig dat de lob goed verloopt. Ik ben het met mevrouw Westerveld eens dat dat beter kan. Daarom hebben we in 2024 ook de Werkagenda mbo gestart. Het versterken van lob, van loopbaanbegeleiding, is daarvan een belangrijk onderdeel. Dat wordt geïmplementeerd op roc's. Jaarlijks wordt 32 miljoen euro geïnvesteerd in betere loopbaanbegeleiding, voor extra fte's, professionalisering van docenten en begeleiding bij keuzes. We monitoren de uitvoering van de werkagenda actief.

Mevrouw Rooderkerk en mevrouw Westerveld vroegen mij allebei hoe we er nou voor gaan zorgen dat dit voor docenten niet als een extra taak voelt. Ik vind dat een hele goede vraag en ook een hele belangrijke vraag. Aanvullende loopbaanbegeleiding is geen extra taak voor docenten. Vaak wordt de begeleiding naar werk door speciaal daarvoor aangestelde loopbaanbegeleiders uitgevoerd. Maar wie het ook uitvoert, voor alle elementen van dit wetsvoorstel is extra geld beschikbaar gekomen. Dat is structureel geld. Met de aanvullende loopbaanbegeleiding wordt de tijdelijke aanpak jeugdwerkloosheid, die telkens aan en uit stond, afhankelijk van hoe de pet van de arbeidsmarkt stond, nu structureel. De benodigde mensen zijn op dit moment veelal al werkzaam bij de scholen, maar het scheelt scholen regeldruk om niet meer met tijdelijke regelingen en contracten te werken, maar deze taak nu structureel aan te kunnen pakken. Daarom zijn er nu dus ook structurele middelen beschikbaar.

Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het personeel de extra taken kan uitvoeren? Is dit geen extra regeldruk? Dat vroeg mevrouw Westerveld mij ook. Eigenlijk is het antwoord hetzelfde als dat op de vorige vraag. Daarnaast kan ik zeggen dat we samen met Ingrado, de MBO Raad en de sectorraden voor pr.o. en GO zorgen voor een ontwikkelaanbod voor begeleiders en dat we scholen en gemeenten faciliteren in het uitvoeren van deze taak.

Ik hoorde sommigen van u ook vragen of we de vakbonden wel hebben betrokken en of we ze ook gaan betrekken, onder andere bij de evaluatie, specifiek met betrekking tot werkdruk. We willen bij de evaluatie goed kijken of het wetsvoorstel goed uitvoerbaar is en wat de effecten zijn voor scholen. Het is natuurlijk akkoord om bij deze evaluatie ook te kijken naar de werkdruk. Hier zal ik de vakbonden bij betrekken.

Hoe is bij deze begeleiding de inspraak geregeld voor de vertegenwoordiging van ouders en begeleiders? De studentenraad heeft instemmingsrecht. Het aanbod van aanvullende loopbaanbegeleiding moet opgenomen worden in het studentenstatuut. Docenten en begeleiders hebben ook zeggenschap in de ondernemingsraad, via instemmingsrecht op het beleid voor aanvullende loopbaanbegeleiding. Er staan structurele middelen tegenover de taak.

Er is veel gepraat over de menselijke maat, de harde grens van een of twee jaar nazorg en de leeftijdsgrens van 27 jaar. Laat ik beginnen met zeggen dat elke grens arbitrair is, maar je moet wel ergens een grens trekken. De taak van de school moet afgebakend worden, want de kerntaak van een school is en blijft het geven van onderwijs. Daarom is in dit wetsvoorstel geregeld dat gemeenten de ondersteuning daarna voort kunnen zetten. De Participatiewet biedt hun hiervoor meer mogelijkheden. De overdracht vindt plaats op een moment dat past bij de jongere, en met dit wetsvoorstel wordt dat een warme overdracht. De gemeente kan al tijdens de onderwijstijd worden betrokken en het onderwijs kan ook betrokken blijven nadat jongeren de school hebben verlaten. Dat is de warme overdracht; dat is de overlap die we nu creëren. Ik heb de amendementen over de hardheid en de flexibiliteit die uw leden daarin willen aanbrengen gezien. Daar zal ik bij de behandeling van de amendementen ruim op terugkomen.

Dan vroeg de heer Krul: is de minister niet bang dat deze jongeren tussen wal en schip vallen en onvoldoende begeleiding ontvangen? Dat gaat over het hbo en het wo. Daar is ook naar gevraagd door de heer Oostenbrink en mevrouw Westerveld. In het kader van studentenwelzijn, en met de ondersteuning van het ECIO aan instellingen, is er juist veel aandacht voor deze doelgroep binnen het hbo en het wo. Ik ben er dus niet bang voor dat die jongeren tussen wal en schip vallen. Ook biedt het wetsvoorstel gemeenten de mogelijkheid om studenten al tijdens hun studie in het hbo en het wo te ondersteunen. Het is ook mogelijk om een warme overdracht vanuit het onderwijs te organiseren. Waar we wel oog voor moeten hebben, is dat hogescholen en universiteiten zich fundamenteel anders verhouden tot hun studenten dan mbo-instellingen. In het hbo en het wo wordt de zelfstandigheid van studenten als uitgangspunt genomen, ook in de stap naar de arbeidsmarkt.

De heer Soepboer vroeg mij: is er voldoende geld? Daarop kan ik met een gerust hart antwoorden: nee, meneer Soepboer, er is nooit genoeg geld in het onderwijs. Toch kan ik zeggen dat ik wel inschat dat er voldoende geld is om die hele belangrijke stap nu echt te maken. Dit is gebaseerd op het ibo over jongeren op de arbeidsmarkt. Scholen voeren de taak nu al uit via de nazorgregeling. Zij ervaren geen financiële knelpunten. We hebben gezien dat dit tot nu toe altijd met tijdelijke regelingen en tijdelijk geld werd geregeld. Wij gaan het nu structureel regelen met structureel geld. Hiervoor is in het mbo bijvoorbeeld 20 miljoen beschikbaar. De instellingen geven aan dat ze daarmee kunnen doen wat ze willen doen.

Tenslotte werd mij in dit blokje door de heer Soepboer gevraagd naar een handreiking voor scholen over wat er precies van hen wordt verwacht. Een handreiking over aanvullende loopbaanbegeleiding voor scholen kan ik aan hem toezeggen.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van blokje één. Ik zag eerst mevrouw Westerveld opstaan, daarna de heer Soepboer. In deze termijn wil ik zes interrupties toestaan. Gaat uw gang, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik kijk even bedenkelijk wat betreft de zes interrupties, maar we gaan kijken hoever we komen. Ik zou de minister willen vragen waar die €750.000 precies op is gebaseerd. In zijn antwoord gaf hij net aan dat dat geld weggehaald kon worden bij de Doorstroompunten, omdat hij verwacht dat er minder leerlingen uit het praktijkonderwijs en het vso naar zo'n Doorstroompunt zullen stappen. Maar wat is de onderbouwing hiervoor? Hoeveel minder jongeren zijn dit? Wat zit er achter dit bedrag?

Minister Bruins:
Dit is eigenlijk naar rato van het aantal leerlingen waar het om gaat. Ik zeg even uit mijn hoofd: 18.000 pr.o.-leerlingen en 450.000 mbo-studenten. We hebben gekeken naar het aantal vroegtijdig schoolverlaters en naar het aantal studenten en leerlingen dat ondersteuning nodig heeft. Naar rato van het aantal is dit bedrag bepaald. Uiteindelijk zijn we op €750.000 uitgekomen. Omdat er tegelijkertijd 18 miljoen extra gaat naar de Doorstroompunten vind ik het verantwoord om die 0,75 miljoen te verschuiven en vind ik het niet nodig om daar een alternatieve dekking voor te zoeken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
En wordt dan op de een of andere manier gemonitord of dit geld echt niet gaat zorgen voor problemen? We vinden allemaal dat Doorstroompunten goed werk doen. Ik heb dat zelf ook ervaren toen ik gemeenteraadslid was. Dan zie je hoe belangrijk het is dat jongeren worden gemonitord, dat er begeleiding komt en dat jongeren actief worden opgezocht als je verwacht dat ze begeleiding of hulp nodig hebben. Dat voorkomt natuurlijk ook op latere leeftijd veel ellende bij jongeren zelf, maar het voorkomt ook eventuele latere kosten. We weten immers allemaal wat het kost als iemand niet kan meedoen en in zijn, haar of hun leven afhankelijk is van een bijstandsuitkering. Ik zou dus denken: laten we alsjeblieft voorkomen dat Doorstroompunten in de problemen komen hierdoor. Hoe wordt dat gemonitord?

Minister Bruins:
Ten eerste: alle regio's maken een plan voor hun regio over hoe ze gaan samenwerken, wie wat doet en welke aantallen zij zichzelf als indicatoren opleggen. Daarbij geven we als overheid juist ruimte voor maatwerk. De heer Krul vroeg wat ik daaronder versta. Daar versta ik echt onder dat we het aan de professionals op de werkvloer laten om te bekijken welke student en welke leerling welke ondersteuning nodig heeft en hoe intensief die moet zijn. Vervolgens wordt er geëvalueerd en gemonitord. Er wordt telkens gekeken naar die indicatoren en de plannen die geschreven worden. Halen we inderdaad de doelen die de regio's zichzelf stellen? Dit wordt voortdurend gemonitord en dat is ook deel van het plan.

De voorzitter:
Dan het tweede blokje. Nee, de heer Soepboer nog.

De heer Soepboer (NSC):
Ik heb vriendelijk mijn beurt afgewacht, voorzitter.

De voorzitter:
Zeker. Ik dacht dat u misschien dezelfde vraag had, maar dat bleek niet het geval.

