Plenair verslag
Tweede Kamer, 92e vergadering
Donderdag 5 juni 2025
-
Begin10:15 uur
-
Sluiting22:23 uur
-
StatusOngecorrigeerd
Opening
Voorzitter: Van der Lee
Aanwezig zijn 135 leden der Kamer, te weten:
Aardema, Aartsen, Van Baarle, Becker, Beckerman, Bevers, Bikker, Bikkers, Blaauw, Bontenbal, Boomsma, Boon, Martin Bosma, Boswijk, Boutkan, Bromet, Bruyning, Buijsse, Van der Burg, Bushoff, Ceder, Chakor, Claassen, Crijns, Dassen, Deen, Tony van Dijck, Dijk, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Inge van Dijk, Olger van Dijk, Dobbe, Dral, Van Eijk, El Abassi, Ellian, Ergin, Erkens, Esser, Faddegon, Flach, Gabriëls, Grinwis, Peter de Groot, Haage, Van Haasen, Heite, Heutink, Hirsch, Van der Hoeff, Holman, De Hoop, Van Houwelingen, Idsinga, Daniëlle Jansen, Joseph, Kahraman, Kathmann, Kisteman, Klaver, Koekkoek, Koops, Kops, De Kort, De Korte, Kostić, Kouwenhoven, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Markuszower, Martens-America, Van Meetelen, Van Meijeren, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mohandis, Mooiman, Edgar Mulder, Mutluer, Nijhof-Leeuw, Van Nispen, Nordkamp, Ouwehand, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pierik, Pijpelink, Piri, Van der Plas, Podt, Pool, Postma, Rajkowski, Ram, Rep, Richardson, Rikkers-Oosterkamp, Saris, Six Dijkstra, Slagt-Tichelman, Smitskam, Sneller, Soepboer, Stoffer, Stultiens, Teunissen, Thiadens, Thijssen, Tielen, Timmermans, Tseggai, Uppelschoten, Valize, Van der Velde, Veltman, Verkuijlen, Vermeer, Vijlbrief, Vlottes, Vondeling, De Vree, Aukje de Vries, Van Vroonhoven, Van Waveren, Van der Werf, Westerveld, White, Wijen-Nass, Wilders, Wingelaar en Van Zanten,
en de heer Van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, viceminister-president, de heer Van Oostenbruggen, staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid, minister van Asiel en Migratie.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van donderdag 5 juni 2025.
Hamerstukken
Hamerstukken
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 19 oktober 2018 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (Trb. 2019, 25) (36689);
- het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 14 december 2022 te Brussel tot stand gekomen Kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van Maleisië, anderzijds (Trb. 2023, 8) (36690);
- het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 14 december 2022 te Brussel tot stand gekomen Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds (Trb. 2023, 12) (36691).
Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
Wet tegenbewijsregeling box 3
Wet tegenbewijsregeling box 3
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).
Termijn inbreng
De voorzitter:
Dan is nu aan de orde het debat over de Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, de Wet tegenbewijsregeling box 3, Kamerstuk 36706. Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom, net als de leden, de mensen op de tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt.
Er zijn negen leden die een inbreng gaan leveren in eerste termijn. Ik meld alvast even dat de derde spreker, de heer Kouwenhoven, zijn maidenspeech gaat houden. Dan weet u dat alvast.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
De eerste spreker zal de heer Grinwis zijn. Hij voert het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Voor alle duidelijkheid: dit is een wetsvoorstel, dus er zit in principe geen limiet op het aantal interrupties. Maar we hebben vandaag ook nog een andere wet te behandelen. Ik hoop dus wel dat iedereen het een beetje bondig houdt.
Eerst nog de heer Vijlbrief.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik heb uit de krant vernomen dat de heer Grinwis een heel groot bedrag heeft gewonnen met een gokwedstrijd op wielrennen. Mijn vraag is eigenlijk of hij dat bedrag ook heeft opgegeven in box 3.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Zal ik daar maar gelijk op antwoorden? Er zijn natuurlijk veel belangrijker zaken dan het Kamerwerk. Eén daarvan is wielrennen. Maar ik heb die prijs niet aangenomen. Ik heb die doorgeschonken aan een prachtig initiatief hier in Den Haag voor kinderen die het veel harder nodig hebben dan Kamerleden, die goed betaald worden.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik had niet anders verwacht.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hadden inderdaad niet anders verwacht dan dat je het geld zou afstaan aan een goed doel. Maar gokken, meneer Grinwis! Wat vindt Mirjam daarvan?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou, zo'n soort functioneringsgesprek moet natuurlijk nog plaatsvinden, maar dit heeft niks met gokken te maken; dit heeft alles met optimaliseren te maken. Optimaliseren is een fantastische sport.
De voorzitter:
Goed. De heer Grinwis gaat beginnen aan zijn termijn. Gaat uw gang.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Na deze belangrijke zaken gaan we over tot een wetsbehandeling. Ten overstaan van deze staatssecretaris, die wel thuis is in deze materie, durf ik het aan om mijn bijdrage te beginnen met een citaat van de aloude kerkvader Augustinus uit de vierde eeuw na Christus. Dat citaat luidt: "Zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende". Anders gezegd, een staat heeft zich te allen tijde op het recht te funderen. Dat is, als je door alle technische facetten van deze Wet tegenbewijsregeling heen kijkt, met al z'n uitvoeringsperikelen, ook de kern van de wetsbehandeling van vandaag. Want het grote twistpunt is natuurlijk: is het rechtvaardig dat belastingplichtigen worden aangeslagen voor een hoog forfait met de kans om te bewijzen dat hun daadwerkelijke opbrengst lager is, zonder dat ze daarbij kosten kunnen aftrekken? Met andere woorden, de overheid veronderstelt hoge vermogensinkomsten en zegt vervolgens: als dat niet klopt, kunt u dat laten weten; dan passen we het aan. Maar ze doet daarbij net alsof bijvoorbeeld het verhuren van een woning niet met kosten gepaard gaat, terwijl iedereen weet dat de kost voor de baat uit gaat.
Vooropgesteld: het zal voor niemand hier als een verrassing komen als ik zeg dat de ChristenUnie niet is opgericht om de belangen van de rijken der aarde te verdedigen. In haar politieke prioriteiten zal mijn fractie juist eerder opkomen voor wie tekortkomt of wie tekort wordt gedaan, geïnspireerd door dat prachtige grondmotief dat telkens terugkomt in bijvoorbeeld de Bijbel, in psalm 82: "Doe recht aan weerlozen en wezen, kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red hen uit de greep van wie kwaad wil." In die zin heb ik ook een zekere sympathie voor de staatssecretaris, die zich in een interview met Het Financieele Dagblad in het hart liet kijken en zei: "Uiteindelijk zijn beleggers toch niet bepaald de mensen die het meest in de knel zitten". Dat is gemiddeld genomen natuurlijk een waarheid als een koe. In het klantenbestand van de voedselbank zitten niet zo veel mensen die belastingplichtig zijn in box 3, voeg ik er maar aan toe. Ook zijn voorganger, staatssecretaris Van Rij, heeft er meermaals op gewezen dat veel woningbeleggers in de jaren sinds pak 'm beet 2013 geprofiteerd hebben van zeer grote waardestijgingen van hun bezig tegen zeer lage belastingdruk in box 3. Ik hoor staatssecretaris Van Rij dat nog zeggen. En daaraan voegde hij toe: over die tijd hoor ik niemand klagen.
Maar toch. Ik herhaal de woorden van Augustinus: zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende. Ook als je vindt dat een bepaalde groep niet zielig is in vergelijking met andere groepen, heb je je als overheid toch op gerechtigheid te baseren en niet op het oordeel van de onderbuik. Of zoals het aan de wijze koning Salomo toegeschreven Bijbelboek begint: heb de gerechtigheid lief, heersers van de aarde. Met andere woorden, het begin van alle politiek is je beleid funderen op recht en rechtvaardigheid.
Dan denk ik onwillekeurig terug aan een andere beslissing uit het verleden, namelijk die in 2022 om na het kerstarrest de niet-bezwaarmakers in box 3 niet te compenseren. Dat heeft het rechtsgevoel van velen ernstig gekrenkt. De handige, snelle bezwaarmakers kregen hun geld, maar de mensen die geen bezwaar hadden gemaakt stonden met lege handen. Ik meen dat ook weer voormalig staatssecretaris Van Rij daar in een afscheidsinterview over zei dat hij nog steeds buikpijn heeft van die moeilijke beslissing. Dat begrijp ik wel. Dat is overigens de man die ook al buikpijn had over de invoering van de dubbele fictie in box 3 per 2017, met de befaamde woorden dat het voorstel er eentje was van "Willie Wortel Wiebes" van het kabinet-Rutte II, van de VVD en de PvdA. Dat is de uiteindelijke aanleiding waardoor wij vandaag een wet tegenbewijsregeling staan te behandelen.
Enfin, dat brengt mij tot het antwoord van de ChristenUnie op de vraag die nu voorligt: wat is rechtvaardig om te doen? Kiezen voor het budgettaire belang of kiezen voor wat voor iedereen aanvoelt als het rechtvaardige, namelijk wel die kostenverrekening toestaan? Mijn fractie kiest dan voor het laatste. Daarom heb ik vanochtend samen met collega Inge van Dijk een amendement ingediend dat die kostenverrekening introduceert in de tegenbewijsregeling. Daarmee heb ik getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de kostenverrekening van het nieuwe box 3-stelsel, de Wet werkelijk rendement, die inmiddels ook bij de Kamer ligt. Het is ingewikkelde materie en de precieze verwerking komt nauw, dus ik sta zeker open voor suggesties om het amendement verder te verbeteren. Op dit punt kijken de juristen van het ministerie ook mee, om de technische puntjes op de i te zetten. Ik hoop eventuele noodzakelijke wijzigingen als gevolg daarvan natuurlijk zo snel mogelijk te verwerken. Sowieso dank aan alle ondersteuning. Hoe dan ook hoop ik op steun voor deze keus, die niet goedkoop is voor de staatskas — dat geef ik toe — maar de tegenbewijsregeling dus wel een stuk rechtvaardiger maakt.
Ik ben mij bewust van de twee bezwaren: de cumulatieve, dus incidentele, budgettaire derving van 1,13 miljard en het jaar uitstel van de invoering van het nieuwe stelsel op basis van de Wet werkelijk rendement. Voor dat eerste heb ik een paar dekkingsvoorstellen gedaan in het amendement. Voor dat tweede zeg ik: het is niet anders. Als dit de prijs is die we moeten betalen voor een rechtvaardigere wet, dan zij dat zo. Bovendien is dat nieuwe stelsel al zo vaak uitgesteld dat ik me afvraag of de invoeringsdatum überhaupt wel gehaald zou worden. De kabinetsval maakt het sowieso niet gemakkelijker om 1 januari 2028 te halen. Dat is reden te meer om voor rechtvaardigheid te kiezen in plaats van voor een droom die bedrog kan blijken te zijn.
Voorzitter. Tot zover mijn fundamentele bespiegelingen bij deze wet en de oplossing die ik daarvoor voorleg. Ik heb nog wat specifiekere vragen bij het wetsvoorstel. Ten eerste. In Nederland zijn 30.000 rijksmonumenten in particulier bezit. Dat is erfgoed om te koesteren. Daarom rust er een wettelijke instandhoudingsplicht op om ervoor te zorgen dat het bewaard blijft. Die rijksmonumenten krijgen nu ook te maken met het forfait van 7,78%, terwijl de kosten bij deze gebouwen door de bank genomen uiteraard hoog zijn. Is die problematiek de staatssecretaris bekend en erkent hij dat dit een probleem is? Is voor deze specifieke groep nog een oplossing mogelijk? Ik wil de staatssecretaris daar echt toe aanmoedigen of natuurlijk tot het uitspreken van "oordeel Kamer" over ons amendement over de kostenverrekening, want dat biedt daar in ieder geval een oplossing voor.
Ten tweede een vraag over het heffingsvrij vermogen. Mijn beeld is dat dit nu niet meetelt in de tegenbewijsregeling. Anders gezegd: als je kiest voor de forfaitaire heffing mag je wél heffingsvrij vermogen aftrekken, maar als je kiest voor het werkelijke rendement uit de tegenbewijsregeling niet. Klopt dat? En zo ja, waarom is hier dan voor gekozen? Is dit om budgettaire redenen? En hoe verhoudt dit zich tot het arrest van de Hoge Raad of vloeit dit daaruit voort?
Ten derde een vraag over het gebruik van onroerende zaken. In de praktijk gaat dit vooral om vakantiewoningen. De Hoge Raad heeft gezegd dat eigen gebruik van onroerende zaken belastbaar is in box 3. Het opvallende is dat bij het leveren van het tegenbewijs het voordeel van het eigen gebruik voor 2026 niet hoeft te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen en waarom kiest het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement, namelijk voor 5,06% versus 3,35%? Is dat juridisch niet kwetsbaar of lokt dat niet onnodig veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid hierover een nota van wijziging in te dienen of moeten we zelf met een amendement komen?
Ten vierde. Eerder is mijn motie aangenomen over een gevoeligheidsanalyse van de tegenbewijsregeling in het licht van de turbulentie op de aandelen- en verhuurdersmarkt. Daar is een brief over gekomen met wat scenario's en de bezweringsformule dat door onze begrotingssystematiek eventuele mee- of tegenvallers in het EMU-begrotingssaldo lopen, maar het punt is natuurlijk juist dat wat we nu ramen gevolgen heeft voor de dekking die nodig is voor aanpassingen van het voorliggende voorstel, bijvoorbeeld een eigen amendement. Het kabinet blijft uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1%, maar is dat wel terecht? Bovendien lees ik niets over de tweedeorde-effecten van de hoge forfaits, terwijl daar wel nadrukkelijk om gevraagd is. Welk effect hebben de hoge forfaits, het meenemen van waardestijging en het ontbreken van kostenverrekening bijvoorbeeld op het uitponden van nu nog verhuurde woningen? Wat doet dat dan vervolgens weer voor de opbrengsten in box 3? Ik las er niks over in de brief en vraag de staatssecretaris er wel op in te gaan in zijn termijn.
Ten vijfde. Last but not least heeft het box 3-stelsel waar we nu in zitten grote gevolgen voor de huurmarkt. Eerder heb ik al een motie ingediend om de leegwaarderatio te actualiseren. Het kan veel lucht geven voor verhuurders die nu noodgedwongen hun vastgoed moeten verkopen. Het probleem is dat het stuit op het Herstel- en Veerkrachtplan. De leegwaarderatio nu tijdelijk aanpassen heeft risico's en is daar mogelijk mee in strijd. Daarom doe ik samen met collega Inge van Dijk van de CDA-fractie een alternatief voorstel om onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat ze eventueel met ingang van het jaar na afloop van de verplichtingen van het Herstel- en Veerkrachtplan aangepast kan worden. Ik begrijp dat het niet meer nodig is als de Wet werkelijk rendement daadwerkelijk per 1 januari 2028 wordt doorgevoerd, maar aangezien de kans op uitstel wel reëel is, is het denk ik goed om dit toch nog eens goed te bekijken voor het geval dat. Dan is het niet in strijd met het Herstel- en Veerkrachtplan. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op dat voorstel.
Hoe dan ook is mijn hoofdpunt vandaag — dat is mijn laatste zin, voorzitter — dat we niet moeten kiezen met de onderbuik, maar dat we moeten kiezen voor rechtvaardigheid. Dat betekent wat mij betreft het toevoegen van kostenaftrek aan de tegenbewijsregeling.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Van Eijk heeft een interruptie.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb één vraag aan de heer Grinwis, omdat we inderdaad in andere debatten uitvoerig met elkaar de argumenten voor en tegen de leegwaarderatio hebben gewisseld. De heer Grinwis lijkt ervan overtuigd te zijn dat de uitkomst alleen maar gunstig kan zijn. Mijn vraag aan hem is om dat nader te onderbouwen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Hier dreigt natuurlijk een welles-nietes, niet zozeer tussen collega Van Eijk en mij, maar tussen de inzichten van het ministerie van Financiën en van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn. In die laatste categorie, van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn, is men ervan overtuigd dat een nieuwe actualisatie van de leegwaarderatio zal leiden tot een neerwaartse, voor hen positieve bijstelling. Het ministerie zegt: dat is nog niet zo een-twee-drie het geval, dus voor je het weet gaat de belastingdruk voor hen daardoor omhoog. Ik ben na ampel beraad en na de nodige gesprekken met de deskundigen uit onder andere die branche wel tot de conclusie gekomen dat er alle reden is om opnieuw naar die leegwaarderatio te kijken en de vraag te stellen of die niet geactualiseerd moet worden ten opzichte van de periode waarin ze is geactualiseerd, een aantal jaar geleden. Ik heb ook gekeken naar de argumentatie van het ministerie van Financiën inzake het Herstel- en Veerkrachtplan. Als het de staatssecretaris lukt om per 1 januari 2028 daadwerkelijk de Wet werkelijk rendement in te voeren, dan is er sowieso niks aan de hand, want dat is ook het eerste moment waarop je die leegwaarderatio zou kunnen actualiseren. Het is dus meer een als-danredenering, voor het geval we meer tijd hebben. Ik durf dat onderzoek wel aan.
Misschien denkt mevrouw Van Eijk dus dat ik te veel risico neem, maar ik ga mijn oren niet zomaar laten hangen naar de een of de ander, maar ik denk: zoek het dan maar uit en laat het dan maar openbaar komen wie er gelijk heeft. En ja, dat er risico's zijn weten de mensen die een huis verhuren ook heel goed. Maar ik kan hier niet uiteenzetten waarom de een of de ander helemaal gelijk heeft. Daar hebben we echt dat onderzoek voor nodig, is mijn overtuiging. Maar oké, het risico is nu natuurlijk wel kleiner dan bij de vorige motie, mevrouw Van Eijk, want die ging echt over een abrupte wijziging komend jaar. Dit is natuurlijk een als-dan, voor het geval de Wet werkelijk rendement langer op zich laat wachten dan nu de officiële planning is.
De voorzitter:
U krijgt nog een vraag, van de heer Kouwenhoven. Gaat uw gang. U moet even met uw voet op het pedaaltje drukken.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik stel deze vraag vooral om er een beetje in te komen; dat zult u begrijpen. Hoe kijkt u naar de vertraging van de wetgeving? Die is er zeker op het moment dat je deze periode in stand houdt. Dan trek je dus, zoals gezegd werd, een loterij zonder nieten langer door, omdat mensen kunnen blijven kiezen welk onderdeel van de regeling ze gebruiken. De vertraging die mogelijk volgt uit uw motie houdt die wereld dus in stand. Wat is uw reflectie daarop?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor deze vraag van de heer Van Kouwenhoven. Dat is natuurlijk …
De voorzitter:
Het is de heer Kouwenhoven.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Kouwenhoven? Zonder "Van"?
De voorzitter:
Ja, zonder "Van".
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Meneer Kouwenhoven! Dank voor deze goede vraag. Dit is geen vraag om erin te komen, maar gewoon meteen een goede vraag. Dit is inderdaad een afweging. Als je er vanuit doorlooptijden en procedureel naar kijkt, dan zou je tot de afweging kunnen komen dat je zo snel mogelijk naar die wet werkelijk rendement moet. Maar ik behandel een wet allereerst vanuit inhoudelijk perspectief. Is deze wet in orde? Is het rechtsherstel op deze manier rechtvaardig? Mijn conclusie is dat het uiteindelijk inhoudelijk moet kloppen en dat het inhoudelijk rechtvaardig moet zijn. En er is heel veel meer te zeggen over de wet, bijvoorbeeld over de uitvoeringskant, want die is ook niet eenvoudig. Hoeveel ambtenaren vergt dat voor box 3? Dat is niet eenvoudig. Het liefst zou ik deze wet niet hebben: wel het rechtsherstel, maar niet op deze hele ingewikkelde manier. Maar goed, uiteindelijk moet het dus inhoudelijk kloppen en rechtvaardig zijn. Dat is mijn leidmotief.
Daarnaast ben ik door schade en schande wijs geworden. Ik ben nog niet zo heel lang Kamerlid, maar toch net een paar jaar langer. Ik hoop dat de heer Kouwenhoven er ook nog een poosje aan toe mag voegen, maar dat gaan we zien. Hoe dan ook, ik ben door schade en schande wijs geworden. In het verleden zijn er heel vaak beloftes gedaan: dan en dan komt er een nieuwe wet; dan en dan komt er een nieuw stelsel. We zien dat bijvoorbeeld bij de Wet kinderopvang om de kinderopvangtoeslag af te schaffen. Die is al heel vaak uitgesteld. We zien het bij tal van andere dossiers. Dus nu een droom najagen en zeggen "als je dit doet, loopt 1-1-2028 gevaar", zie ik als dreigementen, aanzeggingen en profetieën waar ik niet voor ga zwichten. De ervaring leert namelijk dat het in de praktijk veel langer duurt om dit soort complexe nieuwe wetten in te voeren. Dan heb ik in de tussentijd liever iets wat rechtvaardig is in plaats van iets wat onrechtvaardig is, en waar je vervolgens in 2028 voor op de koffie komt.
De heer Stoffer (SGP):
Dan stel ik ook maar eens een vraag om er een beetje in te komen. Als ik zo even rondkijk, denk ik dat ik de langstzittende ben vandaag. De heer Grinwis stipte een punt aan en ik dacht: ga ik daar een vraag over stellen of niet? Maar hij stipte het zelf terzijde aan, dus ik doe het toch maar: een vraag over de uitvoering. Wij hebben samen gesproken over deze wet, maar het is ook goed om dat hier te doen. Er ligt wat dit betreft een heel moeilijk punt. Daar zullen we met de staatssecretaris ook nog wel over komen te spreken.
Maar wat betreft de uitvoering: er zijn vijf rode vlaggen in de uitvoeringstoets. De ambtenaren waar de heer Grinwis over spreekt, zijn in deze arbeidsmarkt moeilijk te krijgen, denk ik. Ik zat er gisteravond nog eens over na te denken. Ik dacht: je moet wat; maar als dit nu doorgaat, wat gaat er dan nog gecontroleerd worden? Laten we er maar van uitgaan dat dat met die ambtenaren niet gaat lukken in deze arbeidsmarkt. Het gaat om een beperkte periode. Als deze wet ingevoerd wordt, hoe krijgt dit dan voortgang? Hoe kijkt de heer Grinwis daartegen aan? Ik heb ergens de angst dat mensen dan wat indienen en het maar gewoon automatisch goedgekeurd wordt; ze hebben het formulier gebruikt en het klopt automatisch. Want ja, wie controleert dat nog? Dan doe je af en toe eens een steekproef op de grote aantallen die ingediend worden, maar ergens botst dat ook met mijn gevoel van nauwkeurigheid en misschien ook wel met mijn gevoel van rechtmatigheid en ga zo maar door. Zou de heer Grinwis daar ook een paar bespiegelingen over kunnen delen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
We hadden het net voor het debat al even over de vijf rode vlaggen. Dat is me nogal wat. Het gebeurt niet vaak dat we een wetsvoorstel krijgen dat vanuit elk uitvoeringsperspectief met een rode vlag wordt beoordeeld. Ik maak me al langer zorgen over deze wet, maar ook over het huidige stelsel en het nieuwe stelsel. Ik maak me ook zorgen over hoeveel ambtelijke capaciteit dat vergt van de Belastingdienst die je eigenlijk veel beter zou kunnen inzetten, zoals voor de hervorming en het eenvoudiger maken van de inkomstenbelasting en het toeslagenstelsel, en over wat het vraagt van belastingplichtigen. Daarom heb ik al eerder het pleidooi gehouden dat we, ondanks de brede wens die we al jarenlang hebben voor de Wet werkelijk rendement, misschien toch nog eens goed moeten nadenken over de vraag of we niet over moeten gaan naar een simpele vermogensbelasting die door anderhalve man en een paardenkop is uit te voeren bij de Belastingdienst en die iedereen begrijpt.
Maar we zitten nu eenmaal met die uitspraak van de Hoge Raad. Die uitspraak is niet zomaar een advies. Eigenlijk is de Hoge Raad op de stoel van de wetgever gaat zitten. Wat we hier vandaag bespreken, is voor 80%, 90% of misschien wel 95% codificatie van die wetgevende uitspraak van de Hoge Raad. Dat is de moeilijkheid waar we mee zitten. Ik denk dus dat we er wat mee moeten, maar ik maak me grote zorgen over de uitvoering, de naleving, de handhaving en de vraag of er inderdaad niet misbruik van wordt gemaakt. Tegelijkertijd wordt er nu ieder jaar bij de aangifte van de inkomstenbelasting natuurlijk ook steekproefsgewijs gecontroleerd. Van de miljoenen aangiftes worden de meeste niet gecontroleerd. Gemiddeld genomen zijn Nederlands gelukkig vrij nauwgezet en keurig bij het invullen van hun belastingformulier. Dus ja, als ik de parallel trek met hoe ze jaarlijks hun aangifte doen, dan is er geen reden om nu te wanhopen. Maar als ik zie hoeveel ambtelijke capaciteit dit hoe dan ook gaat vergen, zonder dat je iedereen kunt controleren, dan is het eigenlijk een stap de verkeerde kant op en strijdt dat zeer met mijn wens en mijn inzet om tot eenvoud van stelsels en regels te komen, want eenvoud is ook rechtvaardigheid.
De heer Stoffer (SGP):
Ik denk dat de heer Grinwis en ik daar wel eensgeestes in zitten. Ik heb in ieder geval nog een poging gedaan om het iets te vereenvoudigen. Daar hebben we ook eerder over gesproken met de staatssecretaris. Hij heeft daar diverse gedachten over. Ik heb een amendement ingediend.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat heb ik nog niet gezien.
De heer Stoffer (SGP):
Het amendement is erop gericht om het invullen van het standaardformulier van de Belastingdienst verplicht te stellen. Het is natuurlijk een hersteloperatie. De overheid doet iets wat een burger of een bedrijf benadeelt. Je vraagt om herstel, dus er moet ook ruimte zijn. We hebben dus een amendement ingediend waarin het standaardformulier verplicht is gesteld, maar waarbij er nog wel de mogelijkheid blijft om binnen zes weken alternatieve stukken in te leveren. Ik heb zelf ook wel gedubd of ik dat amendement moest indienen of niet. Mijn gevoel zegt: het maakt het dan in ieder geval eenvoudiger om risicogestuurd checks te gaan doen. Je weet dan namelijk dat dit past binnen het systeem. Er ligt een standaardformulier en dat vul je in, maar er blijft nog wel de escape om alternatieve stukken in te dienen. Maar het gaat in ieder geval gestroomlijnd naar de Belastingdienst toe.
Ik heb gisteravond zelf zitten rekenen, met de memorie van toelichting en allerlei voorbeelden erbij. Ik denk niet dat ik zo goed kan rekenen als de heer Grinwis, maar ik ben er redelijk in thuis. Ik dacht: als je hier gewoon zelf wat gaat inleveren, dan wordt het een grote puinzooi. Dat kun je haast niet gestructureerd inleveren. Ik weet zeker dat als wij dat hier allemaal eens zouden proberen, iedereen wat anders zou inleveren bij de Belastingdienst en dat die mensen daar helemaal gek zouden worden. Dan mag je nog blij zijn als je het met 1.800 mensen redt. Wat vindt de heer Grinwis van mijn insteek bij dat amendement om in ieder geval dat standaardformulier verplicht te stellen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik vind het een pragmatisch voorstel. De enige grote vraag die ik heb, is: kun je dat dwingend voorschrijven? Daar heb ik nog vraagtekens bij. Ik hoor heel graag het oordeel van de staatssecretaris. Collega Van Eijk, collega Stultiens en ik zijn op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst en hebben dat formulier mogen invullen. Als je gewend bent aan belastingaangifte, is dat een fluitje van een cent. Ik kan het niet anders zeggen. Dat hebben ze netjes in voorbereiding en doen ze hartstikke goed. Ze roeien in die zin met de riemen die ze hebben en proberen dat zo goed mogelijk te stroomlijnen. Maar daarbij is ook duidelijk: als mensen nu al op eigen houtje, op eigen initiatief, gebruik willen maken van de uitspraak van de Hoge Raad, dus van de tegenbewijsregeling, dan staat niets hun in de weg. Maar ik zie dat al het werk van de Belastingdienst er eigenlijk op gericht is om te zorgen dat iedereen zo veel mogelijk gebruik gaat maken van dat aantrekkelijke, eenvoudige formulier. Dus ik steun de intentie van de heer Stoffer. Ik vind het ook een pragmatisch voorstel. Maar ik betwijfel nog even of je dat dwingend kan opleggen. Ik zou wel zeggen tegen iedereen die dit debat volgt en van plan is gebruik te gaan maken van die tegenbewijsregeling: doe het alsjeblieft via het formulier dat binnenkort online komt, en niet via eigen epistels. Dus ik ondersteun in ieder geval de geest van het amendement bij dezen.
De voorzitter:
Nogmaals dank aan de heer Grinwis. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk. Zij spreekt namens de VVD-fractie. Ik moet haar ook bedanken omdat zij rapporteur was op deze wet, samen met de heer Stultiens. Daar heeft iedereen van kunnen profiteren. Mevrouw Van Eijk, gaat uw gang.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD heeft zich altijd sterk gemaakt voor lage lasten en rechtszekerheid. In het verleden betekende dit in box 3 een eenvoudig en voorspelbaar systeem waarin het rendement forfaitair werd bepaald. Dit bood duidelijkheid, maar bleek ook steeds minder houdbaar door juridische uitspraken die wezen op schending van het eigendomsrecht. De VVD staat voor een evenwichtige hervorming van box 3. Mensen met spaargeld moeten niet worden belast alsof zij risicovolle beleggers zijn. Het stelsel moet niet uitnodigen tot ontwijking en het moet recht doen aan draagkracht. Daarom steunt mijn fractie de overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement.
De periode waarin de Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt toegepast, is een noodzakelijk tussenstation — met duidelijke tekortkomingen, zeg ik er meteen bij. De uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst vormen een structureel knelpunt. ICT-systemen zijn verouderd en het vertrouwen in tijdige realisatie van complexe aanpassingen is laag. Hier is serieuze politieke regie op nodig om dit op de rit te krijgen. Anders loopt elk goedbedoeld beleid vast in bureaucratie en uitvoeringschaos.
Daarnaast is er de kritische noot van budgettaire derving. De overgang naar werkelijk rendement levert mogelijk miljarden minder op voor de schatkist. In een tijd van hoge publieke uitgaven, van defensie tot zorg en klimaat, is het een risico dat de VVD serieus neemt. Structurele tekorten mogen niet leiden tot lastenverhogingen voor werkenden of ondernemers. De toekomst vraagt dus om politieke moed, prioriteren in het IV-portfolio en vasthouden aan een belastingstelsel dat werkt voor burgers en bedrijven. Fiscale rechtvaardigheid kan daarom niet los worden gezien van realisme in de uitvoering en verantwoordelijkheid voor solide overheidsfinanciën.
De heer Vijlbrief (D66):
Een vraag aan mevrouw Van Eijk. Ik hoorde haar zeggen dat er straks lagere opbrengsten dreigen van de nieuwe box 3 op basis van werkelijk rendement. Ik zou aan haar willen vragen: wat zou de keuze van de VVD zijn als dat werkelijk het geval is? We gaan er even van uit dat de uitgaven, zoals mevrouw Van Eijk terecht zei, door een aantal externe factoren erg groeien. Dus in uitgavevermindering kan je het niet zoeken, of misschien alleen ten dele. Hoe zou de VVD dan kiezen? Tot nu toe heeft het nu demissionaire kabinet een paar keer, wanneer het om vermogens ging, gekozen om de gaten die vielen te dempen met datgene wat mevrouw Van Eijk en mij allebei aan het hart gaat, namelijk de positie van de middeninkomens. Ik ben erg benieuwd hoe de VVD nu daartegen aankijkt. Kan dat bijvoorbeeld leiden tot hogere tarieven in die nieuwe box 3? Hoe kijkt zij daartegen aan?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Tot nu toe is de budgettaire derving opgeteld uit m'n hoofd 16 miljard. In het verslag is ook inzicht gegeven in waar die dekking vandaan is gekomen, voor zover dat traceerbaar is. Een heel groot gedeelte daarvan is terechtgekomen bij winst en vermogen. Een deel daarvan is ook terechtgekomen bij werkenden. Onder andere een deel van de envelop die bedoeld was voor lastenverlichting is daarvoor ingezet. De heer Vijlbrief zal begrijpen dat het niet onze voorkeur heeft om dat nog een keer te doen. Ik hoop dus enerzijds dat de raming die er nu ligt, geen werkelijkheid zal worden. Anderzijds is hetgeen er nu ligt, wel gedekt. Ik hoop heel erg dat er niet nog meer tegenvallers gaan komen.
De heer Vijlbrief (D66):
Dan zou mijn oproep aan de VVD zijn om samen met ons en met anderen die dat willen, eraan te werken dat, als hierbij weer nieuwe derving ontstaat, wat gezien de geschiedenis van box 3 niet is uitgesloten, deze in ieder geval niet ten koste gaat van werkende middeninkomens, maar ook niet van bedrijfswinsten, want — zo ben ik dan ook weer — die zijn ook belangrijk. Maar laten we het toch blijven zoeken in de categorie vermogensbelasting, want de vermogensongelijkheid in Nederland is niet — laat ik het nou voorzichtig formuleren — heel laag. Ik ben het wat dat betreft ook heel erg met de heer Grinwis en de staatssecretaris eens dat het niet om die categorie mensen gaat; er zitten kleine spaarders tussen, maar ook mensen met een hoop geld. Dan denk je toch: zoek het vooral daar. Maar daar gaan we aan werken in de toekomst.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord van de heer Vijlbrief. Volgens mij komen we nog uitgebreid te spreken over de vermogensongelijkheid en hoe wij die taxeren.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Aanhakend op de heer Vijlbrief. Mevrouw Van Eijk kent de cijfers ook goed. Zij zegt terecht dat een deel van die 16,5 miljard bij vermogens is weggehaald. Maar dat is minder dan de helft, namelijk ongeveer 7 miljard, terwijl de VVD altijd groot voorstander is van begrotingsregels met de boodschap dat je moet dekken waar je het weghaalt. Nu wordt meer dan de helft van het geld niet bij vermogen en winst gehaald. Hoe verklaart mevrouw Van Eijk dat?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik begon mijn reactie richting de heer Vijlbrief zojuist met: de totale ingeboekte derving is 16 miljard. Daarvan is 10 miljard traceerbaar: 7 miljard komt uit winst en vermogen en 3 miljard uit arbeid. Wat de heer Stultiens zegt, klopt volgens mij dus niet.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het probleem is dat het niet-traceerbare deel, bijvoorbeeld het deel dat uit de staatsschuld komt, uiteindelijk vaak op de rekening van arbeid terechtkomt, want daarop wordt veel meer belast dan op vermogen. Ik ben verbaasd dat mevrouw Van Eijk zegt dat zij die 3 miljard op arbeid vervelend vond. Dat suggereert namelijk dat andere coalitiepartijen zeiden: laten we het daar weghalen. Maar in de beslismemo's staat dat NSC voorstelde om het weg te halen bij vermogen en dat Eelco Heinen zei: nee, we gaan de werkenden belasten. Ik hoor vandaag dus een heel ander verhaal dan in de beslismemo's staat.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb volgens mij een uitleg gegeven van de cijfers zoals ik die nu interpreteer. Wat de heer Stultiens in zijn eerste vraag zei, klopt niet.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat suggereert dat we het met elkaar eens zijn dat het niet bij inkomen en arbeid weggehaald moet worden. We kunnen dan met elkaar een paar mooie amendementen gaan maken op het Belastingplan. Dan hebben we goed nieuws: we gaan het dus wél weghalen bij vermogen en winst. Maar dat was tot nu toe niet de lijn van de VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Mijn wens zou zijn om in het Belastingplan 2026 vooral met elkaar te kijken hoe we de boel heel houden, voor zowel burgers als bedrijven.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. In mijn inbreng zal ik stilstaan bij de volgende onderwerpen: de voors en tegens van de Wet tegenbewijsregeling box 3, de invulling van het begrip "werkelijk rendement", de groepen in de knel, de uitvoering, de financiën en het IV-portfolio van de Belastingdienst.
Nog één opmerking vooraf. Er werd al aan gerefereerd: ik ben samen met de heer Stultiens van GroenLinks-PvdA namens de vaste commissie voor Financiën wetgevingsrapporteur geweest. Ik wil vanaf deze plek de staf bedanken voor de ondersteuning. Ondanks de zeer matige opkomst bij de technische briefing, het rondetafelgesprek en het werkbezoek aan de Belastingdienst ben ik van mening dat deze activiteiten van toegevoegde waarde zijn geweest voor een zorgvuldige voorbereiding van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3.
Ik sta hier dus goed voorbereid en met de overtuiging dat ik elke steen heb omgedraaid, op zoek naar verbeteringen en een rechtvaardigere tegenbewijsregeling. Ik ben tot de voorzichtige conclusie gekomen dat de ruimte om te bewegen zeer beperkt is. Desalniettemin vind ik dat het zoeken naar werkbare oplossingen voor wat ik "groepen in de knel" noem, de aankomende maanden niet mag stoppen. Ik verwacht op dit punt een stevige inzet van deze staatssecretaris en zal hier later in mijn bijdrage op terugkomen.
Voorzitter. Met de wet …
De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. De heer Grinwis is onderweg naar de microfoon en gaat een interruptie plaatsen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, want collega Van Eijk zei wel iets interessants, namelijk dat de vrijheidsgraden om te bewegen zeer beperkt zijn. Maar toch een vraag aan haar. Er hangen een paar donderwolken boven deze wet, namelijk de budgettaire ruimte en de planning. Uiteindelijk heb je ook het perspectief van rechtvaardigheid. Wat is de afweging van de VVD-fractie in die driehoek van budgettaire ruimte en de mogelijkheden, onmogelijkheden, wensen en wil, de planning van een eventueel nieuw stelsel en een rechtvaardige Wet tegenbewijsregeling box 3? Er zitten toch wel een aantal vraagstukken in. Ik heb zelf de vinger bij het principiële vraagstuk van kostentoerekening gelegd. Je hebt ook specifieke issues. Ik heb de rijksmonumenten genoemd en het eigen gebruik van vakantiehuizen, waarbij de wijze waarop je wordt aangeslagen in eerste instantie afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Allemaal issues die volgens mij rechtvaardig zijn op te lossen, maar die allemaal budgettaire consequenties hebben.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik kom later in mijn inbreng nog uitgebreid terug op wat ik die "groepen in de knel" noem. Het is precies zoals de heer Grinwis zegt. Het is iedere keer een afweging tussen wel of niet rechtvaardig, wel of geen budgettaire derving en de dekking die daartegenover staat, en de planning in aanloop naar de Wet werkelijk rendement, die wat ons betreft uiterlijk op 1 januari 2028 in werking moet treden. In die afweging moet ik iedere keer opnieuw kijken. Ik kan niet per voorstel zeggen dat het een of het ander doorslaggevend gaat zijn. Ik kan wel zeggen dat mijn fractie echt welwillend kijkt naar de amendementen die vandaag worden ingediend, om te zien wat voor ons uitlegbaar is en wat niet.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. Met het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daartoe wordt een tegenbewijsregeling in box 3 geïntroduceerd. Belastingplichtigen worden ofwel belast op basis van het forfaitair berekende rendement ofwel op basis van het lagere werkelijke rendement. De Hoge Raad heeft in zijn arrest regels geformuleerd voor de vaststelling van het werkelijke rendement, waarmee de strijdigheid met het eigendomsrecht wordt weggenomen. Deze regels voorzien echter niet in alle mogelijke situaties. Daarom bevat dit wetsvoorstel een nadere invulling voor het bepalen van het werkelijke rendement. Door de omvang van de hersteloperatie kan deze alleen worden uitgevoerd op basis van een duidelijk kader. Daarbij past dat deze werkwijze in een wet wordt neergelegd.
De Wet tegenbewijsregeling box 3 is een geordende manier om rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die benadeeld zijn door het oude systeem. Voor de toekomst is beoogd om een nieuw box 3-stelsel in te voeren, waarbij uitsluitend op basis van het werkelijke rendement belasting wordt geheven. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de voorgenomen bepalingen uit het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 en dat gezorgd wordt voor een consistente bepaling van het werkelijke rendement. Hier wordt tegelijkertijd een belangrijke disclaimer bij geplaatst: voor zover dat overeenkomt met de regels die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Voor zover er verschillen bestaan tussen de arresten van de Hoge Raad en het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement, zijn de arresten leidend. Het niet toestaan van kostenaftrek is hiervan een voorbeeld. De conclusie van mijn fractie is dat de aansluiting op belangrijke onderdelen wordt gemist. Zeg dat dan gewoon. Wees hier eerlijk over. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
Het wetsvoorstel tracht het werkelijke rendement in het kader van het leveren van tegenbewijs duidelijker in te kleuren dan de Hoge Raad. Dat is positief te waarderen, ook al is het lang niet altijd makkelijk om de berekening te maken. Minder positief blijft dat het kabinet net als de Hoge Raad bijvoorbeeld de aftrek van kosten niet toestaat, behalve als het gaat om rentekosten. Veel belastingplichtigen zullen nu niet het gevoel krijgen dat het economisch werkelijke rendement belast wordt. Naar verwachting wordt dat vanaf 1 januari 2028 beter, maar in de tussenperiode is het voor een aantal groepen belastingplichtigen een hard gelag. Is de staatssecretaris het op dit punt met de VVD eens?
De eerdere uitspraak van de staatssecretaris — de heer Grinwis refereerde hier ook al aan — dat beleggers toch niet bepaald mensen zijn die het meest in de knel zitten, heeft niet geholpen om draagvlak te creëren voor de tegenbewijsregeling in de huidige vorm. Het argument dat de voorgenomen verhoging van het forfait op overige bezittingen geen onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel maar zal worden opgenomen in het Belastingplan 2026, is uitstel van executie voor bepaalde belastingplichtigen. Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire rendement is een dooddoener, wetende dat het forfait nog eens extra wordt verhoogd.
De tegenbewijsregeling in box 3 is een poging om belastingheffing eerlijker te maken door rekening te houden met werkelijk rendement. Hoewel de regeling voordelen biedt in termen van rechtsherstel en aansluiting bij het draagkrachtbeginsel, zijn er aanzienlijke bezwaren met betrekking tot complexiteit, uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid. Diverse groepen ondervinden specifieke knelpunten. Ik noem een aantal voorbeelden.
Particuliere vastgoedbeleggers worden geconfronteerd met een hoge belastingdruk doordat het forfaitair rendement vaak hoger is dan het werkelijk rendement uit huurinkomsten. Als deze beleggers vanaf 2026 belasting moeten betalen over een fictief rendement van 7,8%, leidt dit tot situaties waarin verhuurders meer belasting betalen dan zij aan huurinkomsten ontvangen. De tegenbewijsregeling levert in dat soort situaties slechts zeer beperkt verlichting, omdat kosten niet aftrekbaar zijn.
Voor vakantiewoningen die voor eigen gebruik zijn, geldt dat het voordeel van eigen gebruik vanaf 2026 moet worden opgegeven, waarbij het kabinet voorstelt om uit te gaan van 5,0% van de WOZ-waarde. Dit kan leiden tot aanzienlijke belastingdruk, vooral als de WOZ-waarde van de vakantiewoning is gestegen.
Eigenaren van rijksmonumenten maken vaak hoge onderhoudskosten om het monument in stand te houden, maar kunnen deze kosten niet aftrekken bij het bepalen van het werkelijk rendement, wat leidt tot een onevenredige belastingdruk.
Het laatste voorbeeld betreft eigenaren van landgoederen onder de Natuurschoonwet die te maken hebben met beperkte inkomsten en hoge onderhoudskosten. De tegenbewijsregeling biedt ook voor hen weinig verlichting omdat kosten niet aftrekbaar zijn en het werkelijk rendement moeilijk vast te stellen is.
Alternatieven om de belastingdruk voor particuliere vastgoedbeleggers te matigen — kostenaftrek, verliesverrekening, verlaging leegwaarderatio, gefaciliteerd van box 3 naar box 2, uitzonderen ongerealiseerde waardemutaties, eigenaren van vakantiewoningen nihil waarderen voor eigen gebruik of het matigen van het belasten van feitelijk gebruik — worden door de staatssecretaris niet uitvoerbaar geacht. Het daardoor verwachte uitstel van de Wet werkelijk rendement kost tot nu toe veel geld. Ik zeg nadrukkelijk "tot nu toe", want ik heb een aantal amendementen gezien die wel degelijk van een dekking zijn voorzien.
Ik vind het moeilijk te accepteren dat een verlaging van het forfaitair rendement nu als enige realistische en uitvoerbare maatregel lijkt over te blijven om de fiscale druk op deze groepen te verlichten zonder het risico op meer complexiteit en, erger nog, vertraging van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3.
Veel partijen in deze Kamer, waaronder de VVD, hebben oplossingen geschetst. Maar de computer zegt nee. De staatssecretaris moet daarom nog een keer aan de slag om in overleg met deze groepen belastingplichtigen te komen tot mogelijke uitvoerbare alternatieven die bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing. Ik zal daartoe in tweede termijn een motie indienen.
De uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die zojuist ook al benoemd werd, geeft een negatief oordeel, rode vlaggen, over alle vijf de aspecten die worden getoetst. De Belastingdienst verwacht dat circa 2,6 miljoen definitieve aanslagen in aanmerking komen voor een aanvullend herstel over de periode 2017 tot en met 2026. Voor de periode 2024-2026 is de inschatting dat daarvoor 1.757 fte extra aan personeel nodig is. Dit zijn duizelingwekkende aantallen.
Ik ben met een aantal collega's, de heer Grinwis en de heer Stultiens, op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst. We hebben ons laten informeren over de uitvoering. Ik heb er vertrouwen in dat de Belastingdienst deze enorme opdracht tot een goed einde gaat brengen. Als het de heer Grinwis, de heer Stultiens en mijzelf lukt om — eerlijk is eerlijk, met een beetje ondersteuning — het formulier opgaaf werkelijk rendement juist, volledig en binnen een redelijke tijd in te vullen, dan gaat dat heel veel Nederlanders ook lukken. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om vanaf medio juli de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de Belastingdienst tegen aan en wat is er nodig om eventuele knelpunten zo snel mogelijk op te lossen?
Er worden 360 zogenaamde ongestructureerde bezwaren en verzoekschriften verwacht. Het verplichten van het formulier opgaaf werkelijk rendement, een aanbeveling van de Raad van State om de uitvoering te ontlasten, zou juridisch kwetsbaar zijn. De SGP heeft op dit punt een amendement ingediend. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van dit amendement. We moeten alles doen om de uitvoering te helpen. Dit punt zou daaraan kunnen bijdragen.
In totaal is 16,6 miljard euro aan derving ingeboekt in relatie tot box 3. Zonder de kwaliteit van de ramingen of de instituties ter discussie te stellen, vindt mijn fractie het nog steeds moeilijk te bevatten dat dit de uitkomst gaat zijn. Hoe wordt dit gemonitord? Wanneer krijgen we de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en de bedragen die daarmee gemoeid zijn? Wat gebeurt er met mee- en tegenvallers? Worden de ramingen nog bijgesteld?
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over het IT-beleid bij de Belastingdienst. Het oordeel van de staatssecretaris dat vrijwel elke verzachtende maatregel leidt tot vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 zet de Kamer voor het blok en is enorm onbevredigend. Waarom leidt een ogenschijnlijk simpele aanpassing zoals een kostenaftrek, al dan niet forfaitair, meteen en onvermijdelijk tot een jaar vertraging? De Belastingdienst heeft onvoldoende capaciteit om zowel het rechtsherstel als de implementatie van het nieuwe box 3-stelsel te realiseren. Dit komt door verouderde systemen en een gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het komt af en toe over alsof dit simpelweg als feit geaccepteerd wordt, terwijl de kosten van elk jaar vertraging groot zijn en dit gebrek aan IT-capaciteit de Kamer geen enkele optie tot bijsturing biedt.
Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van de IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die beter in de gelegenheid gesteld zouden kunnen worden om minder uren bezig te zijn met overleg en procedurele rompslomp? Mijn fractie vindt dat de staatssecretaris álles uit de kast moet halen om dit vlot te trekken, des te meer omdat elk jaar vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 de overheid ruim 1,7 miljard euro kost en dit ten grondslag ligt aan de voorgenomen verhoging van het forfaitair rendement voor overige bezittingen in 2026 en 2027. Dat is daarmee geen politieke keuze geweest, maar een gevolg van falend IT-beleid van de overheid. Het kabinet moet transparant zijn over de oorzaken van het uitstel en verantwoording afleggen over de genomen beslissingen. Ik zal hiertoe in tweede termijn een motie indienen.
Voorzitter, hier wil ik het in de eerste termijn bij laten. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Kouwenhoven. De heer Kouwenhoven gaat vlak na de val van het kabinet zijn maidenspeech houden. Hij heeft mij gevraagd om aan hem nog even de vraag te stellen hoe hij wil omgaan met de regel rond interrupties bij een maidenspeech. Daar begin ik dus mee: hoe wilt u daarmee omgaan, meneer Kouwenhoven?
De heer Kouwenhoven (NSC):
Wat mij betreft kunnen interrupties aan het einde van de maidenspeech, zeker natuurlijk als ze ten goede komen aan de behandeling van de wet.
De voorzitter:
Heel goed. Dan wens ik u veel succes.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Wat een bijzonder moment voor een eerste plenaire bijdrage in dit huis. Gisteren nog was er het debat over de val van het kabinet. Ik krijg sinds maandag regelmatig de vraag of ik spijt heb van de Kamer in gaan. Deze mensen kan ik verzekeren dat dat niet het geval is: geen spijt. Volksvertegenwoordiger zijn is de eer van je leven. Ik zou het altijd doen, al is het maar voor één dag.
Zo ben ik ook opgevoed. Ik kom uit een gezin met een moeder werkzaam in het onderwijs en een vader werkzaam in de jeugdzorg. Ze zijn er ook vandaag. Als het kan, dan draag je bij. Je draagt bij aan je gezin, aan de mensen om je heen en aan de samenleving. Vrijwilligerswerk en mantelzorg doen ze ook. Dat vinden ze normaal; ik hoor ze nooit klagen. Een diep respect heb ik voor mijn ouders. Een diep respect heb ik voor de mensen die zoals zij op die manier een bijdrage leveren aan onze samenleving. In ons gezin was het nooit stil aan de keukentafel, en nog steeds niet. Vol liefde en met open vizier zijn we vaak en veel met elkaar in discussie. Zelden zijn we het eens. Ik kan u verzekeren: als u denkt dat het hier moeilijk is om gelijk te krijgen, dan heeft u mijn zussen en mijn vrouw nog nooit ontmoet. Ik heb dus geen spijt, geen seconde. Het is een enorme eer. Nooit had ik toen aan de keukentafel gedacht dat deze eer mij ten deel zou vallen.
Het is doodzonde dat het kabinet is gevallen; wat een ellende. Ik had graag de mouwen opgestroopt om meer aan oplossingen te werken. Het gaat nu weer een jaar over verkiezingen en formeren. Daarvoor ben ik hier niet gekomen. Het is mijn oprechte hoop dat we in deze setting belangrijke zaken zoals box 3 en de belastinghervorming toch met elkaar kunnen blijven doorspreken.
Toen ik in 2023 solliciteerde bij een gloednieuwe partij, deed ik dat met een eenvoudig briefje. Ik was als een blok gevallen voor de doelstellingen om bestaanszekerheid te versterken en het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen. In mijn briefje stond het volgende. "De enige manier om het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen, is door twee dingen te doen." Het eerste is het versterken van bestaanszekerheid via een veel eenvoudiger stelsel van belasting, inkomen en sociale zekerheid. Met dank aan ons systeem zitten honderdduizenden huishoudens in de knel. Er zijn legio schrijnende voorbeelden. Als je deze mensen gewoon spreekt, begrijp je waarom ze afhaken. Vanuit onzekerheid wordt nooit vertrouwen gegeven. Dat kan en moet beter.
Het tweede punt is dat mensen moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en een sterke uitvoering. Ik kom zelf uit uitvoeringsland. In de afgelopen dertien, veertien jaar heb ik een groot aantal lokale en landelijke publieke dienstverleners begeleid. We liepen daar zo vaak tegen de grenzen van de politiek aan. Nieuw beleid wint altijd, zeiden we daar. Nieuw beleid, mooie doelstellingen: het is altijd extra werk dat boven op de stapel komt, soms met fouten voor hele normale mensen als gevolg.
Vrijwel alle publieke dienstverleners zitten zwaar in de problemen. Sla de krant maar open. Het UWV, de Belastingdienst, IND, politie, Toeslagen: elke week lees je over nieuwe problemen. Ik werd er helemaal gek van. Juist daar hebben honderden zo niet duizenden ambtenaren elke dag contact met tienduizenden burgers. Elke dag. Door die organisaties, door die mensen, wordt het vertrouwen elke dag een beetje gewonnen of een beetje verloren.
Mijn eigen familie kreeg van de werkgever het goedbedoelde advies om niet het UWV te bellen, omdat je daar verschillende antwoorden krijgt op dezelfde vraag. Ik krijg vragen uit mijn omgeving om uit te leggen wat de overheid met sommige brieven bedoelt. We zijn het bijna normaal gaan vinden. Dat kan toch niet! Begrijp me niet verkeerd: ik ben er heilig van overtuigd dat juist deze uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van de oplossing, niet van het probleem. Ik heb zelfs meegemaakt dat collega's uit de uitvoering liever niet uitkomen voor de uitvoeringsorganisatie waar zij werken, maar het bovenliggende kerndepartement noemen en op LinkedIn zetten — "ik werk bij het ministerie van Financiën" — omdat er elke dag slecht nieuws in de krant stond over de Belastingdienst. Het is echt te bizar voor woorden.
Ik wil me als volksvertegenwoordiger de komende tijd, de tijd die me gegeven is, hiervoor inzetten. Ik wil de uitvoering centraal stellen en verbeteren, het vertrouwen winnen en mensen helpen die in de problemen komen. We moeten ons in dit huis niet afvragen wat de uitvoering voor ons kan doen, maar moeten vragen wat wij voor de uitvoering kunnen doen. Geen minister die beleid is, maar ministers die uitvoering zijn. Het is tijd voor herstel. Ik ben blij en dankbaar dat ik dat bij Nieuw Sociaal Contract mag doen.
Het is wat mij betreft een perfect bruggetje naar de inhoud die vandaag voorligt, de Wet tegenbewijsregeling. Het is een voorbeeld van welke uitdagingen op het bord liggen van de uitvoering, met alle ellende die het teweegbrengt voor de Nederlandse burger. De Raad van State schrijft over het tegenbewijs: "Het dilemma waar de wetgever voor staat, is vrijwel onoplosbaar." Daarmee geeft de Raad van State aan dat de regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt om de vuistregels van de Hoge Raad om te zetten naar een wettelijke regeling, maar ook dat uit de uitvoeringstoets volgt dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt.
Voor de mensen die de achtergrond niet kennen: de Wet tegenbewijsregeling is het herstellen van een herstelwet nadat duidelijk was geworden dat de originele wet niet eerlijk was. Burgers betalen op oneerlijke gronden belasting. Dat vroeg herstel. De Hoge Raad heeft zich bij herhaling uitgesproken over box 3 en heeft in zijn laatste oordeel in groot detail uitgeschreven van hij verstaat onder werkelijk rendement. Deze uitspraak is rechtsgeldig en ook zonder wet van toepassing.
De Belastingdienst schrijft dat de consequentie voor de uitvoering een vrijwel onmogelijke wervingsopgave is, en zegt daarover: "Indien onvoldoende medewerkers kunnen worden geworven, leidt dit mogelijk tot verdringing van werkzaamheden dan wel complexe herprioriteringskeuzes binnen de uitvoeringsdirecties, en het heeft aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening en het toezicht. Deze gevolgen zullen moeten worden aanvaard." De budgettaire derving van miljarden euro's moet ook worden aanvaard. Het is dure, vrijwel onuitvoerbare wetgeving waar je niet aan ontkomt en die al voor het grootste deel rechtsgeldig is.
U zult NSC dan ook niet positief horen over deze wet, maar hij moet er komen. Wij begrijpen de lijn van de staatssecretaris en dat hij onder geen beding weer op de vingers getikt wil worden door de Hoge Raad. Dat willen wij ook niet. NSC wil een regeling gebaseerd op werkelijk rendement. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Bovenal willen we dat geregeld hebben voor de Nederlandse burger. Deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Daar zit dan ook gelijk onze grootste zorg. Ligt er een plan voor de herprioritering, en wat betekent dit concreet voor de kwaliteit en beschikbaarheid van toezicht en dienstverlening? Worden wij als Kamer tijdig ingelicht wanneer er vertraging dreigt te ontstaan, zodat wij kunnen aansturen op herprioritering?
Er zijn elementen in deze wet die voor ons moeilijk te ondersteunen zijn, ook al gaat het om het codificeren van de Hoge Raad. We zijn geen voorstander van verschillende elementen uit deze regeling, waaronder het afrekenen van vermogensaanwas bij onroerend goed wanneer dit nog niet gerealiseerd is en het niet opnemen van de kostenaftrek. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze wet, en zijn er toch kansen om daar wat aan te doen? Feit is dat het mensen zal raken en dat we niet precies kunnen weten om wie en om hoeveel mensen dat gaat, omdat dat afhankelijk is van onder andere toekomstig gemaakte rendementen.
Dat geldt ook voor de budgettaire derving, die volgens de experts die ik gesproken heb, fors lager zou kunnen zijn dan ingeschat door het ministerie. Tegelijkertijd heeft het ministerie het ook niet uit de lucht getrokken. Daarbij is het dus van essentieel belang om goed en veelvuldig impactanalyses te maken en deze te delen met de Kamer. Hoewel u in uw verslag aangeeft dat er geen sprake is van een evaluatie omdat het een tijdelijke regeling betreft, willen we de impact op burgers, op de budgettaire derving en op de invoering van de Wet werkelijk rendement nauwgezet kunnen volgen. Wat kunt u hierop toezeggen? Anders overweeg ik hierover een motie in te dienen. Hoewel er weinig keus lijkt te zijn, kunnen we wel stappen zetten op de flankerende voorzieningen, om gedwongen verkoop te voorkomen. Ik verzoek u dan ook om te kijken naar de terugbetaalperiode voor burgers die door deze regeling in de knel kunnen komen.
Opvallend is ook het hoge veronderstelde rendement door eigen gebruik in de jaren 2026-2027. In 2017 tot en met 2025 wordt dit op nihil ingeschat en in de Wet werkelijk rendement wordt gewerkt met een bijtelling van 3,35% van de WOZ-waarde. In deze tegenbewijsregeling wordt geredeneerd met een fictieve opbrengst van meer dan 5%. Een alternatief is dat de belastingplichtige een huurcheck doet of de huurprijs zoekt van vergelijkbare woningen. Hoe kijkt de staatssecretaris naar dit onderdeel van de wet? Ziet hij kansen om het mensen makkelijker te maken en binnen deze begroting de waarde voor 2026-2027 op nihil te zetten?
Voorzitter. Box 3 is een kiespijndossier. Deze wet is daar onderdeel van. Ik waardeer het dat de staatssecretaris de Wet werkelijk rendement naar de Kamer heeft gestuurd, waarvoor veel dank. Wat mij betreft is de oproep aan de staatssecretaris en aan collega's hier: laten we alles op alles zetten om deze tegenbewijsregeling zo kort mogelijk te laten duren. Zoals gezegd: het is een eer en een verantwoordelijkheid, en hoewel er zelden makkelijke keuzes voorliggen, ben ik dankbaar voor elke bijdrage die ik daaraan mag leveren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Meneer Kouwenhoven, ik feliciteer u van harte. Een prachtig eerbetoon aan uw ouders, hier aanwezig, maar ook aan iedereen die werkt in uitvoeringsland. Dat is hartstikke mooi. Ik wens u veel succes met het werken aan bestaanszekerheid en het herstel van vertrouwen. Ik verzoek u om even voor mij te gaan staan, met de rug naar mij toe, zodat u de felicitaties van uw collega's in ontvangst kunt nemen. Dan schorsen we even de vergadering.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Wet tegenbewijsregeling box 3. We gaan luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens de fractie van het CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Natuurlijk allereerst felicitaties aan mijn collega Kouwenberg. Ik vind het natuurlijk altijd heel mooi ...
De voorzitter:
Kouwenhoven.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Kouwenhoven! Nu zeg ik het nog verkeerd, sorry. Maar dan nog: het is altijd mooi om een inkijkje te krijgen in de motivatie van mensen, waar ze vandaan komen en waarom ze doen wat ze doen. Dat helpt toch om ... We staan hier vaak tegenover elkaar, maar we zijn ook gewoon collega's. Dank voor deze openhartigheid.
Voorzitter. Stel dat ik een ondernemer ben met twee pandjes waarvan de huurinkomsten mijn pensioenvoorziening zijn. Ik vraag een nette huur. Ik doe regulier onderhoud om het pand in goede staat te houden: schilderwerk, dubbelglas, een nieuwe cv enzovoort. Natuurlijk betaal ik jaarlijks netjes box 3-belasting en ozb, want dat hoort er gewoon allemaal bij. Ik betaal dat uit de huurinkomsten. Per saldo houd ik in de portemonnee nog een leuk bedrag over voor mijn pensioen, als aanvulling op de AOW. We willen toch dat mensen hun oude dag fatsoenlijk op orde hebben?
Maar dan word ik in een paar jaar tijd geconfronteerd met een nieuwe werkelijkheid. De Belastingdienst vind ineens dat ik veel meer rendement behaal. Ik krijg geen afslag meer in box 3 op de waarde van mijn vastgoed in verhuurde staat. Dat terwijl ik mijn huurders er niet zomaar uit kan zetten. Dat wil ik ook helemaal niet. Maar het heeft wel gevolgen voor de waarde van mijn pand. Gevolg: de belasting stijgt fors en mijn pensioen is inmiddels wel heel krap geworden.
Dan komt het kerstarrest van de Hoge Raad. Dat voelt als een bevestiging van dat het inderdaad niet klopt. Fijn als ik wat geld terug kan krijgen en de panden gewoon kan aanhouden. Ik kan namelijk bewijzen dat ik veel minder op mijn rekening heb overgehouden dan de Belastingdienst beweert. Totdat ik lees hoe mijn werkelijk rendement wordt berekend. Huurinkomsten horen daarbij. Dat is logisch, want het geld staat op mijn rekening. Maar hé, dat is gek: ik mag mijn onderhoudskosten er niet van aftrekken. Nu moet het niet gekker worden: de waarde waarmee mijn pand in de oververhitte woningmarkt is gestegen, wordt ook meegeteld. Maar die heb ik niet in mijn portemonnee. Wie weet hoeveel daar over tien jaar nog van over is, als de markt hopelijk wat is afgekoeld? Ik kom van een koude kermis thuis.
Ik lees de berichten in de krant over dat het nieuwe stelsel met werkelijk rendement, waarin kosten wél aftrekbaar zijn en waardestijging pas na verkoop wordt belast, steeds later wordt ingevoerd. Daarom wordt de belasting volgend jaar nog hoger. De vraag is: heb ik nog vertrouwen dat het beter wordt? Nee. Dat vertrouwen in de overheid is helaas niet zo groot op dit moment. Dan ga ik maar verkopen nu de prijzen nog zo hoog zijn. Ik ga het geld maar op een andere manier investeren. Hopelijk houd ik dan genoeg over, want ik moet nog wel wat jaren vooruit. De Belastingdienst kan van mij een dik bezwaarschrift verwachten.
Voorzitter. Een bijzonder verhaal, zou je denken, maar dit is wel de werkelijkheid van de staatssecretaris op dit moment. Ik vind box 3 dan ook steeds ingewikkelder worden. De wet klopt niet. De herstelwet klopt vervolgens ook niet. Dan gaan we een systeem invoeren waar de uitvoeringstoets — een primeur! — het maximale aantal rode vlaggen aan toekent. Ondertussen gooien we de belasting nog verder omhoog, zonder dat er voor een grote groep belastingplichtigen een eerlijke kans is op tegenbewijs.
Veel adviezen van experts, wetenschappers en de praktijk worden door de staatssecretaris in de wind geslagen. Zorgen uit de Kamer worden niet serieus genomen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij deze wet wordt vervolgens selectief aangesloten bij de kritiekpunten van de wetenschap en de praktijk. Het kabinet kiest de verdediging dat het puur de uitvoerder van de Hoge Raad is. Een wet hoeft volgens de staatssecretaris dus verder niet zuiver, rechtvaardig of uitvoerbaar te zijn. Moeten we niet ook kijken naar de maatschappelijke gevolgen? Want, zo schreef een hoogleraar van de Erasmus Universiteit vorige week nog in het FD: het uitponden gaat gewoon door. Op dit tempo begint het echt zorgelijk te worden.
Voorzitter. Het kabinet zet de Kamer met de rug tegen de muur. Elke optie om de wet beter te maken, heeft volgens het kabinet grote budgettaire gevolgen, die het ook niet gaat oplossen, leidt direct tot verder uitstel van de Wet werkelijk rendement of betekent een korting op het Herstel- en Veerkrachtplan. Dat wil in principe niemand. Het voelt dus toch wel een beetje als tekenen bij het kruisje. Dat terwijl we echt grote moeite hebben met de voorgestelde maatregelen om het forfait op overige bezittingen met nog 1,78% te verhogen. Dat is natuurlijk een ordinaire budgettaire beslissing. De staatssecretaris probeert het met wat ivorentorenlogica weg te poetsen: de Hoge Raad had toch gezegd dat huurinkomsten bij werkelijk rendement horen? Mooi, dan bouwen we huurinkomsten voortaan ook in het forfait in. Probleem opgelost! De staatssecretaris grijpt dus nogmaals die kromme redenering, dat huurinkomsten belastbaar zijn, maar gemaakte kosten niet aftrekbaar, aan als rechtvaardiging om ineens ook huurinkomsten mee te nemen in het forfait. Hoe onbetrouwbaar wil je als overheid zijn? Het is ook nogal kortzichtig. Een hoger forfait geeft namelijk meer aanleiding om van een tegenbewijsregeling gebruik te maken. De gevolgen daarvan zijn nog niet eens meegenomen in de uitvoeringstoets, die al desastreus was.
Wat ook opvalt aan de verschillende alternatieven die de staatssecretaris in kaart heeft gebracht, is dat daarbij steeds het zaadje van angst wordt geplant dat die tot meer juridische procedures zouden kunnen leiden. Maar dat is ook hier weer selectief, want de nu voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 gaat, in deze vorm, massaal tot procedures leiden — die zijn al aangekondigd — terwijl de uitvoeringstoets met een licht scenario rekening houdt. Ook de waarschuwing van voormalig advocaat-generaal Niessen — dat is niet de eerste de beste — om de "massaal bezwaar plus"-procedure af te wachten, wordt weggewuifd. Maakt de staatssecretaris zich dan echt geen zorgen?
Voorzitter. In een schriftelijke beantwoording zegt de staatssecretaris expliciet dat de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2028 uitvoerig is berekend en, naar huidige omstandigheden, haalbaar is. Maar hij schrijft ook dat er in de uitvoeringstoets geen uitkomsten van massaalbezwaarprocedures of andere arresten, of scenario's met hoge aantallen verzoek- en bezwaarschriften, zijn meegewogen. Als risico's zich dan wel manifesteren — wij denken dat dat aan de orde zal zijn — betekent dit dan dat het nieuwe stelsel nog verder naar achteren schuift? Kan de staatssecretaris een aanvullende inschatting maken als het gaat om dit scenario? Wij houden echt ons hart vast.
Voorzitter. Wat kan er nog wel? Wat ons betreft vier dingen. Ten eerste: aangezien Kamer en staatssecretaris in een andere werkelijkheid lijken te leven, zouden wij de staatssecretaris willen verzoeken een halfjaarlijkse rapportage naar de Kamer te sturen waarin hij rapporteert over een aantal ontwikkelingen. VVD en NSC stelden al een soortgelijke vraag. Hoe ontwikkelt de verdere uitponding van huurwoningen door box 3-beleggers zich? Wat betekent dit voor huurders? Hoe vaak wordt tegenbewijs ingediend en hoeveel wijkt dat af van wat er verwacht was? Hoe vaak wordt bezwaar gemaakt en hoeveel wijkt dit af van wat verwacht was? Welke werkelijke kosten worden er gemaakt ten opzichte van de geraamde kosten? Hoe gaat het met de uitvoerbaarheid van het voorstel? Worden termijnen gehaald en is er voldoende personeel? Wij verwachten te weinig mensen in de uitvoering, geen derving van 12 miljard, omdat de meeste mensen niet aan tegenbewijs gaan doen, en een stroom aan bezwaren.
Ten tweede. Zoals gezegd vinden wij dat het verhogen van het forfait gebaseerd is op een kromme redenering en dat het niet past bij het forfaitaire stelsel zoals dat altijd gehanteerd is. Ons voorstel zou dus zijn dat niet te doen. Dat lijkt ons ook prima mogelijk als uit de monitoring inderdaad blijkt dat de Wet tegenbewijsregeling veel minder kost dan verwacht. Zou het dan niet rechtvaardig zijn het forfait de komende twee jaar niet verder te verhogen?
Ten derde. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en als dat nodig blijkt nader onderzoek zal doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio nog actueel is. Onder het Herstel- en Veerkrachtplan mag de leegwaarderatio in ieder geval niet voor 2027 worden aangepast — de collega van de ChristenUnie wees daar ook al op — maar daarna lijkt het wel te kunnen. Kan de staatssecretaris het onderzoek naar de leegwaarderatio opstarten, zodat het meegenomen kan worden bij het Belastingplan 2027?
Voorzitter, ten vierde. Hier hebben we nu al een paar keer naar gevraagd, maar we krijgen er nooit antwoord op: waarom kijken we niet of we het nieuwe box 3-stelsel al eerder in kunnen voeren, als we in eerste instantie tijdelijk de vooringevulde aangifte loslaten? Want complex en arbeidsintensief wordt het toch wel. De staatssecretaris weigert pertinent antwoord te geven op deze vraag. Ik word er oprecht moedeloos van. Hoe kunnen we wel antwoord krijgen? Moeten we eerst een motie indienen? Twee fracties stellen een hele heldere en gedetailleerde feitelijke vraag hierover en de reactie is in de verste verte geen antwoord op de vraag, nog niet eens het begin van een antwoord. Of hebben we daarmee al ons antwoord, namelijk dat het dus sneller kan, maar dat het ministerie het niet wil? Graag alsnog een antwoord van de staatssecretaris. Want als dat bijvoorbeeld al wel kan per '27, maar volgens ICT de vooringevulde aangifte een probleem is, dan vinden wij dat we dat ook eerlijk moeten kunnen overwegen. Dat bespaart ook nog eens bijna 2 miljard in 2027 en alle 1.800 fte's kunnen daarvoor worden ingezet. Het is ook niet iets heel nieuws. Mkb-ondernemers vragen we ook hun hele aangifte zelf in te vullen, die de Belastingdienst vervolgens op basis van een steekproef controleert. En maakt het vanuit de belastingplichtige gezien veel verschil of we om het invullen van een tegenbewijsregeling vragen of om het invullen van een aangifte?
Voorzitter, tot slot. In het debat heeft het mij echt verbaasd hoe de minister van Wonen en de staatssecretaris van Fiscaliteit weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. Er is nul komma nul erkenning of ownership van de maatschappelijke gevolgen van de stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen voor de huurmarkt. Sterker nog, het kabinet was voornemens het probleem van te weinig betaalbare huurwoningen op te lossen door de investeringscapaciteit bij woningcorporaties en particuliere beleggers lam te leggen. Wie het nog snapt, mag het zeggen. Het kabinet legt daarmee zonder schaamte de rekening neer bij de verhuurder en de huurder. Het kabinet bepaalt en de samenleving betaalt.
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Stultiens. Hij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Ook hem dank ik voor het feit dat hij rapporteur op de wet heeft willen zijn. Gaat uw gang.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Graag gedaan. Het was een genoegen met collega Van Eijk.
Voorzitter. Laat ik gelijk met de deur in huis vallen: dit wetsvoorstel geeft pijn in de buik. Pijn in de buik omdat we vele miljarden euro's moeten gaan overmaken die we veel beter hadden kunnen gebruiken voor andere zaken. Pijn in de buik omdat we over een wet moeten gaan stemmen waarvoor alle uitvoeringsvlaggen op rood staan. Pijn in de buik omdat we als wetgever eigenlijk nauwelijks ruimte hebben om keuzes te maken, want de uitspraak van de rechter moet uiteraard gevolgd worden. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is daarom: wat is hier in het verleden misgegaan? Wat hadden hij en vooral zijn voorgangers beter kunnen en moeten doen? Maar ook: wat hadden wij als Kamer zelf beter kunnen en moeten doen? Stond het juridische risico niet goed genoeg op het netvlies? Zijn er bepaalde adviezen genegeerd? Wat kunnen wij hier met z'n allen van leren?
De heer Vermeer (BBB):
De heer Stultiens begint zijn verhaal met de opmerking dat hij voor het voorliggende wetsvoorstel moet stemmen, maar hij heeft toch ook de keuze om tegen te stemmen? Kan de heer Stultiens daarop antwoorden?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gebouw stort bijna in hier.
De voorzitter:
Het plofkapje plofte even van de microfoon van de heer Vermeer af, maar de heer Stultiens gaat antwoorden.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja. Dank voor de vraag. Ja, ik zou zeker tegen kunnen stemmen, maar het totale bedrag van die 16,5 miljard die gecompenseerd moet worden, wordt dan alsnog gecompenseerd, ook als wij tegenstemmen. Dat is het pijnlijke aan deze wet: het maakt eigenlijk niet eens zo heel veel uit hoe we stemmen. Dat is het meest onbevredigende. Als ik zou kunnen voorkomen dat we minder geld gaan uitgeven, had ik dat graag gedaan, maar mijn partij gelooft wel in de democratische rechtsstaat. Als de rechter het zegt, moeten we het uitvoeren. Zelfs als wij volgende week met z'n allen tegenstemmen, dan nog begint de Belastingdienst vanaf 1 juli gewoon met het uitkeren van geld. Dat maakt het zo onbevredigend.
