Plenair verslag Tweede Kamer, 53e vergadering
Woensdag 15 februari 2023

  • Aanvang
    10:15 uur
  • Sluiting
    22:29 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Kamminga

Aanwezig zijn 130 leden der Kamer, te weten:

Aartsen, Agema, Alkaya, Amhaouch, Azarkan, Van Baarle, Baudet, Beckerman, Beertema, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts, Bevers, Bikker, Bisschop, Bontenbal, Martin Bosma, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Bromet, Bushoff, Van Campen, Ceder, Dassen, Dekker, Dekker-Abdulaziz, Tony van Dijck, Inge van Dijk, Drost, Eerdmans, El Yassini, Ellian, Eppink, Erkens, Van Esch, Fritsma, Van Ginneken, De Graaf, Van der Graaf, Graus, Grevink, Grinwis, Peter de Groot, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Van Haga, Hammelburg, Haverkort, Rudmer Heerema, Heinen, Hermans, Van den Hil, De Hoop, Van Houwelingen, Idsinga, Jansen, Léon de Jong, Romke de Jong, Kamminga, Kat, Kathmann, Klaver, Koekkoek, Koerhuis, Kops, De Kort, Kröger, Krul, Kuik, Kuzu, Kwint, Van der Laan, Van der Lee, Leijten, Maatoug, Maeijer, Marijnissen, Markuszower, Van Meijeren, Michon-Derkzen, Minhas, Mohandis, Agnes Mulder, Edgar Mulder, Mutluer, Nijboer, Van Nispen, Omtzigt, Palland, Paternotte, Paul, Paulusma, Peters, Piri, Van der Plas, Podt, Pouw-Verweij, Van Raan, Raemakers, Rahimi, Rajkowski, Sahla, Chris Simons, Sjoerdsma, Slootweg, Smals, Sneller, Van der Staaij, Stoffer, Van Strien, Strolenberg, Teunissen, Thijssen, Tielen, Valstar, Verkuijlen, Vestering, Wassenberg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Van der Woude en Wuite,

en de heer Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van woensdag 15 februari.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Pensioenonderwerpen

Pensioenonderwerpen

Aan de orde is het tweeminutendebat Pensioenonderwerpen (CD d.d. 19/01).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Pensioenonderwerpen naar aanleiding van een commissiedebat gehouden op 19 januari. Ik heet de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van harte welkom, en uiteraard ook de leden. En aan de meneren op de publieke tribune en de mensen thuis uiteraard ook welkom. Kijk eens aan, er wordt gezwaaid. Dat mag op zo'n dag.

Er zijn van de zijde van de Kamer vier sprekers. De eerste spreker is mevrouw Leijten namens de SP. Mevrouw Leijten, het woord is aan u.

Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Ik vervang mijn onvolprezen collega Van Kent vandaag. Maar het gaat weer wel over een motie-Palland/Leijten, dus de cirkel is wel rond. O nee, het is de motie-Peters/Leijten. Mevrouw Palland is nu dan even de nieuwe Peters en ik ben de nieuwe Kwint … of eh Van Kent. Nou goed, ik kom net uit de trein en moest meteen hiernaartoe om de heer Van Kent te vervangen. Dit kan dus weer mooi mee in een of ander filmpje.

De voorzitter:
Gelukkig staat er in beeld onder de woordvoerders altijd wel wie wie is, dus dat scheelt.

Mevrouw Leijten (SP):
Wij hebben vaak en langdurig aandacht gevraagd voor mensen met een AOW-gat. Daar is een initiatiefnota op geschreven en dat hebben we uitgebreid behandeld. Daarover is een CDA/SP-motie aangenomen, waarin echt het aller-, allerredelijkste redelijke midden is gevonden om dingen voor mensen op te lossen. Want daarvoor zitten we toch in de politiek. En toen kwam er een brief van de minister: ze ging dat niet uitvoeren. Dat vonden wij toch wel heel erg ingewikkeld. Er is de afgelopen dagen druk overleg geweest, en uiteindelijk hebben we besloten, na dat drukke overleg, om geen motie in te dienen. U hoort het goed, voorzitter. Maar dat komt omdat wij wel verdergaan, verder gaan trekken en sleuren op dit onderwerp. We hebben afgesproken — en dat doen CDA en SP samen — om hier toch nog weer een technische briefing over te organiseren, en aan te tonen dat er wel degelijk een houdbare oplossing mogelijk is voor de mensen met een AOW-gat. Het duurt wel veel te lang. Het is jammer dat het, politiek gezien, zo lang moet duren. Maar dat is toch de reden om hier in dit tweeminutendebat wel te spreken en geen motie in te dienen, om aan te kondigen dat wij elkaar nog wel zullen zien op dit onderwerp. En de aanhouder wint, voorzitter.

De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel, mevrouw Leijten, voor uw inbreng namens de SP. Dan is de volgende spreker van de zijde van de Kamer mevrouw Van Beukering-Huijbregts namens D66.

Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Voorzitter, dank u wel. Van mijn kant ook geen motie. Dit alvast even als aankondiging. Ik wilde wel graag even terugkomen op het fijne commissiedebat dat wij hebben gehad een paar weken geleden, waarin de minister aangaf dat zij onze zorgen deelt over het gebrek aan diversiteit in pensioenfondsbesturen. Daarom is D66 blij met de toezegging van de minister om binnenkort met een brief te komen waarbij ze, naast op de nieuwe cijfers, die niet hoopvol stemmen, ingaat op mogelijke maatregelen om nu eindelijk wel voor divers samengestelde pensioenfondsbesturen te zorgen. Dat komt de besluitvorming gewoon ten goede. Het helpt daarbij niet dat pensioenfondsbesturen een gesloten karakter hebben en benoemingen er vaak achter de schermen plaatsvinden. Daarom vraag ik de minister om bij haar brief mogelijke maatregelen of verplichte openbaarheid van vacatures en de betrokkenheid van deelnemers bij de werving en selectie van nieuwe bestuurders te betrekken. Want hoewel we fondsen horen die aangeven dat er simpelweg geen geïnteresseerde jongeren zouden zijn, zijn er, gelukkig of helaas, meer jongeren die pensioenfondsbestuurder willen worden dan er plekken zijn bij de opleiding voor jongeren tot pensioenfondsbestuurder bij PensioenLab. Collega Palland had het daar ook al over. Daarom vraag ik de minister hoe voldoende opleidingscapaciteit kan worden verzekerd, zodat alle fondsbesturen aan de diversiteitscriteria kunnen gaan voldoen en niet kunnen zeggen dat er te weinig jongeren zouden zijn.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Beukering-Huijbregts namens D66. Dan is de volgende spreker van de zijde van de Kamer de heer Léon de Jong van de PVV.

De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Een viertal moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering een onafhankelijke toets uit te voeren op het advies van de Commissie Parameters uit 2022 en de DNB-analyse naar de transitie-effecten uit december 2022,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Léon de Jong.

Zij krijgt nr. 602 (32043).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering op het persoonlijk pensioenoverzicht zichtbaar te maken wat de verandering in pensioenhoogte is ten opzichte van het vorige jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Léon de Jong.

Zij krijgt nr. 603 (32043).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering voor de aangekondigde versoepelde indexatieregels per april 2023 de intentieverklaring voor pensioenfondsen tot overgang naar een nieuw pensioenstelsel te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Léon de Jong.

Zij krijgt nr. 604 (32043).

De heer Léon de Jong (PVV):
De laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering inzichtelijk te maken of en hoe pensioenfondsen zich voorbereiden op het invaren en de verdeling van circa 1.500 miljard euro aan pensioenvermogen, hoe de administratie op dit gebied is geregeld en welke zorgen en risico's pensioenfondsen daarbij ervaren of voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Léon de Jong.

Zij krijgt nr. 605 (32043).

De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter. De reden dat ik deze moties heb ingediend, en dat ik van mening ben dat de Commissie Parameters nog eens goed onder de loep genomen moet worden, is dat ORTEC heeft aangegeven dat het verwachte pensioen over de gehele linie lager zal uitvallen met die nieuwe parametersets. Dat is precies niet wat er is beloofd. Er is beloofd dat wij erop vooruit zouden gaan op het moment dat wij naar een nieuw pensioenstelsel zouden gaan. Dat is dus gewoon niet waar. Ander onderzoek wijst uit dat we ook een hogere premie gaan krijgen. We krijgen dus een hogere premie en een lager verwacht pensioen met het nieuwe pensioenstelsel. Dat is niet de bedoeling, lijkt mij. Daarom lijkt het mij goed, zeker omdat er onrealistische aannames worden gedaan door de Commissie Parameters, bijvoorbeeld een gemiddeld inflatiecijfer van 2% — ik zou zeggen: kijk om je heen — dat het wordt teruggeroepen en bij onafhankelijke adviseurs en experts wordt neergelegd om te kijken of die cijfers wel kloppen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, meneer Léon de Jong, van de PVV. Dan zijn we beland bij de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Stoffer, namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Tijdens het commissiedebat hebben de SGP, en de SP, en overigens ook anderen, zoals de heer Nijboer, nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de zware beroepen. Dat is bepaald niet voor het eerst. Daarvoor is op dit moment de RVU-regeling opgetuigd. Daar zijn wij uiteraard een warm voorstander van, want daardoor kunnen mensen met een zwaar beroep eerder stoppen met werken. Maar die regeling loopt per 2025 af en wat er daarna gebeurt, is nog niet duidelijk. Nu weet ik dat er gekeken wordt naar de mogelijkheden om die regeling structureel te verbeteren, en misschien ook om deze structureel te maken, maar dat is nog maar de vraag. Als dat dus niet tijdig gebeurt, moet wat ons betreft de RVU-regeling na 2025 doorlopen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat werknemers gebruik kunnen maken van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU), waardoor het voor bijvoorbeeld mensen met een zwaar beroep mogelijk wordt om eerder te stoppen met werken;

constaterende dat deze regeling tot en met 2025 loopt, dat bezien wordt hoe deze regeling verbeterd kan worden en dat onderzocht wordt of er structurele maatregelen mogelijk zijn;

overwegende dat nu nog niet duidelijk is hoe er na 2025 omgegaan wordt met de RVU, maar dat het voor werkgevers en werknemers noodzakelijk is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid is over een eventuele verlenging;

verzoekt de regering, de RVU ook na 2025 te behouden, totdat er vergelijkbare, structurele maatregelen genomen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Leijten.

Zij krijgt nr. 606 (32043).

Dank u wel voor uw inbreng, meneer Stoffer. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze termijn van de Kamer. Ik kijk even naar de minister; hoelang denkt u nodig te hebben voor de appreciatie van deze vijf moties en de vraag van D66? Vijf minuten. Dan schors ik voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 10.22 uur tot 10.28 uur geschorst.

De voorzitter:
Aan de orde zijn de beantwoording van de gestelde vragen door de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen — in dit geval was het één vraag, volgens mij — en de appreciatie van de moties, naar aanleiding van het tweeminutendebat Pensioenonderwerpen. Ik geef de minister daartoe het woord.


Termijn antwoord

Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Leijten heeft zich verontschuldigd, maar zij heeft aangekondigd dat ze een technische briefing gaat organiseren over het AOW-hiaat voor zzp'ers. Dat is aan de Kamer, dus dat zien we tegemoet. Samen met mevrouw Palland gaat ze dat volgens mij doen.

Mevrouw Palland (CDA):
Ik zie de verbazing over Leijten/Palland, maar de SP en het CDA hebben daar lang samen in opgetrokken. Misschien toch even ter specificatie van waar mevrouw Leijten volgens mij op doelde: de minister heeft wel uitvoering gegeven aan de motie, maar op een manier die wij niet hadden verwacht. Laat ik het zo zeggen. Wij denken dat we daarmee niet de beoogde doelgroep bereiken. In de brief waarin de minister daarover uitleg geeft en waarin zij aangeeft dat ze bereid is om de OBR-regeling te verlengen, is ook het aanbod aan de Kamer gedaan voor een technische briefing. Dat grijpen wij nu aan. Het lijkt ons goed om daar met elkaar over door te praten.

De voorzitter:
Dank voor de verduidelijking.

Minister Schouten:
Als wij kunnen helpen, zijn wij daar uiteraard altijd toe bereid.

De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

Minister Schouten:
Mevrouw Van Beukering had geen moties maar wel een aantal vragen over diversiteit. Zij vroeg of wij de verplichte openbaarmaking van vacatures en de beschikbaarheid van voldoende opleidingsplaatsen kunnen meenemen in de brief. Ik zal daar ook op ingaan. Dat is een toezegging die u hierbij krijgt. Die brief komt ook binnenkort naar de Kamer toe.

De heer De Jong heeft vier moties ingediend. Die loop ik af. De eerste motie, op stuk nr. 602, ontraad ik. De commissie bestaat uit onafhankelijke leden. Daar ga ik geen onafhankelijke toets op doen, want die mensen zijn onafhankelijk.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 602 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 603.

De voorzitter:
Excuus, voordat u doorgaat, heeft u een verduidelijkingsvraag van de heer Léon de Jong van de PVV.

De heer Léon de Jong (PVV):
Het gaat niet om wat ik van die leden vind, ook niet met betrekking tot de aanloop en eerdere uitspraken, waaruit blijkt dat een groot deel voorstander is, en al ver in het verleden was, van de overgang naar een nieuw stelsel. Wat ik daar ook van vind, deze motie gaat niet over de leden, maar over het advies. De leden van de commissie hebben ook aangegeven dat ze het advies niet bij derden hebben neergelegd. Ze hebben geen onafhankelijke toets laten uitvoeren, terwijl het wel gaat over cijfers die voor een verdeling van die 1.500 miljard euro moeten zorgen. En zoals de minister zelf zegt, moet dat een evenwichtige verdeling zijn. Als we nu kijken naar wat de eerste uitkomsten zijn van waar onafhankelijke externen naar hebben gekeken, is er sprake van een hogere premie en over de hele linie een lager verwacht pensioen. Daarnaast is het zo — en dan rond ik af, voorzitter — dat in het advies een aanname wordt gedaan van 2% inflatie. We kunnen daar een hele discussie over voeren maar ik denk dat het goed is voor de betrouwbaarheid …

De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Jong. U heeft dit ook in uw betoog al gezegd. U heeft dat al toegelicht. Dus u hoeft hier niet uw betoog te herhalen.

De heer Léon de Jong (PVV):
Dit was mijn laatste zin.

De voorzitter:
Dat weet ik, maar u heeft al bijna twee minuten gekregen in uw inbreng en nu ook twee minuten voor een herhaling. Ik vraag de minister om te kijken of dit haar nog tot een ander oordeel over de motie brengt.

Minister Schouten:
Nee, voorzitter, want dit hebben we in het commissiedebat ook al besproken. De commissie heeft gebruikgemaakt van de laatste wetenschappelijke inzichten. Daar zijn ook mensen bij betrokken die ook hun inzichten hebben gegeven. Dus deze motie blijf ik ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 602 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 603 over de verandering in pensioenhoogte ten opzichte van het vorig jaar. Ook daar hebben we het uitgebreid over gehad in het commissiedebat. Ik heb toen gezegd dat het nu al voor mensen als best ingewikkeld wordt ervaren als allerlei getallen op die overzichten staan. Sowieso worden in de UPO's de laatste cijfers opgenomen. Die kunnen natuurlijk altijd naast het UPO van het jaar ervoor worden gelegd, maar hoe meer getallen we erin opnemen, hoe ingewikkelder het door mensen wordt ervaren. Dus ik ontraad deze motie.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 603 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 604. Daar hebben we het ook al over gehad. We hebben de indexatieregels mede op verzoek van uw Kamer versoepeld. Dat is gedaan op dezelfde manier als we dat afgelopen jaar hebben gedaan. Een van de eisen daarbij was de intentie om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel. Dus deze motie ontraad ik.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 604 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dan de laatste motie van de heer De Jong. De AFM en DNB gaan een transitiemonitor opzetten, waarin ze dit soort gegevens ook gaan opnemen. Wij komen zelf ook nog met een plan van aanpak rondom de monitoring. Dus deze motie is overbodig en daarom ontraad ik die.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 605 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dan kom ik bij de motie van de heer Stoffer. Die vraagt nu al om de RVU na 2025 te behouden. Tijdens het debat over de Wtp is een motie aangenomen van de heer Nijboer en mevrouw Maatoug. Zij hebben mij ook gevraagd om te kijken naar de toekomst, ook na 2025. Daar ben ik nu mee begonnen. Ik ga dus ook met de partners in gesprek daarover. Zij hebben daar mogelijk ook al ideeën over; dat weet ik eigenlijk wel zeker. Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat gesprek. Het is een beetje raar om nu al te zeggen wat er per se uit moet komen terwijl we dat gesprek pas net zijn begonnen. Het was ook in lijn met de motie van de heer Nijboer om het op deze manier aan te pakken. Dus ik vind het echt een beetje prematuur om dit hier nu al in deze motie op te nemen. Daarom ontraad ik deze motie.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 606 wordt ontraden.

Minister Schouten:
Dat waren volgens mij de moties en de vragen, voorzitter.

De voorzitter:
Dat klopt. Ik kijk even rond. Dan zijn we daarmee aan het eind gekomen van dit tweeminutendebat. Ik dank de leden voor hun deelname en de minister voor de beantwoording en de appreciatie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik attendeer de leden erop dat de stemmingen over de ingediende moties aanstaande dinsdag zijn. Dan schors ik voor vijf minuten en dan gaan we daarna verder met het tweeminutendebat Armoede- en schuldenbeleid naar aanleiding van het commissiedebat gehouden op 8 februari jongstleden.

De vergadering wordt van 10.35 uur tot 10.40 uur geschorst.

Armoede- en schuldenbeleid

Armoede- en schuldenbeleid

Aan de orde is het tweeminutendebat Armoede- en schuldenbeleid (CD d.d. 08/02).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Armoede- en schuldenbeleid, naar aanleiding van een commissiedebat gehouden op 8 februari. Ik heet de leden welkom. Ik heet de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van harte welkom, en ook de mensen thuis en op de publieke tribune. We hebben van de zijde van de Kamer een volle sprekerslijst, met tien sprekers. De eerste spreker is de heer Ceder namens de ChristenUnie, die ik daartoe het woord geef.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal het kort houden. Ik heb één motie. Die lees ik nu voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat als vervolg op de motie-Bruins momenteel een pilot in uitvoering is waarbij bewindvoerders op grond van de Regeling toevoeging bewindvoerders Wsnp II een toevoeging kunnen krijgen voor het indienen van een verzoekschrift voor de Wsnp;

overwegende dat het voor de verbetering van het gehele stelsel van schuldhulpverlening een kansrijke onderzoeksmogelijkheid is om te bezien of het vlottrekken van een stagnerend schuldhulptraject door een deskundige derde op basis van toevoeging van meerwaarde is;

verzoekt de regering om samen met betrokken partijen te verkennen of de bestaande pilot toevoeging verzoek Wsnp uitgebreid kan worden met de mogelijkheid om een stagnerend minnelijk traject vlot te trekken met behulp van het stelsel van toevoegingen, en de resultaten hiervan voor het meireces aan de Kamer terug te koppelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.

Zij krijgt nr. 678 (24515).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder namens de ChristenUnie. Dan is de volgende spreker van de zijde van de Kamer mevrouw Van der Plas namens BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten soms verschillend omgaan met de beoordeling van een aanvrager bij gelijke criteria van de aanvrager;

overwegende dat dit een ongelijk sociaal speelveld creëert;

verzoekt de regering in beeld te brengen om welke ongelijkheid dit gaat, zowel op de toekenning van financiële voorzieningen zoals bijstand en bijzondere bijstand als de voorwaarden voor tegenprestaties die geleverd moet worden, teneinde inzicht te krijgen hoe sociale gelijkheid tussen verschillende gemeenten gewaarborgd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 679 (24515).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een systeem waarin afhankelijkheid van een toeslagenstelsel burgers vaak kwetsbaarder en afhankelijker van de overheid maakt;

constaterende dat dezelfde burgers wel belasting betalen, en vervolgens via toeslagen een deel weer terugkrijgen, wat rondpompen van geld betekent en onnodige uitvoeringskosten met zich meebrengt;

verzoekt de regering een kosten-batenanalyse te maken van de effecten op het toeslagenstelsel van het vrijstellen van de eerste €30.000 van inkomstenbelasting, en in welke mate en tot welke inkomensklassen dit optimaal bijdraagt tot minder afhankelijkheid van toeslagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 680 (24515).

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dan heb ik nog een vraag aan de minister over het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat vandaag is uitgekomen. Daarin wordt aangegeven dat het verhogen van de lonen in de komende vier jaar niet leidt tot een betere gezondheid of meer welzijn van burgers. Dat is mogelijk wel zo op de langere termijn. De conclusie van het CPB is kortgezegd eigenlijk dat er meer gekeken zou moeten worden naar generieke risicogroepen. Dan kun je namelijk kijken hoe men in combinatie met een hoger loon ook een gezondere leefstijl krijgt. Maar het heeft dus niet te maken met de gedachte van: loon verhogen, dus mensen worden gezonder. Ik zou willen vragen of de minister daar een korte reactie op kan geven, indien zij dit rapport al heeft gezien.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas, voor uw inbreng namens BBB. Dan is het woord aan de heer Van Baarle van DENK.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Mijn eerste motie gaat over de beslagvrije voet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de herziening van de beslagvrije voet de systematiek van vaststelling is gewijzigd;

overwegende dat hierdoor thans sprake is van een lagere beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden dan voorheen;

overwegende dat vanuit de samenleving en vanuit de uitvoering er (grote) zorgen bestaan over het effect hiervan op de financiële zelfredzaamheid van ouderen;

overwegende dat de regering tijdens het afgelopen commissiedebat meldde bezig te zijn met een oplossing voor dit probleem en deze zorgen te delen;

verzoekt de regering spoedig, doch uiterlijk voor de zomer, een voorstel te doen aan de Kamer om een oplossing te bieden voor de weerslag van de lagere beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden op de financiële zelfredzaamheid van ouderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baarle en Ceder.

Zij krijgt nr. 681 (24515).

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. De minister heeft een brief gestuurd over het noodfonds energie en stelt dat daarvoor 260.000 huishoudens in aanmerking zouden komen. De regering verwacht dat slechts 150.000 huishoudens zich zullen melden. Als we de mensen willen helpen, moeten we er volgens mij van uitgaan dat we die 260.000 huishoudens willen helpen. Daarvoor is dat fonds gewoon niet genoeg gevuld. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering stelt dat 260.000 huishoudens in aanmerking komen voor het noodfonds;

overwegende dat het fonds nog niet voldoende is gevuld en slechts 150.000 huishoudens op een redelijke wijze kunnen worden geholpen;

verzoekt de regering om bedrijven die grote winsten hebben gemaakt, te verzoeken een bijdrage te doen aan het noodfonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 682 (24515).

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Dan heb ik nog één vraag, over een motie die ik heb aangehouden in een vorig debat. Die gaat over het verzoek aan de minister om alvast aan de slag te gaan met het voorbereiden van een structurele inbedding van de pilot gegevensuitwisseling bij de SVB om niet-gebruik van de AIO te voorkomen en om met name ouderen met een migratieachtergrond in armoede te helpen. Ik zou de minister willen vragen of zij in ieder geval kan toezeggen dat haar ministerie studeert op hoe we dit structureel kunnen maken als de gegevens van die pilot positief zijn, zodat we voortvarend aan de slag kunnen als de uitkomst van de pilot er aanleiding toe geeft om dit breder uit te rollen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Baarle van DENK. De volgende spreekster van de zijde van de Kamer is mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We hebben straks een debat over de herinvoering van de basisbeurs in het onderwijs. Onderdeel van dat debat is dat maandelijks €165 wordt uitgekeerd aan studenten om hun tegemoet te komen in de gestegen kosten. Dat geldt voor een jaar. Ik ben daar hartstikke voor, maar het valt mij wel op dat we daarbij een groep vergeten: jongeren tussen de 18 en de 21 die niet studeren. Daar heb ik een motie over. Die dien ik nu in, omdat ik denk dat als ik haar straks indien, minister Dijkgraaf zal zeggen dat ik bij een andere minister moet zijn. Vandaar dat dit een mooie gelegenheid is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal mensen dat in armoede leeft toeneemt en de ongelijkheid tussen inkomensgroepen groeit;

constaterende dat de overheid in het collegejaar 2023-2024 uitwonende studenten boven op de studiefinanciering maandelijks €165 extra ter beschikking stelt vanwege de gestegen kosten;

overwegende dat jongeren die niet studeren hun leven lang minder inkomen hebben, twee keer zo makkelijk hun baan kwijtraken en veel vaker in armoede opgroeien en leven;

van mening dat ieder mens in armoede er een te veel is;

verzoekt de regering om deze toelage ook beschikbaar te stellen aan de groep 18- tot 21-jarigen die uitwonend is maar niet studeert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.

Zij krijgt nr. 683 (24515).

Dank u wel, mevrouw Westerveld. We waren nog even aan het discussiëren over de vraag of het buiten de orde is of dat het wel raakvlakken met het debat heeft. Daar gaan we dus nog even naar kijken. We gaan nu in ieder geval naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer, de heer Léon de Jong van de PVV.

De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat huishoudens die het afgelopen jaar door de hoge energiekosten hun kachel noodgedwongen hebben uitgezet en daardoor nu niet in aanmerking komen voor het Tijdelijk Noodfonds Energie, daar alsnog toegang toe krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Léon de Jong en Kops.

Zij krijgt nr. 684 (24515).

De heer Léon de Jong (PVV):
Dat is superbelangrijk. Er is een noodfonds opgezet om mensen die hun energierekening niet kunnen betalen en daarom de kachel niet aanzetten, voor een deel te compenseren. Afgelopen jaar hebben allemaal mensen hun kachel uitgezet — dat is echt verschrikkelijk — en doordat ze hun kachel hebben uitgezet, hebben ze een andere energierekening, waardoor ze nu niet in aanmerking komen voor het noodfonds. Die mensen zitten dus én in de kou én krijgen geen geld. Dat is echt ongehoord. Daarom verzoek ik de minister dus, samen met collega Kops, om ervoor te zorgen dat we die mensen in beeld krijgen en dat zij alsnog toegang kunnen krijgen tot het noodfonds.

Voorzitter. Dan de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat de energietoeslag 2023 per direct kan worden aangevraagd en per direct volledig door gemeentes kan worden uitgekeerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Léon de Jong en Kops.

Zij krijgt nr. 685 (24515).

De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter. Dat kan ook. Op dit moment hebben we de energietoeslag 2022. In plaats van dat de minister helemaal tot juni wacht met een wet, kan ze het bedrag dat op basis van de huidige regeling voor 2023 was gepland per direct uitkeren. Zo kunnen we mensen die het echt keihard nodig hebben gelijk helpen, want die mensen kunnen niet wachten tot juni. Het is dus mijn dringende oproep aan de minister om dat alsnog te doen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Léon de Jong, namens de PVV. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Kat van D66.

Mevrouw Kat (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee vragen en één motie. We gaan de doorlooptijden van schuldhulptrajecten fors verkorten. Via een motie heb ik eerder gevraagd om dat voor de zomer verder uit te werken. Het lijkt mij ook goed dat die verkorting uiteindelijk in wetgeving belandt, om voor alle gemeenten hetzelfde kader te bieden. De vraag is of de minister dat ook zo ziet.

Ik vind dat we ook streng moeten kijken naar onszelf. We willen toe naar één incasso vanuit het Rijk, met menselijke voorwaarden en een goede inbedding van schuldhulpverlening. Ook staat de preferente positie van de overheid wat mij betreft ter discussie. De minister heeft toegezegd om op dit laatste punt in de rijksincassovisie terug te komen, maar die laat nog even op zich wachten. Mijn tweede vraag is of de minister kans ziet om al eerder met een discussienota te komen, zodat de Kamer zich hierop kan beraden.

Tot slot, voorzitter. Het is helaas niet mogelijk gebleken om de beslagvrije voet voor iedereen aan te passen op de inflatie. Dat moeten we in de toekomst voorkomen. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de beslagvrije voet niet voor iedereen op tijd aangepast kan worden, waardoor de verhoging van het minimumloon aan mensen met schulden voorbij dreigt te gaan;

overwegende dat ook mensen met schulden de effecten van de koopkrachtondersteuning moeten ervaren;

van mening dat dit niet af zou moeten hangen van het initiatief van de persoon met schulden;

verzoekt de regering de wet zo aan te passen dat de beslagvrije voet jaarlijks automatisch geïndexeerd wordt, en zolang dit niet het geval is, er bij de deurwaarders op aan te dringen dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht wordt aangepast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kat, Kathmann en Van Kent.

Zij krijgt nr. 686 (24515).

Mevrouw Kat (D66):
Dank.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kat, voor uw inbreng namens D66. Dan is de volgende spreekster van de zijde van de Kamer mevrouw Kathmann van de PvdA.

Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dank u, voorzitter. We hebben het over armoede en schulden gehad. Het zou echt helpen als Nederland weer een sociaal land wordt, waarin de lonen hoger zijn en de kosten lager, voor iedereen die dit land draaiende houdt, in de zorg, het onderwijs en noem maar op, en waarin het minimumloon naar ten minste €14 gaat. Maar dat kregen we in dit debat helaas niet geregeld. Ik moet mezelf dus een beetje tot de orde roepen. Ik kreeg ook geen schuldenpardon geregeld voor iedereen met problematische schulden. Dat zou Nederland 17 miljard schelen en die mensen een toekomst geven. Ik wil het heel graag nog een keer met de minister over de Nacht van de betaling hebben.