De heer Soepboer (NSC):
Nee, ik heb een hele andere vraag. Twee vragen zelfs! Ik begin met een vraag over geld. Ik ben heel blij om te horen dat de minister zegt te verwachten dat het geld dat is gereserveerd voor nazorg voldoende zal zijn. We hebben een amendement ingediend voor een evaluatie na drie jaar. Is dit iets wat u in zo'n evaluatie mee kunt nemen? Gaat u dan bekijken of het inderdaad dekkend is, ook al verwacht u dat het genoeg zal zijn?

Minister Bruins:
Ik zei al gekscherend, maar natuurlijk ook serieus dat er nooit genoeg geld is. Die plannen worden geschreven, daar horen indicatoren bij en daar hoort ook geld bij. Meer geld is niet altijd een oplossing, maar uit de plannen en de evaluatie zal wel heel duidelijk blijken of men kan doen wat men nodig acht. Dat kan telkens bij de evaluatie, en ook bij de evaluatie van de wet, ter sprake komen.

De heer Soepboer (NSC):
Ik ben het met u eens dat meer geld niet altijd de oplossing is, maar heel veel scholen deden dit al uit hun eigen zak; ouwe-jongens-krentenbrood. Dan is het goed dat, nu het geregeld is, er ook passend geld bij is.

Dan kom ik op mijn tweede vraag. Die gaat over de handreiking waarover de minister net min of meer een toezegging deed. Ik ben alsnog voornemens om daar een motie over in te dienen met als doel dat iets meer te specificeren, maar ik zie dit alvast als een soort "oordeel Kamer" van tevoren. Daar ben ik heel blij mee, minister. De vraag die in die motie zal zitten, is wanneer die handreiking komt. We willen die eigenlijk wel graag voor de inwerkingtreding van de wet zien. Lukt dat?

Minister Bruins:
Dat vind ik een ingewikkelde om zo à l'improviste te beantwoorden. Kijk, de echte expertise ligt in het veld en niet bij het ministerie. We willen nou juist dat er maatwerk kan worden geboden en dat we ruimte geven aan de professional. Ik denk dat het veld, wanneer dat bij elkaar komt, die handreiking het beste kan schrijven en dat niet mijn beleidsambtenaren in de toren die gaan schrijven. Ik denk dus ook wel dat we het veld zelf daarbij nodig hebben. Het is eigenlijk het uitwisselen van best practices. Daar nu een termijn aan hangen, lijkt mij dus riskant.

De heer Soepboer (NSC):
Ik begrijp dat u het veld daarbij nodig heeft. Desalniettemin bestaat er natuurlijk wel vaak een misvatting over wat een school denkt wat er van hem wordt verwacht ten opzichte van wat er daadwerkelijk van hem wordt verwacht. In die zin zou het natuurlijk wel heel goed zijn om in zo'n handreiking heel duidelijk uiteen te zetten wat precies de verwachting is die voortvloeit uit deze wet.

Minister Bruins:
Ik wil aan de heer Soepboer toezeggen dat we dat zo snel mogelijk doen. Ik weet dus niet of dat lukt voor 1 januari, maar dan proberen we dat op z'n minst zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van de wet te leveren. Daarbij zeg ik nogmaals: ik vind dat het veld hier aan zet is, want dat bestaat uit de professionals en die weten wat er werkt en wat er niet werkt.

De voorzitter:
We gaan naar de regionale samenwerking.

Minister Bruins:
Voorzitter. Ik zei al: dat is een blokje dat haast geen blokje mag heten. Ik heb over het thema regionale samenwerking twee vragen kunnen identificeren.

De eerste gaat over de indeling van de regio's. Meerderen van uw leden hebben daarover gesproken. Wij hebben daar natuurlijk met de regio's over gesproken. Daaruit krijgen we op dit moment de indicatie dat er nu geen behoefte is aan een door het Rijk opgelegde wijziging van de regio-indeling. Dit blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie en van dat van de staatssecretaris. De regio-indeling is voor regio's vaak geen belemmering om samen te werken, ook niet over grenzen heen. Maar regio's die dit toch willen, kunnen het bij mij aangeven als ze de regio-indeling willen aanpassen en dan doen we dat, zodat die bijvoorbeeld beter zou aansluiten op de arbeidsmarktregio's, als dat de wens is.

Verder vroeg mevrouw Rooderkerk naar duidelijke doelen en waarborgen waarop gestuurd wordt. Ik zei al: er komen regionale plannen waarin de doelen worden opgesteld. Het is belangrijk om daarbij te stellen dat dit natuurlijk wel op moet tellen tot de landelijk gestelde doelen, bijvoorbeeld voor het aantal vsv-leerlingen. Voor vsv hebben we landelijke doelen, dus de plannen van de regio's moeten dan ook optellen tot het landelijke doel. Het beschikbare budget voor het regionale programma moet hierop ingezet worden. Om regio's te helpen bij het halen van de doelen zal ik jaarlijks de cijfers over vsv publiceren. Ook ontwikkel ik een dashboard over de jongeren die geen onderwijs volgen en niet werken. Dit zit allemaal in de monitoringscyclus, zoals ik ook bij het vorige blokje aan uw leden vertelde.

Dat is het blokje regionaal.

De voorzitter:
Dat leidt toch tot een interruptie van mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Die rapportages over vsv zijn er natuurlijk al. Mijn vraag is de volgende. De minister zegt dat hij afdoende budget heeft om genoeg jongeren te begeleiden naar werk, maar hij wil nog niet aangeven wat dat dan in moet houden, want dat moeten de regionale samenwerkingen bedenken. Dat rijmt niet helemaal met elkaar, dus waar stuurt hij op? Hoeveel begeleiding krijgen jongeren? Wat is zijn beeld daarbij? Op basis waarvan is vervolgens dat geld vrijgemaakt?

Minister Bruins:
Mevrouw Rooderkerk vroeg ook in haar termijn naar concrete indicatoren; eigenlijk gaat dit daarover. Ik ben het met mevrouw Rooderkerk eens dat het belangrijk is om te monitoren of de wet inderdaad tot goede resultaten zal leiden. Ik vind het van belang dat we vooral inzicht hebben in de maatschappelijke effecten. Ik noemde al het vsv-dashboard. Dat bestaat inderdaad al. Het aantal uitvallers dat een jaar later weer in het onderwijs zit, is ook zo'n indicator. Daarnaast komt dus in het najaar een aanvullende indicator op het dashboard beschikbaar. Die laat zien welke jongeren geen werk hebben en ook geen opleiding volgen. Dat gaat partners helpen om jongeren van school naar duurzaam werk te begeleiden. Dit is een aantal indicatoren die dus met regelmaat opgeleverd gaan worden, zodat we tijdens de rit kunnen monitoren of we het goed doen en of de maatregelen die we nemen effectief zijn.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat zijn indicatoren, maar er moet natuurlijk ook een aantal aan hangen. Als je geen doel hebt, weet je niet waar je op kunt schieten, zeg ik altijd maar. Hoeveel vroegtijdige schoolverlaters, vsv'ers, zijn er nu en op hoeveel wil de minister uitkomen door invoering van deze wet?

Minister Bruins:
Het landelijke doel voor het aantal vsv'ers is 18.000, zeg ik tegen mevrouw Rooderkerk. Dat doel blijft staan. Wanneer we de regionale plannen optellen, moeten we uiteindelijk op die 18.000 uitkomen. Dat is een heel concreet doel, dat we landelijk met elkaar hebben vastgesteld.

De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk voor haar derde interruptie.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het doel zou natuurlijk eigenlijk nul moeten zijn. Ik denk dat de minister dat met mij eens is. Als hij 18.000 zegt, dan geeft hij aan dat dit nu niet lukt en dat we daar met deze wet dichterbij hopen te komen. Maar wanneer dan? Zitten we daar dan volgend jaar of het jaar daarna aan? Er zit natuurlijk ook een mate van ... Je hoopt dat het steeds beter gaat, kan ik me zo voorstellen. Dat aantal moet dus niet een soort plateau zijn waar we naartoe werken. Ik probeer de hele tijd hierover door te vragen, omdat het nodig is dat we daar met z'n allen wel keihard achteraan gaan. Want anders gebeurt het niet.

Minister Bruins:
Ja. Ik denk dat mevrouw Rooderkerk ook weet dat 18.000 best een heel ambitieus getal is. Nul lijkt me onmogelijk te zijn. Dat zou prachtig zijn, maar dat zal not in my lifetime lukken. 18.000 is heel, heel ambitieus. Daar ligt een aangenomen motie van de Kamer onder. We gaan dit jaarlijks monitoren. Daar moet het aantal naartoe bewegen. We zullen bij iedere evaluatie ook bekijken of het snel genoeg gaat of niet en ons ook afvragen of er extra maatregelen nodig zijn. Die 18.000 blijven echter staan als hard doel.

De voorzitter:
We gaan naar het derde kopje: overig.

Minister Bruins:
Ja. Bij die 18.000 is het trouwens ook weer heel mooi om de naam van het vroegere Kamerlid El Yassini te noemen. Hij heeft zich altijd hard gemaakt voor deze prachtige doelgroep.

De voorzitter:
U kent uw klassiekers.

Minister Bruins:
Ja, dat is een bekende periode voor mij.