De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ik was bezig met de vraag wat we hiervan kunnen leren en wat we beter hadden kunnen doen. Hadden we echt niet eerder kunnen overgaan tot het belasten van daadwerkelijk rendement? Was het probleem kleiner geweest als de Kamer een aantal jaren geleden had gekozen voor lagere forfaits en hogere tarieven? Was het juridisch houdbaarder geweest als we het niet "rendementsheffing" hadden genoemd maar gewoon "belasting op vermogen"? En wat kunnen andere landen wél wat wij niet kunnen? Want voor zover ik weet, zijn wij nu het enige land waar er een gigantische miljardencompensatie komt en is dat in andere landen niet nodig. Ik hoor graag een uitgebreide reflectie van de staatssecretaris hierop, want in mijn ogen is het hier nog veel te weinig over gegaan.
Dan de situatie zoals die vandaag is. Heeft de staatssecretaris er alles aan gedaan om de budgettaire derving van dit voorstel tot het minimum te beperken? En zo nee, welke opties zijn er over om dit wél te kunnen doen? Want wat mijn fractie betreft, de fractie van GroenLinks-PvdA, kiezen we voor de minimale variant, die uiteraard wel juridisch houdbaar is.
Voorzitter. Dit voorstel is niet alleen belachelijk duur vanwege de directe financiële derving, maar ook vanwege de enorme personele inzet in de uitvoering, terwijl we die mensen keihard nodig hebben op andere plekken. Het gaat incidenteel om 1.750 fte. Die mensen gaat de Belastingdienst nooit kunnen vinden. Dat weet het kabinet zelf ook. Daarom is de vraag: hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Welke andere taken en andere afdelingen gaan hieronder lijden?
Voorzitter. Op alle vijf de uitvoeringsaspecten is er een rode vlag. Interactie tussen burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van de systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. De Raad van State adviseert daarom om de ruimte die er is te benutten om de complexiteit te verminderen en de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien. Heeft de staatssecretaris daar alles aan gedaan? Welke manieren zijn er nog over om het voorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig hebben?
Ik geef een paar richtingen vanuit mijn fractie. Eén: het verplicht stellen van het formulier ten behoeve van de uitvoering. Het kabinet geeft aan dat dit een wetswijziging vergt. Ik zag dat de SGP hiervoor een amendement heeft ingediend. Ik vind dat interessant, maar ik hoor graag van het kabinet, dat aangeeft dat het juridisch kwetsbaar is, hoe kwetsbaar het precies is. Het geeft aan dat het kan leiden tot meer procedures, maar voor ik ga stemmen wil ik beter kunnen inschatten hoe groot de kwetsbaarheid is, zodat we niet over een paar jaar weer opnieuw een debat hebben over de mensen die het verkeerde formulier hebben ingediend. We moeten wel zeker weten dat we alles geprobeerd hebben om de uitvoering te ontzien.
Een tweede manier om de uitvoering te ontlasten, is het gebruikmaken van een lager forfait met een hoger tarief. Het kabinet schrijft zelf: als het tarief bijvoorbeeld tijdelijk, voor een paar jaar, naar 38% gaat, kan het forfait een half procentpunt omlaag. Dat scheelt toch weer 24.000 verzoeken om tegenbewijs. Waarom kiest het kabinet hier niet voor?
Een derde probleem is het willekeurige onderscheid tussen investeringen en kosten. Kosten zijn niet aftrekbaar, maar investeringen wel. Dat lijkt me in elk geval een heel groot grijs gebied. Het kabinet geeft zelf bijvoorbeeld aan dat als je glas vervangt door beter isolerend glas, dit zowel onderhoud als een investering is. Is er een alternatief denkbaar waardoor je hierdoor minder gedoe krijgt, zonder dat het leidt tot extra budgettaire derving?
Voorzitter. Dan kom ik bij het grootste bezwaar tegen deze hele operatie: de gigantische herverdeling van gewone, werkende mensen naar de meest vermogenden in dit land. Het kabinet spreekt nu zelf van een derving van 16,5 miljard door de hele box 3-operatie. Het zegt zelf ook: dit gaat grotendeels naar de allerrijkste Nederlanders. We hebben de vraag al meerdere keren gesteld, maar nog steeds weigert het kabinet een totaaltabel te maken van die hele 16,5 miljard. Wat we wel weten, is hoe het er voor het huidige jaar uitziet, voor 2025. Wat blijkt dan? Mensen die vier keer modaal verdienen en een box 3-vermogen hebben van 1,5 miljoen — let op: een box 3-vermogen, dus niet het eigen huis — krijgen dit jaar €20.000 terug op de rekening. Het kabinet geeft aan dat dit representatief is voor de hele operatie. Ik hoor dan graag of de berekening klopt dat we, als we uitzoomen, over de hele periode dus in totaal een ton, €100.000, terug gaan geven aan de groep mensen met 1,5 miljoen box 3-vermogen. Ik krijg graag een bevestiging of een betere berekening.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik hoorde de heer Stultiens een paar zinnen terug in zijn bijdrage zeggen dat hij het vreemd vond dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Overweegt hij dan het amendement van collega Van Dijk en mij te gaan steunen?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zeg een paar dingen hierover. De vraag was vooral de andere kant op gesteld. Ik vind het onderscheid inderdaad willekeurig, maar mijn vraag was: kunnen we investeringen hetzelfde behandelen als kosten? Dat zou ik liever zien. Als dat juridisch niet kan: helaas. Ik zag uw amendement vanochtend binnenkomen. Wat ik er goed aan vind, is dat ik zie dat de dekking niet bij gewone mensen wordt gehaald, maar bij de erf- en schenkbelasting of bij de rode diesel; dat vind ik een winstpunt. Ik heb wel gehoord dat daardoor het hele wetsvoorstel hierna misschien op gaat schuiven. Dat zou ik echt een heel grote rode vlag vinden. We willen al tien jaar met elkaar eindelijk een keer het echte rendement gaan belasten. Als we daar nog langer op moeten wachten, vind ik dat echt heel zonde. Daarnaast vind ik een bedrag van een miljard ook wel een fors bedrag om aan deze groep over te maken. Mijn pleidooi is juist dat we kunnen proberen de budgettaire derving te verkleinen. Dit vergroot die budgettaire derving juist weer. Ik aarzel dus. Ik hoor graag de appreciatie van het kabinet. Maar ik wil de heer Grinwis wel complimenten geven voor het feit dat het eindelijk eens niet gehaald wordt bij gewone werkende mensen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Die steek ik alvast in m'n zak. Dank daarvoor. Ik begrijp die focus vanuit de politieke achtergrond van mijn collega Stultiens en ik begrijp ook zijn budgettaire zorgen. Tegelijkertijd hebben wij hier te zorgen voor rechtvaardige wetgeving. Als je het ene wel aftrekbaar maakt en het andere niet, dus als je kosten buiten beschouwing laat, dan is dat toch wel vreemd. Dan de uitspraak over de Wet werkelijk rendement. Ik hoorde dat ook bij de NSC-fractie en de VVD-fractie en nu hoor ik het ook bij GroenLinks-PvdA terug. Dat wordt gepresenteerd als een soort einde van alle tegenspraak. Het moet zo snel mogelijk en we kunnen niet vóórstemmen voor alles wat daaraan in de weg kan staan. Maar het grote risico is dat je met een minder rechtvaardige tegenbewijsregeling achterblijft en dat het met die vogel in de lucht, namelijk de Wet werkelijk rendement, uiteindelijk toch weer langer gaat duren. Als we naar andere hervormingen kijken — ik denk aan de herziening van de kinderopvangtoeslag en noem maar op — dan zien we dat het allemaal veel en veel langer duurt dan aan de voorkant is voorgespiegeld. In de tussentijd zouden we dan met onvolkomen wetgeving instemmen. Hoe weegt de GroenLinks-PvdA-fractie dit risico, dat niet denkbeeldig is?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Grinwins schetst een paar terechte dilemma's. Daarom begon ik mijn bijdrage met de buikpijn, want we hebben vrij weinig ruimte met elkaar. Dat herken ik dus. Maar als we met elkaar constateren dat grote operaties vaak vooruit worden geschoven of langer duren dan gepland, wat helemaal waar is, dan moeten we ook constateren dat dit vaak komt doordat de Kamer tussendoor met nieuwe wensen en nieuwe wijzigingen komt. Dat is ook een risico van dit amendement. Durf ik mijn hand ervoor in het vuur te steken dat 2028 gehaald wordt? Nee. Maar als we hier volgende week voor stemmen, dan weet ik zeker dat het niet gehaald wordt. Dat risico wil ik niet op me nemen. De heer Kouwenhoven zei het mooi: deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Dat is volgens mij een doel dat we met elkaar delen. Daarom heb ik grote aarzelingen bij het steunen van een amendement dat zeker voor vertraging van de nieuwe Wet werkelijk rendement gaat zorgen.
De heer Stoffer (SGP):
De heer Stultiens zei nogal vriendelijke dingen over mijn amendement, dus ja, dan is het altijd lastig om een stekelig punt terug te maken. Toch heb ik één punt. De heer Stultiens had het zojuist over mensen met 1,5 miljoen in box 3 die €20.000 terugkrijgen. Het gaat er natuurlijk om vanuit welk perspectief je dat bekijkt. Het is toch zo dat die mensen gewoon €20.000 te veel betaald hebben? Als je in box 3 zit, word je fors aangeslagen. We zoeken met elkaar natuurlijk naar opbrengsten om alle publieke taken te kunnen betalen, maar deze mensen hebben gewoon €20.000 te veel betaald per jaar en dat krijgen ze dan terug. Dat is toch ook rechtvaardigheid?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Juridisch gezien heeft de heer Stoffer sowieso gelijk, want dat heeft de rechter nu besloten. Ik betwist ook niet dat het geld overgemaakt moet worden. Ik denk wel dat er straks ook sprake is van hele grote overcompensatie. In de slechte jaren gaan mensen namelijk aankloppen met "ik had een lager rendement dan het forfait" en in de goede jaren blijven ze uiteraard thuis en hoeven ze niks terug te vragen. In de goede jaren worden ze eigenlijk te weinig belast en in de slechte jaren worden ze gecompenseerd. Dat vind ik er jammer aan.
Nu we eenmaal een groot budgettair gat hebben, is de andere politieke vraag: wie gaat de rekening betalen? Ik vind dat er wat dat betreft verkeerde keuzes gemaakt zijn in het verleden. Dat gaat officieel niet over dit wetsvoorstel dat vandaag voorligt, maar wel over het Belastingplan. Dat is de grote schuif die ik onwenselijk vind. De heer Stoffer heeft er ook gelijk in dat iedereen die nu zegt "ik ben meer belast dan mijn gemaakte rendement" ook gelijk heeft. Daarom hoop ik dat we zo snel mogelijk naar een wet gaan — daar wachten we al tien jaar op — waarmee je eindelijk wordt belast op basis van wat je daadwerkelijk ziet binnenkomen in plaats van op basis van iets fictiefs wat je niet herkent.
De heer Stoffer (SGP):
Helder. Ik denk dat de heer Stultiens en ik er fundamenteel gezien wat anders in zitten wat betreft de vragen hoe je tot belastingheffing komt, wat je wel heft, wie je aanslaat enzovoort. Maar dit punt hebben we hiermee rechtgezet, denk ik. Als mensen te veel betalen, of dit nu gaat om 1,5 miljoen, 2 ton of 3 miljoen in box 3, dan moet datgene wat te veel is betaald, gewoon terugbetaald worden. Daar zijn we het over eens. Het is goed om dat scherp te hebben met elkaar.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Zelfs als we het niet eens waren, dan gaat het gebeuren, want de rechter heeft het besloten. Maar daar heeft de heer Stoffer gelijk in.
De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik kom bij mijn laatste punt. Dat is de vraag: wie gaat de rekening hiervoor betalen? Het kabinet erkent zelf in het verslag: "Het uitgangspunt in de begrotingsregels is dat een budgettaire derving in beginsel binnen hetzelfde domein wordt gedekt." Dan is de cruciale vraag toch: waarom doet het kabinet dat niet? Waarom kiest het kabinet ervoor om van deze 16,5 miljard slechts de helft, 7,3 miljard, te dekken binnen vermogen en winst? En nog erger: waarom worden er miljarden weggehaald bij de koopkracht van gewone mensen om dit te betalen? We hadden daar net een debat over met mevrouw Van Eijk. Er was een verschil van inzicht over waar die resterende 16 miljard blijft. Ik heb het even nagekeken: 6,3 miljard komt uit het saldo en 400 miljoen is niet nader aan te wijzen. Laten we wel wezen: een dekking uit het saldo, wat vroeger überhaupt geen dekking was voor de VVD, is zeker geen dekking die komt te liggen bij vermogenden. Maar dat is wel wat mijn partij het meest rechtvaardig zou vinden.
Voorzitter. Zoals ik al zei, liggen de forfaits vandaag niet voor, want we hebben het alleen over deze wet. De forfaits komen bij het Belastingplan na de zomer. Maar ik kan alvast aankondigen dat mijn partij ervoor zal blijven knokken dat de lasten en de rekening daadwerkelijk worden betaald door degenen bij wie ze horen. Dat is in onze ogen bij vermogen en winst. We kijken uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer Vijlbrief. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw gang.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik start waar de heer Stultiens eindigde. Nee, laat ik met iets anders beginnen. Laat ik de heer Kouwenhoven feliciteren met zijn prachtige maidenspeech over het belang van de uitvoering; dat deel ik zeer.
Een goed functionerende box 3-heffing is cruciaal. Die heeft invloed op de vermogensverdeling. De vermogensongelijkheid in Nederland is hoog. Zonder pensioenvermogen hebben we, na de Verenigde Staten, de hoogste in de westerse wereld. Met het pensioenvermogen erbij komen we niet verder dan een magere middenmoot. Dat vinden wij te mager. Wij vinden echt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dat betekent dat vermogens eerlijk belast moeten worden. In dat licht is het zeer onwenselijk dat er de laatste tijd minder belasting in box 3 wordt geheven. Die beweging is precies de verkeerde kant op. Het kan ook niet zo zijn dat wetgeving juridisch niet voldoet. Dat brengt ons bij deze wet. Ik begrijp dat er door alle arresten eigenlijk nog maar heel weinig ruimte is voor de Kamer, maar er zijn toch een paar dingen waar ik me zorgen over maak.
Ten eerste: het voorstel voor bijna 1.700 extra fte. We hebben het hier eerder over gehad; de heer Grinwis en ik hebben dit eerder benoemd. Is er echt vertrouwen dat dit goed gaat komen? Zijn die mensen er? Ik hoor ook graag van de staatssecretaris hoe dit allemaal opgelost gaat worden. De arbeidsmarkt is al zo krap, dus ik ben benieuwd of dat lukt. Ik ben toch ook wel wat bang dat mensen met grote vermogens meer profiteren van de tegenbewijsregeling dan kleine spaarders en beleggers. Mensen met grote vermogens huren gewoon iemand in om het te laten invullen. Dus ik voel wel wat voor het systeem — de heer Stoffer wees daar ook op — waarin het ook voor kleine spaarders en beleggers simpeler wordt. Dat lijkt me rechtvaardig.
Dan de rekening. Die vermogensongelijkheid is al hoog. Het helpt dan niet als we jarenlang de meest vermogenden niet goed kunnen belasten. Daarom is het belangrijk wie we die rekening laten betalen. Ik had eerst de hoop dat de dekking die we in de winter kregen, technisch was. Maar die is eigenlijk permanent geworden. Dat forfait is een lelijk iets. Ik blijf toch ook maar terugkomen op het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Dat heb ik nooit begrepen in die dekking: waarom kiezen we daar nou voor en waarom dek je het dan niet met een iets hoger tarief? Waarom moet het nou precies bij de mensen met kleine beleggingen en spaartegoeden?
Ten slotte kom ik op de punten over de rijksmonumenten. De heer Grinwis begon daar ook al over. Neem cultureel erfgoed. Je zou misschien denken dat eigenaren van deze monumenten een flink vermogen hebben, maar dat is meestal niet zo. Het zijn mensen die zich inzetten voor het behoud van de gebouwen. Een deel van de monumenten valt binnen box 3. Dat is een beetje technisch, maar dat valt dan onder de noemer "beleggingen". Daar staat een hoog verondersteld rendement tegenover, terwijl het vaak heel veel kost om die monumenten te onderhouden. Herkent de staatssecretaris dit beeld en ziet hij inderdaad een probleem? Dan zijn er allerlei oplossingen denkbaar daarvoor. Ik zou graag van de staatssecretaris willen horen of hij ook technische oplossingen hiervoor ziet.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is natuurlijk een pleister, een tijdelijke oplossing voor een onderliggend probleem dat ik helaas heel goed ken en waar ik ook onderdeel van heb uitgemaakt. Het is cruciaal dat er vanaf 2028 echt belasting gaat worden geheven over het werkelijk rendement. Ik hoop dat de staatssecretaris en dit kabinet, zij het in demissionaire staat, daar toch zo veel mogelijk effort op zetten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die het woord voert namens de BBB-fractie.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij de felicitaties voor de heer Kouwenhoven. Ik hoop elkaar nog heel lang te ontmoeten hier in de plenaire zaal en de degens te kruisen.
Voorzitter. Het is zover. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling box 3. Dat is veelbesproken. Ik ben blij dat dit debat nog tijdig kon worden ingepland, ondanks alles. Box 3 is een belangrijk en niet onomstreden dossier. En dat is mild uitgedrukt. De afgelopen jaren is het verworden tot een immense puinhoop, gekenmerkt door gebrekkige wetgeving en een opeenstapeling van procedures. De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken beslist dat er niet langer sprake kan zijn van een fictieve rendementsheffing in box 3. De Wet werkelijk rendement moet dit probleem oplossen door de opgave van werkelijk rendement vanaf 2028 mogelijk te maken. Maar tot het zover is, hebben we de Wet tegenbewijsregeling, die we vandaag bespreken. Deze leidt eveneens tot heffing op basis van werkelijk rendement, mits dit lager is dan het forfaitair rendement. De Hoge Raad heeft door middel van haar uitspraken de kaders aangegeven waaraan deze wetten moeten voldoen.
Voorzitter. Het is onze taak om te streven naar een eerlijke belastingheffing. Deze wet gaat ons hier niet dichterbij brengen. Onze inzet is altijd geweest dat we een box 3-stelsel willen op basis van daadwerkelijk gerealiseerd rendement en niet op basis van papieren winsten.
Voorzitter. We hebben onlangs een inbrengronde gehad voor dit wetsvoorstel. Er zijn al heel veel zaken de revue gepasseerd. Ik wil wel stilstaan bij wat voor BBB de belangrijkste punten van kritiek zijn. Maar eerst wil ik nog iets anders herhalen dat ik in een eerder overleg ook gezegd heb. Volgens ons kan het vertrouwen in de overheid alleen hersteld worden door een eerlijk, eenvoudig en uitvoerbaar belastingstelsel, waarin mensen alleen betalen over wat ze daadwerkelijk verdienen. We gaan alle ambtenaren in Nederland ook niet belasten op basis van hun inkomen van vijf ton per jaar en ze maar met tegenbewijs laten komen als dat in werkelijkheid minder is.
Voorzitter. Mensen die een huis verhuren, zijn geen schoften. Mensen die een huis verhuren, zijn geen woekeraars. Mensen die een huis verhuren, kunnen geen gratis onderhoud plegen. Mensen die een huis verhuren, doen dit meestal omdat ze geen of te weinig pensioen hebben opgebouwd. Mensen die een huis verhuren, hebben ook kosten. Mensen die een huis verhuren, willen zekerheid na hun pensioen.
Voorzitter. Deze huiseigenaren hebben meestal al vennootschaps-, overdrachts- en dividendbelastingen betaald. Ze betalen ook nog successierechten bij overlijden. Sommigen hier vinden dat nog steeds niet genoeg en willen zelfs die weer verhogen. Vervolgens worden ze nu belast voor een inkomen dat ze nooit hebben ontvangen, mogen ze kosten die ze wel moeten betalen, niet aftrekken en hebben ze ook nog te maken met een torenhoge inflatie, die niet kan worden gecompenseerd door regels rond huurtarieven. Ze zitten aan alle kanten klem. Dit is echt het dossier waar ik de allermeeste mails over heb ontvangen, met schrijnende verhalen van mensen die niet weten wat ze moeten doen. Over het algemeen zijn dat mensen die een mkb-onderneming hebben gehad of nog steeds hebben, of die zzp'er zijn geweest of dat nog steeds zijn. Deze groep heeft geen pensioen geregeld via een werkgever, maar heeft daar andere dingen voor moeten verzinnen. Meestal is geadviseerd dat op deze manier te doen. Maar ja, helaas.
Voorzitter. Het ontbreken van die kostenaftrek is echt een heikel punt. In het latere voorstel Wet werkelijk rendement, dat vanaf 2028 moet ingaan, is er wel mogelijkheid tot kostenaftrek. Verhuurders van onder andere woningen maken nu eenmaal heel veel kosten, bijvoorbeeld voor schilderwerk en verzekeringen, maar ook voor lokale lasten. De Wet tegenbewijsregeling biedt geen mogelijkheid om de kosten af te trekken van het bruto rendement. Het is alsof je een bedrijf vennootschapsbelasting laat betalen over de omzet. Dat is natuurlijk ook krankzinnig.
De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat de Wet tegenbewijsregeling enkel voordelig kan uitpakken voor de belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Er is namelijk de mogelijkheid om tegenbewijs te regelen als het werkelijk rendement lager is dan het forfait. Dat is niet verplicht als het hoger is. Maar het werkelijk rendement wordt niet eens in acht genomen. Die naam is dus al misleidend en niet correct, want de kostenaftrek ontbreekt. Hoe kan de staatssecretaris deze redenering dan volhouden?
De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat kostenaftrek niet hoeft te worden toegestaan in het licht van het doel en de strekking van de huidige box 3-heffing, maar we zijn het er allemaal over eens dat er dan nog steeds geen sprake is van werkelijk rendement. Om zaken nog erger te maken, is er gekozen voor een vermogensaanwasbelasting. Elk jaar wordt deze gebruikt om het werkelijk rendement te bepalen, zonder dat er sprake is van realisatie. Er is ook geen sprake van verliesverrekening.
De Wet werkelijk rendement beschikt daarentegen wel over kostenaftrek en verliesverrekening. Bovendien ontbreekt in dat voorstel de vermogensaanwassystematiek op onroerende zaken. De uitgangspunten van de toekomstige Wet werkelijk rendement worden nu dus met voeten getreden in dit tussentijdse voorstel van de Wet tegenbewijsregeling. De reden laat zich raden: budgetneutraliteit. Oftewel, we moeten gewoon evenveel geld binnenhalen als we van tevoren hadden bepaald dat we wilden binnenhalen. Het doet blijkbaar niet ter zake of dat reëel is of niet; de Excelsheets zijn gewillig. We halen te weinig geld op als we beleggers de mogelijkheid bieden om kosten af te trekken of vermogenswinsten niet te belasten voor de jaren voor 2028. Nou ja, dat is in ieder geval de gedachte.
Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe dit überhaupt een legitieme redenering kan zijn als we de burger meer vertrouwen willen geven in ons belastingstelsel en in de politiek in het algemeen. Dingen doen die we op de lange termijn niet willen, maar op de korte termijn doen om op een onrechtvaardige manier geld op te halen, is niet hoe we bouwen aan een beter Nederland. Ondermijnt het niet ook de belastingmoraal als we wetgeving benaderen vanuit een soort taakstellende, gewenste opbrengst in plaats van dat we kijken naar wat een eerlijke belasting zou zijn? Is dit überhaupt budgettair wel nodig nu de gebudgetteerde 11 miljard voor herstel veel te veel lijkt? We hebben daar bij de onderhandelingen over de Voorjaarsnota nog intens over gesproken, kan ik zeggen. De specialisten geven aan dat deze rekening maximaal 2 miljard tot 3 miljard zal bedragen, maar het staat nu eenmaal in de overzichten en dus zal en moet het voor dat doel worden gereserveerd en mag het niet voor andere toepassingen aangemerkt worden. Ik vind dit onbegrijpelijk. We zitten hier beleid te voeren voor de modellen en niet voor de burgers in Nederland.
Daarom de oproep aan de staatssecretaris: stop nou eens met beleid maken dat de bevolking dramatisch frustreert en de rechtspraak belast. Belasting dient te worden geheven over inkomen of winst. Belasting is niet een uit de lucht gegrepen bedrag dat je op voorhand dient te voldoen en waar je in een later stadium tegen mag procederen. Dat begint met dit box 3-stelsel wel de realiteit te worden. Dat is absurd.
In het kader van de uitvoering heeft de Raad van State vernietigend geoordeeld over het voorstel. De uitvoering vraagt extreem veel capaciteit en de benodigde extra fte's zijn vanwege de arbeidsmarkt niet realistisch, en dan druk ik me zeer voorzichtig uit. Ook benoemt de Raad nog eens dat de uitvoeringstoets van de Belastingdienst vijf rode vlaggen geeft ten aanzien van het wetsvoorstel. De heer Stultiens noemde ze ook al. Dan gaat het over interactie met burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. Nou ja, bij de formule 1 was de race allang afgelast.
Belastingplichtigen zelf, de Belastingdienst, banken, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben waarschijnlijk niet alle benodigde informatie die de complexe tegenbewijsregeling vereist. Het doenvermogen van de burger, de mogelijkheid om te anticiperen op deze regeling, is feitelijk niet beschikbaar. Hoe gaat de staatssecretaris, als het voorstel wordt aangenomen, deze uitvoeringsproblemen verminderen? Kan de staatssecretaris garanderen dat deze problemen te tackelen zijn? Hoe zit het met de uitvoerbaarheid van de handhaafbaarheid van het voorstel? Is de Belastingdienst hier voldoende voor toegerust?
Voorzitter, tot slot. Ik heb een amendement laten maken om één specifiek probleem aan te pakken. Het is een doekje voor het bloeden, dat zal ik er eerlijk bij zeggen. Maar eigenlijk is het aannemen van dit amendement voor ons de enige reden om akkoord te kunnen gaan met dit wetsvoorstel. Burgers moeten een perspectief hebben. Ze moeten eronderuit kunnen komen als ze op dit moment meer aan de Belastingdienst moeten betalen dan dat er werkelijk rendement is. Ik heb weleens horen zeggen dat men ervan uitgaat dat iedereen met een extra woning ook een ton op de bank heeft staan. Ik kan u verzekeren: dat is niet waar. Dat is een aanname die kant noch wal raakt en die niet onderbouwd is met concrete cijfers.
Verhuurders van onder andere woningen in box 3 hebben het vanwege de punten die ik eerder heb genoemd, de afgelopen jaren en de komende jaren erg zwaar. De buitensporige belastingdruk, naast een Wet betaalbare huur, drukt fors op het verdienmodel. Om hier verandering in te brengen, stelt mijn partij door middel van een amendement voor om woningverhuurders vanuit box 3 eenmalig de gelegenheid te bieden om de overstap te maken naar box 2, tegen een overdrachtsbelasting van 2%. Zodoende krijgen zij binnen de vennootschapsbelastingsystematiek de mogelijkheid om kosten af te trekken en verlies te verrekenen. En ja, ze krijgen dan ook extra kosten voor de accountant en dat soort zaken, maar dan hebben de mensen in ieder geval de keus in wat ze willen. Dan hebben mensen met veel oudere huizen, die geen monument zijn maar ook extreem hoge onderhoudskosten hebben, de mogelijkheid om daar iets anders mee te gaan doen.
Dit is een noodzakelijke stap als we het aantal huurwoningen in Nederland nog enigszins op peil willen houden en mensen het idee willen geven dat het simpel is om daarin te investeren, ook in nieuwbouw. Ik heb hierover eerder een motie ingediend. Die heeft het toen net niet gehaald. Ik hoop echt dat partijen nog eens goed nadenken over dat ze zelfs een onderzoek, een op een rij zetten van de kosten en mogelijkheden, niet eens willen steunen. Dat wil ik zeker ook in het licht plaatsen van alle betogen hier. En dan snap ik eigenlijk niet wie tegen dit voorstel kan zijn. Ik hoop dus op steun van de collega's.
Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. Maakt het voor de systemen van de Belastingdienst nog uit of de inbrengfaciliteit uitgaat van 2% overdrachtsbelasting of 0%? Anders maken we er 0% van. Welk percentage is beter uitvoerbaar? En acht de staatssecretaris 1 september uitvoerbaar als ingangsdatum van dit amendement? Zo nee, waarom niet? Welke datum in 2025 zou dan zijn voorkeur hebben, en waarom?
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt nog een interruptie van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik volg het betoog van de heer Vermeer. Het punt dat hij hier blootlegt, begrijp ik helemaal. Die eerdere motie was een onderzoeksmotie. Daar kun je in principe niet op tegen zijn. Maar in alle rondes die we in de behandeling van dit wetsvoorstel al hebben gehad, werd mij duidelijk dat het of niet uitvoerbaar zou zijn of — daar komt-ie weer — toch wel geld kost. Ik heb net al complimenten gegeven aan de heer Grinwis en mevrouw Inge van Dijk, die een wat mij betreft deugdelijke dekking in hun amendement hebben zitten. Zou de heer Vermeer kunnen toelichten hoe hij dit gaat dekken?
De heer Vermeer (BBB):
Mevrouw Van Eijk, hartelijk dank voor deze vraag. Volgens de overzichten van het ministerie is het zo dat als we dit doorvoeren, als de overdrachtsbelasting op 0% gezet zou worden, dit naar schatting 1,6 miljard incidenteel kost en 86 miljoen per jaar in de jaren daarna. Als je dat goed uitrekent, betekent het dat men er dus van uitgaat dat alle woningen verkocht gaan worden. Anders kom je immers niet tot dat bedrag.
Wij hebben gezegd: laten we er niet van uitgaan dat alle woningen verkocht worden, maar 300.000. Dat is al extreem veel in een jaar tijd. Dat wordt nog een heel gedoe bij de notaris en zo, maar notarissen hebben misschien meer capaciteit dan de Belastingdienst. Als we uitgaan van 300.000 woningen met een gemiddelde waarde van 5 ton, maal 0,02, komen we uit op 3 miljard euro inkomsten voor de Staat. De hele derving kost incidenteel 1,6 miljard euro. Dan houden we dus nog 1,4 miljard euro over. Als we dat delen door 86 miljoen euro per jaar aan derving, zijn we al zestien jaar gedekt. En dan gaan we er ook nog van uit dat die mensen allemaal in box 2 nul euro belasting gaan betalen, wat niet waar is. 86 miljoen is dan een schijntje. Het is dus zowel incidenteel als structureel volledig gedekt. Ik denk zelfs dat we er geld aan overhouden, maar daar hoef ik het nog niet per se over te hebben. Daar kom ik later, als dat daadwerkelijk gerealiseerd is, wel op terug.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Vermeer (BBB):
Alstublieft.
De voorzitter:
Dan gaan we nu luisteren naar de heer Vlottes. Hij spreekt namens de fractie van de PVV.
De heer Vlottes (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Allereerst ook mijn complimenten aan de heer Van Kouwenhoven — o, nu zeg ik het ook verkeerd — de heer Kouwenhoven voor zijn maidenspeech. Ik kijk uit naar de toekomstige debatten die we nog zullen hebben.
Voorzitter. Ik heb het weleens eerder gezegd: normaal gesproken is de slogan van de Belastingdienst altijd: leuker kunnen we het niet maken, maar wel makkelijker. Dat principe is met dit wetsvoorstel echt wel overboord gegooid. Er worden keuzes geboden voor accountants voor het omgaan met de tegenbewijsregeling box 3, en dan schrijft de staatssecretaris in de memorie van toelichting dat het zelf berekenen zeer ingewikkeld en foutgevoelig is en dat om die reden het formulier zo ingevuld wordt dat er alleen nog feitelijke gegevens ingevuld hoeven te worden, op basis waarvan automatisch het werkelijk rendement wordt berekend. Een stukje verder in de memorie van toelichting wordt gezegd: "De Belastingdienst beschikt namelijk niet over al deze gegevens en kan deze voor de belastingjaren uit verleden, heden en toekomst niet vooraf invullen".
Dat is lekker makkelijk. Je weet dat het allemaal reuze ingewikkeld is. Zelfs accountants zullen er cursussen voor volgen. Er worden nu al massa's bezwaren verwacht. En dan zegt de staatssecretaris: je hoeft geen gebruik te maken van de tegenbewijsregeling, dus je hoeft niets in te vullen, want dan verandert er ook niets voor je. Maar daar klopt natuurlijk geen snars van, want er verandert wel degelijk wat, ook voor de belastingplichtige. Want er is dan meer belasting betaald op basis van een forfaitair rendement dat niet is bepaald — precies wat volgens de Hoge Raad niet is toegestaan.
Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Hoe gaat hij om met de mensen die tegen zo'n complexe muur aan lopen en denken: ik heb geen idee meer, maar ik wil ook geen fout maken, dus ik maak dan maar geen gebruik van de tegenbewijsregeling. Wat is het risico hiervan voor de uitvoering als deze mensen later alsnog een bezwaar indienen tegen hun belastingaanslag? In die gevallen staat het de belastingplichtige immers wel vrij om alle gronden, gegevens en brieven die van belang zijn aan te dragen. Dit kan voor belastingplichtigen veel gemakkelijker voelen en overkomen. En wat als blijkt dat er inderdaad te veel belasting is geïnd? Wat is dan nog de waarde van dit formulier? Klopt het dat het formulier pas vanaf 2025 verplicht onderdeel uitmaakt van de belastingaangifte, maar dat het formulier niet noodzakelijk is om alsnog in bezwaar te gaan?
Dan nog over de inhoud van de tegenbewijsregeling. Zo wordt er voor het eigen gebruik van bijvoorbeeld een vakantiewoning onderscheid gemaakt tussen "ter beschikking staan" en "daadwerkelijk eigen gebruik". De Hoge Raad is van mening dat er sprake moet zijn van daadwerkelijk eigen gebruik, maar de staatssecretaris kiest voor het ruimere "ter beschikking staan". Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke regelingen, of tot gevallen van vererving? In die gevallen kan de woning je formeel nog wel ter beschikking staan, maar kan het zo zijn dat je er materieel helemaal geen gebruik van mag of wil maken. Wat is de reden van dit onderscheid? Dit is niet meer slechts een codificatie van rechterlijke uitspraken, zoals de staatssecretaris heeft geschreven, maar dit gaat verder. Dit maakt het nog complexer.
Voorzitter. Dan zijn we er nog niet. Voor het bepalen van de economische huurwaarde bij woningen wordt in de tegenbewijsregeling vanaf 2026 gebruikgemaakt van de woonwaardering volgens de Huurcommissie, of van een vast percentage van de WOZ-waarde. Even praktisch in het laatste geval van die WOZ-waarde: hoe kan iemand aantonen dat zijn rendement lager is dan het forfaitaire percentage waarvoor hij aangeslagen is in box 3, met een formulier dat zelf al rekent met een vast — lees: forfaitair — percentage van 5% van de WOZ-waarde? Hoe kan dit dan nóg lager worden? Dat is dus bewijzen met een forfait dat het forfait niet goed is geweest.
Voorzitter. Dit staat nog los van de vraag of dit überhaupt aan te tonen of zichtbaar te maken is in het OWR, het formulier Opgaaf werkelijk rendement. Ik voorspel u dat er op deze manier meer bezwaarschriften zullen worden ingevuld dan formulieren Opgaaf werkelijk rendement.
Voorzitter. Dan het onderscheid tussen onderhouds- en verbeterings- of investeringskosten. Kan de staatssecretaris hier een praktische definitie van geven? Als ik de nota naar aanleiding van het verlag lees, schrijft de staatssecretaris daarover het volgende. Ik citeer: "In gevallen waarin bij verbouwingswerkzaamheden aan een pand zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moet in de regel een splitsing worden gemaakt tussen onderhoud en verbetering. Bij het vervangen van glas door nieuw, beter isolerend glas zal in de regel zowel sprake zijn van onderhoud als verbetering." Ik dacht dat het makkelijker zou worden. Hoe moeten mensen in de praktijk deze splitsing gaan maken? En hoe moet dit aantoonbaar worden gemaakt? Dit is niet te doen.
Daarop voortbordurend: klopt het dat voor het aantonen hiervan eerst nog de WOZ-waarde door de gemeente verhoogd moet worden? Dat moet dan worden aangevraagd door de belastingplichtige. En klopt het dat door dezelfde belastingplichtige ook nog aangetoond moet worden dat de gestegen WOZ-waarde veroorzaakt zou zijn door de investerings- of verbeteringskosten? Nogmaals, ook dit is niet te doen.
Voorzitter. Daar nog weer op doorgaand: zou het theoretisch zo kunnen zijn dat bijvoorbeeld door de onroerendezaakbelasting of de waterschapsbelasting de belastingplichtige er alsnog netto op achteruitgaat door de gestegen WOZ-waarde? Dit weten we namelijk niet. Een belastingplichtige weet dat ook niet. Dat zou dan ook weer tot bezwaarschriften kunnen leiden, wat dit wetsvoorstel juist zou moeten voorkomen.
Voorzitter. Zo ongeveer iedereen die te maken gaat krijgen met de tegenbewijsregeling buitelt over elkaar heen om te waarschuwen voor de ellende die het kan veroorzaken. Zo schrijft het Register Belastingadviseurs over "een tsunami aan bezwaarschriften". De Raad van State is ook duidelijk: de Belastingdienst stelt zich voor een haast onmogelijke opgave. Maar ook de Belastingdienst zelf zegt: er moeten grote inspanningen geleverd worden en er zijn grote risico's op procesverstoringen. Als je deze bezwaren zo leest, dan zou je toch verwachten dat er ergens een rood vlaggetje gaat wapperen, van: gut, zijn we wel goed bezig? Dat blijkt ook, want wat betreft de uitvoeringstoets zijn het er maar liefst vijf, het maximaal haalbare.
Desondanks lezen we daarover in de nota van wijziging: over de risico's voor de uitvoerbaarheid kan er door het kabinet zonder integrale herijking geen onderbouwde inschatting worden gemaakt. Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat we achteraf, bijvoorbeeld na weer een verdere vertraging — alles is mogelijk — tot de conclusie komen dat het nu beter ingeschat had moeten worden?
Voorzitter, afrondend. Ik zei het al aan het begin van mijn inbreng: leuk was het sowieso al niet, makkelijker ook niet meer, maar nu moet men zo ongeveer gepromoveerd zijn om met het formulier Opgaaf werkelijk rendement niet regelrecht het moeras in het rijden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Tot slot is in de eerste termijn van de Kamer het woord aan de heer Stoffer, die spreekt namens de SGP. Gaat uw gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Uiteraard in de eerste plaats ook mijn felicitaties aan de heer Kouwenhoven. Ik vond het prachtig zoals de warme woorden klonken over het gezin waar u vandaan kwam. Nou, die discussie aan de keukentafel met vrouw, schoonzussen, zussen enzovoorts herken ik. Wat dat betreft kunnen we elkaar dus de hand geven. Maar ik vond het een mooi begin van uw politieke loopbaan. Ik gun u dat die nog heel lang mag duren.
Voorzitter. Dan de vandaag voorliggende wet. Die leidt voor ons als SGP wel tot een lastig dilemma. U kent de SGP als een partij die zich al jarenlang inzet voor een vermogensheffing op basis van het werkelijk rendement. De herstelwet en de Overbruggingswet die in 2022 aangenomen zijn, gingen de goede kant op. Maar nog steeds wordt er niet geheven op basis van werkelijk rendement. Dat is inmiddels ook bevestigd door de Hoge Raad, waardoor er nu de Wet tegenbewijsregeling box 3 ligt. Dat is alweer een reparatiewet. Gelukkig ligt er inmiddels ook een wetsvoorstel in de Kamer voor een heel nieuw stelsel. Het is goed dat er in ieder geval een voorstel voor een tegenbewijsregeling op tafel ligt, want na het arrest van de Hoge Raad, op een dag na een jaar geleden, is het duidelijk dat er iets moet gebeuren. Ik wil de staatssecretaris en uiteraard ook zijn ambtenaren danken voor hun inzet om iets te doen aan de onrechtvaardigheid in het huidige stelsel. Heffen op basis van werkelijk rendement is namelijk rechtvaardig, en inderdaad ook heel ingewikkeld; dat blijkt al uit de wet die nu voorligt. De uitvoering lijkt volledig vast te lopen als we deze wet aannemen.
Dat laat gelijk ook het dilemma van de SGP zien. We moeten herstel bieden en een heffing op werkelijk rendement opzetten, maar kan deze wet dat aan? Als ik de uitvoeringstoets lees, ben ik geneigd om te zeggen: nee, deze wet kan niet het gewenste herstel bieden. Laat ik gelijk maar helder zijn: daarom twijfel ik ook nog steeds of de SGP deze wet kan steunen. Ik kom daar straks nog wel op terug. De uitvoeringstoets laat vijf rode vlaggen zien; de heer Vermeer heeft het uitgebreid verwoord.
Er zijn bijna 1.800 nieuwe medewerkers nodig om de wet uit te voeren. Dat lijkt mij een nagenoeg onhaalbare opdracht, maar ik zie de staatssecretaris naar mij kijken. Nou, dat was precies mijn vraag: als dat aantal niet gehaald wordt, wat betekent dat dan voor de uitvoering van de wet? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij daartegen aankijkt. Daar zit voor ons namelijk een groot dilemma. De Raad van State geeft terecht aan: "Als de op zichzelf rechtmatige tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen." Ik hoop dat het geen werkelijkheid wordt, maar ik heb er wel zorgen over. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daar straks op zal reageren. Ik hoop dat hij mijn zorgen weg kan nemen.
Voorzitter. Een belangrijk deel van de problemen in de uitvoering komt doordat belastingplichtigen op een ongestructureerde wijze tegenbewijs kunnen leveren. Er wordt een formulier beschikbaar gesteld waarmee het leveren van tegenbewijs makkelijker wordt gemaakt, zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst. In een laag scenario leveren zo'n 70.00 tot 80.000 belastingplichtigen het tegenbewijs niet via dat formulier maar bijvoorbeeld via een brief met eigen berekeningen, zonder vormvereisten. In een hoog scenario zouden dat er zomaar honderdduizenden kunnen worden. Dat lijkt mij ondoenbaar voor de Belastingdienst.
Voorzitter. We spreken in deze Kamer heel vaak over de uitvoering van wetten. We hebben in het verleden allemaal gezien dat het heel vaak fout gaat. Onuitvoerbare wetten leiden uiteindelijk tot nog grotere problemen. Daar heb ik bij dit wetsvoorstel best mee geworsteld. Ik heb overwogen om een amendement in te dienen om het formulier verplicht te stellen. Volgens mij ontlast dat de uitvoering, maar ik snap dat het in dit geval gaat om het herstellen van een fout van de overheid. De aanvraag van het herstel moet niet te veel gebonden zijn aan eisen. Het gebruik van het formulier verplicht stellen zou weleens kunnen leiden tot aantasting van rechten. Maar is de staatssecretaris het er wel mee eens dat het stimuleren van het gebruik van het formulier wellicht leidt tot minder uitvoeringsproblemen? Ik heb daarom een amendement ingediend om enerzijds gebruikmaken van het formulier te stimuleren, maar anderzijds ook de rechten van belastingplichtigen te borgen.
Kort gezegd komt mijn amendement erop neer dat iedereen verplicht wordt gebruik te maken van het formulier, maar dat er daarnaast binnen zes weken nog aanvullende stukken aangeleverd kunnen worden. Dat is dezelfde termijn als de termijn die geldt voor het maken van bezwaar, bijvoorbeeld tegen een aanslag inkomstenbelasting. Ik meen hiermee recht te doen aan de positie van belastingplichtigen, maar ook de uitvoering te verbeteren. Ik snap uiteraard dat het niet alle problemen wegneemt. Mijn amendement zou in sommige gevallen misschien zelfs tot meer werk kunnen leiden, omdat mensen nu op twee manieren stukken kunnen aanleveren, maar een deel van de informatie komt dan in ieder geval via het formulier. Ik denk dat dat de uitvoering verbetert en uiteindelijk ook versimpelt. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris en heb daarbij de vraag of hij ook in kan gaan op de opmerkingen van de Raad van State, die ook hint op deze maatregel.
Voorzitter. Uiteraard sta ik open voor verbeteringen; dat zeg ik er nadrukkelijk bij. Maar ik zeg er ook wel bij dat dit amendement voor ons best zwaar weegt. Zoals ik net al zei, wordt het zonder concrete verbetering voor de uitvoering namelijk lastig om voor te stemmen.
Voorzitter. Daar komt ook nog bij dat deze wet inhoudelijk niet helemaal aan onze wensen voldoet. Zo is er geen verliesrekening mogelijk en komt er ook geen kostenaftrek, terwijl dat wel degelijk impact heeft op het rendement. Uit de stukken maak ik op dat vooral de budgettaire gevolgen van een kostenaftrek de aanleiding zijn geweest om dat niet in te voeren. Mijn vraag is of dat geen afbreuk doet aan de juiste bepaling van het werkelijk rendement. De heer Grinwis heeft daar samen met het CDA een amendement over ingediend. Ik moet zeggen dat wij de inhoud van dat amendement delen. Ik heb nog wel enige moeite met de dekking, want je raakt ook weer wat. Maar goed, daar gaan we heel serieus naar kijken.
Voorzitter. Dan de Rijksmonumenten. Daar is al heel wat over gezegd. Alleen in heel specifieke gevallen mogen kosten in mindering worden gebracht van de waardeontwikkeling, namelijk bij investeringskosten die de WOZ-waarde verhogen. Ik wil hierbij met name aandacht vragen voor de positie van monumenten. Daar rusten vaak bijzondere onderhoudsverplichtingen op, die tot hoge — heel hoge — kosten kunnen leiden. Collega's hebben het daar ook al over gehad. De staatssecretaris geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de belasting door dit wetsvoorstel in ieder geval niet hoger wordt voor monumenten. Dat snap ik, maar dat is ook niet het doel van dit wetsvoorstel. Specifiek voor deze groep leidt de afwezigheid van de kostenaftrek wel tot meer onrechtvaardige heffing. Mijn vraag is: is hier een uitzondering voor te maken, en ziet de staatssecretaris ruimte om in deze wet recht te doen aan de wettelijke plichten die voor monumenten gelden?
Voorzitter. Eind 2025 verloopt de termijn om een verzoek te doen voor een ambtshalve vermindering voor een aanslag over het jaar 2020. Alleen dit jaar kan er dus gebruikt gemaakt worden van de tegenbewijsregeling voor het jaar 2020. De kans bestaat echter dat het wetsvoorstel na de kabinetsval voorlopig nog niet aangenomen wordt. Ik heb hier ook naar gevraagd in de schriftelijke ronde, en toen werd aangegeven dat de Belastingdienst al in juni 2025 het formulier openstelt. Maar de kans is groot dat de wet dan nog niet is aangenomen. Ik verwijs ook naar de uitvoeringstoets, waarin wordt aangegeven dat tijdige inwerkingtreding betekent dat de wet uiterlijk 31 maart 2025 is aangenomen door de Tweede Kamer. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Is het risico groot dat belastingplichtigen te weinig tijd hebben om het tegenbewijs voor 2020 in te leveren?
Voorzitter. Dan de kosten, want de kosten van dit wetsvoorstel zijn hoog. Dat toont eens temeer aan dat de heffing in de afgelopen jaren onrechtvaardig was. De kosten zijn echter ook lastig te meten. Die zijn afhankelijk van resultaten op de beurs, van rentestanden en van heel veel andere zaken. Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming dan ook als hoogst onzeker. De kans is groot dat de kosten uiteindelijk lager zullen zijn. Laten we dat hopen. Tegelijk wordt de belastingdruk hoger — tenminste, als het aan het kabinet ligt. Het rendementspercentage wordt namelijk verhoogd naar grofweg 7,66%. Dat is voor velen niet haalbaar. Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel lager uitvallen? Is het kabinet dan bereid om de belastingdruk in box 3 te verlagen en om verhuurders meer lucht te geven, zodat de woningbouw weer opgeschroefd kan worden?
Voorzitter, tot slot. Voor de SGP staat buiten kijf dat er snel een heffing moet komen op werkelijk rendement, zodat we af zijn van reparatiewetten, van hersteloperaties en vooral van onrechtvaardige belasting. Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad moet er echter ook nu al iets gebeuren. Ik vind het daarom goed dat de staatssecretaris een voorstel heeft voorgelegd. Maar of we dat kunnen steunen, hangt wat ons betreft sterk af van de antwoorden die we krijgen in dit debat, want ik zie echt grote uitvoeringsproblemen. Ik heb daarnaast — ik herhaal het nog maar een keer — niet voor niets een amendement ingediend om, vanuit onze optiek, de uitvoering te ontlasten. Ik zeg daar nog een keer bij: ik sta open voor aanpassingen, maar dat er het een en ander moet verbeteren in de uitvoering van deze wet, staat voor mij als een paal boven water.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit is het einde van de eerste termijn van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan schorsen. Dat wordt tevens de lunchpauze. Dat doen we een halfuur, dus we gaan om 12.50 uur verder. Dan zijn we geschorst.
De vergadering wordt van 12.18 uur tot 12.55 uur geschorst.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Aan de orde is een korte regeling van werkzaamheden.
Ik stel voor dinsdag 10 juni aanstaande ook te stemmen over de ingediende moties bij het notaoverleg over Suriname, en over de ingediende moties bij de initiatiefnota's "De wijsheid in pacht" en "Wolken aan de horizon".
Ik stel voor toestemming te verlenen tot het houden van een wetgevingsoverleg met stenografisch verslag:
- aan de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, op woensdag 11 juni van 15.30 uur tot 17.00 uur over het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2025 (Incidentele suppletoire begroting inzake ViA15) (36757);
- aan de vaste commissie voor Defensie, op woensdag 18 juni van 20.15 uur tot 23.00 uur over het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (36725-X).
Op verzoek van de fractie van NSC benoem ik:
- in de vaste commissie Asiel en Migratie het lid Daniëlle Jansen tot lid in plaats van het lid Olger van Dijk en het lid Kouwenhoven tot plaatsvervangend lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken het lid Daniëlle Jansen tot plaatsvervangend lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp het lid Kouwenhoven tot plaatsvervangend lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken het lid Saris tot lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Defensie lid Daniëlle Jansen tot plaatsvervangend lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Europese Zaken het lid Joseph tot lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het lid Bruyning tot plaatsvervangend lid in de bestaande vacature;
- in de vaste commissie Economische Zaken het lid Six Dijkstra tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Welzijn;
- in de vaste commissie Infrastructuur en Waterstaat het lid Kouwenhoven tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Boomsma;
- in de vaste commissie Klimaat en Groene Groei het lid Koops tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Boomsma;
- in de vaste commissie Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur het lid Koops tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Welzijn;
- in de vaste commissie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het lid Saris tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Olger van Dijk.
Ik stel voor toe te voegen aan de agenda van de Kamer het voorstel van wet van de leden De Hoop en Olger van Dijk tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met het mogelijk maken van provinciale inbesteding van openbaar vervoerconcessies (Wet provinciale inbesteding vervoerconcessies) (36569).
Ik deel mee dat de volgende debatten zijn komen te vervallen:
- het dertigledendebat over het overheidsbeleid inzake de gevaren van afhankelijkheid van consumentenelektronica;
- het debat over de aanbevelingen van het Instituut voor Publieke Economie voor een beter verkeersboetebeleid;
- het debat over de kosten voor de verbouwing van het stroomnet;
- het debat over het bericht dat werknemers van Transavia met vaste contracten zes weken per jaar een WW-uitkering krijgen;
- het dertigledendebat over de internationale positie van Nederland inzake Oekraïne;
- het dertigledendebat over de staking van docenten en hoogleraren van hogescholen en universiteiten;
- het dertigledendebat over het bericht dat Nederlanders positiever zijn over de band met de Caribische eilanden dan eerder aangenomen;
- het dertigledendebat over strengere regels voor het gebruik van staalslakken.
Ik deel mee dat de volgende aangehouden moties zijn komen te vervallen: 21501-30-636; 29023-537.
Ik stel voor de volgende stukken van de stand van werkzaamheden af te voeren: 22112-3977; 19637-3400; 19637-3399; 36704-12; 22112-4031; 28479-96; 31934-91; 22112-4047; 28089-338; 35334-362; 35334-363; 27923-511; 24515-797; 31765-917; 25424-704; 36600-VI-136; 25424-729; 26643-1329; 36574-3; 36574-4; 25424-706; 36574; 36687; 36687-3; 2025Z10170; 30196-846; 21501-07-2113; 22343-420; 36560-VI-7; 36560-VI-8; 36560-VI-22; 36560-VII-11; 26643-1213; 36600-VI-15; 26643-1263; 26643-1232; 26643-1270; 26643-1231; 36600-XIII-46; 36450-46; 22343-405; 29665-515; 21501-33-1113; 21501-33-1108; 26643-1258; 21501-33-1069; 21501-33-1079; 21501-33-1096; 36625-VII-3; 36600-VII-120; 36600-VII-81; 21501-33-1099; 22112-3981; 22112-3982; 36600-L-6; 36600-XIII-58; 36600-XIII-53; 32637-662; 36600-XIII-55; 32637-652; 36600-L-5; 35123-43; 36410-L-15; 32637-641; 36410-L-12; 36410-L-14; 36410-L-13; 29544-1229; 26643-1224; 24095-584; 24095-583; 35153-30; 24095-582; 24095-581; 34739-12; 29517-247; 26643-1078; 26643-1054; 26643-1028; 24095-579; 24095-578; 24095-580; 2025Z09656; 22112-4019; 22112-4018; 21501-33-1116; 2024Z11238; 26643-1327; 26643-1308; 21501-33-1128; 36180-138; 22112-3988; 21501-30-621; 21501-30-630; 22112-4005; 2024Z11111; 32852-353; 20043-153; 30821-272; 21501-07-2114; 22112-4045; 36600-IV-55; 22112-4041; 21501-33-1067; 22112-3925; 21501-33-1068; 29362-355; 21501-33-1062; 21501-33-1064; 22112-3924; 22112-3908; 36531-5; 36455-(R2188)-7; 26643-1125; 22112-3907; 36470-VII-4; 25764-145; 35772-41; 27859-176; 27859-174; 25764-142; 35772-40; 27859-173; 27859-172; 27859-171; 27859-170; 32761-247; 21501-34-439; 36708-14; 32802-110; 22112-4038.
Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.
Wet tegenbewijsregeling box 3
Wet tegenbewijsregeling box 3
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).
Termijn antwoord
De voorzitter:
Dan gaan we door met de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank u wel. Vandaag spreken we over de Wet tegenbewijsregeling box 3. Daar ben ik blij om, want zoals demissionair premier Schoof gisteren ook zei: sommige onderwerpen kunnen niet wachten. En dit is er zo een. Box 3 is een onderwerp in mijn portefeuille waar ik vanaf dag twee van mijn aantreden hard mee bezig ben geweest. Dag één was 15 november; toen heb ik andere dingen gedaan. Ik wil mij de komende tijd maximaal blijven inzetten voor de onderwerpen die niet kunnen wachten; en dat zijn er een aantal bij de Belastingdienst. Naast box 3 geldt dit ook voor de handhaving zzp maar ook het nieuwe Douanewetboek. Én niet geheel onbelangrijk: de rust bewaren bij de Belastingdienst. Want de druk op wijzigingen voor de Belastingdienst is al jaren hoog. En voor elke wijziging in de toekomst moeten zij ook klaar zijn voor de toekomst.
Voordat ik verderga met mijn inleiding, eerst een reactie op de heer Grinwis. Als je me uitdaagt met een quote van Augustinus, dan kunnen wij natuurlijk niet achterblijven. Iemand van de Belastingdienst kwam met de volgende suggestie, die ik graag met u wil delen: "Een vriend is iemand die alles van je weet, en toch van je houdt." Zo is het ook met de Belastingdienst.
Terug naar het onderwerp van vandaag: box 3. Het is mijn ambitie om box 3 in rustiger vaarwater te brengen. Dit wetsvoorstel is daarvoor de eerste stap. Maar, en het is goed om dat ook even met elkaar door te nemen: hoe zijn we hier gekomen? De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste signaal afgegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment hebben we alles op alles moeten zetten om werkelijk rendement in box 3 in te voeren. Maar achteraf is makkelijk praten. Trouwens: achteraf is ook mooi wonen.
De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht aan eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Daarom is ingezet op het verbeteren en verfijnen van de forfaitaire systematiek. De verwachting was dat betere forfaits juridisch houdbaar zouden zijn, maar niks is minder waar. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Het rendement op grote vermogens is gemiddeld hoger dan het rendement op kleinere vermogens. Hierdoor zou het forfait beter aansluiten op de werkelijkheid. Maar daarover heeft de Hoge Raad in 2021 gezegd dat het forfait toch weer te veel afweek van de werkelijkheid en dat dit een schending van het eigendomsrecht was.
Toen is nogmaals ingezet op een verbetering van het forfait en de systematiek die erachter zit. Per 2023 is het forfaitaire rendement afhankelijk gemaakt van het daadwerkelijk aangehouden vermogen in verschillende categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor elke categorie geldt een eigen forfaitairrendementspercentage. Het doel was opnieuw om het werkelijke rendement beter te benaderen.
Afgelopen juni, volgens mij nu met één dag verschil op de dag af een jaar geleden, heeft de Hoge Raad hierover geoordeeld dat dit stelsel nog steeds tot een schending van het eigendomsrecht leidt. De les die we daaruit kunnen trekken is dat eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid nooit ten koste mogen gaan van juridisch houdbare wetgeving. Door de uitspraak van de Hoge Raad van juni vorig jaar moeten belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement, de gelegenheid krijgen om aannemelijk te maken wat zij dan aan rendement hadden.
"Moeten". Ik onderstreep dat. Ik heb geen keus. Ik móét herstel bieden. Over spaargeld heeft de Hoge Raad gezegd dat de forfaits meestal goed aansluiten op de werkelijkheid. Het gaat hier dus vooral over beleggers. De arresten van de Hoge Raad zijn geldend recht. Belastingplichtigen kunnen zich op deze arresten beroepen. Het is onze rechtsstatelijke plicht om uitvoering te geven aan de arresten. Daar sta ik voor. De Hoge Raad heeft mij dit bevolen. Met het wetsvoorstel wordt de wetgeving in lijn gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft regels gegeven voor het bepalen van het werkelijk rendement. De regels zijn voor een groot deel duidelijk. Ze staan weliswaar in dit wetsvoorstel, maar ik ben gebonden aan wat de Hoge Raad daarover schrijft.
De Hoge Raad heeft op een aantal punten ook juist niet expliciet geoordeeld. In die gevallen moet ik met deze wet duidelijkheid bieden aan belastingplichtigen over hoe ze met deze zaken moeten omgaan. Het kabinet ziet dit wetsvoorstel als een noodzakelijke stap, niet alleen voor burgers, maar ook voor de Belastingdienst. Want als burgers het niet precies weten, hoe ga je dat dan uitvoeren en handhaven als Belastingdienst? Als duurzame oplossing ziet het kabinet een andere route. Die heb ik ook al met uw Kamer gedeeld. Het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement is recent ingediend. Graag ga ik daarover ook zo snel mogelijk met u in gesprek.
Voor de definities van werkelijk rendement voor de tegenbewijsregeling sluiten we dus aan bij de Hoge Raad. Vanaf 2028 wil ik de ellende rondom de forfaits tot het verleden laten behoren. Dan wil ik dus ook een aantal zaken toevoegen, zoals kostenaftrek en verliesverrekening. Want ik zie de problemen met vastgoedbeleggers die last hebben van illiquide vermogen. In de tussentijd aanpassingen doen aan de tegenbewijsregeling brengt de tijdige invoering van het nieuwe stelsel in gevaar. Als dat gebeurt, is dat bijkans nog slechter voor de mensen met illiquide beleggingen. Het zorgt er ook voor dat burgers nog langer moeten wachten op een goed stelsel.
De tegenbewijsregeling zal flink wat vragen van de belastingplichtigen en de Belastingdienst. De Belastingdienst zal er alles aan doen om het herstel in goede banen te leiden. Ze heeft mij in ieder geval overtuigd van het feit dat ik volmondig kan staan achter wat ik hierover geschreven heb. De Belastingdienst is hard aan het werk om de tegenbewijsregeling in de systemen in te bouwen, zodat mensen snel rechtsherstel kunnen krijgen. Daar kunnen wij conform de planning deze zomer, in juli, mee beginnen. Hiervoor is een formulier ontwikkeld om belastingplichtigen te helpen bij het opgeven van hun werkelijk rendement. Belastingplichtigen kunnen per jaar kiezen om gebruik te maken van de tegenbewijsregeling.
Ook zal het rechtsherstel gefaseerd plaatsvinden. Belastingplichtigen krijgen een attentiebrief wanneer zij het formulier kunnen invullen. De benodigde gegevens moeten ze zelf verzamelen. Hier kunnen ze nu al mee beginnen. De Belastingdienst heeft hiervoor verschillende checklists opgesteld en deelt deze met mensen die ze willen krijgen; ze zijn te vinden op internet. Daarnaast is het goed om af te wegen of het werkelijk rendement per jaar lager lag dan het rendement waarvoor men is aangeslagen, want als je zeker weet dat je een hoger rendement had, dan hoef je natuurlijk helemaal geen tegenbewijsregeling toe te passen. Ik wil heel graag de vragen beantwoorden. Dit was mijn inleiding. Zo willen wij de herstelactie vormgeven.
Ik begin met de vraag van de heer Stultiens: "We moeten als overheid miljarden gaan compenseren, waarvan het grootste deel gaat naar mensen die dit geld totaal niet nodig hebben. Wat hadden we beter kunnen doen om dit te voorkomen?" Dat probeerde ik net toe te lichten in de inleiding. De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste signaal afgegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment — dat is tien jaar geleden — hadden we alles op alles moeten zetten om over te stappen op werkelijk rendement. Maar nogmaals, achteraf is het mooi wonen. De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht aan eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Dat horen we ook steeds doorklinken, maar ook juridische houdbaarheid is bij wetsvoorstellen heel belangrijk. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Dat klonk goed, maar was niet goed, want het was nog steeds een benadering waarbij mensen uiteindelijk konden interen op hun vermogen als gevolg van belastingheffing. Precies dat punt is ook benoemd in de uitspraak.
De vraag draait natuurlijk om de bewering dat het grootste gedeelte gaat naar mensen die dit totaal niet nodig hebben. Dat ben ik met u eens. Tegelijkertijd zijn dat ook mensen die misschien alsnog in de problemen komen vanwege het feit dat we nog steeds geen oplossing hebben voor de illiquide problemen, de illiquide beleggingen die niet te gelde te maken zijn. Rechtsherstel maakt uiteindelijk geen onderscheid op grond van de vraag of iemand rijk of arm is. De les die we kunnen trekken, is dat eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid nooit ten koste mogen gaan van juridische houdbaarheid. Wetgeving moet goed zijn. Daarom staan we hier, overigens.
Nog een vraag: wat gebeurt er als het wetsvoorstel voor de tegenbewijsregeling niet wordt aangenomen? Ik zal u laten zien hoe ik mijn voorbereiding krijg. Netjes. Ik heb er één ding bij geschreven en daar begin ik mee: doe dit de Belastingdienst niet aan. Belastingplichtigen kunnen zich nu al beroepen op de arresten van de Hoge Raad. De Belastingdienst moet mensen dus hoe dan ook de mogelijkheid geven om hun werkelijk rendement op te geven aan de Belastingdienst. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de wetgeving in lijn wordt gebracht met de Hoge Raad, maar op een aantal punten zitten we echt in de problemen, op het punt van hele kleine futiele dingen, waarbij je zou kunnen beoordelen of het het een of het ander is. Ik noem er een paar.
Het genietingstijdstip. Wanneer is het genietingstijdstip? Als er rente wordt betaald over 2022, dan ontvang je dat, weet ik veel, 5 januari 2023 op je rekening. Reken je dat nou tot het rendement van 2022 of reken je dat tot het rendement van 2023? Dat is een heel fundamentele vraag waarover in de wet op dit punt geen uitsluitsel geboden wordt. Daarom kiezen wij in deze wet voor datgene wat we altijd doen bij de inkomstenbelasting, namelijk het kasstelsel, dus het moment van genieten. Daardoor voorkomen wij waarschijnlijk een hele hoop gedoe in de uitvoering en zaken voor mensen die het toch graag net anders zien dan de Belastingdienst.
Een tweede voorbeeld. De keuze voor het buiten toepassing blijven van de schuldendrempel hebben we puur gemaakt om het makkelijker te maken. Doordat we de schuldendrempel buiten toepassing verklaren mogen alle schulden en dus ook alle rentes op schulden meegenomen worden. Als je de drempel handhaaft zoals die nu in de wet staat — volgens mij is dat €3.800 — krijg je straks de situatie dat mensen moeten gaan aantonen welk deel van hun schulden onder die schuldendrempel valt en welk deel niet en ook welke rente dan afgetrokken wordt en welke rente niet. Verschrikkelijk! Om die reden hebben wij ervoor gekozen om die €3.800 op nul te zetten, zodat je geen discussie krijgt. Het is een klein voordeel voor de belastingplichtige, maar je krijgt geen discussie over wat wel of niet aftrekbaar is.
De heer Vermeer (BBB):
Ik werd getriggerd door het verhaal over het moment van genieten en het kasstelsel. Hoe gaat het dan met dingen die nooit de kas in komen? Zegt de staatssecretaris dan eigenlijk ook dat dat er, in ieder geval in dat jaar, niet is zolang het niet in de kas komt? Als je die lijn doortrekt, staat het hele gebeuren rond de waarde van vastgoed en zo toch op de schop?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de parallel. Er zijn verschillende definities die wij in de wet moeten regelen, zoals van "genietingsmoment" maar ook "wat is rendement?" Over "wat is rendement?" heeft de Hoge Raad aangegeven dat dat zowel het rendement is dat je geniet als de niet gerealiseerde rendementen, de fictieve waardeontwikkeling. Daar volgen wij dus wat de Hoge Raad schrijft over wat "werkelijk rendement" is. Dat heeft in die zin niets te maken met het genietingstijdstip.
De heer Vermeer (BBB):
Wat is dan het genietingstijdstip van een verhoogde WOZ-waarde, volgens de staatssecretaris?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een verhoogde WOZ-waarde is volgens mij een waarderingsgrondslag voor in dit geval vastgoed. Die geniet je niet. Die wordt vastgesteld op peildatum 1 januari of het kan, als er sprake is van verbetering van het vastgoed, tussentijds plaatsvinden. Maar er is geen sprake van dat dat een genietingsmoment is. Dat is gewoon de waarde van het vastgoed op peildatum 1 januari, of op de toestandspeildatum die eventueel door de gemeente later wordt opgelegd of door de belastingplichtige wordt aangevraagd.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de vraag overigens wel.
Ik ga door naar het derde punt. Er is een aantal toepassingen van vrijstellingen met een grens of een drempel, zoals de vrijstelling voor groene beleggingen. Daar moet dit wetsvoorstel helder en duidelijk over zijn, omdat je anders gedoe krijgt bij het bepalen van het werkelijk rendement. Hoe ga je om met waarderingsregels? Vanaf 2026 zijn er ook de regels over het voordeel van eigen gebruik van onroerende zaken.
Het laatste punt dat ik even wil benoemen, is dat we wel haast hebben. We hebben een budgettaire derving van 600 miljoen in totaal, 2026 en 2027 opgeteld, als het wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Dat zijn voor mij allemaal redenen om te zorgen dat de staatsfinanciën netjes op orde blijven.
Een vraag van mevrouw Van Eijk. Mevrouw Van Eijk concludeert dat de aansluiting bij de Wet wettelijk rendement op onderdelen ontbreekt. Ze vraagt hier eerlijk over te zijn en wil graag een reactie van de staatssecretaris. Eerlijk zijn spreekt mij aan. Wij pogen hier een zo recht mogelijke koers te varen die eerlijk en rechtvaardig is. Anders zouden we dit niet voorstellen. Maar het klopt dat de Wet tegenbewijsregeling op onderdelen afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Dit is zo in de gevallen waar de Hoge Raad andere regels heeft voorgeschreven. Dat kan overigens zowel gunstig als ongunstig zijn.
Het belangrijkste verschil tussen de tegenbewijsregeling en de Wet werkelijk rendement is dat in de tegenbewijsregeling de heffing is gemaximeerd op het forfaitaire rendement. Indien het werkelijke rendement hoger is dan het forfait, wordt altijd het forfait belast. De belastingplichtige kan per jaar kiezen wat voor hem het gunstigste is. In de Wet werkelijk rendement wordt altijd het werkelijke rendement belast, ook als dat heel hoog is. Er zijn ook andere verschillen. In de Wet werkelijk rendement geldt bijvoorbeeld een vermogenswinstsystematiek voor onroerende zaken en start-ups. In de tegenbewijsregeling geldt een vermogensaanwassystematiek voor alle vermogensbestanddelen. Als een pand dat niet is verkocht in waarde daalt, is dat gunstig voor belastingplichtigen. Als het pand in waarde stijgt, zou een vermogenswinstsystematiek juist weer gunstiger zijn, maar in dat geval blijft het forfaitaire rendement in deze wetgeving de bovengrens voor de heffing. Dat zijn even de verschillen.
Als je mij vraagt waarom ik heel graag zo snel mogelijk naar de Wet werkelijk rendement wil, is dat vanwege de knoop in onze buik met betrekking tot het illiquide zijn van vastgoed.
Ik ga graag verder met een aantal vragen.
De voorzitter:
Een ogenblik.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Even een check: was dit het blokje terugblik of zelfreflectie?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ha! Kom maar door met je vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik benieuwd naar het volgende, ook om als Kamer oprecht lessen te leren voor de toekomst. Want het klopt op zich dat we tien jaar geleden wellicht gewaarschuwd zijn, maar sindsdien hebben we hier natuurlijk heel veel wetten behandeld en aangenomen waarvan we met elkaar dachten dat ze wel goed geregeld waren, en elke keer werden we weer opnieuw gecorrigeerd na afloop. Dus hebben inderdaad de juristen van Financiën, wijzelf, de lobbyisten, de wetenschappers en de Raad van State allemaal zitten slapen, of is gewoon het beeld gewijzigd? Hoe komt het nou dat we dit tien jaar lang niet doorhadden en nu opeens wel op de vingers worden getikt?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat uiteindelijk eenvoud en doenvermogen de overhand hebben gehad over rechtsstatelijkheid. Ik denk dat het budgettair ingewikkeld is om in de begrotingscyclus zoals we die kennen, afstand te doen van een bepaald belastingmiddel. De eerste reactie is vaak dat we het willen repareren. Maar soms moet je het huis gewoon verbouwen. Je kunt een auto blijven repareren totdat die echt uit elkaar valt, maar sommige mensen zeggen juist: als die auto echt tien jaar oud is, dan moeten we hem vervangen door een jonger exemplaar. Uiteindelijk denk ik dat de les voor ons als Financiën, kabinet, Kamer en eigenlijk alle ministeries is dat je bij nieuwe wetgeving de juridische houdbaarheid en de rechtsstatelijkheid — leuke term — in ogenschouw moet nemen en dat je niet alleen moet gaan voor de makkelijk haalbare zaken. Politiek ligt dat misschien wat ingewikkeld. Je haalt er de krant niet mee en je krijgt geen applaus op het moment dat je een rechtsstatelijk correcte wet neerlegt, maar dat is uiteindelijk wel de taak die we met elkaar hebben. Laten we eerlijk zijn: als de Hoge Raad in tien jaar tijd op drie verschillende manieren zegt dat het niet goed is, dan is dat, als je het mij vraagt, twee keer te veel.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Ik ben het eens met deze les. Dit is een belangrijke tip. Maar het vergt wel dat we met elkaar beseffen dat een wet niet juridisch houdbaar is. Ik ben dus benieuwd of we als Kamer die signalen hebben gemist. Stond er destijds in de adviezen dat het juridisch misschien niet houdbaar was? Als dat er niet bij staat, is het als Kamer moeilijk om te zeggen dat je een wet gaat wegstemmen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier als Kamerlid ook nog vragen over gesteld in de commissie Financiën. Volgens mij is er vlak voordat ik uit die commissie ging nog nagedacht over het doen van een onderzoek naar wat er in 2001 misgegaan is. Ik weet niet of dat uiteindelijk nog verder gebracht is. Daarvan ben ik op dit moment niet op de hoogte. Mijn onderbuik zegt dat iedereen box 3 een prachtig idee vond vanwege een lekker makkelijk forfait en stabiele inkomsten; hartstikke goed. Maar misschien hebben ze niet goed nagedacht over de risico's die er zijn met betrekking tot het EVRM of andere internationale verdragen. Dat klopt. Dat is vaak de discussie hier. Het is niet populair om te wijzen op internationale verdragen. En dan is er nog iets anders: we kunnen ons al helemaal niet voorstellen dat de rente misschien weleens een keer negatief wordt. De rente was negatief. Nu is die weer op een fatsoenlijk niveau, maar ik ken het verhaal van mijn opa en oma nog die een hypotheekrente hadden van 13%. 13%! Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe een rente van 13% momenteel in Nederland, in deze economie, in deze maatschappij, zou uitwerken. Ik kan me al helemaal geen voorstelling maken van inflatiepercentages of rentepercentages die double of soms triple digits zijn, waarover je soms hoort bij landen buiten de Europese Unie. Theoretisch gezien zou het toch een keer kunnen gebeuren. Misschien moet je dat soort dingen ook goed doordenken op het moment dat je een wet maakt.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog. O, maar niet dan nadat de heer Grinwis een interruptie heeft gepleegd.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Of het zo zwart-wit is als de staatssecretaris stelt, dat een forfaitair stelsel per definitie ten dode is opgeschreven, weet ik niet. Als we tijdig hadden geschakeld in het omlaagschroeven van het verondersteld rendement en als we nooit die dubbele fictie hadden ingevoerd, wie weet had het dan allemaal nog prima gefunctioneerd. Ik denk dat we te lang hebben vastgehouden aan die 4% verondersteld rendement, maar goed. De staatssecretaris zet een enorme streep onder juridische houdbaarheid, maar even daarvoor zegt hij: er zijn helaas wel wat verschillen met de Wet werkelijk rendement. Hoe verhouden die twee zich dan tot elkaar? We komen misschien nog wel op het onderwerp kostenaftrek. Ik denk dat de staatssecretaris daar uitgebreid op terugkomt, want er ligt nou eenmaal een amendement. Maar als hij er zo veel waarde aan hecht dat het goed en juridisch houdbaar moet zijn en straks weer gaat zeggen "er is een jaartje uitstel van het gewenste stelsel", dan komt hij toch ook in de knel met zijn eigen argumenten over juridische houdbaarheid en rechtsstatelijkheid, of welke woorden hij noemde, waar hij een dikke streep onder zette?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: hier staat geen alwetende staatssecretaris. Als ik te zwart-wit argumenteer, dan bij dezen direct mijn excuses. Nee, ik kan niet goed inschatten hoe dingen waren gelopen als we dit en dat hadden gedaan. Het voorbeeld dat u daarbij noemt, is het voorbeeld dat ik net aanstipte: we hebben te lang vastgehouden aan de 4%. Ja, dat heeft dus te maken met die lage rente. Als de rente boven de 4% was geweest, dan was het een prachtig forfait. Volgens mij zeggen we eigenlijk dus hetzelfde.