Maar wat gaan we dan wel regelen? Er gingen hier heel veel handen op elkaar om iets te doen aan "buy now, pay later". Veel mensen komen in de schulden omdat je gewoon op de pof iets kan kopen. Daar wordt ook flink voor geadverteerd, omdat het bedrijven heel veel oplevert, juist als je níét betaalt. Daar is namelijk de hele schuldenindustrie op gestoeld. Die verdient daar flink aan. Er gebeurt al heel veel door dit kabinet. De minister van Financiën is er ook al mee aan de slag.

Ik heb toch nog een motie, samen met de heer Ceder en mevrouw Kat, om zeker de jongeren nog wat beter beschermd te krijgen tegen "buy now, pay later". Dat is de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gebruik van "buy now, pay later" vaak tot betalingsproblemen leidt onder jongeren;

constaterende dat controles op de leeftijd van 18 jaar eenvoudig te omzeilen zijn;

verzoekt de regering maatregelen te treffen om minderjarigen beter te beschermen tegen "buy now, pay later"-diensten, en hierover voor de zomer te rapporteren aan de Tweede Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kathmann, Kat, Ceder en Palland.

Zij krijgt nr. 687 (24515).

Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dan heb ik ook nog een vraag aan de minister over de uitspraak van de rechter gisteren. We hebben in het debat namelijk ook gesproken over de energietoeslag voor studenten. Gisteren was er een uitspraak van de rechter dat het feit dat je student bent, niet betekent dat je die energietoeslag niet mag krijgen. Er is veel onrust in gemeenten over hoe ze dit nu moeten gaan doen. Ze vragen: moeten we nu per casus gaan beoordelen? Hoe zit het met onze uitvoeringscapaciteit, maar ook met de financiële uitvoeringscapaciteit? Ik zou heel graag van de minister willen horen hoe zij hiernaar kijkt.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng namens de Partij van de Arbeid, mevrouw Kathmann. Dan is het woord aan de heer Alkaya van de SP.

De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. Ik sta hier als vervanger van de heer Van Kent, die helaas ziek thuiszit. Ik heb natuurlijk ook niet deelgenomen aan het commissiedebat over dit belangrijke onderwerp. Daarom zal ik mij beperken tot het indienen van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat mensen van hun loon of uitkering menswaardig moeten kunnen leven;

verzoekt de regering conform dit uitgangspunt de lonen en uitkeringen te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Alkaya en Van Kent.

Zij krijgt nr. 688 (24515).

Dank u wel voor uw inbreng namens de SP, meneer Alkaya. Dan is het woord nu aan de heer Van Houwelingen — ik zie hem al staan — van Forum voor Democratie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Armoede is een groot probleem in Nederland. Ruim 1 miljoen Nederlanders kunnen maandelijks niet of nauwelijks rondkomen. Er zijn nog meer Nederlanders die een financiële tegenvaller niet kunnen opvangen. 10% van onze kinderen groeit op in armoede. Dat is een groot schandaal. De voedselbanken hebben het nog nooit zo druk gehad. Logisch ook, met die sterk gestegen voedselprijzen. En ja, we zijn veel slechter af dan 30 tot 40 jaar geleden. Toen kon een kostwinner nog een gezin met drie kinderen onderhouden. Die kon een autootje kopen, had een woning en kon een of twee keer per jaar op vakantie. Dat is nu allemaal onmogelijk geworden.

Dan vraag je aan een minister voor Armoede in het debat: hoe komt dat toch? Het is trouwens veelzeggend dat we een minister voor Armoede hebben. En dan krijg je als antwoord: Poetin heeft het gedaan; het komt allemaal door Poetin. Ik heb zelden uit de mond van een Nederlandse minister zo'n schaamteloos antwoord mogen vernemen. Daar spreekt totale minachting uit, denk ik, voor de Nederlandse kiezer. En dat is ook logisch, want waar liggen de prioriteiten van dit kabinet? Die liggen niet bij het bestrijden van armoede. Die liggen bij het uitgeven van 1.000 miljard euro aan een klimaattransitie en 400 miljard euro aan migratie, waarmee ook de woningprijzen nog verder worden opgedreven. En het toppunt is natuurlijk die 25 miljard euro die dit kabinet, en ook deze minister in haar hoedanigheid van minister van Landbouw in het vorige kabinet, heeft vrijgemaakt voor het uitkopen van onze Nederlandse boeren. Dat wil zeggen: voor het vernietigen van een groot deel van onze agrarische industrie. Midden in een voedselcrisis, terwijl de voedselprijzen al zo hoog zijn! Waar heeft de Nederlandse bevolking dit allemaal aan verdiend? We gaan dit niet wijzigen. Ik ga dit niet wijzigen door hier een of twee moties in te dienen. Dit kan alleen de Nederlandse kiezer wijzigen en dat kan hij doen op 15 maart door dit kartel weg te stemmen.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Voordat u vertrekt, heeft u een interruptie van mevrouw Palland van het CDA.

Mevrouw Palland (CDA):
Op 15 maart stemmen we voor de provinciale verkiezingen. Daar zou ik de focus op willen leggen. Mijn vraag aan de heer Van Houwelingen is om de band van het commissiedebat nog even terug te kijken. Hij legt de minister woorden in de mond die ik niet heb gehoord.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor uw vraag. Op 15 maart zijn er natuurlijk ook de Eerste Kamerverkiezingen. Daar gaat het mij vooral om. Via de Eerste Kamer kan allerlei wetgeving in ieder geval worden tegengehouden. Ja, kijk de band er maar op na. Het antwoord dat ik kreeg op mijn vraag was: u haalt de oorlog erbij. Inderdaad is Poetin binnengevallen, maar die obsessie om alles wat nu verkeerd gaat af te schuiven op Rusland, is in onze ogen werkelijk absurd. Je moet zelf verantwoordelijkheid nemen en dat gebeurt niet. Ik hoop dat de Nederlandse kiezer hier op 15 maart mee gaat afrekenen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dank voor de inbreng namens Forum voor Democratie. Dan zijn we bij de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Palland, CDA.

Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter. "Van genade naar recht", zei de eerste vrouwelijke minister Marga Klompé bij het invoeren van de bijstand. Bestaanszekerheid is namelijk een taak van de overheid. Dat laat onverlet dat er heel veel maatschappelijke partijen, waaronder kerken, moskeeën, het Leger des Heils en vele anderen, helpen in het omzien naar de naaste. We hadden daar een aardig debat over in de commissie.

Ik ben heel blij met de toezegging van de minister om een pilot te houden over de gerechtsdeurwaarder 2.0, waarin de praktijk wordt verkend: een bredere invulling van de rol van de gerechtsdeurwaarder op vroegsignalering, het coördineren om frustrerende beslagleggingen te voorkomen en een toepassing van het sociaal tarief.

Het punt van "buy now, pay later" van collega Kathmann steun ik ook, alsmede de motie die is ingediend. Ik heb daar in de commissie een vraag over gesteld.

Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten op verzoek van de landelijke overheid een energietoeslag uitkeren aan mensen met een laag inkomen en hiervoor financieel gecompenseerd worden door het Rijk;

constaterende dat de regeling een groot bereik heeft met een nooit eerder gezien hoog bereik (90%) onder de inwoners met een laag inkomen;

constaterende dat uit onderzoek van Divosa blijkt dat sommige gemeenten in 2022 te weinig geld van het Rijk kregen om de beoogde doelgroep (huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum) te voorzien van energietoeslag en de daarbij behorende uitvoeringskosten te dekken;

constaterende dat uit onderzoek van Divosa blijkt dat de reden voor het tekort met name is gelegen in het feit dat er meer mensen zijn geholpen dan gedacht en het budget beschikbaar is gesteld op basis van lagere inschatting dan het daadwerkelijke aantal inwoners met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum;

van oordeel dat de toezegging van een financiële garantie van het kabinet aan gemeenten moet worden nagekomen, onder meer om terughoudendheid van gemeenten om energietoeslag uit te keren aan de beoogde doelgroep te voorkomen of te voorkomen dat dit ten koste gaat van andere uitgaven van een gemeente;

verzoekt de regering om de gemeenten die aantoonbaar tekortkomen over 2022 om de energietoeslag uit te betalen aan de beoogde doelgroep, hiervoor alsnog te compenseren dan wel hiermee rekening te houden via (de) (een extra) toekenning in 2023,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Palland.

Zij krijgt nr. 689 (24515).

Dank u wel, mevrouw Palland, voor uw inbreng namens het CDA. Dan zijn we daarmee aan het einde gekomen van deze termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk heel even naar de minister hoelang zij nodig heeft. Tien minuten? Dan schors ik voor tien minuten.

De vergadering wordt van 10.59 uur tot 11.10 uur geschorst.

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Armoede- en schuldenbeleid naar aanleiding van een commissiedebat dat is gehouden op 8 februari. De leden hebben net hun termijn gehad. We zijn nu aangekomen bij de beantwoording van de minister en de appreciatie van de moties. Ik geef de minister daartoe het woord.


Termijn antwoord

Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Als eerste de motie op stuk nr. 678. Ik heb in het debat al gezegd dat ik hier welwillend naar zou kijken. Deze motie vraagt ook echt om dit wat serieuzer aan te pakken, dus deze kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 678 krijgt oordeel Kamer.

Minister Schouten:
De motie op stuk nr. 679 vraagt om alle verschillen tussen gemeenten inzichtelijk te maken. Bij de beoordeling van een aanvraag zijn er natuurlijk altijd weer elementen die gewogen moeten worden, al is er gewoon een kader dat gevolgd moet worden. Zoals het nu geformuleerd is, lijkt het alsof er afgeweken wordt van de criteria; dat zou ik niet zomaar willen zeggen. Alleen, er zit altijd een weging in een aantal situaties. Ook zit er altijd een stukje beleidsvrijheid bij gemeenten, dus ik zou deze motie daarom willen ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 679 wordt ontraden.

Minister Schouten:
De motie op stuk nr. 680 betreft echt een fiscale vraag. Deze gaat over de inkomstenbelasting en de toeslagen. In de vijf minuten die ik heb, kan ik daar heel veel over zeggen, maar ik denk dat dat toch een debat is dat iets meer thuishoort bij de staatssecretaris van Fiscaliteit en de staatssecretaris van Toeslagen en Douane. Dus ik zou willen verzoeken aan mevrouw Van der Plas om de motie bij hen in te dienen, zodat ze daar ook het inhoudelijke debat kan voeren. Anders moet ik haar nu ontraden, want ik kan dat niet even gaan toezeggen voor de collega's.

De voorzitter:
Ik kijk heel even naar mevrouw Van der Plas.

Op verzoek van mevrouw Van der Plas stel ik voor haar motie (24515, nr. 680) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 681 van de heer Van Baarle. Dit is een wetsvoorstel; wij moeten de wet hiervoor wijzigen. We zijn nu hard bezig om dat wetsvoorstel voor elkaar te krijgen. Er zitten nog wel een aantal stappen in, waaronder een internetconsultatie, de Raad van State et cetera. Dus als ik haar mag lezen in die zin dat ik alles op alles zet om zo snel mogelijk dat wetsvoorstel naar uw Kamer te krijgen, dan kan ik haar oordeel Kamer geven. Of het net voor of net na de zomer lukt, kan ik nog niet helemaal zeggen; dat hangt ook weer van de consultatie en dergelijke af. Maar als ik in de geest van de motie mag werken, dan kan ik haar oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Ik zie de heer Van Baarle instemmend knikken. Dan geven we met die uitleg oordeel Kamer aan de motie op stuk nr. 681.

Minister Schouten:
De motie op stuk nr. 682 vraagt om bedrijven die grote winsten hebben gemaakt, te verzoeken een bijdrage te doen aan het noodfonds. De systematiek werkt zo. Het noodfonds vraagt bedrijven, niet per se alleen bedrijven die grote winsten hebben gemaakt, maar gewoon bedrijven die in de energiesector opereren, om een bijdrage te doen aan het noodfonds. Die oproep ondersteun ik. Dus het gebeurt in die volgorde. Het staat hier net iets directer geformuleerd. Dus als de heer Van Baarle de motie kan wijzigen en schrijft "verzoekt de regering om de oproep van het noodfonds aan bedrijven te ondersteunen", dan kan ik deze oordeel Kamer geven. Het gaat wel echt via het noodfonds. Hij beperkt zichzelf met deze motie, want het gaat om meer bedrijven, ook die bedrijven die niet hele hoge winsten hebben behaald.

De heer Van Baarle (DENK):
Het is mij niet helder wat de minister qua duiding van de motie voorstelt. Mijn punt zou het volgende zijn. Met elkaar zien we dat 260.000 huishoudens op dit moment hiervoor in aanmerking komen. Met de huidige vulling liggen we op koers om ongeveer 80.000 huishoudens te helpen. Dus we liggen heel erg achter. De eerste opzet is inderdaad om energiebedrijven te vragen die bijdrage te doen. Dat gaat de regering verdubbelen. Maar wat is er mis mee om bedrijven die in de afgelopen tijd winsten hebben gemaakt actief te benaderen om ook een bijdrage te doen, naast de energiebedrijven?

Minister Schouten:
Het noodfonds is een privaat initiatief waar ik een subsidie aan geef. Daarom is het niet zo dat wij dan rechtstreeks zeggen aan een ander bedrijf dat dit per se een bijdrage moet leveren aan een privaat initiatief. Daarom loopt het via het noodfonds. Het noodfonds doet de oproep; wij ondersteunen dat. Als dat is wat de motie beoogt, dan kan ik haar oordeel Kamer geven, maar dan zou ik wel echt willen vragen om deze iets anders te formuleren, in de zin dat we de oproep van het noodfonds om een bijdrage te leveren ondersteunen. Dan kan ik haar oordeel Kamer geven.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik begrijp dat het dan dus om de scheiding gaat dat het noodfonds verantwoordelijk is voor de vulling van het noodfonds, en dat de regering de oproep in de richting van bedrijven gaat ondersteunen en daar een actieve rol bij inneemt.

Minister Schouten:
Ja.

De heer Van Baarle (DENK):
Dan denk ik dat het zinvol is dat we de komende tijd even studeren op een formulering. Ik ben bereid om de motie in die geest aan te passen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zien we een gewijzigde motie tegemoet, en die krijgt dan oordeel Kamer. Dan moeten we voor de stemming even in de gaten houden dat die goed doorkomt.

Minister Schouten:
We houden de stemming scherp in de gaten.

Minister Schouten:
Dan de motie op stuk nr. 683 van mevrouw Westerveld. Dat is inderdaad een technische motie die eigenlijk beter past bij het debat dat zo meteen wordt gevoerd, maar het staat mevrouw Westerveld altijd vrij om deze motie hier in te dienen. Ik moet haar toch ontraden, omdat het hier echt om de uitbreiding van een groep gaat met jongeren die niet per se studeren. Dat je die ook een toelage zou geven, valt dan eigenlijk buiten de scope van het wetsvoorstel waar ook collega Dijkgraaf mee bezig is. Hiervoor geldt bovendien dat ouders ook nog een onderhoudsplicht hebben voor jongeren tot 21 jaar. Er zit ook geen dekkingsvoorstel in de motie, terwijl het voorstel natuurlijk wel een budgettair beslag heeft. Daarom moet ik deze motie ontraden.

De voorzitter:
We noteren ontraden. Ik had gezegd dat deze motie buiten de orde was, maar omdat de motie ook net niet helemaal in het andere debat zou passen en er wel raakvlak was met dit debat, hebben we haar hier laten indienen. Maar de motie op stuk nr. 683 wordt dus ontraden, om de redenen die de minister net schetste. U krijgt de gelegenheid om kort een interruptie te plegen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De minister heeft het over een onderhoudsplicht, maar die geldt natuurlijk voor alle jongeren tot 21 jaar. Mijn punt is dat hier weer een onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen jongeren. De ene groep jongeren, waarvan we weten dat ze hun leven lang op achterstand staan, wordt ook hier weer niet geholpen. Daarom vind ik het ook wel een onderwerp voor deze minister om eens goed te kijken hoe wij jongeren nu behandelen en hoe wij er beter voor kunnen zorgen dat alle jongeren een eerlijke kans hebben. Dat doen we natuurlijk door, op het moment dat er budgetten komen om jongeren tegemoet te komen omdat alle prijzen stijgen, dat geld beschikbaar te maken voor iedereen.

Minister Schouten:
Ik begrijp de vraag van mevrouw Westerveld en ook wat zij zegt over de positie van jongeren. Die bezien we ook. Maar zij vraagt hier om iets waar geen budgettaire middelen tegenover staan. Als jongeren gaan werken, ontvangen ze ook geen studiefinanciering. Daarvan kun je ook zeggen "hoe eerlijk is dat dan?", want degene die gaat studeren, krijgt die wel. Het is dus een breder debat dan alleen het punt dat mevrouw Westerveld hier adresseert.

De voorzitter:
Dank u wel. De motie op stuk nr. 683 wordt dus ontraden. Dan zijn we bij de motie op stuk nr. 684.

Minister Schouten:
Over deze motie hebben we vrij uitgebreid gesproken in het debat. Ik heb daarin ook al aangegeven waarom dit niet kan en waarom het fonds het ook niet gaat doen. Daarom ontraad ik deze motie.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 684: ontraden. De motie op stuk nr. 685.

Minister Schouten:
Dat is een motie die vraagt om het wetsvoorstel dat nu in de maak is, te negeren en gewoon zonder wetsvoorstel een uitkering te verstrekken. Het primaat ligt uiteraard bij de politiek. Dat is hier. Als u mij dus vraagt om iets contra legem te doen, dan moet ik dat nog eens gaan wegen, want ik denk dat er ook wel redenen zijn om dit goed te regelen, al was het maar omdat we duidelijkheid moeten geven aan de uitvoeringspraktijk. Er zitten ook nog wat wijzigingen in het wetsvoorstel ten opzichte van de vorige regeling, onder andere op verzoek van gemeenten. Als ik dus nu ga uitkeren, dan heb ik daar eigenlijk geen titel voor. Dat levert een onrechtmatigheid op, maar tegelijkertijd kan ik ook geen recht doen aan het verzoek van de gemeenten om een aantal wijzigingen aan te brengen. Daarom ontraad ik deze motie, maar ik voel het wel als aanmoediging om snel met het wetsvoorstel te komen.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 685 is ontraden. U heeft een interruptie van de heer Léon de Jong, PVV.

De heer Léon de Jong (PVV):
Deze motie vraagt om op basis van de huidige regeling al uit te kunnen keren, omdat mensen niet kunnen wachten op een wetsbehandeling. We hebben vorig jaar ook al uitgekeerd voordat de wet er kwam. Kan de minister geen spoed maken en ervoor zorgen dat die mensen zo snel mogelijk dat geld krijgen? Anders zakken ze namelijk echt door hun hoeven heen en dat zou niet moeten kunnen op basis van een bureaucratische reden.

Minister Schouten:
Dit debat hebben we echt best wel uitvoerig in de commissie gevoerd. Ik heb daarin aangegeven dat het nu al mogelijk is om tot juli ook nog de bedragen van vorig jaar, die €500, uit te keren en dat er ook al meer koopkrachtmaatregelen zijn genomen dan begin vorig jaar. Toen was er echt bijna niets. We moesten heel snel handelen en hebben dat op die manier gedaan. Uw Kamer heeft mij toen overigens gevraagd om dat niet meer te doen, van "wel begrip, maar doe het de volgende keer netjes". Naar aanleiding van die uitspraak handel ik ook. Ik snap het punt van de urgentie van de heer De Jong. Die voel ik ook en daarom zeg ik hem toe dat ik alles op alles zet om het wetsvoorstel zo snel mogelijk hier te krijgen.

De voorzitter:
Dan zijn we bij de motie op stuk nr. 686.

Minister Schouten:
In de motie op stuk nr. 686 zitten een aantal elementen, waarvan ik een deel kan doen en een deel niet. Ik ga even heel precies formuleren. Ten eerste vragen mevrouw Kat en anderen mij om de wet zo aan te passen dat de beslagvrije voet jaarlijks automatisch geïndexeerd wordt. Maar ik wil bekijken of ik de wet zo kan aanpassen dat die op het moment dat er een wijziging in de bijstandsnorm optreedt, daarop aangepast wordt. De beslagvrije voet passen wij nooit aan op basis van de indexatie. Dat is niet de norm. De norm is altijd de bijstandsnorm. Uiteraard wordt de bijstandsnorm geïndexeerd; die wordt halfjaarlijks bijgesteld. In normale tijden loopt dat dus ook gelijk met elkaar op. Maar de bijstandsnorm is het uitgangspunt. Ik wil kijken of we daar een wettelijke grondslag voor kunnen bieden, want ik snap de vraag van mevrouw Kat.

Het tweede punt dat wordt gevraagd, is om erop aan te dringen dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht wordt aangepast. Met terugwerkende kracht aanpassen is ingewikkeld, maar we hebben wel gezegd dat de deurwaarders nu eigenlijk iedereen in hun achterbannen proactief benaderen om een herberekening van de beslagvrije voet te maken. Dat hebben zij ook toegezegd. We hebben daarvoor met elkaar een convenant ondertekend. Dat is de snelste manier waarop we ook de situatie nú recht kunnen trekken. Dus het is "zolang dit niet het geval is, bij de deurwaarders erop aan te dringen dat de beslagvrije voet wordt aangepast", op verzoek ook van degene die dat doet. Want het kan zijn dat een aanpassing van de beslagvrije voet tot een slechter resultaat leidt. Ik kan mij voorstellen dat mensen dat dan niet willen. Dan moet dat met terugwerkende kracht ook aangepast worden. Dus als de motie op een aantal onderdelen aangepast kan worden, kan ik haar oordeel Kamer geven. Er zitten nu echter een paar onderdelen in die net niet helemaal matchen met hoe we het kunnen doen.

De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Kat van D66.

Mevrouw Kat (D66):
Dank aan de minister voor het meedenken naar aanleiding van die motie. Dan is het dus feitelijk wat dat betreft qua indexering van de bijstandsnorm. En we moeten inderdaad even kijken naar het convenant met de deurwaarders. Dus ik stel voor dat ik de motie even aanhoud om de wijzigingen door te voeren.

De voorzitter:
Oké. Dan noteren we voor nu dat de motie wordt aangehouden.

Op verzoek van mevrouw Kat stel ik voor haar motie (24515, nr. 686) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schouten:
Prima. Dan zie ik eventueel een gewijzigde motie tegemoet.

De voorzitter:
Dank u wel. We komen bij de motie op stuk nr. 687.

Minister Schouten:
Ja, de motie op stuk nr. 687. Ga ik in gesprek met de aanbieders van de diensten? De minister van Financiën is bezig met een aanpassing van de wet. Dat is eigenlijk het belangrijkste wat je wilt doen. Maar voor die tijd wil je er al voor zorgen dat ze zich ook gewoon volgens de wet gedragen. Daarvoor gaan we ook de gesprekken aan. In die geest lees ik deze motie ook. Ik kan nu nog niet zeggen of het daarbij al om maatregelen gaat, maar we kunnen in ieder geval bekijken wat wij kúnnen doen om ze zich gewoon aan de wet te laten houden. In die geest lijkt het me een goede motie en kan ik haar oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 687 krijgt oordeel Kamer. De motie op stuk nr. 688.

Minister Schouten:
Hier hebben we het ook uitgebreid over gehad. Het is niet zo dat wij de lonen verhogen, want dat doen ook nog altijd de bedrijven. Waar wij de werkgever zijn, doen wij dat uiteraard zelf. Deze motie moet ik echter ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 688 wordt ontraden. Dan de motie op stuk nr. 689.

Minister Schouten:
Ik vind de timing van deze motie een beetje bijzonder. Ik ben namelijk op dit moment in gesprek met de gemeenten over dit vraagstuk. Ik vind altijd dat we, als een gesprek loopt, dat gesprek netjes moeten gaan voeren en afronden. Dat geldt zeker als het gesprek wordt gevoerd tussen bestuurslagen. In deze motie wordt eigenlijk al vooruitgelopen op een uitkomst van deze gesprekken. Dat vind ik prematuur. Bovendien is dit een ongedekte motie, want eigenlijk wordt hier gezegd: ga het al compenseren. Ik heb een enquête gezien van Divosa. Ik heb dat ook gelezen. Dat is niet heel zwaar onderbouwd, zeg ik maar even. Dat onderkent Divosa overigens zelf ook. Ik weet dus niet precies of die bedragen kloppen. En we zien eigenlijk dat het vooral ook een herverdelingsvraagstuk tussen de gemeenten lijkt te zijn. Er zijn ook gemeenten die hieraan overhouden. Moet ik dan gelijk zeggen: pas maar bij? Ik denk dat ik dan opeens gewoon alle gemeenten op mijn stoep krijg. Zij zullen zeggen: ja, maar wij hebben ook nog tekorten. Ik kan dat niet op deze manier doen. Het is echt nog niet goed inzichtelijk gemaakt en niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Bovendien voeren wij die gesprekken nog. Wat is er nou precies gaande? Ik kan deze motie dus geen oordeel Kamer geven, zeker ook omdat zij geen dekking biedt. Ik moet haar dus echt ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 689 wordt ontraden. Er is een vraag van mevrouw Palland van het CDA.

Mevrouw Palland (CDA):
Ik begrijp best wat de minister zegt. De toelichting nu is al wel een uitbreiding op wat we in het commissiedebat met elkaar hebben gewisseld. Daar hoorde ik de minister zeggen: er is een aparte verdeelsleutel voor 2023 gemaakt. Er werd gezegd: macro kwamen gemeenten uit over 2022, met dat verschil tussen gemeenten, en er was geen aanleiding om daar verder iets aan te doen. Dat vond ik te kort door de bocht. Ik hoor nu dat er gesprekken lopen. Die wil ik ook wel de ruimte geven. Ik ben wel benieuwd wanneer de minister daar dan een terugkoppeling over kan geven. Als zij dat kan zeggen, ben ik wel bereid om de motie aan te houden.

Minister Schouten:
Wanneer exact weet ik niet. Dit loopt nu. Dan gaat het ook om de vraag welke cijfers eronder liggen. Er zijn ook verschillen tussen die gemeenten. De ene gemeente heeft natuurlijk een hoger wettelijk sociaal minimum gehanteerd dan de andere, terwijl wij budget tot 120% hebben gegeven. Dat kan ik ook niet allemaal financieren. Ik ben er vrij duidelijk in geweest dat dat niet aan mij is. Ik weet niet hoe de onderliggende cijfers eruitzien. We hebben ook gezegd dat we geen zwaar verantwoordingscircus gaan opzetten. Ik vind echt niet dat we daar geld aan moeten besteden. Als er nu zomaar wordt gezegd dat de helft niet uitkomt en dat het maar gecompenseerd moet worden, dan ga ik dus een blanco cheque tekenen.

De voorzitter:
Dank u wel.

Minister Schouten:
En ik denk dat de minister van Financiën daar ook wel wat van vindt.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de tijd. Mevrouw Palland, tot slot.

Mevrouw Palland (CDA):
Tot slot. Ik ben het eens met de minister. De bedoeling was 120% van het sociaal minimum. Sommige gemeenten hebben echter ruimer gecompenseerd. Daar doel ik ook niet op met mijn motie. Ik ben het dus met de minister eens dat het om 120% gaat. Wij hebben een beroep gedaan op gemeenten. Wij hebben gezegd: geen taken zonder knaken. Daar moeten we ook recht aan doen, vind ik. Het wetsvoorstel over de energietoeslag in 2023 komt echter ook rap naar ons toe. Ik kan me voorstellen dat we het dan hernemen, omdat we kijken naar de verdeelsleutel op dat moment.

De voorzitter:
Dus we noteren voor nu dat de motie op stuk nr. 689 wordt aangehouden?

Mevrouw Palland (CDA):
Ja, die wordt aangehouden.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Palland stel ik voor haar motie (24515, nr. 689) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schouten:
Helemaal goed.

De voorzitter:
Dan kijk ik naar de minister voor de beantwoording van een paar vragen. Ik wil haar wel verzoeken om het kort te houden.

Minister Schouten:
Ja, ik houd het kort.

Mevrouw Van der Plas vraagt of ik een reactie ga geven op het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik heb dat nog niet gelezen. Ik heb daar nog maar vijf minuutjes naar gekeken. Ik vind dat we daar echt recht aan moeten doen. Wij gaan in mei rapporteren over de stand van zaken rondom de armoede- en schuldenaanpak. Daarin kan ik dit onderwerp wat nader uitdiepen. Dan ga ik er dus wat verder op in.

De heer Van Baarle heeft gevraagd naar de structurele inbedding van de gegevensuitwisseling van de AIO. Als de pilot goed gaat, ben ik van plan om dat snel op te pakken. Natuurlijk kijken we dan wat daarvoor nodig is. Daar gaan we niet te lang mee wachten. Ik wil echter eerst de resultaten van die pilot afwachten. Het is namelijk wel van belang om te weten of we hier nadere stappen voor moeten zetten. U heeft mijn medewerking om daar niet langer dan nodig mee te wachten, maar dan moeten de resultaten van de pilot wel goed zijn.