Voorzitter, ik kom bij het blokje overig, inderdaad. Mevrouw Martens-America vroeg: we gaan toch niet een nieuwe systeembenadering optuigen met veel bureaucratie? Ik ben het van harte eens met mevrouw Martens-America dat dat niet moet en mag gebeuren. Het gaat erom dat de maatregelen die we treffen, werken en dat we daarbij juist de ruimte geven aan de professionals. Dat betekent dat we niet een nieuw systeem gaan opbouwen. Dat wat af en aan met tijdelijke middelen in slechte economische tijden werd opgebouwd en dan weer werd afgebouwd, gaan we nu structureel maken. De mensen zijn er. Ze doen het. Maar we gaan het geld structureel maken en we gaan ervoor zorgen dat we de gaten tussen wal en schip die nog in het systeem zaten, met elkaar verbinden. We gaan ervoor zorgen dat iedere jongere de kans heeft om een warme overgang te vinden van school naar duurzaam werk. Ik verwacht dat de helderheid die deze wet biedt ten aanzien van die rolverdeling en die samenwerking juist gaat helpen om de bureaucratie terug te dringen, omdat het gaat over mensen die elkaar in de ogen kijken en die de jonge mensen bij naam kennen. Ik zal juist ook deze punten, dat het lean and mean blijft, dat professionals op de werkvloer de ruimte krijgen en dat het niet weer een nieuw systeem met nieuwe bestuurslagen gaat worden, expliciet evalueren bij de wetsevaluatie. Die toezegging doe ik graag aan mevrouw Martens-America.

Mevrouw Westerveld vroeg nog naar de prijsbijstelling voortgezet onderwijs en de dekking die daarvoor wordt gevonden via de suppletoire begroting. Ik heb u en de Eerste Kamer een brief gestuurd waarin ik een beroep doe op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet. Mevrouw Westerveld zei: dat vind ik eigenlijk geen correcte procedure. Het is natuurlijk absoluut mijn intentie om juist wel een correcte procedure te volgen, dus als mevrouw Westerveld zich niet voldoende geïnformeerd voelt, vind ik dat zeer spijtig. Ik zal ervoor zorgen dat vanavond nog een brief naar uw Kamer komt van de staatssecretaris van OCW en mij om ervoor te zorgen dat we alle helderheid en alle aanvullende informatie geven die nodig is, vanuit het belang dat we de noodzakelijke uitgaven aan het voortgezet onderwijs zo snel mogelijk kunnen doen. Men is bezig as we speak.

De heer Ceder had het over het aankomende debat over de suppletoire begroting en de bezuiniging op de onderwijskansenregeling. Politiek is keuzes maken. Die zijn niet altijd fijn en mooi, maar om de Voorjaarsnota sluitend te maken, is het wel nodig om die keuzes te maken. Dit kabinet heeft de keuze gemaakt om de onderwijskansenregeling in het voortgezet onderwijs af te schaffen ten behoeve van andere investeringen in de Voorjaarsnota, zoals investeringen in veiligheid en defensie. In totaal gaat er elk jaar 11 miljard euro naar het voortgezet onderwijs. Door de onderwijskansenregeling te schrappen gaat dat bedrag inderdaad naar beneden. Tegelijkertijd blijft dit kabinet investeren in kwetsbare groepen in het voortgezet onderwijs, zoals met de Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden, de Subsidieregeling School en Omgeving en de subsidieregeling voor schoolmaaltijden, waar we vorig jaar in de herfst uitgebreid over gesproken hebben en waar ook de oppositie een belangrijke rol in had. Met dit wetsvoorstel, waarmee we ons richten op een kwetsbaar moment in de keten, de overgang van school naar arbeidsmarkt, denken we juist weer een mooie stap in de goede richting te zetten.

Mevrouw Martens sprak over onderwijsaanbod, studiekeuze en baanperspectief. Ik ben het met mevrouw Martens eens dat het in het belang van de studenten van onze samenleving is dat iedere student op zo'n manier wordt opgeleid dat die een waardevolle bijdrage kan leveren aan onze economie en onze samenleving. Studenten moeten dus kunnen kiezen uit een opleidingsaanbod dat aansluit op de behoeften van de toekomstige arbeidsmarkt. We weten dat er juist in het beroepsonderwijs veel overleg is tussen werkgevers en werknemers en dat curricula worden afgestemd met het bedrijfsleven. Dit kabinet investeert bijvoorbeeld heel gericht in de microchipindustrie, waarbij ook juist mbo'ers worden geworven, juist omdat we die sector zo ontzettend nodig hebben. Maar er is meer nodig, want werkgevers en werknemers komen onderling niet uit de vraag hoe je daarop stuurt. Daarom worden er momenteel gesprekken gevoerd over een pact voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Het onderwijsaanbod is hier een belangrijk onderdeel van. We willen in het pact ook breder afspraken maken over het opleiden voor maatschappelijk relevante sectoren, bijvoorbeeld over omscholing, bijscholing en loopbaanbegeleiding.

De voorzitter:
Ik wil interrupties eigenlijk toelaten op het einde, als de minister z'n blokje heeft afgerond, mevrouw Martens-America. Op die manier houden we de structuur er een beetje in.

Minister Bruins:
Mevrouw Martens-America sprak ook over de AVG in het kader van de ketenaanpak. Dat is een hele relevante vraag. Met dit wetsvoorstel wordt namelijk geregeld dat gegevens kunnen worden uitgewisseld tussen Doorstroompunten, gemeenten en scholen, en dat de jongere hiermee instemt. En omdat de begeleiding vrijwillig is, is automatische gegevensuitwisseling niet wenselijk. De bepalingen over gegevensuitwisseling zijn verbeterd in dit wetsvoorstel, juist op basis van de input van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Autoriteit Persoonsgegevens. OCW en SZW ondersteunen de regio's door te zorgen dat het servicedocument over delen van gegevens nog dit jaar wordt geactualiseerd. Domeinoverstijgende gegevensuitwisseling in het bredere sociale domein is onderdeel van een wetsvoorstel dat op dit moment voor behandeling in uw Kamer ligt.

Dan de laatste vraag van dit blokje. O nee, nog niet de laatste. Mevrouw Rooderkerk vroeg: wil de minister toezeggen dat leraren- en beroepsorganisaties bij de concrete invoering en evaluatie van deze wet aan tafel zitten? Ja, dat ga ik toezeggen aan mevrouw Rooderkerk. Dat is belangrijk, want de mensen die het doen, moeten meepraten.

Mevrouw Westerveld vroeg nog iets over studenten met een beperking. Ze beschreef een aantal schrijnende gevallen. Ben ik bekend met die knelpunten? Ik ben er in ieder geval mee bekend dat nog niet elke jongere passende ondersteuning krijgt bij stages. Dit heeft mijn volle aandacht. De afgelopen periode heb ik met de verbeteragenda passend onderwijs ingezet op verbetering van de ondersteuning. Er is een bpv-handboek ontwikkeld. Dit jaar start er ook een leergang voor bpv-begeleiders om goede ondersteuning te kunnen bieden. En ook via het Stagepact blijf ik aandacht besteden aan passende ondersteuning bij stages. De middelen daarvoor zijn ook binnen dit kabinet bewaard gebleven.

Maar ik kan me voorstellen dat mevrouw Westerveld denkt: mooi dat de minister dat allemaal doet, maar hoe staat het er nu mee? Ik zal uw Kamer nog dit najaar informeren over hoe we daar nou mee verder gaan. Ik ga dan ook specifiek in op het vervolg van de aanpak passend onderwijs in het mbo. Er komt ook een evaluatie van het Stagepact aan, dus dit staat allemaal op de rol om in de komende tijd geëvalueerd en eventueel bijgestuurd te worden. Een van de doelen uit het Stagepact is ook om voldoende stageplekken te creëren. Zoals mevrouw Westerveld al zei, is dat voor jongeren met een beperking soms lastig. Ik zal de resultaten van deze aanpakken afwachten en kom binnenkort met de genoemde evaluaties op de al eerder toegezegde tijdstippen.

Mevrouw Westerveld vroeg ook: wil de minister de wettelijke eisen voor de ondersteuning van studenten met een beperking aanscherpen? Mijn beeld is dat de wet op dit moment al voldoende mogelijkheden voor maatwerk biedt. Zo kunnen individueel onderwijsuren en bpv- of stage-uren worden aangepast. Ook kunnen instellingen andere ondersteuning bieden. Meer wettelijke eisen daaraan stellen leidt in mijn ogen juist tot minder ruimte voor maatwerk en weer tot nieuwe grensgevallen. Daar ben ik zeer huiverig voor. Ook hierbij wil ik mevrouw Westerveld dus eigenlijk verwijzen naar het vervolg op de verbeteragenda passend onderwijs mbo. Dan kunnen we hier uitgebreid met elkaar over praten. Maar ik ben er huiverig voor om juist de ruimte voor maatwerk die we aan professionals willen bieden, nu vast te leggen met meer regels of wettelijke eisen. De bekostiging is op dit moment in ieder geval geen belemmering. Meer regels zouden dat wel zijn.

Mevrouw Westerveld vroeg ook: waar kunnen studenten naartoe als zij op afstand onderwijs moeten volgen, bijvoorbeeld als er sprake is van een chronische ziekte en als fysiek aanwezig zijn te intensief is? Ze noemde daarbij CVS. Het is belangrijk dat studenten dit aangeven bij de instelling. Dat kan zelfs al bij de aanmelding. Dat hoeft dus niet eens pas tijdens de studie; dat kan ook daarvoor. Elke instelling heeft contactpersonen, zoals een zorgdecaan, een slb'er of een loopbaancentrum, die studenten kunnen helpen om de passende ondersteuning te organiseren. Hierbij kunnen ook afspraken gemaakt worden over het eventueel op afstand volgen van onderwijs. Ook hiervoor vind ik het van belang dat we de ruimte houden en bieden voor maatwerk voor de professionals die persoonlijk met de studenten en de leerlingen omgaan.