Hoe zit het nu dan met de situatie dat de Wet werkelijk rendement misschien nog wel beter is, maar ik nu dit voorstel? Ik zou heel graag vandaag de Wet werkelijk rendement hebben, heel graag. Maar die hebben we niet. Naast het feit dat die juridisch houdbaar is, vergt die ook heel veel van de uitvoering. Er moeten natuurlijk systemen worden gebouwd, mensen worden opgeleid, wetten worden aangepast; het maakt allemaal niet uit. Daarom hebben we gezegd dat dit in 2028 haalbaar is. Die tijd moeten we overbruggen. Die tijd overbruggen we met deze wet. Om dat rechtsstatelijk te houden, sluiten wij zo dicht mogelijk aan bij de Hoge Raad. Dat is de koers die we kiezen. Ik heb geen andere koers. Ik kan geen kant op. Ik heb geen Wet werkelijk rendement op dit moment. Ik heb daar een Engelse quote voor gebruikt. Ik weet overigens dat mensen heel boos worden als ik die quote gebruik, maar ik ga hem toch herhalen. Churchill zei "If you're going through hell, keep going"; dat ging over de oorlog. We gaan door een hel met deze wetgeving. Hij is stuk, mensen zijn boos, en mensen wordt onrecht aangedaan. Stilstaan betekent dat we opbranden. We moeten door; we moeten naar het eind van de tunnel. Dat doen we wat mij betreft op deze manier. We hebben ook niet gepoogd de Hoge Raad hier en daar te verbeteren of te overrulen met nieuwe wetgeving. We hebben echt heel zorgvuldig gekeken naar wat we kunnen doen om te zorgen dat we rechte wetgeving hebben en de periode tot 1 januari 2028 zo goed mogelijk overbruggen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar moeten we dan niet gewoon het volgende concluderen? Er is een driehoek waarin je niet alle drie de punten gelijk kunt bedienen, namelijk budgettaire mogelijkheden en onmogelijkheden, de uitvoerbaarheid in combinatie met de wens om heel snel bij een nieuw stelsel uit te komen, namelijk de Wet werkelijk rendement, en de rechtvaardigheid van de wet die hier voorligt. Moeten we dan niet concluderen dat de staatssecretaris zegt "ik wil zo snel mogelijk bij de Wet werkelijk rendement uitkomen en ik wil de budgettaire gevolgen beperkt houden" en dat hij dan dus inlevert op de juridische houdbaarheid, de rechtsstatelijkheid, waar hij net in zijn inleiding een hele dikke streep onder zette?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we wel wezen: volgens mij hebben we hier net gezegd dat dingen niet zwart-wit mogen zijn. Dit is dus niet zwart-wit. De Wet werkelijk rendement is niet de enige manier om belasting binnen te halen. Er zijn meer manieren, zoals deze manier. Dit is vandaag haalbaar. Dat maakt het juridisch recht. De Hoge Raad heeft uitgesproken hoe je dat zou kunnen doen. Dat hebben wij gevolgd. Is het rechtvaardig? Ik vind dat als het juridisch recht is … Als we de Hoge Raaduitspraken niet meer rechtvaardig vinden, dan wordt het echt heel ingewikkeld.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar de staatssecretaris gaat langs het punt heen van het trilemma dat je niet alle drie de punten gelijkelijk kunt bedienen. Er zijn budgettaire redenen, redenen van snelheid van het nieuwe stelsel, en redenen van rechtvaardigheid en juridische houdbaarheid. Dat zijn drie verschillende perspectieven waarbij de staatssecretaris een andere prioritering neerlegt dan een deel van deze Kamer. Dan ben ik wel benieuwd hoe de staatssecretaris concreet ingaat — dat komt misschien zo meteen nog — op de zorgen over bijvoorbeeld de rijksmonumenten, het eigen verbruik bij vakantiehuizen en überhaupt het hele aspect van kostenverrekening. Ik ga zo goed luisteren naar de staatssecretaris, maar ik meen toch dat de staatssecretaris uiteindelijk in zijn prioritering de nadruk legt op de andere hoekpunten en niet op het hoekpunt rechtvaardigheid, dat een deel van deze Kamer heeft gekoppeld aan bijvoorbeeld deze aspecten.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp dat u dat zegt. Ik kom zo meteen nog terug op de individuele onderwerpen. Maar misschien is het wel even goed om te benoemen dat dit niet de eerste keer is dat we dit met elkaar bespreken. Dit is het zoveelste debat dat gaat over box 3. Alles rondom bijvoorbeeld kostenaftrek is al een jaar bekend. Ik zeg uit m'n hoofd dat dat in juli 2024 met de Kamer is gedeeld. Ik heb in ieder geval in de tijd dat ik daar gezeten heb een aantal keren gezegd: als we dat anders willen, kost dat geld én moeten we nog een jaar langer wachten op de Wet werkelijk rendement. Die afweging moeten we met elkaar maken. Ja, jongens, wijs maar aan waar wij geld aan uitgeven! Er kwam een vraag van een journalist voor een FD-artikel: wat vindt u van wat de fractievoorzitters in de Voorjaarsnota hebben afgesproken op dit punt? Daarop heb ik aangegeven dat ik begrijp dat met de problemen en prioriteiten die we in het land hebben — er zijn meer problemen die meer dan een miljard kosten, zeg maar — dit uiteindelijk niet boven op de stapel lag. Er was een gebrek aan geld en dat is er nog steeds.
Ten tweede. Je komt ook een beetje van de regen in de drup. Uitstel betekent namelijk dat je de weg door de hel van Churchill nog een jaar langer maakt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik was bij dat overleg. Ik wil wel bestrijden dat het niet boven op de stapel lag. We zijn er alleen niet uitgekomen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik was níet bij dat hele overleg, zoals u weet. Volgens mij lagen er verschillende problemen en is dit uiteindelijk niet in de Voorjaarsnota terechtgekomen. Dat is een keuze geweest van de fractievoorzitters. Volgens mij was u bij dat gesprek aanwezig.
De heer Vermeer (BBB):
Het is precies zoals ik aangeef: we zijn daar niet uitgekomen, dus dat betekent dat niet alle partijen hetzelfde wilden. Zo werkt dat.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Als wij het hier hebben over dat "de Kamer" beslist, dan hebben wij het over de meerderheid van de Kamer. Als de meerderheid van de Kamer iets beslist — uzelf trouwens ook, want u was daarbij — dan kan je niet zeggen: ik stond daar niet achter. Dat is echt heel gek. Het is een onderhandeling geweest waarbij je uiteindelijk ervoor kiest om naar bepaalde zaken een paar miljard heen te sturen en naar bepaalde zaken niet.
De heer Vermeer (BBB):
Als je een totaalpakket maakt, kan het wezen dat daar dingen in zitten waar je totaal niet achter staat, maar die je toch moet doen. Beide kunnen waar zijn. Maar dat weet de heer Van Oostenbruggen ook wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou, "beide kunnen waar zijn"; volgens mij weeg je dat en neem je een besluit. Dat is exact wat ik hier heb gezegd. Het is gewogen en te licht bevonden. Uiteindelijk zijn die miljarden gegaan naar onderwerpen zoals het Gemeentefonds, om de gemeentes te helpen met het ravijnjaar. Dat is ook een prangend probleem. En er is geld gegaan naar defensie, ook een prangend probleem. En er is geld gegaan naar stikstof, ook een prangend probleem. Dus ja, dan zeg ik: jongens, dit is ook een prangend probleem, maar kennelijk is de afweging zo geweest dat die andere onderwerpen belangrijker waren dan deze. Ik hoop dat mij dat niet kwalijk genomen wordt, want ik werk met het geld dat ik van u krijg.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij gaan we dan naar uitvoering. Daarover zijn zorgen. Waar is de heer Vlottes?
De voorzitter:
Die heeft gemeld dat hij wat later weer terugkomt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Oké.
De voorzitter:
Maar er wordt vast meegeluisterd vanuit de PVV.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Anders geef ik hem zo mijn papieren met de vragen die ik van hem beantwoord. De heer Vlottes geeft aan dat het heel complex wordt en vraagt: hoe worden mensen geholpen om het formulier in te vullen? Ik begrijp de zorgen van de heer Vlottes heel goed. Het formulier is zo ontworpen dat het zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk is. Dat is getest bij gebruikers, zelfs bij Kamerleden, en volgens mij ook Kamerleden die niet gepromoveerd zijn. Of doe ik mensen nu tekort? Hij zei net dat je gepromoveerd moest zijn om dit te kunnen invullen. Dat is dus niet waar. Het blijft overigens wel ingewikkelde materie. Belastingplichtigen die extra hulp nodig hebben bij het invullen van het formulier, kunnen persoonlijke hulp krijgen van de Belastingdienst, bij de Belastingtelefoon of het belastingkantoor. We hebben de balies voor hulp bij aangifte. Er zijn allerlei publiekscampagnes over dit onderwerp en je kunt je altijd wenden tot professioneel advies. De vraag was hoe wij gaan helpen. Dat zijn de standaardmanieren waarop de Belastingdienst hulp aanbiedt.
Mevrouw Van Eijk vraagt of ik me zorgen maak over aangekondigde juridische procedures. Dat is een goede vraag. Ik baal van juridische procedures. Het liefste heb je dat het allemaal zo zwart-wit, rechtdoorzee en duidelijk is dat je mensen ontmoedigt om naar de rechter te gaan, omdat ze weten dat dat niet lukt. Tegelijkertijd kan ik dat niet verbieden. Ik heb begrepen dat sommige belastingplichtigen nadenken over nieuwe juridische procedures, bijvoorbeeld over de kostenaftrek. Daarvoor sluiten we in het wetsvoorstel aan bij regels die de Hoge Raad zelf heeft geformuleerd. Ik heb dus alle vertrouwen in een positief oordeel van de Hoge Raad als hierover wordt geprocedeerd. In die zin ben ik zelfs blij dat het de Hoge Raad is en niet een lager gerechtshof. Het gebeurt wel vaker dat wij op enig moment een rechtszaak verliezen bij een lager hof en dat je dan hoger beroep, cassatie of sprongcassatie aanbiedt om uiteindelijk helderheid te scheppen. In dit geval heeft de hoogste rechter hier helderheid over geschapen.
Mevrouw Van Eijk vraagt ook om een inschatting van de gevolgen van de invoering van de Wet werkelijk rendement als er sprake is van een uitspraak op de massaal bezwaar plus-procedure. Volgens mij gaat dat over de tegenbewijsregeling en niet over de Wet werkelijk rendement. De Hoge Raad heeft in de zomer van 2022 eerder al geoordeeld, weer de Hoge Raad, dat niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor rechtsherstel. Daarom is de kans dat belastingplichtigen alsnog gelijk krijgen in de massaal bezwaar plus-procedure klein. De tijd tikt en we moeten door met het bieden van herstel. Dat is de reden waarom we dat doen.
Als belastingplichtigen toch gelijk krijgen, zou de omvang van de hersteloperatie naar verwachting significant toenemen, omdat de groep niet-bezwaarmakers de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs in te dienen. Het gaat om maximaal, hou je vast, 6,9 miljoen aanslagen in de belastingjaren 2017 en 2020. De precieze omvang van de aanvullende hersteloperatie die er alsdan zou moeten komen, is natuurlijk weer afhankelijk van hoe de Hoge Raad daarover oordeelt. Op dit moment kan ik niet inschatten wat de gevolgen zouden zijn. Naar de huidige omstandigheden verwacht ik dat wij recht vooruit kunnen met deze wet.
Dan een vraag van mevrouw Van Eijk …
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Naar aanleiding van die juridische procedures: alle uitspraken van de Hoge Raad waarin de regels zijn gedefinieerd voor het werkelijk rendement, zitten nu in deze wet. Er lopen nog steeds procedures. Ik heb de vraag al een paar keer gesteld. Verwacht de staatssecretaris binnen een aantal maanden uitspraken die nog verdere of nadere invulling van een aantal regels zouden kunnen geven?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb dat net geprobeerd te zeggen. Die verwacht ik niet, mede ook omdat het kernpunt van de massaal bezwaar plus-procedure al in 2022 … Ik pak even mijn tekst erbij. De Hoge Raad heeft al eerder geoordeeld dat niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor rechtsherstel.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dat is mij helder.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Helder.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Maar er lopen nog steeds procedures over de Crisis- en herstelwet, de Overbruggingswet box 3 en het oude stelsel, die wellicht nog een nadere duiding zouden kunnen geven aan bepaalde regels die wij nu in deze wet hebben gezet.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij niet. U weet dat er allemaal ambtenaren meeluisteren. Als ik het verkeerd zeg, dan kom ik daar vast en zeker in de tweede termijn op terug met een excuus en een correctie.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nog een vraag van mevrouw Van Eijk over het formulier opgaaf werkelijk rendement. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om vanaf medio juli 2025 de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de Belastingdienst dan tegenaan en wat is er nodig om knelpunten zo snel mogelijk op te lossen? De Belastingdienst staat klaar om in juli het formulier opgaaf werkelijk rendement beschikbaar te stellen en de uitvoering op te starten, waaronder het versturen van brieven naar belastingplichtigen. We staan klaar; we wachten op deze wet.
Overigens zou het kunnen zijn dat deze wet wordt weggestemd. Dat zou heel vervelend zijn, maar dan moet ik toch starten met de hersteloperatie. Eigenlijk moet ik nu al starten met de hersteloperatie, want de Hoge Raad vindt dat wij dat herstel nu moeten bieden. Uitstel van deze wetgeving, bijvoorbeeld tot na de zomer omdat het parlementaire jaar eindigt, zou echt ongelofelijk vervelend zijn, omdat ik dan gedwongen word de hersteloperatie te starten, met de mogelijkheid dat er nog wijzigingen in de wet worden aangebracht na de zomer. Dat zou echt verschrikkelijk zijn, vind ik. Ik hoop dus echt dat we er met elkaar uit komen in de komende weken.
De heer Stultiens vraagt welke manieren er nog mogelijk zijn om het wetsvoorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig hebben. Allereerst een opmerking over die mensen. Ik heb daar in het vorige commissiedebat al het een en ander over gezegd en dat wil ik graag even herhalen. In de uitvoeringstoets wordt gesproken over 1.757 of 1.758 mensen, maar dat betreft het aantal fte's voor de hele operatie over drie jaar. Gemiddeld genomen gaat het dus niet over 1.800 mensen, maar over 600 mensen per jaar, met een piek in 2026. Op de vraag hoe we het wetsvoorstel beter uitvoerbaar kunnen maken, is dus het antwoord: dit wetsvoorstel maakt alles beter uitvoerbaar, precies zoals ik net zei, vanwege de regels die we stellen op het gebied van genietingstijdstip, schuldendrempel, vrijstelling en dat soort zaken. Dat maakt het uitvoerbaar.
Een tweede punt is dat wij het formulier opgaaf werkelijk rendement introduceren. Tegenbewijs kan met dit formulier geautomatiseerd verwerkt worden. Op het moment dat je het formulier invult en op enter drukt, gaan er achter de schermen allerlei processen lopen die direct leiden tot aanpassing van de voorlopige aanslag, wat uiteindelijk leidt tot de definitieve aanslag. Dat gaat allemaal automatisch, zoals dat ook gaat bij de reguliere aangiftes. Dat is echt cruciaal. Individueel elke aanvraag beoordelen zou verschrikkelijk zijn. Daarom willen we dit ook automatisch hebben.
De heer Vijlbrief (D66):
Er zit iets ingewikkelds in deze discussie. Eigenlijk zegt de staatssecretaris tegen de Kamer — dat neem ik hem niet kwalijk, want het is volgens mij een beschrijving van de werkelijke situatie — dat het een ramp is als deze wet niet wordt aangenomen. In dat geval vallen we immers terug naar een uitspraak van de Hoge Raad. Dan hebben we te maken met onduidelijkheden voor de uitvoering en dat betekent … dadadadada. Maar tegelijkertijd hebben wij hier een wet voorgelegd gekregen waar vijf rode vlaggen bij staan en waarbij aantallen fte's worden genoemd waar je van achteroverslaat. Dus de vraag is even hoe wij die twee dingen naast elkaar moeten beoordelen. Ik vind het als Kamerlid ingewikkeld om straks tegen mijn fractie te zeggen: dit is een onuitvoerbare wet, dus ik zou maar tegenstemmen. Eigenlijk hoor je dat te doen bij vijf rode vlaggen, een lelijk advies van de Raad van State et cetera. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris dat wij ons in dat geval nog dieper in de ellende duwen. Hoe moeten wij dat wegen? Kan hij daar iets over zeggen? Dat hangt eigenlijk als een soort wolk boven het debat.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een heel goede vraag. Dank daarvoor, want ik wil het graag uitleggen. De uitvoeringstoets heeft rode vlaggen. Ik ben dan ook de afgelopen zes maanden bezig geweest om mij ervan te vergewissen of dit kan. Misschien wel belangrijker: de Belastingdienst is nu klaar. Ik zal niet zeggen dat het zo makkelijk is als op enter drukken, maar we kunnen nu van start met de hersteloperatie, langs de lijnen van de wet die vandaag voorligt. Alles is geautomatiseerd en ingebouwd, voor zover dat kan. We hebben er alles aan gedaan om dit probleem op te lossen.
Dan kom ik toch weer even bij "ik moet". Laat ik het als volgt zeggen. De Hoge Raad heeft niet gezegd: joh, als de uitvoeringstoets vijf rode vlaggen geeft, dan hoef je het herstel niet te bieden. Daar is echt geen sprake van. We proberen elke rode vlag dus zo goed mogelijk te mitigeren.
Om even iets te noemen wat heel goed gaat bij de Belastingdienst, wat vijf jaar geleden echt het probleem was: personeelskrapte. Wij hebben een vullingspercentage tussen 99% en 100%. Wij hebben een groter wervingscapaciteitsapparaat staan dan wat er momenteel aan natuurlijke vervanging in het personeelsbestand is. Ik heb in het commissiedebat ook al gezegd dat dat niet betekent dat we nooit een onvervulde vacature hebben, want, koekoek, elk groot of klein bedrijf heeft last van personeelskrapte, maar we zijn echt omhooggegaan op de ladder van aantrekkelijke werkgevers. We hebben op dit moment hele goede mensen. Het probleem waarbij de kranten bol stonden met "massale uitstroom bij de Belastingdienst" en "er zijn te weinig mensen geïnteresseerd in werken bij de Belastingdienst" is het verhaal van vijf jaar geleden. Dat is niet meer het verhaal van vandaag. Dat geeft mij op dit dossier voldoende comfort.
Het automatiseren en de wet zoals die nu voorligt, die keuzes maakt op het gebied van vrijstellingen, het genietingstijdstip en de hele boel daarbij, maken dat mensen tegen mij zeggen: zo durven we het aan.
De heer Vijlbrief (D66):
De staatssecretaris zegt dus dat de feitelijke situatie is: er stonden vijf rode vlaggen, maar die hebben we nu allemaal gemitigeerd, zoals dat inderdaad heet, en dat betekent dat we het kunnen uitvoeren. Het maakt voor de Kamer natuurlijk nogal verschil of we vijf rode vlaggen zien zonder deze uitspraak of vijf rode vlaggen met deze uitspraak.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat het voor mij noodzakelijk is dat ik de Kamer goed informeer. Ik spreek namens iedereen bij de Belastingdienst als ik zeg: wij kunnen dit uitvoeren. Zijn we er blij mee? Is het een waanzinnig grote klus? Gaat er misschien ook nog weleens een keer wat fout? Krijgen we misschien weleens een keer een procedure met betrekking tot een specifiek beleggingsmiddel dat we net even over het hoofd gezien hebben? Ik geloof het direct, maar in de big scheme of things is dit uitvoerbaar.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris zegt, terecht: ik moet, ik moet. Voor een heel groot deel klopt dat, maar de keuze wat betreft tarieven en forfaits is natuurlijk wel een politieke. De staatssecretaris erkent in zijn beantwoording dat een hoger tarief met een lager forfait leidt tot minder verzoeken en dus een betere uitvoerbaarheid. Dan blijft de vraag staan: waarom kiest hij hier niet voor?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De keuze voor de forfaits en de vrijstelling is ingegeven door het gegeven dat je uiteindelijk budgettair de boel moet rondrekenen. Daarbij vind ik het van belang dat er een stabiel percentagebeleid wordt gevoerd. Ik vind het echt heel gek om het ene jaar 32% of 36%, het volgende jaar 33%, dan weer 38% en dan weer 36% te hanteren. Een globaal evenwicht van 36% vind ik een heel belangrijke angel, net als uiteindelijk kunnen vaststellen of we het heffingsvrijvermogen op een afgerond, net bedrag hebben gebracht.
Zoals ik ook al bij eerdere debatten heb gezegd, kunnen we het bij elk belastingplan aanpassen. Dat doen we zo meteen in augustus, september en oktober. Dat wordt natuurlijk nog interessant, zo vlak voor de verkiezingen en met het verkiezingsreces. We gaan echt nog even goed nadenken over hoe we dat gaan doen. Maar op dat moment worden al die zaken vastgesteld. Als er vanuit de Kamer wensen zijn om het heffingsvrij vermogen of het percentage aan te passen ... Met dekking kan ik alles aanpassen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Uiteraard is dat met dekking. Daarover hebben we ook zelf vragen gesteld.
Ik ben het niet eens met het volgende. Het forfait voor twee jaar verhogen vindt de staatssecretaris niet willekeurig, maar het tarief voor twee jaar verhogen wel. Dat vind ik een beetje een rare uitleg. We kunnen prima met elkaar zeggen: we doen voor de komende twee jaar tijdelijk het tarief iets omhoog en dan kan het forfait een beetje omlaag. Volgens mij maken we daarmee de uitvoering heel blij. Maar daarop komen wij terug met een eigen voorstel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit was geen vraag, maar ik ga hier wel even op in. Als wij het tarief omhooggooien, dan betekent dat dat je in principe iedereen tegen een hoger tarief aanslaat. Het is daarna ook heel verleidelijk om dat tarief zo te houden. Ik denk dat dat uiteindelijk niet in het belang is van met name kleine spaarders, mensen met rendement in de buurt van het forfait, en heel voordelig is voor mensen die een nog veel groter rendement ... O, sorry, dat moet ik even terugnemen. Op het moment dat het percentage omhooggaat, vraag je een hoger belastingtarief, een hogere belastingbijdrage, van de mensen die op of boven het forfait zitten.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie het nadeel ook; dit klopt. Alleen, dit laat wel zien hoe erg we in de penarie zitten met al die rode vlaggen. Daarom ben ik aan het kijken wat we nog wel kunnen oplossen om het behapbaarder te maken. Het klopt inderdaad dat we mensen met weinig rendement dan iets meer gaan belasten. Tegelijkertijd hebben de echte spaarders gelukkig een heel laag forfait; dat is terecht. Daarom maak ik me om die groep minder zorgen. Het gaat nu natuurlijk om het forfait voor de overige categorie.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Even voor de uitvoering. Wat doe je ermee dat je uiteindelijk misschien minder mensen hebt die tegenbewijs geven? Die begrijp ik. Als minder mensen tegenbewijs geven, dan ga je misschien een paar honderdduizend naar beneden. Maar op het moment dat je het automatiseert, is het verschil tussen 800.000 en — weet ik veel — 1,5 miljoen natuurlijk niet zo'n heel groot probleem. Laat ik het zo zeggen: het probleem zit 'm erin of je het handmatig doet of gaat automatiseren. We hebben ook hersteloperaties lopen die we handmatig doen. Dat is echt een totale verschrikking. Als het dan boven de tienduizenden komt, wordt het al een groot probleem. Dit worden echt honderdduizenden of miljoenen mensen. 3 miljoen, zeg ik uit mijn hoofd. Dat móét je automatisch doen. Dan maakt het niet uit of het er 2, 3 of 4 miljoen zijn.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: welke manieren zijn er nog mogelijk om ... O, die heb ik al gehad.
De heer Stultiens vraagt, en een paar anderen overigens ook: de Raad van State adviseert om de ruimte, waar die bestaat, te benutten om complexiteit te verminderen, de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien en procesrisico's waar mogelijk te beperken; heeft de staatssecretaris daar alles aan gedaan? Ja, dat hebben we zo veel mogelijk gedaan. Maar dat ga ik natuurlijk toch uitleggen. De kern van deze wet om het makkelijker te maken bestaat uit het buiten toepassing laten van de schuldendrempel, praktische regels voor toepassing van vrijstellingen met een vrijstellingsgrens zoals voor groene beleggingen, en regels voor het genietingsstelsel, het kasstelsel. Het gebruik van dat digitale formulier, die automatisering, maakt dat we dit met grote hoeveelheden tegelijk van links naar rechts kunnen scheppen. Daarnaast onderzoeken we nog steeds of er bepaalde zaken zijn die nog verder geautomatiseerd kunnen worden. Dat blijft doorgaan zolang we denken dat we met automatisering grotere stappen kunnen maken dan door hier en daar dingen handmatig te doen.
Een vraag van mevrouw Van Eijk. Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die beter in de gelegenheid gesteld kunnen worden om minder uren bezig te zijn met overleggen en procedurele rompslomp? De modernisering van de ICT is een van de strategische prioriteiten van de Belastingdienst en een de drie prioriteiten die ik heb. Ik heb uw Kamer daar geregeld over geïnformeerd, onder meer in de brief over de impact van de arresten van oktober 2024. Het uitfaseren van onder andere Cool:Gen is en blijft noodzakelijk om de continuïteit van de ICT-systemen van de Belastingdienst voor de toekomst, en daarmee de belastinginning, te garanderen. Dit betekent dat er beperkte ruimte is voor beleidswensen. Daar stuur ik dus ook op door te zorgen dat wij zo min mogelijk extra beleidswensen toevoegen aan de automatiseringsportfolio.
De ICT-capaciteit daarentegen wordt uitgebreid, maar dit kan niet ongelimiteerd gebeuren. Nieuwe medewerkers moeten worden ingewerkt door ervaren krachten. Die houd je dan dus weer af van meters maken in de uitfasering van Cool:Gen. De capaciteit voor de keten IH, waarover we het hier hebben, is sinds 2021 al met 60% opgeschaald. Dat doen we eraan. Dat is dus ook al bijna vijf jaar bezig.
Daarnaast is het behoud van medewerkers een speerpunt van de Belastingdienst. Door te investeren in loopbaanondersteuning en talentontwikkeling wordt gewerkt aan duurzame inzetbaarheid, om medewerkers voldoende uitdaging te bieden om voor de Belastingdienst te willen blijven werken.
Dit klinkt allemaal hartstikke fantastisch. Ik heb het ook met eigen ogen gezien. Ik ben echt veel op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst, want ik wil het zelf zien. Ik ben onder andere in Apeldoorn geweest. Daar trof ik zeer gemotiveerde, zeer goed opgeleide en hardwerkende mensen aan. Dus als ik daarover word geïnformeerd in mijn organisatie en ik heb het met eigen ogen geverifieerd, dan heb ik daar vertrouwen in. Als u dan vraagt "gaat er dan nooit wat mis?", ja …
Een vraag van de heer Stultiens: "Die mensen gaat de Belastingdienst natuurlijk nooit kunnen vinden in deze tijden van personeelsschaarste. Dat weet het kabinet zelf ook." Nou, dat is dus niet zo. Ik hoop ook echt dat ik dat broodjeaapverhaal nu heb doorgeprikt en opzij heb geschoven. Wij kunnen echt goed mensen vinden. We lopen on par met ons wervingsapparaat.
Een vraag van de heer Stoffer en van de heer Stultiens gaat over die 1.800 nieuwe medewerkers die er nodig zijn om de wet uit te voeren. Wat als dat aantal niet gehaald wordt, en wat betekent dat voor de uitvoering? Ik zeg weer … Ik word een beetje afgeleid door geluid uit de zaal, voorzitter. Het gaat niet om 1.800 mensen; het gaat om 600 mensen. We zijn hard bezig. Tot nu toe is ongeveer een derde van de benodigde medewerkers geworven. Hierbij hebben we ook beschikking over partners en leveranciers die ons kunnen ondersteunen met uitzendkrachten. Dat er nog niet zo heel veel medewerkers zijn geworven, of dat we nog niet helemaal rond zijn, komt ook doordat er nog niet met de daadwerkelijke werkzaamheden van de hersteloperatie is begonnen. Zo meteen gaat de IT-techniek draaien. Uiteindelijk komt het verwerken van alles wat daaruit komt en de extra controles die je dan uitvoert, zoals het doorprikken van een automatisch gegenereerde beschikking. Dat gebeurt op een later moment, met mensen. Er zit dus een hele planning achter hoe dat in de komende jaren gaat.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Toch één vraag over de uitvoering. De staatssecretaris zegt best stellig dat het goed gaat komen, dat hij er vertrouwen in heeft en dat het een broodje aap is dat we die mensen niet gaan vinden. Maar dan lees ik de eigen uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die we juist meer moeten gaan vertrouwen: "Realisatie van de werving en de opleiding van deze medewerkers wordt in de krappe arbeidsmarkt nagenoeg onhaalbaar geacht." Dat zegt de Belastingdienst. U zegt: onzin. Dan wordt het best moeilijk voor de Kamer om te weten wat waar is, want de Belastingdienst zegt dat het onhaalbaar is en u zegt van niet.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja. Dat is dus precies waar ik op doorprik. Dan ga ik op bezoek bij de afdeling HR, die zich bezighoudt met de werving, en die geeft aan: het is nu haalbaar. De uitvoeringstoets dateert ook alweer van een tijdje terug. Wij hebben daar grote stappen in gezet. We hebben daar externe leveranciers voor. Het is een continu proces om ervoor te zorgen dat zij gereed zijn als we van ze vragen om mensen te leveren. Wij nemen continu mensen aan, breed in de Belastingdienst. Wij hebben er vertrouwen in dat we dit kunnen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan vind ik het bij goede wetgeving horen dat we ook een nieuwe toets krijgen. Als we vandaag eigenlijk horen dat de toets verouderd is en niet meer klopt, dat de vijf rode vlaggen niet meer kloppen en dat deze zin niet meer klopt, dan vind ik het netjes als we voor de stemmingen van dinsdag horen hoe de nieuwe toets eruitziet. Eigenlijk zegt de staatssecretaris dat de toets achterhaald is.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we er in de tweede termijn even op terugkomen hoe snel we zo'n uitvoeringstoets kunnen updaten.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stoffer. Hij vraagt naar het risico op verjaringen voor 2020. In dit kader wijst hij op het risico als de wet niet tijdig wordt aangenomen. Laat ik vooropstellen dat ik het zeer waardeer dat uw Kamer deze wet, ook in deze politieke situatie, wel behandelt. Ik was afgelopen maandag en dinsdag erg bang dat dit debat enkele weken verschoven zou worden. Dank daarvoor. Op basis van de arresten van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen sowieso de gelegenheid krijgen om hun werkelijke rendement op te geven. Die gelegenheid krijgen ze van ons via dat formulier. We kunnen in juli van start. Daarmee tackel je ook het probleem van de verjaringen, want dat betekent dat ook mensen voor 2020 nog ruim de tijd hebben om dat daadwerkelijk door te voeren. ik hoop dus ook echt dat dit voor de zomer kan worden aangenomen.
Dan ga ik een amendement appreciëren. Dat doen we normaal gesproken in de tweede termijn, maar ik denk dat het goed is om dat nu te doen. Ik denk dat dat helpt. Het amendement stelt voor dat het formulier Opgaaf werkelijk rendement verplicht wordt gesteld, maar wel met de mogelijkheid om daarna binnen zes weken nog aanvullende stukken in te dienen. Dat wil ik oordeel Kamer geven. Ik wil daar een bepaalde kanttekening bij maken. Op dit moment bestaat de mogelijkheid al om op een andere manier aangifte te doen. Dat gebeurt zeer sporadisch: tientallen keren per maand. Het is echt de wens, en ook de verwachting, dat mensen het doen met dit formulier. Het is ook een verschrikking om het met de hand te doen. Er komt overigens ook een papieren formulier Opgaaf werkelijk rendement bij dat mensen kunnen downloaden en gebruiken om tegenbewijs aan te leveren. Laat ik het zo zeggen: het is inderdaad dan mogelijk om dat papieren formulier op te sturen en nog aanvullende bewijzen — ik weet niet wat dat dan zou zijn — op een andere manier toe te voegen binnen zes weken of direct op de eerste dag. Maar we kunnen dit oordeel Kamer geven. We kunnen dat op zo'n manier in de wet zetten. Tegelijkertijd verwacht ik niet, zoals net werd gezegd, dat 100.000 mensen dat formulier niet zouden gaan gebruiken. Dat verwacht ik gewoon niet; dat doen mensen ook niet met de normale belastingaangifte.
De voorzitter:
U zegt: we "kunnen het oordeel Kamer geven". Maar u geeft ook oordeel Kamer op amendement stuk nr. 9?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik gééf het oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja. Dan is dat bij dezen duidelijk voor iedereen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Heel goed dat u dat vraagt. Ik zal voortaan op mijn taal letten.
De voorzitter:
Ja. Meneer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel goed nieuws. Betekent dat dus dat die eerdere waarschuwingen van het kabinet niet meer kloppen? Het kabinet had gezegd: "juridisch kwetsbaar", "het gaat leiden tot meer procedures". We waren eerst gewaarschuwd: pas op, het kan niet. En nu horen we eigenlijk: het kan wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik hoor nog een toevoeging uit de zaal, maar ik kon het niet goed horen.
De voorzitter:
Er is naar ons geluisterd, werd er gezegd.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, op het moment dat je in zo'n debat staat, reageer je op basis van zo'n vraag, en daarna ga je er nog een keer goed naar kijken, omdat je er wat meer tijd voor hebt. Uiteindelijk, alles wegend, bestaat de mogelijkheid dan dus om nog steeds op een schriftelijke manier tegenbewijs aan te leveren, buiten het digitale systeem. Dat zit overigens ook al in het proces. Je kunt een schriftelijk formulier hebben. Er zit één nadeel aan dit amendement. Dat betekent dus dat wij theoretisch gezien een bezwaar moeten afwijzen als dat papieren formulier er niet bij zit. Maar dat is iets waarvan wij denken dat het wel goed komt en uit te leggen is. Ik denk dat we in samenspraak met de tientallen mensen die dat doen, kunnen komen tot: hé, vul dat formulier ook even in.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik wel verbaasd dat we in de hele schriftelijke inbreng te horen krijgen dat het juridisch kwetsbaar is. Ik ben er blij mee, en ik vind het goed nieuws; fijn dat het amendement van de heer Stoffer oordeel Kamer krijgt. Maar vroeger was de boodschap: dit kan niet, juridisch kwetsbaar, leidt tot meer procedures. En vandaag horen we: nou, dat kan eigenlijk wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het juridisch kwetsbare zit erin dat de Hoge Raad zegt dat het op geen enkele wijze slechter mag zijn dan de rechten van belastingplichtigen, vanwege het feit dat een belastingplichtige in principe het recht heeft om op een andere manier aangifte te doen. Wij denken dat dit amendement, waarbij je in principe het digitale formulier verplicht, maar toch ook nog de mogelijkheid biedt om schriftelijk tegenbewijs aan te leveren, uiteindelijk wel houdbaar is.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is het mogelijk om kostenaftrek toe te staan in de tegenbewijsregeling? Alles is mogelijk, maar hier kleven budgettaire gevolgen en gevolgen voor de uitvoering aan. Kostenaftrek zorgt in 2026 en 2027 voor een budgettaire derving van cumulatief ruim 1,1 miljard euro, zoals ook besproken is in de technische briefing. Zoals net al besproken, heb ik geen geld ontvangen in het Voorjaarsnotaoverleg om hier anders mee om te gaan. En al zou ik het geld hebben, dan leidt het tot vertraging bij het bieden van rechtsherstel, want dat betekent dat wat er nu klaarstaat voor juli later moet komen. Dus alles wat er aan risico's kleeft aan het later starten van deze herstelactie, komt dan in place. Ook leidt het tot een verdere vertraging van de Wet werkelijk rendement.
Het opnemen van een kostenaftrek zorgt voor extra complexiteit in de uitvoering en behoeft een structuuraanpassing in het ICT-systeem. Precies daarover hebben we het net ook gehad: het is echt heel lastig in de uitvoering en gaat leiden tot vertraging. Met elk jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3 ontstaat dus ook een aanvullende derving van ongeveer 1,7 miljard vanaf 2028 als we 1 januari 2028 niet halen. Ook daar moet dan dekking voor komen. Ik snap het, maar ik zeg ook tegen uw Kamer: doe het niet. Ook voor vastgoedbezitters is dit geen goede optie, want je krijgt kostenaftrek maar je krijgt een jaar later ook de Wet werkelijk rendement, die dé oplossing is voor als je in de liquide problemen komt. Doe het niet. De enige optie die hieraan tegemoet zou komen, is het forfait omlaag brengen. Daarvoor heb ik dekking nodig en dat is onderwerp van gesprek bij het Belastingplan 2026.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Misschien is dit mijn laatste punt. Wat vindt de staatssecretaris ervan om de dekking in het amendement dat voorligt te gebruiken als dekking voor lagere forfaits?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Help me even herinneren wat die dekking was. Want ik heb de appreciatie van het amendement …
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het zijn suggesties in de toelichting, want het gaat hier in eerste instantie om de wettekst. Voor de dekking hebben we meegegeven om de volgens mij in de praktijk onuitvoerbare herintroductie van rode diesel te gebruiken en om naar de erf- en schenkbelasting te kijken. Daarover is het advies gegeven om de forfaits te actualiseren en daar eventueel een lichte verhoging door te voeren. Dat is de dekking die is meegegeven in de toelichting op het amendement.
De voorzitter:
Dit gaat over het amendement op stuk nr. 10.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit amendement introduceert kostenaftrek. Daarvan zeg ik dat we dat echt, echt, echt niet moeten doen. De vraag is of je de dekking uit dat amendement eventueel zou kunnen inzetten voor het Belastingplan 2026. Daarop kan ik dit antwoord geven: dat zou kunnen. Maar daar moet de Kamer dan wel enthousiast mee instemmen. U noemt twee politiek hete hangijzers, zoals rode diesel. U weet hoe belangrijk dat is voor een deel van Nederland. Boeren kijken hiernaar uit. Anderzijds heeft u het over successiebelasting; ook dat is een politiek gevoelig punt. Maar als de Kamer dat een goed doel vindt en dit probleem wenst op te lossen, dan ben ik als staatssecretaris natuurlijk als was in uw handen. Dat begrijpt u.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Laat ik het dan anders vragen. De staatssecretaris is niet alleen als was in onze handen, maar ook een politiek bestuurder zonder de last van een coalitieakkoord of wat dan ook. Hij kan frank en vrij hiervan vinden wat hij wil. Dus ik daag hem daarop nog één keer uit. En ten tweede: klopt het dat herintroductie van rode diesel in de praktijk heel ingewikkeld is, omdat de hele infrastructuur om rode diesel te kunnen bijmengen en distribueren is ontmanteld nadat in 2013 de rode diesel is afgeschaft bij de land- en tuinbouw en andere daaraan gerelateerde bedrijvigheid? Klopt het dat het dus helemaal niet zo makkelijk is om rode diesel te herintroduceren?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat er uitvoeringstechnische uitdagingen zijn rondom het introduceren van rode diesel is correct. Ik kan nu niet een politieke mening afgeven over het standpunt van het kabinet met betrekking tot het inzetten van successiebelasting en rode diesel voor het verlagen van het forfait. Ik spreek namens het kabinet en we hebben dit in het kabinet niet op deze manier besproken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat laatste snap ik. Ik ben niet bang om een standpunt in te nemen waar het deze kant van de tafel aangaat. Voordat ik naar de inhoud van het amendement ga, heb ik nog even een andere vraag. Wij kiezen voor de financiële strategie van "lang voor kort". We hebben een incidentele derving, die door uitstel inderdaad eventueel groter kan worden. Dat uitstel wordt door de staatssecretaris nu helemaal aan dit amendement gekoppeld. Dat snap ik als je het ceteris paribus moet beoordelen, maar er kan de komende maanden en door de verkiezingen hier in de Kamer onenigheid ontstaan over vermogensaanwas versus vermogenswinst. Er kunnen zoveel redenen zijn waardoor 2028 überhaupt niet haalbaar zal blijken te zijn. Hoe dan ook, wat vindt u van de redenering om een structurele dekkingspost, zoals rode diesel, te gebruiken om een incidenteel gat te dichten?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is echt iets waar onze minister van Financiën over gaat. Daar ga ik niet over; daar kan ik nu geen toezegging over doen en dat ga ik ook niet doen. Tegelijkertijd begrijp ik uw zoektocht naar dekking voor het verlagen van het forfait. Als u daar uiteindelijk Kamerbreed een goede dekkingsbron voor vindt die past, denk ik dat we snel zaken kunnen doen, maar de appreciatie van het amendement dat hier ligt om ook de kostenaftrek mogelijk te maken, is dat wij dat ontraden, met hoofdletters, dikgedrukt en onderstreept.
De voorzitter:
Ik stel nu vast dat het amendement is ontraden.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat stelt u helemaal correct vast, voorzitter. Het is natuurlijk wel betreurenswaardig, maar dat ligt niet aan u; dat ligt aan de staatssecretaris. Even terug naar de argumentatie: de staatssecretaris gebruikte allerlei argumenten, zoals het uitstel en de budgettaire beperkingen uit de Voorjaarsnota, maar hoe ziet hij dit vanuit het rechtvaardigheidsperspectief? Iedere keer wordt het grotere goed, namelijk de Wet werkelijk rendement, in het vooruitzicht gesteld als nóg beter dan een Wet tegenbewijs met kostenverrekening. Dat snap ik, maar het is nog steeds een onzekere vogel in de lucht. De staatssecretaris kan wel riposteren dat het hiermee nog onzekerder wordt gemaakt en dat het nog langer gaat duren, maar het is een feit dat de Wet tegenbewijs met dit amendement rechtvaardiger en juridisch houdbaarder wordt en minder processen zal uitlokken. Wat is de reactie van de staatssecretaris op dat inhoudelijke punt? In het begin van zijn bijdrage heeft hij de juridische houdbaarheid van allerlei regelingen en wetten immers enorm onderstreept.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst wat de juridische houdbaarheid betreft: het is helemaal niet gezegd dat het uiteindelijk toestaan van kostenaftrek niet leidt tot juridische procedures, want je kan natuurlijk enorm dimdammen over wat er allemaal daadwerkelijk bij onderhoudskosten hoort. Daar kan je dus ook lekker over procederen. Dat het een keuze is om het wel of niet te doen, ben ik met u eens. Dat er een spanningsveld zit met de wenselijkheid van tegemoetkoming van vastgoedbeleggers op het gebied van de illiquiditeit van de belegging, ben ik deels met u eens. Want ja, het is dan één vogel in de hand, maar we hebben echt een groot probleem met het uitstel van de Wet werkelijk rendement. Je pakt de vastgoedbeleggers nog veel harder als dat nog een jaar extra voortduurt. Dat gezegd hebbende, is het dus op korte termijn denken dat je een probleem oplost, maar op langere termijn introduceer je een probleem in 2028. Ik vind dat echt niet de juiste afweging.
De heer Vermeer (BBB):
Ik werd natuurlijk even getriggerd door mijn collega's van ChristenUnie en CDA, die net voorstelden om de aan boeren, tuinders en loonwerkers toegezegde accijnsverlaging van 130 tot 140 miljoen per jaar terug te draaien. Ik zou in de tweede termijn graag van de staatssecretaris horen wat dat zou betekenen voor de verhoging van de erf- en schenkbelasting voor de rest van de burgers van Nederland, die dan dat verschil tot die 1,1 miljard nog op moeten hoesten. Kan de staatssecretaris of nu of in de tweede termijn weergeven welke tariefverhoging ChristenUnie en CDA hier nu feitelijk aan het voorstellen zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: dat ik het amendement over kostenaftrek ontraad, zit 'm al niet eens op de dekking, maar het zit 'm wat mij betreft op het feit dat het kostenaftrek is en op het feit dat hiermee de Wet werkelijk rendement wordt uitgesteld. Ik snap daarna de vraag over rode diesel. Het is een dekkingsbron die ik zelf, denk ik, niet zou kiezen. Als we daarna berekenen wat het zou kosten als je dat zou doen door het te zoeken in het domein van de erf- en schenkbelasting … Ik zeg uit mijn hoofd dat dat hele domein jaarlijks gemiddeld zo'n 3 miljard aan belastinginkomsten oplevert. Daar nu 1,1 miljard eenmalig aan toevoegen: oei, oei, oei!
Nee, jongens, jullie kunnen roepen, maar als ik het verkeerd begrijp, hoop ik echt dat dit leidt tot een interruptie die ik wel kan verstaan.
De voorzitter:
Ja, het is onhandig om vanuit de zaal te roepen. U kunt één toelichting geven, maar ik vind het ook wel ingewikkeld nu om dit allemaal toe te staan.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee, voorzitter, even een persoonlijk …
De voorzitter:
Dus even kort.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou ja, hoe ik het noem, maakt niet uit, want ik krijg het woord. Dank u wel, voorzitter. Het punt is dat er nu een potje van wordt gemaakt. In de begroting is het vrij normaal om lang-voor-kort- en kort-voor-langconstructies toe te passen. Ofwel je hebt nu dus een incidenteel wat groter bedrag te dekken en je neemt daar wat langer de tijd voor met een structurele kleinere reeks, ofwel andersom kort voor lang en lang voor kort. Dat is gewoon een gebruikelijk stramien. Dat hoeft de staatssecretaris hier nu niet een beetje te ridiculiseren alsof je in één keer 1,1 miljard uit een structurele opbrengst van 3 à 4 miljard moet halen. Bovendien heeft de erf- en schenkbelasting door de vergrijzing sowieso de neiging de komende decennia autonoom te gaan stijgen, maar dat is een ander punt.
De voorzitter:
De staatssecretaris nog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Autonome toekomstige stijgingen van bijvoorbeeld erf- en schenkbelasting kunnen natuurlijk nooit ingezet worden als dekking van amendementen. Dat is dus even een technisch punt. Dat zei u net als laatste, volgens mij. Het tweede punt was dat kort voor lang en lang voor kort reguliere middelen zijn. Ik weet dat daar zo nu en dan naar gegrepen wordt om een probleem op te lossen, maar volgens mij is dat niet iets wat we dagelijks of heel vaak doen. Maar dat het eens een keer voorkomt en dat het dan besloten wordt door de minister van Financiën, is een feit. Inderdaad, misschien is dat hier een oplossing. Ik zal proberen in de tweede termijn te komen met een getal en met een korte beschrijving van de impact van zoiets. Ik kan me haast niet voorstellen dat ze er wildenthousiast van worden, net zomin als jullie, maar we zoeken het even uit.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
En ik wil nog een keer herhalen dat we het amendement over de kostenaftrek echt niet moeten doen.
De voorzitter:
Dat is duidelijk. Het is echt ontraden. Dat hadden we al vastgesteld. We gaan door.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is een forfaitaire kostenaftrek mogelijk? Dat is een andere variant. Een forfaitaire kostenaftrek kent juridische risico's omdat er sprake is van een grote spreiding in de daadwerkelijke kosten. Het introduceren van nieuwe forfaitaire elementen die onvoldoende aansluiten bij de werkelijkheid, is juridisch kwetsbaar. Dat weten we van de afgelopen tien jaar en drie Hoge Raadarresten. Het zal naar verwachting leiden tot procedures van belastingplichtigen die de werkelijke kosten willen opgeven. Dit zal de uitvoeringslast alleen maar vergroten. Als de belastingplichtigen door de rechter in het gelijk worden gesteld, zal opnieuw aanvullend herstel nodig zijn. Dit zou opnieuw grote impact hebben op de uitvoering.
Daarnaast leidt een forfaitaire kostenaftrek in 2026 en 2027 tot een budgettaire derving van cumulatief 941 miljoen. Dit is ook weer een dervingsprobleem, maar goed, dat zouden we kunnen oplossen met de rode diesel, de erf- en schenkbelasting of iets anders. Daar kom ik in tweede termijn op terug. Een forfaitaire kostenaftrek legt overigens hetzelfde beslag op de ICT-portfolio als een werkelijke kostenaftrek. Vanwege de gevolgen voor de uitvoering leidt dit tot vertraging van het bieden van rechtsherstel en de Wet werkelijk rendement box 3. Deze vertraging zorgt per jaar dus voor die aanvullende derving van 1,7 miljard.
Er was nog een vraag van de heer Stoffer en van mevrouw Van Eijk. De heer Stoffer vraagt of het ontbreken van kostenaftrek geen afbreuk doet aan een juiste bepaling van het werkelijk rendement. Mevrouw Van Eijk vraagt of ik het ermee eens ben dat het ontbreken van kostenaftrek een hard gelag kan zijn voor bepaalde belastingplichtigen. De Hoge Raad heeft duidelijk uitgesproken dat kosten niet aftrekbaar zijn in het kader van tegenbewijs. Daarmee is er sprake van een juiste berekening van het werkelijk rendement conform de regels van de Hoge Raad. Ik begrijp dat bepaalde belastingplichtigen ook graag hun kosten zouden aftrekken in de tegenbewijsregeling — dat begrijp ik écht — maar dat is niet opgenomen in de arresten van de Hoge Raad. In het nieuwe stelsel vanaf 2028 doen we dat dus wel. Het is goed om te beseffen dat in de jaren tot 2028 het forfait de bovengrens voor de heffing blijft. Als de huizenprijzen harder stijgen dan de forfaits, dan belasten wij nog steeds het maximale forfait. Dat is de afgelopen jaren vaak voorgekomen. Het opnemen van een kostenaftrek in de tegenbewijsregeling zorgt dus voor extra complexiteit in de uitvoering en een structuuraanpassing in het ICT-systeem. Dit leidt dan weer tot vertraging.
De heer Stoffer (SGP):
Dank aan de staatssecretaris voor dit antwoord. Ik begrijp uiteraard heel goed wat hij zegt en de worsteling die erachter zit. De fiscaliteit en alles wat je daarin doet, geeft ook bepaalde gedragseffecten. Waar ik onder andere angst voor heb, is dat we het perspectief hebben dat de nieuwe wet er in 2028 komt en dat mensen dan denken: nou, tot die tijd doen we maar niets aan onderhoud. Je weet hoe het gaat als je dat niet doet: het verrot onder je ogen vandaan, zeker als het oude, historische panden zijn. We hopen van niet, maar stel dat het nog wat langer duurt dan tot 2028. Dadelijk krijgen we een soort verkrotting van ons mooie erfgoed. Los van het feit dat ik sowieso vind dat het zou moeten, maak ik me echt wel zorgen over ons erfgoed. Het zijn niet allemaal mensen die bakken met geld op de bank hebben staan en denken: dat kunnen wij wel gewoon doen. Voor sommige mensen is het net aan. Ziet de staatssecretaris dat probleem ook?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit gaat over twee dingen: het erfgoedverhaal en de gedragseffecten van het uitvoeren van onderhoud, die natuurlijk ook gelden voor mensen die panden hebben die niet vallen onder erfgoed, toch? Tegen die mensen wil ik zeggen: penny wise, pound foolish. Het bezuinigen op onderhoud is altijd slecht. Als je daartoe gedwongen wordt, dan is dat echt een hele vervelende situatie. Wij zien dit probleem. Dat is overigens ook de reden — dat heb ik ook in een commissiedebat gezegd — dat de Belastingdienst de regeling openstelt voor uitstel van betaling. Die mogelijkheid is er in principe natuurlijk altijd. Als je je belasting niet kan betalen, kan je bellen en kan je daar een betalingsregeling voor krijgen. Maar er is natuurlijk een vermogenstoets. Mensen met box 3-vermogen zakken natuurlijk vrij vaak voor die vermogenstoets, want ze hebben vermogen boven de heffingsgrondslag; dat is het hele idee van box 3. Maar ook de mensen die boven de heffingsgrondslag zitten, kunnen uitstel van betaling en een betalingsregeling krijgen. Volgens mij zijn mensen daarmee geholpen in het voldoen aan hun fiscale verplichtingen. Ik denk overigens dat deze mensen het meest geholpen zijn met de Wet werkelijk rendement, die per 1 januari 2028 in zou moeten gaan.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan gaan wij naar het mapje met andere zaken over vastgoed. Bij het leveren van het tegenbewijs hoeft het voordeel van het eigen gebruik voor 2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen? Waarom kiest het kabinet voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement? Allereerst is er een divers palet aan tweede woningen, van klein, courant, op gewilde locaties tot groot, duur en minder courant te verhuren. We hebben ervoor gekozen dat de belastingplichtige bij het leveren van tegenbewijs zelf mag onderbouwen wat de economische huurwaarde is. Dat kan bijvoorbeeld op basis van het aantal punten van een woning, op grond van het woningwaarderingsstelsel. De belastingplichtige kan hiervoor een huurprijscheck invullen op de website van de Huurcommissie. Degenen die dit niet willen onderbouwen, mogen afgaan op het SEO-onderzoek, maar dit is vrijwillig. De wet schrijft niet voor dat je 5,06% moet hanteren. Het eigen gebruik wordt inderdaad pas belast vanaf 2026. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van afgelopen december aangegeven dat het eigen gebruik in principe tot het rendement van box 3 behoort. We volgen daarin ook de Hoge Raad. Maar bij het ontbreken van een wettelijke grondslag om de omvang te bepalen, heeft de Hoge Raad het voordeel tot die tijd op nul gezet. De wettelijke grondslag zit in het wetsvoorstel. Daarom kan het eigen gebruik dus ook pas vanaf 2026 worden belast. Het is niet mogelijk om dit met terugwerkende kracht aan te geven, vanwege het feit dat het dan nadelig wordt voor belastingplichtigen. Dat mag dus niet, want de Hoge Raad schrijft het voor en daar mag je niet negatief van afwijken.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien een wat praktische vraag: hoe kom je onder de 5% rendement voor het eigengebruikgedeelte als er voorgeschreven wordt dat de 5% een soort grondslag is? Aan wat voor situaties moet ik dan denken?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nee, de 5,06% van SEO is geen grondslag die wij gebruiken. Het is de economische huurwaarde die je zou kunnen hanteren. Maar als jij een huurpuntencheck doet van een pand dat matig verhuurbaar is en als dat uiteindelijk leidt tot een bijzonder lage huurprijs en dus ook een lager percentage, dan kan je die ook nemen. Je moet zelf onderbouwen wat het is.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Hoe taxeert de staatssecretaris de lasten die dan op de belastingplichtige gelegd worden om dat allemaal uit te zoeken, op te zoeken en uit te werken, in plaats van een wat lager rendement als uitgangspunt te nemen, dus niet die 5,06% maar bijvoorbeeld de 3,35% die in de Wet werkelijk rendement staat als bijtelling?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nogmaals, wij leggen geen percentage neer. Wij sluiten aan bij de economische huurwaarde. Dat is in fiscale termen een vrij gangbaar begrip. Daarna is het noodzakelijk, of "noodzakelijk ...". Je mag het daarna zelf onderbouwen. Daarvoor kan je, zou ik bijna zeggen, de route van de minste weerstand nemen, namelijk het rapport SEO, of je doet de huurpuntencheck. Volgens mij kan je zelfs de economische huurwaarde laten taxeren. Dat is nog ingewikkelder en kost ook geld. Dat zijn afwegingen die je zelf mag maken als belastingplichtige.
Een vraag van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk. Het is een verzoek om een onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat het eventueel met ingang van 2027 aangepast kan worden; dat is in ieder geval niet in strijd met de HVP. Misschien is het wel goed om het volgende opnieuw te herhalen. Ik heb het in het commissiedebat ook genoemd. Een onderzoek naar de leegwaarderatio is niet vrijblijvend. De resultaten hiervan moeten we implementeren, ongeacht of ze voordelig of nadelig zijn. Actualisering van de leegwaarderatiotabel kan zowel tot een verhoging als tot een verlaging leiden. Het aanpassen van de leegwaarderatio per 1-1-2026 zou ook nog in strijd zijn met het HVP. Als we de leegwaarderatio per 1-1-2027 zouden actualiseren, dan wordt nog tijdens de looptijd van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit aangekondigd dat een reeds behaalde mijlpaal wordt teruggedraaid. Sorry, dus tot 1 januari 2027 kunnen we het niet aanpassen.
Stel dat we het toch doen, dan worden we gekort bij indiening van het volgende betaalverzoek. Als in het najaar van 2026 en in het Belastingplan 2027 die korting is opgenomen en de leegwaarderatio wordt geactualiseerd, verlaagd, dan kan dat niet langer verklaard worden en moet Nederland conform de HVF-verordening open kaart spelen over het feit dat een mijlpaal is teruggedraaid. Overigens zijn de regels rondom de HVP en betaalverzoeken vrij strikt, zeg ik even erbij. Bij een onderzoek in 2027 en dus ook bij een ingang in 2028 zijn de uitkomsten dus alleen relevant voor de Wet werkelijk rendement. De leegwaarderatio wordt dan gebruikt voor het bepalen van de beginwaarde van verhuurde woningen per 1 januari 2028. Voor de Successiewet blijft de leegwaarderatio wel gelden. Wat ik kan toezeggen, is om in 2027 onderzoek te doen zodat de leegwaarderatio per 1 januari 2028 kan worden aangepast. Maar tegelijkertijd zeg ik ook hierbij, hoewel het weer in het Engels is "then we live and die by the consequences", want het kan zowel naar boven als naar beneden gaan.
Een vraag van de heer Vijlbrief. Volgens mij heeft de heer Stoffer daar ook interesse in. Rijksmonumenten in box 3 vallen onder het forfait voor overige bezittingen. De verhoging ervan zal deze mensen raken. Erkent de staatssecretaris dit en ziet hij hier een probleem? Ook de verlaging van het heffingsvrije vermogen zal deze groep belastingplichtigen raken. Kan daaraan iets worden gedaan? De door de heer Vijlbrief genoemde maatregelen maken geen onderdeel uit van de Wet tegenbewijsregeling, waar dit debat over gaat. Dat moeten we wel duidelijk op het netvlies hebben. Daar wat aan doen kan, maar dat kan dus bij het Belastingplan 2026. De maatregelen zijn besloten in het kader van de voorjaarsbesluitvorming en worden uitgewerkt in het Belastingplan 2026, dat op Prinsjesdag aan de Kamer wordt aangeboden. Daarin kunnen natuurlijk nog dingen gewijzigd worden. Vragen over deze maatregelen kunnen we wat mij betreft het beste bespreken in het debat in het najaar over dit punt.
Een vraag van de heer Vijlbrief en de heer Grinwis. Kan er iets geregeld worden voor de kosten van rijksmonumenten? Een minieme WOZ-waardering, een oplossing in de NSW-regeling, rijksmonumenten vrijstellen, kostenaftrek: hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen deze opties en welke andere mogelijkheden ziet hij nog? Allereerst: eigenaren van rijksmonumenten kunnen subsidie aanvragen voor de kosten van de instandhouding van een rijksmonument. Er bestaat een woonhuissubsidie voor rijksmonumenten met een woonfunctie. Voor andere rijksmonumenten, zoals een kerk, klooster, molen of vuurtoren, bestaat de instandhoudingssubsidie. Deze subsidies kunnen worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is niet nodig om boven op deze subsidies ook nog fiscaliteit te introduceren, omdat dat dan onevenwichtig kan uitpakken. De tegenbewijsregeling kan alleen maar positief uitpakken voor deze belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Bezitters van rijksmonumenten in box 3 krijgen dus niet te maken met een stijging van de belastingdruk als gevolg van dit wetsvoorstel.
Nog een vraag van de heer Vlottes. De heer Vlottes vraagt naar eigen gebruik: waarom wordt er aangesloten bij het ter beschikking staan voor eigen gebruik? Bij het belasten van eigen gebruik is het gebruikelijk om aan te sluiten bij het begrip "ter beschikking staan". Dat is ook het geval in box 1, bij de eigenwoningregeling. Ook is het in lijn met arresten van de Hoge Raad. In de nota naar aanleiding van het verslag is voor verschillende praktijkvoorbeelden aangegeven hoe daarmee omgegaan wordt.
Nog een vraag van de heer Vlottes: "Onderhoudskosten zijn niet aftrekbaar, maar verbeteringen en investeringen wel. Hoe moet een belastingplichtige dit splitsen? Hoe kan een belastingplichtige aantonen dat de WOZ is gestegen door de verbetering?" Kosten van onderhoud worden gemaakt om de onroerende zaak in bruikbare staat te herstellen of te houden. Kosten van verbetering of investering zorgen ervoor dat de onroerende zaak verbetert. Denk hierbij aan een nieuwe aanbouw of nieuwe dakkapel. Investeringen zijn alleen aftrekbaar als de WOZ-waarde is gestegen. De belastingplichtige kan aan de WOZ-beschikking zelf zien dat er rekening is gehouden met zijn investering. Hij kan dan bij de gemeente informatie opvragen over zijn WOZ-beschikking. Met deze informatie kan hij aantonen dat de waardestijging komt door zijn investering. Als een investering niet van invloed is geweest op de WOZ-waarde, blijft de waardestijging als gevolg van investering automatisch buiten het werkelijk rendement. Dat komt doordat de waardestijging van een woning wordt bepaald op basis van de WOZ-waarde.
Dan nog een vraag van de heer Vlottes: "Gaan belastingplichtigen er nu op achteruit als de WOZ-waarde stijgt? Gaat dat leiden tot veel bezwaarschriften?" De tegenbewijsregeling kan eigenlijk alleen maar positief uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Niemand krijgt dus te maken met een stijging van belastingdruk als gevolg van dit wetsvoorstel.
De heer Vlottes (PVV):
Het ging mij meer om die samenhang. Dank voor het antwoord tot zover, maar het ging mij meer om de samenhang tussen die WOZ-waarde, waarvoor een verzoek tot verhoging moet worden ingediend, en bijvoorbeeld een onroerendezaakbelasting en waterschapsbelasting, die dan natuurlijk ook zullen gaan stijgen. Misschien is het theoretisch niet het geval, maar cumulatief gezien zou dat wel tot een verhoging van de belastingdruk kunnen leiden. Klopt dat?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uiteindelijk is de WOZ-waarde natuurlijk de basis voor de onroerendezaakbelasting. Die kan inderdaad meestijgen. Dat is hoe wij de onroerendezaakbelasting berekenen. Maar dit wetsvoorstel an sich verandert daar niks aan.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan heb ik nog een amendement van de heer Vermeer. Het is goed om daar even op in te gaan. Dat betreft het introduceren van een eenmalige overgangsfaciliteit voor vastgoedbeleggers per september 2025, waarmee hun bezit van box 3 naar box 2 kan worden overdragen tegen een overdrachtsbelasting van 2%. Dit amendement ontraad ik, omdat het ongewenst, onuitvoerbaar en onvoldoende gedekt is. De faciliteit waar de BBB om vraagt, zet aan tot "boxhoppen". Daarmee zou belastingontwijking worden gefaciliteerd. Dit is in mijn ogen ongewenst fiscaal beleid. De introductie van deze faciliteit binnen de overdrachtsbelasting vergt bovendien een structuurwijziging, waarop de maatregel pas effect kan hebben in 2027. Het amendement roept op om de faciliteit per september 2025 te introduceren. Dit is onuitvoerbaar. Onuitvoerbaar.
Ten slotte is een eerste inschatting dat hierbij sprake is van staatssteun, omdat er een voordeel wordt gegeven aan een specifieke groep. Andere bedrijven die vastgoed aanschaffen, betalen een hoger percentage. Als het wel mogelijk zou zijn om de faciliteit al per 2026 in werking te hebben — dat is dus niet de inschatting — dan kost dit amendement een kleine 2 miljard, cumulatief over de periode tot 2028. Om die reden moet ik dit amendement ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 is daarmee ontraden.
De heer Vermeer (BBB):
Ik heb als antwoord op de interruptie van mevrouw Van Eijk precies weergegeven hoe die dekking geregeld is. Ik hoorde alleen maar dat het zo veel kost. Ik heb aangegeven wat het gaat opbrengen als al die woningen verkocht worden. Daarop heb ik van de staatssecretaris geen tegenberekening gehoord. Ik vind het niet gepast dat hij zegt dat de dekking niet in orde is, want dan moet de staatssecretaris vertellen wat er aan mijn berekening niet klopt.
Punt twee: het feit dat het onuitvoerbaar zou zijn. Dat snap ik niet. Ik zou heel graag van de staatssecretaris willen horen wat er niet uitvoerbaar aan is. Wij zijn een heel andere mening toegedaan. Met alleen dat roepen kan ik niets.
Dan staatssteun. Volgens de wet is er sprake van staatssteun als het cumulatief om vier voorwaarden gaat: een overheidsmaatregel, een economisch voordeel voor bepaalde ondernemingen, verstoring van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten. Is het een overheidsmaatregel? Ja, want de regeling wordt voorgesteld door de Staat. Is het een economisch voordeel? Alleen indien dit selectief is. Door de regeling algemeen toegankelijk te maken op basis van objectieve criteria, bijvoorbeeld natuurlijke personen met woningen in box 3 — dat is heel objectief vast te stellen — vervalt het selectieve karakter. Verder mededingingsverstoring: de maatregel betreft binnenlandse verhuur van woningen, doorgaans zonder grensoverschrijdende concurrentie. Het verstoort de mededinging dus niet. Beïnvloeding handelsverkeer in de EU: het is nationale fiscale herstructurering. Invloed op EU-handelsverkeer is niet aannemelijk. De conclusie is dus: als de regeling transparant is, wettelijk is vastgelegd, tijdelijk is en algemeen toegankelijk, dan is er geen sprake van staatssteun in de zin van het EU-recht.
Dan blijft eigenlijk nog één vraag over: waarom zou het niet uitvoerbaar zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat eerste was geen vraag, maar een opsomming van hoe u aankijkt tegen staatssteun. Sta mij toe om in tweede termijn in te gaan op de punten die u aandraagt. Met betrekking tot een structuurwijziging binnen de IT-systemen: het is een nieuwe groep, die in IT-systemen en ook aan de zijde van notarissen moet worden aangepast. Daarvan krijg ik via de ambtelijke lijn die mij ondersteunt, de inschatting dat het een systeemwijziging betreft. Systeemwijzigingen doen wij heel zorgvuldig. Wij gaan niet zomaar een vakje erbij of een percentage erbij maken, met alle risico's van dien. Er zit een heel traject aan vast met ontwikkelen, testen en uiteindelijk doorvoeren. Het is gewoon niet mogelijk om dat in 2025 nog voor elkaar te krijgen.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben blij dat de staatssecretaris precies kan weergeven waar het probleem zit, want dan is dat ook snel op te lossen. Het gaat hier namelijk om een aangifte die gedaan moet worden door de notaris en niet door particulieren zelf.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Exact.
De heer Vermeer (BBB):
Het enige wat een particulier moet doen, is een formulier invullen. Die tekst kan gewijzigd worden. Dat is een pdf en het wijzigen duurt ongeveer twee minuten, en als dat langer duurt, wil ik het doen. Daar zit niet het probleem. Verder hebben wij niet voor niets het tarief van 2% gekozen, omdat het al in de systemen zit. Dat hoeft dus ook niet toegevoegd te worden. Dus nogmaals: wat kan er nu niet wat hier gezegd wordt? Waardoor is dit onuitvoerbaar? De genoemde argumenten houden totaal geen stand. En trouwens, ik heb jarenlang in de ICT gewerkt, dus ik weet precies wat programmeren is en hoe databases in elkaar zitten.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst is de Belastingdienst een prachtige werkgever. Ik kan u absoluut aanraden om bij de Belastingdienst te komen werken.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben nog lang niet van plan te vertrekken hier.
De voorzitter:
Nee, nee, de staatssecretaris heeft het woord. U mag straks weer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: het gaat hier over het aanpassen van de systemen om onderscheid te kunnen maken tussen zelfbewoning, in dit geval de inbrengfaciliteit. De 2% die nu geldt, geldt voor een specifieke groep en de inbrengfaciliteit is een andere specifieke groep. In de hele systematiek moet je zorgen dat dat traceerbaar is. Daar moet je inderdaad in de database aanpassingen voor treffen. U geeft net aan dat u daar alles van afweet. Ik ook, en dat is dus een structuurwijziging. Dat duurt in dit geval gewoon minstens een jaar. Ik krijg te horen dat 2027 haalbaar is.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben totaal niet onder de indruk van de beantwoording en het opgeroepen bezwaar. Wij zetten ons amendement dus gewoon door. Ik hoop dat de collega's goed wegen wat hier gezegd wordt en dat zij dat ook afwegen tegen het onrecht dat anders de particuliere verhuurders aangedaan wordt en tegen het handelingsperspectief dat op dit moment volledig ontbreekt. Of het moet zijn dat ze gewoon hun pand verkopen en dat deze van de huurmarkt gaan.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Sta mij toe om in de tweede termijn nog even op de staatssteunaspecten in te gaan. De appreciatie van het amendement staat.
De voorzitter:
Ja, het amendement op stuk nr. 11 is ontraden.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan budgettair. Een vraag van de heer Stultiens. Heeft de staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire derving van dit wetsvoorstel tot een minimum te beperken?
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even naar aanleiding van het amendement van de heer Vermeer. Het ging nu vooral om andere aspecten, maar kan de staatssecretaris nog eens goed uitleggen wat er wat hem betreft budgettair scheelt aan het amendement van de heer Vermeer? Ook ik kon de dekking niet direct vinden, dus ik zou graag precies willen weten wat er wel en niet aan het amendement scheelt. Wat is de budgettaire derving die de heer Vermeer nog moet oplossen, al dan niet incidenteel en al dan niet lang of kort?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja, dat begrijp ik. Ik kom daar graag op terug in tweede termijn.
Heeft de staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire derving tot het minimum te beperken? Deze vraag kan ik beantwoorden met een volmondig ja. We zijn in het wetsvoorstel nauw aangesloten bij de uitspraken van de Hoge Raad. We doen wat juridisch noodzakelijk is. Er is alleen ingevuld wat nog onduidelijk was, zoals het voorstel om het eenvoudige kasstelsel te gebruiken voor het genietingstijdstip, de vrijstellingen en het afschaffen van de schuldendrempel.
Nog een vraag van de heer Stultiens: wie betaalt de rekening van de uitspraken van de Hoge Raad waardoor we tegenbewijs moeten bieden? Ik krijg mooie hulp van mijn collega's, maar ik wil graag beginnen met "wij". Wij betalen dat met z'n allen. Het meeste geld van het rechtsherstel komt naar verwachting terecht bij belastingplichtigen met een hoog inkomen en een hoog vermogen; ongeveer de helft van de belastingplichtigen die meer dan twee keer modaal verdienen. Dit zijn overigens ook de mensen die de meeste box 3-belasting betalen. Ook is duidelijk dat dit rechtsherstel, anders dan het rechtsherstel naar aanleiding van het kerstarrest, met name terechtkomt bij beleggers.
Het huidige en het voorgaande kabinet zijn op diverse momenten geconfronteerd met budgettaire kosten als gevolg van de verschillende Hoge Raadarresten over box 3. Deze kosten zijn dan ook op verschillende momenten betrokken in budgettaire besluitvorming. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag zo goed als mogelijk uiteengezet bij wie de dekking is neergelegd. Van de 10 miljard aan dekking is 7 miljard gezocht bij kapitaal en 3 miljard bij arbeid.
De heer Stultiens vraagt of het klopt dat de rijkste groep Nederlanders gedurende de looptijd van het rechtsherstel gemiddeld een ton terugkrijgt. Deze berekening kan ik niet onderschrijven. Het klopt dat de groep die meer dan vier keer modaal verdient in 2025 gemiddeld naar schatting een kleine €20.000 terugkrijgt — als men geld terugkrijgt. Maar de groep mensen die geld terugkrijgt, wisselt per jaar, afhankelijk van het rendement dat mensen in dat jaar behalen — het ene jaar wel tegenbewijs, het andere jaar misschien niet. Je kunt die €20.000 dus niet per persoon met vijf vermenigvuldigen en dan op een ton uitkomen. In het algemeen klopt het beeld wel dat de meest vermogende mensen het meeste geld terugkrijgen. Zij hebben namelijk ook de meeste belasting betaald in box 3.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris sprak net over 10 miljard, maar het is inmiddels 16,5 miljard. Die laatste 6,5 miljard was dus niet gedekt. Ik heb een vraag die al meerdere keren gesteld is. Ik weet niet of het onwil is of dat het niet mogelijk is, maar ik ben benieuwd waarom er niet één tabel is waaruit duidelijk wordt bij wie die 16,5 miljard belandt. Ik wil gewoon graag zien welk bedrag de groep van vier keer modaal gemiddeld krijgt. Ik heb dat zelf ook berekend. Misschien zit ik ernaast; dan hoor ik dat graag. Maar Financiën moet kunnen uitrekenen welk deel van het bedrag bij wie belandt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb geen overzicht beschikbaar waaruit duidelijk wordt welke groepen over meerdere jaren hoeveel terugkrijgen. Dat blijft koffiedik kijken, omdat we niet precies weten wat de werkelijke rendementen van mensen zijn. In de hele beoordeling van het budgettair beslag van deze actie wordt uitgegaan van allerlei aannames die dan weer voor een hele groep gelden. De vraag die u stelt, is te gedetailleerd, zou ik bijna zeggen, maar het beeld onderschrijf ik.
Een vraag van de heer Grinwis: waarom geldt er bij de berekening van het werkelijke rendement geen heffingsvrij vermogen? De Hoge Raad heeft bepaald dat er in de tegenbewijsregeling geen rekening wordt gehouden met een heffingsvrij vermogen. Dat is ook logisch, want we willen alleen geld teruggeven als er te veel belasting is betaald. Als het werkelijke rendement over het totale box 3-vermogen hoger is dan het forfaitaire rendement waarover belasting is betaald, dan is het niet nodig om de belasting te verminderen.