Mevrouw Kat vraagt om de verkorting van de schuldhulp en het gemeentelijk minnelijk traject wettelijk te regelen. Ik denk dat het goed is om daar nog eens nader over te spreken met elkaar. Het kost namelijk veel tijd om iets wettelijk te regelen, en ik wil daar juist nu al mee aan de slag gaan. Het wettelijk traject kan dus bijna belemmerend werken. Dan kunnen we het niet snel aanpakken. Het hoeft niet per se via de wet. We kunnen het gewoon onderling regelen met de gemeenten. Als er een zware wens is bij uw Kamer om het via de wet te doen, dan moeten we daar echt even nader over spreken, denk ik. Het is niet zo dat ik principieel nee zeg, maar ik wil wel snel aan de slag. Iets regelen via een wet duurt al snel anderhalf jaar. Dat duurt mij gewoon te lang.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Van Baarle van DENK nog een vraag. Kort graag, meneer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):
Ja, heel kort. Ik heb eerst een huishoudelijke mededeling. De motie op stuk nr. 681 wordt meeondertekend door de heer Ceder. Dat is de motie over de AOW-gerechtigden en de belastingvrije voet.

De voorzitter:
Dat noteren we.

De heer Van Baarle (DENK):
Dan heb ik nog een vraag over de beantwoording van mijn vraag. Is het zo dat er nu al voorbereidingen getroffen worden voor wat we kunnen doen op het moment dat de uitkomsten van de pilot positief zijn? De minister zegt net namelijk dat als we een wetswijziging maken, dat anderhalf jaar duurt. Ik zou het zonde vinden dat als we dit jaar horen dat de uitkomsten positief zijn en het breed uitgevoerd gaat worden, we vervolgens nog anderhalf jaar moeten wachten. Dat is mijn zorg. Kan de minister daar iets in tegemoetkomen? Dan voel ik me daar namelijk wat prettiger bij.

De voorzitter:
We gaan kijken of we u blij kunnen maken.

Minister Schouten:
Ik denk niet dat het altijd zit in het schrijven van het wetsvoorstel. Ik denk dat het meer zit in alle stappen die je daarna moet doorlopen. Denk aan de internetconsultatie, de Raad van State, een nader rapport, de behandeling in de Kamer en al dat soort aspecten. Het is dus niet zo dat wij per se veel tijd nodig hebben om die wet aan te passen. Het gaat me meer om de stappen die erbij komen. Omdat ik de uitkomsten van de pilot nog niet ken, kan ik moeilijk vooruitlopen op die stappen. Nogmaals, als de uitkomsten positief zijn, zal ik natuurlijk niet dralen. Ik wil het echter wel in de juiste volgorde doen.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.

Minister Schouten:
Mevrouw Kathmann heeft gevraagd naar de uitspraak van de rechter van gisteren over de studenten in Amsterdam. Ik sta in contact met de gemeente Amsterdam. Wij gaan met elkaar kijken naar die uitspraak. Die gaan wij goed bestuderen. Dat kost even tijd. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven daar goed naar te willen kijken. Ik vind het belangrijk om dat samen met hen te doen. Uiteindelijk geldt de uitspraak namelijk voor de gemeente Amsterdam. Op dit moment lopen er ook nog andere rechtszaken. Ik ga daar nu niet op vooruitlopen. Ik wil dat echt netjes met elkaar bekijken.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat: u heeft daarover een vraag van mevrouw Kathmann, PvdA.

Mevrouw Kathmann (PvdA):
Mijn vraag is iets breder, omdat ik heb gemerkt dat er breed in het land is meegekeken. Ik wilde zelf ook niet op de zaken vooruitlopen, want de uitspraak kwam gisteren. Ik heb een rondje wethouders gedaan en ik merk dat er veel onrust is in de rest van het land. Wat betekent dit voor ons? Wat betekent dit voor onze eigen capaciteit? Moeten we nu toch alle casussen weer individueel bezien? Het gaat niet alleen over Amsterdam. Het gaat erom hoe u de casus leest. Wanneer kunt u duidelijkheid scheppen, ook richting de rest van de gemeenten? Kunt u daar een beetje reflectie op geven, vraag ik via de voorzitter. Dat is eigenlijk de vraag. Er is gewoon veel onrust. Juist bij deze regelingen kunnen we dat niet gebruiken.

Minister Schouten:
Ik moet zeggen dat deze uitspraak specifiek gaat over Amsterdam, dus niet over alle andere gemeenten. Ook daar lopen vaak specifieke rechtszaken, over die specifieke situatie. Het is dus niet zo dat ik op basis van deze uitspraak gelijk voor alle wethouders kan zeggen: dit betekent het voor u. Ik wil ook echt even netjes met Amsterdam bekijken wat het betekent. Wij hebben gezegd dat we daarbij graag willen meedenken en meekijken. Zodra ik daar meer over kan zeggen, zal ik dat echt doen. Dan zal ik tegen uw Kamer zeggen wat Amsterdam heeft besloten, welke stappen de gemeente eventueel wel of niet wil zetten. Dat gebeurt dus in die volgorde. Ik wil via deze Kamer geen druk zetten op Amsterdam om dat snel te doen. Ik zeg dus toe dat ik uw Kamer zal informeren over hoe Amsterdam daarmee verdergaat op het moment dat daar meer duidelijkheid over is.

Dan zijn er voor de rest geen vragen meer, voorzitter.

De voorzitter:
Mevrouw Kat zegt dat er nog één openstaande vraag is.

Minister Schouten:
O, de rijksincassovisie. Excuus! Ik heb ze bijna allemaal op mijn briefje geschreven, maar deze heb ik net over het hoofd gezien. Ik zal kijken of ik de rijksincassovisie nog wat naar voren kan halen. Dat kan ik toezeggen aan mevrouw Kat. De discussie over de preferentie is heel specifiek en kent nog wel wat voetangels en klemmen. Dat weet mevrouw Kat ook. Het lijkt me goed om aan de hand daarvan de discussie verder te voeren.

De voorzitter:
Dank u wel. We zijn er nog niet, want er is nog een interruptie van mevrouw Kat namens D66.

Mevrouw Kat (D66):
Ik ben blij met de toezegging om de visie eerder naar de Kamer toe te sturen. Deze was gepland voor het derde of vierde kwartaal, dus ik ben even aan het zoeken hoe concreet we dit kunnen maken.

Minister Schouten:
Dat is altijd de vraag "die je wist dat zou komen". Ik denk dat ik de zomer net nog nodig heb. Het zal begin van het derde kwartaal zijn. De visie ligt hier dan echt gelijk na de zomer. Dan kunnen we het gesprek daarover voeren.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kat. Heel kort.

Mevrouw Kat (D66):
Ik wil graag vóór Prinsjesdag met elkaar gesproken hebben.

Minister Schouten:
Ik ga mijn best doen om de visie hier vóór Prinsjesdag te hebben.

Mevrouw Kat (D66):
Bij de Kamer.

Minister Schouten:
Ja. Ik ga mijn best doen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van het tweeminutendebat Armoede- en schuldenbeleid, naar aanleiding van een commissiedebat op 8 februari. Ik dank de leden en uiteraard ook de minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik schors voor een kort moment, want ik zie dat alle woordvoerders voor het volgende debat al staan te trappelen. Dat is het debat over de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Voorzitter: Bergkamp

Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor h.o.-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) (36229).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor h.o.-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom, net als de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. We hopen natuurlijk dat dat veel studenten zijn, want vandaag gaat het over hen. We hebben veel sprekers en veel tijd. We gaan beginnen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
Ik geef eerst het woord aan de heer Peters van het CDA. We kijken even hoever we komen tot de lunchpauze. Het is goed om in ieder geval een paar sprekers gehoord te hebben. Het woord is aan de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Volgens de katholiek-sociale leer is de mens geen individu maar een persoon, een mens in relatie tot de ander — de "ander" met een kleine letter en wat mij betreft ook met een grote letter. Een mens is onlosmakelijk verbonden met de mensen om zich heen. Mensen zijn gemaakt om rekening met elkaar te houden en samen een gemeenschap te bouwen. We worden geboren als hulpeloze wezens en groeien uit tot sociale wezens die gelukkig worden door er voor elkaar te zijn. Dit heet "mens worden".

Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in. Het onderwijs is dan ook geen individuele zaak. Het is dan ook geen efficiënte leerroute richting een diploma. Onderwijs is in zijn bedoeling verheffing en emancipatie. Deze notie dreigen we nogal eens uit het oog te verliezen in barre neoliberale tijden, in tijden waarin rendements- en efficiencydenken een prominente rol heeft gekregen. In dat liberale denken past het leenstelsel: onderwijs als investering in jezelf, met als beloning straks een hoger salaris. In dat liberale denken was het leenstelsel zo gek nog niet. Een investering die loont, geld dat geïnvesteerd wordt in hopelijk beter onderwijs. Meer waar voor je geld dus, en dat onder gunstige voorwaarden. Een op papier goede businesscase dus, zeker voor studenten met rijke ouders. Het is niet vreemd dat liberale partijen — D66, VVD, Partij van de Arbeid en GroenLinks — het leenstelsel hebben ingevoerd. Men spreekt achteraf van de zogenaamde "pechgeneratie", maar met pech heeft het eigenlijk niks te maken. Het was een bewuste keuze, het was een liberale keuze en een keuze waar we nu op terugkomen, en dat is maar goed ook.

Voor het CDA was het van het begin af aan duidelijk: van jongeren vragen om zich in de schulden te steken, nog voor hun werkzame leven begint, is geen goed idee. Koop dan nog maar eens een huis. Een geforceerd lage rente maakt de Staat bovendien tot pinautomaat, met maximale schulden voor mensen die met dat geld kunnen beleggen of er hun vakantie van betalen. Het was ieder voor zich en de Staat voor ons allen. Het leenstelsel was kortom een bevlieging met liberale vleugels. We zijn blij dat we ervan af zijn of er althans van af dreigen te komen vandaag.

Voorzitter. Dat het leenstelsel een liberale bevlieging was waarvan ik liever had gehad dat partijen een aantal jaren geleden tot bezinning zouden zijn gekomen, en wel voordat men eraan begon, lijkt me duidelijk. Maar dat wil niet zeggen dat we het met terugwerkende kracht helemaal ongedaan gemaakt kunnen krijgen. Ik begrijp de roep om meer tegemoetkoming voor studenten, maar — en daar ben ik duidelijk in — er gaat wat het CDA betreft vandaag niet meer gebeuren dan de voornemens zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Ongedekte cheques worden niet uitgeschreven. Dit is geen begroting; dit is ook geen voorjaarsnota. En nog los van uitvoeringskwesties — sommige studenten hebben geleend, andere niet; sommige zijn niet eens gaan studeren enzovoort — de oude Drees gaf na het invoeren van de AOW ook niet met terugwerkende kracht iedereen van boven de 65 zijn gemiste inkomsten.

Voorzitter. Het kan altijd beter, maar vooral zijn wij dik tevreden met wat hier nu ligt.

De heer Kwint (SP):
Ik had vanochtend toen we aan dit debat begonnen ergens al wel het donkerbruine vermoeden dat niet de totale schuldenlast zoals die is opgelopen tijdens het schuldenstelsel door de coalitie zou worden weggeveegd. Jammer dat ik daar al zo vroeg in bevestigd word. Maar er zit natuurlijk wel een hele hoop tussen de 1 miljard die hier wordt voorgesteld en de 14 miljard waarmee de totale schuldenlast is toegenomen in de afgelopen zeven jaar door dit stelsel. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de heer Peters of van het CDA; ik sluit niet uit dat ik daar later nog op terugkom. Maar er is 1 miljard compensatie voor een toename van de schuldenlast van 14 miljard. Die is echt geëxplodeerd nadat dit stelsel geïntroduceerd is. Vindt u dat dat recht doet aan wat deze studenten is aangedaan?

De heer Peters (CDA):
Zoals ik al zeg: nee. Overigens, voorzitter, mijn tijd loopt nog, dus dit hoeft er niet per se af te gaan dadelijk. Nee, als we gewoon terugkijken dan is hun relatief een oor aangenaaid. Maar dat wisten we van tevoren, zeg ik dan tegen de heer Kwint, en daar hebben we ook voor gewaarschuwd. Iets anders is dat je het met terugwerkende kracht ongedaan kan maken, en ook of we hier in dit debat, dat — nogmaals — geen begroting is of voorjaarsnota, met ongedekte cheques kunnen zwieren. Dus ja, ik had het liever anders gezien. Ik had liever gezien dat we ons toen hadden bezonnen voordat we waren begonnen; dan was het zover niet gekomen. Maar ik kan niet andermans beleid met terugwerkende kracht ongedaan maken en we kunnen niet iedere beleidswijziging terugdraaien, dat snap je.

De heer Kwint (SP):
Nou ja, ik doe dat wél. Uw partij heeft samen met de andere coalitiepartijen 1 miljard gereserveerd, daarmee erkennend dat studenten onnodig diep en hard geraakt zijn door dit stelsel; daarmee erkennend dat een vorm van compensatie op zijn plek is. En dan is vervolgens de vervolgvraag: wat zou een terechte hoogte van die compensatie zijn? De heer Peters zegt: wij kunnen dat niet. U kúnt dat wel, u heeft besloten het niet te doen. Dat mag, het is een vrij land. Ik vind het een onverstandig besluit, maar het mag. Maar het is een politiek besluit om het niet hoger te laten zijn dan dat ene miljard. En dan ben ik benieuwd waar dat 1 miljard dan op is gebaseerd.

De heer Peters (CDA):
Kijk, het is ook geen … Het is een tegemoetkoming, hè. Het is geen schadeloosstelling of zo; het komt niet in de buurt. Het is een tegemoetkoming en een gebaar. En het is een gebaar van 1 miljard, wat niet echt klein geld is, maar wat ook niet in de buurt komt van de schuld die is opgebouwd. Ja, dat klopt. En ik snap dat in de grootheid der dingen alles een politieke keuze is, en dit is er ook een, ja. Dus het is niet gebaseerd op "weet je wat, laten we eens een deel van de opgedane schulden waar we van tevoren voor hadden gewaarschuwd, weghalen". Nee, het is een tegemoetkoming, inderdaad, en ook nog met fors geld. Dat is gewoon zo.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Ja, een tegemoetkoming van de opgedane schulden lijkt mij dan. Maar mijn vraag was een andere: waar is dat bedrag van 1 miljard op gebaseerd? Welk idee ligt eraan ten grondslag dat het precies 1 miljard is wat een redelijke tegemoetkoming zou zijn voor de schuldengeneratie?

De heer Peters (CDA):
Kijk, het is niet gebaseerd op een percentage van opgedane schulden of zoiets dergelijks. Het is gewoon een bedrag dat vrijgemaakt kan worden en als tegemoetkoming gebruikt is. Verder is het daar niet op gebaseerd.

De heer Van Baarle (DENK):
Partijen in dit huis, voorgaande regeringen, hebben jongeren voor gemiddeld €27.745 in de schulden gestoken door dit leenstelsel. €27.745! En wat krijgen ze ervoor terug? €1.400. €27.745 staat tegenover een tegemoetkoming van €1.400. De schulden zijn toegenomen met 14 miljard. 14 miljard! Wat krijgen ze terug? 1 miljard. Dus 14 staat tot 1. Waarom heeft het CDA hier genoegen mee genomen?

De heer Peters (CDA):
Kijk, met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken en alles compenseren, dat gaat gewoon niet. Je kan het ook anders organiseren. We gaan over een tijdje gratis kinderopvang krijgen voor vrijwel iedereen. De mensen die nu kleine kinderen hebben, betalen zich scheel aan de kinderopvang. Tja, die zijn ook benadeeld straks, relatief. Toch gaan we waarschijnlijk geen miljarden vrijmaken voor groepen jonge ouders die zich op dit moment scheel betalen en zeggen: over een paar jaar is het gratis, dus ik wil dat nu ook. Dat snap ik wel, maar zo werkt het gewoon niet. Het CDA heeft van begin af aan gewaarschuwd dat dit zou gaan gebeuren — dat weet u — dat het een liberaal plan is, dat het geen goed plan is en dat mensen daardoor in de schulden zouden komen op een manier die wij in ieder geval niet wenselijk achten. Zo is het ook gebeurd; dat wisten we van tevoren. We kunnen er nu vanaf, tenminste, dat denk ik, als u een anderen dadelijk voor zijn. Maar dat betekent helaas niet dat we met terugwerkende kracht alles ongedaan kunnen maken. Dat geldt ook voor alle andere beleidswijzigingen die dingen verbeteren. Het is dus een tegemoetkoming, niets meer en niets minder. Het is geen schadeloosstelling; daar komt het ook niet bij in de buurt.

De heer Van Baarle (DENK):
Is dat niet het probleem, dat het daar niet bij in de buurt komt, en dat het CDA daar genoegen mee heeft genomen? Want als mensen €27.745 schuld hebben opgebouwd door het leenstelsel en het CDA vervolgens genoegen neemt met een fooitje van €1.400, dan begrijp ik dat heel veel studenten zeggen: het CDA heeft gewoon niet goed genoeg zijn best gedaan voor mij. Zij hebben mij, met steun van het CDA — dat zat namelijk ook in de coalitie toen het leenstelsel werd ingevoerd — jarenlang in de schulden gestopt en schepen mij nu af met een fooitje. Waarom doet het CDA dat?

De voorzitter:
De heer Peters. Het is volgens mij dezelfde vraag.

De heer Peters (CDA):
Ja, dezelfde vraag en hetzelfde antwoord. Ik kan gewoon niet met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken met miljarden die ergens vandaan getoverd moeten worden. Ik had graag voor iedereen het beste gezien. Over een aantal jaar krijgen we hetzelfde met de kinderopvang; die wordt gratis, terwijl mensen zich daar nu blauw aan betalen. Dat is dezelfde onrechtvaardigheid, maar we gaan het tegen die tijd ook niet met terugwerkende kracht repareren. Toen Drees de AOW invoerde — dat is hetzelfde verhaal — waren er ook mensen die allang 65 waren. Die hebben ook niet met terugwerkende kracht AOW gekregen. Die mensen zijn relatief ernstig benadeeld geweest door die goeie Drees. Maar zo werkt het gewoon niet. Natuurlijk is alles een politieke keuze. Je kunt de staatsschuld laten oplopen — dat had Drees ook kunnen doen — je kunt nog meer gas boren of weet ik veel, maar zo werkt het gewoon niet. Je kunt niet met terugwerkende kracht andermans beleid ongedaan maken, alsof het nooit heeft bestaan.

De voorzitter:
De heer Van Baarle, tot slot.

De heer Van Baarle (DENK):
Ja, het CDA kan dat wel, want het CDA is onderdeel van de coalitie. Het CDA had dit hoger op kunnen spelen in de onderhandelingen en kunnen zeggen dat ze dit niet accepteren. Maar het CDA heeft dit wel geaccepteerd. Het heeft uiteindelijk geaccepteerd dat de pechgeneratie is afgescheept met een fooitje aan tegemoetkoming. De heer Peters komt de hele tijd met hetzelfde antwoord, maar de fundamentele vraag blijft: waarom heeft het CDA genoegen genomen met dit fooitje en, als een van de grote partijen in de coalitie, niet bewerkstelligd dat er meer is gerealiseerd?

De heer Peters (CDA):
Het antwoord blijft natuurlijk gelijk. Het is nog sterker, als het CDA niet in de coalitie had gezeten, hadden wij het leenstelsel gehouden. Het is dus dankzij het CDA dat we hier überhaupt staan en dat het wordt afgeschaft. Dat durf ik dan nog wel te zeggen. In plaats van zeggen dat wij ons hebben laten afschepen met een fooitje, zou u dankbaar kunnen zijn dat er een partij is in de coalitie die zich altijd hard heeft gemaakt voor het afschaffen van het leenstelsel en het terugbrengen van de basisbeurs. U had ook kunnen zeggen: hoera voor meneer Peters! Laten we elkaar niet voor de gek houden: als er nog 500 miljoen of 1 miljard bij zou zijn gekomen, had u het ook te weinig gevonden. Dat is uw rol ook op dit moment. Dat snap ik ook heel goed. Het is geen compensatie. Ik kan achteraf geen beleid terugbrengen naar een regeling die het nooit geweest is. Nou ja, zo is het gegaan: 1 miljard. Dat is geen klein geld, overigens.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik prijs het CDA voor het verzet tegen dat leenstelsel, dat het CDA vanaf het begin heeft gehad, net als de Partij voor de Dieren. Maar ik ben niet naar de interruptiemicrofoon gekomen om het CDA te prijzen, maar ook om een vraag te stellen over hetzelfde punt. De heer Peters zegt dat we het niet helemaal kunnen compenseren. De heer Van Baarle had het over de cijfers. De gemiddelde schuld — hij noemde het al — is bijna €28.000. Maar er staat nog een ander getal bij, namelijk: de gemiddelde schuld over het totaal is bijna €21.000. De gemiddelde schuld van de studenten die geleend hebben, is €28.000. Daarin zie je al een heel groot verschil. Er zijn namelijk ook heel veel studenten met rijke ouders die niet hoefden te lenen. Dus als je hebt moeten lenen, dan is de gemiddelde schuld €28.000. Als je rijke ouders hebt, is die €0. Dat is een heel grote ongelijkheid. Die €1.400 is geen fooi, maar je gaat de ongelijkheid er nog niet een beetje mee verhelpen. Vindt de heer Peters niet dat we die ongelijkheid moeten voorkomen?

De heer Peters (CDA):
Het blijft hetzelfde antwoord. Het is geen fooi. Het is ook geen pechgeneratie. Het is een bewuste keuze geweest vanuit het liberale denken. Daar maak ik, daar maakt het CDA, en ook de Partij voor de Dieren, geen deel van uit. Dus moet je nu niet achteraf zeggen: dit hadden we zo niet bedoeld. Het is geen pech; het was een bewuste keuze. Ik kan een bewuste keuze van een democratische meerderheid van de Tweede Kamer van een tijd geleden niet ongedaan maken en denken: weet je wat, ik ga ook nog de gelijkheid bevorderen. Maar het is nog erger: sommigen zijn niet eens gaan studeren, uit angst dat ze in de schulden zouden komen. En het is nog erger: anderen hebben maximaal geleend om dat geld voor een beleggingsportefeuille te gebruiken. Er zijn allerlei varianten mogelijk. Mijn punt is: het was een liberaal, dom plan. Dat vind ik nog steeds. We kunnen er nu van af. Een tegemoetkoming van 1 miljard is geen fooi, maar het komt niet in de buurt van een schadeloosstelling die u noemt. Het is in die zin ook niet bedoeld om de gelijkheid te bevorderen.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik denk dat je daar wel naar zou moeten kijken. De partij van de heer Peters is niet medeverantwoordelijk voor het instellen van het leenstelsel maar zit nu al wel een hele tijd in de coalitie. Dat betekent dat de coalitie wel kan kijken hoe die ongelijkheid weggenomen kan worden, want dat is wat we allemaal willen. De partij van de heer Peters zit aan de knoppen. Dus daarom toch nog een keer mijn verzoek: kijk wat u kunt doen om te zorgen dat die ongelijkheid misschien niet voor de volle honderd procent ongedaan wordt gemaakt maar in elk geval niet voor maar een paar procent, wat nu het geval is. Overigens kunnen we wel spreken van een pechgeneratie, want die studenten zijn slachtoffer van het beleid. Dat is dan toch dikke pech hebben. Dus kijk of je die pechgeneratie beter kunt compenseren, wat nu niet gebeurt.

De heer Peters (CDA):
Ik wil toch af van de term "pechgeneratie". Ik zou dan willen spreken van "een door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld"-generatie. Want zo is het. Verder ben ik heel benieuwd met welke voorstellen de heer Wassenberg komt en wat daarvan dan eventueel de dekking zou kunnen zijn. Ik snap dat het kort voor de verkiezingen is en ik snap dat mensen zeggen "we hebben hier ook nog een generatie studenten die ook nog moet stemmen, dus laten we nou eens kijken of we die nog meer kunnen compenseren", maar dan niet met ongedekte cheques. Dan moet je duidelijk maken waar dat geld vandaan komt. Dan kan ik die voorstellen ook op hun merites beschouwen, maar zelf kom ik niet met voorstellen om het anders te doen dan hier staat. We hebben er 1 miljard voor vrijgemaakt en dat is geen kleingeld.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik zou er een persoonlijk feit van kunnen maken, maar dit heeft natuurlijk helemaal niets met de verkiezingen te maken. De Partij voor de Dieren is al sinds het prille begin tegen het leenstelsel en we hebben ook al jaren in de Eerste en de Tweede Kamer geroepen: zorg voor een fatsoenlijke compensatie, meer dan dat gebaar. Dus dat er nieuwe verkiezingen aankomen … Ik had dit debat ook drie maanden eerder of drie maanden later kunnen voeren en dan had ik precies hetzelfde gezegd. Dus dat staat er volledig los van. Het zou fijn zijn als de heer Peters dát in ieder geval even terugneemt.

De heer Peters (CDA):
Dit was een opmerking die u niet heeft uitgelokt. Ik zie een stapeltje amendementen liggen die zijn rondgedeeld waar het wel degelijk op van toepassing is, maar die zijn niet van u.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
De heer Peters neemt heel duidelijk afstand van wat hij een fout uit het verleden noemt. Die zal ik hem verder ook niet nadragen. Überhaupt elke bijdrage die zo doordrenkt is van de katholieke leer zal ik altijd aanmoedigen in deze zaal. Dus die complimenten sowieso. Ik heb nog wel een vraag over een vergelijking die de heer Peters maakte tussen deze fout of deze pechgeneratie of hoe je het ook wil noemen en de invoering van de AOW waarbij ook mensen zijn benadeeld. Persoonlijk zie ik daar wel een heel duidelijk verschil tussen. Want eerst hadden we geen AOW en daarna wel, wat we allemaal een positieve ontwikkeling vonden, denk ik. Natuurlijk hebben toen bepaalde groepen minder voordeel gehad, maar je ging toen van niets naar iets. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van het gratis worden van de kinderopvang. Maar in dit geval hebben we iets, wat vervolgens wegvalt vanwege een fout of een liberale fout zoals de heer Peters zegt. Daarna zeggen we met z'n allen dat dit een duidelijke fout was en gaan we de basisbeurs weer herinvoeren. Dat lijkt mij een heel ander traject dan het traject van de AOW. Dus die vergelijking gaat naar mijn gevoel wat mank. Ik zou daar dan ook graag een reflectie van de heer Peters op horen.

De heer Peters (CDA):
Uiteraard gaat die mank. Het punt is wel dat er mensen relatief benadeeld zijn. We hadden een leenstelsel en we krijgen nu een basisbeurs, wat een overduidelijke verbetering is. Dat betekent een relatieve benadeling voor de mensen die deze verbetering niet hebben gehad. In die zin gaat de vergelijking ook weer niet helemaal mank, maar het is niet hetzelfde. Ook waar het gaat om gratis kinderopvang worden mensen er beter van en worden de mensen van nu er niet beter van waardoor ze relatief benadeeld worden. In die zin lijkt het op elkaar maar verder is het inderdaad ook heel verschillend.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik zou persoonlijk wel het verschil willen markeren tussen een verbetering voor een bepaalde groep van de samenleving die de andere groep wellicht niet heeft en die daardoor niet meegaat in het voordeel versus het herstellen van een hele duidelijke verslechtering door eerder beleid, waarbij de verslechtering bewust beleid is geweest van de regering en waarbij heel duidelijk grote groepen benadeeld zijn. Ik denk wel dat er een heel duidelijk verschil tussen zit, ook waar je mensen moet compenseren voor dingen omdat de overheid hun situatie verslechterd heeft versus mensen die niet mee kunnen op een positieve golf. Mijn partij vindt dat daar echt wel een verschil in zit, en ook in hoe we daar dan mee om moeten gaan qua compensatie die je mensen aanbiedt.

De heer Peters (CDA):
Ik hoor wat mevrouw Pouw-Verweij zegt. Ik begrijp waar zij het verschil ziet. Er is nu een leenstelsel en geen basisbeurs. We krijgen dadelijk wel een basisbeurs. Dat is een verbetering. Ik heb dit antwoord al in allerlei toonaarden gegeven, maar ik kan het verschil hier zonder dekking niet goed proberen te maken.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

De heer Peters (CDA):
Het kan altijd beter, zeg ik toch nog even tegen mevrouw Pouw-Verweij, maar wij zijn tevreden met wat er nu ligt.

Dat zijn we vooral ook omdat in dit wetsvoorstel ook de motie van CDA en D66 verwerkt is, waarin de halvering van het collegegeld afgeschaft werd ten voordele van een aanvullende beurs voor studenten uit middeninkomens in het hoger onderwijs. Door meer mensen in aanmerking te laten komen voor een aanvullende beurs, worden middeninkomens geholpen en mensen voor wie dat duidelijk niet nodig was, niet. Dat lijkt me prima. We zijn tenslotte een schild voor degenen die het nodig hebben. Daar hoort onze solidariteit te liggen, en daar hoort een generieke maatregel voor iedereen dan weer wat minder bij.

Voorzitter. Er gebeuren meer goede dingen met dit wetsvoorstel. Zo worden er maatregelen genomen waardoor de studiefinancieringsstelsels van het mbo en het hoger onderwijs meer op elkaar gaan lijken, bijvoorbeeld door het tegengaan van het niet-gebruik van de aanvullende beurs, het afschaffen van de bijverdiengrens en het gelijktrekken van de terugbetaalvoorwaarden. Ook wordt dankzij de motie van het CDA de 1 februariregeling voor mbo'ers afgeschaft. Daarmee lopen mbo-studenten geen financiële risico's meer als ze aan het einde van hun eerste studiejaar stoppen met hun opleiding. Tot nu toe moesten ze dan hun volledige studiebeurs terugbetalen.