Mevrouw Westerveld vroeg mij ook of ik de deelname van deze jongeren in studentenverenigingen, jongerenorganisaties en medezeggenschap kan faciliteren. Ik vind het belangrijk dat alle jongeren kunnen meedoen binnen studentenverenigingen, jongerenorganisaties en medezeggenschap. Vanuit de werkagenda geven instellingen hier invulling aan. Maar het extra faciliteren vind ik niet mijn taak, maar die van de onderwijsinstellingen zelf. Ik kan dit wel in gesprekken met vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen onder de aandacht blijven brengen. Dat doe ik ook al. Ik heb bijvoorbeeld ook met studentenorganisaties gepraat over het feit dat het steeds moeilijker is om bestuursfuncties te vullen. Het is belangrijk dat iedereen kan meedoen, zowel jongeren zonder beperking als jongeren met een beperking. Iedereen moet de kans hebben om te kunnen participeren.

Voordat ik bij de appreciatie van de amendementen kom, heb ik als laatste in dit blokje nog een vraag van mevrouw Westerveld: wat doet de minister om scholen en bedrijven te stimuleren om meer stages beschikbaar te krijgen? Gelukkig zijn er maar weinig stagetekorten. SBB monitort vanuit het Stagepact mbo die stagetekorten en onderneemt waar nodig gerichte acties met scholen en bedrijven om knelpunten op te lossen. Maar over het algemeen gaat het goed en we zijn hard bezig met het Stagepact. Dat wordt halverwege weer geëvalueerd.

Tot zover.

De voorzitter:
Ik zag allereerst een interruptie van mevrouw Martens-America. Daarna is mevrouw Westerveld.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb een vraag over het punt dat ik maakte met betrekking tot het laten aansluiten van opleidingen op de arbeidsmarkt van de toekomst. Dat staat natuurlijk ook in het hoofdlijnenakkoord. De minister heeft daar recent een brief over naar de Kamer gestuurd. Dan kan ik mij natuurlijk niet onttrekken aan het feit dat de minister vanochtend een, zoals ik het zelf heb genoemd, gênant interview heeft gegeven, waarbij ik inmiddels eigenlijk niet meer zo goed weet wat ik ervan moet vinden. Ik weet niet of de minister wel degelijk achter het hoofdlijnenakkoord staat, gezien de titel: "Dankzij de oppositie staat het onderwijs er beter voor dan elf maanden geleden". Maar dan wil ik toch even terug naar de inhoud van mijn interruptie. Die heeft namelijk te maken met de tweede pagina van het interview. Daar staat: "Hoeveel macht wil je een minister in populistische tijden geven?" Het antwoord van minister Bruins is: "Pas op voor al te veel sturing in het hoger onderwijs." Dat staat toch a lijnrecht tegenover wat we hebben afgesproken in het hoofdlijnenakkoord en b lijnrecht tegenover het antwoord dat de minister op dit moment aan mij geeft? Tot slot rest mij de vraag of hij nog steeds bereid is om dit te gaan uitvoeren. Of worden de handschoenen uitgetrokken, vallen de maskers af en heeft de minister toch echt besloten het ook openlijk niet meer uit te voeren? Ik vraag dit zodat we allemaal weten op welke pagina we zitten.

Minister Bruins:
Fijn dat mevrouw Martens refereert aan het interview dat ik heb gegeven aan het Hoger Onderwijs Persbureau. Ik had het daarin specifiek over hoe er in westerse landen, en ook specifiek in ons land, door sommige mensen wordt gesproken over wetenschap en journalisten. Dat zijn twee domeinen, twee sectoren, die geborgd worden door twee fundamentele vrijheden. De ene is de academische vrijheid, die buitengewoon belangrijk is om onafhankelijke wetenschap te kunnen bedrijven. De andere gaat over de persvrijheid en de vrijheid van onafhankelijke journalistiek. De onafhankelijkheid en vrijheden van beide domeinen zijn buitengewoon belangrijk voor onze rechtsstaat. Dat heb ik uitgelegd aan het Hoger Onderwijs Persbureau en dat heb ik, denk ik, met forse woorden goed onderstreept. Het is belangrijk om voor de rechtsstaat te staan, zeker als minister die gaat over wetenschap en journalistiek.

Tegelijkertijd is het heel belangrijk, zoals mevrouw Martens ook zegt, dat het onderwijs zorgt voor opleidingen die passen bij de maatschappij en de economie die we met z'n allen nastreven. Dan is het ook belangrijk dat er meer kan worden gedaan dan alleen maar, zoals ik laatst iemand hoorde zeggen, een heleboel studenten in een hele grote collegezaal proppen. Nee, je moet zorgen dat je kunt opleiden voor de opleidingen die nodig zijn. We zien bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs dat werkgevers en werknemers met elkaar praten over wat er nodig is binnen de opleidingen op het mbo. We zien dat er over de eindtermen wordt gesproken en dat er goed overleg is. Tegelijkertijd ben ik nog niet tevreden over de sturing op de opleidingen die we nodig hebben voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Daarom zijn we een arbeidsmarktpact aan het voorbereiden. Er wordt op dit moment gepraat over hoe we dat kunnen doen. Ook zorgt dit kabinet er met het microchip-talentprogramma Beethoven voor dat we voor een tekortsector zoals techniek, en met name de hightechsector, meer mbo'ers, hbo'ers en wo'ers opleiden. Zo kan je zorgen voor sturing richting de arbeidsmarkt van de toekomst.

Het nieuwe wat dit kabinet doet, is samen met de universiteiten en de hogescholen werken aan het wetsvoorstel Internationalisering in balans. Daaraan vooraf gaan andere instrumenten, zoals numeri fixi en zelfregie bij zowel de hogescholen als de universiteiten. Het goede nieuws is dat zowel de hogescholen als de universiteiten een zelfregieplan hebben ingediend, waarbij voor het eerst echt wordt gekeken naar welke opleidingen we in het Nederlands willen en welke in het Engels. Zowel daarmee als met de numeri fixi voor verschillende opleidingen in verschillende talen kan gestuurd worden. Zo zijn we op allerlei plekken hard bezig met het uitvoeren van het hoofdlijnenakkoord. Daar sta ik dan ook volledig achter.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Dat laatste punt was natuurlijk een inkoppertje, want de numeri fixi komen uit een amendement van het lid Martens-America, hier aan de interruptiemicrofoon. Dat betekent eigenlijk dat het lid Martens-America op dit moment meer heeft gewijzigd aan het sturen en het laten aansluiten van het onderwijs op de arbeidsmarkt dan de minister, zeg ik via de voorzitter, die hier tegenover mij staat.

Laten we even teruggaan naar wat de minister feitelijk heeft gezegd. Ja, of hij moet nu zeggen dat hij dat niet heeft gezegd en dat wat er staat niet juist is; dan hoor ik het natuurlijk ook heel graag, want dan voeren we hier geen juist debat. Ik hoor daarin twee verschillende zaken. De minister roept op: pas op voor te veel sturing in het onderwijs. Het zou niet persoonlijk zijn. Dat is overigens niet waar, want de minister heeft ervoor gekozen om een hele alinea zeer eervol aan mij en mijn strijd tegen antisemitisme te wijden, waarin de minister ook nog een feitelijke onjuistheid benoemt. Maar dat laten we maar even in het midden; ik zie het vooral als een groot compliment.

Maar dan de vraag. De minister sprak de zin "pas op voor te veel sturing in het onderwijs" uit. Maar de Wet internationalisering in balans, met daarbovenop de taaleis, is volgens mij het grootste sturingsinstrument dat deze minister inbrengt, ondanks weerstand van de door deze minister volprezen oppositie in deze Kamer. Tegelijkertijd weigert hij nog steeds sturing te pakken op onderwijsaanbod of op veiligheid op universiteiten. Kan de minister mij het verschil uitleggen tussen sturingsinstrumenten a en b? Ik wil heel graag een duidelijk antwoord, los van de mooie woorden. Gaat de minister ingrijpen wanneer hij vindt dat de sturing in het opleidingsaanbod onvoldoende is?

De voorzitter:
We gaan luisteren naar het antwoord van de minister, maar ik zou u, mevrouw Martens-America, ook willen vragen om wel binnen de orde van deze wetsbehandeling te blijven. De minister vraag ik vooral om puntig te antwoorden op de vraag van mevrouw Martens-America.

Minister Bruins:
Ik heb heel bewust in mijn vorige antwoord zeer uitgebreid ...

De voorzitter:
Zeker.

Minister Bruins:
... en misschien wel te uitgebreid geantwoord.

De voorzitter:
Ik was erbij.

Minister Bruins:
Ik vind het in ieder geval heel fijn dat mevrouw Martens het opmerkt wanneer ik complimenten geef. Ik heb in mijn eerste antwoord een uitgebreide lijst gegeven van de plekken waar we kunnen sturen. In het artikel heb ik heel duidelijk een waarschuwing gegeven voor te veel sturing. Op dit moment zien we dat in andere landen in de wereld hele faculteiten worden gesloten, hele opleidingen worden gesloten, hele universiteiten geen subsidies meer krijgen. Ik heb ervoor willen waarschuwen dat dat niet de manier is om sturing te geven aan het hoger onderwijs. Dat zal under my watch ook niet gebeuren. Dat is wat ik duidelijk heb willen maken.

De voorzitter:
Mevrouw Martens-America, kort en bondig.

Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over waar we het vandaag over hebben, namelijk het laten aansluiten van het mbo-onderwijs op de arbeidsmarkt.

De voorzitter:
En uw vraag?

Mevrouw Martens-America (VVD):
De minister geeft aan dat hij vindt dat het op dit moment nog onvoldoende is in de polder, om het maar zo zeggen. Dus mijn vraag is: wanneer gaat hij ingrijpen en hoe gaat hij ingrijpen, juist omdat we hebben gelezen dat hij dat niet wil.