Dit leg ik uit aan de hand van een voorbeeld. Ik zal langzaam praten, want dan kunt u meeschrijven. Een belastingplichtige had in 2023 €100.000 aan spaargeld. Hij heeft in dat jaar belasting betaald over een forfaitair rendement van €395. Dit bedrag heb ik als volgt berekend. €100.000 minus het heffingsvrij vermogen van €57.000 is €43.000. €43.000 keer een forfait van 0,92% is €395. Stel dat deze belastingplichtige in 2023 0,5% rente heeft ontvangen. Dan krijg je over een spaarsaldo van €100.000 een ontvangen rente van €500. Het zou toch vreemd zijn als we deze belastingplichtige geld gaan teruggeven terwijl zijn werkelijke rendement hoger is dan het forfaitaire rendement waarover hij belasting heeft betaald. Dat is de reden dat we het heffingsvrij vermogen niet meenemen.
Een vraag van mevrouw Van Dijk: kan het forfait verlaagd worden als de gerealiseerde kosten van de tegenbewijsregeling mee blijken te vallen? In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait niet verhoogd. Dat gebeurt in het Belastingplan. Daarnaast heb ik al vaker aangegeven dat de raming is vastgesteld bij het indienen van het wetsvoorstel en is gecertificeerd door het CPB. Conform de begrotingssystematiek wordt die niet meer aangepast. Eventuele mee- en tegenvallers lopen in het saldo. Tegenvallers hoeven niet gedekt te worden en eveneens biedt een meevaller geen extra ruimte om het forfait te verlagen. Dit heet trendmatig begroten. Dit geldt voor alle ramingen van alle fiscale middelen.
Een vraag van mevrouw Van Eijk: hoe wordt het gebruik van de tegenbewijsregeling gemonitord en wanneer krijgen we de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en in welke bedragen daarmee gemoeid zijn? Begin volgend jaar ontvangt uw Kamer een eerste herijking van de uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal rapporteren hoeveel er gebruikgemaakt wordt van de tegenbewijsregeling en hoeveel geld daarmee gemoeid is. Een tweede herijking met rapportages is voorzien voor een jaar later. Daarnaast zal ik u in de stand-van-zakenbrieven over de Belastingdienst informeren over de voortgang van de hersteloperatie.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had toch wel om een iets bredere rapportage gevraagd. Ik snap dat de staatssecretaris Fiscaliteit "ik kijk naar box 3 en dat is mijn wereld" zegt, maar een Kamerlid moet iets verder kijken dan naar box 3. Die kijkt ook naar de ontwikkelingen op de huurmarkt. Wat betekent dat voor onze huurders, die misschien geen huis kunnen kopen maar wel een huurhuis kunnen betalen? Ik maak me daar serieus zorgen over. Ik hoor nu weer een antwoord dat heel erg gedreven is door box 3, zonder wat breder te kijken naar de samenleving. Daarover maak ik me zorgen over. Ik zou dus echt willen vragen om breder te kijken naar de rapportage en om ook de neveneffecten, die deze wet wel degelijk heeft, mee te nemen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is een hele goeie. Ik denk hierbij vooral aan het feit dat een deel hiervan natuurlijk niet op mijn beleidsterrein ligt. Het is niet aan mij om daarover te rapporteren. Tegelijkertijd kan ik het natuurlijk ook samen doen. Er komt ook nog een debat aan — ik geloof dat dat in het najaar is — over de woningmarkt en fiscaliteit. Dan zullen mevrouw Keijzer en ik samen een debat voeren over dit onderwerp. Ik zal aan mijn collega's vragen of zij voor die tijd wellicht een rapportage kunnen sturen over de zaken die u heeft gevraagd.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hebben hier al veel over gevraagd, ook over stapelingsgevolgen et cetera, et cetera. Dat was ook in debatten hieraan voorafgaande. Het begint me eigenlijk wel een beetje te irriteren dat er iedere keer wordt gezegd: het zit bij mijn collega. Zo blijven we natuurlijk in rondjes draaien. Dan lossen we alleen maar ons eigen probleempje op, maar dan lossen we de maatschappelijke problemen niet op. Ik zou er dus echt op aan willen dringen: kom met een bredere rapportage, zodat we als Kamer ook integraal keuzes kunnen maken. Zo werkt de samenleving namelijk: integraal en niet afzonderlijk per ministerie.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik u net aangegeven dat ik uw vragen goed gehoord heb en dat ik even overleg met de collega's over wat ik hierop in de tweede termijn kan toezeggen. Die irritatie spijt mij enorm, maar ik ben ermee bezig.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ten aanzien van de uitvoeringstoets heeft de staatssecretaris eerder in zijn inbreng toegezegd te kijken naar een actualisatie ervan, omdat er toch wel wat voortschrijdend inzicht lijkt te zijn in de taxatie van dit wetsvoorstel. Er zijn verschillende verzoeken door de Kamer gedaan om te monitoren om die uitvoeringstoets regelmatig te herijken. Dat kan een hele smalle rapportage zijn en dat kan een hele brede rapportage zijn. Volgens mij zijn de behoeftes heel erg verschillend, dus ik zou de staatssecretaris willen verzoeken om ook op die verschillende behoeftes in te gaan. Misschien past het ook om op verschillende momenten, misschien wel wat frequenter dan de staatssecretaris in eerste instantie gedacht had, te rapporteren aan deze Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb net gezegd waarover ik in ieder geval in het komende anderhalf jaar wens te rapporteren, in ieder geval op drie momenten. Ik zie nog een debat aankomen waarbij deze onderwerpen sowieso bij elkaar komen. Ik snap de vraag om integraliteit; die zou ik ook wensen als ik Kamerlid was. Daarom neem ik die even mee terug en zal ik in tweede termijn aangeven wat ik daarop kan toezeggen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: "Waarom wordt het tarief niet tijdelijk op 38% gezet, zodat het forfait op overige bezittingen omlaag kan? Dat zou de uitvoering kunnen ontlasten." Het kabinet heeft ervoor gekozen om de derving die ontstaat door het jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement te dekken met het verhogen van het forfait op overige bezittingen en het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Het kabinet vindt dit een evenwichtige verdeling. Indien zou worden gekozen voor een hoger tarief, bijvoorbeeld 38%, kan het forfait inderdaad iets omlaag. Het forfait is echter geen beleidsmatige knop waar zomaar aan gedraaid kan worden; dit moet wel inhoudelijk onderbouwd worden. Het verhogen van het forfait is daadwerkelijk onderbouwd. Huurinkomsten worden nu ook meegerekend in het behaald rendement. Daarnaast betekent een verhoging van het tarief dat alle belastingplichtigen in box 3, waaronder ook kleine spaarders met alleen spaargeld, opdraaien voor het verlagen van het forfait op overige bezittingen. Ik kan me niet voorstellen dat u dat wenst. Het forfait op overige bezittingen is doorgaans van toepassing op beleggers met een groter vermogen.
Een vraag van de heer Grinwis: is een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1% realistisch? Waarom worden tweedeorde-effecten van het hogere forfait niet meegenomen in de raming? In de ramingen wordt uitgegaan van de best beschikbare inschatting. Op basis van onafhankelijk onderzoek van de Commissie Parameters en SEO Economisch Onderzoek zijn we tot een rendement van 7,4% op aandelen en een verhuurrendement van 5,1% gekomen. Bovendien heeft het CPB de raming gecertificeerd. Het CPB beoordeelt de raming op redelijkheid en neutraliteit en is onafhankelijk van Financiën en van de Kamer.
In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait dus niet verhoogd; dat gebeurt alleen in het Belastingplan. Dit wetsvoorstel leidt alleen tot verlaging van de belasting. Verhoging van het forfait kan inderdaad tot verschillende gedragseffecten leiden, zoals het uitponden van verhuurwoningen. Significante gedragseffecten zijn meegenomen in de raming en zijn ook in de gevoeligheidsanalyse verwerkt. Deze gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de ramingstoelichting bij het Belastingplan.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het klopt dat dit natuurlijk met name speelt bij de forfaits die in het Belastingplan terugkomen. Alleen, de brief naar aanleiding van mijn motie, met de gevoeligheidsanalyse, stond wel op de agenda vandaag. Die was toegevoegd aan de stukken, dus daarom mijn vraag. In die brief, in de verschillende scenario's in die gevoeligheidsanalyse, wordt niet duidelijk wat de factor tweedeorde-effecten is en wat de factor eersteorde-effect is, namelijk: wat is het effect van een ander rendement op de derving? Dat is dus niet helder. Als de staatssecretaris dus hierbij toezegt om dat nader uit te splitsen en toe te lichten in de memorie van toelichting op het Belastingplan, zou dat inderdaad prettig zijn. Bedoelt hij dat net te zeggen met zijn toezegging?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij wel. Deze gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de ramingstoelichting bij het Belastingplan. Er kijken natuurlijk collega's mee, dus als ik hier nu iets toezeg wat onjuist is, zal ik me daarvoor in de tweede termijn weer netjes verontschuldigen en het corrigeren.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dan is het dus belangrijk dat dat uitgebreider en specifieker gebeurt dan in het korte briefje met een paragraaf met een titel "gevoeligheidsanalyse". Dit is namelijk echt te weinig informatie en geen volledige uitvoering van de motie, ondanks alle waardering voor het feit dat dit briefje op korte termijn is opgeleverd. In navolging van collega Inge van Dijk maak ik me echt zorgen over tweedeorde-effecten. Ik heb soms het gevoel dat we het een beetje aan het wegwuiven zijn en er ergens in de Bermudadriehoek tussen het ministerie van VRO en het ministerie van Financiën het een en ander verdwijnt aan overwegingen, die wel degelijk heel relevant zijn voor de toekomst van de huurmarkt en voor betaalbare huur in Nederland. Daar maak ik mij echt grote zorgen over, juist in relatie tot box 3.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uw verzoek is helder.
De heer Vermeer (BBB):
Wij zijn ook erg benieuwd naar die gevoeligheidsanalyse. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom er gedragseffecten verwacht worden als het door het CPB gevalideerde rendement realistisch is? Zijn dat dan allemaal domme mensen, die iets gaan doen wat eigenlijk heel slecht is voor hun portemonnee? Wat zijn dan die gedragseffecten? Waardoor ontstaan dan die gedragseffecten, als dit een realistisch rendement, realistische wet, verrekening et cetera zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij hebben we het nu specifiek over het forfait, zeg ik even via de voorzitter. Het forfait is natuurlijk wel verhoogd en dat kan gedragseffecten tot gevolg hebben. Er speelt natuurlijk veel meer mee dat uiteindelijk een beleggingsbeslissing onderbouwt. Het punt is wel dat dat kan leiden tot allerlei verschillende gevolgen. Dus hoe men dat beoordeelt … Ja, dat weet ik ook niet.
De heer Vermeer (BBB):
Is de staatssecretaris het met mij eens dat deze problemen ontstaan omdat de staatssecretaris hier steeds vanuit het perspectief van beleggingen denkt, terwijl er ook gewoon heel veel mensen zijn die om een totaal andere reden die tweede woning hebben of gekregen hebben? Het kan ook zo zijn dat ze in het buitenland werken en de woning hier aanhouden. Of ze zijn misschien tijdelijk minister en houden hun andere woning maar aan, terwijl ze die niet kunnen verhuren. Is de staatssecretaris het ermee eens dat we hier niet steeds vanuit het beleggingsperspectief moeten praten, omdat er allerlei andere redenen zijn, ook bij particulieren die helemaal niet als een belegger redeneren?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Poeh, dit wordt een semantische discussie. Box 3 gaat over belastingen en over verschillende vermogensbestanddelen. Dat is gewoon een definitie, waarbij een huis, een aandeel, een bitcoin en zelfs een whiskycollectie een belegging kan zijn. Daarna maken wij als Belastingdienst verder geen onderscheid in een nog verdere uiteenzetting van wat het gebruik zou zijn. Wij hebben in box 3 mensen met een vierkante meter grond. Een vierkante meter, werkelijk waar. Eén vierkante meter! We hebben mensen in box 3 met een zendmast als beleggingsmiddel, of misschien willen ze er ook wel gewoon iets mee zenden. Maar het is een registergoed dat, in het geval dat het privé gehouden wordt, in box 3 moet worden opgegeven. Ook als er sprake is van huizen die bijvoorbeeld elders aangehouden worden en die niet bewoond worden doordat je in het buitenland zit, dan zitten die dus kennelijk in box 3, als dat zo moet volgens de regels. Maar dat is iets wat niet in deze wet staat, hè.
De heer Vermeer (BBB):
Maar de kern van mijn vraag is: wanneer je het benadert vanuit dat beleggingsperspectief, dan neem je andere maatregelen en noem je andere maatregelen realistisch en rechtvaardig dan wanneer je ook kijkt naar de manier waarop mensen aan dat goed gekomen zijn. Bij een whiskycollectie als belegging kan ik me niks voorstellen; ik denk niet dat die bij mij dan de beleggingstermijn haalt. Maar als het gaat om die woningen, dan worden die mensen hier wel door getroffen, en toch zijn dat geen beleggers. Ik wil juist even markeren dat als de staatssecretaris en het ministerie dit steeds vanuit beleggingsperspectief blijven benaderen, je dan eigenlijk geen gedragseffecten zou moeten hebben. Die mensen kunnen namelijk prima rekenen. Als het bedrag eerlijk is, waarom zou iemand dan verkopen? Dus dan zit er wat anders achter.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het zijn weer heel veel dingen. Het begint inmiddels een semantische discussie te worden over het woord "beleggen". Dat iemand een huis aanhoudt dat hij misschien wel georven heeft en dat dat voor die persoon niet voelt als een beleggingsobject, geloof ik direct. Dat geloof ik direct. Maar als het een tweede huis is, dan is het wel een vermogensbestanddeel, en een vermogensbestanddeel zit in box 3.
Nou even terug naar die whisky. Ik begrijp dat u van whisky houdt — ik ook, trouwens — maar het is gewoon bekend dat er whiskybeurzen zijn waar je bizar dure flessen ter belegging kan kopen. Die kun je bewaren en later weer verkopen. Dan is het een belegging. Dat geldt voor oldtimers. Dat geldt voor goud. Dat geldt voor van alles en nog wat. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Dat staat niet in deze wet. Deze wet gaat over hoe je die vermogensbestanddelen belast en hoe je recht doet aan de uitspraken van de Hoge Raad. Als we daarna willen zeggen: goh, een bepaalde soort whisky moeten we niet opnemen in box 3 en een bepaalde soort whisky wel, en specifiek oldtimers niet en iets anders wel …
De voorzitter:
Oké, maar ik vind dat het nu wel heel erg …
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is niet deze wet.
De voorzitter:
Nee, dat is echt niet deze wet, nee. Precies. Laten we doorgaan met de beantwoording.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb goed nieuws, voorzitter.
De voorzitter:
Ja? U bent er bijna?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De laatste vraag.
De voorzitter:
Heel goed.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel lager uitvallen? Wordt de raming dan nog bijgesteld? Indien de kosten van het wetsvoorstel in de praktijk hoger of lager uitvallen, loopt dat in het saldo. Ik heb dit zojuist al toegelicht.
Er is ook gevraagd of we dat eventueel nog kunnen beïnvloeden, want het CPB heeft gezegd dat het hoogst onzeker is of deze resultaten behaald zullen worden. Mijn antwoord is dan: ja, hoogst onzeker, maar dat geldt wel beide kanten op. De raming van deze wet kan tegenvallen maar ook meevallen. Het is ook goed om je te realiseren dat deze wet heel duidelijk twee tijdvakken heeft, namelijk alles tot en met 2024, en 2025 tot en met 2027. Voor de periode 2025 tot en met 2027 wordt er voor deze wet geraamd op basis van de dingen die nog komen gaan. Nou, het zou bijvoorbeeld zomaar zo kunnen zijn dat een buitenlandse mogendheid een president krijgt die door zijn economisch beleid invloed heeft op de beurskoersen. Dat kan gebeuren. Maar voor het verleden, de periode tot en met 2024, hebben we bij de Belastingdienst de aangiftes al binnen. We weten dus wat de vermogensbestanddelen zijn. Dan nog is het gissen welk individu daadwerkelijk zo meteen gebruikmaakt van het tegenbewijs, maar dit stuk, het stuk tot en met 2024, is veel beter te ramen. Uiteindelijk zegt het CPB dat het voor de wet over de gehele periode gaat. Zit daar onzekerheid in? Ja, dat klopt. Maar tegelijkertijd moet je je goed realiseren dat het verleden een stuk minder onzeker is dan de toekomst.
De voorzitter:
Op dit punt nog? Ik zie dat dat niet zo is. Ja, de staatssecretaris is klaar. Heeft u dan nog een andere interruptie, meneer Grinwis?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Volgens mij is er een vraag blijven liggen, of ik heb niet goed opgelet. Het gaat over de vakantiehuizen. Ik weet niet of de staatssecretaris daarop heeft geantwoord, maar ik heb daar twee vragen over gesteld. Bij het leveren van tegenbewijs hoeft het voordeel van eigen gebruik voor 2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen? Dat was mijn eerste vraag. En mijn tweede vraag: waarom kiest het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement? Is dat niet juridisch kwetsbaar? Lokt het niet extra veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid om dit op te lossen met een nota van wijziging, of moeten wij dat zelf doen met een amendement? Dat is mijn laatste vraag bij dit punt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Hier heb ik het inderdaad over gehad. Volgens mij waren er toen net een paar Kamerleden met elkaar in overleg, maar ik heb er ook een interruptiedebatje over gehad met de heer Kouwenhoven. Ik heb overigens de heer Kouwenhoven nog niet plenair gefeliciteerd, dus bij dezen: gefeliciteerd met uw maidenspeech.
Maar dan de vraag. Tot en met 2025 moeten we dit op nihil stellen van de Hoge Raad, vanwege het feit dat er geen wettelijke grondslag is voor het waarderen van het eigen gebruik. Dus daarom wordt het op nihil gesteld. Voor 2026 en 2027 staat het de betreffende belastingplichtige vrij om zijn eigen gebruik zelf te waarderen. Wij schrijven geen percentage voor. Dat kun je doen op basis van de huurpuntensystematiek; dat heb ik net aangegeven. Dat kun je doen op basis van het rapport van SEO, lekker makkelijk, maar wel 5,06%, en dat zou je ook kunnen doen door er bijvoorbeeld een taxatie van op te vragen, zoals ik net ook al aangaf. Het kost geld, maar er zijn verschillende manieren om dit te doen. Het is aan de belastingplichtige om het aannemelijk te maken.
De voorzitter:
De heer Grinwis nog?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank en excuus. Een helder antwoord, behalve het laatste stukje. De staatssecretaris noemt een aantal manieren waarop het kan, maar één variant noemt hij niet, namelijk het percentage uit de Wet werkelijk rendement, dat naar ik meen 3,35% is en niet 5,06%. Waarom is daar niet voor gekozen?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik dat antwoord net gegeven. Ik ga het nu even uit mijn hoofd doen, want het ligt ergens in de hoge stapel papier. Volgens mij is wat u noemt een forfaitaire benadering die we juist bij deze proberen te voorkomen vanwege het feit dat we niet met een nieuw forfait willen werken.
De voorzitter:
Oke. Dat was de eerste termijn van de zijde van de regering. Omdat er behoefte is aan een korte pauze, stel ik voor om even vijf minuten te schorsen voordat we doorgaan naar de tweede termijn.
De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.02 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef weer als eerste het woord aan de heer Grinwis. Hij gaat spreken namens de fractie van de ChristenUnie. Gaat uw gang.
Termijn inbreng
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank. Hoe dit debat ook afloopt bij de stemming, het is toch een geruststellende gedachte om te weten dat de Belastingdienst nog steeds een goede vriend van ons allemaal is, ondanks dat ze alles van ons weten. Dat was wat vrij naar Augustinus. Dank voor deze begintune van de staatssecretaris in zijn bijdrage. Hartstikke goed. Dank ook aan de staatssecretaris. Ik sta hier wel met enige zorg, want de staatssecretaris heeft hier een wetsvoorstel met vijf rode uitvoeringsvlaggen geplant, en vraagt ons vervolgens de witte vlag te hijsen. Ik twijfel er toch wel over of ik dat daadwerkelijk ga doen.
Tekenen bij het kruisje, dat zit niet zo in mij. De staatssecretaris ontraadt een rechtvaardig amendement over kostenverrekening, omdat het tot het vertragen van het in zijn ogen ideale wetsvoorstel leidt. Dat is een per definitie onzekere aanname van deze staatssecretaris. Misschien had hij nog enige hoop dat er in zijn coalitie een soort overeenstemming zou kunnen komen tussen de mensen die op de vermogensaanwasroute zaten en degenen die op de vermogenswinstroute zaten. Ik voorzie dat de wet werkelijk rendement nog geen gelopen race is, dat er nog een enorme clash gaat plaatsvinden over hoe die wet precies moet worden vormgegeven, en dat we daar niet in een paar weken over uit zijn. Dat brengt ook de planning voor implementatie in 2028 in het gedrang; laat ik het zo zeggen. Om dan in de tussentijd om die reden een amendement te ontraden en er misschien wel tegen te gaan stemmen … Dat had ik, denk ik, anders gedaan.
Hoe dan ook, als dit amendement wordt verworpen, gaat mijn fractie zich wel even beraden op wat wij met dit wetsvoorstel doen. Ik ga vandaag dus nog geen hom of kuit geven. Wij gaan ons daar als fractie nog even op beraden. Het is nog geen uitgemaakte zaak. Ik besef het: vandaag kunnen we het niet uitvoerbaarder maken. Dat lukt niet. Het uitvoerbaarder maken lukt niet, maar misschien kan het wel rechtvaardiger. Dat is de missie waarmee ik hier vandaag stond.
Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een motie meegebracht. Die luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de leegwaarderatio in 2022 is geactualiseerd, maar dat de vraag is of deze nog steeds actueel is, onder andere vanwege gestegen rentes;
overwegende dat het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en, als dat nodig blijkt, nader onderzoek laat doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio nog actueel is;
overwegende dat een van de voorwaarden van ontvangst van middelen uit het Herstel- en Veerkrachtplan is dat maatregelen die in dat plan zijn opgenomen niet worden teruggedraaid, bij de leegwaarderatio in ieder geval niet vóór 1 januari 2027;
verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de leegwaarderatio nog actueel is, zodat indien nodig de actualisering van de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot een HVP-sanctie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis en Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 13 (36706).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik besef dat als de staatssecretaris gelijk krijgt en de planning inzake de Wet werkelijk rendement wordt gehaald per 1 januari 2028, het water onder de brug zou kunnen zijn. Maar je kan beter goed voorbereid zijn op een toekomst waarin die Wet werkelijk rendement er nog niet is. Vandaar toch ook deze motie.
Voorzitter, tot zover mijn tweede termijn. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk, die namens de VVD haar tweede termijn uitspreekt.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank je wel, voorzitter. En dank aan de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vragen en het uitgebreid reageren op de inbreng van de verschillende fracties. De buikpijn is nog niet weg. Ik denk dat we daar allemaal nog wel een beetje last van hebben, vooral ten aanzien van de uitvoering. De heer Grinwis gaf het ook al aan. Ik had daar in de schorsing ook even overleg over met de heer Stultiens. Twee dingen waren heel belangrijk vanuit onze rol als wetgevingsrapporteurs: uitvoering en juridische houdbaarheid. Ik snap best dat er voortschrijdend inzicht kan zijn en dat je naarmate je bezig bent met de ontwikkeling en de voorbereiding van de uitvoering tot andere inzichten komt. Alleen, het contrast tussen wat nu in de nota naar aanleiding van het verslag staat en wat de staatssecretaris inbrengt in dit debat is best wel groot. Dus ik hoop ook dat hij daar in tweede termijn nog wat uitgebreider op in kan gaan, en wellicht met een actualisatie van de uitvoeringstoets kan komen, zodat we met een geruster hart kunnen instemmen met deze wet. Want dat is wel wat ik mijn fractie zal gaan adviseren, omdat de chaos, de onduidelijkheid en de onzekerheid als we dat níét doen alleen maar groter gaan zijn.
Voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 verder te verhogen;
overwegende dat bepaalde groepen belastingplichtigen, zoals particuliere verhuurders, bezitters van tweede of vakantiewoningen, eigenaren van rijksmonumenten en Natuurschoonwet-goederen — in samenhang met de huidige vormgeving van de Wet tegenbewijsregeling box 3 — onevenredig hard geraakt dreigen te worden;
overwegende dat deze groepen te maken kunnen hebben met beperkte liquiditeit, langdurige investeringshorizons of specifieke maatschappelijke functies zoals voldoende huurwoningen in het middensegment, een toegankelijke recreatieve sector, behoud van cultureel erfgoed en natuurbeheer;
verzoekt de regering om in overleg te treden met deze groepen belastingplichtigen om de effecten van het voorgenomen beleid in beeld te brengen en mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Eijk en Stoffer.
Zij krijgt nr. 14 (36706).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is om per 1 januari 2028 een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement in te voeren;
overwegende dat een dergelijke hervorming aanzienlijke eisen stelt aan de IT-capaciteit en uitvoering bij de Belastingdienst;
overwegende dat het Informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van de Belastingdienst onder druk staat, scherpe keuzes in prioritering noodzakelijk zijn en het tempo van IT-projecten omhoog moet;
overwegende dat verder uitstel van het nieuwe box 3-stelsel onacceptabel is, omdat de rekening van falend IT-beleid bij de overheid niet nogmaals bij de belastingbetaler kan worden neergelegd;
verzoekt de regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te prioriteren dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per 1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te zetten om de voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te versnellen, en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang en eventuele knelpunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Eijk.
Zij krijgt nr. 15 (36706).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kouwenhoven, die namens Nieuw Sociaal Contract zijn tweede termijn gaat uitspreken. Gaat uw gang.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel. Ook hier buikpijn. Ik heb het gevoel dat ik in de reservetijd van een wetsbehandeling aansluit en dat eigenlijk alle argumenten al een keer gewisseld zijn. Het is inderdaad zo dat er weinig kan, en dat er weinig te regelen valt, terwijl we ook allemaal weten dat het een wet is die niet de schoonheidsprijs verdient. Ik heb de woorden van de staatssecretaris gehoord. Die waardeer ik ook. Ik snap ook goed dat het een kwestie van doorzetten is. Ik denk alleen dat doorzetten niet blind hoeft te gebeuren. Ik ben dus ook op zoek naar manieren waarop wij in de Kamer op een goede manier kunnen volgen wat er gebeurt en welke impact dat heeft, zodat we ook zorgvuldigheid blijven betrachten op het moment dat de Wet werkelijk rendement toch vertraagt of dat het anders uitpakt dan we denken, omdat er zo veel schuivende panelen zijn met deze Wet tegenbewijsregeling.
Daarom heb ik ook een motie voorbereid, samen met de heer Grinwis, die als volgt luidt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de effecten van de tegenbewijsregeling sterk afhangen van het gedrag van belastingplichtigen;
overwegende dat het een complexe, tijdelijke regeling betreft met risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en rechtsherstel;
verzoekt de regering jaarlijks een integrale impactanalyse op te stellen en deze uiterlijk bij het Belastingplan aan de Kamer te sturen, met daarin:
- gebruik van de regeling;
- effecten voor burgers en uitvoering;
- de realisatie van de regeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kouwenhoven en Grinwis.
Zij krijgt nr. 16 (36706).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens het CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Toevallig vandaag weer in het nieuws: "Steeds meer jongeren geven de zoektocht naar een koopwoning op". Dat is de eerste daling sinds 2012. Dan kun je zeggen: verdere uitponding van huurwoningen is hartstikke goed, want er komen wellicht meer betaalbare koopwoningen op de markt. Maar de groep die te veel verdient voor een sociale woning en niet kan kopen — dat is de groep die tot ongeveer twee keer modaal verdient en geen vermogende ouders heeft om te helpen — heeft nog steeds het nakijken en krijgt steeds meer het nakijken. Maar wonen is bestaanszekerheid. Dus maken wij ons zorgen over die uitponding en proberen we met oplossingen te komen.
We hebben geprobeerd iets te doen met de kostenverrekening. De staatssecretaris geeft om voor hem goede redenen aan dat hij dat koste wat kost ontraadt. Ik vind het bijzonder dat hij dan bij de dekking aangeeft dat een "lang voor kort"-dekking een beetje raar is, want we hebben wel te maken met een hele uitzonderlijke situatie. Het is namelijk een herstelactie. Vervolgens proberen wij zo veel mogelijk binnen het eigen domein te blijven of bij een regeling die onuitvoerbaar geacht wordt. We proberen het gewoon op een hele nette manier te doen. Zelf komt het kabinet met een oplossing die deels buiten het eigen domein ligt. Dat vind ik dan toch wel weer een beetje ingewikkeld in de discussie die we hier hebben. Laten we die hier zuiver voeren. Dat zou ik iets meer gewaardeerd hebben dan wat nu wordt gezegd, namelijk dat "lang voor kort" heel uitzonderlijk is. Deze herstelactie is een uitzonderlijke situatie. Ik denk dat we dat op een volwassen manier moeten behandelen.
Dan heb ik nog een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement zo snel mogelijk moet worden ingevoerd, om te voorkomen dat er nog langer een oneerlijk en juridisch kwetsbaar box 3-stelsel in stand blijft dat ook nog ieder jaar zo'n 2 miljard derving voor de schatkist betekent;
constaterende dat er nog steeds veel onzekerheden bestaan rondom de mogelijkheid tot invoering van een nieuw stelsel per 2028, terwijl we ons verder uitstel niet willen veroorloven;
overwegende dat het initieel en tijdelijk loslaten van de vooringevulde aangifte (VIA) de invoering van een nieuw stelsel zou kunnen versnellen;
overwegende dat we deze systematiek ook kennen bij mkb-aangiftes, die op basis van steekproeven gecontroleerd worden;
verzoekt de regering vóór het zomerreces een brief naar de Kamer te sturen, waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij de invoering van het nieuwe stelsel van box 3 op basis van werkelijk rendement de VIA initieel en tijdelijk los te laten, en waarin staat hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 17 (36706).
Een ogenblik, u krijgt nog een vraag van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik denk twee toch wel tegenstrijdige geluiden te horen bij mevrouw Inge van Dijk. Enerzijds heeft ze een amendement waarin ze pleit voor kostenaftrek, met hele goede argumenten, waarmee ze impliciet uitstel van de wet accepteert. Anderzijds dient ze een motie in die oproept om er alles aan te doen om op 1-1-2028 met de Wet werkelijk rendement aan de slag te kunnen gaan. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Waar ligt haar prioriteit?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had deze vraag natuurlijk verwacht. Ik heb in mijn inbreng volgens mij ook al aangegeven dat wij op basis van alle mitsen en maren die we nog tegen gaan komen op het punt van uitvoering, mensen et cetera heel erg betwijfelen of de datum die naar de overtuiging van de staatssecretaris gehaald kan worden, inderdaad gehaald kan worden; de heer Grinwis gaf dat ook al aan. Vandaar dat wij dachten dat we aan de andere kant ook over versnelling moeten nadenken. Dat hebben we op deze manier geprobeerd; dat is eigenlijk de reden. Aan de ene kant maken wij ons er zorgen over of het überhaupt gehaald kan worden. Aan de andere kant vinden we dat we dan moeten meedenken over wat eventueel wél zou kunnen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Stultiens, die namens GroenLinks-Partij van de Arbeid zijn tweede termijn gaat uitspreken. Gaat uw gang.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik had zelf op nog iets meer nieuwe inzichten gehoopt aan de hand van de vraag hoe we dit de volgende keer gaan voorkomen, want de enige boodschap was eigenlijk: zorg voor houdbare wetgeving. Daar is iedereen het hier op zich mee eens, maar dat waren we tien jaar geleden ook. Blijkbaar was dat niet voldoende. Juist daarom is het extra belangrijk dat wij als Kamerleden moeten kunnen vertrouwen op de antwoorden die we krijgen. Daar heb ik na vandaag wel enkele aarzelingen bij, omdat er best een groot contrast zit tussen wat we een paar maanden geleden hoorden en wat we vandaag hoorden. Zeker als rapporteurs hebben we alles van a tot z gelezen, zoals mevrouw Van Eijk al zei. Dan is het vreemd om vandaag veel nieuwe dingen te horen.
Ik geef een paar voorbeelden. De uitvoeringstoets zegt: "Realisatie van de werving van deze medewerkers wordt nagenoeg onhaalbaar geacht." Vandaag horen we: het kan wél. Vijf rode vlaggen suggereren dat het niet uitvoerbaar is. Vandaag horen we: het kan wél. Er zijn veel vragen gesteld over het verplichten van het formulier. Er staat heel duidelijk: "Het met terugwerkende kracht voorschrijven van een verplichte vorm acht het kabinet niet mogelijk, gelet op algemene rechtsbeginselen. Een dergelijke aanpassing ten nadele van belastingplichtigen zou kunnen leiden tot juridische procedures met uiteindelijk juist een grote belasting van de uitvoering tot gevolg." Vandaag horen we: het kan wél. Dat roept de vraag op of de beantwoording te stellig was. Of wat is er precies veranderd? Ik weet dat de heer Stoffer een soort tussenvorm heeft waarbij je aanvullende informatie mag opsturen, maar het formulier wordt in zijn amendement wel verplicht, wat ik van harte steun. Daarvan werd eerst gezegd dat dat niet kan. Vandaag horen we: het kan wél. Dat zeg ik niet omdat ik … Ik ben blij, want het zijn eigenlijk allemaal verbeteringen ten opzichte van wat ik vanochtend dacht, alleen roept het de vraag op: waar kunnen we als Kamerleden de volgende keer op bouwen? Kunnen wij vertrouwen op de antwoorden die we krijgen? Daarom is mijn vraag aan de staatssecretaris, of eigenlijk is het een dringend verzoek, om voor de stemmingen een verbeterde uitvoeringstoets te krijgen, die geactualiseerd is. Die zal inmiddels geen vijf rode vlaggen meer hebben, want het kan wel. Ook krijg ik graag nieuwe inzichten in de fte's en in het juridisch bindende formulier, want ik vind het belangrijk dat we voor we gaan stemmen precies weten wat de laatste stand van zaken is.
De heer Vermeer (BBB):
Kan de heer Stultiens een beetje inschatten hoeveel debatten wij dan nu nog extra in moeten plannen om te zorgen dat alles wat wij willen wel kan? Waar denkt u dan ongeveer op uit te komen, als het in dit tempo doorgaat?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is een interessante vraag, want de heer Vermeer heeft een andere wensenlijst met aanpassingen dan ik. Ik vond de wet zoals die er lag goed genoeg, ook al vond ik hem wel een noodzakelijk kwaad. Ik had een paar zorgen over de uitvoering. Die lijken te zijn weggenomen, alleen was dat op papier niet het geval. Als er dus een brief komt namens het kabinet die zegt dat de rode vlaggen van tafel zijn, dat de fte's wel gevonden worden en dat het formulier bindend wordt, ben ik eigenlijk best wel opgelucht. Ik ben alleen verbaasd dat dat eerst niet in de stukken stond.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik vraag me het volgende af. Er ligt nu vrij veel materiaal. De suggestie van de staatssecretaris is dat het beter is dan wat er lag. Ik volg de heer Stultiens helemaal. Ik ben alleen benieuwd met welke informatie, die er dan tussen nu en dinsdag zou zijn, uw positie zou veranderen. Is het ook zo dat u zegt: ik zit er nu op deze manier in en als het vier rode vlaggen en een gele vlag zijn, dan zie ik het wel zitten? Ik zit te zoeken of we nu iets extra's vragen wat we echt nodig hebben, of dat heel veel van de keuzes eigenlijk al gemaakt zijn vandaag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank voor de vraag, want dan kan ik het ophelderen. Op zich staat mijn stemadvies voor deze wet vast. Ik vrees dat we voor moeten stemmen, want we hebben weinig keus. Voor goede wetgeving vind ik het wel belangrijk dat wij de wet op basis van de juiste actuele informatie beoordelen, zodat we niet over een paar jaar terugkijken en denken: waarom heeft de Kamer ingestemd met een wet die eigenlijk niet kon? Daarom vind ik het belangrijk — een volgende keer zie ik dat liever proactief gebeuren — dat de Kamer als een uitvoeringstoets niet meer actueel is een nieuwe versie krijgt. Als antwoorden niet meer actueel zijn, hoor ik graag proactief van het kabinet: we zeiden eerst dat het juridisch niet kon, maar we hebben nog eens gekeken en het kan juridisch toch. Dat vind ik goed voor de wetgeving en daarom vraag ik om een aangevulde uitvoeringstoets. Die hoeft niet lang te zijn, maar ik wil gewoon weten: wat stond er eerst wat nu niet meer actueel is?
De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien is dat een vraag die we in algemene zin met elkaar te behandelen hebben, ook naar aanleiding van commissiedebatten, of elders, want het is natuurlijk een hele terechte vraag. Mijn zorg zit erin dat ik inderdaad denk dat veel al besloten is en dat ik me afvraag wie we wat aandoen op het moment dat we om informatie vragen, terwijl de impact wat kleiner zal zijn in onze besluitvorming. Maar ik denk dat de generieke vraag of we op de juiste basis de juiste beslissing nemen misschien iets is voor een commissiedebat op het moment dat we het over fiscaliteit hebben of over de Belastingdienst.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Eens. Volgens mij hoeft het niet veel werk te zijn, want ik neem aan dat alles wat vandaag gezegd is de laatste stand van zaken is en nu klopt. Maar ik vind het wel zo zuiver dat we dan ook met elkaar te horen krijgen: deze uitvoeringstoets is niet meer actueel; dit is de laatste stand van zaken. Dat is volgens mij altijd goed voor de Kamer, wat je ook van een wet vindt.
We hebben nog één motie. Die gaat over de discussie over wie de rekening betaalt. Ik vind het namelijk eeuwig zonde dat de rekening voor een te groot deel niet gelegd wordt bij de groep waar die hoort. Daarom dien ik de volgende motie in, samen met collega Vijlbrief.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de hele box 3-hersteloperatie inmiddels 16,6 miljard euro aan belastinggeld gaat kosten, waarvan het grootste deel terechtkomt bij de grootste vermogens;
constaterende dat de rekening van deze operatie voor minder dan de helft (7,3 miljard euro) terechtkomt binnen het domein vermogen en winst, waardoor de rekening grotendeels bij gewone werkende mensen terechtkomt;
overwegende dat dit haaks staat op het uitgangspunt in de begrotingsregels dat een budgettaire derving binnen hetzelfde domein wordt gedekt;
van mening dat het onwenselijk is om geld te herverdelen van werkende mensen naar de grootste vermogens;
verzoekt de regering om deze onrechtvaardigheid bij het komende Belastingplan zo veel mogelijk te herstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stultiens en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 18 (36706).
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de heer Vijlbrief, die zijn tweede termijn namens D66 uitspreekt.
Ik meld even dat er inmiddels een gewijzigd amendement is rondgegaan. Dat heeft stuk nr. 12 en is ter vervanging van het amendement op stuk nr. 9. Het gaat alleen om een aanpassing in de ondertekening. Het oordeel over dat amendement blijft dus staan, en dat was oordeel Kamer.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Ik zit een beetje op dezelfde positie als de heer Stultiens. Ik word niet heel vrolijk van dit wetsvoorstel, maar ik geloof wel dat het een noodzakelijk kwaad is. Ik denk dat het amendement van de heer Stoffer, waarover u het net had, in ieder geval kan helpen. Het is inderdaad opmerkelijk dat we beginnen aan een debat met vijf rode vlaggen en dat die langzamerhand gestreken worden gedurende het debat. Dat is een beetje een rare gang van zaken. Ik begrijp wel dat daarnaar gevraagd wordt.
Ik heb er nog één motie over. Die gaat over een punt dat te maken heeft met de financiering. Dat ligt nu weliswaar niet voor, maar dat houdt wel direct verband met dit wetsvoorstel, dus ik ga deze motie toch indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het onwenselijk is om kleine spaarders en beleggers die tot nu toe niet in box 3 vielen, op te laten draaien voor de rekening van de box 3-tegenvaller;
constaterende dat dit nu wel gebeurt door de verlaging van het heffingsvrije vermogen in box 3;
verzoekt de regering om voor de behandeling van het Belastingplan 2026 met een alternatieve invulling te komen, bijvoorbeeld door het box 2- of box 3-tarief ietwat te verhogen, of elders binnen de vermogenssfeer dekking te vinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vijlbrief en Stultiens.
Zij krijgt nr. 19 (36706).
De heer Vijlbrief (D66):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die namens BBB zijn tweede termijn uitspreekt. Gaat uw gang.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en zijn team bedanken voor de beantwoording tot nu toe. Ik ben het er inhoudelijk niet helemaal mee eens, maar er is wel hard aan gewerkt en dat mag uiteraard beloond worden.
BBB wil kleine particuliere verhuurders uit de wurggreep van box 3 halen. Met het ingediende amendement dat een tijdelijke regeling mogelijk maakt waarmee verhuurders hun woningbezit tegen een verlaagd tarief kunnen onderbrengen in de bv en zo eindelijk recht krijgen op een eerlijke kostenaftrek, hopen wij toch tot een oplossing te komen. Deze mensen zijn namelijk geen huisjesmelkers of vastgoedcowboys. Dit zijn hardwerkende Nederlanders die een of twee woningen verhuren als oudedagsvoorziening. Door de torenhoge fictieve rendementen en het ontbreken van kostenaftrek dreigen ze nu massaal het schip in te gaan. Dat is niet alleen onrechtvaardig, maar dit trekt ook duizenden huurwoningen uit de markt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb daar toch nog een vraag over. Ik begrijp natuurlijk dat de heer Vermeer het amendement van collega Van Dijk en mij over de kostenaftrek op zich sympathiek vindt, maar het niet zo leuk vindt als ik bij de dekking verwijs naar de niet uitvoerbare rode diesel. Maar laten we het over zijn amendement hebben. Dat vind ik ook sympathiek. Als we het allemaal niet opgelost krijgen in box 3, dan maar met de ontsnappingsroute van box 3 naar box 2. Ik snap dat heel goed. Hoewel ik de redenering van de heer Vermeer helemaal kan volgen, weet hij dat de dekking niet compatibel is met de begrotingsregels die we hier met elkaar hebben vastgesteld en die de heer Vermeer ook eerder heeft ondertekend. Als de staatssecretaris zo meteen in zijn tweede termijn nog eens uitlegt waarom het niet aan de begrotingsregels voldoet en zegt dat er echt 2 miljard additionele dekking aan moet worden toegevoegd, gaat de heer Vermeer dat dan doen? Ik snap dat hij gelooft in zijn eigen redenering, maar voor deze Kamer, die het amendement van de heer Vermeer misschien wel sympathiek vindt, is een dekking die voldoet aan onze begrotingsregels misschien wel belangrijker om ervoor te kunnen stemmen.
De heer Vermeer (BBB):
Er zitten eigenlijk twee componenten in. Ten eerste zegt de heer Grinwis dat ik de verwijzing naar de dekking over de niet uitvoerbare rode diesel niet leuk vind. Ik vind het niet leuk; ik vind het onacceptabel. De term "leuk" past er niet bij. Het schrappen van 140 miljoen die toegezegd is aan boeren, tuinders en loonwerkers, vind ik ook geen consistent beleid. Daarnaast is het misschien niet uitvoerbaar op manier x, maar wel op manier y. Daar heb ik nog geen alternatieven voor gezien, maar ik geloof dat ze er wel zijn. Dat is punt twee.
Dan punt drie. In het interruptiedebat dat de heer Grinwis zelf had met de staatssecretaris, had hij het erover dat het niet zo ongebruikelijk is om kort voor lang en lang voor kort te verrekenen. Volgens mij zijn we dat hier aan het doen. Het is simpel: als niemand gebruikmaakt van de regeling, is er ook nul derving. Als mensen wel gebruikmaken van de regeling, dan zijn er aan de belastingenkant ook opbrengsten van de overdrachtsbelasting, die er anders niet geweest zouden zijn. Ik zie het probleem dus niet.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De laatste zinnen van de heer Vermeer zijn niet compatibel met de begrotingsregels. Er is nou eenmaal een nu geldende afspraak, hoe lastig uitlegbaar die ook is. Ik probeer de heer Vermeer daar ook helemaal niet op vast te pinnen, want ik vind zijn amendement echt sympathiek; dat is het niet. Maar vanaf 2026 hebben we 8% overdrachtsbelasting; nu is dat nog 10,4%. Als je op dit moment die belasting verlaagt naar 2%, dan heb je volgens de begrotingsregels toch te maken met een budgettaire derving, ook al zou de transactie normaal gesproken niet hebben plaatsgevonden. Daar zal de heer Vermeer in zijn dekking toch iets mee moeten doen. Nu is er voor dat deel, de overdracht van box 3 naar box 2 via een verlaagde overdrachtsbelasting, toch een ongedekte cheque. Wat betreft de spelregels binnen box 2 die afwijken van box 3, waardoor je het betalen van belasting uitstelt, moet je die discussie voeren en moet je je afvragen of het per saldo onder de streep hetzelfde is als in box 3, alleen wat later. Dat is een fair punt en daar kun je het over hebben. Maar wat betreft het eerste deel voldoet het amendement volgens mij niet aan de begrotingsregels, omdat je nu eenmaal moet rekenen met een hogere overdrachtsbelasting in de uitgangssituatie. Is de heer Vermeer dat met mij eens? Nee, laat ik het anders zeggen: ziet hij dat punt en hoe zou hij dat willen ondervangen?
De heer Vermeer (BBB):
Ik vind dit een soort Eftelingredenering. Hoe kun je nou derving hebben als iets niet gebudgetteerd is omdat we nooit gedacht hadden dat die huizen naar die bv's zouden gaan? Er is helemaal geen opbrengst ingeboekt, dus er is ook geen derving. Ik snap wel wat de heer Grinwis bedoelt. Als je lekker in Excel zit en je moet in hetzelfde vakje blijven, dan zou het opeens niet kunnen. Maar we hebben zaken hier wel vaker zo opgelost, met medewerking van de heer Grinwis, bijvoorbeeld door zaken in het domein van onderwijs, cultuur en media ergens bij de zorg te dekken. Toen hoorde ik niemand over begrotingsregels die stelden dat dingen in het verkeerde vakje zaten of zo. Dus als wij dat hier als Kamer willen, dan gaan wij over het geld. Wij hebben het budgetrecht. Als wij zeggen "wij staan dit toe", dan kan dat gewoon uitgevoerd worden. Daar is gewoon een Kamermeerderheid voor nodig. Ik nodig de heer Grinwis dan ook van harte uit om voor te stemmen. Dan zijn we alweer een aantal zetels dichterbij.
De voorzitter:
Echt afrondend.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, heel kort. Het is niet mijn standpunt of mijn mening. Het is een begrotingsregel waar de heer Vermeer zelf voor getekend heeft. Het lijkt mij goed dat het even helder wordt gemaakt en wordt gemarkeerd en dat de heer Vermeer aangeeft "oké, dan ga ik het zo dekken" of "nee, het kan me niet schelen, die begrotingsregels zijn een beetje een papieren werkelijkheid, want anders had die transactie überhaupt niet plaatsgevonden". Dat is een valide redenering, maar volgens mij strijdig met de begrotingsregels. Maar dat horen we zo meteen, denk ik, van de staatssecretaris. Nogmaals, ik steun de strijd van de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
Wij gaan als Kamer zelf over het budgetrecht. We hebben nu de kans om te laten zien dat we dat durven uit te oefenen en niet vasthouden aan zaken die ooit besproken zijn voor een heel ander doel. De staatssecretaris gaat hier geen cent aan verliezen en burgers die anders gedupeerd worden, krijgen zo een uitweg. Als dat niet belangrijker is dan een of andere begrotingsregel, dan zitten wij hier voor de verkeerde mensen de verkeerde regels te maken. Ik kap daarmee in ieder geval.
De voorzitter:
De heer Vermeer gaat verder met zijn betoog.
De heer Vermeer (BBB):
Ja, dank u wel, voorzitter. Met het amendement krijgen wij eenmalig de kans om het bezit fiscaal gunstig over te hevelen van box 3 naar box 2 in ruil voor een verlaagde overdrachtsbelasting van 2%. De overheid wil mensen belasting laten betalen over rendementen die ze niet hebben gemaakt, zonder aftrek van kosten zoals onderhoud, verzekeringen en gemeentelijke heffingen. Dat is absurd. Met onze regeling maken we de stap naar een eerlijke belasting wél mogelijk.
Wij maken ons ernstige zorgen over de gevolgen voor de huurwoningmarkt. Alleen al in 2024 verkochten particuliere verhuurders 37.000 woningen, mede als gevolg van strengere regulering en fiscale druk, en natuurlijk ook door de hogere inflatie, waar hier eigenlijk nog nauwelijks aandacht aan besteed wordt. De verwachting is dat dit aantal in 2025 nog verder stijgt. Als we nu niet ingrijpen, droogt het aanbod aan huurwoningen volledig op. Ook mensen die dit voorstel van ons proberen te framen als een klap in het gezicht van huurders, moeten zich goed realiseren dat je straks niets hebt aan een goedkope huurwoning die niet beschikbaar is. Daar heb je niets aan. Dus laten we ook dat soort schijnzekerheid mee laten wegen in onze overwegingen.
Mensen trekken zich terug van de huurmarkt omdat ze het financieel niet meer volhouden. Dat betekent minder woningen, hogere huren en nog meer druk op starters. Wij willen dat tij keren. Het voorstel is wat ons betreft budgettair neutraal. Misschien moeten we even uit onze comfortzone of een bepaalde begrotingsregel voor deze herstelsituatie voor een korte termijn eenmalig aan de kant zetten. Het is goed uitvoerbaar wat ons betreft en voorkomt een golf aan rechtszaken en belastingfrustraties. Dit is een redelijke oplossing die niemand pijn doet, maar wel duizenden verhuurders perspectief biedt. Ik doe dan ook een klemmend beroep op de collega's in de Kamer: kies voor gezond verstand, kies voor de mensen die altijd hun zaakjes netjes op orde hadden en steun dit voorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Stoffer. Hij spreekt zijn termijn uit namens de SGP. Gaat uw gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en zijn ondersteuning voor alle gegeven antwoorden op de vragen die we gesteld hebben. Ik denk dat we met elkaar een goed debat hebben gehad, waar best een aantal dingen zijn opgelost en weggenomen. Ik denk dat het meeste wel gezegd is. De buikpijn die door velen is gevoeld, heb ik niet fysiek, maar ik voel mee met datgene wat gevoeld wordt. Het blijft hier toch ietwat hangen en wurgen. Ik denk dat het goed is — ik sluit me daarin wel aan bij wat de heer Stultiens aangaf — om een geactualiseerde uitvoeringstoets te hebben voor de stemming. Ik denk dat dat best heel goed zou zijn. We kunnen elkaar zo nog eens goed in de ogen kijken om erachter te komen in hoeverre het beter uitvoerbaar is dan we oorspronkelijk dachten. Die vijf rode vlaggen zijn natuurlijk best een ding.
Ik wil de staatssecretaris ook danken voor de appreciatie van het amendement dat ik heb ingediend. Ik dacht: gedeelde vreugde is dubbele vreugde. En inmiddels staan er, geloof ik, acht of negen ondertekenaars onder. Dat geeft, hoop ik, een heleboel vreugde met elkaar. De staatssecretaris weet dan ook dat dit op een ruime meerderheid in de Kamer kan rekenen. Ik meen 96 zetels te tellen.
Voorzitter. Tot slot heb ik nog één motie die ik wil indienen. Dat is de volgende.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor rijksmonumenten diverse wettelijke verplichtingen gelden, waaronder een instandhoudingsplicht, met hoge (onderhouds)kosten als gevolg;
constaterende dat in de Wet tegenbewijsregeling box 3 geen kostenaftrek is opgenomen;
overwegende dat dit grote gevolgen heeft voor onder andere rijksmonumenten, waaronder het feit dat ook via de tegenbewijsregeling het werkelijk rendement lastig te benaderen is;
verzoekt de regering te bezien hoe de (fiscale) positie van rijksmonumenten verbeterd kan worden, en daarbij een kostenaftrek voor deze categorie in overweging te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Grinwis, Vermeer en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 20 (36706).
De heer Stoffer (SGP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan schorsen tot 15.50 uur. We krijgen dan een appreciatie van de acht ingediende moties, een aantal antwoorden op vragen en de toelichtingen die waren doorgeschoven naar de tweede termijn. Ik schors tot 15.50 uur.
De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.48 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank. Dank voor dit debat. Ik heb een aantal vragen die ik zal langslopen en ik zal even terugkomen op een paar informatiepunten. Laten we beginnen bij datgene wat mij het zwaarst op de maag ligt. Dat is een goed inhoudelijk punt dat de heer Stultiens aangaf, namelijk: hoe zit het met die uitvoeringstoets? Ik voel dat punt: goh, een uitvoeringstoets, vijf rode vlaggen. Dat is een schreeuw: don't do it! Je neemt dat dan terug en gaat overleggen, totdat een hele slimme collega zegt: even één ding, misschien doen wij wel iets verkeerd in de beeldvorming. Het zijn rode vlaggen, het zijn geen rode stoplichten. Het zegt niet: don't do it. Het zegt: het is impactvol. Het is geen stopbord.
Misschien moeten we wel zeggen dat ze donkerblauw zijn. Rood zegt: stop, niet doen. Dat doet het bij mij ook. Maar het punt is dat bij het niet aannemen van deze wet herstel sowieso moet plaatsvinden en dan kleuren deze vlaggen nog donkerder, blauw dan. Misschien verduidelijkt dat een en ander. Flauw, maar ik probeer even te zeggen wat het met mij doet. Ik hoop niet dat we een semantische discussie over kleuren krijgen, want ik ben kleurenblind. Het heeft niet het karakter van een stopbord. Mag ik heel even mijn verhaal afmaken?
Ik noem bijvoorbeeld de actuele stand van de werving van personeel. We moeten het personeel hiervoor aannemen, want het is een hersteloperatie. Het is dus heel erg donker en tegelijkertijd zullen we ons daarop moeten voorbereiden. Herijking van de uitvoeringstoets binnen nu en een week is werk. Daar zit een afdeling op en die doet daar zes tot twaalf weken over. Dat is dus niet iets wat ik voor de stemmingen kan fiksen. Maar ik zeg wel: jongens, we hebben het afgelopen halfjaar heel hard gewerkt aan de mitigatie. Het beeld van het team en ook van mij — dat straal ik uit en daar ben ik verantwoordelijk voor — is dat we vertrouwen hebben in deze herstelactie en dat we deze wet nodig hebben. Ik kan voor de stemmingen een brief sturen waarin we dat nogmaals bevestigen, met de toelichting die we kunnen geven. We zijn hard bezig om de donkerblauwe vlaggen lichtblauw te maken. Ik hoor graag of u behoefte heeft aan die brief.
De heer Vijlbrief (D66):
Doet-ie het nou? Ja, hij doet het. Laat ik voor mezelf spreken: daar heb ik wel behoefte aan. De staatssecretaris zei in eerste termijn, toen meerdere mensen naar die rode vlaggen vroegen: nee, maar we kunnen het doen. Ik begrijp dat dat niet per definitie betekent dat de Belastingdienst de rode vlaggen gaat veranderen in groene vlaggen. Ik begrijp het punt wel, want men wil gewoon aangeven hoe moeilijk het is. Stoplichten en vlaggen, het maakt mij eigenlijk niet uit. Ons als Kamer gaat het erom dat, als wij een wet aannemen waarvan de uitvoeringstoets zegt dat het heel moeilijk is en dat er vijf rode vlaggen zijn … Daarom wil ik graag een brief van de staatssecretaris. De staatssecretaris zegt nu: het wordt inderdaad heel moeilijk, maar het alternatief is nog vervelender. Ik zal me diplomatiek uitdrukken. Dan begrijp ik dat, maar schrijf dat dan maar even op, want dat is voor de wetsgeschiedenis het beste.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is exact wat ik dacht. Het klopt. Dat is precies wat ik zal opschrijven over de uitvoering. Precies met dat in gedachten is deze wet gemaakt. Ik heb ze al een paar keer genoemd: genietingstijdstip, schuldendrempel, toepassing van vrijstellingen en waarderingsregels, eigen gebruik. Dat zijn precies de zaken die maken dat het van donkerblauw iets lichter wordt.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Vijlbrief zei het terecht: over kleuren en betekenis kunnen we lang praten. Maar het gaat mij er vooral om dat er woorden worden gebruikt als "het is nagenoeg onhaalbaar" — dat stond er letterlijk in — terwijl het toch haalbaar blijkt te zijn. Dat is dan goed om te weten. Als in de brief komt te staan "deze woorden zijn inmiddels achterhaald", dan denk ik dat we als Kamer geholpen zijn.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Zeker. Ik zal ervoor zorgen dat dit in de brief komt te staan. De uitvoering stuurt mij ook op pad met de boodschap: Tjebbe, zorg dat dit geregeld wordt, want dit hebben we echt nodig. Ik zal dus zeker zorgen voor een brief waarin u goed geïnformeerd wordt.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het tweede punt is de dekking van het amendement van de heer Grinwis, waarvoor rode diesel en het forfait erf- en schenkbelasting worden ingezet. Gevraagd is of dit kort voor lang kan. Kort voor lang zou theoretisch natuurlijk kunnen. Tegelijkertijd zitten wij voor 2026 dicht tegen de -3% aan, dus dan is kort voor lang ook vanuit andere begrotingsregels, namelijk die in het Stabiliteits- en Groeipact, ingewikkeld. Deze twee punten brengen uiteindelijk relatief weinig op, met name door het feit dat het heel lang duurt voordat het erf- en schenkbelastingforfait ingroeit. Uiteindelijk is dat forfait structureel 190, maar de eerste jaren is er zelfs een derving. Volgens mij is het punt met name dat we met elkaar het forfait zouden willen verlagen in het Belastingplan. Er moet dan gezocht worden naar een redelijke dekking. Het lijkt mij goed dat we daar met elkaar over in gesprek blijven.
Overigens geef ik daarbij aan, zeker ook gezien de bijzondere politieke situatie en het belang van de Miljoenennota en het Belastingplan, dat wij echt de juiste signalen moeten krijgen. Jullie moeten dan ook goed met elkaar in gesprek gaan over wat jullie een goed dekkingsplan vinden. Ik vind het ingewikkeld om zo meteen zelfstandig, zonder politieke ruggespraak, zomaar een dekkingsbron aan te wijzen. Het helpt echt als jullie duidelijk zijn over wat voor jullie haalbaar en draagbaar is. Dat wil ik even meegeven, want we gaan ook wat betreft het Belastingplan een bijzondere tijd tegemoet, zeg ik maar even op diplomatieke wijze, waar we volgens mij allemaal verantwoordelijk voor zijn.
Dan een opmerking over het amendement van de heer Vermeer. Gevraagd is wat ik vind van de budgettaire toelichting van heer Vermeer op zijn amendement. Dat is het verhaal over "van box 3 naar box 2". De berekening van de heer Vermeer is mijns inziens optimistisch. Ik wilde het woord "buitengewoon" uitspreken, maar dat laat ik even achterwege. Het spreekt voor zich dat het bieden van een mogelijkheid aan belastingplichtigen om hun belastingdruk te verlagen niet zal leiden tot een opbrengst, maar tot een derving. De heer Vermeer neemt aan dat in de ramingen ervan is uitgegaan dat alle woningen worden verkocht. Dat is niet waar. Zoals in iedere raming wordt ook in deze raming rekening gehouden met gedragseffecten. Als een deel van de woningen dit jaar nog zou overgaan naar een bv, zoals voorgesteld, zou dat twee jaar aan box 3-belasting kosten; een derving dus. Eenmalig 2% overdrachtsbelasting en twee jaar vennootschapsbelasting maken dit niet goed. Per saldo resteert een aanzienlijke derving van ongeveer 2 miljard. Deze derving wordt in het amendement niet gedekt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben verbijsterd. Bij het bedrag van 1,6 miljard, dat wij al eerder gekregen hebben als reactie op eerdere moties en ideeën hierover, wordt ervan uitgegaan dat er op dat moment honderdduizenden woningen verkocht worden. Als die verkocht worden, mag je ook de opbrengst van de overdrachtsbelasting meerekenen. We kunnen toch niet zeggen: we houden er rekening mee dat ze bijna allemaal verkocht worden, dus daar houden we ook rekening mee bij de derving, maar we houden geen rekening met de opbrengst van de overdrachtsbelasting. Dat kan gewoon niet. Mijn berekening klopt gewoon; daar is geen speld tussen te krijgen. Of de woningen worden verkocht, of ze worden niet verkocht. Hier zit geen enkel ander gedragseffect achter. Het een kun je tegen het ander wegstrepen. Als er niks verkocht wordt, is er nul derving aan box 3-belasting. Wordt er wel wat verkocht, dan is er derving aan box 3-belasting en een gelijk bedrag aan overdrachtsbelasting van 2% — tenzij die woningen ineens allemaal €100.000 waard zijn in plaats van vijf ton, maar ik denk eerder dat ze meer waard zullen zijn dan vijf ton.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, ik heb geprobeerd om aan te geven waarom ik het amendement ontraad. Los van de berekening ...
De voorzitter:
Neenee, meneer Vermeer, de staatssecretaris heeft het woord.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Los van de berekening is het ook beleidsmatig onwenselijk. De faciliteit die u voorstelt, zet aan tot boxhoppen, waarmee belastingontwijking zou kunnen worden gefaciliteerd. In mijn ogen is dit ongewenst fiscaal beleid.
De heer Vermeer bestreed dat het zou gaan om staatssteun. Laat me bij dat punt kort wat toelichten. Na een hele snelle, oppervlakkige ... O, gaan we eerst ...
De voorzitter:
Ja, ja.
De heer Vermeer (BBB):
Graag over dat vorige punt.
De voorzitter:
U bent het er niet mee eens, dus nog één keer en dan ...
De heer Vermeer (BBB):
Het is totaal niet onderbouwd. Ik wil graag per brief de berekening van het ministerie krijgen. Ik wil gewoon een berekening zien tegenover mijn berekening die niet zou kloppen.
Ik zou ook graag willen weten waarom mensen een uitweg bieden opeens een fraudegevoelig iets is. Ik wil graag weten welke fraude er dan ontstaat, door wie en hoe we dat moeten duiden. Dat roepen, is gewoon hetzelfde als wat we hier vaak doen: voor 95% van de mensen is alles oké, dan gaan we allemaal regels opwerpen voor de 1%, 2% of 5% die wel ergens misbruik van maakt en dan gaan we zo de rest allemaal plagen. Daar moeten we gewoon mee kappen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: berekeningen opnemen in de brief lijkt me niet zo ingewikkeld. Dat zal ik doen. Dat is dezelfde brief als die waaraan de heer Stultiens net refereerde. Dat is dus goed.
Twee. Het woord "fraude" heeft u mij niet horen zeggen, not even close, en ook niet met een technische term erbij. Ik heb gezegd dat het ongewenst fiscaal beleid zou zijn. Het is simpel: wij vinden het ongewenst om boxhoppen te faciliteren. Dat vinden wij. Met "wij" bedoel ik dan het hele ministerie, maar ik vind het ook ongewenst. Dit is juist wat we proberen te voorkomen door een globaal evenwicht tussen de boxen te krijgen.
Het uitsteleffect is juist het voordeel van box 2. Er resteert dat belasting in box 2 natuurlijk tot in lengte van jaren kan worden uitgesteld. Dat daarover.
Dan gaan we naar het staatssteunverhaal. Dat gaat over het volgende. Het is een direct voordeel voor bedrijven, want we financieren dit met staatsmiddelen voor bedrijven in box 2. Als je het naar een bv brengt, dan is dat een bedrijf.
De heer Vermeer (BBB):
Dit is een regeling voor particulieren. Daarna worden het pas bedrijven. Dat is punt één.
Twee jaar geleden is dit ook zo gedaan bij de Wet fiscaal kwalificatiebeleid, bij de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting en enige andere wetten et cetera, et cetera. Toen werden de open cv en andere open fondsen belastingplichtig voor de vpb en vond er ook een verschuiving naar box 2 plaats. Daar was geen enkel bezwaar tegen.
Ik zou de staatssecretaris dus echt willen vragen: check dit nog en luister ook naar waarover het hier ging en naar de vraag waarom het toen wel kon en het nu niet zou kunnen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laat ik het zo zeggen: dubbelchecken doen mijn collega's altijd. Dat geldt voor alles wat ik hier zeg. Als je daar fouten in maakt, dan word je netjes gecorrigeerd. Dat zal dan zeker gebeuren.
Maar die overdrachtsbelasting wordt zeker niet betaald door particulieren. Daarvoor hoef ik echt geen doorgeleerde, gepromoveerde fiscalist te zijn. Deze overdrachtsbelasting wordt betaald door de vennootschappen die het pand kopen. Dat zijn bedrijven, rechtspersonen, bv's.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan het punt dat het op korte termijn niet uitvoerbaar is. Het klopt wat de heer Vermeer zegt over het tarief van 0% tot 2%, maar daar zit het probleem niet. Het probleem zit 'm erin dat er een extra groep moet worden toegevoegd naast de groep starters. Er moet ook toezicht worden uitgeoefend op deze groep. Die moet dus herkenbaar zijn. Daarvoor moet er een apart veld worden toegevoegd. Dat betreft een structuurwijziging. Zou je dat veld niet hebben, dan kan er geen of onvoldoende toezicht worden uitgeoefend. Dan ga je zo meteen af op een gebouw dat verkocht wordt en moet je gaan uitzoeken of dat een starter, een vennootschap of een ander soort transactie betreft. Dit moeten we zo niet willen; ik kan er geen andere kwalificatie aan geven.
De voorzitter:
Volgens mij is het punt nu helder.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Mevrouw Van Dijk vroeg of minister Keijzer en ik genoeg samen breed de effecten van het fiscale beleid op de woningmarkt bespreken, bezien en beschrijven. Ik zie dat mevrouw Van Dijk er nu niet is. Ik kan mevrouw Van Dijk wel verzekeren dat dit het geval is. Ik spreek minister Keijzer met zeer grote regelmaat. Wij trekken bijvoorbeeld ook samen op als het gaat om het investeringsklimaat voor de bouw van koop- en huurwoningen. De vorige staatssecretaris heeft samen met de minister van VRO het stapelingsonderzoek van SEO opgepakt in 2023. Daar heb ik samen met minister Keijzer een vervolg aan gegeven. SEO gaat in opdracht van de minister van VRO en mij een vervolgonderzoek uitbrengen naar het investeringsklimaat voor huurwoningen. Dat is deze zomer gereed. Dit onderzoek is vormgegeven samen met de vertegenwoordigers van de grote investeerders. Zij zijn er nauw bij betrokken via een begeleidingscommissie. Volgens mij is dat ook een van de onderdelen waar het in de motie over gaat. Ik spreek binnenkort met de minister van VRO, ook in structureel overleg met investeerders, het zogenaamde SOI. U ziet: we trekken heel veel gezamenlijk op. Ik kan dit ook niet in mijn eentje doen, want ik ben niet in mijn eentje bezig met dit onderwerp. Voor het debat fiscaliteit en woningmarkt zullen wij een brede update geven over de tegenbewijsregeling en de effecten op de woningmarkt tot dan toe.
De heer Vermeer (BBB):
Ik moet nog even terugkomen op mijn interruptiedebat van net met de staatssecretaris. Hij heeft inderdaad het woord "fraude" niet gebruikt; hij gebruikte het woord "belastingontwijking". Voor mij is belastingontwijking frauduleus, maar dat is een persoonlijke kwalificatie van mijzelf. Ik wou daar dus graag even op terugkomen. Verder is het volgens mij ook geen ontwijking, maar verschuiving, want juist als de derving wordt gedekt door het betalen van overdrachtsbelasting, is er niets ontweken, maar is er alleen een andere route gevolgd.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst dank; het was niet nodig daarop terug te komen. "Geen fraude, maar belastingontwijking." Dat is een hele leuke discussie. Die heb ik ook weleens gevoerd met mijn collega hier links, de heer Stultiens. Ontwijking is wellicht onwenselijk, maar geen fraude. Ontduiking vinden we fraude; daar gaan we natuurlijk hard bovenop zitten. Op de berekening van hoe het zit met die derving en de dekking ervan komen wij in de brief terug, zoals ik net al heb toegezegd.
Dan gaan we naar de appreciatie van de moties.
De voorzitter:
Ja, graag.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 13, van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk, verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de leegwaarderatio nog actueel is, zodat, indien nodig, de actualisering van de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot een HVP-sanctie, zolang het nieuwe box 3-stelsel nog niet is ingevoerd. Ik kan toezeggen een onderzoek te starten waarbij we niet in strijd met de afspraken van het HVP handelen. Dat zal dus in de praktijk na 1 januari 2027 zijn. Daarbij wil ik natuurlijk de leegwaarderatio vaststellen op basis van de meest actuele gegevens, dus nu al starten met dat onderzoek is niet zinvol. Dat zal dan 2027 worden. Dan heb je ook de laatste informatie. Ik krijg al een duimpje omhoog, dus daar zijn we het over eens. Wanneer we de leegwaarderatio actualiseren, voeren we dus dat gesprek. Als ik 'm zo mag interpreteren, geef ik deze motie graag oordeel Kamer.
De voorzitter:
De heer Grinwis knikt instemmend; de motie op stuk nr. 13 heeft oordeel Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 14, van mevrouw Van Eijk, verzoekt de regering om de effecten van de voorgenomen verhoging van het forfait per 2026 in beeld te brengen, in overleg te treden met degenen die hierdoor geraakt worden en de mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die bijdragen aan evenwichtige belastingheffing. Het is een dekkingsmaatregel om het toekomstig stelsel een jaar later in te voeren. Dat is de oorsprong van dit probleem. Een groot deel van de belastingteruggaven slaat neer bij de groep die veel vermogen heeft of bovenmodaal verdient. Dat zijn niet alleen mensen met onroerend goed, maar ook mensen met beleggingen. Het is logisch om daarvoor dekking te zoeken binnen het domein. Het alternatief binnen het domein is natuurlijk dat je het gaat zoeken bij spaarders, bijvoorbeeld door het verhogen van het percentage. In het voorjaar is nog gesproken over alternatieve dekkingsopties. Dat heeft toen niet geleid tot overeenstemming.
Bij de Kamerbrief van 29 september 2022 zat een onderzoek naar liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen met niet-liquide vermogensbestanddelen. Dat is met uw Kamer gedeeld. De conclusie van dit onderzoek is dat het overgrote deel van de belastingplichtigen met niet-liquide vermogensbestanddelen door het huidige box 3-stelsel niet geconfronteerd wordt met betalingsproblemen. Recent is dit onderzoek geactualiseerd en dat liet vergelijkbare resultaten zien. Ik heb overigens wel een betalingsregeling toegezegd voor mensen die op papier vermogen hebben maar toch in de problemen komen. Dit gaat namelijk over grote groepen mensen en er zal altijd iemand zijn die wel in betalingsproblemen komt. Deze motie moet ik ontraden. Ik voeg daar nog aan toe dat we het gesprek over het verlagen van het forfait en of wij hier geld aan willen besteden uiteindelijk met elkaar kunnen voeren bij de Miljoenennota.
Dan de motie op stuk nr. 15 van mevrouw Van Eijk. Die verzoekt de regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te prioriteren dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per 1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te zetten om de voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te versnellen, en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang en eventuele knelpunten. Uw motie sluit aan op wat we doen. Daarom kan ik die omarmen. De invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 heeft prioriteit en afhankelijk van omstandigheden zoals een tijdige wetsbehandeling en geen aanvullende beleidswensen, is invoering per 1 januari 2028 mogelijk.
De voorzitter:
Moet ik dat interpreteren als: overnemen?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier "oordeel Kamer" gezet. Uiteindelijk wil ik ook zeggen dat ik u zal blijven informeren over de voortgang, niet alleen over IV en box 3, maar ook over IV en de rest. Elk jaar ontvangt uw Kamer op Prinsjesdag het Overzicht uitvoerbaarheid met de laatste stand van zaken van de modernisering per keten. En dan hebben we natuurlijk nog een variëteit aan stand-van-zakenbrieven. Maar ik kan deze motie oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 15 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit is cruciaal voor de toekomst voor de Belastingdienst.
Dan de motie op stuk nr. 16 van het lid Kouwenhoven en de heer Grinwis. Daarin staat dat de tegenbewijsregeling een complexe, tijdelijke regeling betreft, met risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en rechtsherstel, waarbij de gevolgen sterk afhangen van het gedrag van belastingplichtigen. In de motie wordt de regering verzocht jaarlijks een integrale impactanalyse op te stellen en deze uiterlijk bij het Belastingplan aan de Kamer te sturen, met daarin aandacht voor het gebruik van de regeling, effecten voor burgers en uitvoering en realisatie van de regeling. De eerstvolgende keer bij het Belastingplan lukt uiteraard niet, want dat is erg kort dag. Dan zijn we nog niet zover dat er een definitieve beschikking is, zou ik bijna zeggen. Misschien zijn er een paar, maar dat is niet iets waarover je dan al daadwerkelijk kan rapporteren. Maar begin volgend jaar ontvangt uw Kamer een eerste herijking van de uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal rapporteren over het gebruik van de tegenbewijsregeling. Een tweede herijking met rapportage is voorzien voor een jaar later. Deze onderwerpen staan er dus bij. Om die reden kan ik de motie oordeel Kamer geven. Het gaat natuurlijk niet lukken om dit bij het aanstaande Belastingplan te doen. Dan zijn we nog niet zover dat er al daadwerkelijk beschikkingen over de tegenbewijsregeling zijn afgerond.