Voorzitter. We zijn tevreden, maar we hebben vanzelfsprekend naar de toekomst toe nog wel wat aandachtspunten. Zo hebben we het door de afschaffing van de halvering van het collegegeld mogelijk gemaakt om de inkomensgrens voor de aanvullende beurs te verhogen naar €70.000, maar het zou niet meer dan terecht zijn als deze inkomensgrens ook voor studenten in het mbo naar €70.000 gaat. Hiervoor moeten we nog zoeken naar een geschikte dekking. Na het invoeren van het leenstelsel is uiteindelijk de kinderbijslag aangepast, zodat ouders van 17-jarigen weer een tegemoetkoming ontvingen. Wordt er nu naar gekeken om deze regeling weer om te draaien? Zou de minister bereid zijn om in het kabinet te bespreken of deze middelen ingezet kunnen worden voor de aanvullende beurs van mbo-studenten? Stel, er zouden middelen gevonden zijn. Dan zou de wet misschien aangepast moeten worden. Zou het dan niet verstandig zijn om dat nu alvast te regelen, bijvoorbeeld in lagere regelgeving, of kan het in de wet die "begroting" heet in november?

Voorzitter. Een mens komt ter wereld als een hulpeloos schepsel, om na verloop van tijd op eigen benen te staan. Daar hoort voor veel mensen de mogelijkheid tot het kopen van een woning bij. Daarvoor is een hypotheek nodig. Dat er gekeken wordt naar schulden, is één ding, maar dat er niet gekeken wordt naar de actuele stand van de studieschuld, is een ander ding. Studenten die versneld extra afgelost hebben ondervinden daarvan een onterecht nadeel. De regering is voornemens om in 2024 over te stappen naar een nieuwe methodiek. Wij zijn benieuwd naar de concrete uitwerking. Wij houden vanzelfsprekend de vinger aan de pols, maar we willen alvast helder zijn: het is wat het CDA betreft niet de bedoeling dat de studieschuld op een andere plek dan bij DUO geregistreerd gaat worden.

Voorzitter. Een ander punt dat de minister op ons verzoek nog aan het onderzoeken is, gaat over de rentepercentages. Dat is een onderdeel waarvoor het CDJA zich hard heeft gemaakt. Zodra een student gaat studeren en lenen, wordt er een studieschuld opgebouwd. Boven op die schuld komt de rente. Zolang een student studeert, wordt het rentepercentage steeds voor één jaar vastgezet. Het kan dus het ene jaar hoger zijn en het andere jaar lager zijn of gelijk blijven. Zodra een student klaar is met studeren, wordt het rentepercentage steeds voor vijf jaar vastgezet. DUO is dus al gewend om met twee systemen te werken om die rente vast te zetten. Het CDA wil graag weten of het mogelijk is om voor afgestudeerden het rentepercentage van vijf jaar te blijven hanteren, tenzij het rentepercentage daalt, want dan zou de rente dat jaar omlaag moeten gaan. Graag wil ik weten wanneer we de uitkomsten van dit door het CDJA via mij gevraagde onderzoek kunnen verwachten.

Voorzitter. Wat volgens mij ook aandacht nodig heeft, is duidelijke communicatie. Waarom is er nog geen tool op de website van DUO waarmee iedereen zicht kan krijgen op waar hij of zij wel of geen recht op heeft? Is de minister bereid dit op korte termijn op te tuigen?

Voorzitter. Al eerder we hebben gesproken over de vraag of het mogelijk gemaakt kan worden dat studenten hun reistijd flexibel kunnen starten en stopzetten gedurende de periode waarin er recht op studiefinanciering bestaat. We willen dus dat dit losgekoppeld kan worden van de andere studiefinancieringsproducten. Deze wens leeft bij de CDA-fractie nog steeds. Ik heb er begrip voor dat DUO nu eerst aan de slag moet met de invoering van de basisbeurs, want dat geeft natuurlijk echt wel uitvoeringsproblemen. DUO is heel druk, maar ik wil graag van de minister weten of hij bereid is om hiermee aan de slag te gaan. Graag een reactie.

Voorzitter. Ik wil graag eindigen met de grootste zorg die ik heb, en die gaat over de financiële houdbaarheid van het studiefinancieringsstelsel. In 2015, toen de basisbeurs werd afgeschaft, waren er zo'n 30.000 EER-studenten. In 2021 waren dit er zo'n 65.000. Dat is meer dan een verdubbeling en het lijkt erop dat Nederland de komende jaren nog meer studenten kan verwachten. Deze studenten kunnen, als ze 56 uur werken in Nederland, aanspraak maken op studiefinanciering. We gaan hier het debat over de internationalisering van een tijdje terug niet overdoen, maar ik wil er wel bij stilstaan, aangezien het toch de nodige zorgen oproept, om te beginnen omdat het bij financiële tegenvallers in principe de regel is dat die binnen het ministerie van OCW opgelost worden. Daarom wil ik graag van de minister weten hoe goed de prognoses van OCW zijn om in te schatten hoeveel studenten er naar Nederland gaan komen. Kunnen deze wellicht nog beter worden gemaakt?

Nu al blijkt in de wet opgenomen te zijn dat studenten geen recht hebben op studiefinanciering in Nederland als ze ook van een ander land studiefinanciering ontvangen. Maar dit lijkt vooralsnog een dode letter, want de minister doet er niks mee, zo gaf hij aan in de antwoorden op onze vragen. Zo wordt aan studenten niet gevraagd of ze in een ander land gebruikmaken van studiefinanciering. Ook wordt dit niet gecontroleerd. Een grondslag daarvoor ontbreekt. Is de minister bereid om met voorstellen te komen om te voorkomen dat studenten dubbel studiefinanciering ontvangen, dus in het land van herkomst en hier nog een keer? Wil hij ten minste in de aanvraag van de studiefinanciering de vraag opnemen of studenten in een ander land al aanspraak op studiefinanciering maken?

Voorzitter. EER-studenten die 56 uur werken, kunnen aanspraak maken op het ov-reisproduct, de basisbeurs en de aanvullende beurs. Voor een deel van die studenten zal gelden dat de inkomensgrens van €70.000 voor de aanvullende beurs betekent dat hun ouders in het land van herkomst geen middeninkomen verdienen, maar een hoog inkomen hebben. De verhoging van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs was voor het CDA bedoeld om studenten met ouders met een middeninkomen wat meer te ontlasten. Daarom wil ik dat onderzocht gaat worden of voor EER-studenten gekeken kan worden of deze ouders relatief gezien, dus naar de maatstaven van het land waar ze vandaan komen, tot de middeninkomens behoren. Wat zou de minister ervan vinden als we intussen met een amendement alvast een haakje in de wet opnemen, zodat indien blijkt dat dit mogelijk is, dit in lagere regelgeving uitgewerkt kan worden?

Afsluitend. Het leenstelsel leek een goede deal, een liberale deal. Investeren in je eigen individu, met als beloning een hoger loon later. Rendement dus. Met het geld dat vrijkwam: beter onderwijs. Een beter product dus. Ik noem het de mythe van het economisme. Dat is het terugbrengen van alle vraagstukken tot een financieel-economische kwestie. Dat is een impliciete ideologie die gedeeld werd door veel partijen hier in de Kamer. Ik hoop dat daar na dit debat een einde aan komt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Een mooie afsluiting. Daar sluit mijn vraag bij aan. In de eerste plaats ben ik blij dat de basisbeurs voor studenten terugkomt. Het klopt inderdaad dat het CDA altijd voorstander was van de basisbeurs, maar als we kijken naar het eerlijke plaatje, zien we dat het CDA dat de afgelopen jaren bekostigde door 200 miljoen te bezuinigen op de lumpsum van het hoger onderwijs, door de aanvullende beurs fors te willen bekorten en door van de ov-jaarkaart een trajectkaart te willen maken. Het CDA was ook de partij die een aantal jaar geleden een langstudeerboete wilde en in de vorige periode nog een studierenteverhoging wilde. Daarmee wil ik alleen zeggen dat we dit debat op de feiten moeten voeren. Het is zo dat een aantal partijen hier voor het leenstelsel hebben getekend, maar het is ook zo dat partijen die voor afschaffing van het leenstelsel waren, die bedragen altijd weer op een andere manier uit het hoger onderwijs of uit de portemonnee van studenten haalden.

De heer Peters (CDA):
Gratis bier bestaat niet, zeg ik dan via de voorzitter tegen mevrouw Westerveld. Alles zal op een bepaalde manier betaald moeten worden, maar de keuze is: doe je dat op een liberale manier of doe je dat op een niet-liberale manier? Ik doe dat niet op een liberale manier. En u nu ook niet meer, trouwens.

Het compliment voor de afsluiting is helder; die heb ik niet voor niks van de website van GroenLinks getrokken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat was mij uiteraard bekend.

Het gaat er niet om of je het wel of niet op een liberale manier doet. In mijn voorbeeld geef ik aan dat alle partijen, ook de partijen die voor het behoud van de basisbeurs waren, het geld op de een of andere manier toch uit de zak van studenten of uit het hoger onderwijs haalden als ze hun doorrekening inleverden bij het Centraal Planbureau. Dat kan; dat is een keuze. Maar ik wil dat hier voor de volledigheid wel gemeld hebben, want het is niet zo dat een partij als het CDA de afgelopen jaren alleen maar goede dingen heeft gedaan voor studenten. Als je beter keek naar wat er niet alleen in het verkiezingsprogramma, maar ook in de doorrekening stond, zag je dat dat geld ergens vandaan gehaald moest worden, en dat was dan vaak bij het onderwijs of bij diezelfde studenten.

De heer Peters (CDA):
Het is inderdaad een feit dat we de Onderwijsbegroting niet hebben verdubbeld. Dat was dan nodig geweest. Maar dat is ook mijn hele betoog, ook in antwoord op allerlei andere vragen: gratis bier bestaat niet. Ongedekte cheques bestaan ook niet. De Onderwijsbegroting verdubbelen kan ook niet. Mevrouw Westerveld heeft daar feitelijk dus groot gelijk in.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan zou ik aan de heer Peters van het CDA, die terecht ook wel een aantal aandachtspunten heeft bij dit wetsvoorstel, willen vragen of hij echt tevreden is met wat er nu ligt. Feitelijk wordt er inderdaad een nieuwe basisbeurs ingevoerd, met dezelfde mankementen als in het oude stelsel en met bedragen die nog wat lager zijn dan in het oude stelsel. Zou een partij als het CDA, die hier zulke warme woorden spreekt over studenten, dan niet toch moeten kijken of we ervoor kunnen zorgen dat er een beter stelsel komt te liggen?

De heer Peters (CDA):
Ik heb ook gezegd dat ik tevreden ben, maar dat het altijd beter kan. Ik ben dus benieuwd welke voorstellen er zijn en hoe we ze gaan dekken. Maar laat ik heel helder zijn: ik wil af van het liberale plan dat het leenstelsel heette en terug naar de basisbeurs. Dat was onze inzet jaren terug. In de coalitie hebben we ons daar hard voor gemaakt, en vandaag lijkt het ervan te komen. Ik kan daar niet anders dan dik tevreden over zijn.

De voorzitter:
Dank, meneer Peters. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb net misschien al een beetje een spoiler gegeven, maar voor de meeste mensen zal het geen verrassing zijn dat wij ook blij zijn dat er een basisbeurs terugkomt. Tegelijkertijd heb ik ook een fundamenteel probleem met dit wetsvoorstel, want hoe logisch is het om de toekomstige advocaat, arts en bestuursvoorzitter gemiddeld zo'n €13.000 te geven, terwijl er nul euro wordt geïnvesteerd in jongeren met een toekomst als schoonmaker, in de groenvoorziening of op de markt?

Voorzitter. Voordat ik toekom aan deze fundamentele vraag, zeg ik dat het mooi is dat er zo veel aandacht is voor dit debat, dat we hier zo veel collega's zien en dat er mensen op de tribune zitten. Dat heb ik als student zelf ook vaak gedaan. Ook veel journalisten hebben interesse. Dat komt natuurlijk ook doordat een groot deel van ons heeft gestudeerd en dus wat heeft met die basisbeurs. Dat geldt ook voor mij. In mijn studententijd heb ik heel vaak gedemonstreerd tegen de invoering van een leenstelsel. Als je de archieven induikt van bijvoorbeeld de Landelijke Studentenvakbond of de Nijmeegse studentenvakbond AKKU, waarin ik als student jarenlang actief was, zie je ontzettend veel mooi beeldmateriaal van studenten die de leukste acties organiseerden tegen de invoering van het leenstelsel. Al sinds de invoering van het stelsel van studiefinanciering in 1986 staat dat namelijk ter discussie. Misschien is het wel een interessant weetje dat studenten in 1986 massaal de straat op gingen om te protesteren tegen de invoering van de basisbeurs voor studenten. Dat klinkt misschien gek, maar het was in die tijd een bezuiniging. Daarvoor kregen ouders van studerende kinderen namelijk veel meer kinderbijslag. Die was hoger dan de 600 gulden die studenten toen met de studiebeurs zouden krijgen. In die tijd vonden veel studenten het ook onrechtvaardig dat studenten met welgestelde ouders evenveel kregen als studenten die uit armere families kwamen.

Ik zei net al dat het stelsel van studiefinanciering sinds 1986 voortdurend onderwerp van verandering, protest en actie is geweest. Ik merkte dat zelf als actieve student ook al, want iedere keer als het kabinet toch te weinig had geïnvesteerd in het hoger onderwijs, werd er weer meteen gekeken naar studenten. Dan werd bijvoorbeeld het collegegeld verhoogd, dan werd de basisbeurs of de aanvullende beurs verlaagd, er werd gedacht over het versoberen van de ov-kaart en ga zo maar door. Ik wil hier nogmaals zeggen dat het dan ook maar goed is dat we landelijke studentenorganisaties hebben en zo veel actieve studenten, die in de afgelopen jaren heel erg vaak slechte plannen hebben tegengehouden.

Voorzitter. Toch kwam er een leenstelsel. GroenLinks was een van de partijen die in 2015 voorstander was. Een belangrijke overweging was toen het financiële tekort bij hogescholen en universiteiten. Ik zei net ook al even in het interruptiedebatje met de heer Peters dat het een feit is dat in die tijd vrijwel geen enkele partij hier in de Kamer voldoende financiering overhad voor het hoger onderwijs. Er werd toen gekeken naar waar geld vandaan gehaald kon worden. De belofte was toen dat er na het afschaffen van de studiefinanciering 1 miljard geïnvesteerd zou worden in de kwaliteit en in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Er zou kleinschaliger onderwijs komen met meer aandacht voor studenten. Maar die afspraken werden na de invoering gebroken beloftes. Dat komt natuurlijk mede doordat het aantal studenten is toegenomen. Dat komt ook doordat een aantal zaken is toegezegd die vervolgens gewoon niet waar zijn gemaakt. Er kwam bijvoorbeeld geen miljard vrij voor de kwaliteit en de toegankelijkheid. Dat hebben wij ook de vorige periode een aantal keer tegen de toenmalige minister gezegd. We hebben toen aan de bel getrokken.

Voorzitter. Toen bleek dat het vorige kabinet ook nog de rente voor studenten wilde verhogen. Dat is door het voeren van actie door mijn voorganger de heer Özdil samen met studenten gelukkig niet doorgegaan, maar het voorstel kwam aanvankelijk wel weer als een bezuiniging terug op de OCW-begroting.

Voorzitter. Inmiddels weten we ook dat we een generatie jonge mensen hebben die bang zijn dat ze hun studieschuld nooit zullen afbetalen, die last hebben van stress, burn-outs, prestatiedruk en een torenhoge werkdruk. Dat laatste geldt niet alleen voor studenten, maar ook voor docenten en onderzoekers in ons onderwijs. Dat maakt ook dat mijn fractie een aantal jaren geleden al heeft gezegd: we hadden niet moeten instemmen met dat leenstelsel.

Een aantal coalitiepartijen in deze Kamer heeft eenzelfde leerervaring, maar ik moet wel concluderen dat we andere lessen trekken uit de fouten die toen zijn gemaakt. Vorig jaar hebben we namelijk de hoofdlijnenbrief over de basisbeurs behandeld. De minister presenteerde dat als een keuzemenu. Hij zei: ik wil met uw Kamer de verschillende opties bespreken. Maar eigenlijk was het een keuzemenu met maar één optie. Want het stond vast dat de basisbeurs terug zou keren, het beschikbare budget was vastgesteld en de ruimte om fouten toe te geven, was ook al bepaald. Ik hoop dat we nog wat kunnen doen aan dat beschikbare budget, maar als ik net de woorden van de heer Peters hoor, dan heb ik daar misschien ook wel een hard hoofd in.

Voorzitter. Zoals ik in mijn inleiding al zei, leidt dit tot mijn fundamentele probleem ten aanzien van dit wetsvoorstel. Dat is de enorme blinde vlek die de meeste partijen in deze Kamer hebben. Terwijl veel partijen de mond vol hebben van kansengelijkheid, terwijl we roepen dat praktisch opgeleide mensen net zo veel waard zijn als theoretisch opgeleide mensen, maken we in dit huis vol mensen die afgestudeerd zijn aan vaak hogescholen en universiteiten, vooral beleid waar andere mensen die ook aan een hogeschool of universiteit hebben gestudeerd, baat bij hebben. Dat het kabinet minder investeert in studenten met een praktische opleiding is tekenend voor een veel groter maatschappelijk vraagstuk.

De meeste partijen hier, wij ook, vinden het logisch dat er een basisbeurs terugkomt voor studenten. Maar we vergeten een andere groep, namelijk de jongeren die niet studeren. Terwijl we weten dat er een enorme kloof is die wordt bepaald door met name inkomensverschillen, terwijl we weten dat je je leven lang voordeel hebt als je een opleiding hebt gedaan aan een hogeschool of universiteit en terwijl de ongelijkheid toeneemt, vergeten we hier in dit huis vaak om beleid te maken voor jongeren die niet gaan studeren. Dat is echt een heel groot probleem.

Voorzitter. Ik noem een paar harde feiten. Heb je gestudeerd, dan ga je gemiddeld twee keer zoveel verdienen als mensen die niet hebben gestudeerd, je leven lang. Heb je niet gestudeerd, dan raak je twee keer zo makkelijk je baan kwijt. Heb je gestudeerd, dan leef je zo'n vijftien jaar langer in goede gezondheid. Heb je niet gestudeerd, dan ga je bijna zeven jaar eerder dood. Heb je gestudeerd, dan is de kans groot dat je voor je 34ste levensjaar een koopwoning hebt gekocht. Heb je niet gestudeerd, dan is je kans als starter op een koopwoning nog geen 10%. Heb je gestudeerd, dan ga je later aan het werk en eerder met pensioen. Heb je niet gestudeerd, dan ben je gemiddeld een stuk minder gelukkig.

Als we deze feiten zien, en bedenken dat het niet om cijfers maar om echte mensenlevens gaat, dan herhaal ik mijn vraag. Hoe logisch is het dat wij de toekomstige advocaat, de rechter, de bestuursvoorzitter of de arts een bedrag gaan geven om studie, huur en levensonderhoud te kunnen bekostigen — gemiddeld €13.000 — en niets doen aan de kosten van levensonderhoud van jongeren die van het praktijkonderwijs komen, die op 18-jarige leeftijd schoonmaker worden, die bijvoorbeeld op de markt komen te staan of tegen een minimumloon assistent worden in een winkel? Sterker nog: dit kabinet komt komend collegejaar met een extra koopkrachtpakket van €165 voor uitwonende studenten om de toegenomen kosten voor onder meer levensonderhoud te bekostigen. Ik ben daar groot voorstander van, maar ik zie ook hier weer dat we de groep jongeren vergeten die niet studeert maar wel uitwonend is.

De heer Peters (CDA):
Ik hoor hele mooie woorden voor mensen die niet gaan studeren. Maar gaat uw betoog nou richting een plan van GroenLinks om een deel van de Onderwijsbegroting vrij te maken om geld te geven aan jongeren die geen onderwijs volgen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nee, daar gaat dit betoog niet over. Dit betoog gaat over de vraag waarom wij voor dit wetsvoorstel zijn. Maar ik wil ook de fundamentele problemen benoemen. Wij hebben inderdaad een aantal jaren geleden gezegd dat we niet hadden moeten instemmen met het leenstelsel. Toen heb ik met onze beleidsmedewerkers en een heel aantal jongeren gekeken hoe we een nieuw stelsel konden ontwikkelen waarbij we de kansengelijkheid centraal stellen, maar waarbij we ook zorgen dat alle jongeren, jongeren die studeren maar ook jongeren die niet studeren, een goede start hebben aan het begin van hun leven. Daar hebben wij toen een voorstel voor gedaan. Dat is in ons verkiezingsprogramma terechtgekomen. Dat hebben wij doorgerekend. Daarbij willen wij gelijke kansen voor alle jongeren, hebben we ook een compensatie voor de pechgeneratie, willen we ook de basisbeurs terug en een aanvullende beurs. Dat voorstel hebben wij gedaan. Omdat dat breder is dan het wetsvoorstel dat nu voorligt, wilde ik dat punt hier in het debat maken.

De heer Peters (CDA):
Ik heb toentertijd het verkiezingsprogramma gelezen.

De voorzitter:
Gelukkig maar.

De heer Peters (CDA):
Ja, dat zouden er meer moeten doen, elkaars verkiezingsprogramma's lezen. Maar de mooie woorden die hier terecht worden gezegd, gaan blijkbaar niet eindigen in een voorstel om geld uit een begroting of ergens anders vandaan te halen en te geven aan jongeren die misschien wel mogen stemmen maar niet mogen studeren.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het liefst had ik dat wel gedaan. Het liefst had ik hier allemaal voorstellen neergelegd om de compensatie te verhogen, om de beurs te verhogen, om ook meer te doen aan de inkomenstegemoetkoming voor jongeren die niet gaan studeren. Maar ik begrijp het punt van de heer Peters wel. Je zit altijd met het dilemma van de dekking. We bespreken hier vandaag een wet en niet een begroting. Ik weet dat. Een wet waarvoor in mijn ogen veel te weinig geld is uitgetrokken. Dat vind ik een probleem van de coalitie, die daarvoor heeft gekozen, en niet van ons. En tegelijkertijd — en dat is natuurlijk het punt waar de heer Peters op duidt — moet je, als je geld wilt voor bijvoorbeeld een hogere aanvullende beurs, ook aangeven waar je het vandaan wilt halen. Die berekening hebben wij wel gemaakt in ons verkiezingsprogramma. Wij zeggen daar onder meer: mensen die een vermogen hebben van meer dan een miljoen, zouden een extra belasting kunnen betalen om ervoor te zorgen dat iedereen kan studeren. Die berekening maken wij daar. Dus die keuze kunnen wij maken, zeg ik tegen de heer Peters.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Peters.

De heer Peters (CDA):
Waarom zou je hier een debat voeren en zeggen "wij hebben een verkiezingsprogramma en als we dat integraal uitvoeren, dan is alles opgelost"? Dat is toch niet voor dit debat. Ik ga nu echt iets doen voor de jongeren die niet studeren, waarin niet geïnvesteerd wordt en waar geen geld voor is vrijgemaakt: dat zegt u. Maar het antwoord is toch niet "als ons verkiezingsprogramma integraal was uitgevoerd, dan hadden we dat probleem niet, en verder ga ik vandaag over tot de orde van de dag en stem ik voor deze wet"?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat doe ik helemaal niet. De heer Peters heeft op dit moment ook maar één amendement van mij gezien, en dat gaat over mbo-studenten. Dat is er vanwege dit dilemma, vanwege het feit dat, als het aan mij en een aantal andere partijen had gelegen, of die nou links of rechts van de coalitie zijn, dan had die hele begroting er natuurlijk anders uitgezien. Ik ben mij er heel erg van bewust dat we nu moeten leven met de begrotingen die er liggen, met de voorstellen die er liggen. Ik ben me er ook van bewust dat we met een aantal voorstellen die wij hebben nooit een meerderheid halen. Ik wil ook voorkomen dat er in dit debat allemaal gouden bergen worden beloofd, terwijl we van tevoren weten dat daar nooit een meerderheid voor is, dus dat ga ik ook niet doen. Maar ik vind wel dat ik hier ook het principiële verhaal moet houden, namelijk dat wij het het liefst anders hadden gezien. Daar is dit wetsvoorstel natuurlijk ook voor.

De heer Beertema (PVV):
Ik aarzel even, want volgens mij heeft mevrouw Westerveld die motie in het vorige debat ingediend. Ik heb er net met mijn collega Léon de Jong over gesproken. Bij mijn weten bedoelt mevrouw Westerveld van GroenLinks dat hiervoor geput zou moeten worden uit het OCW-budget.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
In het vorige debat, over armoede en schulden, heb ik een motie ingediend, waarbij we ingaan op de €165 waarmee de beurs komend jaar voor uitwonende studenten een jaar lang wordt opgehoogd. Mijn vorige debat was het punt het volgende. De ongelijkheid stijgt, en waarom doen we dit wel voor studenten en niet voor die andere groep jongeren die ook uitwonend is, maar niet studeert? Omdat ik verwachtte dat de minister zou zeggen "dat past beter bij mijn collega, minister Schouten", heb ik die motie bewust in het vorige debat ingediend en juist niet bij dit debat betrokken.

De heer Beertema (PVV):
Dat zag ik ook wel. Ik heb die motie heel even gezien, maar ik begreep wel onmiddellijk uit de overwegingen en zo dat dit zou moeten drukken op het OCW-budget. Maar daar vergis ik me dus in?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is niet mijn intentie om studenten te korten omdat ik vind dat de groep uitgesmeerd moet worden. Dus als ik de heer Beertema daarmee gerust kan stellen, zeg ik: dat is niet zo. Ik vind vooral dat we standaard, als we in dit huis praten over bijvoorbeeld verschillende regelingen — dat punt heb ik vorige week ook gemaakt bij het armoededebat — een groep vergeten. Dat is juist de groep die het het allermoeilijkst heeft. De minister en ik hebben daar vaker over gediscussieerd. Dan verwijst de minister weleens naar zijn collega die gaat over armoedebeleid. Daarom heb ik die motie bij dat andere debat ingediend.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Beertema (PVV):
Ten slotte, voorzitter. Het valt mij mee dat ik antwoord krijg op een interruptie van GroenLinks. Op het congres van GroenLinks wordt immers bepaald hoe de leden zich moeten verhouden in de Tweede Kamer. Dat is ongrondwettelijk, volgens mij. Maar er werd wel gezegd dat mevrouw Westerveld geen interrupties op mij mag plegen, omdat wij fascistisch zouden zijn, nazi's en weet ik veel. Dat geldt waarschijnlijk voor de heer De Hoop ook, want die partij is tenslotte gefuseerd. Dus ik waarschuw hem nu alvast: doe dat niet, want u krijgt Sybren Kooistra over u heen, en al die andere leden van GroenLinks, die bepalen hoe u zich gedraagt hier in de Kamer. Misschien moet u daar als Voorzitter nog eens iets van zeggen, want het is niet grondwettelijk en het is totaal buiten de orde. Leden horen hier zonder last hun democratische debatten te voeren. Die mogen niet voorgeschreven worden door leden ergens in de partij, zeker niet door radicale antifa-figuren zoals Sybren Kooistra, die daar met groot aplomb een motie staat in te dienen die wordt begroet door mevrouw Ellemeet met het beruchte gebalde vuistje. Het was een wanvertoning, voorzitter. Maar in ieder geval ben ik nu gerustgesteld dat ik wel antwoord krijg van deze GroenLinkser. Ik verwacht dat ze mij niet zal interrumperen, en meneer De Hoop ook niet. Maar dit is in ieder geval een meevaller; wij kunnen interrumperen. Daar ben ik blij om.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het lijkt mij een gek debat worden als ik hier wegloop elke keer dat de heer Beertema bij de microfoon staat. Ik wil best wel iets zeggen over de motie op het congres.

De voorzitter:
Dan maar heel kort, want het debat gaat vandaag niet over dat onderwerp. Heel kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter, ik ga door met het debat.

De voorzitter:
Nee, u mag er wel op reageren, maar dan kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Net als heel veel andere ledenpartijen hebben wij een congres en mag het congres van ons dingen vragen. Dit congres ging onder meer over een heel actuele vraag, namelijk: hoe ga je om met partijen die ook in dit huis de democratische rechtsstaat ondermijnen. Daar hebben onze leden een mening over en daar hebben wij een mening over. Wij proberen daar met elkaar op een zo goed mogelijke manier mee om te gaan. De heer Beertema stelde mij net een inhoudelijke vraag over een motie die ik heb ingediend en daar heeft hij inhoudelijk gewoon antwoord op gekregen, zoals we dat doen hier in dit huis. We kunnen heel erg met elkaar van mening verschillen en toch prima inhoudelijke debatten met elkaar voeren, tenzij er een grens wordt overgegaan.

De voorzitter:
Ik geef de heer Beertema de gelegenheid voor nog één vraag of opmerking en dan gaan we weer terug naar het onderwerp van vandaag.