Minister Bruins:
Goede vraag. Het antwoord zat in mijn hele lange antwoord, maar laat ik dit er dan nog even uit pakken. Ik heb inderdaad gezien dat werkgevers en werknemers onvoldoende in staat zijn om er samen uit te komen. Daarom heb ik zelf de regie genomen en zit ik zelf aan tafel voor het arbeidsmarktpact, dat op dit moment wordt uitonderhandeld. Later dit jaar kom ik met een brief over wat daar uit gaat komen. Dus er komt meer sturing dan tot nu toe de bedoeling was.

De voorzitter:
We gaan naar de appreciatie van de amendementen. O, mevrouw Westerveld heeft nog een interruptie.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoorde de minister zeggen dat hij niet meer wettelijke aanscherping wil. Ik kan me daar best in vinden, want idealiter zorg je natuurlijk dat regelingen voor studenten en scholieren met een beperking door de instelling zelf worden opgepakt. De wetgeving zit wat dat betreft best goed in elkaar en geeft heel veel mogelijkheden, maar wij horen daadwerkelijk over studenten die aangeven dat ze in de praktijk wel tegen problemen aanlopen. Meerdere collega's gaven daarvan voorbeelden. Denk bijvoorbeeld aan het op afstand kunnen volgen van sommige colleges, omdat studenten met een chronische ziekte niet voortdurend naar de instelling kunnen gaan; dan zijn er bijvoorbeeld aanpassingen nodig. Wat kan de minister de komende tijd doen om te zorgen dat instellingen aan de slag gaan met die mogelijkheden, die de wet wel biedt, en dat de goede voorbeelden van een aantal instellingen overal in het hele land gevolgd worden?

Minister Bruins:
Mevrouw Westerveld en ik zijn het er inderdaad over eens dat het niet gaat helpen als ik van bovenaf regels ga opleggen. Ik wil juist ruimte geven aan de mensen die de studenten begeleiden. Er gebeurt al heel veel. We zien mooie voorbeelden in het land. Ik vermoed dat mevrouw Westerveld sprak over de hogescholen en universiteiten. We zien dat daar mogelijkheden in de begeleiding zijn, dat die ook vaak worden aangeboden en dat daar echt oog is voor de zorg voor en het welzijn van de studenten.

Specifiek terug naar dit wetsvoorstel: juist voor pro/vso en mbo zien we dat de risico's het grootst zijn. Daarom willen we daar juist ruimte geven aan maatwerk, zodat de professionals op de werkvloer aan de slag kunnen met de leerlingen en de studenten bij wie de risico's het grootst zijn. Die inschatting wil ik echt op de werkvloer leggen, zodat de begeleiders zelf kunnen besluiten: hier zijn wat meer tijd, wat meer aandacht en wat meer instrumenten nodig, en daar juist wat minder. Daarbij wil ik juist op afstand blijven. Maar zoals ik eerder tegen de heer Soepboer zei: wanneer we door het uitwisselen van best practices, met een handleiding vanuit het werkveld, ervoor kunnen zorgen dat instellingen beter van elkaar op de hoogte zijn wat er gebeurt, werk ik daar graag aan mee.

De voorzitter:
Dan gaan we naar de amendementen.

Minister Bruins:
Dan begin ik met het amendement op stuk nr. 8 van de heer Ceder: binnen uiterlijk vier weken het overdragen van documenten. Ik geef graag oordeel Kamer aan dit amendement.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 8 krijgt oordeel Kamer.

Minister Bruins:
Het amendement op stuk nr. 11 betreft het betrekken van het sociaal domein bij het regionaal bestuurlijk overleg. Ik heb zelf het gevoel dat het tekstueel eigenlijk niet zo veel uitmaakt of misschien wel helemaal niets uitmaakt, maar het doet dus ook geen kwaad, dus ik kan dit oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 krijgt oordeel Kamer.

Minister Bruins:
Dan het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Westerveld over loopbaanbegeleiding aan studenten op hogescholen en universiteiten met een handicap of een chronische ziekte. We hebben daar al wat met elkaar over gesproken via de microfoon. Ik zei al dat er al veel gebeurt en veel kan. Op dit moment zou ik dit amendement willen ontraden, eigenlijk omdat het gaat over iets anders dan waar dit wetsvoorstel over gaat. Dit wetsvoorstel richt zich op kwetsbare jongeren die een structurele achterstand op de arbeidsmarkt hebben. Gemiddeld genomen hebben hbo- en wo-studenten wel een startkwalificatie en een goede kans op werk. Dan praten we over individuele gevallen, waarbij ik al heb gezegd dat universiteiten en hogescholen zich anders verhouden tot hun studenten dan mbo-scholen dat doen. De kerntaken die uit de WHW volgen voor het hbo en het wo zijn in die zin dan ook anders. Ik vind het dus niet passend om dit wetsvoorstel door te trekken naar het hbo. Ik snap wel het punt dat mevrouw Westerveld maakt en wat zij wil doen, maar het betrekken bij dit wetsvoorstel zou op dit moment niet de route zijn die ik zou willen lopen.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 13 is ontraden.

Minister Bruins:
Bovendien komt er geen geld bij voor het hbo en wo. Wanneer ik daar iets in de wet ga zetten, zou ik aan het volgend kabinet willen aanraden om daar dan ook geld bij te zoeken. Dat vind ik ook altijd de nette manier.

De voorzitter:
Dan gaan we naar het amendement op stuk nr. 15.

Minister Bruins:
Het amendement op stuk nr. 15 van Ceder en Soepboer gaat over een evaluatie binnen drie jaar in plaats van vijf jaar. Daar kan ik mij goed in vinden, dus: oordeel Kamer.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 15: oordeel Kamer. Dan het amendement-Oostenbrink op stuk nr. 16.

Minister Bruins:
Het amendement-Oostenbrink op stuk nr. 16 gaat over loopbaanondersteuning hbo met functiebeperking. Daar heb ik eigenlijk dezelfde argumentatie als richting mevrouw Westerveld. Hierbij moet ik ook zeggen dat ik moeite heb met de dekking, dus dat moet ik ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 16 is ontraden. Mevrouw Westerveld heeft nog een interruptie over haar eigen amendement.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De minister zegt dat de taken van hogescholen en universiteiten anders zijn en dat ze ook een andere relatie hebben tot hun studenten. Dat weet ik, maar tegelijkertijd hebben studenten met een beperking of chronische vermoeidheid of mentale problematiek op de hogescholen en universiteiten dezelfde problemen met het vinden van een passende baan als leerlingen en studenten in het praktijkonderwijs, het speciaal onderwijs en het mbo. Met dit amendement willen we de instellingen die dat willen, de kans geven om dat te doen. Wij zeggen dus niet dat alle instellingen het moeten doen. Het is een kan-bepaling, dus instellingen die dat willen, mogen het doen. Wij krijgen die vraag ook vanuit een aantal instellingen. Ik noemde in mijn bijdrage specifiek Hogeschool Windesheim, waar ze gewoon heel goed bezig zijn en daar heel tevreden over zijn. Hun studenten zijn er heel tevreden over. Ze willen wel graag die wettelijke grondslag. Mijn vraag is dan: waarom wil de minister dat niet?

Minister Bruins:
Eigenlijk zit daar het principiële punt achter dat als ik ergens een wettelijke grondslag voor bied, ik dan ook het geld erbij wil kunnen bieden, omdat je in feite de werkzaamheden van een instelling uitbreidt. Als je dat goed wilt doen, moet je ook goed berekenen wat dat dan kost. Dat geld heb ik niet. Daar heb ik ook geen dekking voor. Daarom wil ik dat op dit moment ook niet opleggen aan de instellingen in het hoger onderwijs.

De voorzitter:
Helder.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Daar hebben we natuurlijk over nagedacht. Ik vind namelijk ook dat als je meer van instellingen vraagt, je moet zorgen dat ze het kunnen doen. We lopen tegen het dilemma aan dat dit geen begrotingsbehandeling is. We kunnen op dit moment dus geen begroting amenderen. Dat kan technisch niet. Precies daarom hebben we ervoor gekozen om in dit amendement geen extra verplichting op te leggen, maar wel alvast een haakje in de wet te zetten, zodat we, bijvoorbeeld bij een volgende onderwijsbegroting, met elkaar kunnen nadenken over waar we dit geld vandaan halen. Technisch zie ik namelijk ook niet de mogelijkheid om dat op dit moment, bij deze wet en in dit amendement, te doen.

Minister Bruins:
Vanuit het ho loopt er al een aanpak waarin studenten met een functiebeperking betrokken worden. Daarbij worden ook interventies samen met hen ontwikkeld. Het gebeurt dus. Het kan. Het gebeurt. De instellingen doen dat. Ik vind het ingewikkeld om op dit moment, bij de behandeling van deze wet, ook meteen de WHW aan te passen. Ik kan me voorstellen dat een motie met een dergelijke strekking een meerderheid zou halen in deze Kamer, zo van: ga nou eens onderzoeken hoe je dat het beste wél mogelijk kunt maken. Dat zou dan een mogelijkheid zijn. Maar tegelijkertijd heb ik ook het gevoel dat je niet wettelijk moet vastleggen dat je verwacht dat ze dit gaan doen, al is het in een kan-bepaling.