De voorzitter:
De heer Kouwenhoven knikt instemmend.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie van het lid Van Dijk op stuk nr. 17, die verzoekt voor het zomerreces een brief naar de Kamer te sturen waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij invoering van het nieuwe stelsel van box 3 de vooringevulde aangifte initieel en tijdelijk los te laten, en aan te geven hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd. Daar kunnen we een brief over sturen. Het zal overigens niet positief worden. Ik denk niet dat burgers geholpen zijn met het loslaten van de vooringevulde aangifte. Maar nogmaals, wij laten dit even netjes onderzoeken en dan kunnen we die brief sturen. Daarom geef ik de motie oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie op stuk nr. 18 van de heer Stultiens om in het Belastingplan te regelen dat de dekking anders wordt verdeeld, namelijk in het domein vermogen. Daar hebben we het volgens mij al heel veel over gehad. De derving wordt zo veel mogelijk gedekt binnen box 3, namelijk door het verhogen van het forfait op overige bezittingen. Dit sluit aan bij een groep die ook profiteert van het tegenbewijs. Het restant doen we in het heffingsvrije vermogen binnen box 3. Het grootste gedeelte, alles tot 2024, loopt in het saldo. Ik moet deze motie ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 19 van de heer Stultiens en de heer Vijlbrief, die verzoekt het heffingsvrij vermogen niet te verlagen en het tarief van box 2 en 3 te verhogen. Het verhogen van het box 3-tarief komt ook uiteindelijk neer bij de kleine spaarder. Dan ga je naar misschien wel 38%, ook voor spaargeld. Het forfait op overige bezittingen, waarmee we geld ophalen bij grotere vermogens, vinden we echt passender. Tegelijkertijd is dit ook iets wat in het Belastingplan en bij de Miljoenennota allemaal nog zou kunnen worden aangepast. Ik moet deze motie ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 20 van het lid Stoffer, die de regering verzoekt te bezien hoe de fiscale positie van rijksmonumenten verbeterd kan worden. Bezitters van rijksmonumenten die in box 3 vallen, gaan door dit wetsvoorstel niet meer belasting betalen dan nu het geval is. Net zoals voor andere bezitters van onroerende zaken gaat voor hen vanaf 2028 een vermogenswinstbelasting gelden. Daarnaast krijgen zij de mogelijkheid voor kostenaftrek. Daarmee worden de problemen op het gebied van liquiditeit weggenomen. In de tussentijd zie ik geen uitvoerbare mogelijkheden om specifiek voor deze doelgroep een regeling te treffen. Daarom ontraad ik deze motie. Ik wil daar nog één ding bij zeggen. Dit is ook een groep waarvoor heel veel subsidies zijn. Ik geloof niet dat die binnen mijn domein zitten, maar die zijn juist bedoeld om de negatieve effecten van het feit dat het om een rijksmonument gaat te mitigeren.
Volgens mij ben ik dan aan het einde van mijn appreciatie.
De voorzitter:
Dank u wel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We gaan dinsdag aanstaande — dat is 10 juni — stemmen over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties. Dank aan de staatssecretaris en de leden. We schorsen een enkel ogenblik en daarna gaan we verder met de Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. We zijn geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel
Voorzitter: Nijhof-Leeuw
Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547).
Termijn inbreng
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik zou u willen verzoeken om plaats te nemen. Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking. Daar gaan we het vanavond over hebben. Als ik naar de planning kijk, kunnen we tussen 18.30 uur en 19.00 uur de eerste termijn afgerond hebben, maar dat ligt ook aan uw vergaderefficiëntie, omdat we het combineren met de dinerpauze. We gaan kijken hoe het voor de rest in de tijd loopt.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
We beginnen met de eerste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Boomsma van NSC. Hij heeft ingeschreven voor twintig minuten. We gaan het zien. Aan u het woord.
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Het kabinet is gevallen, maar de grote problemen kunnen niet wachten. Dat geldt zeker voor de aanpak van mensenhandel. Mensenhandel is moderne slavernij, slavernij die niet in een ver verleden en ver weg plaatsvindt, maar in het hier en nu, in Nederland anno 2025. Mensen die urenlang moeten doorwerken voor een fractie van het minimumloon, die ergens in een vies hok moeten slapen achter in de zaak. Kinderen van 13 jaar die drugspakketjes moeten rondbrengen. Vrouwen die onder valse voorwendselen naar Nederland worden gelokt en in een nachtmerrie van uitbuiting terechtkomen. Nederlandse vrouwen die worden uitgehuwelijkt en juist in het buitenland als slaaf worden behandeld.
Mensenhandel is een veelkoppig monster, maar in alle gevallen een buitengewoon ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid, zeker wanneer het gaat om gedwongen prostitutie. Als raadslid in Amsterdam heb ik te vaak gezien wat een ongekend leed dat veroorzaakt. Alleen al voor de wallen schatten organisaties en het OM indertijd dat tussen de 10% en 80% van de vrouwen daar onder dwang zou werken. Het kan daarbij gaan om financiële, emotionele of fysieke dwang, om grof geweld en harde intimidatie, maar ook om emotionele uitbuiting of om mensen met grote schulden die worden gedwongen om heel veel geld te verdienen.
Mijn eerste vraag aan de minister is wat zijn inschatting is, op basis van recente cijfers, inzichten en onderzoeken. Hoeveel mensenhandel, dwang en uitbuiting kom er voor in de prostitutiesector? Die 10% tot 80% waar we het over hebben, geeft immers al aan dat we eigenlijk veel te weinig weten. Vindt de minister dat we als overheid voldoende zicht hebben op dit probleem of is er meer nodig om dat te krijgen?
Voorzitter. Hoe dan ook, zelfs bij de meest optimistische schattingen worden er dus vele honderden, zo niet duizenden vrouwen in Nederland commercieel verkracht, elke dag, bijna onder onze ogen en in Amsterdam ook onder de ogen van een miljoen toeristen. Ik heb in mijn tijd in Amsterdam gezien hoe vaak strafrechtelijke zaken hierover misliepen, hoe moeilijk het vaak was om het bewijs rond te krijgen, ook al omdat veel vrouwen te bang, te zeer in de war of te getraumatiseerd waren dan wel te zeer gechanteerd werden om te kunnen getuigen. Ik noem vrouwen uit Roemenië die door bendes worden bedreigd dat hun zus of dochter zal worden vermoord als de vrouw niet genoeg geld opbrengt. Of vrouwen uit West-Afrika, vaak met nauwelijks opleiding, die worden gechanteerd met voodooamuletten. 40% van de onderzoeken leidt niet tot een veroordeling. Wij mogen dit niet laten gebeuren.
Voorzitter. Het is daarom heel goed dat we dit wetsvoorstel betreffende de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel ter tafel brengen en dat we betere mogelijkheden krijgen om mensenhandel succesvol te vervolgen. Het was al jaren een duidelijke wens vanuit de rechtspraktijk om het artikel te vereenvoudigen en scherper te krijgen en om meer handvatten te krijgen. Eindelijk dus. Goed dat straks bijvoorbeeld duidelijker wordt wat onder beïnvloedingsmiddelen zoals misbruik van een kwetsbare positie wordt verstaan. Goed ook dat kinderhandel apart wordt omschreven.
Nieuw Sociaal Contract heeft nog wel een aantal kanttekeningen, voorstellen en vragen. De grote vraag nu is of de wet in deze vorm echt de beste handvatten biedt om op te treden. Ten eerste biedt de wet in onze ogen op in ieder geval één punt een achteruitgang, namelijk het voorgestelde schrappen van artikel 273f, lid 1 sub 1, lid 3. Dat artikel stelt dat werven, meenemen of ontvoeren van personen met als doel die in een ander land prostitutie te laten bedrijven strafbaar is. Dat zou dus worden geschrapt. Daardoor wordt het juist moeilijker om de uitbuitende pooiers te kunnen vervolgen, want dit sublid geeft juist de kans om nader onderzoek te doen als er signalen zijn van uitbuiting maar nog geen hard bewijs. Dit is ook het betoog van de landelijke officier mensenhandel bij het Openbaar Ministerie. Je moet dat artikel dus bewaren, juist omdat in heel veel gevallen dwang of het dwangmiddel nog niet goed kan worden bewezen zelfs als de pooiers feitelijk heel veel bepalen van wat er met die vrouwen gebeurt. Het is natuurlijk geen toeval dat zoveel prostituees komen uit arme landen, Oost-Europa of Zuid-Amerika, en dat het aantal slachtoffers uit die streken de afgelopen tijd schrikbarend is toegenomen. Deze vrouwen zijn extra kwetsbaar voor uitbuiting. Omdat ze bijvoorbeeld de taal niet spreken en niet weten waar ze naartoe kunnen, zijn zij extra afhankelijk. De Hoge Raad heeft nu invulling gegeven aan het artikel waarin staat dat sprake moet zijn van omstandigheden die uitbuiting veronderstellen. Dat biedt, zo heb ik begrepen, het OM gewoon meer mogelijkheden om op te treden. Daarom zijn wij ook mede-indiener van het amendement van de SGP, om dat in lid 8 over werven in een ander land terug te brengen.
Voorzitter. Een belangrijke kern van deze wet en de modernisering ervan, is natuurlijk de introductie van het begrip "ernstige benadeling". Wij begrijpen de achterliggende gedachte: als er niet voldoende bewijs is voor mensenhandel, wil je toch kunnen vervolgen. Het nadeel is echter, zoals eerder ook naar voren werd gebracht door de Raad van State, dat er voor het begrip "ernstige benadeling" nog enigszins onduidelijk is wat daar nou de definitie van is — wanneer is daarvan sprake? — en hoe omstandigheden en huisvesting bijvoorbeeld worden meegewogen.
Voor het begrip "uitbuiting" is men daarentegen al sinds 2005, dus al twintig jaar, bezig om daar invulling aan te geven. Daar bestaat al heel veel jurisprudentie voor. Het lijkt erop dat je dan ook makkelijker aanknopingspunten kunt vinden om daarmee tot een veroordeling te komen. Wij zijn dan ook geneigd om de redenering van onder andere de Nationaal Rapporteur Mensenhandel daarin te volgen, dat het meer duidelijkheid gaat bieden om in plaats daarvan uitbuiting afzonderlijk op te nemen in de wet. Dan stel je dus naast mensenhandel uitbuiting afzonderlijk strafbaar, zonder beïnvloedingsmiddelen en -handelingen en zonder dat het oogmerk bewezen hoeft te zijn. Dat sluit ook aan bij de terminologie en de bestaande jurisprudentie, en het voorziet in alle situaties waarin dat oogmerk niet kan worden bewezen.
Voorzitter. Mocht dat geen steun krijgen — het is natuurlijk een forse aanpassing van de wet — en het begrip "ernstige benadeling" blijft overeind, dan willen we wel een andere wijziging, die mijn collega Van Nispen zal toelichten en indienen, om misleiding afzonderlijk toe te voegen aan artikel 273fa. Daarin heb je situaties, juist ook bij arbeidsmigranten, waarbij niet direct dwangmiddelen zijn opgenomen, maar mensen een totaal verkeerd beeld is geschetst van waar ze terecht zouden komen. Het is gek dat misleiding dan wel onder mensenhandel als beïnvloedingsmiddel wordt gezien, maar niet bij ernstige benadeling. We hopen dat de minister die toevoeging wel kan omarmen.
Voorzitter. Dan het non-punishmentbeginsel. Daar zijn wij, eerlijk gezegd, nog niet over uit. De Raad van State en de minister geven aan geen noodzaak te zien om dat in de wet op te nemen, omdat die afweging nu ook al kan worden gemaakt. Maar heel veel organisaties uit het veld geven aan dat het kan worden toegepast, maar dat dit in de praktijk niet gebeurt. Graag een reactie van de minister. Waarom wordt het dan nu niet of nauwelijks toegepast? En wat zijn daar de gevolgen van? Het is juist ook opgesteld om opsporing te versterken, om mensen het vertrouwen te geven dat ze zich kunnen melden, en om zo meer zekerheid te bieden voor de slachtoffers. Wordt er überhaupt bijgehouden hoe vaak dit non-punishmentbeginsel in de huidige situatie in acht wordt genomen en, zo nee, is de minister bereid om dat te onderzoeken?
Voorzitter. Helaas komt uitbuiting ook voor binnen het huwelijk. Ook in Nederland zijn er vrouwen, vaak met een islamitische migratieachtergrond, maar niet altijd, die hier naartoe komen of worden gehaald, vervolgens niet naar buiten mogen en worden gedwongen om heel hard te werken, niks mogen of worden mishandeld. Deze zogenaamde "verborgen vrouwen" leven in een chronische situatie van onmacht, angst, geweld, repressie, schaamte, financiële afhankelijkheid en uitbuiting. In sommige gevallen weten deze vrouwen ook niet dat dit in Nederland absoluut niet kan. Als ze het wel weten, geldt ook hier: ze spreken de taal niet, ze hebben geen geld, ze hebben geen bankrekening; ze zitten vaak volkomen vast. Voor een deel kan dat vallen onder het bestaande strafrecht, bijvoorbeeld als er sprake is van huiselijk geweld, maar uitbuiting en slavernij hoort ook echt thuis onder het artikel over mensenhandel. Dat is helder uiteengezet door Shirin Musa van Femmes for Freedom, bij het rondetafelgesprek dat we hadden aangevraagd. Het is heel goed dat we dit nu recht kunnen zetten in een amendement van mijn ambtgenoten, waarbij huwelijksuitbuiting expliciet wordt ondergebracht in artikel 273f. ik ben heel blij dat we dat op dit moment kunnen regelen.
Vervolgens moet er natuurlijk ook worden gehandhaafd. De gemeente Rotterdam heeft enkele jaren geleden een steekproef gedaan, waaruit bleek dat maar liefst 20% van huwelijksmigranten in een gedwongen isolement leeft. Dat is natuurlijk schrikbarend hoog. Hoe ziet de minister dat? Welke stappen gaat hij zetten om, als het amendement is aangenomen, er ook voor te zorgen dat er daadwerkelijk kan worden gehandhaafd en uitgevoerd, zodat we dit kunnen stoppen?
Deze vorm van huwelijksuitbuiting vindt ook plaats door Nederlandse mannen met een migratieachtergrond, maar dan in het buitenland. Die trouwen een vrouw in bijvoorbeeld Pakistan en laten die dan uitbuiten door de schoonfamilie. Femmes for Freedom geeft aan dat het gaat om honderden Nederlandse vrouwen met een migratieachtergrond die slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap en dwang en uitbuiting in het buitenland. Huwelijkse uitbuiting moet natuurlijk hier in Nederland strafbaar zijn, maar dat geldt ook voor wie dat in het buitenland doet, wanneer iemand met een vrouw uit buitenland trouwt en haar in het land van herkomst opsluit. Soms gaat het niet om Nederlandse vrouwen, maar om vrouwen in het land van herkomst. Is de minister het met ons eens dat de jurisdictie daar dan ook moet worden uitgebreid, net als bij huwelijksdwang en meisjesbesnijdenis het geval is? Welke stappen wil de minister zetten om daarvoor te zorgen?
Het is ook heel belangrijk om in die gevallen voldoende consulaire bijstand te verlenen. Ik zei al dat het soms gaat om meisjes die hier zijn geboren, maar soms ook niet. Het gaat om meisjes die hier zijn geboren, die dan uitgehuwelijkt daar naartoe worden gebracht en dan jarenlang uit zicht raken. We hebben een voorbeeld kunnen lezen in de media van de Pakistaanse Nadia die achttien jaar gevangen zat in Afghanistan en dus haar Nederlandse paspoort verloor, doordat ze het niet kon vernieuwen. Maar ja, ze zat gevangen. Dit gaat dus om een Nederlands meisje. Zij is dan slachtoffer van een kindhuwelijk, van huwelijksdwang, van achterlating, van huwelijkse uitbuiting en van huwelijkse gevangenschap en zij werd bijna aan haar lot overgelaten. Het kan ook gaan om Nederlandse mannen die dan een vrouw in het land van herkomst trouwen dus.
Wij kunnen dit niet ongestraft laten gebeuren en het kan al helemaal niet zo zijn dat ze als ze dan hun paspoort verliezen niet terecht kunnen bij het consulaat. Voor meisjes en vrouwen moet dus een oplossing komen, zodat zij hun paspoort terug kunnen krijgen. Nederland mag deze vrouwen niet aan hun lot overlaten. Daarom komen we samen met de SP met een voorstel voor een dochterregeling, zodat ze hun Nederlandse paspoort kunnen terugkrijgen, voldoende hulp krijgen, per direct ook in veiligheid kunnen worden gebracht en indien nodig hulp kunnen krijgen om naar Nederland terug te keren.
Voorzitter. Dan arbeidsuitbuiting. Arbeidsmigranten zijn natuurlijk extra kwetsbaar voor uitbuiting. Minister Van Hijum heeft al een groot aantal maatregelen genomen om te komen tot selectiever en gerichter arbeidsmigratiebeleid met de Wtta. Bedrijven kunnen sneller worden gesloten als ze arbeidsmigranten uitbuiten en er komen ook hogere boetes. De Arbeidsinspectie krijgt extra capaciteit. Dat is hard nodig en dat is goed, want het uitbuiten van arbeidsmigranten is een verdienmodel geworden in Nederland en dat is slecht voor Nederland.
Ik vraag nog wel aan de minister van SWZ waar de Arbeidsinspectie nou nog meer mee geholpen is om die misstanden bij arbeidsmigranten beter aan te kunnen pakken. Ik zie specifiek nu dat het innemen van paspoorten door de werkgever als een indicatie wordt gezien van ernstige benadeling. Het lijkt me evident dat dat niet de bedoeling is. Kan de minister aangeven of dat inderdaad daadwerkelijk wordt meegenomen, of daarop wordt gecontroleerd en dan op wordt gehandhaafd?
Ik lees ook in onderzoeken dat 50% van de inspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie administratief plaatsvindt. Bedrijven zorgen er dus op papier voor dat alles klopt. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk zorgen ze er op papier voor dat alles klopt. Als ze zich niet aan de regels houden, gaan ze dat natuurlijk niet op papier schrijven. Dus je moet ook fysieke bezoeken brengen. Ik lees dat er jaarlijks maar enkele zaken daadwerkelijk worden aangepakt, hoewel het opsporingsteam maar liefst 50 medewerkers heeft. Dat betekent dat heel veel van die gevallen van ernstige uitbuiting gewoon onder de radar lijken te blijven.
Ik denk dus dat je echt toe moet naar meer fysieke onverwachte controles, meer gesprekken op locatie, om die misstanden te zien, om er controle over te krijgen, om die effectief aan te kunnen pakken en om die slachtoffers effectief te kunnen beschermen. Graag een reactie.
Het Openbaar Ministerie heeft eerder aangegeven dat men is begonnen met het werven van extra officieren van justitie en parketsecretarissen om deze instroom van strafzaken te kunnen behandelen. De vraag is even hoe het daar nu mee staat en hoeveel er nu extra aan de slag kunnen.
Voorzitter. Dan over de slachtoffers. De regering heeft een buitengewoon zware verantwoordelijkheid om deze gruwelijke vormen van uitbuiting te voorkomen. Maar als wij daar niet in slagen, dan moeten wij die slachtoffers zo goed mogelijk opvangen. Op dit moment is die opvang heel erg versnipperd, met een wirwar van regelingen en financieringsstromen met allemaal verschillende criteria en regelingen en gemeentes die mensen naar elkaar doorverwijzen. Elke week krijgen twee slachtoffers van mensenhandel geen opvangplek door gebrek aan bedden, maar ook vaak door een gebrek aan coördinatie. Dat is natuurlijk extra schrijnend, omdat slachtoffers dan vaak weer opnieuw slachtoffer worden van hun uitbuiters, dus die secundaire victimisatie.
Ik begrijp dat 60% van de slachtoffers van mensenhandel opnieuw wordt verhandeld als ze geen opvang kunnen krijgen. Klopt dat? Maar dan moet dat toch anders? Dan moeten we toch z.s.m. ingrijpen en beter regelen dan iedereen in ieder geval een plek krijgt met een centrale financieringsstructuur en een landelijk verwijssysteem? Graag een reactie van de minister. Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen.
Nederland moet veilig zijn voor slachtoffers van mensenhandel, maar niet voor de daders.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was een kleine veertien minuten, dus u hebt het keurig gedaan. Ik constateer dat ik bij de start van het debat verzuimd heb om de bewindspersonen welkom te heten. Bij dezen heb ik dat rechtgezet. We gaan verder met de tweede spreker van de zijde van de Kamer: de heer Ceder van de ChristenUnie. Aan u het woord. U hebt ingetekend voor 15 minuten.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. We kijken hoe ver we komen.
Voorzitter. Dit onderwerp, mensenhandel, raakt mij diep. Net als de heer Boomsma was ik, overigens in dezelfde periode als hij, gemeenteraadslid in Amsterdam. Daarbij kwam ik regelmatig in aanraking met de harde werkelijkheid van prostitutie, met name vrouwen achter ramen op de Wallen. Wat mij daarvan is bijgebleven waren niet de beleidsstukken of de vergaderingen, maar de ontmoetingen met deze mensen, met kwetsbare vrouwen, overigens voor het overgrote deel afkomstig uit Oost-Europa.
Eén avond staat in mijn geheugen gegrift. Ik liep mee met Bright Fame, een organisatie die vrouwen ondersteunt die willen stoppen met prostitutie. Die avond sprak ik met verschillende vrouwen achter de ramen. We konden ook echt achter de ramen komen — er was een vertrouwensrelatie — en openhartig met hen praten. Een van hen, een jonge vrouw uit Oost-Europa, deelde haar verhaal met mij. Ze stond daar niet uit vrije wil, zei ze. Haar partner had haar daartoe gedwongen en haar onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald.
Ze moest op korte termijn voor de rechter verschijnen en getuigen. Maar ze was doodsbang, niet alleen voor de rechtszaak, maar vooral voor de dreiging dat het kind dat ze had met die partner die haar dwong om achter de ramen te staan, haar zou worden afgenomen, waarna ze het nooit meer zou terugzien. Ik vroeg haar hoeveel vrouwen met wie ze daar sprak volgens haar ook met dwang of misleiding achter de ramen waren beland. Ze keek me aan en zei: "Vrijwel allemaal. Ik denk zeven van de tien." Ze baseerde dat op wat ze hoorde in de gesprekken en de ervaring die ze deelde met andere vrouwen.
Voorzitter. De heer Boomsma zei het al: het varieert van een paar procent tot 90%. Maar als we dat getal nemen van zeven op de tien, dan betekent dat dat van de ongeveer 1.100 vrouwen achter de ramen in Amsterdam er mogelijk 770 slachtoffer zijn van mensenhandel, en dat allemaal onder toeziend oog van de overheid, die een aantal jaren geleden besloot dat legalisering van prostitutie tot meer veiligheid zou moeten leiden. Een experiment met levensgevaarlijke gevolgen, letterlijk.
Voorzitter. Dit is moeilijk te verteren en mag ons ook nooit koud laten, want mensenhandel is iets gruwelijks. Ieder mens is van onschatbare waarde en heeft intrinsieke waardigheid, persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit. Als samenleving moeten we daarvoor opstaan en ook te vuur en te zwaard verdedigen. Als misbruik wordt gemaakt van de afhankelijkheidssituatie of kwetsbare positie van iemand of wanneer er sprake is van uitbuiting, dan heeft de overheid te handelen.
De afgelopen jaren heb ik, zoals eerder aangegeven, talloze hartverscheurende verhalen gehoord, niet alleen van de vrouw in kwestie die ik eerder noemde, maar ook van vele andere vrouwen die onder valse voorwendselen of dwang uit andere landen naar Nederland zijn gehaald om zich te laten misbruiken. Maar er zijn ook minderjarige asielzoekers die gedwongen in de prostitutie terechtkomen. Ik denk ook — mensenhandel is immers niet beperkt tot seksuele uitbuiting — aan criminele uitbuiting van vaak kwetsbare mensen die worden gedwongen om mee te werken aan misdrijven, bijvoorbeeld als katvanger of als bezorger van drugs. Of denk aan de uitbuiting van arbeidsmigranten, waarvan iedereen de verhalen kent.
Voorzitter. Het is heel goed dat de huidige wet door deze regering wordt gemoderniseerd en aangescherpt. Hier ligt een wetsvoorstel waarvan ik in grote lijnen denk dat we hiermee als samenleving en als overheid echt een stap vooruit zetten. Ik kan het niet laten om eraan toe te voegen dat deze modernisering de directe uitvoering is van de motie van mijn voormalige fractiegenoot Stieneke van der Graaf uit november 2020. Zij heeft hier als ChristenUnie-Kamerlid destijds keihard voor geknokt. Ook zij vond dit een hartverscheurend onderwerp waaraan recht gedaan moest worden. Graag markeer ik dat ook vandaag bij de behandeling van deze wet. Ik hoop dat zij meekijkt.
Voorzitter. Waar ik me echt grote zorgen over maak, is de seksuele uitbuiting van minderjarigen en adolescenten. Deze groep is zó ontzettend kwetsbaar. Dat blijkt ook uit de cijfers. Als je bijvoorbeeld het rapport Monitor Mensenhandel 2019-2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen erbij pakt, dan zie je dat de rapporteur bij herhaling aandacht vraagt voor de langjarige trend dat minderjarige en adolescente slachtoffers steeds verder uit het beeld raken van zowel politie en justitie als hulpverleners. En dit terwijl de cijfers over die groepen boekdelen spreken. Van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting is 23,6% minderjarig en 29% adolescent. Laat dat tot je doordringen. Meer dan de helft van alle slachtoffers van binnenlandse uitbuiting is óf minderjarig óf adolescent. We moeten er echt meer werk van maken om juist deze groep slachtoffers te helpen en daders aan te pakken. Herkent de minister deze zorgwekkende cijfers? Wat is volgens hem nodig voor een daadkrachtige en doeltreffende aanpak?
Voorzitter. Ik ben blij dat het kabinet, althans het kabinet in missionaire status, zich heeft gecommitteerd aan een verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 jaar. Die is nu 18 jaar. De schrijnende verhalen maken dat ook dit kabinet vindt dat die leeftijd omhoog moet. Dit is iets waar de ChristenUnie zich jarenlang hard voor heeft gemaakt. Hopelijk wordt dit nu toch eens echt doorgevoerd, juist ter bescherming van de kwetsbare vrouwen. Ik hoop dat dit ook gaat helpen om de problemen die je nu ziet bij die groep adolescenten en jongeren aan te pakken.
Wel wil ik de minister vragen wanneer wij de nota van wijziging mogen verwachten op de Wrs, de wet die dit gaat regelen. Ik hoop toch echt vóór het zomerreces. Het is belangrijk om deze wet in behandeling te nemen. Hij ligt er al een aantal jaar. Ik denk dat we juist met het behandelen van deze wet de urgentie laten zien. Ook op dit onderdeel en met dit wetsvoorstel moeten wij doorpakken. Ik zeg dan ook: aarzel niet en zet alles op alles om dit echt op de kortst mogelijke termijn te regelen. Kan de minister toezeggen dat de nota van wijziging, die volgens mij al langer dan een jaar op zich laat wachten, voor het reces naar de Kamer toekomt, zodat we deze plenair kunnen behandelen? Er zijn zo veel misstanden. Wat mij betreft is elke dag dat dit langer duurt, een dag te veel. Dit biedt ook een kans om werk te maken van het aan banden leggen van juist de misstanden rondom thuisprostitutie en mogelijk ook van het bespreken van het invoeren van een pooierverbod.
Voorzitter. Ik ga in op het amendement over de bescherming van adolescenten, want tot die tijd moeten we meer uit de kast trekken om de groep adolescenten tot 21 jaar te beschermen. We weten allemaal dat jongeren gemiddeld genomen beïnvloedbaarder zijn dan mensen met meer levenservaring en dat zij in sociaal dwingende situaties eerder het risico lopen mee te gaan in dingen die zij eigenlijk niet willen. Ik vind dat wij ons juist in dit wetsvoorstel van die kwetsbaarheid rekenschap moeten geven.
Daartoe heb ik samen met de heer Boomsma van Nieuw Sociaal Contract een amendement ingediend. Ik leg het even technisch uit. Het voorliggende wetsvoorstel herziet onder andere artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. In dat artikel is voor het basisdelict mensenhandel niet alleen een handeling met het oogmerk van uitbuiting vereist; ook moet deze handeling gepaard gaan met het aanwenden van een middel. Een middel kan zijn: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Mijn amendement voegt aan de wet een bepaling toe, namelijk dat aan het middelenvereiste is voldaan indien het slachtoffer de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Door dit in de wijziging automatisch te koppelen, geeft de wet, vind ik, beter rekenschap van het feit dat adolescenten in verminderde mate in staat zijn om juist op het gebied van het al dan niet aangaan of het voortzetten van een als seksuele uitbuiting aan te merken relatie, een vrije keuze te maken. Zij zijn immers extra kwetsbaar voor uitbuiting of misleiding.
Dat het helemaal niet gek is om dit zo te regelen, laat ook het Duitse wetboek van strafrecht zien. In artikel 232a van het Strafgesetzbuch wordt bepaald dat een persoon die iemand die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, aanzet tot prostitutie, zich per definitie schuldig maakt aan gedwongen prostitutie, aan Zwangsprostitution. Dat is niet een-op-een toepasbaar in de Nederlandse context. Dat geef ik gelijk toe. Want bij ons is mensenhandel bij de strafbaarstelling een losstaand delict. Volgens mij is de invulling van het middelenvereiste zoals voorgesteld in mijn amendement, een goede manier om de kwetsbaarheid van adolescenten ook in het Nederlandse strafrecht te verankeren. Ik ben dan ook benieuwd naar de appreciatie van de minister van dit amendement. En ik verwacht, als ik naar de Kamer kijk, volop steun om dit te regelen, ook omdat ik hoop dat het minimum van 21 jaar uit het hoofdlijnenakkoord geen dode letter is, en dat dit een forse stap in de juiste richting van de bescherming van kwetsbare mensen is.
Voorzitter. Dan wil ik het hebben over de opsporing, die volgens ons helaas tekortschiet. Ik heb het al kort gehad over het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Daarin lees ik de nogal pijnlijke conclusie dat de opsporing van mensenhandel over de jaren heen steeds minder effectief is. Ik denk dat mijn amendement kan bijdragen, dat het recht doet aan de praktijk van veel slachtoffers, maar ik vraag me ook af hoe de minister die conclusies van de Nationaal Rapporteur leest. Samengevat: het aantal aanmeldingen van slachtoffers neemt toe, maar het aantal verdachten in de opsporingsfase neemt af; tegelijkertijd komen er ook minder mensenhandelzaken voor de rechter. Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe kan dit, waar gaat dit mis en wat doet hij hieraan? En dit gaat verder dan de wetgeving moderniseren. Het draait volgens mij vooral ook om het maken van scherpe keuzes en het stellen van prioriteiten. Doet hij dat ook?
Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling heb ik ook weer samen met de heer Boomsma een motie ingediend om arbeidsmigratie in het kader van prostitutie, die, laten we wel wezen, zeer kwetsbaar is voor mensenhandelpraktijken, terug te dringen. In deze aangenomen motie stonden twee verzoeken. In de eerste plaats was dat het verzoek om de mogelijkheden van het tegengaan van arbeidsmigratie in het kader van prostitutie te onderzoeken, met informatie daarover in de brief over sekswerk die het kabinet voor het begin van 2025 had aangekondigd. Maar die brief is er naar mijn weten nog niet. Wanneer kunnen we deze verwachten? Kan ik er een toezegging over krijgen dat deze nog voor het zomerreces komt? Het andere verzoek uit de motie was om in gesprek te gaan met de landen van herkomst van deze vorm van migratie, om meer grip te krijgen op deze migratiestromen en ze waar mogelijk terug te dringen. Zoals ik al eerder aangaf, wist bijvoorbeeld een wijkagent in Amsterdam mij jaren geleden te vertellen dat naar schatting ongeveer 80% van de vrouwen die hij sprak uit Oost-Europa kwam. Het zijn geen Nederlandse vrouwen; daar zit een migratiestroom achter waarvan wij ons ook als overheid mogen afvragen in hoeverre deze wenselijk is. Daarover heeft de Kamer zich overigens al uitgesproken: die is niet wenselijk, we moeten dat terugdringen. Mijn vraag is daarom: welke inspanningen heeft het kabinet op dit punt gedaan in het halfjaar na het aannemen van deze motie en welke concrete tastbare resultaten heeft dat nou opgeleverd?
Dan het non-punishmentbeginsel. Mijn steun voor deze wet laat onverlet dat ik een aantal keuzes van de regering nog niet begrijp. Een daarvan is het non-punishmentbeginsel, en het gegeven dat dit niet is opgenomen in deze wet. Dit beginsel, dat wel in het Verdrag van Warschau en in de Europese mensenhandelrichtlijn zit, is in Nederland niet wettelijk verankerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld in het geval van criminele uitbuiting iemand gedwongen kan worden om een strafbare handeling te verrichten en daar toch bestraft voor kan worden, terwijl die persoon gedwongen is door een andere persoon. En natuurlijk kunnen officieren van justitie en rechters dit beginsel wel impliciet meewegen, maar mijn beeld is dat dat in de praktijk niet vaak gebeurt. Dat is jammer, want slachtoffers zwijgen dan, uit angst om aan hun eigen vervolging mee te werken, en worden daardoor dubbel gestraft, terwijl we juist het hele verhaal van slachtoffers willen horen om hen te kunnen helpen en om het stelsel van criminele uitbuiting aan te pakken, wat nu helaas te weinig gebeurt. Ik wil de minister daarom vragen om hierop te reflecteren. Is hij van mening dat het non-punishmentbeginsel nu in afdoende mate wordt toegepast in het Nederlandse strafrechtstelsel? Op basis waarvan concludeert hij dit en liggen er cijfers ten grondslag aan zijn conclusie?
De voorzitter:
Een interruptie voor u van de heer eh ...
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Diederik van Dijk, SGP. Geeft niks.
De voorzitter:
Sorry, hoor. Oké, aan u het woord.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter. Een belangrijk punt dat de heer Ceder aansnijdt. En de achterliggende gedachte begrijp ik heel goed en is ook heel nobel; ik had uiteraard niet anders verwacht van mijn collega. Tegelijkertijd, ik las de toelichting op dit amendement en het viel me op hoe daarin werd benadrukt dat het van belang blijft om maatwerk te leveren. Mede daarom is zowel het OM als de Raad van State als het kabinet eigenlijk heel kritisch op die codificatie, omdat je het zo misschien juist meer rigide maakt. Dat wil de heer Ceder volgens mij ook niet. Kan hij dus toch even reflecteren op de kritiek van onder meer het OM, de Raad van State en het kabinet?
De heer Ceder (ChristenUnie):
In beginsel leg je in de wet vast wat je belangrijk vindt. Vervolgens is het aan niet alleen het OM, maar ook de rechter om dat middels uitspraken in te vullen. Door jurisprudentie kun je maatwerk aanleveren. Binnen de kaders van wat de wettekst letterlijk zegt, kun je dat aanvullen. Er zijn dus twee manieren om dit rechtsbeginsel te benaderen. Het is namelijk een beginsel; de vraag is of je het codificeert of niet. Als je het niet codificeert, zeg je: het hangt in de lucht en impliciet weten we allemaal dat het bestaat; het is aan de rechters om dat toe te passen. Dat kan, maar het nadeel daarvan is dat je datgene wat je als Nederlandse wetgever als norm stelt en belangrijk vindt, niet opschrijft, niet codificeert. De andere benadering is dat je het vastlegt — volgens mij is het niet zo gek; een meerderheid van de Kamer heeft dit voorstel aangenomen en wij handelen al in de geest daarvan — en vervolgens de rechter vraagt om daar waar er uitzonderingen zijn … Dat zou dus betekenen dat, als iemand gedwongen wordt om een criminele handeling te verrichten en dat aantoonbaar bewezen is, maar er toch redenen zijn om ook die persoon zelf nog een straf te geven, dat de uitzondering op de regel is. Volgens mij biedt jurisprudentie daar voldoende ruimte voor. Je kan de wettekst natuurlijk zo inrichten dat die ruimte er ook is. Dat is een andere, systemische benadering van de vraag of je dit wilt codificeren of niet. Het uitgangspunt is hetzelfde: je wilt het niet te strak inrichten.
Maar volgens mij is de vraag: wat wil je dat de uitzondering is? Volgens mij zou je in bijna alle gevallen waarin iemand gedwongen is om een handeling te verrichten, diegene niet dubbel willen straffen: één, omdat iemand gedwongen is om die handeling te verrichten en, twee, dat iemand daar vervolgens ook nog voor gestraft wordt. Dat moet het uitgangspunt zijn. Als blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat iemand daar zelf nog een zware verantwoordelijkheid in had, moet je maatwerk leveren. Volgens mij liggen onze standpunten niet ver uit elkaar. Rechtvaardigheid moet toegepast worden, maar ik denk dat wat wij willen en de geest daarvan veel beter tot uiting komt als we het non-punishmentbeginsel juist wel codificeren, ervan uitgaande dat de jurisprudentie de ruimte laat om dat verder in te kaderen.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik volsta hier met de heer Ceder te bedanken voor zijn uitleg. Ik zie nog steeds een aantal risico's, maar ik ben heel benieuwd hoe de minister hierop reflecteert.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik gaf al aan dat dit niet uit de blauwe lucht komt vallen. Ik heb met mevrouw Mutluer een motie ingediend om dit te verankeren en die is ook aangenomen. Er ligt dus ook een parlementaire wens. Het is weleens vaker voorgekomen in deze Kamer dat een advies van de Raad van State ter kennisgeving wordt aangenomen maar er toch een andere weging wordt gemaakt. Ik denk dat het belangrijk is om per geval te bekijken wat de geest daarvan is. Ik denk — dat vind ik soms bij andere adviezen niet — dat ik juist meega met de kritiek, maar op dit punt denk ik: volgens mij willen wij hetzelfde, maar gaat het om de benadering die je kiest. Volgens mij kom je dan op hetzelfde uit, maar ligt het zwaartepunt op een andere plek. Voor mij ligt de zwaarte op het niet dubbel straffen van slachtoffers en de ruimte maken om iemand nog wel een gepaste straf te geven wanneer nodig. Dat zou mijn weging zijn.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Verkuijlen. Ga uw gang.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik ben benieuwd hoe meneer Ceder dat dan ziet. Hij zegt dat het non-punishmentbeginsel moet worden toegepast als er sprake is van dwang. Maar dat is niet nodig als iemand minderjarig is. De bommenleggertjes in de grote steden zijn allemaal jongetjes in de leeftijd van 15 à 16 jaar, die soms willens en wetens dit soort delicten plegen. Ik heb er grote moeite mee om die onder het non-punishmentbeginsel te brengen. Ik vind dat uw voorstel op dat punt wat ver reikt. Wat mijn fractie betreft zouden we het keurig netjes aan de rechtspraak en het OM kunnen overlaten of zij van mening zijn dat het een slachtoffer is. Ik wil hier ook wel het vertrouwen uitspreken dat zij heel goed in staat zijn om dat te doen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de heer Ceder op dat punt. De dwang blijkt al als een meerderjarige een minderjarige uitnodigt om dit te doen; daar gaat de wetgever dan eigenlijk van uit. Vindt u dat het non-punishmentbeginsel daar dan moet worden toegepast? Daarbij kan er namelijk ook sprake zijn van het willens en wetens plegen van een delict.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik de heer Verkuijlen goed begrijp — het is trouwens goed om hem weer in de Kamer te hebben — doelt hij op het amendement-Bikker, dat vraagt om het middelenvereiste voor minderjarigen weg te laten. Ik heb er goede redenen voor om dat naar Duits voorbeeld te verankeren; dat heb ik net aangegeven. Daarin zit volgens mij niet automatisch de koppeling met het non-punishmentbeginsel. Wij hebben eerder wel, naast dat amendement, de wens geuit om dat in de wet op te nemen. We hebben daarover een motie ingediend, die ook is aangenomen, maar het is niet in de wet opgenomen. Daar ben ik nu kritisch op. Dat zijn volgens mij dus twee verschillende dingen. Op het moment dat het amendement-Bikker aangenomen wordt, is daarmee het non-punishmentbeginsel niet per se verankerd. Dat zouden we daarnaast nog willen.
Om in te gaan op de casuïstiek: volgens mij moet het uitgangspunt zijn dat iemand — u had het over een bommetjeslegger — die gedwongen wordt, die aantoonbaar slachtoffer is, die misleid is et cetera, niet dubbel gestraft zou moeten worden, dus dat het non-punishmentbeginsel geldt. Op het moment dat de rechter echter besluit dat niet voldaan is aan het bestanddeel dat iemand een slachtoffer is, maar dat iemand misschien juist medeplichtig is, of besluit dat iemand, ondanks dat die minderjarig is, wel degelijk zelf iets geïnitieerd heeft en dat er geen sprake is van slachtofferschap, is het non-punishmentbeginsel niet van toepassing.
Volgens mij — en dat heb ik volgens mij ook aan de heer Van Dijk proberen toe te lichten — verandert mijn voorstel in de praktijk niet zo veel, behalve dat je als wetgever uitdrukt dat de norm zou moeten zijn dat je in beginsel niet dubbel straft als iemand een slachtoffer is. Daarmee zeg ik dus niet dat je in het geval van de situatie die u schetst, als de rechter tot een andere conclusie komt, namelijk dat die persoon helemaal geen slachtoffer is, geen maatregelen meer zou kunnen nemen. Dat zou ik onrechtvaardig vinden. Volgens mij wordt ook niet geregeld wat er gebeurt als er niet voldaan is aan het bestanddeel dat iemand slachtoffer zou zijn. Volgens mij moet dat eerst bewezen worden. Als dat niet bewezen verklaard is, is er ook geen reden om het non-punishmentbeginsel toe te passen, omdat iemand ook gewoon dader of medeplichtig, of hoe je het ook wil kwalificeren, kan zijn.
Ik denk dus dat uw zorg een belangrijke is, maar het verankeren van het non-punishmentbeginsel in de wet staat daar niet aan in de weg, omdat de uitkomst volgens mij hetzelfde is. Ik beredeneer het echt vanuit de gedachtegang dat je normeert wat je belangrijk vindt. Ik vind dat dit een belangrijk uitgangspunt zou moeten zijn, dat je niet alleen als beginsel zou moeten houden, maar dat je, omdat je het als beginsel hebt, ook zou moeten verankeren in de wet, met voldoende ruimte voor maatwerk.
De voorzitter:
Ik moet zeggen dat uw antwoorden wel erg lang zijn, meneer Ceder. Dat wil ik toch even meegeven.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Excuus, voorzitter. Ik ben zeer gepassioneerd, maar ik zal mijn antwoorden inkorten.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank aan de heer Ceder voor zijn antwoord en voor zijn welkom; dat doet me goed. Ik vind het heel interessant, omdat het artikel over mensenhandel heel goed geschikt is om die ronselaars, die uitbuiters, keihard aan te pakken met stevige straffen. Maar er zijn natuurlijk ook een aantal andere delicten, zoals doen plegen en uitlokken, waarbij je in feite dezelfde rechtsfiguur krijgt dat het om een slachtoffer gaat. Er zijn dus wel meer mogelijkheden. Ik ben er nog niet van overtuigd of we dat nu niet gewoon met een gerust hart bij het OM en de officier moeten laten, maar in ieder geval dank voor uw toelichting.
De voorzitter:
Meneer Ceder, u kunt hierop reageren. Doet u dat dan alstublieft kort. Daarna kunt u verder met uw betoog.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb volgens mij bij beide interrupties aangegeven waar ik het wel belangrijk vind en waar het volgens mij geen afbreuk doet aan de zorgen van zowel de heer Verkuijlen als de heer Van Dijk, maar het juist een toevoeging kan zijn. Ik hoor ook graag de reflectie van de minister daarop. Ik wil benadrukken dat ik niet voor ogen heb om, door het in de wet te verankeren, het maatwerk los te laten. Dat is volgens mij ook niet het effect op het moment dat wij het wel verankeren. Er ligt ook een amendement van mij voor.
Voorzitter, ik ga door. Wat mij betreft is het een verbetering en daarom heb ik samen met de heer Van Nispen een amendement ingediend dat dit zou moeten bewerkstelligen.
Ik heb nog een aantal gedachtes als het gaat om moties, maar die zal ik naar aanleiding van de beantwoording door de minister wegen. Ik kijk uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan kom ik bij de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Verkuijlen van de fractie van de VVD. De heer Verkuijlen heeft zich ook voor vijftien minuten ingeschreven. Aan u het woord.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mensenhandel is een van de meest mensonterende delicten in ons Wetboek van Strafrecht, een delict in strijd met het grootste goed waar wij in een vrije democratie voor staan: de persoonlijke vrijheid. De inbreuk is niet eenmalig. Jonge mensen worden onder dwang stelselmatig seksueel uitgebuit door gewetenloze criminelen, of ze worden gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden te werken of strafbare feiten te plegen. De slachtoffers zijn kwetsbaar en raken vaak voor het leven getekend. Een groot aantal hiervan wordt binnen een aantal jaren opnieuw slachtoffer van mensenhandel; mijn voorganger zei het al.
Het is daarom goed dat de Kamer zich breed ervoor heeft uitgesproken om dit debat over de modernisering van het artikel over mensenhandel vandaag ongewijzigd doorgang te laten vinden. De slachtoffers en de mensen in de opsporing verdienen dat ook, omdat het huidige artikel te complex is en een te hoge bewijslast kent. Dat blijkt onder meer uit het aantal sepots.
Ik wil allereerst namens mijn fractie waardering richting beide ministers uitspreken voor de voorgenomen aanpassingen van het wetsartikel mensenhandel. Belangrijk is dat die waardering ook doorklinkt in de strafrechtketen. Dat zijn uiteindelijk de mensen voor wie een toegankelijk artikel het belangrijkste gereedschap is om dit mensonwaardige delict effectief aan te pakken.
Maar mijn fractie ziet ruimte voor verbetering op een aantal onderwerpen. Ik kom daarom met een drietal amendementen, die ik hierna zal toelichten.
De aangiftebereidheid van mensenhandel is laag, te laag. In het actieplan Samen tegen Mensenhandel is opgenomen het bewustzijn en de meldingsbereidheid te vergroten. Ik herinner mij nog dat de Kamer de vorige staatsecretaris aanspoorde om hotels gericht te benaderen om mensenhandel te melden. In sommige hotels bleken kamers op één dag meerdere keren geboekt te worden door seksuele uitbuiters, terwijl receptiemedewerkers gewoon kunnen zien dat een jong meisje tussen twee mannen die een hotelkamer boeken een allesbehalve normaal beeld is.
Ondanks die inspanningen blijft de aangiftebereidheid laag en dat is voor de VVD te vrijblijvend, zeker in het licht van een ingrijpende delict als mensenhandel zou iedereen die daar kennis van neemt verplicht aangifte moeten doen. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat op verkrachting een aangifteplicht rust, terwijl er, wanneer iemand stelselmatig verkracht wordt, zoals bij seksuele uitbuiting, geen verplichting tot aangifte is.
Voorzitter. Ik maak ook graag gebruik van de kans om mijn waardering uit te spreken voor de mensen die onbaatzuchtig die eerstelijnshulpverlening verzorgen voor dergelijke slachtoffers. Eerder mocht ik in dat licht een werkbezoek aan het Leger des Heils in Groningen brengen. Ik was diep onder de indruk van de gedreven manier waarop zij de slachtoffers bijstonden. Voor de slachtoffers en de mensen in de eerstelijnshulpverlening zou een dergelijke aangifteplicht dan ook niet moeten gelden.
Voorzitter. Artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering regelt de aangifteplicht voor een aantal ingrijpende delicten, zoals terrorisme, mensenroof en verkrachting. Met dit amendement willen wij het delict mensenhandel daaraan toevoegen. Het amendement heeft geeft hiermee uitvoering aan de breed aangenomen motie-Veltman/Bikker, die oproept om bij de modernisering van het artikel mensenhandel een aangifteplicht te bewerkstelligen en die aan het artikel toe te voegen. Ik dien dit amendement dan ook samen met mevrouw Bikker in.
Een tweede onderwerp gaat ons als VVD al langer aan het hart. Mijn fractiegenote mevrouw Becker heeft zich daar al meerdere jaren voor ingezet. Het betreft uitbuiting van vrouwen in gedwongen huwelijken. Met de EU-richtlijn 1712 uit 2024 …
De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.
De heer Verkuijlen (VVD):
… wordt Nederland verplicht expliciet te maken dat onder uitbuiting ook een gedwongen huwelijk valt. Dit is een proces dat veel tijd gaat vergen, te veel tijd. Daar wil mijn fractie niet op wachten.
De voorzitter:
Dan onderbreek ik u nu heel even voor een interruptie van de heer Van Nispen. Ga uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Excuus, voorzitter. Ik heb het verkeerd getimed. Mijn interruptie gaat over het vorige punt. Voor wat de heer Verkuijlen nu gaat zeggen en voor het amendement dat hij nu gaat aankondigen spreek ik alvast waardering uit. Dat heb ik natuurlijk al gezien. Dat is heel goed.
De heer Verkuijlen (VVD):
Waarvoor dank.
De heer Van Nispen (SP):
Mijn interruptie — hij is nu toch al onderbroken — gaat over de aangifteplicht. Ik vind dat sympathiek klinken. Wij hebben destijds ook voor die motie gestemd, want natuurlijk wil je dat hier aangifte van wordt gedaan. Die wens hebben we allemaal, maar de discussie bij een aangifteplicht, bij ieder delict, is natuurlijk altijd: helpt die uiteindelijk? Schrikt die sommige mensen niet af?
Ik hoorde de heer Verkuijlen zeggen dat voor een aantal mensen die aangifteplicht niet moet gelden. Ik wil hem vragen om dat toch nog één keer toe te lichten. We willen natuurlijk allemaal hetzelfde. We willen dat er aangifte wordt gedaan van alle gruwelijke delicten, dus zeker ook van mensenhandel, maar ik hoop dat de heer Verkuijlen ook de zorg begrijpt die bij dit vraagstuk komt kijken. Als je verplicht bent aangifte te doen en je doet dat niet, dan kan dat natuurlijk tot bestraffing leiden. Bereiken we dus niet het tegenovergestelde en hoe weet de heer Verkuijlen zo zeker dat dat niet zo is?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de vraag van de heer Van Nispen. Het is een terechte vraag en een terechte zorg. Wij willen die aangifteplicht laten gelden om het simpele feit dat de vraag om het te melden in de praktijk te weinig wordt opgepakt. We moeten daar in het actieprogramma specifiek op inzetten. Ik heb net in dat voorbeeld met dat hotel toch vrij duidelijk aangegeven waar mijn zorg zit. Die situaties duren voort. Het is een voortdurend delict.
Wij vinden dat het ieders dure plicht is om daar gewoon aangifte van te doen. Dan kunnen we wel heel veel bewustzijnscampagnes houden, maar als er geen stok achter de deur is, dan gaat dat niet lukken. We hebben wel gezegd dat we dat expliciet niet willen doen voor het slachtoffer zelf, omdat die in een moeilijke situatie zit, maar ook niet voor die eerstelijnshulpverlening. In de jurisprudentie is overigens uitgesproken waar die lijn zo’n beetje te trekken is. Je hebt een aantal beroepen die een verschoningsrecht hebben, maar dit moet breder worden getrokken. Het gaat bijvoorbeeld met name om mensen in het leger die dat doen. Het gaat erom dat we de vrijblijvendheid ervan afhalen. We willen zorgen dat de aangiftes toenemen, dat we meer kennis krijgen en dat de opsporingsdiensten echt aan de slag kunnen met dit vreselijke delict.
De heer Van Nispen (SP):
Dan nog een korte vervolgvraag, want ik kan die benadering goed volgen. Ik snap die benadering ook, zeker als u zegt dat dit niet moet gelden voor slachtoffers, hulpverleners en andere beroepsgroepen met een verschoningsrecht. Maar waar is dat in de wet geregeld? Of zegt de heer Verkuijlen dat het niet in de wet is geregeld, maar in de jurisprudentie? Ik ben gewoon benieuwd hoe dit nu precies zit.
De heer Verkuijlen (VVD):
De heer Van Nispen slaat de spijker op zijn kop. Er is jurisprudentie over waar die secuur getrokken kan worden, namelijk tot aan de eerstelijnshulpverlening.
De voorzitter:
Dan is er nog een interruptie van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik begrijp waar de wens tot een aangifteplicht vandaan komt. Volgens mij bleek uit het verhaal van de rapporteur dat we zo'n 868 mensen daadwerkelijk in beeld hebben gehad, terwijl het gaat om ten minste 5.000 mensen die slachtoffer worden van mensenhandel. Het enige waar ik zelf nog naar op zoek ben — het werd me net nog niet helemaal duidelijk in het interruptiedebatje — is hoe de heer Verkuijlen kijkt naar de situatie waarin het slachtoffer bang is dat er misschien meteen aangifte wordt gedaan en daarom niet meer in vertrouwen durft te praten. Dat speelt vooral wanneer het slachtoffer praat met een vertrouwenspersoon die niet onder het verschoningsrecht valt. Heeft dat dan niet een averechts effect?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dat is een goede vraag. We hebben het hier net even gehad over de inschatting die het OM en de rechter maken. Ik denk dat dit precies van die gevallen zijn waarin die inschatting gemaakt kan worden. Tegelijkertijd moeten we ook nadrukkelijk uitdragen dat hulpverlening voorgaat en opsporing daarna volgt. In die lijn zou je dat ook in de praktijk moeten brengen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Uit het antwoord maak ik op dat de heer Verkuijlen zich ook wel zorgen maakt over wat er gebeurt als je je meldt bij een vertrouwenspersoon die geen verschoningsrecht heeft. Dat komt nu niet heel duidelijk naar voren in het voorstel zoals dat nu in stemming wordt gebracht in deze Kamer. Wil de heer Verkuijlen wellicht nog even kijken naar de exacte tekst om te zien of er niet nog een aanpassing in kan worden aangebracht? Het zou zonde zijn als er een totaal averechts effect wordt bereikt. Het lijkt mij ook niet de bedoeling dat er straks mensen vervolgd worden, bijvoorbeeld vertrouwenspersonen die geen aangifte hebben gedaan, mogelijk zelfs op nadrukkelijk verzoek van het slachtoffer dat in vertrouwen is gaan praten.
De heer Verkuijlen (VVD):
Die handschoen neem ik graag op. Ik kijk daar graag met u nog even naar.
De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik had het over huwelijksuitbuiting. Ik pak daar de draad weer op. Deze vorm van uitbuiting is actueel. Recent is het OM in Lelystad nog met succes tot vervolging van huwelijksuitbuiting overgegaan, maar dat vereiste van de officier van justitie wel veel juridische lenigheid en ervaring met mensenhandel. Om het artikel toegankelijker, nauwkeuriger en voldoende bepaald strafbaar te stellen, willen we met dit amendement gedwongen huwelijksuitbuiting expliciet toevoegen aan het artikel over mensenhandel. Dit amendement zullen wij indienen met de ChristenUnie, de SP en het NSC.
Voorzitter. Dat brengt mij bij mijn derde amendement en dat betreft een nieuwe vorm van arbeidsuitbuiting, namelijk ernstige benadeling. Het is al eerder aan de orde gekomen. Ernstige benadeling is een eenvoudiger te bewijzen vorm van arbeidsuitbuiting en kent een strafmaximum van zes jaar. Daar ligt ook meteen een zorg van mijn fractie. Het onderscheid tussen arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling lijkt een hellend vlak. Met andere woorden, kunnen we arbeidsuitbuiting niet bewijzen, dan gaan we voor ernstige benadeling. Kan de minister toelichten hoe hij dit onderscheid in de praktijk voor zich ziet?
Als ervoor wordt gekozen om ernstige benadeling ten laste te leggen, verliezen slachtoffers een belangrijk recht, namelijk het spreekrecht. Juist dat spreekrecht is voor slachtoffers, en ter overtuiging van een rechtbank, van belang. Zij verliezen de mogelijkheid om ter zitting te vertellen onder welke erbarmelijke omstandigheden zij, vaak gepaard met mentale mishandeling, over een langere periode arbeid hebben moeten verrichten. Met dit amendement willen wij het spreekrecht bij lichtere vormen van arbeidsuitbuiting toevoegen aan het artikel over mensenhandel.
Voorzitter. In de laatste jaren is er een toename van de instroom van mensen uit Oost-Europa — het is al gememoreerd — ten behoeve van seksuele uitbuiting. Met deze moderniseringsslag komt het oude artikel 273F, lid 1, sub 3, dat hierin voorzag, te vervallen. Het is de nadrukkelijke wens van het Openbaar Ministerie dat dit artikel, aangevuld met de nieuwe terminologie, terugkeert met het oog op een effectieve aanpak. Daarom ondertekenen wij het amendement van de SGP dat hierin voorziet.
Voorzitter. Ten slotte vraag ik uw aandacht voor een frequent voorkomend probleem. Zoals bekend hebben de opsporingsdiensten de verplichting om bij een aangifte van mensenhandel direct tot opsporing over te gaan, het zogenaamde doorlaatverbod dat voor mensenhandel geldt. Tegelijk ziet het Vreemdelingenbesluit erop toe dat slachtoffers onder voorwaarden in aanmerking komen voor een zogenaamde W8-verblijfstatus. Vanuit de opsporing bereiken ons signalen dat er valse aangiften van mensenhandel worden gedaan met het oogmerk om die verblijfstatus te verkrijgen. Vanwege de doorlaatplicht betekent dit in de praktijk dat die valse aangiften direct opvolging moeten krijgen. Dat kost vaak een dag opsporingscapaciteit, terwijl er volgens het OM elke dag tien tot twintig rechercheurs van Team Mensenhandel met dergelijke kansloze zaken bezig zijn. Dat gaat ten koste van de echte slachtoffers en de opsporing van de daders van mensenhandel. Ik verzoek de minister hierop te reflecteren. Ik heb een motie hierover in voorbereiding.
Voorzitter. Dan sluit ik af. Mensenhandel is een delict waarvan de aanpak kan rekenen op Kamerbrede steun. Ik zie dat ook als onze dure plicht naar de slachtoffers en de mensen die in de strafrechtketen werken. Vandaag zetten wij op dit punt een belangrijke stap.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkuijlen. Dan kom ik bij de volgende spreker van de zijde van de Kamer, de heer Krul van de fractie van het CDA. Ook u hebt zich ingeschreven voor 15 minuten. Aan u het woord.
De heer Krul (CDA):
Dat is helemaal correct, voorzitter.
Voorzitter. Vandaag spreken we over een wet die heel hard nodig is, want per jaar vallen tienduizenden slachtoffers ten prooi aan criminelen die miljarden verdienen aan mensenhandel. "Mensenhandel" klinkt als iets wat je in heel enge films ziet; als iets wat niet zomaar in Nederland voorkomt. Maar wie denkt dat het niet veel voorkomt, zal schrikken van het feit dat mensenhandel de snelst groeiende misdaadindustrie ter wereld is. En het gebeurt niet alleen in Amsterdam. Ik kan mij herinneren uit mijn tijd als gemeenteraadslid in Den Helder — geen plek waar je meteen aan denkt bij mensenhandel — dat wij een werkbezoek brachten aan een huis waar kwetsbare vrouwen uit Oost-Europa werden opgesloten. Het huis was specifiek in de staat gebleven waarin die vrouwen moesten verblijven. De situatie in dat huis was mensonterend. Acht tot twaalf vrouwen op een kamer met één of twee matrassen, gewoon in een heel normale wijk in Den Helder.
Voorzitter. Het is goed dat deze wet er nu ligt, want met deze wet werken we aan het vereenvoudigen en het verruimen van de strafbaarstelling. Dat zijn zaken die belangrijk zijn. Wij moeten recht doen aan mannen en vrouwen die worden gedwongen tot seksuele handelingen en criminele activiteiten of onderbetaalde arbeid moeten verrichten. Het is een vorm van moderne slavernij. Het is heel belangrijk dat wij dit wetsvoorstel uitgebreid behandelen.
Voorzitter. Het huidige wettelijk kader is te ingewikkeld, onsamenhangend en niet effectief. Om echt goed recht te kunnen doen aan de slachtoffers, kwetsbare vrouwen en ook mannen, is het belangrijk dat wij hun rechten op een betere manier gaan borgen.
Ik wil deze wet langs een paar lijnen behandelen. Ik ga in op arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling, seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting. Voordat ik dat doe, heb ik een vraag aan beide bewindspersonen. Denken zij met de modernisering van deze wet ook een toekomstbestendig wetsvoorstel in handen te hebben dat bestand is tegen veranderende maatschappelijke gebeurtenissen?
Enfin. Arbeidsuitbuiting. Hier ligt volgens de minister het zwaartepunt van deze wet, met als doel kwetsbare personen op de arbeidsmarkt ruimere strafrechtelijke bescherming te bieden tegen grove misstanden, zoals onderbetaling en slechte huisvesting; een versterking van de wet die hard nodig is. In sommige andere Europese landen liggen de lonen veel lager en is het contrast tussen het loon in dat land en Nederland hoog, waardoor het slachtoffer denkt erop vooruit te gaan. Terwijl, als je kijkt naar de Nederlandse standaarden, er misschien wel sprake is van arbeidsuitbuiting vanwege de relatief lage lonen en slechtere arbeidsomstandigheden. In hoeverre wordt dit meegewogen als het slachtoffer bijvoorbeeld niet direct door heeft dat er sprake is van een uitbuitingssituatie? Met andere woorden, in hoeverre krijgt de term "misleiding" plek in deze nieuwe strafbaarstelling?
Voorzitter. De minister schreef in de schriftelijke beantwoording, ter opvolging van de motie-Van den Brink/De kort, dat het kabinet bekijkt of er passende instrumenten zijn om het innemen van reisdocumenten en bankpassen van arbeidsmigranten te kunnen sanctioneren, zodat werkgevers die de persoonlijke vrijheid inperken, kunnen worden bestraft. Kan de minister hier een update over geven?
Dan ernstige benadeling. Deze wet introduceert een nieuwe strafbaarstelling in artikel 273fa van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ernstige benadeling. Dit houdt in dat door misbruik van een kwetsbare positie, een persoon onder bepaalde omstandigheden arbeid moet verrichten, waarmee deze persoon ernstig wordt benadeeld. Dit heeft als doel kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt veel beter te beschermen, met name arbeidsmigranten die laag of ongeschoold werk verrichten, maar ook bijvoorbeeld personen met een verstandelijke beperking. Op dit moment is de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting hoog, omdat de rechter hoge eisen stelt aan de bewijsbaarheid. Daarom wordt deze strafbaarstelling voorgesteld als vangnetbepaling voor de gevallen die niet direct aangemerkt kunnen worden als arbeidsuitbuiting, de zogenaamde grensgevallen.
Ik wil benadrukken dat het ook hierbij gaat om ernstige arbeidsmisstanden. De minister geeft zelf al aan dat het in principe om dezelfde slachtoffers kan gaan als bij de voorgestelde strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting. Maar tegelijkertijd verschilt de strafmaat van ernstige benadeling behoorlijk van de strafmaat bij arbeidsuitbuiting via het delict mensenhandel, namelijk maximaal twaalf jaar gevangenisstraf tegenover maximaal zes jaar. Vindt de minister deze delta wenselijk? Wat is precies de reden dat die strafmaat zo ontzettend afwijkt? Er is vanuit verschillende organisaties kritiek geuit op de onduidelijkheid van de definitie van ernstige benadeling. Kan de minister op deze kritiek reflecteren? Is dit volgens hem voldoende duidelijk? En is er naar schatting sprake van grote overlapping met het voorgestelde artikel 273?
Dan seksuele uitbuiting. De minister schrijft dat het zwaartepunt van deze wet niet hier ligt, maar bij arbeidsuitbuiting. Het CDA wil benadrukken dat de aanpak van seksuele uitbuiting minstens even belangrijk en noodzakelijk is. Dat mag niet ondersneeuwen. Samen met onder andere de politie en het Openbaar Ministerie is het CDA van mening dat het schrappen van het huidige lid 1 sub 3, dat de expliciete omschrijving van seksuele uitbuiting inhoudt, een gemiste kans is. Kan de minister uitgebreid ingaan op de motivatie van het schrappen van dit artikellid?
De politie gaf aan dat dankzij dat artikellid het juist mogelijk kan zijn om vroegtijdig een onderzoek te starten en de drempel lager is om tot een strafbaarstelling te komen. Graag een reactie. Het OM gaf daarnaast aan dat het een vangnetfunctie had en het een belangrijke instaptitel is voor het toepassen van dwangmiddelen tegen illegale prostitutie. Is de minister van mening dat door het schrappen ervan we niet juist een stap teruggaan in de bewijsbaarheid van seksuele uitbuiting? En waarom vindt de minister dat op dit punt geen vangnetbepaling nodig zou zijn, maar expliciet wel bij arbeidsuitbuiting?
Het strafrecht is een belangrijk middel om mensenhandel aan te pakken, maar het is slecht één onderdeel van het hele pakket. Is de minister van plan om, los van dit wetsvoorstel, ook andere trajecten te verbeteren, zoals de hulpverlening voor slachtoffers van seksuele uitbuiting en de beschikbare informatievoorziening? Want met name de taalbarrière van bijvoorbeeld buitenlandse vrouwen die in Nederland worden uitgebuit, kan een drempel vormen om hulp te zoeken. In hoeverre zijn deze vrouwen überhaupt in beeld? Ik begrijp dat ik hiermee de randen van dit wetsvoorstel opzoek, maar het is een ontzettend belangrijk onderwerp. Ook verklaren buitenlandse sekswerkers niet snel over hun uitbuitingssituatie. Zij lopen het risico dat hun handelaar hun paspoort inneemt. In hoeverre is voor deze vrouwen een vangnet gecreëerd?
Voorzitter. Er ligt al heel lang een plan van aanpak mensenhandel op de plank. De Kamer heeft verschillende keren om aanscherpingen en verbeteringen gevraagd. Kan de minister ingaan op de huidige stand van zaken van dit plan en aangeven wat er daadwerkelijk al is verbeterd? Hoe verhoudt dat plan zich tot de onderhevige wet? Moet er bijvoorbeeld, naar aanleiding van deze wetsbehandeling, ook weer een aanscherping komen van de plannen?
Voorzitter. Daarnaast gaat er nog heel veel mis in de beschikbaarheid van opvangplekken voor vrouwen die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en illegale prostitutie. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schreef in de vorig jaar gepubliceerde Monitor Mensenhandel 2019-2023 dat de opvang en de hulpverlening onvoldoende gegarandeerd zijn in Nederland. Er is te veel verschil tussen regio's qua hulpverlening en er is ook te veel verschil tussen regio's als het om expertise gaat. Het risico daarvan is dat slachtoffers keer op keer elders worden uitgebuit. Dat gaat gewoon de verkeerde kant op. Nogmaals, ik begrijp dat het niet per se in deze wet gevangen is, maar ik wil graag van deze minister horen wat zijn concrete plannen zijn om de samenhang tussen de hulpverleningsorganisaties en de hulpverlening an sich te verbeteren.
Seksuele uitbuiting is voor gemeentes ook steeds moeilijker in kaart te brengen. In Drenthe wordt bijvoorbeeld overwogen om een toezichtteam voor prostitutie op te richten, om dit specifieke deel daar in kaart te brengen. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.
Voorzitter, mijn laatste punt, tot slot. Criminele uitbuiting. De regering schrijft in de memorie van toelichting: hoe indringender de beïnvloeding is, hoe eerder er sprake is van criminele uitbuiting. Ook hangt het af van de omstandigheden van het geval. Naar onze mening lijken dit subjectief geformuleerde eisen. Is dit volgens de minister een duidelijk omschreven definitie? Hoe beoordeelt hij dat in het licht van de kritiek van zowel de politie als het OM dat met de huidige strafbaarstelling de haalbaarheid van een zaak laag wordt ingeschat? Welke plaats krijgt het non-punishmentbeginsel hierin? Waarom is er niet voor gekozen om dit beginsel — het is al eerder gepasseerd — eindelijk wettelijk te verankeren?
Voorzitter. Criminele uitbuiting wordt daarnaast niet als expliciet voorbeeld genoemd in de memorie van toelichting bij het geïntroduceerde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht over het voordeel trekken uit arbeid of diensten van een persoon. Kan de minister bevestigen dat criminele uitbuiting hier wel onder valt? Of wordt dit expliciet niet beoogt? Zeker als het gaat om criminele uitbuiting is voordeel trekken uit handelingen van het slachtoffer een zwaarwegend onderdeel. Graag een verduidelijking.
Voorzitter. Steeds vaker zien we dat jongeren worden geronseld door criminelen om strafbare feiten te plegen, zoals in de vorm van drugs uithalen. Onder het mom" het is makkelijker om veel geld te verdienen met kleine klusjes dan via een echte bijbaan" worden veel jongeren geronseld. Dat zijn vaak jongeren in kwetsbare posities, met een moeilijke thuissituatie, schuldenproblematiek of simpelweg verkeerde vrienden. Ze staan bloot aan de verleidingen van de drugswereld. Ze kunnen niet goed beseffen dat een criminele toekomst een giftige toekomst is. Hoe kunnen we deze jongeren beter ondersteunen? Hoe denkt de minister bijvoorbeeld over uitstapprogramma's voor jongeren die in de criminaliteit zijn beland?
Voorzitter, ik ga afronden. We vragen ons af in hoeverre kinderen die worden overgehaald om drugs uit te halen uit containers, bijvoorbeeld in de haven, kunnen rekenen op strafrechtelijke bescherming onder het voorgestelde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer valt zo'n geval onder criminele uitbuiting en wanneer juist niet?
Voorzitter, tot slot. Ik heb niet het genoegen gehad om eerder met de heer Verkuijlen in de Kamer te zitten. Ik heb wel van mijn voorganger begrepen dat het, zoals zij dat omschreef, een goeie is, iemand die je er goed bij kunt hebben. Dus ook namens mij aan de heer Verkuijlen: welkom terug in de commissie.
De voorzitter:
Dank u wel, heer Krul. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen. De heer Van Nispen is van de fractie van de SP. U heeft zich ingeschreven voor acht minuten. Aan u het woord.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Maar ik denk dat het in 7 minuten en 50 seconden ook moet lukken.
Mensenhandel is een ernstig probleem, een vorm van moderne slavernij. Dat moet op alle mogelijke manieren voorkomen worden. Als dat niet is gelukt en het vindt toch plaats, dan is het: opsporing, vervolging en berechting.
Over dat laatste gaat deze wet. Laat ik dus beginnen met steun uitspreken voor deze wet: het is nodig om de huidige strafbaarstelling van mensenhandel te moderniseren en uit te breiden. Daarover is vrijwel iedereen het eens. We hebben er ook al vaak toe opgeroepen: artikel 273f moet veranderen. Het doel is dat de praktijk daarmee beter uit de voeten kan. Ik denk dat de minister daar deels goed in is geslaagd met zijn voorstel. Het is eigenlijk nog steeds best moeilijk leesbaar. Ik heb geen idee hoe dat beter had gekund. Het is een verbetering, maar wij denken dat het op onderdelen nog beter kan. Deels is het daarover al gegaan. Dat is niet zozeer qua leesbaarheid, maar echt qua inhoud.
Voordat ik daaraan toekom, zeg ik het volgende. De wet wijzigen is goed, maar je moet zoveel meer doen dan dat voor een effectieve aanpak. Dat betreft bijvoorbeeld het besef dat het een typisch haaldelict is: je ziet het niet vanzelf, maar pas als je ernaar gaat zoeken. Dat schreeuwt om voldoende capaciteit, die er te vaak niet is bij de politie en het OM. Het vraagt om goede zorg voor slachtoffers, het bevorderen van de meldings- en aangiftebereidheid, de garantie van voldoende opvang. Hier kom ik nog op terug.
Maar eerst over het nieuwe artikel en de ernstige benadeling. Het nieuwe artikel dat wordt voorgesteld, artikel 273fa, kent nadelen. Daar is al door vorige sprekers op gewezen. Wat is nu precies het onderscheid met mensenhandel en waarom overlappen twee dwangmiddelen wel en de rest niet? De Arbeidsinspectie zegt bijvoorbeeld dat we misleiding zouden moeten toevoegen. De heer Boomsma had het er ook over. Dan zou je namelijk ook de praktijken rondom Europese arbeidsmigranten kunnen aanpakken. Aan hen wordt veel beloofd; ze worden dus misleid bij de werving, maar zitten vervolgens in een afhankelijkheidsrelatie en worden uitgebuit. Dat is het amendement op stuk nr. 24, ingediend met de heer Boomsma.
Wij zeggen daar wel bij dat dit wat ons betreft second best is, want het is bedoeld om uitbuiting beter aan te pakken. Waarom noemen we het dan niet zo? In plaats van een nieuwe, toch ingewikkelde term te introduceren — want wat is nou precies "benadeling"? — zou je volgens ons de term "uitbuiting" moeten gebruiken, want dat is wat je wilt aanpakken. Het gaat niet alleen om arbeidsuitbuiting, zoals de term "benadeling" doet vermoeden. Het gaat ook om andere vormen van uitbuiting. Dat is een breder vangnet. Daarom is er het amendement op stuk nr. 19, ingediend met de heer Boomsma.
Dit voorstel komt tegemoet aan de wens van een extra trede op de strafrechtelijke ladder, een vangnet voor uitbuitingssituaties die niet als mensenhandel zijn te kwalificeren. Maar het is wel breder dan het door de regering voorgestelde begrip "ernstige benadeling". Dit is dus een vangnet dat naast arbeidsuitbuiting ook gaat over seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting, waarbij je het oogmerk niet hoeft te bewijzen. Volgens ons heeft dat wel degelijk een belangrijke meerwaarde. We beseffen dat het redelijk fundamenteel is om een wet bij amendement op deze manier te wijzigen. We hebben dat amendement wel heel lang geleden al ingediend. Er had in de tussentijd dus al goed naar gekeken kunnen worden. Ik reken dan ook op een grondige reactie van de minister.
Deze wet beoogt daders aan te pakken en slachtoffers te helpen, maar soms wordt het slachtoffer ook gedwongen dader, dus onder dwang, bijvoorbeeld bij criminele uitbuiting. Het beginsel is dat het slachtoffer niet bestraft wordt, maar dat wordt nauwelijks toegepast in de praktijk. Het is heel moeizaam. We hebben een heel duidelijke oproep gekregen — de heer Ceder wees daar ook al op — om dat non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, zodat het nadrukkelijker tot een afweging leidt. Samen met mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai heb ik daar in mijn amendement op stuk nr. 14 een voorstel voor gedaan.
De vraag is: gaan we voor de echte daders of de slachtoffers? Het verankeren van dit beginsel leidt niet tot het vrijuit gaan van daders. Het leidt tot een afweging en maakt maatwerk mogelijk. Bij de bestraffing moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, zoals de ernst van het delict, de mate van dwang, de leeftijd, de toegebrachte schade. Pas dan kun je tot een eerlijke, gerechtvaardigde uitkomst komen. En nee, die wettelijke verankering is ook niet het eindpunt, niet de oplossing voor alles, maar het begin. Want ja, er is meer nodig, zoals bijvoorbeeld bewustwording in de praktijk van hoe criminele uitbuiting tegenwoordig precies werkt, maar dat regel je natuurlijk niet bij wet.
Over huwelijkse uitbuiting is al terecht een goed pleidooi gehouden door de heer Verkuijlen. Want uitbuiting binnen het huwelijk is inderdaad voor sommige vrouwen, die vaak een migratieachtergrond hebben of als huwelijksmigrant hier zijn, bittere realiteit. Geen bewegingsvrijheid, permanente controle, opgesloten zitten, mishandeld en als huisslaaf uitgebuit worden: een leven in constante angst en onderdrukking. De SP heeft hier in het verleden ook al met de VVD een motie over ingediend.