De heer Beertema (PVV):
Indirect wordt hier toch benoemd dat de PVV een partij is die de democratie ondermijnt. Ik heb daar nooit enig bewijs van gezien. Ik vind dat buitengewoon beledigend. Ik vind het perfide om ons dat voor de voeten te gooien zonder enig bewijs. Dat wil ik hierbij gezegd hebben. Ik vind het een totaal schandaal.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ga door met dit debat. Ik wilde het punt maken dat met dit wetsvoorstel de ongelijkheid tussen generaties kleiner wordt gemaakt, maar de ongelijkheid binnen de generaties jongeren neemt toe. Ik zei het net al: GroenLinks is voor een basisbeurs voor studenten, al heb ik wel een aantal kanttekeningen bij dit wetsvoorstel. Ik ga daar ook even inhoudelijk op in. Bovenal vinden wij het wrang dat er weinig oog is voor jongeren die de rest van hun leven minder kansen hebben, want deze minister en dit kabinet zijn ook verantwoordelijk voor de ontplooiingskansen van alle jongeren. Daarom heb ik nog wel een aantal vragen aan de minister. Erkent hij dit? Hoe kunnen wij de belangen van alle jongeren beter behartigen? Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel dat GroenLinks eerder deed, waarin wij zeiden: ja, er moet een nieuwe basisbeurs voor studenten komen; er moet compensatie komen voor de pechgeneratie, maar wij vinden ook dat die andere groep jongeren niet over het hoofd moet worden gezien en dat we voor die andere groep jongeren hetzelfde zouden moeten doen. Ik wil ook de andere partijen vragen om over dat voorstel na te denken. We kunnen ons namelijk in dit huis niet én zorgen maken over de toenemende ongelijkheid, én ons zorgen maken over de enorme schulden die mensen hebben over de werkende armen, terwijl we met onze voorstellen zelf ook bijdragen aan de toenemende ongelijkheid.

Voorzitter. Een aanvulling hierop. De bijverdiengrens van €16.000 voor studenten wordt afgeschaft. Dat gebeurt volgens de toelichting van het kabinet om jongeren de kans te geven zich maximaal te ontplooien. Dat is natuurlijk hartstikke prima, zou je zeggen. Maar ik vind het ook hier weer dubbel dat de student die bijvoorbeeld, hypothetisch gezien, een goede baan heeft in het bedrijf van een van beide ouders en daar een ton verdient of misschien wel twee ton, ook nog een basisbeurs krijgt. Ik gun het die studenten, voor de duidelijkheid, maar ik vind het krom kabinetsbeleid als ik dat afzet tegen bijvoorbeeld mensen die een bijstandsuitkering krijgen, mensen die een handicap hebben, van wie iedere euro die zij boven op hun bijstandsuitkering krijgen, wordt afgetrokken en waar dan vaak ook nog eens een boete op volgt. Het is weer een voorbeeld ervan dat wij hier ongelijk beleid hebben en ik wil de minister vragen om daar een reactie op te geven.

Voorzitter. Dan een andere groep die het extra moeilijk heeft: studenten met een handicap. In het vorige stelsel onder de basisbeurs hadden zij recht op een jaar extra beurs. Onder het leenstelsel hadden ze recht op een eenmalige kwijtschelding van €1.380 en nu gaat ook voor hen de situatie weer veranderen naar hoe het was toen we nog een basisbeurs hadden. Dat lijkt mij op zichzelf prima, maar ook hierover heb ik nog een aantal vragen. Ik wil de minister vragen of hij kan garanderen dat het voor deze groep, dus de studenten met een handicap, niet ten koste gaat van andere toeslagen of van andere voorzieningen. We weten immers dat het ophogen van een bepaald bedrag vaak leidt tot verlaging van een ander bedrag. Dit zijn natuurlijk juist studenten die niet kunnen werken, die geen bijbaantje kunnen hebben, maar vaak ook hogere kosten hebben voor bijvoorbeeld levensonderhoud en energie.

Ik wil de minister ook vragen waarom hier weer is gekozen voor het gemiddelde van één jaar. Als je bijvoorbeeld fysiek een tijd niet aanwezig kunt zijn omdat je een chronische ziekte hebt of omdat je een ongeval hebt gehad en er daardoor voor langere tijd uit ligt, dan kun je makkelijk langer dan een jaar uitlopen. Bovendien kunnen lang niet alle studenten op een andere manier in hun inkomen voorzien. Ik wil de minister vragen om daar eens op te reageren. Zou er niet veel meer maatwerk moeten worden toegepast voor deze groep? En zouden we bijvoorbeeld niet moeten regelen dat studenten die chronisch ziek zijn of die gehandicapt zijn en daardoor noodgedwongen een studie in deeltijd volgen, ook studiefinanciering en een ov-kaart krijgen? Deze studenten trekken het gewoon niet om een voltijdsstudie te doen. Dat zouden we moeten regelen, juist omdat we staan voor die kansengelijkheid in het onderwijs, en omdat dit mensen zijn die een extra steuntje in de rug nodig hebben. Ik wil de minister ook vragen of die regelingen ook gelden voor studenten met klachten rond longcovid, die daardoor langer over hun studie doen. Ik weet dat er ook onder het oude systeem van de basisbeurs toch wel flink wat problemen waren bij studenten met een handicap, studenten die een ongeluk hebben gehad, studenten die wegens ernstige familieomstandigheden er een tijdje uit lagen. Die problemen zijn er ook omdat je er op dat moment niet altijd meteen aan denkt om bijvoorbeeld je beurs stop te zetten.

Voorzitter. Ik hintte er net al op dat mijn fractie de invoering van een basisbeurs steunt. Wij steunen ook dit wetsvoorstel. Maar we vinden het een gemiste kans als het stelsel wordt ingevoerd zonder de gaten te repareren. Want er zijn best wel redenen geweest om van dit oude stelsel van de basisbeurs af te willen. Het stelsel stond niet voor niets ter discussie. Het heeft al ter discussie gestaan sinds de invoering van het stelsel, zei ik in mijn inleiding. Ook de Raad van State wijst, terecht, op het feit dat veel van de argumenten om de basisbeurs af te schaffen des te meer van kracht zijn. De Raad van State wijst er bijvoorbeeld op dat de studentenaantallen nog meer gestegen zijn. De kosten die daarmee gepaard gaan, zijn hoog. Er is ook nu weer sprake van financiële krapte. De minister geeft in zijn antwoorden op de brief van de Raad van State aan dat het kabinet nu een andere afweging maakt. Ik wil de minister echter vragen hoe hij die afweging maakt als bijvoorbeeld het aantal studenten nóg meer stijgt. Blijven dan de bedragen in stand? En waarom heeft de minister niet gekeken naar andere opties, voor andere financieringsmodellen en voor andere stelsels? Diverse partijen hebben, ook in hun verkiezingsprogramma's, hier wat creatiever over nagedacht en opties aangedragen. Waarom is er niet voor gekozen om een andere manier van studiefinanciering in te voeren, een systeem dat de gaten in het oude stelsel wél zou repareren?

Ik wil de minister ook vragen of hij, ook na invoering van dit systeem — dat hopelijk al snel gaat gelden — ook in gesprek wil gaan met onder meer de studentenorganisaties en andere jongerenorganisaties, om verder te blijven nadenken over de vraag hoe we dit systeem een stuk beter kunnen maken.

Voorzitter. Als je fouten maakt, moet je ze ook rechtzetten. Dat doe je door de volledige verantwoordelijkheid te nemen. Met een bedrag van €29,29 wordt dat niet gedaan. Dat is het bedrag dat studenten die onder het leenstelsel vallen, per maand terugkrijgen. Dit gebeurt terwijl ze bijna €13.000 zijn misgelopen. GroenLinks vindt het terecht dat ook deze studenten stellen dat dat bedrag te weinig is. Deze groep studenten heeft wel de rekening gekregen van het leenstelsel, maar heeft onvoldoende resultaten gezien van de beloftes die zijn gedaan bij de invoering van dat leenstelsel. Van wat er is beloofd, is gewoon te weinig terechtgekomen. Dat beweer ik niet alleen nu, want dat weten we eigenlijk al een paar jaar.

Daarom heeft GroenLinks, toen we inzagen dat onze stem vóór het leenstelsel niet de juiste was, nagedacht over hoe een eerlijk stelsel er dan wel uitziet. Ik had het er daarnet in het interruptiedebatje ook al even over. We hebben daarom een eigen voorstel uitgewerkt, met een nieuwe basisbeurs, met een compensatie van €10.000. We hebben dat voorstel ook laten doorrekenen door het Centraal Planbureau, in de doorrekening van het verkiezingsprogramma. We betalen dat uit de vermogens van de allerrijksten.

Want laten we weer even kijken naar de feiten. Nederland kende in 2020 zo'n 200.000 miljonairs. Stel, we laten mensen die meer dan 1 miljoen aan vermogen hebben, ieder jaar 1% afdragen van het bedrag dat ze boven die 1 miljoen hebben. Van mensen met meer dan 2 miljoen aan vermogen, vraag je 2%. Daarbij tellen wij overigens het bezit van een eigen huis niet mee. Op die manier kunnen we jaarlijks 2,2 miljard investeren in een bijdrage voor álle jongeren. Wij noemden dat toen het "startkapitaal". Ik zei net al: ik weet dat we met dit idee vrij geïsoleerd staan. Maar ik wilde het wel noemen in dit debat, omdat het ons alternatief was voor het leenstelsel. We kunnen hier in de Kamer natuurlijk ook een politieke keuze maken, bijvoorbeeld om meer te vragen van mensen die enorm veel bezitten, die enorm veel geld op de bank hebben staan. We zouden dat gewoon kunnen investeren in alle jongeren. Dat zijn politieke keuzes. Het is een keuze die we helaas vandaag hier niet maken. Met "we" bedoel ik dan: de Kamer als geheel. Dat zeg ik voor de duidelijkheid. Met "we" bedoel ik niet GroenLinks, want wij zouden die keuze graag wel willen maken.

Voorzitter. Daarom snap ik ook niet dat het kabinet blijft vasthouden aan de 1 miljard euro. De invoering van het leenstelsel en de herinvoering van het basisbeurs leiden tot grote financiële verschillen tussen generaties.

Het gaat om de levens van 1 miljoen studenten, die het nu niet alleen financieel slechter hebben dan de studenten die voor hen kwamen, maar ook dan de studenten die na hen kwamen. Ik wil de minister vragen of hij de oproep van deze groep studenten begrijpt en of hij heeft gekeken naar andere vormen van compensatie. Wat zijn de compensatiemogelijkheden? Ik zag al een aantal voorstellen van verschillende partijen. Ik wil de minister ook vragen of hij de koopkrachtontwikkelingen voor deze groep studenten in kaart wil brengen. Zij dragen namelijk de lasten van het leenstelsel. Het afgelopen jaar zijn andere kosten echter ook enorm gestegen. Neemt de minister dat gegeven ook mee in zijn plannen? Vindt hij het terecht dat deze groep studenten met de herinvoering van de basisbeurs weer achter het net vist?

Voorzitter. Dan een aantal woorden over het mbo. De minister sprak daar zelf al heel mooie woorden over. Hij zei: "We moeten alle studenten gelijkwaardig behandelen. Mbo-studenten zijn studenten die je niet anders moet behandelen dan hbo-studenten of universitaire studenten." Met zulke mooie woorden van de minister over het mbo is het de hoogste tijd om op alle terreinen de daad bij het woord te voegen.

Voorzitter. Tot mijn verbazing lees ik dat de middelen die vrijkomen met de afschaffing van de halvering van het collegegeld enkel worden gebruikt om het verzamelinkomen voor de aanvullende beurs voor hogeronderwijsstudenten te verruimen. De minister zegt dat dat komt omdat deze regeling alleen gold voor hogeronderwijsstudenten. Er zijn echter best wat kanttekeningen te plaatsen bij deze argumentatie. De halvering van het collegegeld werd namelijk alleen in het hoger onderwijs toegepast omdat mbo-studenten al een basisbeurs hadden. Aangezien beide groepen met het wetsvoorstel een basisbeurs krijgen, vervalt de reden voor die ongelijke behandeling. Het is dus een politieke keuze om dit verschil te maken.

Voorzitter. Ook hier zien we weer dat de ongelijkheid tussen twee groepen groter wordt. De overheid investeert namelijk fors meer in hogeronderwijsstudenten. Ter illustratie: een afgeronde mbo 2-opleiding kost de overheid meer dan €30.000 minder aan onderwijsinvesteringen dan een afgeronde wo-master. Ik wil de minister vragen hoe hij dat rijmt met zijn prioriteit om de kansengelijkheid van mbo-studenten te verbeteren. Ik wil hem ook vragen of hij het daadwerkelijk te rechtvaardigen vindt dat daardoor minder mbo-studenten toegang hebben tot de aanvullende beurs. Wat vindt hij ervan dat de overheid zo fors minder investeert in mbo-studenten?

Voorzitter. Op dit punt hebben wij een amendement ingediend. Ik ben heel benieuwd hoe de minister ons amendement beoordeelt. Ik hoop dat hij wil meedenken met onze fractie. Wij vinden namelijk dat de verschillen tussen mbo-studenten en hbo-studenten op alle terreinen rechtgezet moeten worden.

De heer Peters (CDA):
Ik vind dit heel interessant. Ik heb in mijn bijdrage namelijk ook gevraagd of daar ruimte voor is, bijvoorbeeld in relatie met de kinderbijslag. Ik vraag me wel af wat de dekking van het amendement is. Als we dit binnen de begroting doen, krijgt iedereen een lagere basisbeurs en is er een bredere toegang tot een aanvullende beurs. Is dat de dekking van dit amendement?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wij hebben natuurlijk het hoofd gebroken over hoe we dit voor elkaar moeten krijgen, omdat dit geen begrotingsbehandeling is maar een wet. Wij staan voor een ontzettend lastig dilemma. Dit is namelijk een wet met een macrobudget van 1 miljard. Volgens de redenering van de coalitie moet alles binnen dat macrobudget gehaald worden. Wij hebben echter fundamentele problemen met de hoogte van dat bedrag. Dat los je niet op binnen de begrotingssystematiek. Tegelijkertijd vind ik het ook een zwaktebod als we op geen enkele manier gaan proberen om voorstellen te doen die de verschillen tussen studenten in het mbo en het hoger onderwijs gaan rechttrekken. Als de heer Peters met ons wil nadenken over een dekking — ik heb daar best wel wat gedachten bij — dan sta ik daarvoor open. Wat mij betreft kunnen we heel veel kanten op. Mijn voorkeur zou zijn om het weg te halen bij de mensen die de hoogste vermogens hebben.

De heer Peters (CDA):
Dat laatste betekent een lagere basisbeurs, toch?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nee.

De heer Peters (CDA):
Dat betekent namelijk dat je de begroting loslaat en dat je die aanpast.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
We hebben hier te maken met een debat waarbij door de coalitie een macrobudget van 1 miljard is vastgesteld. Ik heb problemen met dat macrobudget. Heel veel andere partijen hebben daar ook problemen mee. Die partijen vinden dat er meer geld moet komen voor dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld voor compensatie of voor die beurs. Wij hebben zelf een voorstel gedaan om het bedrag voor mbo-studenten gelijk te trekken. Maar dan zit je met het dilemma dat de coalitie heeft besloten: we doen het binnen die 1 miljard. Ik wil graag verder kijken, ook wel met de heer Peters. Wat mij betreft kunnen we, bij de Voorjaarsnota of op een andere manier, heel creatief kijken of we ergens anders geld vandaan kunnen halen. Dat vind ik helemaal prima. Maar we zitten gewoon met het dilemma dat de coalitie een hekje heeft bepaald en nu tegen ons zegt: we kunnen niet instemmen met jullie voorstellen, omdat jullie buiten dat hekje naar bedragen gaan zoeken. Dat is een dilemma, zeg ik in alle eerlijkheid tegen de heer Peters. Ik weet best wel hoe de begrotingssystematiek in de Kamer werkt, maar het is wel een dilemma voor ons, want dat betekent dus dat we eigenlijk geen enkel amendement kunnen indienen, omdat je altijd dezelfde discussie houdt over de dekking.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Peters.

De heer Peters (CDA):
Ik denk dat dat laatste klopt. Je krijgt een discussie over de dekking. Als je die niet aangeeft, dan wordt het heel ingewikkeld. Zou het een idee zijn om te wachten met dit punt tot we een voorjaarsnota of een begroting hebben? Dan kunnen we het erover hebben. Want nu kun je een amendement indienen en in stemming brengen, maar ik kan al voorspellen dat een amendement zonder dekking geen meerderheid krijgt. Dat kan gewoon niet. Dan kunt u zeggen: ik wilde het wel, maar die stoute coalitie wil het niet. Maar volgens mij werkt dat helemaal niet op die manier. Als u hier iets wil, zal dat via de begroting of de nota moeten. Is het een idee om het dan te doen, in plaats van nu? Want het onderwerp bevalt me wel. Daar gaat het niet om.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wil dat er een oplossing komt. Ik sta hier niet om partijen er straks van te betichten dat ze tegen onze voorstellen zijn. Als we met een oplossing kunnen komen, dan sta ik daarvoor open. Als de minister zegt dat hij dit ook een goed punt vindt en dat hij met ons gaat zoeken naar een oplossing, dan sta ik daarvoor open. Het is natuurlijk het allermakkelijkst om hier gewoon te staan, allerlei wilde voorstellen te doen, allerlei extra miljarden uit te geven en vervolgens te roepen dat andere partijen je voorstellen niet steunen. Ik weet dat het niet zo werkt. Maar ik heb dus een dilemma, omdat er een budget van een miljard is vastgesteld door de coalitie, waar ik het niet mee eens ben.

De voorzitter:
Dat heeft u gezegd. Mevrouw Van der Plas, gaat uw vraag over hetzelfde punt of over een ander punt? Want mevrouw Van der Laan heeft volgens mij een vraag over hetzelfde punt. Ja? Mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik wilde hier even op doorgaan. Ik weet dat mevrouw Westerveld zich enorm inzet voor de studenten. Het gaat ook niet over de inzet. De strijd voor gelijkheid tussen mbo'ers en hbo'ers is alleen maar te prijzen. Maar laten we doorgaan op de begrotingssystematiek. U kiest zelf voor de tegenstelling coalitie-oppositie. Dat is hoe de begrotingssystematiek werkt, hoe er nu geld wordt vrijgemaakt. Ik vraag, via de voorzitter, aan mevrouw Westerveld: als wij de aanvullende beurs voor de mbo-studenten willen verhogen, of de inkomensgrens willen verlagen, ten koste waarvan gaat dat dan? Gaat dat ten koste van het lesgeld? Want het lesgeld van een mbo-student is aanzienlijk lager dan dat van een hbo-student. Gaat het ten koste van de hoogte van het basisbeursbedrag? Als u binnen onze systematiek zou moeten kiezen, wat is dan de kleur van GroenLinks?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat is natuurlijk lastig. Je krijgt een voorstel voorgelegd waar je niet achter staat, en binnen dat voorstel moet je kiezen. Dat is precies het dilemma dat ik net uitlegde. Ik heb, ondanks dat ik het fijn vind en het toejuich dat er een basisbeurs komt, best wel wat bezwaren, fundamentele bezwaren, tegen dit wetsvoorstel. Die gaan over de weeffouten. Die gaan over de ongelijkheid die wordt gecreëerd. Die gaan over het macrobudget, want ik vind dat er meer geïnvesteerd zou moeten worden. Die keuze maken politieke partijen op het moment dat zij nadenken over hun verkiezingsprogramma en de doorrekening. Er is heel veel af te dingen op de doorrekening van het Centraal Planbureau, maar je kan wel zien waar partijen hun prioriteiten leggen en waar zij op willen bezuinigen. Een aantal andere partijen heeft dat ook wel gedaan, maar met name GroenLinks is de partij die ervoor heeft gekozen om te investeren in jongeren. Dat geld halen we ergens anders vandaan. Vervolgens doen wij niet mee met de coalitieonderhandelingen. Dat was niet per se een vrijwillige keuze van ons. Wij deden niet mee. Dan komt er een voorstel te liggen waar we het niet mee eens zijn en waar we kanttekeningen bij hebben en dan zegt de coalitie: je moet wel binnen ons model denken. Dat is een dilemma.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou, dat is precies het dilemma waarover ik een vraag heb en waar ik een antwoord op wil. Dat dilemma ervaren wij ook, maar dit is wel de situatie die er is. Als u het ergens vandaan haalt, gaat dat er daar vanaf. Wat is dan de keuze? U kunt ervoor kiezen om zo veel mogelijk invloed te hebben op het wetsvoorstel — het wetsvoorstel heeft uw steun, heeft u net gezegd — maar als u het hebt over het verbreden van de aanvullende beurs voor mbo-studenten, gaat het binnen het wetsvoorstel ergens vanaf. Wordt het lesgeld voor een mbo'er dan hoger? Of gaat het ten koste van de hoogte van de basisbeurs?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Maar dat is precies waarom ik deze vraag hier heel open bij de minister neerleg en de minister en de Kamer vraag om met ons mee te denken. Als wij met elkaar vinden dat mbo-studenten een beurs moeten hebben die qua hoogte gelijk is aan de beurs van andere studenten, dan vinden wij daar wel een oplossing voor. We kunnen heel moeilijke technische discussies gaan hebben over wat wel en niet precies binnen de begrotingssystematiek past, maar feitelijk is het zo dat als wij hier in de Tweede Kamer met ons 150'en, met de meerderheid daarvan, besluiten dat wij voor een bepaalde groep een extra bedrag willen uittrekken, dan komen wij daar wel uit. Ik vind het ook vaak te makkelijk dat partijen zeggen: het kan niet vanwege de begrotingssystematiek. Maar vaak kan het dan niet omdat bijvoorbeeld de coalitie er met elkaar niet uit komt en er dan wordt gewezen naar een technische discussie. Dat vind ik ook een te makkelijke.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Allereerst wil ik opmerken dat het vaak met een dekking … Er wordt hier wel gezegd: "Als er geen dekking is, dan haalt het het niet". Nou, er worden hier ook genoeg voorstellen gedaan mét dekking, en die halen het dan vaak ook niet. Dus dat is volgens mij geen argument.

Maar ik wou nog even een stukje teruggaan in de tijd, omdat GroenLinks destijds wel akkoord is gegaan met het leenstelsel. Om de toekomst te bepalen, moet je altijd even de geschiedenis duiden, zeg maar. Ik wilde eigenlijk vragen aan mevrouw Westerveld of zij in het kort nog kan uitleggen wat de overwegingen waren om wel met het leenstelsel akkoord te gaan, terwijl er toen ook al heel veel rode vlaggen omhooggingen, bijvoorbeeld dat studeren daardoor voor de rijken zou worden. Wat is er toen dan gebeurd dat GroenLinks, ondanks al die waarschuwingen, destijds toch akkoord is gegaan met dat leenstelsel?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb dat in mijn tekst net ook al even genoemd, hè. Wat toen onze redenen waren om in te stemmen met het leenstelsel, was omdat er in deze Kamer vrijwel geen enkele partij was die structureel wilde investeren in het hoger onderwijs. Echt geen enkele partij. En dan wordt er geld gezocht, omdat hogescholen en universiteiten gewoon tekort gingen komen. En dan wordt er — dat schetste ik net ook al in mijn inleiding — vaak heel snel gekeken naar studenten, ook omdat een deel van de studenten straks hele goede banen krijgt en straks heel erg veel gaat verdienen. Dat geldt niet voor alle studenten, lang niet, maar we hebben natuurlijk ook een heel groot deel studenten dat later die arts of die bestuursvoorzitter wordt die heel veel gaat verdienen en waarbij je je de vraag zou kunnen stellen of het gerechtvaardigd is dat je ook hen tijdens de studietijd dan nog extra middelen meegeeft. Dat is een van de overwegingen geweest. Een overweging was ook dat een lening later afbetaald zou kunnen worden. We hebben inderdaad de afgelopen jaren gezien dat dit veel stress oplevert voor jongeren. Dat heel veel jongeren zich afvragen of zij hun studieschuld ooit kunnen terugbetalen. Dat heel veel jongeren daardoor misschien ook wel mentale klachten krijgen. Dat hebben we gezien. Dus daarom zijn we er de afgelopen jaren ook van afgestapt, en daar ben ik blij mee.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar ik kan mij herinneren dat dat toen ook al heel erg ter sprake kwam. Ik stel deze vraag omdat er nog wel wat meer wetten zijn die aangenomen moeten worden, en waarvoor ook gewaarschuwd wordt: "Dit gaat straks helemaal mis. Dit wordt een nieuwe parlementaire enquête." Ik snap de overweging wel om daar destijds in mee te stemmen, maar in mijn herinnering — want ik zat toen nog niet in de Kamer — waren er toen echt wel gewoon hele grote bezwaren, en mensen die bijvoorbeeld zeiden "dit gaat gewoon verkeerd, ook met het afbetalen van die leningen", of dat mensen met een kleiner inkomen gewoon niet meer in staat zouden zijn om een studie te volgen, een hbo-studie bijvoorbeeld. En daarom stel ik ook die vraag. In hoeverre heeft GroenLinks daar nou van geleerd, ook met het oog op toekomstige wetten? Die zullen we hier nu maar niet inhoudelijk bespreken, maar die komen er ook nog aan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Volgens mij heb ik hier al een keer of tien gezegd dat we niet hadden moeten instemmen met het leenstelsel. Dat is trouwens niet de eerste keer; we hebben ook in de vorige periode een aantal debatten gevoerd waarin ik dat ook allemaal heb gezegd. Ik ken die tegenargumenten heel goed, want in de tijd dat GroenLinks instemde met het leenstelsel zat ikzelf redelijk aan de andere kant: ik was net actief bij de Landelijke Studentenvakbond. Ik heb in mijn studententijd heel veel georganiseerd en meegedaan aan demonstraties tegen de invoering van het leenstelsel, precies om de redenen die mevrouw Van der Plas hier noemt. Maar als we heel eerlijk zijn, dan blijkt wel uit verschillende evaluaties dat het maar de vraag is of de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zoveel slechter is geworden. Dat blijkt gewoon uit de evaluaties die zijn gedaan over het leenstelsel. Wat wel blijkt, is inderdaad die enorme stress onder de jongerengeneratie. En dan hebben we de afgelopen tijd natuurlijk ook nog te maken met hoge kosten; we hebben een coronacrisis, een lockdown met allerlei schadelijke gevolgen daarvan. Dus er is ontzettend veel gebeurd, maar het aantal studenten in het hoger onderwijs is alleen maar toegenomen. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er geen grote problemen zijn bij studenten; dat wil ik best hier nog een keer benadrukken. Ik weet dat er heel veel studenten zijn die bijvoorbeeld leraar worden, die verpleegkundige worden, en die met hoofdpijn hun carrière beginnen omdat ze een enorme studieschuld hebben. Dat is een heel groot probleem. Die studenten zouden we genereus moeten compenseren, omdat ze een financieel slechtere situatie hebben dan de studenten voor hen en dan de groep na hen.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Plas, tot slot.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Het is ook geen verwijt aan mevrouw Westerveld zelf. Haar strijd voor jongeren siert haar enorm. Daar kijk ik met bewondering naar, en ook naar haar diepgaande kennis en de onderbouwingen die zij geeft. Daar gaat het niet om. Het gaat mij eigenlijk om de vraag of er binnen GroenLinks wel gedacht wordt aan al die andere wetten waarbij er ook allemaal rode vlaggen omhooggaan. Wij zijn natuurlijk met het leenstelsel ook wel een beetje de fout in gegaan — ik sla het even plat — maar zullen we daar bij toekomstige wetten dan ook extra goed op letten en er niet zomaar, tussen aanhalingstekens, in meegaan? Dat is eigenlijk wat ik wil meegeven. Mevrouw Westerveld hoeft daar niet op te antwoorden; dat mag trouwens wel.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat al mijn collega's altijd ontzettend serieus omgaan met een wetsbehandeling. Er zit ook wel een andere kant aan: het is voor partijen in de Kamer natuurlijk het allermakkelijkste om altijd alleen maar kritiek te hebben en altijd alleen maar te vertellen aan het kabinet en aan coalitiepartijen waarom alles verkeerd is, want dan kun je ook nooit iets fout doen. Inderdaad, wij hebben een fout gemaakt bij het instellen van het leenstelsel; dat geven we ook toe. Maar ik vind het te makkelijk om uit een reflex dan maar overal tegen te stemmen, want daar helpen wij het land niet mee vooruit. Wij gaan dus sowieso altijd heel serieus een wetsbehandeling in. Wetsbehandelingen staan bij ons voorop. Ik ben dus ook blij dat er vandaag zo veel partijen in de Kamer zitten. Ik zou willen dat er bij alle wetsbehandelingen zo veel partijen aanwezig zijn, want dat is het allerbelangrijkste wat wij hier doen. Maar er worden natuurlijk ook gewoon fouten gemaakt door politieke partijen.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, voorzitter. Ik ben bijna bij de afronding aangekomen, maar ik wil eerst nog een paar punten maken over de weeffouten die erin zitten en die ik net ook al even benoemde. Ik zei net ook al dat ik als oud-voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond goed bekend ben met de weeffouten en knelpunten die in het oude stelsel zaten. Je kunt daarbij denken aan de bedragen, die nog steeds bij lange na niet genoeg zijn om tegemoet te komen aan de kosten van het levensonderhoud en alle studiekosten van studenten. Maar er zijn nog een aantal andere dilemma's waar studenten onder het vorige stelsel van de basisbeurs tegen aanliepen, bijvoorbeeld wanneer een student zich niet mag inschrijven op het adres van degene bij wie hij een kamer huurt, omdat de verhuurder de vergunning bijvoorbeeld niet op orde heeft en bang is dat de gemeente erachter komt. Dan vervalt natuurlijk de uitwonende beurs voor de student, dus het risico ligt dan weer bij de student.