De voorzitter:
Een uitnodiging aan mevrouw Westerveld. Tot slot.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik formuleer het liever positiever: we bieden instellingen de mogelijkheid om dit te doen. Daarom is de formulering bewust zo gekozen. De minister weet ook dat we zo weer jaren verder zijn als we, zoals de minister suggereert, een motie gaan indienen. Niet voor niets haalde hij twee collega's aan die al een tijdje weg zijn uit de Kamer. Dat laat zien hoelang het duurt voordat we hier een wet behandelen. Juist omdat we weten dat het een groot probleem is en omdat we weten dat de arbeidsmarkt ook om meer mensen vraagt, vind ik dat we er ook voor moeten zorgen dat we die arbeidsmarktinstellingen en studenten ten dienste kunnen zijn, en dat we niet pas over drie jaar een wet hierover behandelen. Wetten duren namelijk gewoon lang. We hebben nu de mogelijkheid. Ik hoop dat de minister deze uitnodiging dan ook aangrijpt om hier toch nog anders over te denken.

Minister Bruins:
Het mooie is dat mevrouw Westerveld en ik eigenlijk aan dezelfde kant van het touw willen trekken. We hebben namelijk allemaal een groot hart voor deze doelgroep. Maar zoals ik al zei: het kan en het gebeurt. Er zijn hele mooie voorbeelden. Ik wil terughoudend zijn met wetgeving die suggereert dat te doen omdat het kan en mag, terwijl er geen budget voor is. Het is toch een soort van impliciete uitbreiding van taken. Aangezien het al kan, wil ik terughoudend zijn met wetgeving die niet per se nodig is. Ik hoef niets uit te breiden als we juist zien dat er al goede voorbeelden zijn. Ik zou dus zelf, meer vanuit mijn wetgevingsprincipes, denken aan een aanpassing van de wet zodra een volgend kabinet bijvoorbeeld zegt: we willen daar ook een extra budget aan koppelen. Vanuit die principes zou ik op dit moment dus ontraden om dit via wetgeving aan te pakken, juist omdat niets hen tegenhoudt. Maar als we dit in de wet opnemen, suggereren we dat we dit ook van hen verwachten. Dat vind ik net even een andere smaak.

De voorzitter:
We gaan naar het amendement op stuk nr. 17, van Soepboer.

Minister Bruins:
Het amendement op stuk nr. 17, over een actief aanbod van loopbaanbegeleiding voor pr.o. en vso. Dat gaat over nog een keer contact leggen wanneer jongeren niet bereikt kunnen worden in het eerste jaar. Dat amendement krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 17: oordeel Kamer.

We gaan naar het amendement op stuk nr. 19, omdat het amendement op stuk nr. 18 is vervangen door het amendement op stuk nr. 20. Het amendement op stuk nr. 19 is het amendement-Ceder/Rooderkerk.

Minister Bruins:
Het amendement op stuk nr. 19 van Ceder en Rooderkerk gaat over de hardheidsclausule. Die kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 19 krijgt oordeel Kamer. Ik zie de heer Soepboer bij de interruptiemicrofoon staan voor het vorige amendement. We pakken de laatste nog even mee, als de heer Soepboer dat goed vindt. Dat is het amendement op stuk nr. 20, ter vervanging van het amendement op stuk nr. 18. O, de staatssecretaris doet dat amendement. Dan ga ik naar de heer Soepboer voor zijn interruptie over de appreciatie op zijn amendement.

De heer Soepboer (NSC):
We moeten wel gewoon even de juiste dingen zeggen, via de voorzitter, tegen de minister. Het moet niet zo zijn dat ze het in het eerste jaar even geprobeerd hebben met een telefoontje, waarna ze zeggen: ach, mislukt. Het gaat natuurlijk ook over de situatie waarin er in het eerste jaar een aanbod is gedaan waarvan is afgezien omdat de persoon het op dat moment niet nodig had, terwijl die het in het tweede jaar wel nodig blijkt te hebben. Het gaat dus om die nuance.

Minister Bruins:
Ja, en ik ben mij er ook zeer van bewust dat dit niet een doelgroep is die uit zichzelf weer contact gaat opnemen, en daarom moet je erachteraan blijven zitten, omwille van de jongeren zelf.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn en geef het woord aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de beantwoording in zijn eerste termijn.

Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, dank. Een hele lange inleidende spreektekst was dacht ik de oproep. Ik zal mij daartoe vandaag niet laten verleiden.

De voorzitter:
We gaan ervoor zitten.

Staatssecretaris Nobel:
Ik heb een aantal vragen gekregen. Ik zal ze allemaal beantwoorden onder het kopje overig, aangezien er niet echt een lijn in te brengen viel.

Ik begin met de eerste vraag. Die kwam van mevrouw Westerveld en was eigenlijk zowel aan mij gericht als aan de minister, en ging over belemmeringen die jongeren met een beperking kunnen ervaren. Specifiek aan mij was de vraag of ik iets kan vertellen over die belemmeringen maar ook over de vierwekenzoektermijn en de vrijwilligersvergoeding. Het klopt dat er op dit moment, in de huidige Participatiewet, inderdaad belemmeringen zijn voor jongeren met een beperking. Ik hoop dan ook dat de Eerste Kamer heel snel, hopelijk vlak na het reces, de Participatiewet Spoor 1 gaat behandelen. Dan kunnen we er namelijk voor zorgen dat bijvoorbeeld die stimuleringspremie arbeidsinschakeling ook voor deze jongeren beschikbaar komt. Dat kan nu nog niet, maar als de Kamer na het reces hopelijk akkoord gaat met die nieuwe Participatiewet, kan de vrijwilligersvergoeding ook voor deze groep gaan gelden.

Dan de vierwekenzoektermijn voor jongeren met een arbeidsbeperking. Die is eerder ook al afgeschaft in het breed offensief.

Tot slot kom ik bij de vrijwilligersvergoeding. Daar heb ik het al over gehad. Dat zou dan een bedrag zijn van €2.100.

Daarmee heb ik volgens mij gereflecteerd op de drie zaken die aan mij waren gevraagd, buiten wat de minister zojuist al heeft aangegeven.

Mevrouw Westerveld vroeg heel specifiek naar de jongeren van het Bouwdepot. Daar hebben we het hier in de Kamer tijdens het debat over de Participatiewet uitvoerig over gehad. Ik heb toen ook aangegeven dat ik in gesprek wilde gaan met jongeren en ook met bestuurders die voornemens zijn om een bouwdepot op een andere manier, namelijk binnen datgene wat vanuit de Participatiewet al kan, invulling te geven om jongeren in een kwetsbare positie te helpen. Dat vind ik op zich een heel goed gegeven.

Ik ben ook heel blij met gemeenten die dat willen doen, zeker als je het doet met het oogpunt om iemand tijdelijk te helpen om vervolgens weer die stap naar werk of onderwijs te kunnen vinden. Ik ben inmiddels met diverse bestuurders al in gesprek gegaan. Ik zal ook nog in gesprek gaan met jongeren die in die kwetsbare positie zitten, om ook van hen persoonlijk te vernemen wat het effect van een dergelijke maatregel kan zijn. Ik heb de Kamer in de brief van 8 mei laten weten hoe ik invulling wil geven aan de motie-Van Dijk/Flach over de ondersteuning van kwetsbare jongeren.

Dan vroeg mevrouw Westerveld ook naar de SLIM-regeling en of we de SLIM-scholingssubsidie willen aanmoedigen, zodat ook jongeren zich een leven lang kunnen ontwikkelen. Laat ik aangeven dat we dat als kabinet zeker willen doen. Wij willen jongeren echt aanmoedigen om daar gebruik van te maken en met dit wetsvoorstel wordt eigenlijk ook stevig ingezet op een leven lang ontwikkelen voor jongeren.

Dan ben ik bij de vraag van de heer Ceder. Hij vroeg hoe de werkgevers erbij zijn betrokken. Waar in de driehoek gemeente, school en Doorstroompunt wordt met die werkgevers samengewerkt? Laat ik vooropstellen: zonder werkgevers komen die jongeren uiteindelijk natuurlijk ook niet aan duurzaam werk. Werkgevers zijn essentieel bij de oriëntatie op werk en ook in de brief over de Participatiewet Spoor 2 die voor de zomer naar de Kamer zal komen, zal ik specifiek ingaan op hoe we werkgevers verder kunnen ontlasten en hoe we ook kunnen kijken naar een verdere vereenvoudiging om het juist voor werkgevers ook aantrekkelijker te maken. Die brief krijgt u nog voor het reces.

Dan nog een vraag van het CDA: wat als het vinden van werk niet lukt door een opeenstapeling van problemen? Denk bijvoorbeeld aan schulden of ook aan problemen die meer liggen op het snijvlak met de zorg. Hoe voorkomt u dan dat deze jongeren opnieuw uitvallen? We zien dat jongeren vaak vertrouwde begeleiders hebben met wie ze een goede band hebben opgebouwd. We hopen er mede met dit wetsvoorstel voor te zorgen dat die begeleiders ook tijdig problemen signaleren, zodat jongeren uiteindelijk niet in de schulden terechtkomen.

Voorzitter. Dan ben ik bij de laatste vraag. Die was van de heer Ceder. Hij vroeg hoe er wordt samengewerkt met regionale Werkcentra en wie de regie pakt. Bij het regionale Werkcentrum kunnen straks alle werkzoekenden, dus ook jongeren, werkenden en werkgevers terecht. Die kunnen daar terecht met vragen over werk, scholing en personeel. De centrumgemeente is hierbij de schakel.

Dat waren de vragen die ik heb ontvangen van de zijde van de Kamer. Er staat, als het goed is, nog één amendement open. Die zal ik bij dezen appreciëren. Het gaat om het amendement op stuk nr. 20 (36667) over bij gerechtvaardigd belang kunnen afwijken van de grens jonger dan 27 jaar. Dat amendement kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20 krijgt de appreciatie oordeel Kamer. Dan dank ik de staatssecretaris voor zijn bijdrage en inbreng in de eerste termijn. Ik kijk naar mevrouw Westerveld voor haar tweede termijn als eerste spreker van de zijde van de Kamer. Mevrouw Westerveld, u heeft het woord.