Huwelijkse uitbuiting is ook een vorm van uitbuiting die expliciet erkend had moeten worden in dit wetsvoorstel. Daarom hebben wij volledige steun gegeven aan het amendement op stuk nr. 21 van de VVD en NSC. We hebben het medeondertekend, en ook namens mij complimenten aan Femmes for Freedom en Shirin Musa in het bijzonder. Haar collega's zijn hier ook aanwezig. Onvermoeibaar knokken voor de rechten van meisjes en vrouwen. Mijn complimenten daarvoor.
In het verlengde hiervan wil ik aandacht vragen voor de eveneens door Femmes for Freedom bepleite dochterregeling voor verdwenen vrouwen, ook al door de heer Boomsma toegelicht. Dit gaat doorgaans om Nederlandse jonge vrouwen die in het buitenland zijn achtergelaten en daar zijn uitgebuit, die na verloop van tijd weten te ontkomen en zich hier melden. Het kan gaan om vrouwen die de Nederlandse nationaliteit hadden, maar deze zijn kwijtgeraakt door onvrijwillig verblijf in het buitenland, opgesloten, gedwongen, uitgebuit, waardoor ze zich nergens konden melden.
Het kan ook gaan om dochters van gastarbeiders die zich in Nederland vestigden en destijds alleen een verblijfsvergunning hadden, omdat hun ouders toen eigenlijk nog van plan waren om terug te gaan. Ook bij hen kan sprake zijn van onvrijwillig verblijf en situaties van uitbuiting. De vraag is nu wat Nederland specifiek doet voor deze vrouwen. Volgens onze informatie veel te weinig. Wat is de reactie op het voorstel van Femmes for Freedom voor een speciaal afgebakende dochterregeling voor verdwenen vrouwen? Kunnen zij op hulp en steun rekenen? Erkent de regering de zorgplicht, aangezien deze minderjarige vrouwen destijds uit het zicht zijn geraakt en zij ernstig slachtoffer zijn geworden? Wij overwegen hierover een motie in te dienen in de tweede termijn.
Er zijn zorgen over de rechten van slachtoffers. Die zorgen merkten we ook al in het rondetafelgesprek, onder andere bij het Leger des Heils en CoMensha. Er zou namelijk verschil zijn als het gaat om bescherming van slachtoffers en voor welk delict vervolgd en berecht wordt wat betreft kosteloze rechtsbijstand en het van toepassing zijn van de voorschotregeling. Waarom geen gratis advocaat en een voorschotregeling bij ernstige benadeling, of uitbuiting, zoals door ons voorgesteld wordt? Graag een reactie.
Dan nog over de opvang. Het doel van de wet is betere opsporing en vervolging van daders. Als dat lukt, zijn er ook meer slachtoffers in beeld, voor wie goede opvang nodig is. Slachtoffers hebben natuurlijk een veilige plek nodig. Het Leger des Heils wijst ons erop dat het opvanglandschap versnipperd en decentraal georganiseerd is. We hebben daar recent, door een noodkreet van Valente, ook aandacht voor gevraagd in een ander debat, over huiselijk geweld. Er is dus soms geen plek voor slachtoffers, of de slachtoffers zitten op de verkeerde plek, zonder juiste begeleiding. Afgelopen dinsdag is er nog een motie van ons over aangenomen, maar wat kan de regering hier nou in betekenen? Wat wordt eraan gedaan om goede opvang met de juiste hulp en begeleiding voor ieder slachtoffer te organiseren? Is er niet meer landelijke regie nodig en zijn er niet meer plekken nodig? Hoe wordt daar nou voor gezorgd?
Ten slotte zou ook ik een reactie willen op de recente kritiek van de Nationaal Rapporteur op de aanpak van arbeidsuitbuiting. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel vindt die aanpak namelijk passief en de opsporing door de Arbeidsinspectie gebrekkig. Vaak wordt er geen nader onderzoek gedaan, maar wordt er door rechercheurs gekeken naar de papieren realiteit, terwijl malafide bedrijven er vaak alles aan doen om de boekhouding er goed uit te laten zien. Ook zegt de Nationaal Rapporteur: áls er dan nader onderzoek volgt, blijft de Arbeidsinspectie passief. Er worden bijvoorbeeld geen inspecties op de werkvloer uitgevoerd en er wordt niet met bijvoorbeeld de buren gepraat. Dan kom je er toch nooit achter hoe het zit? De cijfers spreken voor zich: van de naar schatting 2.000 mensen die jaarlijks slachtoffer zijn van arbeidsuitbuiting, komen gemiddeld zo'n zeven zaken voor de rechter. Ik ben echt benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt en hoe hij denkt dat het beter gaat worden, want de vraag is wel: lossen we dit probleem op met een betere wet na vandaag, of is er meer voor nodig? En zo ja, wat is dat dan? Graag een uitgebreide reactie.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan krijgen we de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Tseggai van de fractie GroenLinks-PvdA. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het woord.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Yes. Dank u wel, voorzitter. We staan hier vandaag om te spreken over een wetsvoorstel dat het bestaande artikel 273f moet vervangen; het is al vaak genoemd. Dat klinkt wat juridisch, maar volgens mij is het niet alleen een kwestie van juridische techniek. Het nieuwe artikel in deze wet is namelijk meer dan dat. Het moet ons helpen met een betere aanpak van mensenhandel. Achter mensenhandel zit, zoals eerder gezegd, een gruwelijke realiteit van uitbuiting, die het leven van individuen verwoest. We hebben het over gedwongen prostitutie, arbeidsuitbuiting, moderne slavernij, criminele uitbuiting en zelfs de zeldzame maar onmenselijke praktijken van orgaanhandel. Het zijn geen abstracte beschrijvingen. Het gaat over echte mensen: jonge vrouwen die geen vrijheid hebben om te gaan en staan waar ze willen, verstandelijk beperkten die misbruikt worden en jongeren die geronseld worden en in criminele netwerken belanden. Deze slachtoffers mogen niet onzichtbaar blijven. Juist daarom is het belangrijk dat we mensenhandel keihard aanpakken en de verhalen van slachtoffers zichtbaar maken, want zoals mijn collega Van Nispen zei: het is nogal een stil delict.
Om al deze redenen is modernisering dus niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk. Het wetsvoorstel van het kabinet om mensenhandel te definiëren als "een ernstige inbreuk op iemands lichamelijke en geestelijke integriteit", met straffen die kunnen oplopen tot vijftien jaar, is wat ons betreft een stap in de goede richting, net zoals het feit dat misstanden in de arbeidssfeer betere strafrechtelijke inkadering krijgen. Echter, het is wat ons betreft niet de eindbestemming maar slechts een tussenstation op de lange weg naar een betere aanpak van mensenhandel.
Over arbeidsmisstanden gesproken: we begrijpen dat er een delict moet komen waarbij de bewijsdrempel wat lager ligt dan voor arbeidsuitbuiting als mensenhandel — dan gaat het om een vangnet voor arbeidsmisstanden waarbij het bewijzen van mensenhandel te moeilijk is, maar er genoeg reden is om de dader aan te pakken — maar we zijn wel bezorgd over de invulling daarvan met het nieuwe delict "ernstige benadeling in de arbeidssfeer". Het kabinet wil hiermee werkgevers aanpakken die misbruik maken van de kwetsbare positie van werknemers. Echter, wat ons betreft moet voorkomen worden dat de grens te vaag wordt tussen ernstige benadeling en mensenhandel aan de ene kant en ernstige benadeling en de bestuursrechtelijke handhaving door de Arbeidsinspectie aan de andere kant. Daarom sluiten wij ons aan bij het amendement op stuk nr. 19 van de collega's Van Nispen en Boomsma om het begrip "ernstige benadeling" te vervangen door het bredere begrip "uitbuiting". Dit concept is al bekend in de wetgeving en jurisprudentie, en omvat niet alleen arbeidsuitbuiting maar ook seksuele uitbuiting, criminele uitbuiting en andere vormen van uitbuiting. Door het begrip "uitbuiting" te verankeren in de wet kunnen we een breder vangnet creëren voor slachtoffers van mensenhandel en voorkomen dat daders vrijuit gaan omdat de bewijslast te hoog is.
Voorzitter. Hoe wordt het werkterrein van het OM en de Arbeidsinspectie afgebakend, vragen wij ons af. Wanneer gaat het over strafbaarheid in het kader van mensenhandel en wanneer over een situatie waarin geen sprake is van strafbaarheid maar van overtreding van arbeidswetten? Ik begrijp dat bij de handhaving van de aanpak van arbeidsmisstanden afspraken worden gemaakt met de Arbeidsinspectie en het OM over in welke situatie van arbeidsmisstanden het bestuursrecht geldt en wanneer het strafrecht ingezet kan worden. Kan de minister vertellen wat de stand van zaken daarvan is? Komen er ook meer heldere criteria voor die afbakening dan alleen voor gevallen van onderbetaling? Ik denk daarbij aan misstanden op het vlak van huisvesting, vormen van dwang, slechte en gevaarlijke arbeidsomstandigheden, valse beloftes of misleiding om mensen naar Nederland te halen, et cetera.
Voorzitter. Een ander belangrijk punt is het zogeheten non-punishmentbeginsel; het ging er net al even over. Dit beginsel houdt in dat slachtoffers van mensenhandel niet gestraft mogen worden voor criminele feiten die ze onder dwang hebben gepleegd. In de praktijk zien we dat dit beginsel niet altijd wordt nageleefd. Daardoor worden slachtoffers soms toch vervolgd voor bijvoorbeeld diefstal of drugshandel; de heer Ceder heeft het net allemaal uitstekend uitgelegd. Het lijkt mij belangrijk dat we ervoor zorgen dat ook in de praktijk het non-punishmentbeginsel altijd gerespecteerd wordt. Wij dienen het amendement over het non-punishmentbeginsel daarom mede in.
Verder zijn we van mening dat we de koppeling tussen de erkenning van slachtofferschap en een strafrechtelijk onderzoek moeten loslaten. Op dit moment moeten vreemdelingen zonder verblijfstitel die slachtoffer van mensenhandel zijn, aangifte doen en meewerken aan een strafrechtelijk onderzoek om in aanmerking te komen voor bescherming en ondersteuning. Eerst moet het slachtoffer bedenktijd zien te krijgen en daarvoor moet aangetoond worden dat er aanwijzingen voor mensenhandel zijn. Het slachtoffer komt alleen in aanmerking voor een tijdelijke verblijfsvergunning, opvang, zorg en juridische bijstand als het slachtoffer aangifte doet en verder meewerkt tijdens de vervolging en berechting van een eventuele mensenhandelaar.
Wat ons betreft gaat hier een perverse prikkel van uit, omdat het slachtoffers kan afschrikken die bang zijn voor de daders of die geen vertrouwen hebben in autoriteiten. We begrijpen dat niet iedereen die alleen maar zegt slachtoffer te zijn van mensenhandel zomaar kan rekenen op een verblijfstitel; de heer Verkuijlen benoemde dit net ook al even. Daarom pleiten wij ervoor om het vaststellen van het slachtofferschap over te laten aan een onafhankelijke autoriteit. Deze autoriteit kan op basis van een zorgvuldige beoordeling vaststellen of iemand slachtoffer is van mensenhandel, zonder dat er direct een strafrechtelijk onderzoek hoeft te worden gestart. Zo kunnen we slachtoffers sneller en effectiever helpen en voorkomen we dat zij verder getraumatiseerd worden. Ik hoor graag van de minister hoe hij daarover denkt.
Voorzitter. Dan de klanten, want mensenhandel is een verdienmodel: zonder vraag zijn er geen aanbieders en zonder klanten dus ook geen mensenhandelaren. Wat mijn fractie betreft is het daarom van groot belang dat we ook de klanten aanpakken. Dat zijn immers geen passieve toeschouwers, maar actieve deelnemers in het stelsel dat mensenhandel mogelijk maakt. Door de vraag naar uitgebreide arbeid en seksuele diensten in stand te houden, faciliteren zij de misdaad en profiteren zij van het leed van anderen. De statistieken laten zien dat er nog steeds weinig klanten worden berecht, te weinig wat mijn fractie betreft. Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd om klanten aan te pakken, maar wij vinden dat de maatregelen die in het actieplan Samen tegen Mensenhandel staan niet ver genoeg gaan. Het gaat niet alleen om bewustwording. Natuurlijk is bewustwording heel erg belangrijk, maar niet iedereen is daarvoor vatbaar en heeft dan dus toch betaalde seks met een minderjarige.
Ik vraag daarom wat het kabinet nog meer gaat doen om dit aan te pakken. Gaat er nu de strafbaarstelling van mensenhandel beter opgeschreven wordt, ook meer aandacht uit naar de vervolging van klanten? Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen wie er wordt vervolgd. Wat mij betreft mag er in het vervolgbeleid meer aandacht voor klanten komen. Zou de minister daarover in overleg willen treden met het OM? Wat mij betreft zou het het mooiste zijn als er heldere doelstellingen komen om klanten beter aan te pakken.
Voorzitter. Dan nog een punt in dit verband. Dankzij een initiatiefwet van de Kamer werd artikel 273g in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Daardoor worden klanten strafbaar die misbruik maken van een sekswerker die slachtoffer is van mensenhandel. Het gaat daarbij om sekswerkers bij wie het voor de klant duidelijk is dat zij niet vrijwillig hun beroep uitoefenen. Dit artikel heeft echter tot weinig vervolgingen geleid, terwijl er zeker in deze branche van sekswerk echt veel mis is, zoals collega's Boomsma en Ceder al aanhaalden. Daarin zitten ook veel slachtoffers. Ik zou daarom graag willen weten hoe de vervolging van dit misdrijf in de praktijk verloopt en hoe die vervolging kan worden versterkt. Ook op dit punt overweeg ik een motie. Het zou ook helpen als de aangekondigde nota — die werd net ook al genoemd — met de uitgangspunten van de wet over regulering van prostitutie er zou komen, want dan wordt het wellicht makkelijker om een onderscheid te maken tussen legale en illegale, gedwongen prostitutie. Wat is de stand van zaken?
Voorzitter. Ik rond af. Ik heb nog iets over het aanbod. In Frankrijk vraagt men inmiddels van websites die porno aanbieden om de leeftijd van de klanten te verifiëren. Dat heeft er gisteren toe geleid dat alle pornowebsites op zwart gingen, maar dat geheel terzijde. Daarmee pak je de klanten aan. Daar kun je wat van vinden, maar in Nederland zijn we nog niet eens zo ver dat we minderjarige slachtoffers of minderjarige aanbieders op die websites beschermen. Door van aanbieders van seksadvertenties te eisen dat zij zelf de leeftijd van de sekswerker met wie wordt geadverteerd te checken, voorkomen we dat. Het is niet de eerste keer dat wij daarnaar vragen. Juist nu we het hebben over de aanpak van mensenhandel, is de tijd rijp om meer te doen aan het beschermen van minderjarigen die tegen betaling seks aan moeten bieden. Voorkomen is beter dan genezen, lijkt mij. Ik wil dus graag dat die leeftijdscheck verplicht wordt. Graag een reactie. Ik denk ook hier aan een motie.
Ten slotte, voorzitter. De strijd tegen mensenhandel is een lange weg. We moeten … Ik zie dat de heer Krul een interruptie heeft.
De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké. Ik wilde zeggen dat we moeten blijven investeren in preventie, bescherming, vervolging en samenwerking. Alleen zo kunnen we wat ons betreft deze vorm van moderne slavernij uitbannen.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik moet toegeven dat het een vraag buiten de orde is, maar die is toch wel degelijk naar aanleiding van het goede betoog van mevrouw Tseggai. Het CDA is er groot voorstander van dat de leeftijd voor prostitutie naar 21 gaat. Het gaat om een heel kwetsbare groep. Dat geldt ook voor de industrie waar mevrouw Tseggai net over sprak, namelijk de porno-industrie. Ook daar gaat het gewoon om een heel kwetsbare groep, waar helaas uitbuiting ook om de hoek ligt. Dat is gebleken. Er was een groot Volkskrantonderzoek afgelopen jaar. In Nederland ook. Zou het niet een heel goed idee zijn om ook daar de minimale leeftijd naar 21 jaar te brengen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of dat het probleem oplost, want we hebben een minimumleeftijd, maar die wordt niet altijd gerespecteerd. Wat mij betreft kunnen we veel beter focussen op de handhaving van de minimumleeftijd die we al hebben dan het probleem verschuiven naar een hogere minimumleeftijd.
De voorzitter:
De heer Krul, korte vervolgvraag.
De heer Krul (CDA):
Oké. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat we daar beter op moeten handhaven. Op dit moment moet je 18 jaar zijn om vrijwillig deel te nemen aan het maken van porno. We weten uit onderzoek dat de groep die dat doet het lang niet altijd vrijwillig doet. Ook daar zijn misstanden als het afpakken van paspoorten et cetera, ook gewoon bij Nederlandse bedrijven die dit produceren. Wij denken dus dat je wel degelijk een stap kan zetten als je zegt: die kwetsbare groep, die hele jonge groep, zouden we beter kunnen beschermen door toch ook echt die minimale leeftijd, zoals we bij prostitutie terecht gaan doen, voor het kunnen deelnemen aan deze praktijken naar 21 te verhogen. Ik ben benieuwd of mevrouw Tseggai erkent of ziet dat dat wel degelijk kan helpen om die kwetsbare groep te beschermen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb daar eerlijk gezegd toch serieuze twijfels over. Volgens mij willen de heer Krul en ik hetzelfde, namelijk dat er geen jonge kwetsbare mensen tegen hun zin sekswerk hoeven te doen of seksadvertenties hoeven te maken. Ik vraag me gewoon af of het verhogen van de minimumleeftijd dat probleem oplost of dat dat het probleem verschuift. Want iemand van 22 is nog steeds best jong en kan ook heel erg kwetsbaar zijn, maar mag dan wel legaal die advertenties maken of daaraan meewerken of sekswerk doen. Ik vraag me dus gewoon af of dit het probleem oplost. Ik heb daar twijfels over.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Heel kort. Ik denk dat ik in ieder geval het standpunt van mevrouw Tseggai begrijp, al ben ik het er niet mee eens. Vat ik het goed samen dat zij zegt: "Het moet gewoon mogelijk zijn vanaf 18 jaar, zolang het helemaal vrijwillig is, en zolang het helemaal vrijwillig is, is het prima als iemand 18 is. Wij zien geen reden om de leeftijd te verhogen, want het gaat uiteindelijk om de groep die het niet vrijwillig doet en daar moeten we beter op handhaven"? Begrijp ik het dan goed?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Volgens de Nederlandse wet is iemand vanaf 18 jaar volwassen. Als diegene besluit om sekswerk te doen, vrijwillig, dan heb ik daar geen principiële bezwaren tegen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik vond dat mevrouw Tseggai net een aantal verstandige dingen zei; mijn complimenten. Ik wil het even afpellen om te kijken of ik het goed begrepen heb. De heer Krul had het net over de minimumleeftijd van mensen die instappen in de porno-industrie. Dat parkeer ik even, maar klopt het dat u de Wrs niet alleen steunt, maar ook vindt dat we vaart moeten maken met elementen daarvan, ook met de verhoging naar 21 jaar? Steunt u mijn oproep om te kijken of we voor de zomer daarin stappen kunnen zetten? Die wet ligt er immers al een aantal jaren.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mag ik even een wedervraag stellen om te kijken of ik de vraag goed begrijp? Is de vraag van de heer Ceder of wij het eens zijn om voor de zomer stappen te gaan zetten met de Wrs of is de vraag of wij voor de zomer stappen willen zetten richting het verhogen van de minimumleeftijd? Of allebei?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Beide.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké, allebei. Ik denk dat het goed is als wij stappen zetten richting Wrs. Daar kijkt mijn fractie ook naar uit. Alleen, ik heb, zoals ik net ook al zei richting de heer Krul, geen principiële bezwaren tegen een volwassen iemand — volgens de Nederlandse wet is dat iemand van 18 jaar — die sekswerk gaat doen. Ik weet niet of het heel veel mensen zijn, maar ik denk dat je door het verhogen van de minimumleeftijd niet echt een probleem oplost.
De heer Boomsma (NSC):
In 2014 heb ik in Amsterdam voorgesteld om de minimumleeftijd voor prostituees te verhogen naar 21. Toen werd er gezegd: dat hoeft niet, want dat wordt binnenkort landelijk geregeld. Nou, we zien waar we nu staan. Ik hoop dus zeker dat we die wet nog snel kunnen behandelen. Maar mijn vraag is deze. Er zijn allerlei gemeentes waar dit bestuursrechtelijk al is ingevoerd en waar de ervaringen gewoon heel goed zijn. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat het niet alle problemen oplost of dat het principieel meteen verworpen moet worden als iemand volwassen is. Maar in de praktijk zie je gewoon dat met name vrouwen van 19 of 20 extra kwetsbaar zijn en extra gevoelig voor uitbuiting. Uitbuiting vindt heel veel plaats. De ervaring in al die gemeentes in Nederland, waaronder Amsterdam, is dat je hiermee echt een heleboel leed kunt voorkomen. Ik wil haar toch vragen om dat nog een keer in overweging te nemen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Als de heer Boomsma mij vraagt om iets in overweging te nemen, dan doe ik dat per definitie heel graag. Maar ik blijf wel bij mijn eerdere punt dat ik denk dat iemand van 22 die gedwongen sekswerk doet nog steeds heel kwetsbaar is. Ik zie gewoon niet zo wat het opschuiven van die grens doet. Ik heb minder principiële bezwaren tegen iemand van 19 die vrijwillig sekswerk doet dan wellicht een van de heren die mij hierover net interrumpeerden. Ik zou gewoon willen dat de leeftijdsgrens die wij nu hebben, goed handhaven. Ik sta aan de kant van de heer Boomsma als het gaat om ervoor zorgen dat mensen niet onvrijwillig sekswerk doen, maar ik heb niet heel veel vertrouwen in een verhoging van de minimumleeftijd.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Ik zie uit naar een vervolg van deze discussie. Voor nu wil ik nog een vraag stellen over wat u aangaf over wat ze in Frankrijk hebben gedaan. Daar hebben ze een aantal pornowebsites gewoon op zwart gezet omdat die onvoldoende aan leeftijdsverificatie doen. Ik vind het heel interessant en goed wat ze in Frankrijk doen. Je wilt immers gewoon niet dat het allemaal toegankelijk is voor kinderen. Zegt mevrouw Tseggai — als ze dat zegt, dan kunnen wij ons daarbij aansluiten — dat wij dat ook in Nederland gaan doen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou het liever willen omdraaien, omdat ik denk dat het belangrijker is dat wij ervoor zorgen dat er geen minderjarigen in advertenties staan. Als je ervoor zorgt dat een adverteerder moet verifiëren dat degenen in die advertenties meerderjarig zijn, dan voorkom je dat. Ik vind dat op dit moment meer prioriteit hebben dan ervoor zorgen dat iemand van 17 niet op een pornosite kan.
De voorzitter:
De heer Boomsma, tot slot.
De heer Boomsma (NSC):
17 of waar die leeftijdsgrens dan precies ligt, oké. Nou, daar zijn we het dan in ieder geval over eens, over de vrouwen die worden geadverteerd. Die moeten in ieder geval meerderjarig zijn en wat ons betreft dus boven de 21.
De heer Krul (CDA):
Ik zal geen vraag stellen, maar omdat mevrouw Tseggai aangaf altijd graag dingen in overweging te willen nemen, geef ik haar ook iets ter overweging. Bij porno, en zeker ook bij prostitutie, begint het vaak legaal. Meisjes worden op jonge leeftijd geworven, soms met een mooi verhaal over heel snel veel geld verdienen, maar uiteindelijk wordt het uitbuiting. En dan is die groep wel degelijk extra kwetsbaar vergeleken met misschien een wat meer volwassen persoon.
Het klopt: vanaf 18 ben je volwassen. Maar dat betekent niet dat je geen leeftijdsrestricties kan toevoegen. Ik zou mevrouw Tseggai in overweging willen geven dat je in Nederland ook pas vanaf je 20ste buschauffeur mag worden, terwijl je dan ook al volwassen bent. Daar hebben we met elkaar dus wel een minimumleeftijd voor bedacht, omdat wij vinden dat iemand van 20 toch beter geëquipeerd is om met een bus te rijden dan iemand van 18. Maar gaat het om zoiets als prostitutie of, in dit geval, het maken van porno, dan vinden we dat niet. Dat is de overweging die ik meegeef voor het debat dat we ongetwijfeld binnenkort verder gaan voeren.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de heer Krul erop willen wijzen dat je vanaf je 18de wel Kamerlid mag worden. Het is dus de vraag of we dat dan wel een gepaste verantwoordelijkheid vinden voor iemand van 18. Nee, ik maak er een grapje over. Ik begrijp wat de heer Krul zegt. De wetgever oordeelt verschillend over verschillende verantwoordelijkheden vanaf 18 jaar.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij was u klaar met uw bijdrage. Klopt dat?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde nog een paar afrondende zinnen zeggen. Daar was ik mee bezig.
Dit wetsvoorstel is wat mijn fractie betreft een goede stap voorwaarts, maar het is nog niet genoeg. Wij hopen dus van harte dat de Kamer de genoemde amendementen aanneemt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. We gaan luisteren naar de heer Van Dijk. O, eerst een interruptie van de heer Van Dijk. Ga uw gang.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Excuus dat ik eventjes wachtte. Er kwamen net zo veel mannen naar voren dat ik dacht: ik ga daar vanuit het conventionele blok niet ook nog tussen staan. Ik kom juist naar voren omdat ik het oprecht waardeer dat mevrouw Tseggai zo ingaat op de minimumleeftijd en zo. Dat waardeer ik. Ik zie ook uit naar het debat hierover.
Ik volgde ook het interruptiedebatje van zo-even over de vraag wat het nou uitmaakt, 18 of 21. Mag ik dan ook ter overweging meegeven dat voor dit soort activiteiten — prostitutie, pornofilms maken et cetera — vaak mensen tussen de 15 en 18 jaar geronseld worden, zodat ze als het ware aan de gang kunnen als ze 18 zijn? In dat licht zou het echt helpen als 18 21 wordt. Wil mevrouw Tseggai dat ook meenemen in haar "denkproces", als ik dat zo mag zeggen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Tseggai neemt alles graag mee in haar denkproces, maar ik maak mij zorgen, want worden dan niet mensen tussen de 18 en 21 geronseld? Eerlijk gezegd, ben ik er nog niet van overtuigd dat we dat kunnen voorkomen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. Dan gaan we nu inderdaad luisteren naar de heer Van Dijk. Dat is de volgende spreker van de zijde van de Kamer. De heer Van Dijk is lid van de fractie van de SGP.
Meneer Van Dijk. U hebt zich ingeschreven voor vijftien minuten. Aan u het woord.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Er zijn onderwerpen die het hart raken, omdat ze gaan over onrecht, over onrechtvaardigheid, over mensen die door anderen worden ontmenselijkt. Dit wetsvoorstel dwingt ons stil te staan bij de vraag: wie zijn we als samenleving, wat tolereren we en wat absoluut niet? Mensenhandel is een misdaad tegen de waardigheid van de mens. Die ontneemt mensen hun vrijheid, hun autonomie en uiteindelijk hun menselijkheid. Iemand wordt verwrongen tot iets. Het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, beoogt recht te doen aan slachtoffers en de aanpak van mensenhandel effectiever te maken. De SGP steunt de inzet om de aanpak tegen mensenhandel te verstevigen. Maar juist omdat het om zulke ingrijpende bepalingen gaat, is zorgvuldigheid essentieel.
Voorzitter. De aanpak van mensenhandel snakt naar modernisering en verscherping. Iedere dag worden vrouwen uitgebuit, gemanipuleerd en soms letterlijk verkocht alsof ze een product zijn — moderne slavernij. Mensenhandel moet sneller en strenger bestraft kunnen worden. Daarmee geven we een principieel en moreel belangrijk signaal af. Onrecht en ontering van mensen laten ons niet onverschillig.
Als christen en als volksvertegenwoordiger zie ik hierin ook een Bijbelse opdracht. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en het staat geen enkel mens vrij om het leven van een ander mens te nemen, een mens uit te buiten of te verhandelen. Mensenroof is in de Bijbel een van de ernstigste misdrijven. Dat laat zien hoe fundamenteel dit kwaad is en hoe hoog wij de bescherming van menselijke waardigheid moeten achten.
Voorzitter. De SGP is niet volledig overtuigd van het feit dat het wetsvoorstel dat nu voorligt daadwerkelijk tot een verscherping van de aanpak van mensenhandel leidt, want als we de aanpak van mensenhandel willen aanscherpen en moderniseren, doen we echt een stap terug als we het met het huidige voorstel voor pooiers juist makkelijker maken om buitenlandse prostituees uit te buiten. Dat punt is eerder al door andere collega's aangekaart.
De SGP neemt de indringende waarschuwing van het OM serieus: Nederland dreigt bij onzorgvuldige toepassing van deze wet een vrijhaven te worden voor de uitbuiting van buitenlandse vrouwen. Deze waarschuwing is gericht op het in het voorstel opgenomen oogmerk van uitbuiting, dat bewezen moet worden. Dit oogmerk verzwaart de bewijslast en maakt het juridisch ingewikkelder voor het OM om opzet en dwang te bewijzen, terwijl voorheen de veronderstelling volstond dat de vrouw in kwestie als prostituee zou worden uitgebuit.
Met dit wetsvoorstel is het straks niet meer genoeg als een buitenlandse vrouw naar Nederland is gehaald voor de prostitutie, meer dan de helft van haar inkomsten afstaat en niet zelf bepaalt met wie en hoe vaak ze seks heeft; het OM moet dan ook dwang bewijzen. Schrijnende mensenhandelzaken zullen hierdoor mislukken of vaker worden afgedaan als mensensmokkelzaken. Dit delict kent echter een veel lagere strafbepaling. Daarom heb ik samen met collega's een amendement ingediend om het oogmerk van uitbuiting te schrappen. Langs deze weg bieden we het OM een wettelijke grondslag en bieden we kwetsbare vrouwen gerechtigheid. Graag ontvang ik een reactie van de minister op dit amendement.
En kan de minister bevestigen dat de werkwijze van het OM erop gericht is om daders van mensenhandel voor het meest zware delict te vervolgen? Welke obstakels ziet hij nog om mensenhandelzaken niet te laten mislukken of lichter af te doen? Juist die buitenlandse vrouwen zijn ontzettend kwetsbaar. Pooiers pakken hun paspoort af en zij spreken de taal niet en kennen de weg naar politie en hulpinstanties niet.
Het aantal buitenlandse prostituees dat in ons land uitgebuit wordt, kent de afgelopen jaren een enorme vlucht. Op twee derde van de online seksadvertenties op Nederlandse websites staan vrouwen uit Zuid-Amerika, China en Oost-Europa. Wat gaat de minister hier concreet tegen doen? Is de minister bereid om samen met de SGP de handschoen op te pakken om onlineseksadvertenties aan banden te leggen? En welke mogelijkheden ziet hij om websites die keer op keer beelden tonen van uitgebuite vrouwen, offline te halen? Is de minister bereid om meer te investeren in uitstapprogramma's voor prostituees?
Voorzitter. Goede wetgeving valt of staat met degelijke uitvoering en effectieve handhaving. Welke intensiveringen voert de minister door om betrokken uitvoeringsorganisaties, zoals politie, OM en rechtspraak, voldoende toe te rusten om deze verscherping van de aanpak van mensenhandel aan te kunnen? En kan het wetsvoorstel, nu er toch al zo veel vertraging is opgelopen, in 2026 blijven ingaan?
De bescherming van slachtoffers blijft een andere belangrijke prioriteit. Veel slachtoffers van mensenhandel worden onder dwang ook zelf betrokken bij strafbare feiten, denk aan prostitutie, identiteitsfraude of illegale arbeid. De SGP onderschrijft het uitgangspunt dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats bescherming verdienen. Echter — en dat is ook in verschillende interrupties uitgewisseld ofwel nader toegelicht — een te starre wettelijke verankering kan onbedoeld tot rechtsongelijkheid of bewijsproblemen leiden. De SGP wil voorkomen dat dit beginsel wordt misbruikt door mensen die zich beroepen op slachtofferschap, maar dat niet zijn of niet volledig onder dwang hebben gehandeld.
Iedere zaak vereist maatwerk. Een blinde toepassing is onwenselijk en zal zelfs het draagvlak voor slachtoffers kunnen ondermijnen. Ik heb — en ook daarover hebben we interrupties gehad — het amendement gezien dat de heer Van Nispen, mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai hierover hebben ingediend. Ik heb natuurlijk ook de kritiek gezien van het OM, de Raad van State en het kabinet, die de codificatie sterk afraden. Uit de stukken van het OM blijkt dat het non-punishmentbeginsel al wordt toegepast. Kan de minister verzekeren dat deze route onder de aandacht van alle betrokken politiebeambten en het OM is gebracht? En wordt dit beginsel altijd getoetst ingeval een dader zich op dit beginsel beroept?
Voorzitter. Vervolgens vraagt de SGP nadrukkelijk aandacht voor vormen van mensenhandel die niet expliciet benoemd worden in het wetsvoorstel. Draagmoederschap is een vorm van moderne slavernij waarbij vrouwen gereduceerd worden tot baarmoeder. Bij het aangaan van een draagmoederschapstraject wordt uitsluitend rekening gehouden met de belangen van wensouders. Daarbij wordt er onvoldoende stilgestaan bij het feit dat draagmoeders worden uitgebuit en kinderen als handelswaar worden gezien.
Al sinds 2011 valt draagmoederschap onder de EU-richtlijn mensenhandel. Helaas zien we een toename van het aantal draagmoederschapstrajecten dat zowel in Nederland als daarbuiten wordt aangegaan, waarbij de wens van de wensouders prevaleert boven de rechten van de draagmoeder en het kind. Het is onbestaanbaar dat Nederland, deze richtlijn in acht nemend, nog steeds geen wetgeving heeft ontwikkeld om draagmoederschap tegen te gaan. Sterker nog, het kabinet heeft wetgeving in voorbereiding om draagmoederschap verder te reguleren. Het kabinet maakt het hiermee mogelijk dat moderne slavernij geaccepteerd wordt en legaal voortgang vindt.
Om draagmoederschap nu ook in nationale wetgeving vast te leggen als vorm van mensenhandel, heb ik samen met BBB een amendement ingediend. Draagmoederschap als vorm van mensenhandel is geregeld in de EU-richtlijn uit 2011, welke in 2024 door een amendement van de SGP in het Europees Parlement is aangescherpt. Ik vraag de minister waarom Nederland hier nog steeds geen gehoor aan heeft gegeven.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de heer Van Dijk zeggen dat hij het jammer vindt … Nou, "jammer" is een understatement. Ik hoor hem zeggen dat hij het vervelend vindt dat de regering kiest voor het reguleren van draagmoederschap, maar niet voor het tegengaan van draagmoederschap. De heer Van Dijk noemde het "moderne slavernij". Hij gaat mij toch niet vertellen dat hij denkt dat alle draagmoeders gedwongen worden?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik kan inderdaad niet zeggen dat ik weet dat alle draagmoeders daartoe gedwongen worden. Dat zal ik dus ook niet zeggen. Ik weet wel dat er op dit terrein heel veel misgaat. Zeker bij kinderen via een draagmoeder in het buitenland, of het nou om Zuid-Amerika, Oekraïne of de VS gaat, doen zich wel degelijk misstanden voor. Daarnaast — even los van de vraag in hoeverre het wel of niet uit altruïstische motieven plaatsvindt — heb ik vooral de vinger gelegd bij het punt dat dit uiteraard buiten de wil van het kind om gaat en het kind hier altijd de dupe van is als die wordt losgescheurd van de echte moeder.
De voorzitter:
Mevrouw Tseggai, een korte vervolgvraag.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind wel dat de heer Van Dijk forse woorden gebruikt als hij zegt dat hij niet weet dat alle moeders dit onder dwang doen. Vervolgens komt de heer Van Dijk met allemaal voorbeelden uit het buitenland, maar volgens mij staan wij hier in het Nederlandse parlement wetten te maken voor Nederland. Wat beoogt de SGP nu met dit amendement?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Voor alle duidelijkheid: ik vraag eigenlijk het volgende. Ook wij vallen onder de Europese richtlijn. In die richtlijn wordt draagmoederschap aangeduid als mensenhandel. Ik wil dat dit ook vertaald wordt in onze wetgeving. Dat staat dus haaks op het komen met wetgeving die draagmoederschap legaal maakt en ook de lijn vanuit het buitenland — in die zin zitten wij niet op een eiland — wel degelijk openlaat.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Die EU-richtlijn is er omdat er inderdaad in sommige buitenlanden gedwongen draagmoederschap bestaat. Ik ken echter geen Nederlandse voorbeelden. Misschien heeft de heer Van Dijk die wel. Dan hoor ik dat ook graag.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ook mevrouw Tseggai zal wel degelijk weten dat er tegen stevige betaling draagmoederschapstrajecten plaatsvinden vanuit Zuid-Amerika dan wel andere landen. Ik hoor mevrouw Tseggai buiten de microfoon zeggen dat ze het over Nederland heeft. Maar het wordt wel gedoogd, om het zo maar te zeggen, via oneigenlijke trajecten, vaak via adoptieprocedures en dergelijke. Het wordt dus wel toegestaan dat er vanuit het buitenland een kind wordt geregeld. Daar moet een eind aan worden gemaakt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik denk dat ik de intentie van de heer Van Dijk goed begrijp. Het gaat namelijk om misstanden bij bijvoorbeeld draagmoederschap, maar ook bij gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Hij wil er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat dat ook een vorm van mensenhandel is. Maar ik dacht net even te horen dat hij vindt dat iedere vorm van draagmoederschap een vorm van mensenhandel zou zijn. Dat kan hij vinden, maar dat debat gaan we volgens mij op een ander moment voeren, bij de wet die nog in de maak is, waarmee bijvoorbeeld commercieel draagmoederschap tegengegaan kan worden. Het kan zijn dat we dan een verschil van mening hebben, maar misschien ook niet. Dat debat gaan we hebben.
Maar dan het amendement van mevrouw Wijen-Nass en de heer Diederik van Dijk op stuk nr. 23. Ik lees toch goed dat zij zaken toevoegen aan lid 5 van artikel 273f, na "uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een persoon" en alle zaken die er al staan? De heer Verkuijlen voegt eraan toe: ook bij gedwongen huwelijken. Het is heel verstandig om dat te doen. Door uw amendement zou het lid luiden: uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een persoon bij draagmoederschap, bij gedwongen huwelijken en bij illegale adoptie. Dan moet het dus wel gaan om uitbuiting bij draagmoederschap. Als dat zo is, hebben we volgens mij een andere situatie dan dat per definitie iedere vorm van draagmoederschap als mensenhandel wordt bestempeld.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank aan de heer Van Nispen voor deze vraag. Inderdaad, ook in de EU-richtlijn gaat het over gedwongen draagmoederschap, dus inderdaad "uitbuiting van". Daar ziet het amendement op. Ik meende — vandaar dat ik reageerde zoals ik reageerde — dat mevrouw Tseggai de link legde met altruïstisch draagmoederschap. Daarop heb ik inderdaad de mening van de SGP gegeven. Maar het is waar: het amendement is beperkt. Het amendement ziet er eigenlijk uitvoering te geven aan die EU-richtlijn.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Helder. Zo las ik het amendement ook. Ik hoop dat de minister het ook op die manier leest, want dan kan ik me daar in ieder geval meer bij voorstellen dan hoe ik het net meende te horen, namelijk — dat is een grotere discussie — überhaupt geen draagmoederschap, een verbod per definitie. Dat vind ik echt een andere discussie, die niet bij dit wetsvoorstel thuis zou horen, wat mij betreft.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik snap het. Ik wou eigenlijk vooral aangeven dat in mijn ogen — maar die discussie krijgen we later — wat zo'n EU-richtlijn vraagt haaks staat op dit wetsvoorstel, dat het niet onmogelijk maakt dat via betaling et cetera uit het buitenland een kind wordt gekocht, waarbij in heel veel gevallen dus wel dwang aan de orde is. Maar de heer Van Nispen heeft gelijk: het gaat in het amendement over de uitbuiting van draagmoederschap. Klopt.
De voorzitter:
Dan kunt u uw betoog vervolgen, meneer Van Dijk.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ja, dat gaan we doen. Landen als Spanje, Italië en recent ook Ierland erkennen dat hier sprake is van moderne slavernij. Nederland loopt graag voorop met het veroordelen van mensenrechtenschendingen. Laat Nederland dit voorbeeld volgen. Ik vraag de minister: is hij bereid om, net als Ierland, Italië en Spanje, draagmoederschap als vorm van mensenhandel aan te merken en daarom — ik kom even terug op de link die ik al legde — het wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken? Is de minister bereid om de mogelijkheden voor erkenning van de afstamming van kinderen die via draagmoederschap geboren zijn, terug te dringen in uitvoering en beleid? Hiermee wordt het technisch onmogelijk om draagmoederschap nog langer oogluikend toe te staan.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De SGP steunt dit wetsvoorstel in de kern. We zien dat het nodig is, dringend zelfs. Het moet eenvoudiger worden om mensenhandel op te sporen en mensenhandelaren strenger en sneller te straffen. De SGP heeft daarbij oog voor alle vormen van mensenhandel. Ik heb daarom met een tweetal amendementen getracht het wetsvoorstel verder aan te scherpen. Wij doen dat niet enkel uit juridische overwegingen, maar vanuit een diepe overtuiging dat wij geroepen zijn om op te komen voor wie weerloos is. In Bijbelboek Spreuken, 31, lezen we: opent uw mond voor de stomme, voor het recht van allen die wegkwijnen; doe uw mond open, oordeel rechtvaardig en verschaf de verdrukte en de behoeftige recht. Dat is een opdracht. Een opdracht die geldt voor iedereen en zeker ook voor volksvertegenwoordigers.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan gaan we nu luisteren naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Wijen-Nass van de fractie van BBB. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het woord.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. In 2023 zijn er 868 slachtoffers van mensenhandel gemeld bij het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel. Geschat wordt dat hier jaarlijks zo'n 5.000 mensen slachtoffer van worden. Mensenhandel bestaat in verschillende vormen: van seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting tot criminele uitbuiting, en zelfs gedwongen orgaanverwijdering.
Wat al deze vormen van mensenhandel met elkaar gemeen hebben, is dat ze een heel scala aan mensenrechten schenden. Daarom is in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling van mensenhandel opgenomen. Hoewel dit artikel een belangrijk doel dient, zijn er ook problemen mee, want mensen worden op dit moment niet goed genoeg tegen mensenhandel beschermd door deze wet; zij worden beschermd door de rechter. Het huidige wetsartikel bevat niet alle voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dat is schadelijk voor de rechtszekerheid. Daarnaast ervaart ook de rechtspraktijk het huidige wetsartikel als complex, ingewikkeld en onduidelijk. Daarom is het van groot belang om de strafbaarstelling van mensenhandel te herzien en te moderniseren. Mijn fractie, de BBB, is dan ook blij dat het debat van vanavond gewoon doorgaat en dat we hierover vergaderen.
Het is goed dat er nu werk gemaakt wordt van deze wet, want er bestaan al jaren onduidelijkheden. In eerste instantie is mijn fractie dus ook positief gestemd over het doel van de wet, maar wij hebben nog wel wat inputpunten over hoe de wet nu in elkaar zit.
De BBB is van mening dat er in het huidige wetsvoorstel te veel samenhang zit tussen het soort delicten en de strafmaxima die daaraan hangen. Voor alle soorten uitbuiting geldt nu namelijk hetzelfde strafmaximum, terwijl de ene vorm van uitbuiting toch echt aanzienlijk ernstiger is wat ons betreft dan de andere vorm. Ik heb het over de kwalificatie onder lid 5, artikel 273f. Neem bijvoorbeeld criminele uitbuiting in de vorm van gedwongen bedelarij. Deze vorm van uitbuiting kan traumatiserend zijn voor het slachtoffer en kan grote gevolgen hebben voor diens verdere leven. Maar denk ook eens aan gedwongen orgaanverwijdering. Hierbij raakt iemand letterlijk een deel van zichzelf kwijt. Hoewel een slachtoffer van gedwongen bedelarij ook de gevolgen hiervan de rest van zijn leven met zich meedraagt, is een slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering 100% zeker dat het leven nooit meer normaal zal zijn. Bij gedwongen orgaanverwijdering zijn de gezondheidsrisico's niet alleen mentaal, het is ook risicovol en kan leiden tot de dood. Graag zou ik dus een antwoord van de minister krijgen op de vraag waarom hier dezelfde strafmaat aan hangt.
Een ander voorbeeld is het verschil tussen arbeidsuitbuiting en seksuele uitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting wordt iemand gedwongen arbeid uit te voeren tegen een schijntje van het minimumloon. Hoewel dat schrijnend is, is seksuele uitbuiting wat ons betreft nog van een totaal andere orde. Behalve dwang is bij seksuele uitbuiting ook sprake van een schending van het recht op lichamelijke integriteit. Ook hierbij zou ik van de minister graag een reactie willen op de vraag waarom hetzelfde strafmaximum is gehanteerd.
BBB heeft in de schriftelijke ronde die hieraan vooraf ging, gevraagd of de regering bereid is een verschil in strafmaxima aan te brengen, afhankelijk van de ernst van de vorm van uitbuiting. Het antwoord daarop van de minister was wat ons betreft niet bevredigend. De minister van Justitie en Veiligheid wees op het feit dat de Nederlandse strafmaxima voor mensenhandel al ruim boven de minimale strafmaxima liggen die de EU-richtlijn op dit onderwerp voorschrijft, maar dat was niet wat ik bedoelde met mijn vraag. Volgens BBB zouden strafmaxima een signaalfunctie en afschrikkingsfunctie moeten vervullen. Mensen moeten aan de strafmaxima kunnen aflezen hoe de maatschappij een misdaad veroordeelt. Bedelarij gelijkstellen aan orgaanverwijdering is niet het signaal dat volgens de BBB uitgedragen moet worden.
Er is nog een reden om te differentiëren in de strafmaxima. Er zijn namelijk wel strafverzwaringsgronden van toepassing waarmee de rechter kan bepalen welke straf in een specifiek geval passend is. Maar een van de belangrijkste redenen waarom we nu een wetswijziging bespreken, is dat de huidige wet onduidelijk is. Het afgelopen jaar heeft de Hoge Raad zelf uitspraken moeten doen om invulling te geven aan de delictsomschrijvingen, omdat die in de wet niet toereikend beschreven waren. En nu, in de gewijzigde wet, stelt de minister voor om de rechter te laten bepalen of de wijze van uitbuiting invloed moet hebben op de strafmaat. BBB is daar duidelijk in: ja, de vorm van uitbuiting moet invloed hebben op de strafmaat en ja, gedwongen orgaanverwijdering moet een hoger strafmaximum hebben dan gedwongen bedelarij.
Het is de taak van de wetgever om dat verschil duidelijk vast te leggen en niet de taak van de rechter. Juist om deze onduidelijkheid weg te nemen staan we vandaag hier. Wij staan hier om strafbepaling eenvoudiger te maken en er meer samenhang in te brengen. Vooral omdat mijn fractie van mening is dat orgaanverwijdering en seksuele uitbuiting echt van een andere orde zijn, heb ik al een amendement ingediend om hierin te differentiëren. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.
Voorzitter. Met de wet wordt beoogd de strafrechtelijke bescherming tegen mensenhandel te verbeteren door te voorzien in een nieuwe strafbaarstelling van ernstige benadeling. Bijna alle uitvoeringsorganisaties stellen dat het onduidelijk is wat er wordt verstaan onder "ernstige benadeling". Iedereen noemt het onduidelijk. Deze wet ligt nu juist voor om onduidelijkheden weg te halen. Dat was het hele doel van deze wet. Ik zou daar graag nog een nadere reactie op krijgen van de minister.
Voorzitter. Dan heb ik ook nog een vraag over de strafbaarstelling van voordeeltrekking. Deze strafbaarstelling richt zich op profiteurs van mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van een persoon. Het gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze misdrijven. Hierbij wordt een strafmaximum van zes jaar gesteld. Ik ben benieuwd hoe de minister tot die zes jaar is gekomen. Mijn fractie is van mening dat deze zes jaar best wel flink afwijkt van het strafmaximum van het hoofddelict. Acht jaar past hier voor ons beter bij.
We weten dat er criminele samenwerkingsverbanden bestaan die zich richten op allerlei vormen van mensenhandel. In de wet staat dat er, wanneer men zich hier schuldig aan maakt, een strafverzwaring met een derde mogelijk is. Dat is voor mijn fractie onvoldoende. Wanneer er sprake is van een gewoonte of beroep, dan is het zeer aannemelijk dat de verdachte strafbare feiten niet slechts bij één persoon gepleegd heeft. Mocht mijn amendement over voordeeltrekking aangenomen worden, dan kan ook dit strafbare feit zwaarder bestraft worden.
Voorzitter. Dan nog even terugkomend op de recent gewijzigde EU-richtlijn inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan. De minister wijst op de minimale strafmaxima uit deze richtlijn. Is de minister ook van plan om andere elementen uit de richtlijn op te nemen in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht? In de gewijzigde EU-richtlijn zijn bijvoorbeeld drie vormen van uitbuiting toegevoegd en is een beschrijving van het begrip "uitbuiting" opgenomen. Het gaat dan om uitbuiting via draagmoederschap, gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Ik ben benieuwd waarom de minister deze vormen niet heeft opgenomen in de wet. Voor mijn fractie zijn dit namelijk ook ernstige vormen van uitbuiting en mensenhandel. Daarom hebben wij dit in een amendement gegoten. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.
Voorzitter. BBB erkent, net als de regering, dat het recidivepercentage bij mensenhandel veel te hoog is. Bij binnenlandse seksuele uitbuiting blijkt dat 36% van de daders binnen twee jaar opnieuw een delict pleegt. Het recidivepercentage loopt zelfs op tot 58% binnen vijf jaar en 65% binnen zeven jaar. Daarom is BBB blij te zien dat de minister een bijzondere strafverzwaringsgrond aan de wet heeft toegevoegd, waardoor bij meervoudige recidive het strafmaximum met een derde wordt verhoogd. BBB hoopt dat hierdoor de recidivepercentages de komende jaren zullen dalen.
Tot slot, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dan ga ik u toch eerst even onderbreken voor een interruptie van de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit aandachtig te luisteren naar mevrouw Wijen-Nass. Ik hoor u een paar keer zeggen: de strafmaat is onvoldoende. Suggereert u dat de afschrikwekkende werking daarmee te laag is en dat daders zich er daardoor niet van laten weerhouden om dit delict te plegen? Als blijkt dat dit een groep daders betreft die zich helemaal niets aantrekt van de strafmaat, zouden we dan niet beter kunnen kijken naar het vergroten van de pakkans? U heeft al een aantal zinnige dingen gezegd over die modernisering, en die kan daarin een rol spelen. Hoe kijkt u daarnaar? De strafmaat kan mij ook niet hoog genoeg zijn, maar omdat u de afschrikwekkende werking zo expliciet benoemt, ben ik benieuwd wat u daarvan verwacht.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb in mijn betoog een paar verschillende dingen genoemd. Het gaat enerzijds over wat wij als parlement een passende strafmaat vinden bij deze delicten. Wat past daarbij? Dat zou altijd een afschrikkende werking moeten hebben. Ik ben het wel met de heer Verkuijlen eens dat het ook een groep mensen betreft die zich daar niet per se door laat afschrikken. Dat staat natuurlijk los van de vraag wat wij als parlement vinden dat een straf zou moeten zijn, zeker op het moment dat we daders daadwerkelijk pakken. Ik ben mijn betoog ook begonnen met de constatering dat het belangrijk is dat we veel meer gevallen gaan opsporen. Het waren er, uit mijn hoofd, 868 in 2023, terwijl het gaat om 5.000 gevallen en misschien nog wel veel meer. Dat moet natuurlijk veel en veel beter. We proberen dat nu ook aan te pakken met de modernisering van die wet. Als we dan nog even teruggaan naar de strafmaat — dat is namelijk ook wat ik duidelijk heb proberen te maken in mijn verhaal — dan vind ik dat in de wet nu onvoldoende duidelijk wordt gemaakt wat we een nóg ernstiger delict vinden. Orgaanverwijdering is wat betreft onze fractie daar echt een voorbeeld van. Dat zou volgens ons strenger bestraft mogen worden.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor die toelichting. Wij hebben een amendement dat met name ziet op dat spreekrecht. U weet ook dat, als het om een lagere straf gaat, dit recht niet van toepassing is. Ik had gehoopt dat u daar nog iets over zou zeggen. Ik hoop natuurlijk ook dat u dat amendement zult steunen, maar dank voor uw toelichting.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat amendement over het spreekrecht heb ik ook gezien. Dat lijkt mij een goed amendement. Ik zal het uiteraard nog met mijn fractie doornemen voor de stemming van aanstaande dinsdag, maar de intentie daarachter is wat mij betreft goed.
Tot slot, mevrouw de voorzitter. Wat leggen rechters in Nederland nu uiteindelijk op? Je ziet dat we als wetgever best forse strafmaxima koppelen aan deze delicten, maar in de praktijk worden die straffen bijna nooit opgelegd. Ik ben heel benieuwd of de minister al kan inschatten wat die straffen straks daadwerkelijk gaan worden, gelet op eerdere jurisprudentie in deze zaak. Daar ben ik heel benieuwd naar.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wijen-Nass. Dan zijn wij nu gekomen bij … O, er is toch nog een interruptie. Mevrouw Tseggai, aan u het woord.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Excuses, mevrouw Wijen-Nass was sneller klaar dan ik had verwacht. Ik heb eigenlijk dezelfde vraag aan mevrouw Wijen-Nass als die ik net aan de heer Van Dijk stelde. Die gaat over het amendement waarin onder andere draagmoederschap wordt genoemd. Kan mevrouw Wijen-Nass mij misschien uitleggen wat zij beoogt met dit amendement, specifiek waar het gaat over draagmoederschap?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Jazeker. Ik heb geprobeerd om dat in mijn spreektekst duidelijk te maken. Het is ook in de EU-richtlijnen opgenomen. Ik heb het niet alleen over draagmoederschap, maar ook over twee andere zaken, waaronder het gedwongen huwelijk. Het lijkt mij goed als we dat als wetgever vastleggen in de wet. Het gaat mij echt om uitbuiting van het draagmoederschap. Ik hoorde zojuist in het interruptiedebatje met de heer Van Dijk van de SGP: komt dat dan voor in Nederland? Volgens de website van het Kenniscentrum Mensenhandel Twente komt het ook in Nederland echt wel voor. Ik vind het belangrijk om dat als wetgever te verankeren in de wet.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Heel fijn antwoord. Dank daarvoor. Mijn enige twijfel is dan of BBB erover heeft nagedacht hoe we ervoor zorgen dat we het voor vrouwen die vrijwillig draagmoeder willen zijn, bijvoorbeeld voor een homostel, niet ineens heel moeilijk gaan maken.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Als er "uitbuiting" staat, denk ik dat er wel echt iets aan de hand moet zijn. Draagmoederschap kan momenteel in Nederland. Niet commercieel, maar het kan wel. Ik denk dat dit puur en alleen gaat om de uitbuiting.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu gekomen bij de laatste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Emiel van Dijk van de fractie van de PVV. Hij heeft voor zes minuten ingetekend. Aan u het woord.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over het wetsvoorstel Modernisering uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. Het tweeledige wetsvoorstel is volgens de memorie van toelichting ingediend om strafrechtelijke aanpak van mensenhandel effectiever en eenvoudiger te maken, en om zowel de vervolging van daders als de bescherming van slachtoffers te verbeteren.
Allereerst voorziet het wetsvoorstel in een modernisering. Artikel 273f, dat ziet op de strafbaarstelling van mensenhandel, wordt door vele partijen, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, als te complex ervaren. Door de vage formulering van de wet heeft de rechter de strafbaarstelling in grote mate naar eigen inzicht in de jurisprudentie moeten invullen. Het is begrijpelijk dat de regering nu kiest voor meer samenhang en vooraf gedefinieerde begrippen. Dat juicht de PVV toe. Alle voorwaarden die in de rechtspraktijk worden gehanteerd, worden met dit wetsvoorstel gecodificeerd.
De PVV is echter totaal niet enthousiast over de uitbreiding van de strafbaarstelling, het tweede aspect van het wetsvoorstel. Deze uitbreiding introduceert namelijk de nieuwe, niet afgebakende, juridische term "ernstige benadeling". Deze term komt niet voor in het strafrecht en de rechter zou hier opnieuw jarenlang richting aan moeten gaan geven. Dat is wat ons betreft niet wenselijk. Waarom acht de minister het nodig om een nieuwe en vaag gedefinieerde term te introduceren om de strafbaarstelling van mensenhandel te verruimen? Welke misstanden zouden volgens hem nu buiten beeld blijven? Kan de minister daar een aantal concrete voorbeelden van geven?
Voorzitter. Ernstige arbeidsvoorwaarden die niet gekwalificeerd worden als mensenhandel zijn toch ook gewoon geen mensenhandel? Hoe kan men serieus beweren dat bijvoorbeeld onderbetaling of onveilige werkomstandigheden onder mensenhandel zouden vallen? Is die manier waarop je personeel behandelt of waarop je andere mensen behandelt verkeerd? Dat is absoluut waar. Het getuigt van een gebrek aan goed werkgeverschap en daar moeten werkgevers voor worden aangepakt. Maar Nederland heeft de Arbeidsinspectie en bedrijven kunnen nu al beboet of zelfs tijdelijk gesloten worden. Het OM kan bij grove nalatigheid ook een strafrechtelijk onderzoek instellen. Werknemers kunnen zelf via de civiele rechter achterstallig loon of smartengeld eisen bij psychische schade. De PVV is dan ook nog lang niet overtuigd van de noodzaak van de introductie van de term "ernstige benadeling", noch van het idee dat dit de strafbaarstelling toegankelijker of effectiever zou maken. Graag een reactie hierop van de minister.
Voorzitter. Tot slot een punt dat nauw samenhangt met het vorige punt, te weten de uitbreiding van de strafbaarstelling. Hier kleeft een grote nadelige consequentie aan. In Nederland krijgen slachtoffers van mensenhandel drie maanden bedenktijd om aangifte te doen. Bij aangifte kunnen zij op grond van de Vreemdelingenwet aanspraak maken op een tijdelijke verblijfsvergunning. Door het oprekken van de definitie van mensenhandel met dit wetsvoorstel zouden meer mensen recht kunnen krijgen op legaal verblijf in Nederland. En we weten allemaal dat Nederland dit niet aankan. Kan de minister garanderen dat door deze aanpassing van de wet niet meer mensen het recht krijgen op legaal verblijf en een tijdelijke verblijfsvergunning voor Nederland?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik zie dat er toch nog een interruptie komt, van de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Als iemand slachtoffer is van uitbuiting en mensenhandel, is het heel belangrijk om die zaak rond te krijgen, zodat de daders vervolgd kunnen worden. Het is dan belangrijk dat iemand wel tijdelijk verblijf in Nederland krijgt, zodat we de daders voor de rechter kunnen krijgen. Is de PVV het daar wel mee eens?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Daar ben ik niet van overtuigd. Ik denk dat het ook een aanzuigende werking zou kunnen hebben. Het zou de deur open kunnen zetten naar misschien wel crimineel gedrag. Misschien heb je ervoor gekozen om voor €10 per uur en onderdak bij de werkgever hier te komen werken, illegaal, terwijl je in Marokko voor €1,50 per uur moet werken. En vervolgens, als de werkgever betrapt wordt, kun je, als je zegt het slachtoffer te zijn van uitbuiting en van mensenhandel, ineens een verblijfsvergunning krijgen. Ik vind niet dat dit de kant is die we op moeten gaan. Ik zie dat echt wel als een risico. Daarom zijn wij daar in principe geen voorstander van.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Je moet natuurlijk altijd voorkomen dat regelingen — dat geldt ook voor deze — worden misbruikt. Dan zou er sprake zijn van misbruik van de regeling. Maar het gaat ook vaak om slachtoffers van gedwongen prostitutie. Ik heb vele onderzoeken gelezen, bijvoorbeeld over vrouwen uit Nigeria die via Italië hiernaartoe komen. Die worden dan hier tewerkgesteld en uitgebuit. Als die vrouwen hier uit die situatie willen ontsnappen, moeten zij toch aangifte kunnen doen en moet er tijd zijn om de daders te vervolgen. Ik mag toch aannemen dat de PVV het ermee eens is dat je voor deze gevallen wel een tijdelijke verblijfsvergunning zou moeten toestaan?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ten eerste had die mevrouw in Italië aan de grens moeten worden tegengehouden als ze geen visum had. Dat is één. Laten we daarmee beginnen. Laten we dat niet ons probleem maken. Vervolgens is het natuurlijk goed mogelijk om, alvorens tot uitzetting van een illegaal persoon over te gaan, een aangifte op te nemen, een dossier op te bouwen en eventueel een telefoonnummer of een e-mailadres te noteren voor het uitwisselen van extra informatie. Je kunt altijd nog contact opnemen met die mensen. We moeten er niet voor gaan zorgen dat je als beloning voor gedrag dat illegaal is een verblijfsvergunning kunt krijgen. U noemt nu een schrijnend geval van iemand die in de prostitutie wordt gedwongen. Dat is niet leuk en dat is verschrikkelijk. Maar er zijn ook legio andere gevallen en situaties denkbaar waarin hier wel misbruik van zal worden gemaakt. Er wordt dan eerst voordeel behaald uit het illegaal hiernaartoe komen, het in de criminaliteit gaan of vrijwillig in de prostitutie gaan, terwijl je hier eigenlijk niet mag zijn. En vervolgens, als je dan betrapt wordt, trek je de slachtofferkaart en word je beloond met een legaal verblijf in Nederland. Ik vind niet dat we die deur moeten openen. Vandaar dat wij daar niet positief tegenover staan.
De voorzitter:
Ik zie geen vervolgvraag meer. U was klaar met uw bijdrage?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik was klaar.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan zijn we aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer gekomen. Ik kijk even naar de klok. Het is een paar minuten voor 18.30 uur. Dan schors ik hierbij de vergadering tot 19.30 uur. Dan zie ik u graag terug.
De vergadering wordt van 18.28 uur tot 19.33 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten. We zijn aangekomen bij de eerste termijn van het kabinet. Als eerste is het woord aan minister Van Hijum van Sociale Zaken.
Termijn antwoord
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Ik zie een aantal van u verrast kijken. Laat ik mijn collega danken voor de collegialiteit. Omdat aan mijn adres een beperkt aantal vragen zijn gesteld, die ik met plezier beantwoord, heb ik daarna de gelegenheid om nog een aantal andere verplichtingen na te komen. Hierna kan mijn collega het dikke mapje dat hier ligt doornemen. Dus dank voor de gelegenheid en ook dank richting mijn collega, niet alleen voor de gelegenheid om hier het onderdeel arbeidsuitbuiting met u te bespreken, maar ook voor het indienen van dit voorstel. JenV is hier in the lead, maar ik kan u verzekeren dat het ook voor Sociale Zaken een belangrijk thema is.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik wil even weten of ik het goed begrijp. Ik neem aan dat we wel gewoon appreciaties kunnen verwachten van de minister van SZW in de tweede termijn. Dat is mijn vraag aan het kabinet. Als de minister dit debat niet gaat afwachten en eerder weggaat …
Minister Van Hijum:
U krijgt uiteraard appreciaties op alle amendementen.
De heer Krul (CDA):
Ja, maar er zullen in de tweede termijn mogelijk moties worden ingediend op het terrein van arbeidsmigratie. Het is vrij ongebruikelijk om te vertrekken voordat de Kamer in tweede termijn haar woordvoering heeft gedaan. Ik vind het prima, maar dan wil ik wel zeker weten dat de moties geapprecieerd worden.
Minister Van Hijum:
Wat de moties betreft heeft de heer Krul daar natuurlijk gelijk in. Het is voor mij ook geen principieel punt. Het is een aanbod dat mij uit collegialiteit is gedaan, maar als de Kamer mij roept, dan ben ik er.
De voorzitter:
Ik kijk even naar het kabinet. Ik heb altijd geleerd dat het kabinet met één mond spreekt, maar ik laat dat aan de bewindspersonen over.
De heer Krul, de laatste keer op dit punt.
De heer Krul (CDA):
Het is ook zeker voor mij geen principieel punt. Als de minister elders nuttiger voor het land kan zijn, graag. Maar ik wilde wel even zeker weten dat de moties gewoon geapprecieerd worden, ook op het terrein van SZW.
Minister Van Hijum:
Zeker. Dat kan ik u garanderen.
De voorzitter:
Volgens mij bent u gerustgesteld, meneer Krul.
Minister Van Hijum:
Dank voor de coulance.
Laat ik toch even met een persoonlijke noot beginnen, want van velen van u heb ik ook persoonlijke betrokkenheid bij dit thema gehoord. In ieder geval heb ik benadrukt horen worden hoe belangrijk dit onderwerp is. Ik onderschrijf dat persoonlijk ook. Ik heb de afgelopen maanden veel werkbezoeken mogen afleggen op het terrein van Sociale Zaken waar arbeidsmigratie aan de orde was. Ik heb heel veel wantoestanden gezien als het ging om situaties op de werkvloer. Ik heb voorbeelden gehoord van hoe uitbuiting plaatsvindt: onderbetaling, ontzettend slechte arbeidsomstandigheden, abominabele huisvesting.
Mijn eerste opmerking betreft een vraag van de heer Van Dijk. Hij vroeg of we hier wel moeten spreken over mensenhandel. Nou, je komt af en toe echt moderne vormen van slavernij tegen, waarbij misbruik wordt gemaakt van de kwetsbare positie waarin mensen zitten. Daarom is het zeer terecht dat er in dit perspectief, in dit wettelijk kader, ook aandacht is voor de vraag hoe je dat niet alleen bestuursrechtelijk maar ook strafrechtelijk van de nodige antwoorden kunt voorzien. Ik ben ook oprecht verheugd om dit wetsvoorstel samen met de minister van JenV te bespreken, want het voorziet echt in een maatschappelijke behoefte om de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ernstige misstanden in de arbeidssfeer te verruimen.
Dat past ook goed bij een aantal andere thema's waar ik me als minister van SZW hard voor maak. Aan de voorkant zijn we namelijk hard bezig om die arbeidsmisstanden te voorkomen. U kent ongetwijfeld de aanbevelingen van de commissie-Roemer, het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Het kabinet voert dat hele pakket uit. Dat staat ook in het hoofdlijnenakkoord. Hoewel dat misschien niet meer helemaal geldig is, is dat nog steeds het kompas. We zetten ons ervoor in om kwetsbaarheid voor uitbuiting en andere misstanden te verminderen, door arbeidsmigranten ook minder afhankelijk te maken van hun werkgever.
Onlangs hebben we in deze Kamer ook de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten behandeld, ten behoeve van de bescherming van arbeidskrachten in de uitzendsector en het weren van malafide partijen van de markt. Dat voorstel is inmiddels aangenomen bij de Kamer en ligt nu bij de Eerste Kamer. We zijn gestart met het bieden van toegankelijke informatie, hulp en dienstverlening aan arbeidsmigranten via het project Work in NL. Onlangs heb ik bij het Juridisch Loket in Den Haag mogen zien hoe dat werkt en hoe op die manier arbeidsmigranten worden geïnformeerd over hun rechten. Op die manier is er binnenkort in alle arbeidsmarktregio's hulp beschikbaar voor arbeidsmigranten, juist ook voor de arbeidsmigranten die tegen zeer schrijnende misstanden aanlopen.
Waar zich toch misstanden voordoen, komt er met dit wetsvoorstel extra instrumentarium beschikbaar om hier gericht en daadkrachtig tegen op te treden. Wat dat betreft is het een strafrechtelijk sluitstuk in een set van maatregelen om misstanden op de arbeidsmarkt aan te pakken.
Ik heb recent met de Arbeidsinspectie wat dieper gesproken over het wetsvoorstel en over waarop zij straks, in de toekomst, echt strafrechtelijk kunnen gaan handhaven. De Arbeidsinspectie heeft in mijn richting nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat zij geholpen zijn met dit wetsvoorstel. Door een extra trede toe te voegen aan de strafrechtelijke ladder zal de Arbeidsinspectie minder vaak voortijdig een onderzoek hoeven te beëindigen en kunnen ze meer zaken strafrechtelijk oppakken. Ook biedt de voordeeltrekkersbepaling de ruimte om meer randfiguren in een onderzoek aan te pakken, bijvoorbeeld inleners.
De Arbeidsinspectie heeft ook benadrukt dat zij voortvarend op weg is om klaar te zijn zodra de wet in werking treedt. De afgelopen jaren is de capaciteit om de wet uit te voeren al uitgebreid. Het pakket van Roemer voorzag ook in de financiële middelen daarvoor. De nieuwe collega's bij de Arbeidsinspectie zijn inmiddels ook grotendeels opgeleid op het thema arbeidsuitbuiting. Die worden net als de zittende rechercheurs opgeleid om het voorliggende voorstel uit te voeren.
Ook heeft de opsporingsdienst sinds 2023 een aparte afdeling voor arbeidsuitbuiting, waarmee de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting is gebundeld, geïntensiveerd en geprofessionaliseerd. Met dit nieuwe instrumentarium en de strafrechtelijke opsporing door de Arbeidsinspectie — door een aantal van u is zeer terecht benadrukt dat je een wet kunt hebben, maar vooral de naleving moet organiseren — zijn we op de goede weg om de daders aan te pakken en om de aanpak te verbeteren.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Boomsma. Ga uw gang.
De heer Boomsma (NSC):
Dank aan de minister. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie aangeeft dat men tevreden is met de toevoeging van het begrip "ernstige benadeling", maar er is natuurlijk ook veel kritiek op geweest, onder anderen door de Nationaal Rapporteur. Die zegt: nee, je kunt uitbuiting beter afzonderlijk strafbaar stellen. Dat is vanwege alle redenen die we al hebben genoemd in het debat. Hoe ziet de minister dat? Ziet hij niet ook het risico, dat velen zien, dat als je nu ernstige benadeling toevoegt, veel vervolgingen zich daarop gaan richten omdat dat makkelijker rond te krijgen is? Maar dan heb je een lagere strafmaat en mensen zien dan ook af van vervolging voor uitbuiting.
Minister Van Hijum:
Ik heb ook daarover zelf met de rapporteur gesproken, ook in aanwezigheid van de Arbeidsinspectie. Ik zal u nog even meenemen in wat de overwegingen van de Arbeidsinspectie zijn om te zeggen: wij zijn juist met deze bepaling geholpen en niet met het apart strafbaar stellen van uitbuiting. Sterker nog, de Arbeidsinspectie geeft aan dat het dan eerder moeilijker wordt om te handhaven, omdat uitbuiting en arbeidsuitbuiting dan te dicht op elkaar zitten en het onderscheid dan moeilijk te maken is. Zij geven aan dat voor beide vereist is dat er sprake is van uitbuiting en dat hetzelfde beoordelingskader voor beide begrippen geldt.
In tegenstelling tot wat er weleens wordt gezegd, is in de rechtspraak de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het beoordelingskader niet uitgekristalliseerd. Ik meen dat de heer Van Dijk zei dat er hierover heel veel jurisprudentie is. Het blijkt juist dat die uitspraken toch nog heel veel kanten op gaan. Dat is grillig. Feiten en omstandigheden worden niet altijd hetzelfde gewogen. Bij uitbuiting zijn weliswaar geen middelen vereist, maar ze spelen via de achterdeur vaak toch een rol omdat uitbuiting in de rechtspraak wordt beoordeeld aan de hand van omstandigheden die op die middelen duiden.
De Arbeidsinspectie zegt: om die reden hebben wij eigenlijk juist behoefte aan een vangnetbepaling, omdat in de praktijk heel veel zaken de lat net niet halen. Daardoor moeten onderzoeken voortijdig worden beëindigd of worden afgerond op een ander strafbaar feit. De ernstige benadeling zit als het ware tussen het bestuursrechtelijke instrumentarium dat de Arbeidsinspectie heeft en dat toeziet op de naleving van de arbeidswetten en de arbeidsuitbuiting waarvoor de lat, de bewijslast, in de praktijk te hoog wordt gevonden om zaken rond te krijgen. Daarvoor heeft die ernstige benadeling dus een belangrijke toegevoegde waarde.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Maar er is toch jurisprudentie sinds 2005 over het begrip uitbuiting? Hoe wordt dat dan verder ingevuld voor ernstige benadeling? Hoe worden arbeidsomstandigheden erbij betrokken? Daar is toch nog heel veel onduidelijkheid over?
Minister Van Hijum:
Daar zal zeker ook weer nieuwe jurisprudentie over moeten ontstaan, maar ik wijs er wel op dat ook in de memorie van toelichting aan de hand van hele concrete casussen, voorbeeldnormen en ook praktijknormen wordt geschetst waar de gradaties zich bevinden. Het verschil zit 'm eigenlijk in de mate van proportionaliteit van een overtreding, die ook gekoppeld is aan bijvoorbeeld de mate waarin de beloningsverplichtingen niet worden nagekomen. Als twee derde van het loon niet is betaald gedurende een periode van twee maanden, wordt automatisch aangenomen dat er sprake is van uitbuiting. Onder een derde wordt er zelfs ernstige benadeling niet aannemelijk geacht en daartussenin wel. Er zit dus een gradatie, een oploop in de bewijslast en daarmee heeft de Arbeidsinspectie ook wel handvatten gekregen om eerder en makkelijker tot veroordeling of althans tot het aanhangig maken van een zaak over te gaan.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Boomsma (NSC):
Ik heb begrepen dat het juist verwarrend is, omdat het zich puur richt op het inkomen en niet duidelijk is hoe andere omstandigheden worden gewogen. Dan gaat het om arbeidsomstandigheden en dergelijke, om overnachtingen. Als je zegt "je moet minimaal twee maanden lang zo veel hebben onderbetaald", dan is het risico juist dat je iemand bijna twee maanden lang kunt onderbetalen.
Minister Van Hijum:
Nee, met alle respect: dat is alleen dat specifieke onderdeel. Uiteindelijk bepaalt het samenspel van omstandigheden of er sprake is van ernstige benadeling. Dat kun je niet op voorhand precies duiden. Misschien mag ik een voorbeeld noemen dat mij is aangereikt en waaruit blijkt dat arbeidsuitbuiting niet aannemelijk gemaakt kon worden, terwijl eigenlijk iedereen zegt: als je die ernstige benadeling toevoegt, dan kun je deze situaties toch aanpakken.