Voorzitter. Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat studenten die aanspraak willen maken op een aanvullende beurs, makkelijker kunnen aantonen dat ze geen contact meer hebben met een van beide ouders? Dat leidde in het verleden ook vaak tot pijnlijke situaties. Als je bijvoorbeeld een hele moeizame band hebt met een van beide ouders en je wilt het inkomen van die ouder niet laten meetellen bij het toekennen van een aanvullende beurs, omdat je niets krijgt van die ouder, dan moet je dat wel kunnen aantonen bij DUO. Dat kan soms voor heel pijnlijke situaties binnen gezinnen zorgen.

Voorzitter. Aan de hand van welke criteria gaat DUO controleren of iemand uitwonend is? Er verscheen gisteren een artikel van het Hoger Onderwijs Persbureau waaruit bleek dat DUO in tien jaar tijd bijna 23.000 huisbezoeken heeft afgelegd. Bijna 10.000 keer stelde hij dat een student geen recht had op een uitwonende beurs. 63% van deze studenten ging in bezwaar. Van hen kreeg 22% gelijk. Als dat percentage zo hoog is, is er misschien iets mis met de manier waarop wordt gecontroleerd. Zouden we dat niet moeten aanpassen, zo vraag ik de minister.

Voorzitter, ik rond af. Wij steunen dit voorstel, al had ik graag een ander voorstel gezien. Ik mis namelijk een fundamentele discussie in de Kamer over de wijze van studiefinanciering. Het gesprek van vandaag gaat over geld, over het macrobudget van 1 miljard. Er zullen wat verwijten over en weer komen. Diverse partijen zullen allerlei voorstellen doen om bijvoorbeeld bedragen op te hogen. Daar gaat geen ruimte voor zijn, want de coalitie heeft besloten om een hekje van 1 miljard om het voorstel heen te zetten. Dat is jammer, want eigenlijk verdient het onderwerp een heel fundamenteel gesprek over toegankelijkheid, kansengelijkheid, de vraag hoe we als samenleving willen omgaan met onze kennissamenleving en het investeren in jongeren, en over hoe we alle jongeren alle kansen willen bieden. Ik ben ervan overtuigd dat we, als we dat fundamentele gesprek in de Kamer gevoerd zouden hebben, een stelsel voor ons zouden hebben liggen dat er heel anders had uitgezien.

De heer Beertema (PVV):
Is mevrouw Westerveld aan het einde van haar betoog? Ja. Daar had ik even op gewacht. Ik hoorde haar net in een interruptiedebatje met BBB zeggen dat er partijen zijn die altijd overal tegen zijn, maar dat zij zo meegaand en gouvernementeel zijn, dat zij nooit echte kritiek hebben maar altijd bereid zijn om mee te gaan. Het is een beetje een witwasverhaal geworden, wat ook wel nodig is, want de PvdA is, met de toenmalige minister, de voortrekker geweest van dit schuldenstelsel. GroenLinks heeft dat gewoon gevolgd. Dat had grote drama's in de eigen fractie tot gevolg. Meneer Zihni Özdil is daardoor gecanceld, zal ik maar zeggen. Maar goed, nu is alles weer koek en ei en is het verhaal witgewassen. Maar ik heb nog een andere vraag. Als die partijen waarvan mevrouw Westerveld zegt dat ze altijd maar zo tegen zijn, nou gewoon door mevrouw Westerveld stelselmatig worden uitgesloten in een cordon sanitaire en ervoor wordt gezorgd dat er een cordon publicitaire is, wat verwacht zij dan? Dat die partijen altijd maar klaarstaan om net als GroenLinks mee te praten op al die ministeries? Dat is toch een beetje een valse voorstelling van zaken, zou ik zeggen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is ook een valse voorstelling van zaken om te doen alsof wij voor alle wetsvoorstellen stemmen en daar niet kritisch op zijn. Ik zei net in het interruptiedebatje met mevrouw Van der Plas dat wij heel zorgvuldig en heel serieus met wetten omgaan. Wij zijn bij ongeveer alle wetsvoorstellen, omdat dit het allerbelangrijkste is wat we hier kunnen doen. We hebben dan altijd met elkaar in de fractie de discussie: gaan we akkoord met deze wet, willen we die wet verbeteren of kunnen we gewoon niet akkoord gaan? Wat je ook ziet, is dat we best wel vaak amendementen indienen omdat we vinden dat het weliswaar de goede kant opgaat met een wet maar dat die nog wel een heel stuk beter moet. Maar altijd hebben we daar in onze fractie een heel fundamentele discussie over. Een discussie over de vraag: maken we Nederland beter door deze wet of niet? En als het antwoord dat laatste is, stemmen wij niet in met die wet. Dat hebben we de afgelopen jaren niet gedaan en dat zullen we de komende jaren ook niet doen.

De heer Beertema (PVV):
Ik hoor GroenLinks nooit over de enorme toestroom in het hoger onderwijs, vooral op universiteiten waar studenten elkaar verdringen en ze keihard moeten concurreren met elkaar voor plaatsen in fixusstudies en voor studentenkamers die heel schaars zijn. Daar hoor je ons bijvoorbeeld wel over, omdat wij ons verzetten tegen die enorme uit de klauw gelopen internationalisering, die toestroom van al die buitenlanders, het meest uit de EU maar ook buiten de EU. Maar al die studenten uit de EU gaan datzelfde recht uitoefenen op die studiefinanciering. Onze leerlingen, wat ook de kinderen zijn van de kiezers van GroenLinks, moeten daarmee concurreren. Toch hoor ik daar mevrouw Westerveld nooit over. Ze heeft wel een heel groot hart voor al die mbo'ers enzovoorts, maar haar eigen studenten laat ze vallen als een baksteen. Want dan gaan al die buitenlandse studenten uit Roemenië, Italië, Portugal en weet ik veel waar ze allemaal vandaan komen, voor. Tot 54% buitenlanders op de universiteit van Maastricht en tot 94% buitenlanders op sommige faculteiten. Als ik dan een beroep doe op GroenLinks, geven ze nooit thuis. Maar wij zijn de nazi's; dat is waar.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Misschien moeten we het debat gewoon op feiten voeren. De heer Beertema zegt GroenLinks daar nooit over te horen. Ik was drie weken geleden bij een debat hierover. Ik was twee weken geleden bij een debat over fixusstudies. De heer Beertema zat toen hier in de zaal. Dus óf hij heeft toen niet opgelet óf hij verwijt mij iets waarvan hij zelf weet dat het niet waar is. Want ik heb het er wel over, in debatten maar ook in gesprekken met studenten en onderwijsinstellingen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Beertema (PVV):
Wat heeft GroenLinks dan gedaan om een stop te zetten op die instroom van internationals? Niets, helemaal niets!

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind het best interessant om hier weer een debat te voeren over de internationalisering van het hoger onderwijs, dat we drie weken geleden overigens ook al hadden. Toen heb ik ook al verteld hoe wij erover dachten en toen heb ik ook verteld dat het inderdaad een worsteling is. Aan de ene kant wil je inderdaad dat studenten in Nederland de mogelijkheid hebben om naar het buitenland te gaan en wil je dat studenten uit andere landen de mogelijkheid hebben om naar Nederland te gaan, maar we zien ook de druk die het legt op onze instellingen, op de huisvesting en op de docenten. Dat verhaal heb ik een paar weken geleden hier nog verteld. De heer Beertema zat toen volgens mij op de plek waar hij nu ook zit. Dus ik zou hem aanraden om de volgende keer iets beter te luisteren.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan mevrouw Koekkoek van Volt. Ik stel voor dat we daarna schorsen voor de lunch.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank, voorzitter. Met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt wat Volt betreft een grote fout erkend door het kabinet: de basisbeurs had nooit afgeschaft mogen worden. We zijn er dan ook positief over dat de basisbeurs zo goed als zeker zal terugkeren. We zien dat ook als een erkenning naar de jongere generaties binnen onze samenleving dat zij door te gaan studeren in het mbo, het hbo of op de universiteit niet alleen bezig zijn met het vormgeven van hun eigen toekomst maar juist ook de toekomst van een sterk Nederland in een sterk Europa.

Voorzitter. Het wetsvoorstel strekt natuurlijk verder dan enkel een nieuwe basisbeurs. Om positief te beginnen: Volt is blij dat met het voorliggende wetsvoorstel recht wordt gedaan aan de positie van mbo-studenten. De voorwaarden waartegen zij hun studieschuld kunnen terugbetalen, worden gelijkgetrokken met studenten in het hbo en universitair onderwijs. Dat is een onmisbare stap om recht te doen aan de gelijkwaardige positie en behandeling van mbo-studenten. We zijn blij dat de minister zich daarvoor hard maakt. Verder is het mooi dat de basisbeurs voor mbo-studenten altijd in stand gehouden is en ze in ieder geval vanuit dat opzicht niet noodgedwongen hebben moeten bijlenen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat mbo-studenten niks hebben geleend in de afgelopen jaren. Daarom wil ik inzoomen op twee specifieke onderwerpen: de aanvraag van de aanvullende beurs door mbo-studenten en de tegemoetkoming voor bbl-studenten in het mbo.

Allereerst de aanvraag van de aanvullende beurs. Enkele jaren geleden lag het aandeel mbo-studenten dat recht had op een aanvullende beurs maar deze niet aanvroeg, op een kwart. Kan de minister aangeven wat er in de tussentijd precies gedaan is, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie, om dit percentage omlaag te brengen? Hoe zijn die cijfers nu? Wat is de minister verder nog van plan? Spreekt de minister ook met de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, de JOB, over deze problematiek? Daarnaast wil ik het hebben over de positie van bbl-studenten. Daarover vraagt mijn fractie zich af of er onder die groep studenten moeite bestaat met het betalen van de kosten voor bijvoorbeeld openbaar vervoer. Ik heb gister het bericht gelezen dat de minister een dekkende onkostenvergoeding voor stagelopende mbo-studenten wil regelen, maar geldt die vergoeding ook voor bbl-studenten, vraag ik de minister. Hoe is dat nu geregeld? Waar wil de minister naartoe? Gaat zo'n vergoeding ook voor hen gelden, en bijvoorbeeld ook voor de dagen dat zij onderwijs volgen en naar de onderwijsinstelling moeten reizen?

Voorzitter. Zoals ik al zei, gaat het om meer dan alleen een nieuwe basisbeurs. Naast het versterken van de positie van mbo-studenten, gaat het ook over de compensatie van de zogenoemde pechgeneratie, oftewel de generatie die gestudeerd heeft onder het leenstelsel. Wat Volt betreft is "pech" alleen nog zacht uitgedrukt als je alle problematiek van de afgelopen jaren en specifiek voor deze groep bij elkaar optelt: stress over schulden, rentelasten, het niet kunnen krijgen van een betaalbaar huis, mentale problematiek en noem maar op. Op de coalitie na is de Kamer duidelijk geweest in eerdere debatten: de compensatie die door het kabinet voorgesteld wordt, kan eigenlijk niet eens echt een doekje voor het bloeden genoemd worden. Het is minder dan dat. Ik wil de minister dan ook vragen of hij de frustratie en misschien zelfs de boosheid van de pechgeneratie snapt. Vervolgens wil ik hem vragen of hij kan uitleggen, aan ons maar zeker ook aan studenten, waarom er maar 1 miljard beschikbaar is gesteld voor deze groep studenten? De minister geeft daar namelijk geen heldere onderbouwing voor; niet in het notaoverleg van vorig jaar, niet in de begrotingsbehandeling en ook niet vorige maand in de schriftelijke ronde voor dit wetsvoorstel. Het kabinet geeft zelf aan dat de financiële middelen om alle grote opgaven van vandaag de dag aan te gaan, vragen om grote investeringen. Dat vraagt weer om keuzes. Maar ons gaat het er nu juist om hoe die keuzes tegen elkaar zijn afgewogen. Daar hoor ik heel graag een duidelijkere onderbouwing van de minister over.

Voorzitter. Dan wil ik het graag hebben over de hoogte van de nieuwe basisbeurs en de geplande koopkrachtcompensatie die het kabinet zal uitvoeren. Als Volt hebben we in het notaoverleg van vorig jaar al aangegeven dat beleid allereerst moet gaan om het stellen van doelen. Vervolgens moet er worden gekeken welk budget daarvoor passend en beschikbaar is. Bij dit wetsvoorstel lijkt het precies andersom te zijn gegaan. Er is gekozen voor een bedrag van 1 miljard euro voor de nieuwe basisbeurs, en vervolgens is er gekeken wat daarmee gedaan kon worden voor studenten. Daarom hebben we het kabinet toen ook verzocht om serieus te kijken naar de voorstellen van het SER Jongerenplatform. Ik zou dat opnieuw willen doen. Zeker met de inflatie van de afgelopen tijd is het nodig om dat plan opnieuw te wegen en om te kijken of die voorstellen niet meer recht zouden doen aan de realiteit van vandaag de dag. Ook daarop hoor ik graag een kritische reflectie van de minister.

Voorzitter. Om bij het punt van koopkrachtcompensatie te blijven: gisteren nog heeft de Amsterdamse rechtbank geoordeeld dat studenten niet uitgesloten mogen worden van de eenmalige energietoeslag. Gemeenten waren verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan. Wat Volt betreft zijn studenten ten onrechte uitgesloten van de energietoeslag. We zijn er daarentegen wel positief over dat het kabinet voor in ieder geval volgend jaar komt met een eenmalige koopkrachtreparatie van €165 per maand per student. Alleen, het kromme aan die compensatie is dat die boven op de basisbeurs zal worden uitgekeerd, oftewel: als je volgend jaar geen basisbeurs krijgt, maar nog wel uitwonend student bent, krijg je geen compensatie. Dat zouden wij als Volt graag anders zien. Daarom hebben wij een amendement ingediend dat dit mogelijk moet maken. We horen graag wat de minister daarvan vindt en hoe hij van plan is om ook voor deze groep studenten uit de pechgeneratie koopkrachtcompensatie te regelen.

Voorzitter. Een van de moeilijkheden van het amendement zal waarschijnlijk zitten in de uitvoering, zoals bleek uit de schriftelijke vragenronde. Daar heeft Volt ook iets op bedacht. We dienen ook een amendement in om de basisbeursrechten voor de groep studenten uit de pechgeneratie die uitloop heeft, te verlengen met twee jaar. Dan kan de koopkrachtcompensatie namelijk worden uitgekeerd boven op de basisbeurs. Zo wordt een te complexe extra uitvoeringstaak vermeden. Ook daarvan hoor ik graag hoe de minister erover denkt. Mocht de minister het niet eens zijn met zo'n uitbreiding van de basisbeursrechten, dan horen we ook graag welke alternatieven hij hiervoor ziet.

Voorzitter. Ik zal voor het gemak meteen overgaan naar ons derde amendement, over het verruimen van de inkomensgrenzen voor studenten om in aanmerking te komen voor de aanvullende beurs. Afgelopen april besloot het kabinet om middeninkomens extra te ondersteunen door de grenzen te verruimen naar €70.000 aan ouderlijk verzamelinkomen, maar we zijn inmiddels ingehaald door een realiteit van aanhoudende hoge inflatie. Volt vindt het dan ook onwenselijk dat de groep middeninkomens hierdoor verder onder druk komt te staan en stelt als onderdeel van een gerichte inkomenssteun voor hen die die nodig hebben, voor om de grens te verruimen naar €80.000. We hebben als Volt wel wat ideeën over hoe we dit zouden kunnen bekostigen — ik zie collega Peters staan — maar ik hoor graag wat de minister hiervan vindt. Wat is er mogelijk en wat is hij bereid om hiervoor richting zijn collega van Financiën te doen om ervoor te zorgen dat de basisbeurs en de aanvullende beurs voor de huidige groep die daarvoor in aanmerking komt, niet verlaagd hoeven te worden?

De heer Peters (CDA):
In de wandelgangen zei de heer Kwint ooit tegen mij: gratis bier is ook een politieke keuze. Net als mevrouw Koekkoek moest ik daar hartelijk om lachen, maar het is inderdaad ook een politieke keuze. Ik hoor u nu spreken over compensatie voor de pechgeneratie, een hogere basisbeurs, voor een langere tijd, koopkrachtcompensatie. Dit zijn allemaal wensen van Volt, die ik nu trouwens voor het eerst hoor, maar dat is één ding. Er staan alleen geen bedragen, geen uitvoering en geen dekking bij. Als je een voorstel doet, moet het meer zijn dan gratis bier voor iedereen. Dan doe je een voorstel: ik weet hoe ik het ga afbakenen, ik weet hoeveel het kost en ik weet hoe ik het ga betalen. Die punten heb ik alle drie niet gezien. Zou mevrouw Koekkoek een deel van haar spreektijd daaraan willen besteden?

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik wil eerst even ingaan op het punt dat dit nu voor het eerst bekend zou worden. Dat lijkt me stug, want we hebben gewoon meegedaan aan de schriftelijke rondes en daarin hebben we deze vragen ook gesteld en zijn onze wensen ook duidelijk geworden.

Wij dienen amendementen in die in principe deels binnen, deels buiten het budget zouden moeten kunnen. Twee amendementen gaan meer over het budget van 1 miljard, waar we het net over hadden, en één amendement, over de koopkrachtcompensatie, valt daarbuiten. Wij zouden de volgende dekking willen voorstellen, en daarom is die nog niet volledig uitgerekend. Wij hebben als Volt eerder al een motie ingediend over een meevallersheffing. Gisteren is die motie nogmaals aangenomen voor het komende jaar. Dat zou een mogelijkheid zijn om een deel van deze kosten te betalen, maar heel simpel gezegd: de motie is gisteren aangenomen, dus de exacte berekening kon ik nog niet meegeven.

Los daarvan — collega Westerveld had het daar net ook over — is het voor mij heel onduidelijk waarom dat beschikbare budget van 1 miljard er is. Vandaar dat ik er in mijn inbreng ook tijd aan heb besteed. Waarom is dat bedrag er? Waarom is dat niet hoger? Laat ik het zo zegen: ik twijfel eraan of dat de bedoeling is.

De heer Peters (CDA):
Maar het kan toch niet zo zijn dat de dekking van deze amendementen gebaseerd is op een gisteren ingediende motie, die nog niet aangenomen is, over een heffing waarvan niemand weet wat die gaat opleveren en waar die vandaan komt? Het mag natuurlijk, maar we kunnen ook zeggen: wacht nou even tot de begroting en amendeer dan dat er 1 miljard extra naar het onderwijs gaat, ten koste van Defensie, of zo. Weet ik veel! Maar nu is het eigenlijk gewoon niks. Sorry.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Het gaat niet over een motie van gisteren die nog niet is aangenomen. Dan heeft de heer Peters mij niet goed gehoord. Het gaat over een motie die al veel eerder is ingediend, die is aangenomen en die ook al ten dele is uitgevoerd. De Kamer heeft gisteren een herhaalde motie aangenomen, die vorige week ingediend is. Die geldt dan niet alleen voor dit jaar, maar ook voor komend jaar. Daarbij geef ik de heer Peters aan dat de dekking voor de amendementen die wij hebben ingediend, hieruit zou kunnen komen. Tegelijkertijd staan er geen cijfers bij. Daar geef ik de heer Peters gelijk in. Waarom niet? Omdat de exacte berekening van die 1 miljard mij bijvoorbeeld ook niet duidelijk is. Ik weet dus niet wat voor keuzes we daarin kunnen maken. De dekking van het amendement over de koopkrachtcompensatie komt uit de 1 miljard. Dat geld komt uit een ander potje. Ook daarin geef ik aan de minister mee wat volgens mij de richting is die we in moeten gaan. Daar zou je een meevallersheffing voor kunnen gebruiken. Dat zou mijn suggestie zijn, maar het mag ook op een andere manier.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Peters.

De heer Peters (CDA):
Afsluitend. U heeft dan dus drie amendementen zonder cijfers en zonder dekking. Die worden dan eventueel aangenomen, en dan zegt u tegen de minister: zoek de dekking er maar bij, wellicht buiten de Onderwijsbegroting. Dat kan toch niet?

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat vind ik wel wat gechargeerd gezegd. Maar het is mij wel totaal onduidelijk waarom dat budget van 1 miljard er is. Daar hebben we net natuurlijk ook interrupties over gehoord. We hebben daar eerder vragen over gesteld. Daar is ook geen duidelijke onderbouwing voor gekomen. Dan weet ik ook niet goed hoe ik hier op een constructieve manier aan bij kan dragen. We maken elkaar soms het verwijt dat we niet constructief zijn met elkaar. Ik probeer daaruit te komen. Dit zijn drie amendementen die in principe haalbaar zijn. Ik doe ook een suggestie voor waar het geld wat mij betreft vandaan zou kunnen komen. Tegelijkertijd vraag ik waarom die 1 miljard er is, want dat is me niet duidelijk. Als dat me niet duidelijk wordt, kan ik daar ook geen keuzes in maken.

De voorzitter:
Heeft u een andere vraag?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou, hierop doorgaand, want het duizelt mij ook een beetje. Het gaat om de vraag over de 1 miljard. We hebben eerder debatten gevoerd. Mevrouw Koekkoek zei dat haar fractie aanwezig is geweest bij eerdere debatten. Ik heb meneer Dassen één keer gezien bij het hoofdlijnendebat over studiefinanciering. In dat debat heeft de minister zeer uitgebreid toegelicht waarom er gekozen is voor het miljard. Dus dat debat is er wel geweest. Mevrouw Koekkoek komt nu met amendementen en lijkt toch een beetje zand in de ogen te strooien, doordat zij dekking zoekt op andere tafels. Mijn vraag is zeer inhoudelijk: waar gaat de voorkeur naar uit; wat is de topprioriteit van Volt?

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik ga eerst even rechtzetten wat hier nu gezegd wordt. Mijn collega Dassen heeft inderdaad aan het hoofdlijnendebat deelgenomen. Er is ook een notaoverleg geweest. Er is een schriftelijke vragenronde geweest. Daar hebben wij als Volt ook aan meegedaan. Dus het konijn uit de hoge hoed, dat is er niet. Dat gezegd hebbende, er is een amendement over koopkrachtcompensatie. Ik probeer duidelijk te maken dat dat dus niet gaat over het budget van 1 miljard. Daarvan zeg ik: de richting die ik aan de minister meegeef, is bijvoorbeeld budget dat wij nu net zelf als Volt geregeld hebben met die motie, dat je uit de meevallersheffing kunt halen. Dat is een richting die ik meegeef.

De andere twee amendementen hebben betrekking op het principepunt — waarover net ook best wel uitgebreid is gedebatteerd — dat die 1 miljard, wat mij betreft, niet duidelijk onderbouwd is. Het is niet alleen: goh, we hebben een budget over, en aan dat budget gaan we doelen verbinden. Ik heb net ook al in mijn inbreng gezegd dat je het andersom moet doen. Wat is je doel en verbind daar een budget aan. Dat is mij onduidelijk. Daarom breng ik twee amendementen in, die wellicht meer richting het principepunt gaan. Dat is dat je eigenlijk meer moet compenseren dan wat we nu aanbieden als overheid.

De heer El Yassini (VVD):
Ik hoor mevrouw Koekkoek zeggen: je zult eerst moeten kijken wat je wilt doen en dan kijken wat het gaat kosten. Mevrouw Koekkoek had het ook over het verhogen van de inkomensgrens van €70.000 naar €80.000. Daar gaat ze een amendement voor indienen. Kan zij mij vertellen hoeveel dat jaarlijks structureel extra kost?

Mevrouw Koekkoek (Volt):
U bedoelt per student?

De heer El Yassini (VVD):
Totaal voor de rijksoverheid.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Kan ik vertellen hoeveel dat in totaal voor de rijksoverheid betekent? Nee, want dan had ik dat ook wel opgeschreven. Dat is heel simpel. Ik wil wel even een aanvulling geven. Je kunt zeggen: in een bepaalde realiteit stellen we een inkomensgrens van €70.000. Dat heb ik net ook in mijn inbreng gezegd. Op het moment dat de realiteit verschuift door een aanhoudende hoge inflatie die komt door een onvoorziene oorlog, moet je ook de redenering achter een bepaald cijfer veranderen. Daar ziet het amendement op. Het is een aanpassing aan een realiteit die inmiddels ingehaald is.

De heer El Yassini (VVD):
Ik kan niet anders dan concluderen dat dit een zeer ondoordacht amendement is. Ik stel mevrouw Koekkoek een simpele vraag: wat gaat dit de rijksoverheid extra structureel jaarlijks kosten? Dat is een overweging. Vervolgens hoor ik mevrouw Koekkoek zeggen: ja, dat weten we niet, want dan hadden we het in het amendement gezet. Ik pak even de lijst van vragen en antwoorden van 7 april 2022 erbij. Op pagina 18 wordt er een vraag over gesteld aan het kabinet: wat gebeurt er dan in feite structureel met de uitgaven van de rijksoverheid? Daar staat heel duidelijk: "Wanneer de inkomensgrens voor de aanvullende beurs van dat bedrag wordt verbreed naar €80.000, nemen de uitgaven jaarlijks structureel toe met 175 miljoen". Ik kan me voorstellen dat dit informatie is die we als Kamerleden hebben en dat die onderdeel uitmaakt van het amendement. Kan ik dan niet concluderen dat het amendement ondoordacht is?

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Daar ben ik het niet mee eens, omdat de redenering in deze interruptie ook weer wordt omgekeerd. Ik vraag aan de regering waarom de redenering in dit wetsvoorstel zo is geweest dat we eerst een bedrag noemen en daarna de doelen eraan verbinden. Dat hoor ik hier ook terug. De vraag die achter deze interruptie zit, is "hoeveel kost het?" en niet "wat gaan we ermee bereiken en wat willen we ermee bereiken?" Met de €70.000 die in het wetsvoorstel staat willen we voorkomen dat een groep middeninkomens er disproportioneel op achteruitgaat. Ik beargumenteer dat dit in een andere tijd is ingediend en dat die tijd nu is ingehaald door een andere realiteit. Als je het doel wilt behouden om de middeninkomens te beschermen, iets wat ik erg onderschrijf, dan moet de grens omhoog. Dan kan niet de redenering zijn "wat kost het, want ik maak mijn politieke keuze alleen op basis van het cijfer".

De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot, de heer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):
Als er vragen waren gesteld aan het kabinet over de bijdrage, dan kan ik daar wel in mee, want dan wordt het gesprek gevoerd met de minister. Maar we hebben het hier over een amendement dat is ingediend door Volt. Er wordt een wetswijziging geamendeerd, een wijziging op een wijziging, die in de wet wordt vastgelegd. Ik vind dat de Kamer de verantwoordelijkheid heeft om, op het moment dat je een wetswijziging gaat wijzigen, vervolgens heel goed na te denken over hoe dat allemaal betaald moet worden. Daarom schrik ik ook dat, als ik mevrouw Koekkoek vraag wat het structureel jaarlijks gaat kosten, het antwoord is: dat weten we niet, maar we gaan wél de wetswijziging amenderen en het in de wet vastleggen. Ik vind dat we dan ook de volgende stap moeten nemen, namelijk eerst weten welke financiële consequenties dat heeft voor iedereen in de samenleving, inclusief de hardwerkende Nederlander die gewoon belasting betaalt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik denk dat daar precies het verschil zit tussen de VVD en Volt. Wij kijken welk doel je wilt behalen. Daar ga je je voor inzetten. En niet andersom: hoeveel geld heb ik ervoor over en dan plak ik daar wel de doelen aan vast.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. Neenee, meneer El Yassini, we doen interrupties in drieën. Ja, zeker wel!

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dan wil ik nog kort inzoomen op een aantal punten, de rente op studieschulden, de meeweegfactor voor de hypotheekaanvraag, de 12,9 miljoen die voor de basisbeurs beschikbaar had moeten blijven en de generatietoets.

Over de rente op studieschulden. Die komt voor het eerst in jaren weer boven de 0% uit. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, zeker wanneer je deze ontwikkeling bekijkt tegen de achtergrond van rentestijgingen in algemene zin. Eerder heeft de Kamer een motie van Volt aangenomen waarin we de minister verzoeken om alternatieve rekenmethoden te onderzoeken waarmee het rentepercentage vastgesteld kan worden, juist omdat we te grote rentestijgingen in de komende jaren voor willen zijn en studenten niet opnieuw onnodig op hoge kosten willen jagen. Nu meen ik me te herinneren dat de minister heeft gezegd hierover voor de zomer met een brief te komen, maar ik zou gezien de recente ontwikkelingen graag een update van de minister horen hoe het met dit onderzoek staat en of er al tussentijdse conclusies te trekken zijn.

De meeweegfactor voor hypotheekaanvragen. Ik vraag me af of de minister heeft overlegd met de minister van Financiën over mogelijkheden om de pechgeneratie te ontzien. Deze groep heeft zich extra in hoge schulden moeten steken. De minister gaf eerder al aan dat het onverstandig zou zijn om de studieschuld helemaal niet mee te nemen in de berekening van de hypotheek. Volt is het er uiteraard mee eens dat we de pechgeneratie niet nog verder in de financiële problemen moeten storten, maar op dit moment wordt in de wegingsfactor geen rekening gehouden met de werkelijke terugbetalingsvoorwaarden. Dit heeft weer een groot effect op de groep met een hoge schuld maar een nog niet heel hoog salaris. Om een voorbeeld te geven: bij een studieschuld van €5.000 geldt dit voor een groep met een brutoloon onder de €6.300. Ziet de minister mogelijkheden voor het versoepelen van de hypotheeknormen voor een groep die op basis van draagkracht een lager aflosbedrag betaalt?