Termijn inbreng

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. We staan er heel vaak niet bij stil, maar als je je aan iemand voorstelt, vertel je heel vaak wat voor werk je doet. Dat laat ook zien dat je werk vaak onderdeel is van je identiteit, van wie je bent. Werk geeft mensen perspectief. Het zorgt ervoor dat je andere mensen tegenkomt. Het voorkomt eenzaamheid. Dat gun ik alle jongeren die de arbeidsmarkt op komen, ook jongeren met een beperking. Daarom is het ook heel goed dat we vandaag een wet behandelen die ervoor zorgt dat er eerlijke kansen komen, of in ieder geval … Ik wil nog niet zeggen "eerlijke kansen", maar wel dat de kansen vergroot worden voor jongeren met chronische vermoeidheid, jongeren met een beperking of jongeren die om welke andere reden dan ook in een kwetsbare positie zitten.

Wij zijn daarom ook positief over deze wet. We gaan ook voor deze wet stemmen, maar ik hoop wel nog steeds dat ons amendement het ook gaat halen. Volgens mij heb ik net met de minister een aantal argumenten uitgewisseld waarom ik het belangrijk vind dat we deze kansen ook geven aan jongeren die op de hogescholen en universiteiten zitten. Zij hebben inderdaad vaak meer kans op een plek op de arbeidsmarkt dan de jongeren uit het praktijkonderwijs, het speciaal onderwijs of het mbo, hoewel ik nog niet weet of die vergelijking nog steeds helemaal opgaat. Tegelijkertijd is er, juist ook onder die groep, een groep jongeren, studenten, met een beperking, die tegen problemen aanlopen.

Windesheim is hier al een aantal keer als goed voorbeeld genoemd. Ik hoor daar letterlijk van jongeren dat ze door de begeleiding daar nu een fijne plek hebben. Een jongere vertelde mij daar zelfs dat hij een vaste aanstelling krijgt en dat dat zonder die begeleiding een stuk moeilijker was geworden. Dan denk ik: wat zijn dit soort projecten toch mooi. Wat is dit ook mooi voor docenten die die jongeren goed kennen en vervolgens zien dat zo'n jongere, die vaak al best wat problemen heeft gehad tijdens zijn studietijd, toch een passende plek vindt, dat die toch binnen zo'n bedrijf een plekje vindt dat bij die persoon past. Dat gun ik echt alle jongeren. Met die woorden hoop ik dat de minister nog naar ons amendement wil kijken. Anders hoop ik natuurlijk dat de Kamer in alle wijsheid besluit om voor ons amendement te stemmen.

Voorzitter. Dan heb ik drie moties. De eerste motie gaat over het geld voor het Doorstroompunt. Ik hoorde de minister, maar ik hoor ook geluiden uit het veld. Er wordt gezegd dat dit, als we niet uitkijken, wel degelijk ten koste gaat van de taken van het Doorstroompunt. Daar heb ik deze eerste motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nazorg voor jongeren uit het praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs terecht is uitgebreid van één naar twee jaar;

constaterende dat deze uitbreiding wordt bekostigd door Doorstroompunten €750.000 te korten op hun budget;

overwegende dat Doorstroompunten een belangrijke functie hebben in het signaleren als jongeren geen baan meer hebben of minder inkomen hebben, contact leggen en doorverwijzen, en dat deze taken niet minder worden;

overwegende dat door te korten op het budget Doorstroompunten minder goed in staat worden gesteld jongeren te begeleiden naar duurzaam werk en dit het doel van het wetsvoorstel onderuithaalt;

verzoekt de regering de dekking voor uitbreiding van de nazorg niet weg te halen bij de Doorstroompunten, maar elders te zoeken, bijvoorbeeld in de algemene middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Ceder.

Zij krijgt nr. 21 (36667).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dan heb ik ook nog twee moties die gaan over stages.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een passende stageplek een verplicht onderdeel kan zijn van de opleiding en een goede voorbereiding is op werk;

constaterende dat uit onderzoek van ResearchNed, ECBO en KBA Nijmegen blijkt dat 10% tot 20% van de jongeren met een beperking stagediscriminatie ervaart door het ontbreken van geschikte stageplekken, aangepaste begeleiding of hulpmiddelen;

constaterende dat problemen bij het vinden en behouden van een passende stageplek kunnen leiden tot studievertraging of zelfs uitval;

verzoekt de regering om met landelijke belangenorganisaties van scholieren en studenten, jongeren met een beperking, onderwijsinstellingen en werkgevers een plan van aanpak te maken om de begeleiding en het vinden van een stageplek voor jongeren met een beperking te verbeteren en onnodige uitval tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Tseggai.

Zij krijgt nr. 22 (36667).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat deze motie een mooi vervolg kan zijn op het onderzoek dat eerder door de bewindspersonen, maar wel op verzoek van de Kamer, is gedaan.

Dan een derde motie, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een stage voor veel opleidingen verplicht is, of in de praktijk onmisbaar is voor een goede uitstroom naar werk;

overwegende dat jongeren met een beperking vaker moeite hebben met het vinden van een passende stageplek, en daardoor vaker studievertraging oplopen of hun opleiding niet afronden;

overwegende dat begeleiding en voorzieningen om deze jongeren te ondersteunen vaak ontbreken of onvoldoende zijn;

verzoekt de regering te zorgen dat er in de regionale programma's expliciet aandacht wordt besteed aan het realiseren van voldoende passende stageplekken voor jongeren met een functiebeperking en de inbreng van jongeren expliciet hierbij mee te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Tseggai.

Zij krijgt nr. 23 (36667).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dat brengt mij op het laatste punt, namelijk dat ook de inbreng van jongeren zelf ongelofelijk belangrijk is. Dat wordt ook gezien door de beide bewindspersonen. Wij maken hier wet- en regelgeving. Vaak kan het op papier heel goed geregeld zijn, maar blijft het belangrijk om te kijken: wat doet dat nou in de praktijk? Als zoveel van de collega's ook voorbeelden horen van jongeren die toch vastlopen, dan betekent dat niet per se dat wetgeving altijd moet worden aangepast. Deze wetgeving wordt natuurlijk wel terecht aangepast, omdat we zien dat er in de praktijk behoefte aan is. Maar soms moeten we er echt voor zorgen dat jongeren in de praktijk worden meegenomen, omdat hun voorbeelden waar ze tegenaan lopen van cruciaal belang zijn.

Ik wil de beide bewindspersonen danken voor hun antwoorden. Ik denk dat we hiermee een hele mooie stap hebben gezet. Laat ik er niet op vooruitlopen, maar het is mooi om te zien dat er volgens mij ook brede steun is in de Kamer.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Meneer Oostenbrink, BoerBurgerBeweging.

De heer Oostenbrink (BBB):
Dank, voorzitter. Ik hou het kort met twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensen met een functiebeperking vaak extra ondersteuning nodig hebben om na het afstuderen volwaardig deel te nemen aan de arbeidsmarkt;

constaterende dat de kansen op een baan voor studenten met een beperking buiten de Randstad aanwezig zijn, maar sterk afhankelijk zijn van regio, sector en het eigen netwerk;

overwegende dat actieve begeleiding, het benutten van gespecialiseerde bemiddelingsbureaus en het zoeken naar werkgevers die openstaan hiervoor belangrijke succesfactoren zijn;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met lokale werkgevers en organisaties in de regio om de werkgelegenheid voor mensen met een functiebeperking te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Oostenbrink.

Zij krijgt nr. 24 (36667).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel de samenstelling van een Doorstroompuntregio als een arbeidsmarktregio gewijzigd kan worden op verzoek van de partijen in de regio zelf;

overwegende dat het wijzigen van een samenstelling op verzoek van de partijen in de regio zelf kan leiden tot grote verschillen tussen regio's;

verzoekt de regering een gesprek te voeren met de betreffende partijen zodat grote verschillen tussen regio's worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Oostenbrink.

Zij krijgt nr. 25 (36667).

Dank u wel. Meneer Ceder voor zijn tweede termijn, namens de fractie van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor deze discussie. Ik ben blij met de wijze appreciaties van mijn amendementen door de minister en de staatssecretaris. Ik heb nog twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kwaliteit van de samenwerking binnen de Doorstroompuntregio's en de arbeidsmarktregio's varieert;

constaterende dat op verzoek van de deelnemende partijen de regio-indeling kan worden gewijzigd;

verzoekt de regering jaarlijks in samenspraak met de deelnemende partijen de samenwerking te evalueren, en de Tweede Kamer van deze uitkomsten op de hoogte te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Oostenbrink.

Zij krijgt nr. 26 (36667).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jongeren met een vervangende leerplicht een begeleidingsprogramma volgen en geen volledig dagonderwijs;

overwegende dat het van belang is dat ook deze programma's erop gericht zijn om hen op den duur voor te bereiden op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld middels een maatschappelijkediensttijdtraject;

verzoekt de regering om in overleg met scholen, gemeenten en Ingrado een handreiking op te stellen voor begeleidingsprogramma's van jongeren met een vervangende leerplicht, aansluitend bij de doelen van de Wet van school naar duurzaam werk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Krul.