Dat betrof een vonnis over arbeidsuitbuiting in een autowasstraat. Het ging over een Hongaarse werknemer die gemiddeld zes dagen in de week werkte, elf, twaalf uur per dag tegen een dagloon van €35. Die werknemers waren gehuisvest boven de autowasstraat. Pauzes werden nauwelijks toegestaan. Men moest doorwerken bij ziekte. Weigeren om te werken betekende direct verlies van huisvesting. Ze hadden weliswaar een eigen bankrekening maar geen beschikking over hun bankpas. Er was geen vrije tijd om op zoek te gaan naar ander werk of een andere woning.
Volgens de rechtbank was er slechts sprake van "zeer slecht werkgeverschap" en niet van arbeidsuitbuiting. In deze situatie volgde vrijspraak. Voor dit soort situaties, zegt ook de Arbeidsinspectie, heb je toch die tussenbepaling nodig om dit soort zaken niet terug te hoeven gooien en op voorhand te moeten zeggen: dit is waarschijnlijk kansloos voor de strafrechter, dus laten we het maar bij een boete houden. Ik hoop dat daarmee concreet wordt wat in ieder geval de toegevoegde waarde is ook voor de Arbeidsinspectie in de uitvoeringspraktijk.
Mevrouw Tseggai vroeg mij nog hoe het werkterrein van het OM en dat van de Arbeidsinspectie worden afgebakend. Wanneer strafbaarheid mensenhandel en wanneer geen strafbaarheid maar overtreding van arbeidswetten? Een precieze afbakening is op voorhand niet te geven. Of er sprake is van arbeidsuitbuiting dan wel een overtreding van arbeidswetten is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Meldingen van arbeidsuitbuiting en straks ook ernstige benadeling worden door de opsporingsdienst opgepakt. Daartoe is de opsporingsdienst ook verplicht op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het OM.
Dat betekent dat de opsporingsdienst die meldingen verrijkt en beoordeelt. Als een melding onvoldoende informatie bevat die duidt op arbeidsuitbuiting, dan kan de melding worden doorgezet naar het toezicht. Het OM en de Arbeidsinspectie bekijken gezamenlijk de impact van het wetsvoorstel, en omdat de opsporingsdienst onder gezag van het OM acteert, vindt frequent overleg plaats over de resultaatsafspraken en over operationele kwesties.
De heer Van Nispen vroeg daar eigenlijk ook een beetje naar. Hij vroeg hoe ik kijk naar de kritiek van de Nationaal Rapporteur en of het wetsvoorstel het gat oplost tussen het grote aantal slachtoffers en het beperkte aantal zaken. Laat ik beginnen met een aantal nuanceringen. Ik zei net al dat ik gesproken heb met de Nationaal Rapporteur. Die is ook echt positief. Over de nieuwe afdeling arbeidsuitbuiting zegt de rapporteur dat dat echt een goede stap is die wordt gezet. Ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek doet die afdeling veel meer dan alleen tactisch onderzoek, bijvoorbeeld bijna 100 intakes met potentiële slachtoffers, op dit moment ruim 30 zaken in vooronderzoek en in 2024 zijn ook zo'n 70 restprocessen-verbaal verstrekt aan de toezicht- en andere ketenpartners. Onderzoeken die de lat van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht niet halen, worden nogal eens voortgezet op mensensmokkel.
Met deze wet zullen straks meer strafrechtelijke onderzoeken worden afgerond, ook op het gebied van ernstige benadeling. Ook zet de Arbeidsinspectie in op verdere verbeteringen, bijvoorbeeld door meer proactief op te sporen. Dat wil ook zeggen: door het maken van informatiebeelden. Daarmee probeert men een verdachte in het vizier te krijgen om zo bij een slachtoffer uit te komen, in plaats van andersom. Daarnaast wordt ook ingezet op het onderkennen van arbeidsuitbuiting tijdens inspecties. Ik heb een aantal keer met dat soort inspecties meegelopen, en je ziet hoe de inspecteurs op dat punt echt op al die juridische kwalificaties scherp proberen te zijn.
De heer Boomsma vroeg of de controles van de Arbeidsinspectie ook weleens onaangekondigd zijn en niet alleen maar administratief. Ik herken echt het beeld niet dat er alleen maar op basis van papier wordt gescreend en zaken worden opgepakt. Ik kan hem wat dat betreft echt geruststellen. Wat hij wil, is ook echt de werkwijze van de Arbeidsinspectie, zowel van de opsporingsdienst als bij het bestuursrechtelijke toezicht. Alle meldingen van arbeidsuitbuiting worden in behandeling genomen en waar mogelijk opgevolgd. Als er zicht is op mogelijke slachtoffers, vindt er altijd een gesprek met hen plaats om mogelijke arbeidsuitbuiting vast te stellen. De feiten en omstandigheden in de praktijk zijn altijd bepalend, niet hoe alles op papier is vormgegeven. Dat laat onverlet dat je af en toe natuurlijk wel een check op feiten doet in je databases, om te kijken hoe die matchen met gegevens en eerdere constateringen. Bovendien zijn alle controles onaangekondigd, zodat mogelijke overtreders en daders geen bewijsmateriaal kunnen wegmaken.
Waar is de inspectie dan nog meer mee geholpen om misstanden bij arbeidsmigranten beter aan te pakken, vraagt de heer Boomsma. Ik heb al aangegeven dat het mogelijk maken van een harde, strenge aanpak echt prioriteit heeft. Arbeidsuitbuiting is schrijnend en gebeurt veel te veel op de Nederlandse arbeidsmarkt. We bespreken vandaag deze wet, maar er is een flink aantal zaken opgepakt in de afgelopen periode die complementair de Arbeidsinspectie mogelijkheden geven om misstanden aan te pakken, zoals de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, die ik net al even noemde en die we 1 januari 2027 gaan invoeren, en het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers, dat ook onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer. Voor de zomer informeer ik de Kamer nog over de wens om boetes in de arbeidswetgeving te indexeren. We ondersteunen arbeidsmigranten ook breed via de Work in NL-punten. Samen met organisaties die slachtoffers van arbeidsuitbuiting helpen, zoals FairWork en de stichting Barka, proberen we mensen ook aan de voorkant te attenderen op hun rechten. Overigens heb ik begrepen dat de stichting FairWork vandaag haar 25-jarig jubileum viert, waarmee ik ze van harte feliciteer.
De heer Ceder vroeg mij nog wat ik doe om in de EU grip te krijgen op migratie. Wij zijn echt actief. We hebben die discussie overigens ook eerder met elkaar gehad, in andere debatten. We zijn actief met andere lidstaten in gesprek om de schaduwkanten van het vrije verkeer te adresseren. Dat vrije verkeer is natuurlijk wel een randvoorwaarde waarmee we in de Europese Unie te maken hebben. Een heel concrete opbrengst hiervan is dat het positionpaper dat ik namens zes andere lidstaten aan de Eurocommissaris heb overhandigd, over het tegengaan van oneigenlijke detachering van derdelanders, nu ook op de agenda van de Commissie staat. Dat gaat de komende periode verder gebracht worden. Dat gaat over verduidelijkingen in de richtlijn en over het gezamenlijk optrekken in het kader van de ELA, de Europese arbeidsinspectie.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Toch nog even op het vorige punt, over de kritische vragen die zijn gesteld over de Arbeidsinspectie. Die gingen over de te passieve houding en het verwijt dat zij de onaangekondigde inspecties te weinig op de werkvloer uitvoerden, te weinig spraken met de buren en te veel vertrouwden op de administratie en de papieren werkelijkheid. Hoorde ik de minister nou net zeggen: dat waren misschien wel problemen, maar inmiddels is het allemaal verbeterd en behoort dat tot het verleden? Of hoorde ik de minister zeggen: dat is eigenlijk gewoon nooit het geval geweest?
Minister Van Hijum:
Ik herken sowieso niet dat zich alleen maar baseerden op de papieren werkelijkheid. Ik denk niet dat dat überhaupt ooit het geval is geweest. Maar ik zie wel dat er natuurlijk flink wordt gewerkt om de informatie die nodig is om tot vervolging te komen, ook uit de praktijk, daadwerkelijk wordt opgehaald, samen met toezichtpartners, maar zeker ook op de werkvloer. Ook de uitbreiding van capaciteit heeft daaraan bijgedragen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Heel goed. Dan hoop ik dat we daar inderdaad de zichtbare resultaten van gaan zien en dat dat ook erkend en gedeeld wordt door partijen die kritisch meekijken en dat ook echt kunnen weten. Dat kan ik alleen maar hopen.
Maar ik heb ook nog een vraag over wat de minister daarvoor zei in het interruptiedebat met de heer Boomsma. Dat ging eigenlijk al in op het amendement, dat inmiddels nr. 26 heeft gekregen. Misschien komt de minister van Justitie daar ook nog op terug, maar ik wil deze minister wel alvast het volgende vragen. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie enorm geholpen is met het begrip "ernstige benadeling". Dat kan zijn, maar dat is natuurlijk het halve verhaal, omdat er ook heel veel kritiek is op die term "ernstige benadeling". Een aantal partijen heeft de Kamer opgeroepen om juist het bredere begrip "uitbuiting" te gebruiken. Je organiseert op die manier niet alleen het vangnet voor arbeidsuitbuiting, maar ook voor andere vormen van uitbuiting waarbij je het oogmerk niet hoeft te bewijzen en de hoge lat van het mensenhandelbegrip net niet haalt.
Minister Van Hijum:
Ik heb inderdaad met de minister afgesproken dat hij nader zal ingaan op de juridische afbakening. Ik heb hier vooral willen signaleren dat er nu een groot gat zit tussen aan de ene kant het bestuursrechtelijk instrument dat je kunt inzetten en dat je nodig hebt om het effectief te maken, en aan de andere kant het huidige strafrecht, waarin het over arbeidsuitbuiting gaat. De Arbeidsinspectie zegt dat ze met dat kader veel zaken terug moet gooien en dat ze aanloopt tegen een hoge bewijslast. "Ernstige benadeling" is precies het goede begrip. En ja, dat moet zich natuurlijk verder uitkristalliseren, maar het is precies het goede begrip om in dat tussengebied meer zaken daadwerkelijk voor de rechter te kunnen brengen. We hopen echt dat we daarmee de afschrikkende werking rondom dit soort wantoestanden kunnen vergroten en het economisch voordeel dat heel veel werkgevers hebben bij het toelaten van dit soort situaties daadwerkelijk kunnen verminderen.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Nispen (SP):
Dan hervatten we deze discussie zo meteen met de andere minister. Maar u benoemde precies het doel dat ons amendement ook heeft. Wij hanteren niet hetzelfde begrip, want het oogmerk van uitbuiting hoeft niet meer bewezen te worden, maar het gaat er wel om dat politie en OM hiermee uit de voeten kunnen. Natuurlijk gebeurt dat op basis van dossiervorming door onder andere de Arbeidsinspectie — dat begrijp ik helemaal — maar we kunnen hier dus niet enkel afgaan op de zeer gewaardeerde kijk van de Arbeidsinspectie. Overigens hoor ik ook graag een positieve appreciatie over het andere amendement, over het toevoegen van het begrip "misleiding", waar de Arbeidsinspectie juist om gevraagd heeft, maar dat gaan we zo horen. Ik vind dat we de kritiek die er juist uit andere hoeken is gekomen, ook heel serieus moeten nemen. Het is natuurlijk niet de Arbeidsinspectie die vervolgt en die zaken voor de rechter brengt; dat zal het OM toch moeten doen.
Minister Van Hijum:
Ja, dat snap ik. Daar zal zo dadelijk ook op worden ingegaan. Ik weet overigens dat het begrip "misleiding" ook een element in de discussie is waar misschien iets genuanceerder op gereageerd kan worden in de duiding. Maar het gaat er ook om dat de mensen die op de werkvloer komen en daar de misstanden moeten signaleren die zich in de praktijk voordoen, ermee uit de voeten kunnen. Zij moeten een goede instrumentenkoffer hebben om die misstanden te duiden en aan te pakken. Voor mij is zo'n signaal van de Arbeidsinspectie dus wel degelijk buitengewoon belangrijk. De afgelopen maanden hebben we voortdurend gekeken hoe we die instrumentenkoffer echt maximaal kunnen vullen met de lichtste tot en met de zwaarste sancties — dan heb ik het over de strafrechtelijke aanpak — en door het verhogen van boetes op verschillende terreinen. Nogmaals, ik geloof echt dat dit een aanvulling is in die koffer.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Nee, ik zie toch nog een interruptie. De heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik moet zeggen: ik steun u in die lijn, omdat het alternatief is dat ze vrijuit gaan. Dat is dan eigenlijk de resultante. En we willen hier vanavond dat er een effectieve aanpak komt. Maar ik heb nog een andere vraag aan u, die veel meer op het voorbeeld ziet dat ik net gaf over dat hotel waar de mensen achter de balie dondersgoed doorhebben wat er gebeurt. Heeft u het idee dat de inspectie dat scherp heeft? Worden er ook weleens boetes opgelegd aan organisaties die nalaten om dat te melden?
Minister Van Hijum:
"Die nalaten om dat te melden"? Ik kan u niet precies de casussen toelichten waarin die boetes wel of niet worden opgelegd, maar ik weet wel dat de Arbeidsinspectie natuurlijk toezicht houdt op grond van alle arbeidswetten en ook mogelijkheden heeft om boetes op te leggen. Ik weet niet of dat aan de orde is in de specifieke casus zoals u die nu duidt.
De voorzitter:
De heer Verkuijlen. Korte vervolgvraag.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord tot zover, maar ik doelde meer op degenen die het faciliteren. Bij de werkgever die uitbuit, is het evident; dan kan de Arbeidsinspectie direct optreden. Maar het gaat mij met name om een faciliterende organisatie die er dondersgoed kennis van heeft dat dit zich voltrekt. Is de Arbeidsinspectie dan ook bij machte om daar boetes voor uit te delen?
Minister Van Hijum:
Echt de inlenende organisatie. Daar is natuurlijk de wet die we onlangs hebben aangenomen die over de toelating van arbeidskrachten gaat een heel belangrijke in. Daarmee wordt het makkelijker om ook de inlener aan te pakken, omdat de inlener geacht wordt om alleen maar zaken te doen met uitzendbedrijven, detacheerders of welke uitleners dan ook die een certificaat hebben. Doen ze dat niet, dan is er automatisch de mogelijkheid om boetes op te leggen. Dus die wet helpt ook bij het identificeren van die situaties. Hopelijk zuivert die de markt. Het is echt een marktordeningsinstrument. En of dat de afgelopen periode is gebeurd? Nou, ik hoop het wel. Ik weet wel dat deze wet het voor de Arbeidsinspectie in ieder geval makkelijker maakt om dan ook echt stevig op te treden.
De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen, uw beantwoording.
Minister Van Hijum:
Volgens mij heb ik de meeste vragen hiermee beantwoord. Ik kijk nog even of ik mensen heb overgeslagen.
De voorzitter:
Ik zie niemand die zo in één keer in de benen springt om naar voren te rennen, dus ik denk inderdaad dat dat het geval is. Dan gaan we nu naar de beantwoording van de minister van JenV.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de leden voor hun vragen en inbrengen in de eerste termijn en de amendementen. Ik begin met een korte inleiding en dan heb ik blokjes over arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling, in aanvulling op wat de minister voor SZW al heeft verteld, een blok opsporing, een blok mensenhandel, en dan meer de juridische zijde daarvan, en dan eindig ik met slachtoffers. Aan het einde van mijn termijn zal ik ook de amendementen appreciëren zoals die nu zijn ingediend.
We bespreken vandaag een actueel onderwerp. In 2023 werden 863 mensen slachtoffer van mensenhandel, zo blijkt uit de Monitor Mensenhandel van de Nationaal Coördinator Mensenhandel. Dat zijn alleen de geregistreerde slachtoffers. Het zijn er naar verwachting nog veel meer. Mensenhandel vormt een grote schending van mensenrechten, van het recht op lichamelijke integriteit, het recht op persoonlijke vrijheid en het recht op menselijke waardigheid. Slachtoffers van mensenhandel verkeren vaak in een afhankelijkheidssituatie of een kwetsbare positie, waarvan op grove wijze misbruik wordt gemaakt. Het kan gaan over een minderjarige die gedwongen wordt om zich te prostitueren en aan wie anderen dan grof geld verdienen, maar het kan ook gaan om een basisschoolleerling die onder druk wordt gezet om drugspakketjes rond te brengen of een arbeidsmigrant die gedurende lange tijd onder slechte omstandigheden moet werken voor veel te weinig loon.
Al deze vormen van uitbuiting zijn onacceptabel. Ze vragen om een effectief strafrechtelijk instrumentarium dat daders stopt en bestraft en tegelijkertijd slachtoffers beschermt. Het huidige strafrechtelijke normenkader is hiertoe op onderdelen ontoereikend gebleken, met name waar het gaat om ernstige misstanden in de arbeidssfeer. De rechtspraktijk, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie, geeft aan het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende te ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Ook in het rapport van de Algemene Rekenkamer, genaamd Daders vrijuit, slachtoffers niet geholpen, uit 2021, is geconcludeerd dat de huidige instrumenten om arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling aan te pakken niet effectief zijn.
Een van de belangrijkste doelstellingen van dit wetsvoorstel is dan ook om die strafrechtelijke bescherming tegen arbeidsuitbuiting te verruimen. Daartoe wordt in de eerste plaats — ik kom daar zo nog uitgebreider op terug — ernstige benadeling als nieuw delict geïntroduceerd, waarmee ruimere mogelijkheden ontstaan om strafrechtelijk op te kunnen treden tegen ernstige misstanden in de arbeidssfeer.
In de tweede plaats wordt de strafbaarstelling die ziet op het trekken van voordeel uit mensenhandel verruimd en verbreed, zodat profiteurs van mensenhandel of ernstige benadeling van een persoon effectiever kunnen worden vervolgd en bestraft.
Daarnaast is de afgelopen jaren in toenemende mate gebleken dat de huidige mensenhandelbepaling op verschillende andere terreinen tekortschiet. Het is een lang wetsartikel met veel overlap en gebrek aan samenhang tussen de verschillende onderdelen, waardoor de bepaling in de praktijk als ontoegankelijk wordt ervaren, ook omdat niet alle voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in de wet staan. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is dat onwenselijk. Daarom wordt de wettelijke regeling hiermee toegankelijker gemaakt. Er wordt meer samenhang gebracht in het geheel van strafbare gedragingen. Alle voorwaarden voor strafbaarheid worden in de wet neergelegd en juridische kwalificaties en strafmaxima worden beter aangesloten op het specifieke karakter van de gedragingen waaraan deze zijn verbonden. Om deze redenen en op deze manieren wil ik met dit wetsvoorstel de wettelijke regeling van mensenhandel moderniseren en verruimen, zodat de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers worden verbeterd.
Dat brengt mij bij het einde van mijn inleiding en bij mijn eerste blokje: arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Ik loop ze allemaal af, want velen van u hebben verschillende vragen in verschillende vormen gesteld. Als u niet direct uw eigen vraag herkent, komt die waarschijnlijk nog, want het luistert allemaal nauw en het zit hem in de nuances.
De heer Verkuijlen, de heer Van Nispen en mevrouw Wijen-Nass hebben gevraagd of ik kan reflecteren op het onderscheid tussen ernstige benadeling en mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting. De minister van SZW heeft daar al het een en ander over verteld, maar ik ga daar graag nog wat uitgebreider op in. Bij uitbuiting of benadeling zal het vaak gaan om een combinatie van financieel nadeel en andersoortig nadeel. Daarbij kunt u denken aan lange werkweken en zeer lage betaling onder slechte werkomstandigheden. Huisvestingsomstandigheden en een opgelegde vrijheidsbeperking kunnen relevant zijn als deze onderdeel zijn van de arbeidsrelatie. Daarvan gaf de minister van SZW net een voorbeeld. Voor de beoordeling of er sprake is van mensenhandel in de vorm arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling, is de mate van disproportionaliteit van belang. In de memorie van toelichting — er werd al aan gerefereerd — zijn daarom vuistregels geformuleerd die in de rechtspraktijk houvast zullen geven bij welke mate van financiële benadeling, mensenhandel of ernstige benadeling bestuursrechtelijke handhaving in beeld komt.
Het werd al genoemd: heel kort gezegd, als het gaat om het financiële voordeel — nogmaals, dat is niet het enige criterium — geldt een onderbetaling van twee derde of meer gedurende minimaal twee maanden als indicatie voor het van toepassing zijn van arbeidsuitbuiting. Hebben we het over een onderbetaling tussen een derde en twee derde gedurende minimaal twee maanden, dan is dat de vuistregel voor het van toepassing zijn van ernstige benadeling. Bij geringe onderbetaling, dus onder een derde, en — dat is van belang — zonder bijkomend andersoortig nadeel valt het buiten het bereik van ernstige benadeling. Dan kan bij overtreding van de arbeidswetten bestuursrechtelijk worden gehandhaafd.
Omdat daders doorgaans via onderbetaling financieel voordeel willen behalen, verwacht ik dat de vuistregels in veel gevallen ook daadwerkelijk zullen worden toegepast en daarmee voor de praktijk een richtinggevende functie zullen hebben. Maar in aanvulling op deze vuistregels bevatten de parlementaire stukken ook diverse concrete voorbeelden van situaties waarin sprake is van een combinatie van financieel en andersoortig nadeel, waarbij steeds is aangegeven of arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling daarbij al dan niet in beeld komt.
Dus, in antwoord op uw vraag: er is zo veel mogelijk geconcretiseerd bij welke mate van disproportionaliteit over het algemeen sprake is van ofwel arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling. Het OM had daar ook nadrukkelijk om gevraagd in het consultatieadvies. Bij het rondetafelgesprek hebben het OM, de politie en de al eerder genoemde Nederlandse Arbeidsinspectie aangegeven dat deze vuistregels en de voorbeelden voldoende aanknopingspunten bieden voor de rechtspraktijk. Dat sterkt mij en ook de minister van SZW in het vertrouwen dat in de praktijk op een goede manier toepassing kan worden gegeven aan de omschrijving van zowel arbeidsuitbuiting als ernstige benadeling, zoals hier geïntroduceerd.
De heer Krul vroeg of het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf voor ernstige benadeling wenselijk is gelet op het strafmaximum van twaalf jaar gevangenisstraf dat is gesteld op arbeidsuitbuiting. Ik ben het met hem eens dat ernstige benadeling wel degelijk een ernstig misdrijf is. Dit misdrijf kan een vangnet vormen voor situaties die juist net iets minder zwaar zijn dan situaties van arbeidsuitbuiting. Ik ben al ingegaan op het verschil tussen beide misdrijven en ik denk dat daarmee deels ook een verklaring wordt gegeven voor het verschil dat er bestaat in de strafmaxima tussen beide delicten. Er is sprake van een oplopen van proportionaliteit. We geven met de zes jaar wel degelijk een signaal af over de ernst van het desbetreffende misdrijf en de ernst in verhouding tot de andere misdrijven. Hierbij wordt aangesloten bij het strafmaximum dat oorspronkelijk gold voor mensenhandel. Deze strafbedreiging biedt de rechter naar ons oordeel voldoende armslag om in een concreet geval met een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden een passende straf op te leggen.
Mevrouw Tseggai vroeg niet zozeer naar het onderscheid tussen ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Zij wees juist de andere kant op, naar beneden, en vroeg wanneer het bestuursrecht dan van toepassing is. Ik noemde net al de vuistregel die daar in financiële zin voor geldt: is een onderbetaling minder dan een derde, dan zal er in de regel geen sprake zijn van ernstige benadeling, zeker niet als daar geen andere nadelen dan financiële aan verbonden zijn. Dan kom je dus terecht in het bestuursrecht en bij alle maatregelen die daaronder vallen. Welke zijn dat dan? Dat kunnen maatregelen zijn uit de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet — die werd al even genoemd door de minister van SZW — en de Wet arbeid vreemdelingen als het gaat om niet-vergunde arbeid.
Het overtreden van deze voorschriften kan op verschillende wijzen worden gehandhaafd. Ik noem bijvoorbeeld het opleggen van een eis tot naleving, het opleggen van een bestuurlijke boete of het stilleggen van de werkzaamheden als er sprake is van ernstig gevaar of van recidive.
De heer Krul vroeg hoe het zit als mensen uit landen komen waar de lonen veel lager liggen dan in Nederland. In hoeverre is er dan sprake van arbeidsuitbuiting? Het is een heel begrijpelijke vraag, maar mijn antwoord daarop kan heel kort zijn. Bij de beoordeling — is er sprake van arbeidsuitbuiting? — zijn de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven maatgevend. Dat is ook de bestendige jurisprudentie. Het is daarbij dus irrelevant of het slachtoffer wel of niet heeft ingestemd met het naar Nederlandse maatstaven te lage loon. Het maakt dus ook niet uit of het slachtoffer wel door had dat hij of zij werd uitgebuit. Dat is ook geëxpliciteerd in het zevende lid van artikel 273f.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een verhelderende vraag. De minister heeft het over de financiële vuistregel. Zijn er nog andere vuistregels, bij andere vormen van arbeid of misstanden, die niet zozeer financieel van aard zijn?
Minister Van Weel:
Zeker. Een aantal daarvan zijn in de memorie van toelichting opgenomen. Die geven bijvoorbeeld aan wat het verschil is tussen arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Daarbij wordt ook gezegd dat als er alleen maar sprake is van een financieel nadeel dat minder is dan een derde, je onder die laag valt en bij het bestuursrecht terechtkomt. Ondanks dat de onderbetaling wellicht niet meevalt, kan het wel degelijk zo zijn dat andere omstandigheden ervoor zorgen dat er toch sprake is van ernstige benadeling. Dat zijn bijvoorbeeld huisvestingsomstandigheden of het feit dat mensen geen beschikking hebben over het geld dat aan hen wordt betaald. Net werd het voorbeeld van de bankpas genoemd. Dus ondanks dat de financiële vuistregel niet wordt gehaald, kan er nog steeds sprake zijn van ernstige benadeling. En dan schuift het dus weer van het bestuursrecht naar het strafrecht.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Ik zie dat het zo voldoende is.
Minister Van Weel:
Dan kom ik op de vraag die niet alleen door de heer Van Nispen, maar ook door anderen is gesteld. Waarom is er nou gekozen voor ernstige benadeling en niet voor een aparte strafbaarstelling van uitbuiting? De minister van SZW heeft daar voornamelijk namens de Nederlandse Arbeidsinspectie al iets over verteld. In aanvulling daarop zal ik de juridische argumentatie daarvoor geven die wij bij het opstellen hiervan hebben gewogen. Het korte antwoord hierop is: omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid met een uitbuitingsdelict niet of nauwelijks zou worden verruimd.
Op één onderdeel wordt die zelfs beperkt. Dat ga ik zo toelichten. Het centrale strafrechtelijke verwijt bij mensenhandel is namelijk "de beoogde of de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon". Dat komt tot uitdrukking in het vereiste oogmerk van uitbuiting. De heer Van Nispen noemde dat zelf ook al in een interruptie. In de praktijk wordt bij arbeidsuitbuiting de drempel hiervoor lang niet altijd gehaald. Dat is het dilemma waar de minister van SZW bij stilstaat. Als je een aparte strafbaarstelling voor "uitbuiting" zou invoeren, dan zou bewezen moeten worden dat iemand daadwerkelijk is uitgebuit. Je maakt uitbuiting immers strafbaar. Je gaat dan dus van "het oogmerk", dat in het kader van mensenhandel al strafbaar kan zijn, naar daadwerkelijk bewijzen dat er sprake is van uitbuiting. De beoogde uitbuiting, of het oogmerk, zou dan niet meer voldoende zijn. Dus een aparte strafbaarstelling van uitbuiting voorziet naar onze mening niet in de gewenste verruiming van de strafrechtelijke bescherming, maar kan in zeker opzicht zelfs leiden tot een beperkter bereik dan mensenhandel, waarbij alleen al het oogmerk van uitbuiting voldoende is.
De heer Van Nispen (SP):
Vooropgesteld, dat is natuurlijk ook niet de bedoeling van ons amendement. Maar volgens mij is het ook niet zo. Dat klinkt misschien wat al te pretentieus, maar ik bedoel het serieus. Het is zeker niet de bedoeling; we proberen juist een ruimer vangnet te maken. We komen daar nog uitgebreid op terug. Maar specifiek op dit punt: hoe zit het dan bijvoorbeeld met de poging tot uitbuiting? Dat zou ook kunnen binnen ons amendement, zoals wij dat nu gemaakt hebben, met artikel 45 Wetboek van Strafrecht en de "poging tot". Dan hoeft niet dat oogmerk bewezen te worden en kan teruggevallen worden op de poging, zodat die uitbuiting zich niet verwezenlijkt hoeft te hebben.
Minister Van Weel:
Daar overvraagt u me. Daar kom ik op terug in tweede termijn. Ik wil dit wel secuur doen.
De voorzitter:
De heer Van Nispen voor een korte, verduidelijkende vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Oké, dank u wel, voorzitter; heel kort. Dat waardeer ik. Dit luistert ook wel nauw en het moet heel zorgvuldig. Maar ik probeer echt goed te benadrukken, mede namens de mede-indieners — en ik hoop dat de minister dat wil aannemen — dat we nu juist proberen om dat ruimere vangnet te bieden. Dus we pogen het op geen enkele manier te beperken. Ik waardeer het dat de minister dit ook zo serieus neemt en het gaat bekijken.
Minister Van Weel:
Ja, ik neem dat mee. Ik krijg natuurlijk al flarden van assistentie, maar die ga ik u onthouden, want daarmee doe ik uw interruptie geen recht. Er is wel degelijk ook gekeken naar het amendement met het oogmerk dat u ermee heeft. Alleen wordt door ons betoogd dat juist de ernstige benadeling datgene omvat wat u wilt bereiken met uitbuiting, en meer, en dat er een risico bestaat dat je de lat juist hoger legt als je uitbuiting als zodanig zou opnemen in plaats van ernstige benadeling. Ik zal dat in tweede termijn aangaande "de poging" nog verder toelichten.
De heer Emiel van Dijk vroeg nog waarom het noodzakelijk is om het delict "ernstige benadeling" te introduceren. Ik denk dat ik daaraan, in combinatie met wat de minister van SZW heeft gezegd, invulling heb gegeven. Kortweg komt het erop neer dat er tussen de bestuursrechtelijke mogelijkheden en het bewijzen van arbeidsuitbuiting eigenlijk een leemte was waarbij vaak de drempel niet kon worden gehaald, en er dus niet strafrechtelijk kon worden bestraft terwijl dat wel wenselijk werd geacht. Dat is de reden geweest voor het introduceren van het nieuwe begrip.
Dan kom ik bij het blokje opsporing. Dat begon met de vrij feitelijke vraag van de heer Diederik van Dijk of het wetsvoorstel nog steeds in 2026 in werking kan treden. Het korte antwoord is ja. De ketenorganisaties achten dat haalbaar. Maar dit hebben u en ik en de collega's in de Eerste Kamer natuurlijk ook in de hand, dus het hangt wel af van hoe spoedig we de behandeling en de stemming in beide Kamers kunnen doorlopen.
De vraag was ook welke intensiveringen er worden doorgevoerd bij bijvoorbeeld politie, OM en de rechtspraak, om voldoende toegerust te zijn om deze verscherping aan te kunnen. Er zijn middelen vrijgemaakt voor de verschillende uitvoeringsorganisaties van 10 miljoen euro structureel. En de ketenorganisaties zijn net als de Nederlandse Arbeidsinspectie al bezig met het treffen van voorbereidingen op de inwerkingtreding van deze wet. Dus dat gaat inderdaad om het werk van mensen, zowel bij de NLA alsook bij het OM. Daar is men dus mee bezig. Na de inwerkingtreding blijven we natuurlijk de effecten voor alle ketenpartners monitoren en gaan we zo nodig bijsturen.
Dan kom ik op de toepassing van het non-punishmentbeginsel. Een aantal van u hebben daar vragen over gesteld. Ik kom daar natuurlijk in de appreciatie van amendementen ook nog op terug. Zowel volgens het OM als de politie als de rechtspraak voorziet het Nederlandse rechtssysteem al in het faciliteren van het beginsel van non-punishment. Ik noem dat een "beginsel", omdat het een beginsel is. Het is geen vereiste om dat wettelijk te verankeren. Er moet voldaan worden aan een invulling van het beginsel.
Bij ons geldt in algemene zin dat de officier van justitie, maar ook een rechter, bij weging van alle feiten en omstandigheden ook kan meenemen dat de verdachte die ook slachtoffer is van mensenhandel, deze strafbare feiten mogelijk onder dwang heeft gepleegd. Dat kan leiden tot het staken van het opsporingsonderzoek of tot het seponeren van de zaak. Als het onderzoek naar het strafbare feit wordt gestaakt, vindt er ook geen registratie plaats in de systemen van het OM.
Als de verdachte wel wordt gedagvaard, bijvoorbeeld bij een ernstig strafbaar feit, dan kan de officier van justitie bij de rechter vorderen dat een strafuitsluitingsgrond zoals psychische overmacht, zoals we die kennen in ons rechtssysteem, wordt toegepast en dat de rechter weliswaar de verdachte schuldig verklaart, maar daarbij geen straf of verminderde straf oplegt. Als er in de strafeis van de officier of in het vonnis van de rechter rekening wordt gehouden met dwang, dan wordt het niet geregistreerd.
In algemene zin wordt er dus gezegd dat er weinig gebruik wordt gemaakt van het non-punishmentbeginsel. Dat herkennen de ketenorganisaties niet. Het wordt alleen niet eenduidig geregistreerd. Het hangt af van de zaak an sich. Het kan dus ook zijn dat een zaak op verschillende momenten in de strafrechtketen wordt afgedaan of op een andere manier wordt afgedaan, juist vanwege het non-punishmentbeginsel. Het beeld dat er geen gebruik van zou worden gemaakt, wordt dus bestreden.
Ik moet daarbij wel zeggen dat als u zou vragen — ik wil geen moties uitlokken, maar toch — of daar in het kader van de invoering van deze wet meer aandacht aan kan worden besteed bij de opleiding van zowel opsporingsinstanties als het OM en de rechtspraak, om zeker te weten dat het non-punishmentbeginsel nou juist iets is dat hier een rol heeft, ik daar welwillend tegenover zou kunnen staan. Maar dit is uiteraard een puur hypothetische situatie.
Dan een vraag van mevrouw Wijen-Nass. Welke straffen leggen rechters nu op? Kan er ook iets over de verwachting van de opgelegde straffen na de inwerkingtreding worden gezegd? De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft in december vorig jaar de Monitor Mensenhandel gepubliceerd. Daarin is het aantal straffen over de periode van 2019 tot 2023 geanalyseerd. Er wordt ook nader ingegaan op de opgelegde straffen en de bijkomende straffen. Naar dat rapport zou ik u graag willen verwijzen voor een uitgebreide analyse. Het is moeilijk voor mij om te zeggen wat het effect zou zijn van de inwerkingtreding van deze wet op die analyse. Dat zal echt na de inwerkingtreding moeten blijken.
Een heel ander onderwerp: klanten van mensenhandel. Mevrouw Tseggai vroeg daarnaar. Wat gaat het kabinet doen om klanten van mensenhandel aan te pakken? Gaat er meer aandacht naar de vervolging van de klanten? Ook vroeg ze of ik daarover in overleg wil treden met het Openbaar Ministerie. Enkele van de acties uit het actieplan richten zich op het vergroten van de aanpak van klanten. Er wordt onder andere ingezet op het verkrijgen van media-aandacht waarin wordt uitgelegd dat en waarom een klant-dader wordt vervolgd. Daarnaast moeten klanten zich natuurlijk bewust zijn van wat mensenhandel is. Ze moeten het kunnen signaleren en ze moeten ook handelingsperspectief hebben. Er is al een aantal succesvolle zaken geweest, waarin ook media-aandacht is gegenereerd. Daarnaast organiseren het OM en de politie jaarlijks één landelijke actiedag in het kader van de aanpak van klanten. Die actiedagen zijn erop gericht om preventief te handelen door mogelijke klanten of klanten, indien bekend, te waarschuwen dat ze strafbaar zijn door wat ze doen. Als een actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, dan worden die ook ingezet voor strafrechtelijke vervolging. Een eerste van dit soort actiedagen heeft eind 2024 plaatsgevonden.
De heer Ceder vroeg: hoe leest de minister de conclusies van de Nationaal Rapporteur waarin wordt aangekaart dat de opsporing tekortschiet? Ik ben uiteraard bekend met het rapport. Dat is ook aan mij aangeboden. Ik ben het er ook mee eens dat de opsporingsinstanties een hele belangrijke rol spelen in het bestrijden van mensenhandel en het opsporen van slachtoffers. Ik ben het niet helemaal eens met de korte conclusie van de Nationaal Rapporteur dat de opsporing tekortschiet. Er worden echter wel verbeterpunten in het signaleringsproces aangedragen door de Nationaal Rapporteur. Daar zal ik serieus op ingaan in mijn beleidsreactie op dat rapport, die ik nog voor het zomerreces met uw Kamer hoop te kunnen delen. Daarin zal ik er dus nader op ingaan.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even terug naar de klanten, die ik inderdaad in mijn inbreng aangehaald heb. De minister noemt op zich allerlei sympathieke maatregelen, maar die gaan meer over communicatie, voorlichting en preventie. Ik ben echter eigenlijk op zoek naar: welke maatregelen gaat de minister nemen voor strafvervolging van klanten?
Minister Van Weel:
Het gebeurt al. Ik noemde het al als een van de punten. Er zijn ook zaken geweest waarin klanten zijn vervolgd en waarin er media-aandacht is gegenereerd. Hopelijk gaat daar de afschrikwekkende werking van uit dat ook klanten kunnen en zullen worden aangepakt. Ik noemde het als een van de mogelijke opvolgingen van de actiedagen die worden georganiseerd. Als daar opsporingsinformatie uit voortkomt die daar aanleiding toe geeft, zal er tot vervolging worden overgegaan. De mogelijkheden zijn er dus. Het wordt gedaan. We proberen de aandacht erop te vestigen. In het kader van het actieplan komen we daarover te spreken, ook in het volgende debat dat we daarover zullen hebben in het kader van mensenhandel en prostitutie. Ik heb het idee dat het 'm niet zit in de mogelijkheden die ik als medewetgever met u kan schetsen. Het is een kwestie van doen. Daar is het actieplan de aanjager van, denk ik.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het op zich fijn dat de minister zegt dat hij geen problemen of gebreken ervaart als het gaat om wetgeving, maar we moeten toch meer kunnen doen dan alleen communicatiecampagnes?
Minister Van Weel:
Ik kan niet zelf gaan vervolgen. Daar staan gelukkig enkele wetten en regels aan in de weg. Ik ben er dus voor om het mogelijk te maken voor het OM, maar daarna is het natuurlijk aan het OM om daar ook opvolging aan te geven. Als u mij dus vraagt of ik een keer met het OM wil bespreken hoe zij daartegen aankijken, of zij nog beperkingen ervaren en of ik daar nog iets in kan betekenen, wil ik dat graag toezeggen. Dan neem ik dat mee in mijn periodieke overleg met het OM.
De heer Boomsma (NSC):
Ik denk dat het heel goed is, want het is natuurlijk wel waar en ontzettend belangrijk dat het vaak allemaal begint met de klanten. Mijn vraag is nu: is er een overzicht van hoe vaak klanten zijn vervolgd? Er zit natuurlijk een verschil tussen bijvoorbeeld klanten van minderjarige prostituees en klanten die worden vervolgd omdat ze gebruikmaken van prostituees die onder dwang verkeren, maar misschien niet minderjarig zijn. Dus, gebeurt dat laatste ook voldoende? Zijn er uit die actiedag waar de minister het over had ook vervolgingen voortgekomen?
Minister Van Weel:
Ik ga dat meenemen, als u dat goedvindt, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Boomsma, in de voortgangsbrief over het actieplan Samen tegen Mensenhandel, waarmee ik nog voor de zomer kom. Dit is namelijk ook een van de acties uit dat plan.
Dat brengt mij meteen bij dat plan. Er werd gevraagd door de heer Krul of ik kan ingaan op de stand van zaken van dat plan. Ik zou hem hetzelfde antwoord willen geven: dat komt eraan, namelijk voor het zomerreces in een voortgangsbrief. Het actieplan en de modernisering van artikel 273f zijn parallel aan elkaar ontwikkeld. Ook dit wetsvoorstel ligt al even voor ter behandeling. Het actieplan hoeft dus niet te worden geactualiseerd naar aanleiding van de discussie die we hier hebben, maar is eigenlijk op hetzelfde moment opgesteld als en dus volledig in samenhang met het wetsvoorstel.
De heer Diederik van Dijk vroeg welke obstakels er worden gezien om mensenhandelzaken niet te laten mislukken of lichter te laten afdoen. Ik kom terug op zijn amendement, dat in het verlengde hiervan ligt. Het wetsvoorstel omvat wetsartikelen die juist makkelijker toepasbaar zijn voor de rechtspraktijk en ruimere strafbaarstelling inhouden. Dat betekent dat de kring van personen die voor mensenhandel — en ook voor ernstige benadeling overigens — kunnen worden vervolgd, wordt verruimd. Daarmee denk ik dat het juist een impuls geeft aan de rechtspraktijk in dat opzicht.
Hij vroeg ook het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken. Dan zou ik op de stoel gaan zitten van mijn gewaardeerde collega de staatssecretaris Rechtsbescherming, die dit wetsvoorstel in zijn portefeuille heeft. Het lijkt mij passend om de inhoudelijke vragen daarover aan de orde te laten komen tijdens de verdere behandeling van het wetsvoorstel door hem met uw Kamer. Hij kan daar ook veel meer en veel zinniger dingen over zeggen dan ik dat kan.
In datzelfde kader vroeg u nog wel of ik bereid ben om net als in Ierland, Italië en Spanje draagmoederschap als vorm van mensenhandel aan te merken en het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken. Op dat tweede punt heb ik net al geantwoord.
Op het eerste punt stel ik voorop dat draagmoederschap op vrijwillige basis op zichzelf genomen niet verboden is in Nederland. Dit wetsvoorstel brengt daar ook geen verandering in. Maar ik zeg er ook bij dat de situaties van uitbuiting van draagmoederschap ook nu al onder het bereik van mensenhandel kunnen vallen. De opsomming van specifieke vormen van uitbuiting is namelijk niet uitputtend. Met het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene Europese richtlijn mensenhandel, dat op dit moment bij de Raad van State voorligt voor advies, wordt draagmoederschap overigens wel expliciet toegevoegd aan artikel 273f. Maar daar komen we dus op een later moment nog over te spreken.
Dat brengt mij bij het kopje mensenhandel juridisch. Daaronder was dit de eerste vraag, dus die heb ik daarmee behandeld. Mevrouw Wijen-Nass vroeg of de drie specifieke uitbuitingsvormen die in de herziene EU-richtlijn mensenhandel worden geëxpliciteerd ook in de strafbaarstelling van mensenhandel worden geëxpliciteerd. Dat gebeurt dus in datzelfde wetsvoorstel dat nu voorligt bij de Raad van State, waarmee we sec de EU-richtlijn implementeren in artikel 273f. Het korte antwoord daarop is dus: ja.
De heer Krul vroeg of criminele uitbuiting voldoende duidelijk gedefinieerd is, zodat zaken op dat vlak ook voldoende haalbaar zijn. Criminele uitbuiting is overigens nu al strafbaar onder de huidige strafbaarstelling van mensenhandel, dus het OM en de politie hebben er wel ervaring mee hoe ze dat moeten aanpakken. Bij criminele uitbuiting gaat het erom dat de dienst die voor een dader moet worden verricht, strafbaar is. In het Chinesehoreca-arrest overwoog de Hoge Raad dat de vraag of, en zo ja wanneer, er sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f niet in algemene termen te beantwoorden is, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval.
In dit arrest ging het overigens over een Chinees restaurant waarin verschillende uit China afkomstige medewerkers zeer lange werkdagen maakten voor inwoning en tegen lage vergoeding. Daar ging het dus niet om criminele uitbuiting, maar uit dat arrest komen criteria naar voren voor het bepalen of er sprake is van uitbuiting. Die criteria zijn ook van toepassing op criminele uitbuiting en geven daarvoor het richtinggevend kader. Dan gaat het om de aard en de duur van de te verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor betrokkenen meebrengen en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die de betrokkene tot die strafbare feiten heeft aangezet. Er is dus steeds sprake van een weging van al die factoren binnen een zaak aan de hand van één geval. Dat is zeer gebruikelijk binnen het strafrecht. De politie en het OM beschikken dan ook over voldoende handvatten om te kunnen beoordelen of sprake is van criminele uitbuiting.
Dat brengt me bij de hele concrete vraag van de heer Krul of een situatie waarin kinderen worden gedwongen om drugs uit een container te halen onder criminele uitbuiting valt. Zoals het een minister, niet zijnde een rechter, betaamt, zeg ik: dat kan inderdaad het geval zijn. Maar zoals altijd in het strafrecht, hangt dat af van alle omstandigheden in het specifieke geval. Ik kan dat dus niet in algemene zin zeggen. Uit de rechtspraak kan wel worden afgeleid dat gevallen waarin zeer jonge kinderen worden ingezet voor het verrichten van een strafbaar activiteit, zelfs reeds bij het eenmalig begaan van een strafbaar feit, zoals winkeldiefstal, worden aangemerkt als criminele uitbuiting. Daar is jurisprudentie over. In die zin verwacht ik dus dat dit wetsartikel daar ook voldoende handvatten voor zal bieden.
De heer Krul vroeg ook nog of het voordeel trekken uit criminele uitbuiting strafbaar is. Dat is het geval. De strafbaarstelling van voordeeltrekking in artikel 273fb richt zich tot profiteurs van mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van de persoon. Dat gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze misdrijven. Het voordeeltrekken uit mensenhandel, bestaande uit criminele uitbuiting, is dus zeker ook een strafbaar feit.
Dat brengt mij bij de wat grotere vraag van mevrouw Wijen-Nass, waarom voor verschillende vormen van uitbuiting hetzelfde strafmaximum geldt en waarom dat voor de ene vorm van uitbuiting niet hoger is dan voor de andere. De strafbaarstelling van mensenhandel geeft uitvoering aan daartoe strekkende internationale verplichtingen en sluit nauw aan bij de bewoordingen daarvan. Onder meer het Palermo Protocol en de recent herziene EU-richtlijn mensenhandel geven een definitie van mensenhandel en beschrijven welke vorm van uitbuiting ten minste daaronder moeten worden begrepen. Tevens verplichten zij tot een strafbaarstelling van mensenhandel, waarbij de herziene richtlijn ook concrete minimumstrafhoogtes voorstelt. Maar ook daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van uitbuiting. Het past dus ook niet goed om dat nu in de nationale implementatie wel te doen.
De strafmaxima van twaalf jaar voor mensenhandel en vijftien jaar voor kinderhandel liggen wel ruimschoots boven de minimale strafmaxima die op grond van de genoemde EU-richtlijn zouden moeten gelden. Daar gaat het namelijk om een strafmaximum van vijf jaar of bij ernstige vorm van mensenhandel tien jaar gevangenisstraf.
De nationale strafmaxima kunnen uiteraard verder worden verhoogd in het geval een of meer strafverzwaringsgronden van toepassing zijn. Ik denk dat daarmee de strafmaxima voldoende ruimte geven aan het OM en de rechter. Natuurlijk zullen zij kijken naar de feiten en omstandigheden en zullen zij voor de door u genoemde voorbeelden wel degelijk tot een heel ander strafeis komen in die uitzonderlijke gevallen, ondanks dat ze binnen hetzelfde strafmaximum zitten. U weet dat wij geen strafminima toekennen, dus ook dat zie ik hier niet als een oplossing. U vroeg waarom het strafmaximum voor voordeeltrekking zes jaar is. Via u, voorzitter, zeg ik tegen mevrouw Wijen-Nass: het financieel profiteren van misdrijven als mensenhandel, kinderhandel en ernstige benadeling is op zichzelf al verwerpelijk en onacceptabel, los van het begane gronddelict. Daarom is op de voordeeltrekking een maximum van zes jaar gevangenisstraf gesteld. Die is niet afhankelijk van het gronddelict, maar ziet puur op het voordeel trekken. De rechter kan daarbij natuurlijk wel de ernst van het gronddelict meewegen en op die manier tot een hogere straf komen.
De heer Krul vroeg naar de buitenlandse werving voor prostitutie. Daar kom ik later nog op terug in het kader van de amendementen. Het kerndoel van dit wetsvoorstel was het vereenvoudigen van de regeling en het aanbrengen van meer samenhang, zonder afbreuk te doen aan de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Vanuit die gedachte — dat buitenlandse werving voor prostitutie al valt onder de algemene strafbaarstelling van mensenhandel — is ervoor gekozen om deze specifieke strafbaarstelling niet op te nemen in het wetsvoorstel. Tegelijkertijd zeg ik daarbij dat het voor mij het allerbelangrijkst is dat de strafwet toereikende mogelijkheden biedt om seksuele uitbuiting keihard aan te pakken. Er mag absoluut niet de indruk ontstaan dat dit wetsvoorstel die aansprakelijkheid op dit punt zou pogen in te perken. Ook het OM en de politie hebben aangegeven, zoals u heeft kunnen vernemen, dat zij graag de aparte strafbaarstelling van buitenlandse werving willen behouden. Tegen die achtergrond zeg ik u nu alvast dat ik geen bezwaar heb tegen het behoud van deze strafbaarstelling in het wetsvoorstel. Zoals gezegd kom ik daar zo nog op terug bij de appreciatie.
Dan huwelijkse uitbuiting en de rechtsmacht die wij genieten. De heer Boomsma vroeg of ik vind dat die moet worden uitgebreid. De Nederlandse rechtsmachtregeling ten aanzien van mensenhandel sluit aan bij de afspraken in internationale verdragen. Dat betekent dat Nederland ongeclausuleerde rechtsmacht heeft over alle vormen van mensenhandel, wanneer het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander, of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, of tegen een Nederlander of vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Dat is dus een zeer ruime regeling. U noemde zelf al dat die aansluit bij de rechtsmacht die we ook hebben ten aanzien van huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. Vanuit die gedachte en coherentie zie ik geen aanleiding om de rechtsmachtregeling verder te verruimen voor dit specifieke doeleinde.
De heer Krul vroeg ook op welke manier ik borg dat dit wetsvoorstel toekomstbestendig genoeg is bij veranderende maatschappelijke gebeurtenissen. Dat hangt samen met wat ik net al noemde: de wens om het strafrechtelijk normenkader te vereenvoudigen én te verruimen, om de aanpak effectiever te maken. Gelet op de grote variëteit aan situaties die we hiermee willen bestrijken, is bij de strafbaarstellingen, waaronder bij ernstige benadeling, gekozen voor meer algemeen geformuleerde delictsbestanddelen, zoals "het oogmerk van uitbuiting" of "ernstig wordt benadeeld". Juist door deze algemene formuleringen, die steeds aan de hand van voorbeelden worden geconcretiseerd, wordt bevorderd dat ze zich ook uitstrekken tot mogelijke toekomstige delictsvormen die we nu nog niet kunnen voorzien. Ik ga ervan uit dat we hiermee de modernisering voldoende hebben bestendigd. Mocht dat in de toekomst toch anders blijken, dan kunnen we uiteraard de wet aanpassen.
Tot slot het laatste blok, over slachtoffers. De heer Ceder vroeg wat nodig is voor een doeltreffende aanpak om minderjarige slachtoffers in beeld te brengen. Het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers is een van de actielijnen uit het actieplan Samen tegen Mensenhandel. Daarbij wordt in brede zin gekeken naar bescherming en signalering. Dat betekent vooral het trainen van eerstelijnsprofessionals die werken met minderjarigen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, en het inbedden daarvan in regionale samenwerkingsverbanden. Ik ben gisteren op bezoek geweest bij Keerpunt, een onderdeel van Fier. Daar probeert men juist op een laagdrempelige manier en online via een chatfunctie bereikbaar te zijn en open te staan voor kinderen in problemen. Het gaat daarbij dus om problemen die te maken hebben met uitbuiting. Maar het is wel duidelijk dat deze doelgroep, zeker als de kinderen onder grote stress, druk of dwang staan, zeer terughoudend is met het zoeken van contact of hulp. Het blijft dus zoeken naar een manier om deze jonge doelgroep te bereiken zonder dat je ze afschrikt.
Je moet het vooral niet vanuit de politie benaderen. Daarom wordt het in dit geval, bij Keerpunt, op een anonieme manier mogelijk gemaakt, zonder verplichtingen en zonder meteen naar hulpverlening te grijpen. En dan is het maar hopen dat je een vertrouwensband kunt opbouwen waarmee je dit bloot kunt leggen. Ik vond het indrukwekkend wat ik gisteren zag, maar het was ook indrukwekkend om te zien hoe groot de uitdagingen zijn wanneer je dit in kaart wilt brengen. Het is dan ook terecht dat het een van de actielijnen in het actieplan is. Maar ook hier komen we in de voortgangsbrief op terug.
In het verlengde daarvan vroeg de heer Krul hoe we jongeren die slachtoffer worden van criminele uitbuiting, nog beter kunnen ondersteunen. En hoe denk ik over uitstapprogramma's voor jongeren die in de criminaliteit zijn beland? Ik verwijs hiervoor niet alleen naar Keerpunt, waar ik gisteren was, maar ook breder naar het programma Preventie met Gezag, een programma dat mijn ministerie aan 27 gemeenten aanbiedt.
Het is een domeinoverstijgende gebiedsgerichte preventieaanpak met lokale justitiepartners. Laat ik er eentje uitkiezen waar ik zelf op bezoek ben geweest, het programma Alleen jij bepaalt wie je bent. Jongeren die in andere gevallen wellicht nooit op het sportveld zouden terechtkomen, sporten nu wel een paar keer per week. Dat wordt vanuit de school georganiseerd, niet alleen omdat ze dan leren voetballen, maar vooral ook vanwege al het andere dat ze daarmee leren. Ik noem: werken in teamverband, omgaan met teleurstellingen wanneer je verliest, en discipline, want je moet op tijd komen voor je team. Al dit soort elementen zijn er dus op gericht om te zorgen dat juist die kwetsbare jongeren steviger in hun schoenen komen te staan en nee durven te zeggen tegen diegenen die proberen om hen in te zetten.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Nog even over de toepassing van de jurisdictie. Het is heel goed om van de minister te horen dat die net als bij vrouwelijke genitale verminking geldt. Maar voor alle duidelijkheid, wat betekent het voor een Nederlandse man met een Nederlands paspoort, misschien met een Pakistaanse achtergrond, die naar Pakistan gaat, daar een vrouw huwt en haar daar in gevangenschap houdt? Als die vrouw alleen een Pakistaanse nationaliteit heeft, is die man dan alsnog strafbaar volgens de Nederlandse wet?
Minister Van Weel:
Ja. Ik zal het nog een keer oplezen, want uw voorbeeld valt hier volgens mij onder. Het gaat om alle vormen van mensenhandel. Nou, daar hebben we het hier dus over. "Indien het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft." Daar is dus sprake van en daarmee is het antwoord ja. Daarna volgt namelijk een of: "of tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft". Uw voorbeeld valt onder de eerste clausulering.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Boomsma (NSC):
Voor alle zekerheid: het kan dus ook gaan om een vrouw die zelf Pakistaans is en in Pakistan woont en is opgegroeid? Maar de man die haar in huwelijkse gevangenschap en uitbuiting houdt, is dan dus een Nederlander. Maar het gebeurt in Pakistan.
Minister Van Weel:
Ja.
De heer Boomsma (NSC):
Oké.
Minister Van Weel:
Het gaat over alle vormen van mensenhandel, indien het feit is gepleegd door een Nederlander of een vreemdeling die hier een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Het maakt dus niet uit tegen wie dat is.
Mevrouw Tseggai vroeg wat de minister ervan vindt om een onafhankelijke autoriteit in te stellen om het slachtofferschap vast te stellen. In het kader van het actieplan Samen tegen Mensenhandel kijken we ook hier of de vaststelling van slachtofferschap van slachtoffers die in aanmerking komen voor de B8/3-regeling, niet alleen maar gedaan kan worden door de opsporingsdiensten en losgekoppeld kan worden van het opsporingsproces. Daarbij bekijken we ook nadrukkelijk hoe we de huidige knelpunten in de uitvoering bij de geringste aanwijzing en bij de bedenktijd kunnen verbeteren.
De vraag naar de vaststelling van het slachtofferschap is onderdeel van de verkenning die we aan het uitvoeren zijn. Ik kom daar later dit jaar bij de Kamer op terug.
De voorzitter:
Dat roept toch nog een vraag op bij mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja. Verhelderend. Op zich een fijn antwoord. Maar komt de minister in die verkenning ook terug op de mogelijkheid van een onafhankelijke autoriteit?
Minister Van Weel:
Zeker.
De heer Boomsma vroeg of ik zicht heb op het percentage vrouwen dat onder dwang in de prostitutie zit en, zo ja, waar we dit op baseren. We spreken hier regelmatig over met uw Kamer, in het kader van de commissiedebatten over mensenhandel en prostitutie. Ik kijk uit naar de volgende episode die we daarvan hebben. Daar komt deze vraag regelmatig terug. Ik verwijs dan altijd naar het onderzoek uit 2022 inzake de aard en omvang van de Nederlandse seksbranche, dat toen door het ministerie van Justitie en Veiligheid is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het gewoon niet mogelijk is om harde cijfers te krijgen over de aantallen sekswerkers die in deze branche werken. De enorme mobiliteit tussen onderdelen van de branche en de fluctuaties tussen seizoenen maken het verzamelen van die cijfers ingewikkeld. Ik vind het dus heel moeilijk om hier zicht op te krijgen. Heel vaak spreken wij met elkaar over individuele misstanden die aan het licht zijn gekomen, maar het krijgen van meer zicht op de volledige omvang is gewoon lastig. Nogmaals, dit strekt wat buiten dit wetsvoorstel. Ik spreek hier graag verder over in het commissiedebat Prostitutie. Een concreet antwoord heb ik niet voor u.
Dat brengt mij op de vraag wanneer ik kom met mijn nieuwe plannen voor sekswerk. Een aantal van u heeft daarom gevraagd. Dat geldt ook voor de in het regeerprogramma afgesproken verhoging van de minimumleeftijd naar 21 jaar. Ik ga die plannen net niet voor de zomer redden. Ik verwacht daar in de tweede helft van dit jaar op terug te kunnen komen. Zoals u weet staat het in het regeerprogramma. De Wrs ligt nog voor. Ik heb zelf mijn eigen grondvisie op sekswerk ontwikkeld. Ik hoop na de zomer met een compleet pakket te komen. Maar het demissionaire karakter vereist iets meer procedurele stappen in het consultatieproces.
De heer Diederik van Dijk sprak over de misstanden bij advertentieplatforms. Er staan op Nederlandse websites veel vrouwen uit Zuid-Amerika, China en Oost-Europa. Hij vroeg wat we hier concreet tegen kunnen doen. Laat ik zeggen dat sekswerker in Nederland een legaal beroep is. Het plaatsen van sekswerkadvertenties door personen die vrijwillig hebben gekozen voor dit beroep is niet verboden. Maar natuurlijk moeten we er wel scherp op zijn dat op deze platforms geen misstanden zoals mensenhandel plaatsvinden. Ik weet dat die wel plaatsvinden. Het Field Lab Tulpafslag heeft hier onderzoek naar gedaan en heeft naar aanleiding daarvan ook gesprekken gevoerd met de platforms. Ik ben in gesprek met de organisaties die daarbij betrokken waren om nog dit jaar opvolging te kunnen geven aan de aanbevelingen van het Mensenhandel Field Lab.
Daarnaast is op 17 februari de DSA in werking getreden, de Digital Services Act, de Europese verordening die ziet op gelijke behandeling van tussenhandeldiensten en het beschermen van de onlinegrondrechten van burgers. Ook daarin zijn regels opgenomen over onder meer de omgang met illegale inhoud. Er wordt voorzien in kennisgeven, een actiemechanisme en vermelding van illegale inhoud. Daarnaast zijn er regels opgesteld voor het misbruik van diensten door afnemers en voor reclame op onlineplatforms. Zo dienen deze sites een duidelijk meldingsmechanisme te hebben, zodat bezoekers mogelijk illegale inhoud makkelijk kunnen melden, en moeten de sites transparant zijn over wat ze daarmee hebben gedaan. Ik hoop dat ook de Digital Services Act zal bijdragen aan het tegengaan van bijvoorbeeld digitale advertenties die verband houden met mensenhandel.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Goed om te horen dat de minister dit punt op zich serieus neemt. Hij heeft het over nieuwe regels en de nodige onderzoeken. Maar we weten dat er de nodige websites zijn waar keer op keer geadverteerd wordt met vrouwen die uitgebuit worden. Hoe vaak lukt het om dit soort websites offline te krijgen? Er is immers een instrumentarium. Wordt dat ingezet? Is daar iets van te zeggen?
Minister Van Weel:
Ik weet dat dat wordt ingezet, maar ik kan u geen getallen geven. Ik kan deze vraag wel meenemen in de voortgangsbrief die ik eerder noemde naar aanleiding van het actieplan. Ik kom daar graag op terug.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had nog een vraag over het vorige. Ik ben vanavond iedere keer te laat, sorry daarvoor. Het ging over de Wet regulering sekswerk. De minister gaf de planning en zei dat de demissionaire status van het kabinet leidt tot iets meer handelingen in de consultatiefase. Ik begrijp niet goed wat de minister daarmee bedoelt. De Kamer besluit of het controversieel is of niet. Heel veel meer smaken zijn er niet. Wat bedoelde de minister met die opmerking?
Minister Van Weel:
Dat klopt. De wet ligt bij uw Kamer. Maar er is ook aan mij gevraagd, ook naar aanleiding van de commissiedebatten die we hebben gehad, wat mijn visie is, de relatie tot datgene wat wordt vermeld in het regeerprogramma en mijn intentie met de Wrs. Ik zal daarmee komen, maar vanwege de demissionaire status — niet uit de school klappen — vereist dat dat we iets meer werken. In gevallen waarin we normaal gesproken vanuit de eigenstandige bevoegdheid van een bewindspersoon zouden communiceren met uw Kamer, werken we nu iets meer via onze onderraden- en ministerraadsysteem om te voorkomen dat we buiten de kaders van het regeerprogramma zouden treden. Het heeft dus niks te maken met de inhoud, maar het kost gewoon meer tijd én we zitten kort voor het reces. Daarom zeg ik dat ik het voor de zomer niet meer red.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ik zou gewoon zeggen: de minister is daarmee bezig. Hij is bezig met het ontwikkelen van zijn visie. Deze minister gaat erover. Ik zou het vooral belangrijk vinden om de betrokkenen — de organisaties, de keten, iedereen uit het veld, de sekswerkers zelf niet te vergeten — mee te laten praten. Juist die laatsten, maar dat heeft de minister ongetwijfeld al gedaan. Dat lijkt me veel belangrijker dan, vanwege de demissionaire status van het kabinet, zorgen voor allemaal extra overlegorganen binnen politiek Den Haag. Dat lijkt me helemaal nergens voor nodig. Of de Kamer verklaart het controversieel — ik verwacht dat niet per se — of de Kamer doet dat niet. Ik zou de minister willen vragen om er toch vooral mee door te gaan. We moeten nog heel even geduld hebben; binnenkort hebben we de procedurevergadering waarin dat wordt besloten. Maar daarna is het óf niet door óf wel door, en er verder niet heel veel meer van afhankelijk maken.
Minister Van Weel:
U krijgt van mij wat u van mij gevraagd heeft. U krijgt mijn visie op sekswerk, op de manier waarop ik wens om te gaan met de implementatie van het regeerprogramma en mijn visie op de Wrs, zoals gevraagd. Daar is dus niks aan veranderd.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De heer Van Nispen fietste er even doorheen met het vorige punt, maar ik wilde nog even naar de leeftijdsverificatie. Mij schoot net te binnen dat we het recent met de staatssecretaris Rechtsbescherming in het kader van kansspelen ook hebben gehad over illegale adverteerders. Toen heb ik een motie ingediend om whitelisting te onderzoeken, zijnde een systeem waarbij alleen aanbieders mogen adverteren die, in het geval van kansspelen, legaal zijn en die, in het geval van seksadvertenties, legitiem en legaal handelen. Ik snap dat ik de minister hiermee overval, dus hij kan er ook in tweede termijn op terugkomen. Ik snap dat websites op zwart zetten lastig is, maar misschien kunnen we dit op een andere manier wel tegengaan.
Minister Van Weel:
Ik zou er eigenlijk niet in tweede termijn op terug willen komen, maar deze vraag willen doorgeleiden naar mijn collega van Binnenlandse Zaken. Onder andere de leeftijdsverificatie speelt vooral binnen dat dossier. Er speelt een hoop op EU-terrein. Daar ben ik niet volledig van op de hoogte. Ik zou graag uw vraag, specifiek op dit onderwerp, willen doorgeleiden.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de minister van JenV hier best zelf even over zou kunnen nadenken. In het kader van de kansspelen gaat uw collega voor Rechtsbescherming dat ook doen. Deze dingen kunnen we in Nederland doen, dat hoeft niet in Europees verband. Ik zou de minister willen verzoeken om dit in overweging te nemen.
Minister Van Weel:
Ik neem het in overweging.
De heer Krul (CDA):
Deze minister is scherpzinnig, scherp van geest. Hij heeft even de tijd gehad om na te denken. Hij zal het mij ongetwijfeld niet kwalijk nemen dat ik vanuit mijn positie toch een beetje aan het draadje ga trekken dat hij zojuist uit zijn jasje los liet lopen. Ik begrijp er eigenlijk helemaal niks van dat de minister zegt dat hij sinds de val van het kabinet, sinds de demissionaire status, meer aan de leiband ligt — zo vertaal ik het maar even — van zijn collega-bewindspersonen, en dat hij meer aan onderraden en overleggen nodig heeft om binnen het regeerprogramma met iets aan de slag te gaan waarover in de Kamer helemaal geen controverse of per se een meningsverschil is. Wat bedoelde de minister daar nou precies mee?
Minister Van Weel:
Ik heb hiermee natuurlijk iets te diep in de keuken laten kijken. Maakt u zich geen zorgen: de manier waarop wij met elkaar omgaan is hier helemaal niet veranderd. U krijgt van mij mijn visie. Ik heb u alleen verteld dat ik dat niet red voor de zomer. Daar wou ik het eigenlijk maar bij laten.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen.
Minister Van Weel:
Dank. De heer Van Nispen vroeg wat Nederland doet voor vrouwen die in het buitenland zijn achtergelaten en worden uitgebuit. Dat kunnen vrouwen met een Nederlandse nationaliteit zijn, zoals hij zei, maar ook vrouwen met een verblijfsvergunning. De heer Van Nispen vroeg of deze vrouwen op steun van deze regering kunnen rekenen. Het antwoord daarop is ja. Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert consulaire bijstand aan slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland. Zij doen dat in nauwe samenwerking met het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating. Per geval kijkt BZ in overleg met het knooppunt naar de mogelijkheden om het slachtoffer te kunnen bijstaan, maar ook om ondersteuning te kunnen bieden bij een veilige terugkeer naar Nederland. Natuurlijk is het van belang dat er oog is voor mogelijk schrijnende situaties.
Het voorbeeld werd aangehaald van de vrouw die haar Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt wegens een verblijf buiten Nederland en de EU langer dan dertien jaar, zoals in dit geval. Wij kennen alleen deze casus, moet ik daarbij zeggen. Maar laten we eerlijk zijn: het is natuurlijk verschrikkelijk en schrijnend. In dit geval hebben het knooppunt, Buitenlandse Zaken en de IND nauw met elkaar samengewerkt. Gelukkig is de betrokkene teruggekeerd naar Nederland. We moeten daar oog voor hebben. We hebben daar mechanismes voor. Laten we hopen dat deze casus zich niet vaak voordoet.
De heer Van Nispen (SP):
Zonder al te diep op deze ene casus in te gaan, zeg ik dat daar wel behoorlijk wat voor nodig was. Dat is niet zomaar gegaan van "goh, kijk eens hoe goed Nederland dat heeft gedaan".
Maar laat ik het weer even veralgemeniseren. De minister zegt "ja, wij zijn er voor deze vrouwen", maar in de praktijk is het: nee. De minister zegt: wij kennen heel veel van die zaken niet. Dat zegt dan meer iets over de werking van dat landelijk knooppunt en de ambassades, want die zaken zijn er wel degelijk. Die kennen wij bijvoorbeeld wel. Die krijgen wij aangereikt. Er zijn dus meer voorbeelden van mensen die niet goed geholpen worden door de Nederlandse overheid of door de ambassades. Ze krijgen van de ambassades te horen: dat laat de wet nou eenmaal niet toe. Voor die wet is uiteindelijk deze minister verantwoordelijk. Ik vind het moeilijk te beoordelen of het nou zit in de wet of in de toepassing van de wet. Maar ik kan echt met klem ontkrachten dat het nu al zo goed gaat in de praktijk.
Minister Van Weel:
Ik kan u niet zeggen of het goed gaat, want de organisaties die ik noemde vallen ... De IND op dit moment even wel, maar die andere organisaties niet. Ik kan u daarover dus geen waardeoordeel geven, maar ik kan alleen zeggen dat die instanties er zijn en dat de verantwoordelijkheid daar ligt. Als u daar knelpunten ervaart, dan zie ik ze graag. Dat geldt natuurlijk ook voor concrete casus. Waar politieke aandacht nodig is, van mij dan wel van de minister van Buitenlandse Zaken, zullen we die op gepaste wijze geven.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Dan hebben we dit in ieder geval al heel goed gehoord en in de oren geknoopt. Maar daarbij hoor ik goed dat de minister zegt: ik vind dat hier een verantwoordelijkheid ligt voor de Nederlandse overheid; er was een zorgplicht ten tijde van hun vertrek, dus er is nog steeds een verantwoordelijkheid voor de overheid en ik vind dat de mensen die zich melden, die hiervan het slachtoffer zijn, goed geholpen moeten worden. Dat hoor ik de minister dus ook heel duidelijk zeggen. Dat staat nog even los van de vraag of het goed gaat in de praktijk of niet en los van de vraag hoeveel zaken het zijn. Maar dat is wel wat de minister hier uitstraalt.
Minister Van Weel:
Ja, binnen de kaders van de wet, zeg ik er wel bij. We kunnen geen dingen doen waarvoor er geen wettelijke grondslag is of waarbij er geen mogelijkheid is om te acteren. Maar ik vind dat aan iedereen die zich meldt goede zorg en aandacht moet worden besteed en dat er gedaan moet worden wat kan.
De heer Boomsma (NSC):
Ik schrok er wel een beetje van dat de minister zei: wij zijn maar met één casus bekend. Dat was de casus die we net noemden in de bijdrage, terwijl we gewoon van allerlei andere gevallen hebben vernomen. Dat is ook bekend bij de ambassades. Dan moet er iets in de communicatie worden verbeterd. Maar ik heb nu in ieder geval goed gehoord dat de minister zegt: wij nemen dat zeer serieus en wij nemen als overheid onze verantwoordelijkheid voor deze mensen.
Maar de vraag is ook even in welke gevallen dat zo is. De minister zegt: er is consulaire bijstand. We horen over veel gevallen waarin die consulaire bijstand niet goed loopt of niet goed wordt verleend en waarin mensen elkaar niet weten te vinden. Dat landelijk knooppunt is gericht op huwelijkse gevangenschap en huwelijkse dwang, maar niet zozeer op uitbuiting. Klopt dat? Is het zo dat men ook bij gevallen van huwelijkse uitbuiting consulaire bijstand kan krijgen?
Minister Van Weel:
Het korte antwoord op uw laatste vraag is ja. Ik moet wel even zeggen dat de casus waarvan ik zei dat er maar eentje bekend was, betrof iemand die de Nederlandse nationaliteit was kwijtgeraakt, vanwege het verblijf in het buitenland en het niet kunnen verlengen ervan. Natuurlijk zijn er meer casussen bekend van huwelijksdwang in het buitenland et cetera. Er wordt echt meer consulaire bijstand gegeven dan alleen in dit ene geval. Als u daar klachten over heeft, zou ik u net zoals net de heer Van Nispen willen uitnodigen mij die voor te leggen. Ik geleid dat graag door. Ik herhaal maar wat ik net ook zei: ik vind dat er binnen de wettelijke kaders zorg en aandacht moet zijn voor deze mensen.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag.
De heer Boomsma (NSC):
Daar ben ik heel blij mee. Dank daarvoor. We hadden natuurlijk ook nog de vraag over de zogenaamde dochterregeling. Misschien gaat de minister daar nog op in, dat je dus moet voorkomen dat deze vrouwen, die in gevangenschap zaten, onterecht de Nederlandse nationaliteit verliezen.
Minister Van Weel:
Zoals ik al zei is ons daar maar één geval van bekend maar het loket staat ook daarvoor open. Ik weet dat het moeilijk is geweest in dat ene geval, dat het veel voeten in de aarde heeft gehad. Het was dan ook een uniek en een eerste geval. Ik hoop dat dat in verdere gevallen sneller en beter gaat.
Dan was er een vraag van de heer Krul over buitenlandse sekswerkers en het vangnet. Er is gezegd dat buitenlandse sekswerkers niet snel verklaren over een uitbuitingssituatie, omdat ze het risico lopen dat hun paspoort dan wordt ingenomen. Is daarvoor een vangnet? Slachtoffers van uitbuiting kunnen terecht bij zorgcoördinatoren en het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel CoMensha. Voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel is er Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel, COSM, ingericht en daar ontvangen deze slachtoffers onderdak en begeleiding. Ze kunnen daar ook in beeld komen bij bestuurlijke controles die worden uitgevoerd in de sekswerkbranche.
Maatschappelijk werkers van hulporganisaties zijn regelmatig betrokken bij controles op de sekswerkbranche. Contact opnemen met hulpverleningsorganisaties is voor deze mensen nu eenmaal vaak laagdrempeliger dan contact opnemen met de politie of de gemeente, zeker als het gaat om verklaringen over uitbuitingsorganisaties. Die hulpverleningsorganisaties kunnen sekswerkers en slachtoffers vervolgens begeleiden wanneer zij melding of aangifte willen doen bij de politie. Ze kunnen hulp bieden bij de eerste opvang en ze kunnen ook advies geven over specialistische zorg en juridische vraagstukken die er mogelijk leven.
De heer Boomsma vroeg of er één centrale financieringsstructuur voor opvang zou kunnen komen. Ik moet zeggen dat de verantwoordelijkheid voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel valt binnen de portefeuille van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar het verbeteren van het opvanglandschap is wel een prioriteit binnen het actieplan Samen tegen Mensenhandel. Daarvoor ben ik natuurlijk als coördinerend bewindspersoon wel degelijk verantwoordelijk.