Voorzitter. Tot slot wil ik nog iets zeggen over het nieuws van afgelopen weekend, waaruit bleek dat Hongaarse Erasmusstudenten opnieuw de dupe worden van de regering-Orbán. Ik ben benieuwd om van de minister te horen hoe hij dit nieuws tot zich heeft genomen. Is hij bereid om zich in EU-verband in te zetten voor mogelijkheden om deze studenten alsnog de kans te geven op een Erasmusuitwisseling en om hen ook blijvend onderdeel te maken van de Europese waardengemeenschap?

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Koekkoek. Dan schors ik de vergadering voor de lunch.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 13.52 uur geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Aan de orde is een korte regeling van werkzaamheden.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda van de Kamer het Voorstel van de leden Belhaj, Stoffer en Van der Woude tot wijziging van de Regeling parlementair en extern onderzoek in verband met de evaluatie van het instrument van de ondervraging (34400, nr. 9).

Tevens stel ik voor toe te voegen aan de agenda van de Kamer het tweeminutendebat Grenseffecten van fiscale regelingen, accijnzen en btw (CD d.d. 15/02), met als eerste spreker het lid Graus van de PVV.

Ik deel mee dat het dertigledendebat over het bericht dat Rijkswaterstaat stikstofrechten van boeren opkoopt, is komen te vervallen.

Op verzoek van een aantal leden stel ik voor de volgende door hen ingediende moties opnieuw aan te houden: 36200-VIII-102; 36200-XII-77; 36200-XII-74; 36200-XVI-80; 35925-XVI-66; 35925-XVI-65; 35242-10; 32852-196; 32852-195; 32852-179; 32852-161; 32813-706; 31409-288; 30175-406; 30175-405; 30175-382; 28089-194; 27529-246; 25295-1119; 25295-987; 22343-319; 22112-3561; 30175-425.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze korte regeling van werkzaamheden.

Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor h.o.-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) (36229).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Wij gaan verder met de wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:
Aan het woord is nu mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik doe gewoon even rustig aan.

Mevrouw de voorzitter. Vandaag is een belangrijke dag. De ChristenUnie ziet deze dag als een mijlpaal. Wat heel erg lang onmogelijk bleek, is vandaag toch mogelijk: we bespreken vandaag de herinvoering van de basisbeurs. Die werd in 2015 afgeschaft en de ChristenUnie is erg blij dat die terugkeert. Ik neem u even mee de tijd in. Een kleine vijf jaar geleden sloeg de ChristenUnie de handen ineen met jongerenorganisaties, namelijk de LSVb, ISO, CNV Jongeren, NJR, JOB en PerspectieF. We hebben toen Coalitie-Y gestart om de toenemende druk op jongeren op de politieke agenda te zetten en te strijden voor oplossingen.

Met stip op één stond het repareren van een grote fout die in 2015 werd gemaakt met de invoering van het leenstelsel. Ik zal u dat uitleggen. Dat stelsel is bij uitstek het voorbeeld van een belofte, namelijk dat je, als je hard werkt en investeert in jezelf, alle kansen kunt pakken en daarvoor rijkelijk zal worden beloond. Maar er is een keerzijde: als het leven even tegenzit, als je nog niet op tijd klaar bent met je studie, dan maak je schulden of je komt nog verder in de schulden, en dan heb je dus gefaald in het pakken van je kansen, en dat is dan je eigen schuld, maar ook echt helemaal je eigen schuld. Dat is in de kern de reden waarom mijn fractie het leenstelsel nooit heeft gesteund en er zo snel mogelijk vanaf wilde.

Heel zichtbaar werden de nadelen voor de studenten toen jaar op jaar de schulden zo explosief toenamen. De bedragen kwamen al voorbij. Het ging gemiddeld om €21.000 tot ruim €27.000 schuld. De rekening werd dus bij de studenten neergelegd. Daarom is vandaag een belangrijk moment, want we bespreken de herinvoering van de basisbeurs. Dat is geen oplossing voor alles, maar toch een heel belangrijke stap in het bieden van meer zekerheid en ademruimte voor jongeren.

Vorig jaar presenteerde de minister zijn eerste plannen voor de herinvoering van de basisbeurs. Wij hebben daar toen een uitgebreid debat over gevoerd in de Kamer. We hebben toen ook voorstellen ingediend ter aanpassing van de plannen die de minister heeft voorgelegd. De ChristenUnie heeft zich er toen voor ingespannen dat de basisbeurs hoger zou worden dan in het voorstel dat de minister had neergelegd. Wij hebben daartoe ook een motie ingediend en die is aangenomen. We hebben voorstellen gesteund om te kijken of we de aanvullende beurs voor een bredere doelgroep ter beschikking zouden kunnen stellen. We zien dat de minister goed geluisterd heeft naar wat er in de Kamer is gezegd, en dat dit nu ook echt onderdeel is geworden van het wetsvoorstel. De aanvullende beurs wordt voor een grotere doelgroep bereikbaar gemaakt, ook voor gezinnen met een middeninkomen, tot een inkomen van €70.000. En de basisbeurs wordt behoorlijk verhoogd ten opzichte van het eerdere voorstel dat de minister had neergelegd. Daar zijn wij blij mee. De ChristenUnie steunt dan ook van harte dit voorstel.

Voorzitter. Dat is niet het enige wat we doen, want we blijven ook structureel geld investeren in beter hoger onderwijs. Dat doen we ook, boven op de basisbeurs.

Voorzitter. Het wetsvoorstel leidt bij mijn fractie nog wel tot een aantal vragen. We hebben ook voorstellen waarmee we het wetsvoorstel nog zouden willen wijzigen. Daar zou ik nu graag aan toekomen.

Voorzitter. Ik zei al eerder dat we met de herinvoering ademruimte willen geven aan toekomstige generaties studenten. De schade van de fout van de invoering van het leenstelsel in 2015, is voor een generatie studenten echter groot. De financiële tegemoetkoming, van maximaal €1.400, is een erkenning daarvan. Maar die kan niet wegnemen wat studenten hebben gemist. Dat realiseert mijn fractie zich heel goed.

Met de studievoorschotvoucher van €1.800 is verder een poging gedaan om de studenten uit het cohort 2015 tot 2019 daarnaast nog te compenseren voor het mislopen van de investeringen in het onderwijs. Er was terecht kritiek op de manier waarop dat werd vormgegeven, omdat je de voucher pas na vijf jaar kon inzetten voor een andere studie, terwijl je zelf al klaar was voor een nieuwe fase. Mijn fractie heeft de minister daarom ook eerder opgeroepen om de waarde van de voucher in te zetten voor het terugbetalen van de studieschuld, of om die uit te laten keren. Ik ben blij dat het wetsvoorstel nu dat ook mogelijk maakt, namelijk dat de voucher wordt ingezet voor de terugbetaling. Ik zie wel dat de voucher alleen uitgekeerd kan worden als er geen studieschuld meer is. Ik vraag de minister waarom hij hiervoor heeft gekozen. Waarom heeft hij er niet voor gekozen om studenten zelf die keuze te laten maken en om dit alsnog mogelijk te maken?

Voorzitter. Ik zie de heer Kwint bij de interruptiemicrofoon staan. Ik rond mijn blokje af over de tegemoetkoming, want ik vermoed zomaar dat de heer Kwint daar vragen over zou willen stellen. Wat vindt de minister ervan als we het nu al technisch mogelijk maken om de eenmalige verhoging van de basisbeurs, die we als koopkrachtmaatregel gaan realiseren voor de jaren 2023 en 2024, ook in de toekomst te kunnen realiseren, in 2025 en 2026? Wat vindt de minister ervan om dat nu technisch mogelijk te maken, zodat het uitgevoerd kan worden op het moment dat het geld er daadwerkelijk voor beschikbaar is? Ik hoor daar graag een reactie op van de minister.

De heer Kwint (SP):
Ik heb inderdaad een vraag over die tegemoetkoming. Ik had dezelfde vraag bijna ook kunnen stellen over de afgesproken hoogte van de beurs. Het is allebei 1 miljard in totaal. Hoe zijn de coalitiepartijen en hoe is uiteindelijk het kabinet tot dat bedrag gekomen? Wat was de achterliggende gedachte waarna werd besloten dat 1 miljard het bedrag was dat het moest zijn?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik zit niet in de Trêveszaal aan tafel, dus ik weet niet precies hoe die gedachtenvorming in het kabinet heeft plaatsgevonden. De heer Kwint weet net als ik dat de notulen daarvan heel lang verstopt blijven en dat we daar geen kennis van kunnen nemen. Ik weet wel dat er een formatie heeft plaatsgevonden. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er 1 miljard wordt ingezet om de basisbeurs te herinvoeren en dat er 1 miljard beschikbaar komt voor de tegemoetkoming.

De heer Kwint (SP):
Dat het kabinet uiteindelijk is gaan werken met de financiële kaders die het heeft meegekregen, herinner ik me nog vrij levendig uit het hoofdlijnendebat. Daar heeft de minister denk ik wel twintig keer gezegd dat het niet zo heel veel uitmaakt hoe je het precies gaat invullen, maar dat het budget in ieder geval … Nou ja, om dat budget stond een stevig hek heen, om het maar eens zo te zeggen. Ik ben nu naar het volgende op zoek. Hoe zijn die vier partijen die dat hebben afgesproken, nou uiteindelijk tot dat miljard gekomen? Wat was daar het idee achter?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik heb zelf niet bij de formatie gezeten. Maar bij overlevering heb ik daarover meegekregen dat, zoals dat gaat bij een formatie, er is onderhandeld over de onderwijsparagraaf. Hoe gaan we die weergeven? Welke plannen nemen we daarin op? In de vorige periode ontstond er al een meerderheid in de Kamer om de basisbeurs weer in te voeren. Drie van de vier coalitiepartijen schaarden zich daarachter. Alle partijen aan de formatietafel wilden dit doen. Dat was een voorstel van de ChristenUnie. Het was de grote wens van de ChristenUnie en het CDA om dat te realiseren. Dat is gerealiseerd. Als de heer Kwint vraagt of de ChristenUnie graag een hoger bedrag had gezien, dan zeg ik natuurlijk ja. Ja, dat hadden wij heel graag gezien.

De voorzitter:
Kunt u uw antwoord afronden?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Wij hadden daar namelijk fors geld voor uitgetrokken in ons verkiezingsprogramma. Wij hadden ook een financieringsoptie gevonden om dat te kunnen dekken vanuit onze belastingherzieningen. Dan zou het bedrag veel hoger uit zijn gekomen. Dat zou geen compensatie zijn voor de €27.000 studieschuld die studenten gemiddeld hebben. Dat bedrag zou echter wel zorgen voor meer erkenning. Ik constateer dat dat niet de uitkomst is geweest van deze onderhandeling. Onze plannen reikten inderdaad verder, maar dit is al een belangrijke en goede stap.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dat is ook exact de reden waarom we niet spreken over compensatie. Dat is het namelijk niet. Het is een tegemoetkoming, een erkenning.

Voorzitter. In de schriftelijke ronde heeft de ChristenUnie samen met het CDA aandacht gevraagd voor de situatie waarin studenten de ov-kaart niet kunnen pauzeren. Op dit moment kun je als student alleen wanneer je je leenmogelijkheid of basisbeurs stopzet, ook je ov-kaart stopzetten. In alle andere gevallen ontvang je een maandelijkse vergoeding, die lager is dan de kosten van vrij reizen doordeweeks of in het weekend. De kaart gebruik je niet, maar het aantal maanden ov-recht loopt wel door. Ik geef hierbij graag het voorbeeld van een student die in Amsterdam studeert en in Utrecht woont. Hij maakt dagelijks gebruik van zijn ov-kaart. Hij gaat dagelijks op en neer voor colleges. Als hij stage gaat lopen bij een bedrijf in Utrecht en dus niet meer hoeft te reizen met het openbaar vervoer, dan zou hij erbij gebaat zijn om de mogelijkheid te hebben zijn reisrecht even stop te zetten. Op het moment dat hij de studie weer aanvangt, is het fijn als hij daar weer gebruik van kan maken. Anders lopen die maanden namelijk door.

In de schriftelijke ronde gaf de minister in zijn antwoord op deze vraag aan dat het wel mogelijk is om dit in de uitvoering te realiseren, dus om het reisrecht flexibel te kunnen starten en te kunnen stopzetten gedurende de periode waarin je recht hebt op studiefinanciering. De minister gaf daarbij ook aan dat hij daarover nog wel in overleg moet treden met de ov-bedrijven en met DUO, zodat dit geregeld kan worden. Om deze reden overwegen wij een amendement in te dienen om de minister de mogelijkheid te geven het tijdelijk stopzetten van het reisrecht mogelijk te maken. Daarbij willen we de oproep doen aan de minister om zo spoedig mogelijk het overleg aan te gaan met de ov-bedrijven en met DUO. Wij vragen hem ook wat de vroegst mogelijke termijn is waarop hij denkt dat dit te realiseren valt. Dus ook daarop graag een reactie van de minister.

Voorzitter. De wet heet Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, maar de wet regelt veel meer dan de titel doet denken. Voor studenten in het mbo verbetert de wet namelijk ook heel veel. Zo worden de terugbetalingsvoorwaarden gelijkgetrokken met die van het hbo. Daardoor is het straks ook voor studenten in het mbo gunstiger om een terugbetalingsregeling te treffen. Zij mogen daar langer over doen. Doorstromers van het mbo naar het hbo krijgen met het wetsvoorstel ook langer de tijd om te onderzoeken of de opleiding echt bij hen past, doordat de 1-februariregeling verruimd wordt. Dat is een belangrijke maatregel. We zijn ook dat de bijverdiengrens in het mbo wordt afgeschaft, maar wel pas vanaf 1 januari 2024. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat over de jaren 2022 en 2023 geen controle hierop zal plaatsvinden. Dat leidt tot onduidelijkheid. Is er nu wel of niet sprake van een bijverdiengrens? Kunnen we dat niet beter verduidelijken? Wat is de minister bereid om daarvoor te doen? Moet daarvoor het wetsvoorstel worden aangepast? Wat is het eerst mogelijke moment om de bijverdiengrens daadwerkelijk af te schaffen? Zouden we dat niet kunnen vervroegen?

Voorzitter. Bij het hoofdlijnendebat over de basisbeurs hebben wij veel aandacht gevraagd voor studenten met een beperking. Toen is er een motie aangenomen waarin werd verzocht om toe te werken naar één centraal punt waar studenten met een beperking ook hun financiële steun kunnen aanvragen. De minister heeft daarnaar gekeken. Hij heeft in een Kamerbrief geantwoord dat de voordelen niet opwegen tegen de beleidsmatige en uitvoeringstechnische bezwaren tegen één centraal punt voor studenten met een functiebeperking. Ik vraag de minister: wat wil hij wel voor deze studenten doen om het aanvragen van toeslagen makkelijker te maken? Kan de minister aangeven hoeveel gemeenten op dit moment de juiste informatie over de studietoeslag op hun website hebben staan? Dat is een groot probleem. We vragen ons af of hier in de tussentijd verbetering in is opgetreden.

Voorzitter. Dan vraag ik aandacht voor de communicatie over de rente en de voorwaarden. Ik ga een nieuw blokje in.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb een vraag over studenten met een beperking. Er zijn studenten in het hoger onderwijs die vertraging oplopen omdat ze niet fulltime op hun studie aanwezig kunnen zijn. In het nieuwe wetsvoorstel krijgen ze recht op een jaar extra beurs. Ik wil mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie vragen of zij ook vindt dat er veel meer maatwerk toegepast zou moeten worden. Er zijn studenten die langer dan een jaar vertraging oplopen, gewoon omdat ze het fysiek niet aankunnen om een fulltime studie te volgen. Is zij bereid om met ons mee te denken over hoe we dat zouden kunnen verbeteren?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik ben altijd bereid om na te denken over hoe je dat kunt verbeteren. Ik vind het belangrijk dat we dat jaar uitlooptijd nu hebben gerealiseerd. Ik herken het beeld van mevrouw Westerveld dat maatwerk hier heel erg gewenst is. Ik geef daar wel een winstwaarschuwing bij af, want ik weet hoe het wetsvoorstel tot stand is gekomen. Als mevrouw Westerveld voorstelt om een extra uitloopjaar toevoegen, dan vraagt dat ook om een hoger bedrag. Dat zal dan ergens anders vandaan moeten komen. Ik wil dat dus wel kunnen wegen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is mooi dat mevrouw Van der Graaf dat zegt, want dat was precies mijn volgende vraag. Als wij vinden dat er gelijke kansen zouden moeten zijn — die zijn er niet, maar laten we daar zo veel mogelijk naartoe werken — en als we vinden dat er meer gedaan zou moeten worden voor studenten met een beperking, waar ook de ChristenUnie aandacht voor vraagt, dan zou ik toch willen vragen of ze ook bereid is om verder te kijken dan dat hekje van 1 miljard, zodat we hiervoor een oplossing kunnen vinden. Ik vind het ook te makkelijk om hier te staan en tegen de minister te zeggen "het is een groot probleem, komt u maar met een oplossing", want het komt van de coalitiepartijen, die zeggen: wij willen vasthouden aan het macrobudget van 1 miljard. Is de ChristenUnie bereid om met ons mee te denken over extra financiële middelen, zodat het niet ten koste gaat van een andere groep studenten?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik ben daar altijd toe bereid. Ik ben ook heel benieuwd waar mevrouw Westerveld dan aan denkt. Na het hoofdlijnendebat hebben we ook gezegd: 3 miljard is niet genoeg om alle doelen en wensen vorm te geven. Er is ook dekking gezocht bij een andere maatregel, namelijk die over de halvering van het collegegeld. Die halvering is teruggedraaid, waardoor er extra budget beschikbaar kwam waarmee we de basisbeurs konden verhogen en de aanvullende beurs voor een grotere groep mensen bereikbaar konden maken. Als er in de huidige begroting mogelijkheden zijn, vindt mevrouw Westerveld mij aan haar zijde om te zoeken naar een dekkingsmaatregel. Ik ben met alle liefde bereid om daarin mee te denken en daarnaar op zoek te gaan. Ik weet wel dat wij in het debat over de basisbeurs en ook bij de huidige begroting het al best lastig vonden met z'n allen om alle wensen die er lagen op een goede manier te financieren. De mogelijkheden zijn binnen onze begroting niet onbegrensd. Dat is ook een realiteit.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn punt is vooral dat, als je a zegt, als je zegt dat je een groep belangrijk vindt, het dan te makkelijk is om vervolgens geen b te zeggen en niet te kijken naar oplossingen. Mevrouw Van der Graaf zegt terecht dat er extra middelen zijn gevonden uit de halvering van de collegegelden, maar laten we heel eerlijk zijn, daar betaalt de hele groep studenten natuurlijk wel de rekening voor. Zij moeten nu immers hogere collegegelden betalen, waar dit de opbrengst van is. Wat ik nu juist zoek, zijn middelen buiten de Onderwijsbegroting. Ik wil dat we meer investeren in studenten. Ik hoop dan ook dat partijen die hier zeggen dat wij onvoldoende doen, bijvoorbeeld voor studenten met een handicap, dan ook bereid zijn om dat niet alleen te zeggen, maar daadwerkelijk ook te zoeken naar oplossingen.

De voorzitter:
Mevrouw Van der Graaf, gaat u verder.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja. Ik begrijp dat mevrouw Westerveld dat zegt, maar dan overvraagt zij mij op dit moment, want op dit moment zijn wij gebonden aan de grenzen binnen de begroting die er ligt. Dus als mevrouw Westerveld middelen uit een andere begroting zou willen toevoegen, dan is dat een debat dat we voeren volgend najaar.

Voorzitter. De persoonlijke financiële situatie van studenten. Studenten willen daar heel graag makkelijker en beter en sneller inzicht in krijgen: wat zijn nou de consequenties van de studielening in jouw persoonlijke situatie, en de rente die daarop komt? Nu kennen we op heel veel plekken bij de rijksoverheid al mogelijkheden voor dat je zelf inzicht kunt krijgen in hoe fiscale maatregelen voor jouw eigen situatie uitpakken; dat er rekentools zijn gemaakt op websites waar je je eigen gegevens in kunt voeren en dan een indicatie kunt krijgen, waaraan je geen rechten kunt ontlenen, maar wel een indicatie krijgt van waar je rekening mee kunt houden. We zouden dat gewoon ook heel graag zien voor de studenten. Is dat mogelijk, zo vraag ik aan de minister; wil hij daar werk van maken? Want op dit moment is daar behoefte aan, en ik kan me die vraag van studenten ook heel goed voorstellen.

Dan kom ik op het onderwerp koopkracht. Daar vraagt de ChristenUnie al heel veel jaren aandacht voor. En we hebben ook vaak moties ingediend die het kabinet vragen om studenten weer mee te nemen in de koopkrachtberekeningen die het Nibud jaarlijks maakt. Nou, keer op keer vragen we daar aandacht voor. Er is ook een Nibud Studentenonderzoek dat tweejaarlijks wordt uitgevoerd, dat inzicht geeft in de financiële situatie van studenten. Dus dat is belangrijk, maar die koopkrachtberekeningen, daarvoor krijgen we eigenlijk al een aantal jaren nul op het rekest. Ik begrijp dat de minister — want dat heeft hij naar de Kamer gecommuniceerd — overleg heeft gehad met het Nibud, en dat ook daar nul op het rekest wordt gegeven, met als argument dat koopkrachtplaatjes statisch zijn, waarbij ervan wordt uitgegaan dat er niets verandert in de situatie; en de situatie van studenten verandert op dit moment vaak, en ook nog eens in korte tijd. Maar dan stel ik de vraag: geldt dat met de huidige economische ontwikkelingen niet voor ieder huishouden, en is het juist niet voor dit soort situaties bedoeld om inzicht te hebben in de koopkrachtberekeningen? We weten ook dat er in de vroegere plaatjes een categorie "Student basisbeurs plus bijbaan tot €5.000" was. In de memorie van toelichting staat dat studenten gemiddeld twaalf uur per week werken. Er zijn ongetwijfeld cijfers hiervoor te vinden die inzicht geven. Is de minister bereid nog een herhaalpoging te doen om het Nibud aan te sporen? Ik vraag dit niet alleen omdat we als ChristenUnie en als Kamer dit zo belangrijk vinden. We weten dat studenten dit belangrijk vinden. Ook de studentenbonden brengen dit bij ons onder de aandacht. Studenten willen gewoon heel graag weten: waar staan we, ook in de koopkrachtsituatie? En het is een tijd als deze die daarom vraagt.

Voorzitter. Ik begon mijn bijdrage over Coalitie-Y. Samen met hen hebben we het verzet weten te breken, dus tegen het leenstelsel en vóór de terugkeer van de basisbeurs. Er ontstond in de vorige termijn een meerderheid in de Kamer van politieke partijen, en bij dit coalitieakkoord hebben we het ook echt waar kunnen maken. En vandaag bespreken we de wet die het regelt. Daarmee zou je kunnen zeggen dat punt 1 op het manifest van Coalitie-Y, het aanpakken van het leenstelsel en het herinvoeren van een basisbeurs, geregeld is. Mission accomplished. Maar daarmee zijn we er nog niet. Het doel was om iets te doen aan de toenemende druk op jongeren, ook de prestatiedruk. Veel jongeren in onze samenleving voelen zich nog steeds niet altijd gehoord of gezien. En jongeren ervaren nog steeds grote onzekerheden: kan ik wel een woning vinden, of een passende baan?

Voorzitter. De ChristenUnie wil bouwen aan een samenleving waarin we elkaar rust en ruimte gunnen, en ook waar jongeren tot bloei kunnen komen. Met de basisbeurs geven we nu studenten meer ademruimte en verminderen we hopelijk de druk op de studenten een beetje, en misschien wel heel veel. Maar, zo vraag ik de minister: wat is de volgende stap die hij wil zetten om de prestatiedruk van jongeren te verminderen?

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Graaf. O, er is nog een interruptie van de heer De Hoop, van de PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):
Een mooi betoog van de ChristenUnie. Ik heb zelf een tijdje mogen meedenken bij een denktank van Coalitie-Y. Ik herken dus ook heel erg de gesprekken die daar gevoerd werden en de strijd die de ChristenUnie daarin geleverd heeft. Er is één punt waar ik me nog steeds wel zorgen over maak en dat is die eenmalige energietoeslag, waar juist die studenten en jongeren onder 21 jaar geen recht op hebben. We zagen gisteren — daar is eerder ook aan gerefereerd — dat er in Amsterdam weer een rechtszaak tegen de gemeente gewonnen is. Het is toch de minister van de ChristenUnie die nog steeds niet wil voldoen aan die eenmalige toeslag voor studenten. Ik ben benieuwd hoe mevrouw Van der Graaf daarnaar kijkt.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik was blij dat deze studenten duidelijkheid van de rechter hebben gekregen. Ik vind het te gemakkelijk om te zeggen tegen studenten, ook in andere steden: stap naar de rechter, wie weet slaagt het wel. Het is wel een manier om dat in deze tijd te doen. Maar ik zou het ook goed vinden als de vraag bij het kabinet wordt teruggelegd: wat betekent deze uitspraak nu voor de uitkering?

De voorzitter:
Is dat voldoende, meneer De Hoop? Ja. Dank u wel, mevrouw Van de Graaf. Dan geef ik het woord aan de heer Wassenberg, namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dank, voorzitter. Indertijd heb ik de invoering van de basisbeurs actief meegemaakt. Ik ging in 1985 studeren. Vanuit Oost-Maarland, een klein dorpje onder de rook van Maastricht, ging ik naar Utrecht om daar biologie te studeren. In 1986 werd de basisbeurs ingevoerd. In diezelfde tijd liep de huidige minister trouwens ook rond op die universiteit, op dezelfde faculteit zelfs. Hij promoveerde daar aan de wis- en natuurkundefaculteit binnen het vakgebied natuurkunde en ik studeerde daar biologie.

Die basisbeurs zou nog geen 30 jaar bestaan. Met de invoering van dat leenstelsel is destijds echt een monster, een misbaksel gebaard. Het heet een leenstelsel, maar in feite is het natuurlijk gewoon een schuldenstelsel. Studenten werden gedwongen om schulden aan te gaan. Alle studenten? Nee, als je rijke ouders had en als die ouders alles voor je wilden betalen, dan had je geluk. Daar zal ik het straks nog even over hebben. In het geval van het leenstelsel kon je die oneerlijkheid al ruim van tevoren zien. De Partij voor de Dieren was al vanaf dag één tegenstander van dat leenstelsel, net als het CDA, de ChristenUnie, de SP, de PVV en de SGP.

Voorzitter. Als u mij vraagt: meneer Wassenberg, we dragen dat leenstelsel vandaag ten grave, dus waarom nog zo veel aandacht voor dat misbaksel? Dan zeg ik: fijn dat u dat vraagt, dank daarvoor en fijn dat u het zelf ook een misbaksel noemt. Ik heb heel veel redenen om daar even bij stil te staan. Dat leenstelsel heeft de afgelopen jaren de ongelijkheid tussen groepen studenten vergroot. Die ongelijkheid zal niet alleen de komende jaren blijven bestaan, die wordt misschien zelfs nog wel groter.

Dat ga ik uitleggen. Bij de invoering van het leenstelsel kreeg je een stupide voorbeeld, namelijk dat het niet zo zou moeten zijn dat de bakker betaalt voor de opleiding van de zoon van de advocaat. Maar in werkelijkheid was het anders: de advocaat betaalde lachend alle kosten voor zijn kinderen en kocht desnoods een studentenhuis, terwijl de kinderen van de bakker de studie zelf mochten betalen, met geleend geld. Daarmee werd de drempel om een studie te beginnen voor kinderen met rijke ouders lager dan voor kinderen met minder rijke ouders.

Kennelijk ligt dat zó gevoelig dat de minister van Onderwijs daar nog steeds omheen draait, want de minister schrijft namelijk in reactie op het advies van de Raad van State dat de invoering van het leenstelsel geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het onderwijs. Dat is gewoon niet waar. Het CBS stelde zes jaar na de invoering van het leenstelsel al: hoe het studenten vergaat na de invoering van het leenstelsel hangt af van de welvaart van hun ouders. Het CBS schrijft ook: "Veel studenten uit de lagere sociaal-economische groepen hebben minder te besteden in het leenstelsel. Deze studenten ervaren meer financiële moeilijkheden en stress dan studenten uit hogere inkomensgroepen, na de invoering van het leenstelsel. Die financiële stress kan leiden tot studievertraging, maar ook tot een sterke drang bij studenten uit lagere sociaal-economische achtergronden om een studie snel af te ronden, niet te wisselen van studie en af te zien van een masteropleiding." Dat is dus wat het CBS zegt. Dat was de ongelijkheid tijdens de studie. Waar je wieg stond, wie je ouders waren of zijn, en vooral hoeveel je ouders verdienden: dat was allemaal medebepalend voor het verloop van je studie. Dat was voor de Partij voor de Dieren onverteerbaar en dat is voor de Partij voor de Dieren onverteerbaar.