Zij krijgt nr. 27 (36667).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Mevrouw Martens-America, heeft u behoefte aan een tweede termijn? Daar ziet zij van af. Mevrouw Rooderkerk van de fractie van D66, heeft u daar wel behoefte aan? Ja, dat is het geval. Mevrouw Rooderkerk voor haar tweede termijn, namens D66.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik zal het wel kort houden. Het is goed dat deze wet er komt. Ik wil nog mijn dank uitspreken voor het feit dat we die als Kamer alsnog behandelen. Ik wil ook mijn dank uitspreken aan de ambtenaren die hier heel hard aan hebben gewerkt, voor de ondersteuning die we erbij hebben gekregen. Ook dank aan de minister voor de positieve appreciatie op de amendementen die zijn ingediend om ervoor te zorgen dat we geen harde grenzen maar zachte overgangen hebben, het amendement op stuk nr. 18 om daar bij 27 jaar gerechtvaardigd van af te kunnen wijken en het amendement op stuk nr. 19 om de ondersteuningstermijn wat te kunnen verlengen. Ook dank aan de heer Ceder voor de samenwerking daarbij.

Ik ben blij met de toezegging dat leraren betrokken worden bij de evaluatie. Dat had natuurlijk al moeten gebeuren. Laten we hier elke keer, bij al het nieuwe beleid, scherp op zijn; dat zou mijn oproep zijn.

De complimenten aan de oppositie van de minister in het artikel heb ik ook gelezen. Dat was interessant. "Met zo'n oppositie heb je geen coalitie nodig"; zo klonk het een beetje. Maar ik zou de minister toch ook willen oproepen om zelf in actie te komen om de onderwijsbezuinigingen volgende week van tafel te halen.

De voorzitter:
Dank u wel. We gaan luisteren naar het lid Krul. Heeft u behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval. Hij spreekt namens het CDA.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Allereerst ben ik helemaal vergeten de minister te complimenteren met een prachtig interview vanochtend, al zeg ik het zelf.

Het zal geen verrassing zijn: het CDA is blij met deze wet en zeker ook met de beantwoording van het kabinet. Het is belangrijk om te weten dat jongeren die een steuntje in de rug nodig hebben, dat ook kunnen krijgen. Met betrekking tot het voorbeeld van Rushently waar ik in mijn eerste termijn aan refereerde: het hebben van een startkwalificatie is iets anders dan klaar zijn om te starten. Sommige mensen hebben nou eenmaal net even wat meer tijd, hulp of ondersteuning nodig. Deze wet draagt daaraan bij.

In dat licht heb ik één motie om het kabinet misschien nog wat ter overweging mee te geven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet van school naar duurzaam werk als doel heeft jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt begeleiding en ondersteuning te bieden bij het vinden van duurzaam werk;

overwegende dat de maatschappelijke diensttijd bepaalde jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt kan helpen in het hervinden van vertrouwen, het bieden van structuur en het opdoen van werk en/of stage-ervaring;

overwegende dat de maatschappelijke diensttijd een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van deze jongeren en het de slagingskans van de Wet van school naar duurzaam werk kan vergroten;

verzoekt de regering te bezien hoe de maatschappelijke diensttijd ingezet kan worden als begeleidingsinstrument om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden in het kader van de Wet van school naar duurzaam werk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Ceder.

Zij krijgt nr. 28 (36667).

Dank u wel. Tot slot van de zijde van de Kamer: de heer Soepboer van Nieuw Sociaal Contract.

De heer Soepboer (NSC):
Dank, voorzitter. Ik heb toch het idee dat ik een grandioos interview heb gemist, dus dat ga ik morgenochtend maar eens even lezen. Kijk, ik krijg 'm direct op papier. Dat stemt positief. Dat leesvoer komt dus goed. Wij zijn ook heel erg positief over deze wet, zoals ik in de eerste termijn ook heb gezegd. We zijn blij dat die extra nazorg eindelijk goed wordt geregeld voor de leerlingen die dat nodig hebben. Daar ben ik echt heel blij mee.

We hebben ook een puntje van kritiek geuit in de eerste termijn, namelijk dat we zien dat ondanks alle bedoelingen wetten heel vaak uitwerken als een soort purschuim. Je wilt een klein gaatje vullen en vervolgens zie je dat het purschuim zich uitzet en er zo'n heel grote bol bovenop komt die alles overwoekert. Dus om dat eigenlijk te voorkomen, hebben we dan toch nog een motie die we hierop in willen dienen. Dat is de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verlagen van de werklast in het onderwijs de hoogste prioriteit heeft in het licht van het lerarentekort;

overwegende dat bij het invoeren van nieuwe onderwijswetgeving de regering zich maximaal moet inspannen voor voorkomen dat deze als gevolg heeft dat de werklast onnodig toeneemt;

constaterende dat de scholen uit voorzorg vaak meer administratieve lasten op zich nemen dan nodig wanneer de onderwijswetgeving waarover zij verantwoording moeten afleggen uit open normen bestaat;

constaterende dat het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk open normen stelt aan de loopbaanbegeleiding die de pr.o.-scholen, vso-scholen en mbo-instellingen met het voorstellen verplicht worden aan te bieden;

verzoekt de regering daarom in samenspraak met scholen, koepelorganisaties en de inspectie;

  • een praktische handreiking op te stellen die helpt overdocumentatie en disproportionele administratieve lasten te voorkomen bij de uitvoering van de nazorgplicht;
  • daarin duidelijke kaders op te nemen over welke ondersteuning wordt verwacht van onderwijsinstellingen bij die loopbaanbegeleiding;

en deze vóór de inwerkingtreding van de wet beschikbaar te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.

Zij krijgt nr. 29 (36667).

Dank u wel.

De heer Soepboer (NSC):
Alstublieft.

De voorzitter:
Jammer dat dat purschuim niet terugkwam in het dictum. Dat had ik toch eigenlijk wel een beetje verwacht. De volgende keer.

Ik schors de vergadering tot 21.40 uur voor de appreciatie van de zijde van het kabinet van de ingediende moties. Dat zijn er vijf, zes, zeven, acht negen. Het zijn negen moties.

De vergadering wordt van 21.28 uur tot 21.39 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording van enkele vragen en de appreciatie van de moties. De minister.


Termijn antwoord

Minister Bruins:
Voorzitter. De moties en inderdaad een enkele vraag. Mevrouw Westerveld vroeg nog of ik de inbreng van jongeren wil meenemen. Ja, dat zal ik doen.

Dan de moties. De motie op stuk nr. 21 moet ik ontraden. Ik heb ook beargumenteerd waarom. Er is voldoende budget. Er komt ook 18 miljoen bij voor de Doorstroompunten.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 21 wordt ontraden. Dan de motie op stuk nr. 22.

Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 22 geef ik het oordeel overbodig. Met landelijke belangenorganisaties wordt al geruime tijd gewerkt aan het verbeteren van de begeleiding en het vinden van een stageplek voor jongeren met een beperking. Ik wil sowieso eerst de effecten van deze aanpak afwachten. Dus de motie op stuk nr. 22: overbodig.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 22: overbodig. De motie op stuk nr. 23.

Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 23 moet ik ontraden. Dit is al een reguliere taak van de instellingen. Begeleiding in de bpv is reeds onderdeel van de Verbeteragenda passend onderwijs mbo en het Stagepact. Opnemen in het regionaal programma voegt hier mijns inziens niets aan toe. Dus: ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 23 is ontraden. Er is een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de appreciaties overbodig en ontraden begrijpen als jongeren niet zelf naar ons toe waren gekomen met allemaal voorbeelden van stageplekken die niet bij hen passen en van het moeilijk kunnen vinden van een stage. Ik noemde jongeren die uitvielen. Ik zou het dus best wel begrijpen als de minister zegt: het gaat allemaal hartstikke goed. Maar dat gaat het niet. Dus zijn wij op zoek naar manieren om dit toch te verbeteren, dus vandaar die moties. Ik zou daar graag een reactie op willen van de minister.

Minister Bruins:
Ja, ja, ja, ik snap mevrouw Westerveld. Zolang het niet perfect is, is het eigenlijk nooit overbodig. Maar dan zeg ik: ontraden. Hier werken we namelijk aan, juist met de belangenorganisaties. We doen dat juist om het vinden van een stageplek te verbeteren en te vergemakkelijken. Dus dat wil ik blijven doen. Ik wil ook de resultaten daarvan afwachten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben in voorbereiding op deze wet uitvoerig in gesprek gegaan met diverse belangenorganisaties en met jongeren zelf. Zij geven juist aan dat zij graag willen dat er meer gebeurt.

Minister Bruins:
Dat valt wat mij betreft onder het stagepact. Daaraan werken we samen met een heleboel organisaties. Ik praat daar ook over met de studenten en met de studentenorganisaties. Dit valt dus nog steeds onder dat wat ik doe. Maar het kan altijd beter; dat ben ik met mevrouw Westerveld eens.

De voorzitter:
De motie-Oostenbrink op stuk nr. 24.

Minister Bruins:
De motie-Oostenbrink op stuk nr. 24 laat ik aan de staatssecretaris. Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 25.

De voorzitter:
Ja. De motie op stuk nr. 25.

Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 25 krijgt van mij oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 25 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 26.

Minister Bruins:
Die krijgt van mij ook oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 26 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 27.

Minister Bruins:
Oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 27 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 28.

Minister Bruins:
Oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 28 krijgt oordeel Kamer. Dan nog de motie op stuk nr. 29.

Minister Bruins:
Oordeel Kamer, voorzitter.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 29 krijgt oordeel Kamer. Ik dank de minister voor de appreciatie en de beantwoording in tweede termijn. We gaan naar de staatssecretaris voor de appreciatie van zijn motie.

Staatssecretaris Nobel:
De motie op stuk nr. 24 krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 24 krijgt oordeel Kamer. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van deze wetsbehandeling.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de bewindspersonen voor de korte en bondige beantwoording en de leden voor hun medewerking. Daarmee sluit ik deze vergadering van dinsdag 24 juni.

Sluiting

Sluiting 21.42 uur.