Op dit moment loopt er een ontwikkeltraject, waarin wordt gewerkt aan verbetervoorstellen voor de inrichting van het hulp- en opvanglandschap voor slachtoffers van mensenhandel. Zaken als de financiering, de criteria, de schaalgrootte, maar ook de governance zijn onderdeel van dit onderzoek. Dat ontwikkeltraject wachten we af en dan zullen we keuzes maken over de wijzigingen of de herinrichting van het hele opvanglandschap. Naar verwachting zal ik u dat in het najaar 2025 kunnen doen toekomen.
Dat geldt eigenlijk ook als antwoord op de vraag van de heer Krul naar concrete plannen om de opvangplekken uit te breiden en in samenhang te brengen. Dat maakt onderdeel uit van hetzelfde ontwikkeltraject en komt dus dit najaar.
Dan was er nog een vraag van de heer Emiel van Dijk of met de modernisering van 273f meer slachtoffers van mensenhandel in aanmerking komen voor een verblijfsrecht in Nederland op grond van de B8-regeling. Het is waar dat met de modernisering van dat artikel de bescherming van slachtoffers van mensenhandel wordt verbreed. De slachtoffers van ernstige benadeling, wat dus het nieuwe delict is dat in deze wet zal worden opgenomen, zullen ook worden geschaard onder arbeidsgerelateerde uitbuiting. Daarmee komen ze op basis van Europese wetgeving in aanmerking voor tijdelijk verblijfsrecht.
In het Vreemdelingenbesluit bestaat al een grond om verblijfsrecht te geven aan slachtoffers van arbeidsgerelateerde uitbuiting, en daar vallen straks dus ook de slachtoffers van ernstige benadeling onder. Er wordt op dit moment gewerkt aan beleidsregels ten aanzien van een verblijf van deze slachtoffers. Als daar meer duidelijkheid over is, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd door de minister van Asiel en Migratie, wie dat tegen die tijd dan ook maar is.
Wordt er misbruik gemaakt van de regeling? Dat was een vraag van de heer Verkuijlen. Ik zeg daarbij dat misbruik van een regeling altijd moet worden tegengegaan. Dat is de inzet die we daarbij hebben. Maar het beeld van misbruik zoals dat wordt geschetst, wordt in de praktijk niet breed herkend. Het probleem van de B8-aangifte zit 'm meer in het feit dat de aangiften uiteindelijk onvoldoende opsporingsindicaties opleveren en daarom qua opsporing geen resultaat opleveren. Maar dat wil niet zeggen dat er onterecht gebruik werd gemaakt van de B8-regeling. Dat heeft meer te maken met het feit dat er strafrechtelijk uiteindelijk geen opvolging aan kan worden gegeven, om welke reden dan ook.
Redenen kunnen zijn: het ontbreken van bewijs, het feit dat daders niet te achterhalen zijn et cetera, et cetera. Dat blijkt ook uit het WODC-onderzoek dat daarnaar is gedaan. We zijn nu aan het kijken wat we in het kader van het actieplan kunnen doen om verbeteringen aan te brengen in de knelpunten die er zijn om daadwerkelijk te komen tot opsporingsindicaties en vervolging, ook om de schaarse capaciteit van de politie en het OM hiermee beter te kunnen benutten. Daar hoort u later dit jaar meer over van mij.
De heer Van Nispen had een vraag over de voorschotregeling en de kosteloze rechtsbijstand. "Kunnen slachtoffers van ernstige benadeling daarvoor ook in aanmerking komen?" Ik zeg tegen hem dat de voorschotregeling ook geldt voor ernstige benadeling, zij het wel tot een maximumbedrag van €5.000. De ongemaximeerde voorschotregeling is hier dus niet van toepassing. Dat houdt ermee verband dat een ernstige benadeling naar haar aard niet kan worden aangemerkt als een ernstig geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf.
In de geldende systematiek is ervoor gekozen om een ongemaximeerde voorschotregeling alleen van toepassing te laten zijn op ernstige geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven. Dat gaat om de bijzondere aard van die delicten en de impact daarvan op de slachtoffers. Dus hoe ernstig ernstige benadeling ook is en hoe groot de impact ook kan zijn, het wordt toch gezien als een andere orde van impact en delict. Met betrekking tot de kosteloze rechtsbijstand bevat artikel 44, lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand een regeling voor rechtsbijstand aan het slachtoffer van een gewelds- of een zedenmisdrijf. Ook daarvan is bij ernstige benadeling geen sprake.
Dat brengt mij aan het einde van de antwoorden op uw vragen. Dan rest mij nog de appreciatie van de amendementen.
De voorzitter:
Ik zie dat er toch nog een vraag onbeantwoord is gebleven.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van een aangenomen motie. De Kamer heeft uitgesproken dat prostitutie en de arbeidsmigratie die daarmee gepaard gaat … In ieder geval is volgens de cijfers ongeveer de helft van de prostituees in Nederland afkomstig uit het buitenland. Dat zijn expats, of hoe je het ook wilt noemen, maar die zijn in ieder geval niet in Nederland woonachtig. Dit kabinet voert een streng migratiebeleid. Maar prostitutie is een van de sectoren waar misschien wel de meeste buitenlanders in werken. Er is een motie aangenomen om dat aantal terug te dringen. Ze komen uit Europa, met name uit Oost-Europa, zoals de minister weet, maar ook van daarbuiten. Die motie is aangenomen en we zouden ook een brief daarover krijgen, maar die heb ik niet gekregen. Nu kan ik een motie indienen waarin we opnieuw, met een Kamermeerderheid denk ik, vragen om dat terug te dringen. Ik zou de minister graag willen vragen om een toezegging te geven dat in ieder geval teruggekomen wordt op de uitwerking, liefst voor het zomerreces, zodat we ons er ook nog op kunnen beraden of het kabinet voldoende stappen gezet heeft, overeenkomstig het beleid dat het kabinet volgens mij in alle sectoren van arbeidsmigratie voert.
Minister Van Weel:
Ja, als dat zo is ... Ik denk niet dat die motie op mijn terrein is aangenomen. Ik denk dat dat mijn collega van SZW was. Maar ik geleid uw verzoek gaarne naar hem door. Ik sta hier namelijk in dat kader mede namens hem. Ik weet zeker dat hij daar schriftelijk op zal willen terugkomen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Voorzitter, omdat het voor ons zo'n belangrijk punt is, zou ik graag willen vragen om dit als een toezegging te noteren, waardoor we er ook echt een reactie op krijgen, het liefst voor het reces.
Minister Van Weel:
Dat laatste kan ik moeilijk namens hem toezeggen, maar ik zal het verzoek om dat voor het reces te doen wel naar hem doorgeleiden.
De voorzitter:
Dan noteren we dat de vraag doorgeleid wordt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, maar dat is geen toezegging dat die reactie er komt. Mag ik het dan zo doen? Kan ik een toezegging krijgen dat die er komt? De wens is dat dat voor het zomerreces is. Als dat niet lukt, dan hoor ik dat wel. Maar in ieder geval is de toezegging dat die reactie er komt. Op een aangenomen motie, dus ja, ik …
Minister Van Weel:
Daarom aarzel ik ook niet om toe te zeggen dat u een reactie krijgt op uw aangenomen motie.
De voorzitter:
Dan noteren wij een toezegging.
Minister Van Weel:
Ik neem kennis van de wens.
Dat brengt mij bij de amendementen. Ik zal proberen daar gezwind doorheen te gaan. Ik begin met het amendement op stuk nr. 13 van de heer Diederik van Dijk en anderen. Dat gaat over de zelfstandige strafbaarstelling van buitenlandse werving voor prostitutie. Ik heb het u al gezegd in mijn beantwoording in de eerste termijn. Ik geef deze oordeel Kamer. Het was nooit beoogd om met het weglaten het daadwerkelijke delict minder strafbaar te maken of om de reikwijdte te beperken. Maar als het expliciteren daarvan helpt om die perceptie weg te nemen heb ik daar geen moeite mee.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 13: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 14 gaat over het wettelijk verankeren van het non-punishmentbeginsel. Ook daar heb ik al een hoop over gezegd, dus het mag geen verrassing zijn dat ik dit amendement ontraad, om redenen die ik eerder in dit debat heb ingebracht.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 14: ontraden.
Minister Van Weel:
Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 15, van Bikker en Boomsma. Dit amendement ontraad ik. Ik deel wel de onderliggende zorg van mevrouw Bikker en de heer Boomsma dat jeugdige sekswerkers de gevolgen van het sekswerk mogelijk niet voldoende kunnen overzien en daardoor kwetsbaarder zijn voor geweld en uitbuiting. Dat is ook waarom we in het regeerprogramma een verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 jaar hebben aangekondigd. Maar dit amendement moet ik toch ontraden. Prostitutie is in beginsel een legaal beroep waarvoor op dit moment nog geen minimumleeftijd geldt. Het amendement stelt in feite dat het aanzetten van een jongvolwassene tot prostitutie strafbaar is, terwijl de werkzaamheden waartoe die persoon wordt aangezet, volkomen legaal zijn. Dat is denk ik niet de volgorde waarin we de dingen moeten doen. Het ligt wat mij betreft meer voor de hand om eerst met een wettelijke minimumleeftijd voor prostitutie te komen en dan te kijken, ook in dat kader, welke gedragingen strafbaar zouden moeten worden gesteld en vervolgens daar de extra strafbaarstellingen te realiseren.
Ik moet ook zeggen dat dit raakt aan de vormgeving van het sekswerkbeleid. Ik heb u gezegd dat ik spoedig met mijn visie daarop kom. Ik zou heel graag dit onderwerp betrekken bij de discussie die we daarover kort na de zomer gaan hebben.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 15: ontraden.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 18, van mevrouw Wijen-Nass, gaat over het verhogen van het wettelijk strafmaximum voor ernstige benadeling en opzettelijk voordeel trekken. We hebben het hier al even over gehad tijdens mijn beantwoording van uw vragen. Ik ontraad dit amendement; laat ik daarmee beginnen. Hoewel ik met u van oordeel ben dat voordeel trekken en ernstige benadeling ernstige misdrijven zijn die met kracht moeten worden bestreden, moet ik dit amendement ontraden. Met het strafmaximum wordt door de wetgever een signaal afgegeven over de ernst van het desbetreffende misdrijf in het algemeen en de ernst van dat misdrijf in verhouding tot andere misdrijven. Naar het oordeel van het kabinet wordt met het strafmaximum van zes jaar op een passende wijze uitdrukking gegeven aan de ernst van deze feiten. Daarbij is ook betrokken dat van de hoogte van het strafmaximum een voldoende afschrikwekkend effect moet uitgaan. Het strafmaximum van zes jaar biedt de rechter voldoende armslag om in een concreet geval met afweging van alle relevante feiten en omstandigheden een passende straf op te leggen, waarbij de rechter in het geval van voordeeltrekking de mogelijkheid heeft om ook rekening te houden met de ernst en de gevolgen van het begane gronddelict.
Ten overvloede merk ik ook nog op dat voordeel trekken uit kinderhandel of uit ernstige benadeling van een kind beneden de leeftijd van 18 jaar al wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht jaar. In lijn met het geldende recht ligt dit maximum hoger dan de maximale gevangenisstraf die op het basisdelict is gesteld.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb nog een korte verduidelijkende vraag. In mijn amendement vraag ik om van zes jaar naar acht jaar te gaan omdat ik vind dat er nu wel een enorm verschil is met het hoofddelict, want daar staat twaalf jaar en vijftien jaar op. Begrijp ik het goed dat de minister zegt die zes jaar prima voldoende te vinden?
Minister Van Weel:
Ik zei niet "prima", maar daar komt het wel op neer.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 18: ontraden.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 20, van de heer Verkuijlen en mevrouw Bikker, gaat over de aangifteplicht bij mensenhandel. Dat amendement ontraad ik, maar ik geef daar wel een toelichting bij. Het klinkt namelijk ontzettend logisch om een aangifteplicht voor mensenhandel in te voeren. Ik kan me voorstellen dat ook de mensen die naar dit debat kijken, denken: hoe kun je nou tegen een aangifteplicht zijn, want zo'n plicht leidt toch in veel meer gevallen tot blootstelling van mensenhandel? Dat kan waar zijn, maar er zitten ook haken en ogen aan die aangifteplicht, vooral vanuit het perspectief van slachtofferbescherming. Het kan namelijk niet de bedoeling zijn dat hulpverleners die in vertrouwen worden genomen, worden verplicht om naar de politie te stappen. Dat geldt voor de hulpverleners, maar dat kan ook gelden voor een buurvrouw, een mentor of iemand die in vertrouwen wordt genomen. Er ligt meteen een enorme last op de schouders van die mensen op het moment dat zij voelen dat zij de vertrouwensrelatie die ze hebben, mogelijk tegen de wens van het slachtoffer in, moeten breken om aangifte te doen. Dus ik ontraad het opnemen van een aangifteplicht in dit wetsvoorstel. Ik zie wel kansen in het beter signaleren, meer bewustwording creëren, meer handelingsperspectief geven en zorgen dat meer signalen aankomen bij de opsporingsdiensten. Dat regelen we overigens in het kader van het actieplan.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de reactie van de minister. Hier lopen we enigszins uiteen. We hebben in het amendement nadrukkelijk groepen — we zullen daar nog aan toevoegen "mensen met een vertrouwensfunctie" — uitgesloten van die aangifteplicht. Vanavond is op verschillende manieren het opportuniteitsbeginsel van het OM en de rechterlijke macht aan de orde gekomen. Dat betekent dus ook dat als die de overtuiging hebben dat dit een vertrouwensfunctie is, die aangifteplicht daar niet op rust. Ik heb net ook een vraag aan uw collega gesteld over die facilitators, zoals hotels. Ik heb een staatssecretaris genoemd die al die hotels heeft bezocht en met de branche in gesprek ging. Ik hoor u zeggen dat u veel vertrouwen heeft in dat hele traject van bewustwording en het verhogen van de meldingsplicht, maar de resultante is na drie jaar dat we nog steeds een lager aantal aangiftes hebben en dat kan niet zo zijn voor dit delict. Bovendien heeft deze Kamer eerder in een motie tot uitdrukking gebracht, bijna unaniem, dat zij voor een aangifteplicht is.
Minister Van Weel:
Dat laatste is aan uw Kamer. U vraagt mij om het amendement te appreciëren. Nogmaals, ik geef die uitgebreide toelichting erbij omdat ik snap waar de wens vandaan komt om deze aangifteplicht te hebben. Ik meld alleen ook wat ik merk in mijn werkbezoeken, als ik bij mensen kom die te maken hebben met mensen die slachtoffer zijn van uitbuiting, namelijk dat het überhaupt mensen zover krijgen dat ze erover gaan praten, dat ze dit erkennen, al een enorme stap is. Dan is de route naar uiteindelijk aangifte doen en een strafrechtelijk proces voor een heleboel van dit soort mensen een enorme hobbel. Daar moeten we wat aan verbeteren. Daar ben ik het helemaal mee eens.
Ik wil er alleen voor waken dat we met die aangifteplicht nou juist ook niet meer dat eerste signaal oppakken. Er is ontzettend veel hulpverlening die ontzettend dienstbaar kan zijn, die mensen in nood echt kan helpen in acute situaties voordat je ooit komt tot het aangifteproces. Dus ik ben het met u eens dat je die keten zo gesloten mogelijk wilt hebben. Ik ben alleen bang dat als je meteen in de eerste fase een plicht oplegt … Alleen de groep van hulpverleners uitsluiten is wat mij betreft te smal. Ik denk dat dat breder moet zijn. Ik zou zeggen: meer mensen wél uitsluiten van die plicht dan niet. Ik kan ook categorieën bedenken die je misschien wel die plicht op zou willen leggen. In deze vorm, alles afwegende, ontraad ik 'm, omdat ik denk dat de nadelen niet opwegen tegen de voordelen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit op één met lijn met u als u zegt: die eerste signalen zijn heel belangrijk, evenals de vertrouwenwekkende omgeving voor het slachtoffer zelf om daar indicaties van te krijgen. Tegelijkertijd zie ik dat de aangiftebereidheid afneemt en dat u steeds minder signalen krijgt dat deze delicten worden gepleegd. Waar ik natuurlijk op doel, zijn niet die slachtoffers en die mensen daaromheen. Dat zijn die mensen die die hotels runnen, die gewoon de verplichting hebben om hun personeel voor te lichten over dat dit niet kan. Wat er namelijk achter vandaan komt, als je een aangifteplicht hebt, is eigenlijk een onrechtmatige daad, ook voor dat soort organisaties. Dat stelt de slachtoffers in staat om echt een schadeclaim in te dienen voor wat hen daar is overkomen. Ook de minister kan dat op enig moment doen. Hier liggen onze visies dus toch echt uit elkaar, maar ik heb gehoord wat de minister zei.
Minister Van Weel:
Nogmaals, onze visies liggen uit elkaar, maar niet in het effect dat we willen bereiken. Ik denk dat we daarin gelijk zijn. Ik ben het met u eens dat we juist bij medewerkers van dit soort hotels et cetera dat bewustzijn willen hebben, maar ook dat men de drang voelt om hier melding van te maken. Dat is ook niet de relatie waarin die zachte signalen worden gegeven. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik ga alleen voor een andere route. Daar lopen we uiteen.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20: ontraden.
De heer Boomsma (NSC):
Ik vind dat heel jammer, want ik denk juist dat dit een hele belangrijke stap zou kunnen zijn. Het is natuurlijk gekmakend dat allerlei mensen ongelofelijk gillend rijk worden over de ruggen van deze slachtoffers en dat daar niet meer aan kan worden gedaan. Inderdaad, die vertrouwenspersonen moet je uitzonderen. Dat is duidelijk, daarover is ook helemaal geen meningsverschil. Er zijn mensen die willens en wetens dag in, dag uit staan te kijken en niets doen terwijl er mensen worden uitgebuit. Is er volgens de minister dan een andere manier om deze mensen aan te pakken, te vervolgen en te bestraffen? Als je dat niet doet met een aangifteplicht, wat is er dan wel mogelijk?
Minister Van Weel:
Daar ben ik gaarne bereid naar te kijken. Ik ben het met u eens, mensen die bewust wegkijken en daarmee eigenlijk bijdragen aan het in stand houden, zijn een categorie mensen waarvoor we de drempel om daartegen actie te kunnen ondernemen graag willen verlagen. Daar vindt u mij. In het kader van het actieplan wil ik daar ook naar kijken, in het kader van de reactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur. Hoe kunnen we daarin verbetering aanbrengen? Maar dat staat voor mij even los van het amendement en de aangifteplicht als het enige middel daartoe.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moest even de appreciatie op het amendement op stuk nr. 15 van mevrouw Bikker laten bezinken. Dat is inmiddels gelukt. Volgens mij maakt de minister een redenatiefout. Als ik het goed begrijp, doet de minister alsof het amendement stelt dat de leeftijd verhoogd wordt naar 21. Het argument is dat het een legaal beroep is en dat dat nu niet aan de orde is. Dat is niet wat dit amendement beoogt. Het amendement beoogt dat op het moment dat er sprake is van uitbuiting, en er dus sprake van mensenhandel is, het tweede element, de tweede bepaling, namelijk dat er ook sprake moet zijn van een middel en dat ook aangetoond moet worden dat die persoon niet of in mindere mate in staat wordt geacht tot vrije wilsbepaling te kunnen komen, automatisch geldt als iemand onder de 21 is. Het is dus een extra bescherming voor mensen die al in een uitbuitingspositie zitten. Daarmee wordt de leeftijd voor prostitutie niet verhoogd naar 21, maar worden mensen onder de 21 wel beter beschermd op het moment dat ze in een uitbuitingspositie zitten. Volgens mij gaat de minister op dat punt onvoldoende in en daarmee doet de appreciatie ook geen recht aan wat dit fantastische argument beoogt. Ik hoop toch op een toelichting van de minister die hierop wel ingaat. Misschien kunnen we elkaar ook vinden.
Minister Van Weel:
Ik snap dat uw appreciatie van deze motie is zoals u die net noemde. Het gaat mij ook om de volgorde. De leeftijd van 21 zoals hier genoemd voor één specifieke vorm van uitbuiting vind ik random en kan ik voor mezelf eigenlijk alleen maar verklaren als hij gekoppeld zou zijn aan het feit dat we überhaupt een minimumleeftijd voor prostitutie op 21 hebben gehad, omdat dan het beroep ook in een ander daglicht komt te staan. Daarom vind ik de volgordelijkheid van die twee dingen niet goed. Dat is de kern van mijn appreciatie.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, dat snap ik. Maar ervan uitgaande dat de Wrs en de nota van wijziging onze kant opkomen ... Ik denk dat een meerderheid van de Kamer die wens ook heeft. We weten bij een wetgevingstraject dat als we het nu vaststellen, het minimaal weer een paar jaar duurt voordat we het erbij kunnen zetten. Ik weeg het anders, maar ik snap de redenatie van de minister. Je zou toch juist moeten zeggen: ervan uitgaande dat de Wrs wordt aangenomen en dat daarmee ook de leeftijd wordt verhoogd en dat we geen kans hebben om binnen afzienbare tijd deze wet te wijzigen, verhogen we hem in de geest ervan. We verhogen niet de prostitutieleeftijd. Dat beogen we niet. We beogen wel om mensen onder de 21 beter te beschermen, ook naar analogie van wat in Duitsland en vast in nog meer landen al het geval is.
Minister Van Weel:
Waarover wij van mening verschillen, is het volgende. Ik zoek naar een reden waarom ik dit in de wet zou opnemen. Waarom zou ik eigenstandig voor één vorm van uitbuiting een verzwaring invoeren op basis van een leeftijd, niet zijnde het normale 0 tot 18 en volwassenheid? Ik zoek naar een reden voor het maken van die uitzondering. Want uiteindelijk is dit ook hoe een rechter daarnaar kijkt: wat is hier de achtergrond van geweest? Daarvoor vind ik uw redenatie, zeg ik in alle eerlijkheid, te dun, tenzij er al sprake is van een verbod op sekswerk voor mensen onder de 21. Want dan zou ik mij dat kunnen voorstellen. Daarom is die volgordelijkheid voor mij wél van belang. Want ook in de wetsgeschiedenis zal uiteindelijk worden gekeken wat nou de argumentatie is geweest om hetgeen dit amendement voorstelt, toe te voegen aan de wet. En dat kan niet zijn: een in een regeerprogramma voorgenomen wijziging van een andere wet. Overigens ben ik het niet met u eens dat we hierna jaren moeten wachten voordat we zouden kunnen komen met … Ik zei al tegen u dat er nog een wijziging van specifiek dit artikel in de maak is ter implementatie van de EU-richtlijn. Dat ligt nu bij de Raad van State. We moeten nog naar de Eerste Kamer. In die zin is het dus niet voor de eeuwigheid nu gedaan.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, tot slot. Kan ik hieruit in ieder geval opmaken dat het hoofdargument van de minister betrekking heeft op de volgordelijkheid en niet per se op de wenselijkheid om die leeftijd — ik zoom uit naar het brede verlangen van de Kamer — met het aannemen van de Wrs wel te verhogen? Weeg ik dat goed? Heeft de argumentatie inderdaad betrekking op het proces en niet zozeer op de inhoud?
Minister Van Weel:
Proces en inhoud lopen hier heel dicht tegen elkaar aan. Ik zoek naar een motivatie — in uw woorden: een wenselijkheid — om dit te doen. Die kan ik alleen rechtvaardigen op basis van het bestaan van een verbod op prostitutiewerk voor mensen onder de 21. Het is dus niet alleen het proces. Maar als ik het één niet heb, dan heb ik het ander ook niet.
De voorzitter:
Volgens mij komt u niet verder, meneer Ceder. Heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Heel kort, voorzitter. Ik draai het om. Mocht het zo zijn dat de Wrs aangenomen is, zou de appreciatie dan dezelfde zijn gebleven?
Minister Van Weel:
Nou, als we een verbod hebben op prostitutie onder de 21 en als dat wordt genoemd als onderdeel van de motivatie voor dit amendement, dan denk ik dat ik tot een andere weging zou kunnen komen.
Even kijken. Wij waren bij het amendement op stuk nr. 15. Dan kom ik nu bij … Nee. Het amendement op stuk nr. 10 heb ik al gehad. Ik kom nu bij …
De voorzitter:
U bent nu bij het amendement op stuk nr. 21.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 21 gaat over het expliciet opnemen van huwelijksuitbuiting in artikel 273, zoals gevraagd door mevrouw Wijen-Nass. Dat geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 21: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Ik zeg meteen dat dit ook geldt voor het amendement op stuk nr. 23, want daarin wordt een soortgelijk verzoek gedaan, namelijk het voor die slachtoffers opnemen van uitbuiting van draagmoederschap en illegale adoptie.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 23 krijgt oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Dan spring ik terug naar het amendement op stuk nr. 22 van de heer Verkuijlen en mevrouw Dral over het spreekrecht van slachtoffers. Dat moet ik ontraden. De staatssecretaris Rechtsbescherming, zo zeg ik namens hem, snapt uw verzoek, maar ziet geen aanleiding om het spreekrecht zoals genoemd in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering uit te breiden met de genoemde gevallen. Het toekennen van spreekrecht bij de voorgestelde strafbaarstellingen kan ertoe leiden dat bij andere delicten de vraag opkomt of ook daar spreekrecht moet worden toegekend. Dan komt eigenlijk de consistentie van het systeem verder onder druk te staan, en dat acht hij niet wenselijk. Een verdere uitbreiding zou ook een grotere druk op de strafrechtketen betekenen, omdat bij spreekwaardige delicten in beginsel een verschijningsplicht geldt voor verdachten. Slachtoffers hebben op grond van artikel 51e spreekrecht bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van acht jaar of meer. Daarnaast hebben slachtoffers spreekrecht bij een beperkt aantal andere delicten, en dan gaat het grotendeels om ernstige geweldsmisdrijven of misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Bij de voorgestelde strafbaarstellingen is geen sprake van geweldsmisdrijven of misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Maar de slachtoffers van de voorgestelde strafbaarstellingen die een toelichting willen geven kunnen wel een schriftelijke slachtofferverklaring indienen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord. Kijk, het grote verschil met die andere delicten waar de minister het over heeft, is dat dat vaak geïsoleerde delicten zijn. Juist dit delict is een doorlopend delict; dat betekent dat iemand voor langere tijd wordt blootgesteld aan een vorm van ernstige benadeling of uitbuiting. Juist dat is bij de overtuiging van de rechter relevant. En die belasting ... Ik vraag mij af in hoeverre dat nu aan de orde is, want hoeveel zaken worden er nu uiteindelijk voor de rechter gebracht? Dat zijn er niet zo heel veel. Dus ik zou toch nog een keer een lans willen breken voor dat spreekrecht, omdat juist in deze gevallen de slachtoffers een andere positie hebben dan in een geïsoleerd delict.
Minister Van Weel:
Er kan natuurlijk altijd bij de strafeis rekening worden gehouden met het spreekrecht, dus die uitzonderingsmogelijkheid bestaat daar altijd. Ik wil ook nog een andere route schetsen voor de heer Verkuijlen. We zijn nu bezig met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij komen we nog te spreken over het spreekrecht in algemene zin. We hebben het er al over gehad bij de wetten, maar in de tweede aanvullingswet komen we specifiek op dit onderwerp terug. Ook daarbij zou het kunnen zijn dat we een discussie hebben over dit vraagstuk, omdat we het dan ook in het bredere perspectief kunnen plaatsen waar de staatssecretaris zo aan hecht.
De heer Verkuijlen (VVD):
Nou, dat is een aanlokkelijk perspectief. Maar is dat ook een toezegging dat de minister bereid is om dat zo voor te leggen?
Minister Van Weel:
Ja, want we gaan dat al doen. We komen dus te spreken over die tweede aanvullingswet. Daar zit het spreekrecht in. Naar aanleiding van de behandeling van de wetten als zodanig is het een van de onderwerpen waar veel over gesproken is, maar waarbij gezegd is dat we daarop terugkomen bij de tweede aanvullingswet. Dit vraagstuk ligt daarbij dan open en bloot op tafel.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24 blijft ontraden, begrijp ik.
Minister Van Weel:
Ja. En dan komt het einde in zicht. Het amendement op stuk nr. 23 had ik al gehad. Dat brengt mij op het amendement op stuk nr. 24 van de heer Van Nispen, over het toevoegen van het beïnvloedingsmiddel misleiding aan de strafbaarstelling van de ernstige benadeling. Dit kan ik oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Dan het amendement op stuk nr. 25 van mevrouw Wijen-Nass: het toevoegen van een strafverzwaringsgrond. Dat moet ik ontraden. Het betreft inderdaad zeer ernstige vormen van uitbuiting, maar toch moet ik, om de redenen die ik net heb geschetst, die differentiatie in de strafmaxima ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 25: ontraden.
Minister Van Weel:
En dan ten slotte het amendement op stuk nr. 26: de strafbaarstelling van uitbuiting in plaats van ernstige benadeling. Tja, ik denk dat ik daar geen toelichting op hoef te geven. Dat is uitgebreid ter sprake gekomen. Ik moet dit ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 26: ontraden.
De heer Krul? Volgens mij is de minister klaar met de beantwoording en de appreciaties, dus u kunt uw vraag stellen, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ja, voorzitter. Het is niet zozeer ter sprake gekomen in de termijn van de Kamer richting de minister, maar zeker wel onderling. Allereerst een korte vraag. Ik ben benieuwd of de minister, als het over de Wrs gaat, nog een keer aan de Kamer kan uitleggen waarom het zo belangrijk is dat de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 gaat.
Minister Van Weel:
Dat is niet direct belangrijk in het kader van de Wrs. Alleen, ik snap de vraag misschien niet helemaal goed.
De heer Krul (CDA):
Nee, ik had hem iets anders moeten formuleren. Er was een discussie in de eerste termijn tussen Kamerleden onderling, in een paar interruptiedebatjes. Het ging over het verhogen van de minimumleeftijd van sekswerk. Ik ben benieuwd of de minister, in het licht daarvan, daar een oordeel over kan vellen.
Minister Van Weel:
Ik heb geen oordeel over uw waardevolle onderlinge interrupties. Maar ik kan kortheidshalve wel verwijzen naar het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, waarin het voornemen van het kabinet klip-en-klaar staat opgenomen.
De heer Krul (CDA):
Mijn vooropgezette val mislukte grandioos. Ik ging de minister namelijk vragen of hij met de argumentatie vanuit het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, die het CDA helemaal onderschrijft, ook mee kan gaan in de gedachte, die meerdere Kamerleden hier opperden, dat de leeftijdsverhoging niet alleen voor prostitutie zou moeten gelden, maar zeker ook voor jonge en kwetsbare mensen die werkzaam zijn in de pornobranche.
Minister Van Weel:
De tekst zoals die staat in het regeerprogramma is voor mij leidend bij de uitwerking van mijn visie. Zoals ik heb gezegd, kom ik daar om zeer zwaarwegende redenen na de zomer op terug.
De voorzitter:
En daar moet u het mee doen, meneer Krul. Bent u klaar met de appreciaties, minister?
Minister Van Weel:
Ja.
De voorzitter:
Dan constateer ik dat de eerste termijn van het kabinet afgerond is. Dan gaan we verder met de tweede termijn van de Kamer. Ik kijk naar de heer Boomsma van de fractie van NSC.
Termijn inbreng
De heer Boomsma (NSC):
Dank, voorzitter. Dank aan de ministers voor hun beantwoording. Ik heb nog een paar vragen. De minister gaf aan dat er extra geld komt. Hoeveel extra officieren van justitie is nou de bedoeling dat er komen? Of zijn die er al? Hoe gaat dat?
Dan de hele kwestie over het vervangen van het begrip "ernstige benadeling" door "uitbuiting", zoals wij natuurlijk hebben voorgesteld. Ik heb de ministers goed gehoord. Ik ga er nog even heel goed op broeden of wij dit doorzetten of niet, maar daar komen we nog op terug. Onze inschatting was dat uitbuiting een extra vangnet zou kunnen bieden voor de gevallen waarin niet alle criteria voor mensenhandel bewezen zijn. Het is dus juist breder dan arbeidsuitbuiting. Dat was de gedachte erachter. Ik ga er nog even goed over nadenken.
Dan heb ik nog een aantal moties. De eerste gaat over de opvang. Ik had aangegeven dat er dus elke week twee slachtoffers zijn die geen plek kunnen krijgen. Omdat het risico dat ze opnieuw slachtoffer worden van mensenhandel zo groot is, vind ik dat buitengewoon urgent. Ik heb gehoord wat de minister zei over het actieplan, maar ik heb toch de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op dit moment meerdere financieringsstromen bestaan voor opvang van slachtoffers van mensenhandel;
overwegende dat slachtoffers nu regelmatig tussen wal en schip vallen, mede door het ontbreken van een gestroomlijnd verwijzingsmechanisme, het ontbreken van duidelijke criteria en het ontbreken van flexibiliteit in de toekenning van bedden in dergelijke opvang;
overwegende dat er wekelijks slachtoffers zijn die geen toegang tot opvang krijgen wegens gebrekkige plaatsing of coördinatie;
verzoekt de regering te zorgen voor één centrale financieringsstructuur met structurele financiering voor voldoende opvang van slachtoffers van mensenhandel, en tevens een landelijk dekkend verwijzingsmechanisme te ontwikkelen met duidelijke plaatsingscriteria en verantwoordelijkheden voor gemeenten, opvanginstellingen en ketenpartners,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.
Zij krijgt nr. 27 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde strafbaarstelling van "ernstige benadeling" gedeeltelijk overlapt met bestaande bepalingen inzake mensenhandel;
overwegende dat dit risico geeft op rechtsongelijkheid en onduidelijkheid in de strafrechtspraktijk, doordat identieke feiten onder verschillende delicten kunnen worden vervolgd;
verzoekt de regering bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel te voorzien in een duidelijke normatieve afbakening tussen "mensenhandel" en "ernstige benadeling", en te voorkomen dat mensenhandel onder de lichtere bepaling van ernstige benadeling wordt geschaard,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.
Zij krijgt nr. 28 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dat is dus voor het geval dat we het amendement niet doorzetten of dat dat het niet haalt.
De volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slecht zicht bestaat op mensenhandel waarbij het slachtoffer minderjarig is;
overwegende dat het aantal meldingen ten aanzien van minderjarige slachtoffers van mensenhandel over het algemeen afneemt, hoewel het aantal meldingen via chatfuncties juist toeneemt;
van mening dat het belangrijk is dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel beter hun weg naar autoriteiten en hulpverlening kunnen vinden en dat de drempel hiervoor lager moet;
verzoekt de regering in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van de algemene afname van meldingen ten aanzien van minderjarigen, en daarbij extra aandacht te besteden aan het verder stimuleren en verbeteren van online outreach en chatfuncties om minderjarige slachtoffers beter in beeld te krijgen en te helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Tseggai en Ceder.
Zij krijgt nr. 29 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Voorzitter. Ik dien toch ook nog een motie in over transnationale huwelijkse uitbuiting in het wetsvoorstel, omdat het zo belangrijk is dat we daar voldoende aandacht voor hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mannen met een migratieachtergrond soms in hun herkomstland trouwen onder valse beloften over gezinshereniging;
overwegende dat veel vrouwen vervolgens worden achtergelaten bij de schoonfamilie en daar te maken krijgen met uitbuiting, geweld en psychische druk;
overwegende dat deze vrouwen vaak geen kant op kunnen en in huwelijkse gevangenschap belanden, een situatie die sinds 2013 strafbaar is gesteld, en daar ook worden uitgebuit;
overwegende dat deze vorm van transnationale huwelijkse uitbuiting onvoldoende wordt aangepakt, mede doordat die deels buiten Nederland plaatsvindt;
verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat transnationale huwelijkse uitbuiting en huwelijkse gevangenschap worden erkend als vorm van mensenhandel;
verzoekt de regering tevens om preventie, signalering en consulaire en juridische ondersteuning van slachtoffers significant te verbeteren;
verzoekt de regering voorts om er zorg voor te dragen dat op ambassades en consulaten toegankelijke en goede voorlichting wordt geboden over rechten, risico's en hulp bij huwelijkse uitbuiting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Verkuijlen, Van Nispen en Ceder.
Zij krijgt nr. 30 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Nog twee, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur blijkt dat controles op arbeidsuitbuiting vaak via administratieve checks plaatsvinden, terwijl bedrijven op papier veelal voldoen aan de regels;
overwegende dat dit leidt tot een papieren werkelijkheid waarin ernstige misstanden in de praktijk vaak buiten beeld blijven;
overwegende dat het huidige opsporingsteam van de Nederlandse Arbeidsinspectie jaarlijks slechts enkele zaken behandelt, ondanks dat de capaciteit van de afdeling arbeidsuitbuiting is uitgebreid;
verzoekt de regering de Nederlandse Arbeidsinspectie aan te moedigen om:
- aanzienlijk meer fysieke, niet-aangekondigde werkplekcontroles te verrichten bij vermoedens van arbeidsuitbuiting;
- systematisch in gesprek te gaan met mogelijke slachtoffers op de werkvloer en bij huisvesting;
- de controlepraktijk te verschuiven van administratieve afvinking naar daadwerkelijke signalering van misstanden in de praktijk,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.
Zij krijgt nr. 31 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Tot slot, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de aanpak van mensenhandel versnipperd is, veel verschillende organisaties zich op verschillende manieren hiermee bezighouden en iedere regio een eigen invulling geeft aan de aanpak van mensenhandel;
van mening dat de aanpak van mensenhandel kan worden verbeterd en slachtoffers beter kunnen worden geholpen als zou worden gecoördineerd welke aspecten in de aanpak goed werken en hier een eenduidig landelijk kader van zou worden gemaakt;
constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in oktober 2024 een advies heeft uitgebracht over de versterking van de governance van mensenhandel, waarin onder andere is geadviseerd om naast een rapporteur ook een coördinator en één gremium in te stellen dat de aanpak van mensenhandel op verschillende niveaus strategisch kan aansturen;
verzoekt de regering zo snel mogelijk een coördinatiecommissie in te stellen die verantwoordelijk wordt voor een eenduidige landelijke aanpak van mensenhandel conform het governance-advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Ceder.
Zij krijgt nr. 32 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel.
De voorzitter:
Nou, dat was een hele rij!
Ik heb een verzoek van de Ceder gekregen om even iemand anders voor te laten gaan, omdat zijn motie nog niet klaar is. Ik kijk even naar de heer Verkuijlen van de VVD.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u, voorzitter. Zo'n verzoek van de heer Ceder kan ik natuurlijk niet weigeren, en een verzoek van u al helemaal niet, dus daar geef ik graag gehoor aan.
Ik dank de minister — beide ministers, moet ik zeggen — in ieder geval voor hun reactie op en de appreciatie van de amendementen. Zoals gebleken is in het debat, blijken onze visies nogal uiteen te liggen bij een tweetal amendementen. Ik heb gemeend ze toch alle twee in te dienen. Dat betreft de twee die toezien op het spreekrecht en op de aangifteplicht, juist omdat de Kamer in volle breedte heeft gezegd daar voorstander van te zijn en ik de argumenten tegen minder overtuigend vind. Ik moet ook zeggen dat de toezegging die de minister op het laatst deed om het spreekrecht mee te nemen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering uitermate aantrekkelijk leek, maar ik zie wel dat dit pas in 2027 zo'n beetje aan de orde zou komen. Ik zou daarom toch dat amendement verder willen geleiden.
De heer Van Nispen (SP):
Toch over het amendement aangifteplicht. Als de minister waarschuwt voor een averechts effect van de aangifteplicht, vind ik dat we dat als Kamer heel serieus moeten nemen. De heer Verkuijlen zet daartegenover: ja, maar ik heb toch in de toelichting van het amendement geschreven dat dit niet geldt voor slachtoffers en hulpverleners? Op mijn vraag zei hij: dat blijkt ook al uit de jurisprudentie. Dat is eigenlijk niet wat de minister net zei. De minister waarschuwt voor een averechts effect. Hij is zelfs bereid, in reactie op de heer Boomsma, om om te bezien hoe je iets kunt regelen voor de partijen die je juist wel wilt aanpakken, dus die hoteleigenaren.
Volgens mij vinden wij elkaar op dat punt heel makkelijk. Dat kan ook de reden zijn waarom de Kamer toen uw motie heeft gesteund. Voor het overige denk ik dat het niet verstandig is om een amendement door te zetten dat mogelijk een averechts effect heeft en dat slachtoffers juist ervan kan weerhouden om hun zorgen te delen met de buren, met de hulpverlener et cetera. Dus ik zou de heer Verkuijlen toch dringend in overweging willen geven om dit te heroverwegen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik hoorde goed wat de heer Van Nispen zei. Dat hoorde ik ook al in het debat. Ik heb aangeven wat precies de geest is van het voorliggende amendement. Het gaat er exact om de zorg van de minister weg te nemen. Ik daagde u eerder uit hoe we het amendement nog dichter kunnen brengen tot wat de minister wil, maar volgens mij gebeurt dat al, ook omdat ik een opmerking kreeg over de vertrouwenspersonen. Die nemen we er ook nog een keer in op.
De heer Van Nispen (SP):
Met alleen een wijziging in de toelichting ben je er volgens mij niet. De heer Verkuijlen zet in de tekst van de wet dat aangifte verplicht is bij dit misdrijf. In de toelichting van zijn amendement zegt hij hoe hij het zo'n beetje bedoeld heeft. Ik denk niet dat dat de rechtspraktijk voldoende houvast geeft. Ik zou eerder zeggen: kies dan voor de route die ook gesuggereerd is en verzin een amendement waarin je vastlegt voor wie die aangifteplicht wel bedoeld is. Dan hoef je niet zo ongeveer 90% van de wereld uit te zonderen in de toelichting van een amendement waarvan ik dan ook nog de juridische waarde betwijfel.
De voorzitter:
Duidelijk.
De heer Verkuijlen (VVD):
Meneer Van Nispen, daar lopen we uiteen. Laat ik het zo zeggen. Ik hoor goed wat u zegt, maar ik kies ervoor om het toch in te dienen.
Voorzitter. Dan kom ik ten slotte bij een motie. Die gaat toch even terug naar die valse aangifte. Het klopt wat de minister zegt. Er zijn natuurlijk meerdere manieren zijn om die aan te pakken. Dat gebeurt in de praktijk ook wel. Toch kom ik met de volgende motie om daar toch iets meer comfort bij te hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de B8/3-regeling een verblijfstitel regelt voor slachtoffers en getuigen van mensenhandel die aangifte doen of meewerken aan het strafproces;
overwegende dat in het verleden diverse personen zich hebben voorgedaan als slachtoffer van mensenhandel, met het enkele doel voor de periode van het strafrechtelijk onderzoek een geldige verblijfstitel te verkrijgen;
overwegende dat de politie en het OM, omdat elke aangifte van mensenhandel dient te worden opgevolgd, relatief veel tijd kwijt zijn aan het uitlopen van aangiften waarvan op voorhand al grote twijfels bestaan over de juistheid van de aangifte;
van mening dat schaarse capaciteit voor de opsporing van mensenhandel zo veel mogelijk moet worden ingezet voor de bescherming van echte slachtoffers van mensenhandel en onderzoek naar daders;
verzoekt de regering het tegengaan van misbruik van de B8/3-regeling te betrekken bij het actieplan Samen tegen Mensenhandel, en de Kamer hierover te informeren bij de eerstvolgende brief over het actieplan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Verkuijlen.
Zij krijgt nr. 33 (36547).
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zou u willen vragen om ook nog goed de overwegingen die mevrouw Tseggai heeft meegegeven, over de ontkoppeling van strafrecht en het beoordelen van terecht geen slachtoffer, daarin te betrekken.
Ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even. Ja, de heer Ceder heeft zijn moties klaar, dus dan gaan we nu luisteren naar de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde even voor de Handelingen gezegd hebben dat ik mijn moties al klaar had, maar dat ik ze dubbelzijdig geprint had. Daar kwam ik pas laat achter. Dat wilde ik even gezegd hebben.
Voorzitter. Dank voor de beantwoording en een wel goed debat, volgens mij. Mijn amendement ten aanzien van de verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 handhaaf ik. Ik denk dat dat belangrijk is en ook in lijn is met de verwachting dat de Kamer de Wrs gaat ondersteunen en daar ook een noodzaak achter ligt. Dat zal ik dus handhaven.
Ik heb daarnaast een aantal moties, waarin de gedachtes zitten die tijdens het debat uitgewisseld zijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat seksadvertenties een bekend middel zijn waarmee personen zichzelf of anderen aanbieden voor seksuele diensten;
overwegende dat uitbuiting en mensenhandel in de seksindustrie een hardnekkig probleem vormen, en dat minderjarigen daarbij bijzonder kwetsbaar zijn;
overwegende dat er momenteel geen expliciete wettelijke verplichting bestaat voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van geadverteerde personen te verifiëren;
overwegende dat de Digital Services Act alleen de grote aanbieders reguleert;
van mening dat een wettelijke grondslag voor verplichte leeftijdsverificatie noodzakelijk is om minderjarigen te beschermen tegen seksuele uitbuiting en om mensenhandel effectiever tegen te gaan;
verzoekt de regering om bij of krachtens wet een expliciete wettelijke grondslag te creëren voor verplichte leeftijdsverificatie van mensen die zich (laten) adverteren in seksadvertenties met waarborgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor aanbieders van dergelijke platforms,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Tseggai, Boomsma, Diederik van Dijk en Krul.
Zij krijgt nr. 34 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Daarbij geef ik aan dat waarschijnlijk een argument zal zijn dat heel veel al geregeld wordt onder de Digital Services Act, dus in Europa. Maar juist de bekende en populairdere kleinere platformen die seksadvertenties bieden vallen daar niet onder. Daarmee zijn er toch heel veel gaten. Dat gaat ten koste van kwetsbare mensen. Dat wilde ik even meegeven voor de appreciatie straks.
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet regulering sekswerk (Wrs) al sinds 2021 in de Kamer ligt;
constaterende dat de regering momenteel werkt aan een nota van wijziging op dit wetsvoorstel;
van mening dat het van groot belang is dat de Wrs zo spoedig mogelijk behandeld wordt door de Kamer om de reeds lang geleden aangekondigde regulering in te voeren en misstanden tegen te gaan;
verzoekt de regering de aangekondigde nota van wijziging op de Wrs zo snel mogelijk, maar in elk geval voor het zomerreces, naar de Kamer te verzenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bikker en Krul.
Zij krijgt nr. 35 (36547).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onderzoeksrapporten zijn, waaronder die van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel, die stellen dat de toepassing van het non-punishmentbeginsel "ernstig tekortschiet";
constaterende dat de regering niet voornemens is het non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, maar van mening is dat het non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast;
overwegende dat het non-punishmentbeginsel volgt uit verdragsrechtelijke verplichtingen, en dat afdoende naleving dus van belang is;
verzoekt de regering om jaarlijks te monitoren in hoeverre het non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.
Zij krijgt nr. 36 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is overigens een aanvulling op het amendement. Wij willen dat het amendement aangenomen wordt. Als het gaat om het monitoren, wordt wat er in de praktijk gebeurt sowieso, naar aanleiding van het rapport, van belang. Dan heb ik nog een laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar rapport concludeert dat de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel steeds minder effectief is;
van mening dat het kwaad van mensenhandel effectief en daadkrachtig bestreden moet worden;
verzoekt de regering als aanvulling op het bestaande programma Samen tegen Mensenhandel met een meerjarig pakket aan maatregelen te komen om de effectiviteit van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel stelselmatig te vergroten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.
Zij krijgt nr. 37 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Krul van het CDA voor zijn tweede termijn.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording. De beantwoording was wat ons betreft heel helder. We hebben vragen gesteld op het gebied van ernstige benadeling, criminele uitbuiting, seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Op alle onderdelen hebben wij heldere antwoorden gekregen.
Ik heb een motie op het gebied van SZW. Nee, hoor, dat is niet waar. Ik heb één motie. Ik geef meteen eerlijk toe dat die haastig geformuleerd is. Ik heb hem net opgesteld, naar aanleiding van het interruptiedebatje dat ik had met de minister en een ander Kamerlid. Dat de motie haastig geformuleerd is, betekent niet dat het onderwerp niet ernstig is. Ik zal dat straks toelichten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister heeft aangegeven na de zomer te komen met zijn visie op de sekswerkbranche;
verzoekt de regering in deze visie expliciet de positie van personen die werkzaam zijn in de porno-industrie mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul, Diederik van Dijk, Boomsma en Ceder.
Zij krijgt nr. 38 (36547).
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Op 22 juni 2024 publiceerde de Volkskrant het artikel "Als model gelokt, voor de camera misbruikt". Dat artikel gaat over honderden vrouwen die tegen hun zin beeldmateriaal van grafische aard maken. "Het begon met een berichtje op mijn telefoon", vertelde de Tsjechische Iva. In het berichtje stond de vraag of zij naar Nederland wilde komen voor modellenwerk. Ze was toen nog 26 jaar, had al eens naakt geposeerd, en werd vervolgens door een man uit Gelderland in zijn auto naar Nederland gereden. Daar begon de uitbuiting. Zo zijn er tientallen voorbeelden.
Ik zal de minister gelijk maar even een soort worst voorhouden met betrekking tot deze motie. Er staat een plenair debat gepland over dit artikel en over de misstanden in de porno-industrie. Ik weet inmiddels een beetje hoe dit huis werkt: dat debat gaat over een paar weken verlopen. Ik denk dat het niet gaat lukken om dat debat tijdig in te plannen. Als de minister nu aangeeft dat hij dit wil meenemen in zijn bredere visie op dit vraagstuk en daar na de zomer op terugkomt, dan zou ik er helemaal geen bezwaar tegen hebben als we, op het moment dat we die visie bespreken, ook dit artikel daarin meenemen. Dat debat hoeft dan wat ons betreft niet per se meer plenair en uitsluitend over dat artikel te gaan.
Voorzitter. Ik had iets meer uitleg bij deze motie. Het was een klein interruptiedebatje over de minimumleeftijd. Het CDA vindt het echt krankzinnig dat je in Nederland twintig moet zijn om een bus van Nunspeet naar Gorinchem te mogen rijden, maar dat je wel op je achttiende als zzp'er aan de slag kunt in de porno-industrie. Als we de minimumleeftijd gaan verhogen voor sekswerk, dan zeker ook voor zzp'ers die actief zijn in de porno-industrie. Ik ben benieuwd of de minister dat met ons eens is en of hij dat wil meenemen in zijn visie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kom ik nu bij de heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Nogmaals, het gaat hier om een belangrijke wet. We krijgen een nieuw artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Dat wordt echt beter, dus dat is heel goed.
We hebben veel discussie gehad over amendementen. Op twee amendementen wil ik nog ingaan, omdat ik denk dat wij daarmee de wet echt verbeteren. Allereerst is dat het amendement over het non-punishmentbeginsel. We schrijven daarmee in de wet op dat het niet strafbaar is als een slachtoffer van mensenhandel of kinderhandel in rechtstreeks verband daarmee een feit begaat waartoe die persoon is gedwongen. Volgens mij is het heel belangrijk om juist dit onderdeel te codificeren. Ik ben ook niet overtuigd van de nadelen die de minister noemde. Volgens mij leidt het amendement juist tot een betere afweging, zodat de dader gestraft wordt en niet het slachtoffer. Dat zou mijn slotpleidooi zijn voor het amendement op stuk nr. 14.
Iets dergelijks had ik ook voorbereid voor het amendement over uitbuiting, maar ik denk dat ik dat pleidooi achterwege laat. Ons doel is om de bewijsdrempel te verlagen en de reikwijdte te verbreden. Volgens mij hebben we dat heel uitgebreid gemotiveerd in de toelichting. Ik doe echt een beroep op de collega's om die toelichting nog eens goed te lezen. Volgens mij is helder wat wij daarmee beogen. Maar ik zeg de heer Boomsma na: ik ga ook goed nadenken over wat de minister heeft gezegd, hoe dit valt en hoe we dat uiteindelijk zullen wegen. Ik denk echter dat we goed hebben beargumenteerd waarom het amendement wel degelijk een verbetering zou kunnen zijn.
Dan nog een opmerking over de schrijnende tekorten in de opvang. In het debat is het daar vrij weinig over gegaan, maar ik ben heel blij dat de heer Boomsma er een motie over heeft ingediend. Die motie is door mij dan ook hartstochtelijk medeondertekend. We hebben hier een heel debat gehad over mensenhandel en we hebben ook periodiek debatten over mensenhandel. We zijn het er allemaal over eens dat dit een schandelijke vorm van moderne slavernij is. Hoe kan het dan zijn dat we er met elkaar als welvarend land niet in slagen om voldoende opvang te organiseren voor de slachtoffers daarvan? Ik kan daar gewoon niet bij. Laten wij dus op z'n minst die motie aannemen, maar ook een beroep doen op de minister om met de bewindspersonen die daar tegenwoordig nog verantwoordelijk voor zijn — ik ben de draad een beetje kwijt — te zorgen voor voldoende fatsoenlijke opvang voor slachtoffers.
Dat we huwelijksuitbuiting strafbaar gaan stellen, vind ik echt een mijlpaal. Dat wil ik hier toch nog een keer genoemd hebben.
Voorzitter, tot slot. We hebben ook gesproken over de dochterregeling. Samen met de heer Boomsma had ik al een motie daarover aangekondigd. De minister heeft gezegd: ja, ik vind het een verantwoordelijkheid van de overheid; ja, men kan zaken bij ons melden en dan gaan we daarnaar kijken. Desondanks stelt het mij niet gerust dat de minister ook heeft gezegd: we kennen die zaken eigenlijk niet; die signalen bereiken ons onvoldoende. Volgens mij klopt het gewoon nog niet.
De motie moet een steun in de rug zijn om aan de slag te gaan met de voorstellen die door deskundigen zijn gemaakt om juist deze vrouwen, die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn vertrokken en uiteindelijk zijn uitgebuit, te beschermen. Daarom de volgende motie, waarmee ik afrond.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er sprake is van vrouwen die uitgehuwelijkt of achtergelaten zijn in het buitenland en daar onvrijwillig verbleven, vaak onder gruwelijke omstandigheden;
constaterende dat er sprake is van vrouwen die de Nederlandse nationaliteit hadden maar deze zijn kwijtgeraakt, maar ook van vrouwen, dochters van bijvoorbeeld gastarbeiders, die langdurig in Nederland verbleven maar nooit de Nederlandse nationaliteit hebben gehad, die door uithuwelijking dan wel achterlating eveneens onder gruwelijke omstandigheden zijn vastgehouden en onvrijwillig in het buitenland waren;
overwegende dat deze vrouwen, als ze inmiddels gescheiden of weggelopen zijn of dat willen gaan doen, niet op bescherming van Nederland kunnen rekenen, terwijl er een blijvende zorgplicht op Nederland rust omdat zij in hun jeugd uit het zicht zijn geraakt en er internationale verdragen zijn die gedwongen huwelijken en seksueel geweld bestrijden;
constaterende dat Femmes for Freedom al geruime tijd pleit voor een "dochterregeling" en deze ook heeft uitgewerkt;
verzoekt de regering in overleg met deskundigen tot een dergelijk voorstel ter bescherming van achtergelaten en uitgehuwelijkte vrouwen te komen, en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Boomsma.
Zij krijgt nr. 39 (36547).
De heer Van Nispen (SP):
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we verder met mevrouw Tseggai van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank. Ik had eigenlijk meerdere moties voorbereid, maar ik was erg blij met de toezegging van de minister in het kader van de B8/3-regeling en over de onafhankelijke autoriteit. Dat scheelt mij weer een motie, als ik de minister goed heb begrepen. Ik heb nog één motie over en die gaat over het versterken van de strafvervolging voor klanten die seks hebben met een minderjarige sekswerker of betalen voor seks met een minderjarige sekswerker.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat klanten die tegen betaling seks hebben met een minderjarige strafbaar zijn;
van mening dat er te weinig inzicht bestaat over de aard en omvang van de praktijk van het vervolgen van deze klanten;
van mening dat een strafrechtelijke aanpak van mensenhandel samen moet gaan met een effectieve aanpak van klanten;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe de vervolging van dit misdrijf in de praktijk verloopt en te bezien hoe die vervolging kan worden versterkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Boomsma en Diederik van Dijk.
Zij krijgt nr. 40 (36547).
Dank u wel. Dan kom ik tot slot bij de heer Diederik van Dijk van de SGP.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de gegeven heldere antwoorden. Dank ook voor de positieve appreciatie van enkele amendementen die voor de SGP van belang zijn. Dan, in het licht van wat de minister zei — en misschien wel bijna uitlokte — over het non-punishmentbeginsel, de motie waarvan je wist dat die zou komen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats bescherming verdienen;
constaterende dat de huidige wetgeving ruimte biedt aan het OM en de rechterlijke macht om daders van mensenhandel die tevens slachtoffer zijn niet te bestraffen omdat zij deze delicten onder dwang gepleegd hebben;
overwegende dat wettelijke verankering van het beginsel van niet-bestraffing onbedoeld kan leiden tot rechtsongelijkheid of een oneigenlijk beroep op slachtofferschap, wat het draagvlak voor de daadwerkelijke slachtoffers kan ondermijnen;
verzoekt de regering het beginsel van niet-bestraffing nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij het OM en de rechterlijke macht, zodat OM en rechtspraak een zorgvuldige beoordeling van het beginsel toepassen in mensenhandelzaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Verkuijlen en Boomsma.
Zij krijgt nr. 41 (36547).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slachtoffers van seksuele uitbuiting kwetsbaar zijn en in twee derde van de gevallen uit het buitenland afkomstig zijn waardoor zij de hulpinstanties moeilijk weten te vinden;
constaterende dat meer dan de helft van de prostituees wel eens of vaak denkt aan uitstappen;
van mening dat het belangrijk is om ter bescherming van prostituees en ter voorkoming van mensenhandel, dwang en uitbuiting actief beleid te voeren om bekendheid te geven aan de mogelijkheden voor uitstapprogramma's en hier ook concreet invulling aan te geven;
verzoekt de regering de zichtbaarheid van uitstaporganisaties te bevorderen en in het prostitutiebeleid voorrang te geven aan uitstapprogramma's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Ceder en Krul.
Zij krijgt nr. 42 (36547).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik de vergadering voor vijf minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef de minister het woord voor de beantwoording en de appreciatie van de moties.
Termijn antwoord
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Voordat ik met de appreciatie begin, zijn er nog twee vragen waarop ik het antwoord schuldig ben. Op de ene vraag is het antwoord kort. Dat is namelijk dat er specifiek voor de uitvoering van dit wetsvoorstel drie officieren van justitie zijn dan wel worden geworven.
Het andere antwoord is voor de heer Van Nispen. Dat ging over de poging en over de vraag in hoeverre dat nog bijdraagt aan het amendement. Dat is een wat langer antwoord, maar dat ga ik u wel geven, om uw oordeelsvorming zo compleet mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. Voor mensenhandel is een oogmerk van uitbuiting vereist. Dit oogmerkvereiste omvat niet alleen de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon, maar ook de beoogde uitbuiting van een persoon. De beoogde uitbuiting omvat ook situaties waarin het beoogde slachtoffer in het geheel nog geen werkzaamheden heeft verricht en waarin er dus nog geen begin is van de uitvoering van het uitbuiten van een persoon.
Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin arbeidsmigranten uit Oost-Europa door een aardbeienteler zijn gehuisvest in een veel te klein vakantiehuisje en er kan worden vastgesteld dat de aardbeienteler de bedoeling heeft om die personen bij hun werkzaamheden in de aardbeienteelt uit te buiten. In dat geval is het oogmerk van arbeidsuitbuiting bewezen, ook al is er nog geen uur gewerkt.
De heer Van Nispen vraagt of een apart uitbuitingsdelict hetzelfde bereik heeft als wordt uitgegaan van een poging tot uitbuiting. Dat is niet het geval. Voor de poging is in algemene zin vereist dat een begin met de uitvoering van het strafbare feit is gemaakt. Voor een apart uitbuitingsdelict betekent dat dat er pas sprake is van strafbaarheid wegens een poging tot uitbuiting als er een begin met de uitvoering van de uitbuiting van een persoon is gemaakt. In het gegeven voorbeeld is er dan pas sprake van strafbaarheid wegens een poging tot arbeidsuitbuiting als de arbeidsmigranten daadwerkelijk zijn begonnen met hun werkzaamheden in de aardbeienteelt.
Dit wil ik toch ook nog even afzetten tegen de voorgestelde strafbaarstelling van ernstige benadeling. Daarvoor geldt een aanmerkelijk lagere bewijsdrempel dan voor uitbuiting. Daarover heb ik het gehad wat betreft de vuistregels. Het is een lichtere variant. Het bereik van dat delict kan ook worden verruimd via een poging tot ernstige benadeling.
Ik wil nogmaals zeggen dat de politie, het OM en de NLA zich in het kader van het rondetafelgesprek echt nadrukkelijk positief hebben uitgelaten over de voorgestelde strafbaarstelling van de ernstige benadeling. De ketenorganisaties die hiermee moeten werken, kunnen hier goed mee uit de voeten; vandaar dat ik toch blijf vasthouden aan ernstige benadeling als voorkeursoptie. Dat is ondanks de sympathie die ik heb, en waarvan ik denk dat wij die beiden hebben, voor het zo groot mogelijk maken van de reikwijdte en het zo laag mogelijk maken van de drempel voor vervolging.
Dan kom ik bij de moties, voorzitter. Ik zal proberen daar snel doorheen te gaan. De motie op stuk nr. 27, van de heer Boomsma, acht ik ontijdig. Ik heb toegelicht dat een van de actielijnen uit het actieplan, actielijn nummer 3, dit nou juist meeneemt. Daarin zou ik dit dus willen meenemen, en niet in een separate variant.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 27: ontijdig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 28, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 28: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 29, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 29: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 30, ook van de heer Boomsma, acht ik overbodig. Uitbuiting in de context van een huwelijk is op grond van artikel 273f strafbaar. De huwelijkse achterlating en het gedwongen huwelijk zijn al strafbaar op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Voor beide situaties geldt dat per geval bekeken dient te worden of er wel een rechtsmacht aanwezig is waarbij Nederland kan optreden. De reikwijdte daarvan heb ik eerder genoemd. Als dat het geval is en als er een zaak gemeld wordt, kan er op grond van bestaande wet- en regelgeving strafrechtelijke actie worden ondernomen. Als het slachtoffer Nederlands is, dan geldt dat artikel 273f van toepassing is — dan hebben we het dus over uitbuiting binnen een gedwongen huwelijk — namelijk op basis van artikel 5, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De heer Boomsma (NSC):
Oké, maar dat gaat over het eerste deel van het dictum, over het erkennen ervan. Daarvan zegt de minister dat het overbodig is. Maar de andere twee aspecten — dat je meer aandacht moet besteden aan preventie en signalering en dat je de ondersteuning moet verbeteren — lijken me wel degelijk zeer relevant. We hebben in veel casuïstiek gezien dat dit echt beter kan, dat er betere voorlichting wordt geboden over de risico's en dat er betere hulp wordt geboden. Ik neem aan dat de minister dat niet overbodig vindt.
Minister Van Weel:
Het ligt niet op mijn terrein, dus in die zin moet ik oppassen wat ik namens mijn collega van Buitenlandse Zaken als oordeel geef. Mijn bezwaar zit 'm inderdaad voornamelijk in het eerste dictum, in dat zorg dragen voor huwelijkse uitbuiting. Als u dat achterwege zou laten, dan kan ik mij voorstellen dat de motie oordeel Kamer als advies krijgt.
De heer Boomsma (NSC):
Dan zal ik een gewijzigde motie indienen.
Minister Van Weel:
De appreciatie van de motie zoals die nu voorligt, is: overbodig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 30 is overbodig. Na een aanpassing krijgt die een nieuwe appreciatie.
Minister Van Weel:
Over de motie op stuk nr. 31 kan ik kort zijn: oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 31: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 32, over de governance van mensenhandel, acht ik ontijdig. We hebben inderdaad het rapport en het advies van de Nationaal Rapporteur. Dat is een van de inputs. Daar geef ik binnenkort een eerste reactie op. Maar er loopt ook nog een WODC-onderzoek naar de organisatie van de aanpak van mensenhandel. Ook dat wil ik afwachten voordat ik kom met een geconsolideerd advies over hoe ik die governance ga inrichten. Natuurlijk speelt de mening van de Nationaal Rapporteur daar ook een belangrijke rol in.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 32: ontijdig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 33 van de heer Verkuijlen over de B8-regeling ontraad ik. Ik herhaal toch een beetje wat ik in mijn eerste termijn heb gezegd. Ik ben zeker tegen het misbruiken van regelingen en voor het aanpakken daarvan en het goed inzetten van de schaarse capaciteit die we hebben. Alleen ga ik ook op basis van het WODC-onderzoek niet mee in het idee dat het feit dat het niet vaak tot vervolging komt, te maken heeft met misbruik. Ik heb al een aantal andere zaken aangekaart waardoor ook het WODC constateert dat misbruik zeker niet moet worden aangewezen als hoofdreden waarom hier sprake van is. Ik wil dus, zoals ik zei, in het kader van het actieplan graag werken aan het verbeteren van knelpunten in de uitvoering en bezien hoe we dat kunnen verbeteren, om die schaarse capaciteit inderdaad zo goed mogelijk in te zetten. Maar deze motie kan ik niet steunen en het oordeel is dus "ontraden".
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 33 is ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 34 gaat over leeftijdsverificatie voor seksadvertenties. Ook die ontraad ik. Ik wil heel kort nog wel toelichten dat de Digital Services Act ook van toepassing is op kleinere hosting services en platformen. Het is dus zeker niet zo dat die gevrijwaard zijn van de tentakels van de DSA.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 34: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 35 vraagt om voor het zomerreces te komen met een nota van wijziging op de Wrs. Die moet ik ontraden, want ik heb meer tijd nodig. Zoals ik heb gezegd, is voor de zomer niet haalbaar.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 35: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 36, over het monitoren van het non-punishmentbeginsel, geef ik oordeel Kamer. Daar wil ik wel de kanttekening bij plaatsen dat ik dus met het OM in gesprek ga om te kijken hoe we dat kunnen doen. Ik zei al eerder dat het non-punishmentbeginsel op verschillende momenten tot uiting kan komen. Dat kan zijn in het seponeren, dat kan zijn in het niet eens overgaan tot vervolgen, dat kan zijn in het schuldig verklaren zonder strafeis. Daar zijn allerlei varianten op. Het zal niet klip-en-klaar zijn. Het is niet één druk op een knop. Maar als ik de motie zo mag lezen dat ik met het OM in gesprek ga om te kijken hoe ik 'm uitvoering kan geven, dan geef ik 'm oordeel Kamer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog even over de motie op stuk nr. 34, over de Digital Services Act. Ik heb de wetsbehandeling hier gedaan ...
De voorzitter:
Meneer Ceder, mag ik u heel even onderbreken? De minister vroeg of hij de motie op stuk nr. 36 zo mocht lezen. U vraagt naar die motie. Als hij die zo mocht lezen, kreeg die oordeel Kamer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. Excuus. Het antwoord is: ja.
De voorzitter:
Dan krijgt de motie op stuk nr. 36: oordeel Kamer. En ik begrijp dat u wilt terugkomen op de motie op stuk nr. 34.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, even een opmerking over de motie op stuk nr. 34, namelijk dat de Digital Services Act niet alle platformen reguleert, maar juist de grote. Ik heb hier de wetsbehandeling daarvan gedaan en ben ook lid van de commissie Digitale Zaken. Ik geef dat dus even ter notie mee aan de collega's hier. Ik denk wel dat die van meerwaarde zou zijn.
Ik ga even naar de motie op stuk nr. 35. De minister zegt: het is te vroeg. Ik zou graag willen weten wanneer het dan wel kan. Het staat in het hoofdlijnenakkoord. De wet is er al sinds 2021. We weten dat dit een sector is waar uitbuiting plaatsvindt. Er worden vrouwen verkracht, mishandeld, uitgebuit en verhandeld. Dan lijkt me iets van urgentie ten aanzien van deze wet wel goed. Als het dus niet voor de zomer is, wanneer zou het dan wel kunnen, vraag ik aan de minister.
Minister Van Weel:
Na de zomer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klinkt mooi, maar kunt u iets van een tijdspad aangeven?
Minister Van Weel:
Kort na de zomer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik deze motie zodanig aanpas, kan die dan wel oordeel Kamer krijgen? De reden is dat ook de Kamer zich in de komende dagen moet uitspreken over wat ze wel of niet wil door laten gaan. Dan zou een oordeel Kamer van de minister in ieder geval helpen om de Kamer te laten zien dat het ook het kabinet menens is.
Minister Van Weel:
Ja. Als u 'm aanpast naar "kort na de zomer", in die woorden, kan ik 'm oordeel Kamer geven.
Dan de motie op stuk nr. 37. Die verzoekt de regering om in aanvulling op het programma te komen met een pakket aan maatregelen om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel aan te passen. Die moet ik ontraden. Voor de implementatie van het wetsvoorstel waar we het over hebben, is een bedrag van 10 miljoen euro vrijgemaakt. Ook binnen het actieplan Samen tegen Mensenhandel is er per jaar 2,5 miljoen structureel beschikbaar gemaakt voor de uitvoering van de acties. Daar zijn alle opsporingsinstanties en het OM bij betrokken geweest. Ik heb dus het idee dat we daar op dit moment voldoende inspanning op leveren.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 37: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 38, over mensen in de porno-industrie, moet ik ontraden. Pornoacteurs vallen niet onder de werkingssfeer van de Wrs. Het betreft hier een legaal beroep en wat betreft het artikel wil ik heel graag het WODC-onderzoek afwachten en dat er dan eventueel bij betrekken. Maar daar wil ik het voorstel voor de Wrs, ook indachtig wat de heer Ceder net heeft gevraagd, niet voor ophouden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 38: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 kan ik natuurlijk niks anders geven dan oordeel Kamer. O, ik loop wat vooruit.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 41 krijgt oordeel Kamer, maar ik mis nu nog de motie op stuk nr. 39 en de motie op stuk nr. 40.
Minister Van Weel:
U heeft helemaal gelijk, voorzitter. Maar ik zie ook iemand bij de interruptiemicrofoon staan.
De voorzitter:
Dan gaan we eerst even luisteren naar wat de heer Krul te vragen heeft.
De heer Krul (CDA):
Is het zijn van sekswerker geen legaal beroep?
Minister Van Weel:
Er zijn verschillen tussen het gereguleerd zijn van sekswerker en het zijn van een pornoacteur.
De heer Krul (CDA):
De overeenkomst is dat het gaat om kwetsbare mensen die in grote mate en helaas veel te vaak uitgebuit worden. Ik vind de opmerking dat het ene beroep legaal is en dat u dat daarom niet wilt betrekken dus eigenlijk niet passen bij de ernst van de situatie. Ik heb een vraag aan de minister. Hij zegt: ik wil het WODC-onderzoek afwachten. Nou, dat is wat ons betreft te laat, want een jaar na dato is dat WODC-onderzoek nog niet eens opgestart. Kan de minister aangeven wanneer de Kamer de onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek kan verwachten?
Minister Van Weel:
Daar kom ik op terug in mijn voortgangsbrief voor de zomer, want dat heb ik nu niet paraat.
De voorzitter:
Daar wordt in de brief op teruggekomen. Dan gaan we verder met de motie op stuk nr. 39.
De heer Krul (CDA):
Nee, gewoon niet, voorzitter. De Kamer heeft deze week een motie aangenomen …
De voorzitter:
Via de voorzitter graag.
De heer Krul (CDA):
Excuus, voorzitter.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt.
De heer Krul (CDA):
De minister moet begrijpen dat elke keer als het over dit onderwerp gaat, uit zijn beantwoording geen enkele urgentie spreekt. De Kamer heeft deze week een motie aangenomen die de minister de opdracht geeft om die onderzoeksopzet voor de zomer te delen. Dan zegt hij nu: ik ga een voortgangsbrief sturen en dan kom ik terug op het hele WODC-onderzoek.
Minister Van Weel:
Nee.
De heer Krul (CDA):
Oké, dan ga ik het nog een keer vragen. Wanneer krijgt de Kamer de onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek naar misstanden in de porno-industrie? Niet in een voortgangsbrief, lijkt me.
Minister Van Weel:
Als die onderzoeksopzet al volwassen is, dan krijgt u die wel bij de voortgangsbrief, en anders krijgt u van mij de update over de onderzoeksopzet en waar dat onderzoek dan staat. Wat ik u wilde zeggen, is dat ik in die voortgangsbrief ook wil aankondigen wanneer we denken dan het daadwerkelijke onderzoek te hebben. Ik snap niet wat ik nog meer zou kunnen doen, voorzitter.
De voorzitter:
Daar zult u het mee moeten doen, meneer Krul. De motie op stuk nr. 39, minister.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 39. Hier spreek ik namens de minister van Buitenlandse Zaken. Ondanks de sympathie die uit de motie blijkt, geef ik 'm het oordeel "overbodig", omdat de structuren om dit te regelen aanwezig zijn. Ik heb hier vanavond wel van meerderen van u gehoord dat er casussen zijn die mogelijk niet bekend zijn of die niet adequaat zijn opgepakt. Daartoe heb ik de uitnodiging gedaan aan twee van uw leden om die alstublieft onder onze aandacht te brengen. Dan zullen we daar een passend antwoord op geven en daar serieus naar kijken. Dat zeg ik u wel toe, los van de motie.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 39: overbodig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 40 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
Motie op stuk nr. 40: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 krijgt uiteraard, zeg ik nogmaals, oordeel Kamer.
Ten slotte de motie op stuk nr. 42. In deze motie zit een onderdeel dat spreekt over voorrang geven. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, zeg ik tegen de heer Diederik van Dijk, indien we de "voorrang" achterwege kunnen laten. Dan kan ik verder de motie steunen.
De voorzitter:
Ik zie geknik. De heer Diederik van Dijk is akkoord. Dan krijgt de motie op stuk nr. 42 dus oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Voorzitter. Ik kom aan het einde van mijn tweede termijn. Ik wil nogmaals alle leden danken voor de zeer inhoudelijke discussie die we hebben kunnen voeren over dit zeer belangrijke en waardevolle wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Hiermee sluiten we de beraadslaging over het wetsvoorstel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming is voorzien voor aanstaande dinsdag, 10 juni. Ik sluit de vergadering van 5 juni 2025 en wens u nog een fijne avond.
Sluiting
Sluiting 22.23 uur.