Maar goed, na acht lange jaren neemt de regering dan eindelijk de enige juiste beslissing. Ze zet het leenstelsel bij het grofvuil, waar het ook thuishoort, en voert de basisbeurs opnieuw in. Daar prijs ik de regering voor. Maar daarmee zijn niet alle problemen die veroorzaakt zijn door het leenstelsel opgelost. Want na je studie is er dus nog steeds ongelijkheid, vanwege je schuld. De gemiddelde studieschuld van studenten uit het eerste jaar van dat verfoeide leenstelsel is bijna €21.000. Maar dat is een vertekend cijfer. Die €21.000 geldt namelijk alleen als je studenten met rijke ouders die niet hoefden te lenen, niet meetelt. Waarom zou je? Want die studenten hebben dankzij een bevoorrechte positie helemaal geen studieschuld. Als je kijkt naar de studieschuld van de studenten die wel moesten lenen, dan kom je uit op bijna €28.000, maar er zijn ook uitschieters naar €50.000 of meer. Gemiddeld dus €28.000. Dat is een gigantisch bedrag. Dan denk je dat de wereld voor je openligt na het afronden van je studie maar dan wel met een loden bal aan je voeten. En dan komt de regering met een aalmoes voor de pechgeneratie. Studenten die onder het juk van het leenstelsel hebben gestudeerd, krijgen ter compensatie van het geleden leed eenmalig €1.436 voor de maximale periode van vier jaar. Dat is ongeveer 5% van de gemiddelde schuld. Dat is €359 per jaar dat ze onder het leenstelsel hebben moeten studeren oftewel €0,98 per dag. Daar kun je een half brood voor kopen.

Voorzitter. Weinigen zullen er een traan om laten dat het leenstelsel ten grave wordt gedragen. Ik zie dat mevrouw Van der Laan het ook drooghoudt, terwijl D66 een van de grootste voorstanders van het leenstelsel was. Dat was toen nog vanuit de oppositie. Maar wat ik zie, is dat acht jaar leenstelsel een buitengewoon grote schuldenberg heeft veroorzaakt, meer dan 26 miljard euro oftewel — we zitten hier tenslotte bij OCW — 26.000 miljoen euro, een bedrag dat zó groot is dat je je het bijna niet kunt voorstellen.

Voorzitter. De studenten die geheel of gedeeltelijk onder dat leenstelsel hebben gestudeerd worden tot de pechgeneratie gerekend. Maar het gaat om meer dan een generatie. Het leenstelsel heeft acht jaar geduurd en in die tijd had je twee keer helemaal af kunnen studeren. Alles bij elkaar hebben honderdduizenden studenten geheel of gedeeltelijk binnen dat leenstelsel gestudeerd en die horen allemaal tot die hele grote pechgeneratie. Die studenten hebben twee zaken met elkaar gemeen. Ze hebben allemaal een schuld en ze hebben allemaal een flinke achterstand op hun collega's die het geluk hadden om rijke ouders te hebben die mee hebben betaald. En die achterstand dragen ze jaren met zich mee. Ik vind dat echt onverteerbaar. Dit onderwerp is eerder in debatten ter sprake gekomen. Voorstellen tot ruimhartige compensatie zijn altijd weggestemd dor de coalitiepartijen. Dus wat dat betreft maak ik mij ook vandaag geen illusies. Dat bleek ook al uit de diverse interruptiedebatjes. Van het coalitieakkoord blijf je kennelijk af.

Maar er is iets wat we wel kunnen regelen waarmee we de achterstand van de pechgeneratie niet wegnemen maar enigszins kunnen verzachten. En dat is door de rente op studieleningen te bevriezen. Dat kan de regering regelen bij de volgende begroting. Volgens de Partij voor de Dieren is daar zeker alle aanleiding toe. De rijksoverheid heeft namelijk verzuimd om studenten bij het aangaan van de studielening duidelijk voor te lichten over alle gevolgen van die lening of om ze een duidelijke financiële prospectus te geven met voorlichting over risico's, risicoprofielen en de precieze gevolgen voor het niet kunnen aangaan van een hypotheek. Daar bestond onduidelijkheid over en daar bestaat nog steeds onduidelijkheid over. Dan verwijs ik ook nog even naar het vragenuurtje van drie weken geleden dat daar ook over ging. Dus ik zou graag een reflectie willen horen van de minister hierop. Is hij het met mij eens dat veel studenten indertijd een studielening aan moesten gaan — velen hadden geen keus, want het is of een lening of niet studeren — zonder dat duidelijk werd gemaakt welke precieze financiële consequenties daaruit voort zouden kunnen vloeien?

Over die gevolgen bestond immers lang onduidelijkheid. Er werd simpelweg gesteld dat het leenstelsel niet of nauwelijks invloed zou hebben op bijvoorbeeld de kans op het kopen van een huis. In 2019 zei de heer Van Meenen van D66 nog tijdens een commissiedebat: "Het klemlopen op de arbeidsmarkt en huizenmarkt is een feit, maar dat komt niet door een leenstelsel maar door de krapte op de arbeidsmarkt en de huizenmarkt." En in datzelfde debat zei minister Van Engelshoven, de voorganger van deze minister, ook van D66, het volgende: "Je kunt niet zeggen dat het leenstelsel het op het moment moeilijk maakt voor mensen om een huis te kopen." Maar het is wel moeilijker om een hypotheek te krijgen als je een studieschuld van bijna €30.000 met je meedraagt. Nogmaals, dat is een gemiddelde want er zijn studenten die nog een veel hogere schuld hebben. Die schuld moeten ze terugbetalen op die kleine compensatie van €1.400 na, maar met die stijgende rentes wordt dat alleen maar moeilijker. Daarmee wordt ook hun achterstand de komende jaren groter. Vandaar mijn verzoek om die rente op nul te zetten. Graag een reactie daarop van de minister. Er is ook een amendement in voorbereiding om dat te regelen.

Voorzitter, ik nader het einde van mijn betoog. De basisbeurs komt terug, maar het bedrag is eigenlijk te laag, lager nog dan in 2015, vlak voordat de beurs werd afgeschaft, terwijl de kosten van levensonderhoud eigenlijk alleen maar verder zijn gestegen, vooral in het afgelopen jaar. Dat ziet de regering ook. In het eerste jaar van de nieuwe uitvoering van de basisbeurs wordt die beurs voor uitwonende studenten namelijk verhoogd met €164 per maand. Dat is dus eigenlijk al geregeld voor het komende studiejaar 2023/'24. Dan vraag ik aan de minister: maak die verhoging structureel, want iedereen weet dat de kosten van levensonderhoud de komende jaren zeker niet zullen dalen. Graag een reactie, want ik overweeg om daarover een motie in te dienen.

Ik geef een heel klein voorbeeld, voorzitter. De basisbeurs was in 2015 €286. Die zou voor het komende jaar €275 zijn. Dat is dus €10 per maand minder. Maar de inflatie was in diezelfde acht jaar een kwart. Dat betekent dat je voor wat je toen kon kopen voor €1, nu €1,25 betaalt. De prijzen zijn dus een kwart hoger, maar de beurs is in absolute zin lager. Dat wringt. Daarom zou ik willen vragen om de verhoging die komend jaar van kracht wordt, ook de periode daarna in te zetten.

Ik wil afsluiten, voorzitter, door te zeggen dat wij blij zijn dat het leenstelsel in de vuilnisbak wordt gekieperd. Maar ik vind het wrang dat tegelijk de ongelijkheid tussen studenten met rijke ouders en studenten met minder rijke ouders is toegenomen. Ik vraag de minister om alles op alles te zetten om dat verschil niet verder te laten groeien.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wassenberg. Ik kijk even naar de heer Van Baarle om te zien of hij bereid is zijn bijdrage te leveren. Ik begrijp van wel. De heer Van Baarle spreekt namens DENK.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Het was even spannend of ik op tijd zou zijn voor mijn bijdrage, want ik doe ook het commissiedebat van Digitale Zaken over data-ethiek binnen de overheid. Ik zal het debat dus zo dadelijk ook verlaten. Dat is niet uit disrespect voor mijn collega's of voor uw edele Kamer. De heer El Yassini vindt van wel en dat spijt me zeer, uit de grond van mijn hart.

Voorzitter. Het leenstelsel is het beleid dat de pechgeneratie kapot heeft gemaakt en onze jongeren kapot heeft gemaakt. Het is het beleid dat ervoor heeft gezorgd dat oud-studenten schulden hebben die soms oplopen tot tienduizenden euro's. Gemiddeld is het €27.745 schuld. Laat dat even op je inwerken. Dat heeft de regering Nederlandse jongeren aangedaan: gemiddeld €27.745 schuld. Dat hangt als een molensteen aan het been van onze jongeren.

Het leenstelsel vergrootte de kansenongelijkheid. Het leenstelsel heeft ervoor gezorgd dat je portemonnee bepaalt of je succes hebt. De totale studieschuld van de pechgeneratie is meer dan 25,7 miljard euro. Dat is verdubbeld sinds de invoering van het leenstelsel. Meer dan 10 miljard van dat bedrag is erbij gekomen sinds het leenstelsel. Heel veel studenten ervaren ontzettend veel stress vanwege die openstaande lening. Studenten die hebben moeten lenen onder het stelsel, hebben aantoonbaar meer last van psychische problemen, extreme vermoeidheid en prestatiedruk. We zien ook dat de belofte die destijds aan onze jongeren is gedaan, namelijk dat het geld ten goede zou komen aan de kwaliteit van het onderwijs, onvoldoende is nagekomen. Dat bleek keer op keer uit evaluaties. Studenten zijn dus eigenlijk een oor aan genaaid.

We zien dat onze jongeren achterstaan op de woningmarkt, omdat het meetelt voor hoeveel hypotheek je kan krijgen. Dat betekent dus nog meer kansenongelijkheid, terwijl zo veel Nederlandse jongeren de impressie hadden dat het niet zou meetellen voor de hypotheek. We zien dat jongeren als ze beginnen met een baan, als een slaaf moeten blijven afbetalen en een gedeelte van hun inkomen moeten inleveren als ze net starten. Überhaupt is het hele leenstelsel een asociale gedachte. Dat je voor zoiets fundamenteels als onderwijs moet lenen. Het is vies bezuinigen. Het is vies economisme.

Voorzitter. Ik kan uren doorgaan met deze opsomming van wat het leenstelsel allemaal kapot heeft gemaakt. Het was een aanval op onze sociale mobiliteit, een vergroting van de ongelijkheid, een offensief tegen jongeren, een offensief tegen de toekomst. Het is dan ook schandalig dat de PvdA, GroenLinks en D66 destijds hiervoor hun steun hebben uitgesproken. Ik herhaal: het is schandalig dat de PvdA, GroenLinks en D66 destijds hun steun hiervoor hebben uitgesproken. Ik vraag ook aan de minister of hij het ook schandalig vindt dat de PvdA, GroenLinks en D66 dit systeem destijds hebben gesteund.

De voorzitter:
Driemaal is scheepsrecht.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik hoor de heer Van Baarle en ik erken ook dat het leenstelsel een fout is geweest. Dat heeft mijn partij meermaals gedaan. Maar ik vind de toon een beetje lastig. Dat is ook omdat — dat bedoel ik niet flauw — de oprichters van de partij DENK, de heren Kuzu en Öztürk, vóór het leenstelsel gestemd hebben toen ze in de Kamer zaten. Het zou heel flauw zijn als ik nu zeg: DENK is daar ook een van de partijen van. Dat ga ik ook niet doen. Maar dat in het achterhoofd hebbende, vind ik het een beetje heel erg hoog van de toren geblazen om dat dan op deze manier te doen.

De heer Van Baarle (DENK):
Kijk, de heer De Hoop was destijds niet bij de fractievergaderingen van de PvdA die gingen over de invoering van het leenstelsel. Ik kan de heer De Hoop aanraden om eens het gesprek te voeren met zijn collega de heer Mohandis, over hoe mijn zeer gewaardeerde collega Kuzu in de Partij van de Arbeid te hoop liep en streed tegen de invoering van dat leenstelsel. Ik noem onder andere dat leenstelsel, maar ook de verhuurderheffing, die de sociale sector kapot heeft gemaakt, en destijds de lijn van Lodewijk Asscher in het integratiebeleid. De top van de PvdA was destijds niet bereid om intern te luisteren naar tegengeluiden en iets te doen met andere geluiden in de samenleving. Na de bewuste stemmingen in november 2014 heeft het de heer Kuzu, samen met de andere oprichter van DENK, een week gekost om DENK op te richten en vervolgens het standpunt in te nemen dat ze destijds ook in de PvdA-fractie innamen, namelijk dat het leenstel niet deugt. De heer Kuzu kon dat binnen een week. Voor de Partij van de Arbeid heeft het nog jarenlang geduurd! Sterker nog, tot de invoering van het nieuwe stelsel zal de PvdA veroordeeld zijn tot het eindeloos moeten verdedigen van de fout die ze in het verleden hebben gemaakt en dat ze niet tot inkeer zijn gekomen. Mijn waardering voor de heer Kuzu is oneindig groot.

De voorzitter:
U keert weer terug naar het onderwerp.

De heer Van Baarle (DENK):
Deze onderbreking waarin ik mijn lofzang voor de heer Kuzu kon uiten …

(Hilariteit)

De heer Van Baarle (DENK):
… leidt ertoe dat ik de aandacht wel weer moet focussen — dat doe ik deze keer speciaal voor de mensen op de publieke tribune — op dat het ondanks de interruptie van de heer De Hoop schandalig blijft dat de PvdA, GroenLinks en D66 de invoering van het leenstelsel hebben gesteund. Ik hoop dat nadrukkelijk in het stenogram van dit debat terechtkomt dat de PvdA, GroenLinks en D66 destijds de schandalige beslissing hebben genomen om de invoering van het leenstelsel te steunen.

Voorzitter. Het heeft lang geduurd voordat de politiek tot inkeer kwam. Na de ravage die het asociale leenstel heeft aangericht, bespreken wij vandaag gelukkig de herinvoering van de basisbeurs. Het is goed dat deze stap genomen wordt. Maar DENK plaatst natuurlijk wel een aantal kanttekeningen, om te beginnen bij de hoogte van de bedragen. De discussie blijft hoe de regering precies de hoogte van de bedragen die in het voorstel zijn opgenomen, motiveert. Klopt het dat er eigenlijk alleen maar is geredeneerd vanuit het geldbedrag dat is gereserveerd voor de herinvoering van het stelsel, namelijk die 1 miljard, en dat dus niet is geredeneerd vanuit het begin, waarbij wordt gekeken wat jongeren, studenten, nodig hebben als financiële steun om op een redelijke manier te kunnen studeren? Volgens mij was het mevrouw Westerveld die terugredeneerde naar het hoofdlijnendebat, dat we met elkaar hebben gehad. Daarin was die frustratie al zichtbaar. Dat bedrag van 1 miljard was in beton gegoten en wat studenten nodig hadden, kwam pas op de tweede plaats. Klopt dat? Als dat klopt, is dat dan niet een totale omkering van hoe je het met elkaar zou moeten inrichten? Je moet namelijk eerst kijken naar wat men nodig heeft en dan pas kijken naar wat je er financieel voor over hebt.

Voorzitter. Uit het onderzoek van Nibud naar de toereikendheid van de basisbeurs blijkt dat sommige huishoudens met dit systeem moeten bezuinigen of dat studenten extra moeten gaan werken om rond te kunnen komen. Het SER Jongerenplatform kwam met een advies waarin de bedragen hoger waren dan het voorstel dat de regering nu doet. Waarom zijn die bedragen niet overgenomen? Waarom bleef het bedrag dat gereserveerd is maatgevend en niet de noden van de jongeren?

Voorzitter. Dan de koopkrachtmaatregel van €164,30 extra basisbeurs per maand. Die vervalt later. Het zal niemand zijn ontgaan dat de levensmiddelen alsmaar duurder zijn geworden en ook blijven worden. Hoe verwacht de regering dat er in de toekomst omgegaan wordt met deze tijdelijke verhoging? Deelt de minister de constatering dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat in de toekomst de prijzen van levensmiddelen et cetera substantieel gaan dalen en dat de verwachting dus moet zijn dat die tijdelijke verhoging op zijn minst gedeeltelijk, maar het liefst volledig behouden moet blijven? Wanneer neemt de regering daarover een besluit? Is het überhaupt een besluit dat de regering bereid is te nemen, of is de regering van mening dat dit per definitie gaat aflopen?

Voorzitter. Belangrijk is ook — daarvoor sluit ik me aan bij het punt dat mevrouw Van der Graaf maakte — dat we de koopkracht van studenten goed monitoren en dat we dat in de onderzoeken van het Nibud systematisch laten terugkomen. Ik zou die vraag in de richting van de minister willen herhalen, want de fractie van DENK onderschrijft dat pleidooi.

Dan de tegemoetkoming. Na eindeloos gedoe over de vorm wordt er voor de studenten die last hadden van het leenstelsel in 2025 1 miljard euro aan tegemoetkoming uitgetrokken. Dat is gemiddeld zo'n €1.400 per slachtoffer van het leenstelsel. 1 miljard euro om tegemoet te komen aan een totale schuld die door het leenstelsel is opgelopen met ongeveer 14 miljard. €1.400, terwijl mensen gemiddeld €27.500 schuld hebben opgebouwd. Ik kan dan ook niet anders zeggen dan dat deze tegemoetkoming wat de fractie van DENK betreft een fooitje is. Het komt in de verste verte niet in de buurt van wat onze jongeren hebben moeten ondergaan onder het leenstelsel. Het is veel te min. Is de minister bereid om deze tegemoetkoming te verruimen? Erkent de minister dat wat er nu toebedeeld wordt, een schijntje is?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben ook voor een hogere tegemoetkoming, maar ik zou de heer Van Baarle wel willen vragen wat DENK dan in de doorrekening van zijn eigen programma heeft staan als tegemoetkoming.

De heer Van Baarle (DENK):
Dat weet ik, maar waarschijnlijk wil mevrouw Westerveld het antwoord daarop geven.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, dat is 2 miljard. Dat is ongeveer het dubbele, dus dat is nog geen €3.000 per student. Ik zeg dit niet om de heer Van Baarle vliegen af te vangen, maar omdat ik het iets te makkelijk vind om alleen maar klappen uit te delen. Want in de doorrekening die het Centraal Planbureau maakt van de programma's van verschillende politieke partijen, zie je dat er nog weleens een groot contrast is tussen wat de partijen willen en beloven en wat ze er daadwerkelijk voor uittrekken. Dat zie ik ook bij DENK. Nogmaals, het is prima om hier klappen uit te delen en partijen van alles te verwijten. Maar ik heb er wel wat moeite mee dat wanneer partijen er in hun eigen doorrekening dan ook niet aan tegemoetkomen, er toch alleen wordt uitgedeeld en niet wordt geïncasseerd.

De heer Van Baarle (DENK):
Dat ik in dit debat een beetje uitdeel, zal mevrouw Westerveld natuurlijk niet verbazen. Dat leenstelsel, dat is immers nogal iets wat mevrouw Westerveld met haar partij heeft aangericht. Ik doel nu op mevrouw Westerveld als vertegenwoordiger van GroenLinks. Ik heb het niet over mevrouw Westerveld persoonlijk. Maar wat GroenLinks heeft aangericht met dat leenstelsel, dat is nogal wat. Volgens mij staat het mij als woordvoerder vrij dat ik daar in dit debat aandacht aan schenk, dat ik aangeef dat het leenstelsel een hoop kapot heeft gemaakt.

Het klopt dat wij daar in onze doorrekening een bedrag van 2 miljard voor hebben vrijgemaakt. Dat is twee keer zo veel als deze regering voorstelt. Het is dus een enorme stap in de goede richting. Het klopt inderdaad dat heel veel politieke partijen in dit huis überhaupt niet eens een bedrag ter compensatie in hun doorrekening hebben of dat ze een lager bedrag hebben opgenomen. De fractie van DENK heeft destijds een bedrag van 2 miljard opgenomen. Dat is twee keer zo hoog als het bedrag dat de regering nu voorstelt. Als de regering dat zou opvolgen, is de fractie van DENK ontzettend blij, want dat zorgt ervoor dat studenten het dubbele van wat nu op de rol staat, op hun rekening bijgeschreven kunnen zien.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zou ook blij zijn als de regering dat voorstel overneemt. Het gaat mij meer om de woordkeuze. De heer Van Baarle noemt €1.400 een "fooitje". Nogmaals, ik vind het ook te weinig. Maar wij hebben in onze doorrekening met een aantal andere partijen dan wel ook zelf een hoger bedrag opgenomen. Daarom hoop ik dat we in dit debat niet alleen maar grote woorden gebruiken. Als je die grote woorden gebruikt, moet je ook volgen met daden. Dan lijkt het dubbele van een "fooitje" mij misschien een iets grotere fooi, maar het is niet zoals de heer Van Baarle dat benoemt in zijn bijdrage.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik vind de helft van wat de fractie van DENK in alle generositeit heeft gereserveerd in de doorrekening, een fooitje. Ik vind €1.400 een fooitje. Ik vind de reservering in de doorrekening van een substantieel hoger bedrag, namelijk het dubbele, met de kennis van toen een hele goede stap.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Verder blijkt dat DUO in 2025 het bedrag kan uitkeren mits mensen geen studieschuld meer hebben. Ook wanneer het uit te keren bedrag hoger is dan de studieschuld, wordt een bedrag uitgekeerd. Waarom moeten wij tot 2025 wachten met de uitkering van dat bedrag? Een andere vraag aan de minister luidt: als dat bedrag uitgekeerd wordt, gebeurt dat dan ook belastingvrij? Wordt dat vrijgesteld van alle belastingen? Graag een reactie op dat punt.

Voorzitter. Dan de woningmarkt. Jongeren staan op dit moment met 1-0 achter, omdat de hoogte van de studieschuld meeweegt bij het bepalen van de hypotheek die ze kunnen krijgen. Studenten waren destijds echt in de veronderstelling dat dat niet zou gebeuren. Er waren zelfs hypotheekadviseurs in Nederland die studenten destijds adviseerden om maar vooral maximaal te gaan lenen. Met een truc zou je ervoor kunnen zorgen dat je zonder straf extra geld kon gaan uitgeven. Het is iets wat op dit moment nog heel veel mensen dupeert. Wanneer wordt de actuele stand van de studieschuld maatgevend voor wat we meewegen bij de hypotheek? Het CDA vroeg daar ook al naar. Het is niet helder wanneer dat uiterlijk wordt ingevoerd. Wat zijn de varianten waaraan we kunnen denken om het meewegen van de rente op de hypotheek in de toekomst te kunnen beperken? Is de minister bereid om daarover na te denken?

Voorzitter. Ik heb nog een punt over de communicatie. Uit het verleden weten we dat 24% van de studenten die wel recht hadden op de aanvullende beurs, hier geen gebruik van maakte. Dat is gebleken uit onderzoek. Wat gaat de regering in de toekomst anders doen om ervoor te zorgen dat de groep studenten die er wel recht op heeft maar ervan weerhouden wordt om een aanvraag in te dienen, het bedrag wel ontvangt? Wat gaan we concreet beter en anders doen in de communicatie?

Voorzitter. We lezen in de beantwoording ook dat de mogelijkheid bestaat voor studenten om het inkomen van de ouders buiten beschouwing te laten, bijvoorbeeld wanneer er problemen zijn met de ouders of wanneer ouders weigeren om financieel bij te dragen aan de studie. Ik zou aan de minister willen vragen wat nou eigenlijk precies de criteria zijn die gehanteerd worden om de buitenbeschouwingregeling toe te kennen. Is daar weleens naar gekeken in het kader van het hanteren van de hardheid van de regelgeving door de eigen overheid? Ik ben dus benieuwd naar de criteria. Is ooit de vraag gesteld of jongeren überhaupt goed bekend zijn met de mogelijkheid om dit te doen? Komt er de komende tijd een communicatiecampagne om jongeren hiervan op de hoogte te stellen?

Voorzitter, afrondend. Het leenstelsel heeft een hoop stukgemaakt in onze samenleving. Ik denk dat ik dat vandaag niet hoef te herhalen. DENK is in ieder geval verheugd dat we een flinke stap zetten om deze fout uit het verleden te herstellen. Wat de fractie van DENK betreft hadden we hierbij niet eerst naar het bedrag van 1 miljard moeten kijken, maar meer naar de noden van jongeren. Dat is bekend. Wat de fractie van DENK betreft, moet de tegemoetkoming hoger. Maar dat laat onverlet dat wij het waarderen dat politieke partijen in dit huis, maar ook de Nederlandse regering, tot inkeer zijn gekomen en dat we deze historische fout voor een groot gedeelte in het beleid wegpoetsen.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Baarle. Dan geef ik het woord aan de heer De Hoop, PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):
Dank, voorzitter. Laat ik vooropstellen dat ik gewoon ontzettend blij ben dat we hier vandaag spreken over de herinvoering van de basisbeurs, maar ik denk dat het u ook niet zal verbazen dat ik hier enigszins met dubbele gevoelens sta. Ik sta hier als 24-jarige die zich zorgen maakt, omdat ik elke dag om me heen zie hoe de bestaanszekerheid van jongeren enorm onder druk staat. Ik sta hier ook als vriend van heel veel oud-studenten, die met een torenhoge schuld de arbeidsmarkt opgaan en hun leven beginnen. En ik sta hier ook als Onderwijswoordvoerder van een partij waar ik ontzettend trots op ben, maar die, hoe ik het wend of keer, ook een grote rol heeft gespeeld bij de invoering van het leenstelsel. En daar loop ik niet voor weg.

Voorzitter. Toen in 2015 het leenstelsel in werking trad, was een belangrijke overweging het denivellerende effect van de basisbeurs. Hoe eerlijk is het dat de slager betaalt voor de studie van de dochter van de advocaat? Dat was de vergelijking die vaak, ook vandaag, en ook door mijn partij, is gebruikt voor de invoering van het leenstelsel. Want ja, er zaten, en zitten overigens nog steeds, grote verschillen tussen de kansen die degenen met een diploma van een universitaire studie krijgen, en de mbo-student.

Het leenstelsel werd ingevoerd. In het begin zagen we vooral dat het een tijdelijk boeggolfeffect had. Veel jongeren besloten toen om vanwege de aanstaande invoering van het leenstelsel geen tussenjaar te nemen, maar direct te gaan studeren. Niet veel later werden andere effecten van het asociaal bedoelde leenstelsel helaas pijnlijk zichtbaar. Hoewel de instroom van het middelbaar onderwijs naar het beroeps- en wetenschappelijk onderwijs onveranderd hoog is gebleven, zagen we bij een aantal groepen een stagnatie. Juist wanneer je uit een gezin komt met een verleden van schuldenproblematiek, is er een hogere drempel om een schuld aan te gaan.

Het leenstelsel schaadt daarmee de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, met name voor eerstegeneratiestudenten, studenten met een migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking. Dat raakt ten diepste de kernwaarden van ons onderwijs. Ons onderwijs hoort wat de PvdA betreft namelijk te fungeren als emancipatiemotor en hoort het fundament te zijn van een vanzelfsprekende route naar vooruitgang van eenieder. Dat het goedbedoelde maar achteraf verkeerde stelsel dit bijeffect had, doet gewoon pijn.

Niet alleen de toegankelijkheid kwam onder druk te staan, het heeft ook geleid tot hoge, en voor sommige torenhoge, schulden. Dit terwijl de helft van de jongeren tussen 18 en 25 jaar überhaupt amper rond kan komen. Dat heeft de PvdA een aantal jaren geleden ertoe bewogen om te erkennen dat het leenstelsel slecht heeft uitgepakt en dat we terug moeten naar de oude basisbeurs.

Voorzitter. Hier staan we dan. We leven, zoals ik al zei, in een tijd waarin de bestaanszekerheden van jonge mensen al enorm onder druk staan. De groep jongeren tussen die 18 en 35 jaar is eigenlijk de eerste generatie sinds een hele lange tijd die het minder goed heeft dan hun ouders. Vroeger was het zo dat als je je kind opvoedde, je eigenlijk al wist: hij of zij gaat het beter krijgen dan jij het hebt. Bij deze generatie is dat niet zo. Dat baart mij zorgen. Voor sommige jongeren is de kans groter dat je de loterij wint dan dat je een woning hebt voordat je 35 bent. Heel veel jongeren komen niet aan die vaste baan, zitten vast aan flexwerk met echt te weinig loon. Pensioen voelt voor veel jongeren als een term uit de geschiedenisboeken, iets wat voor hen heel ver weg is. Dan hebben we het nog niet eens over de klimaatcrisis, die ook deze generatie ook moet oplossen. Bovendien staat het sociale en mentale welzijn van veel, ontzettend veel jongeren onder druk. Een groep jongeren ervaart psychische klachten die niet los kunnen worden gezien van de hoge schuld die ze hebben.

Ik vind dat het kabinet, breder dan alleen de herinvoering van de basisbeurs, hier ook een verantwoordelijkheid in heeft. Wat ik nog steeds ongelofelijk vind, is dat, waar de Partij van de Arbeid en GroenLinks de afgelopen jaren voor gezorgd hebben voor het prijsplafond, het kabinet nog altijd weigert om jonge mensen en studenten fatsoenlijk te compenseren voor hun energierekening met die eenmalige energietoeslag. Studenten en mensen onder de 21 worden nog altijd, wat mij betreft ten onrechte, uitgesloten van de eenmalige energietoeslag voor huishoudens. Rechtszaak na rechtszaak wordt gewonnen door die studenten. Het begon in Nijmegen en die studenten zetten door; we zagen het gister ook weer in Amsterdam. Nog altijd weigert het kabinet die eenmalige toeslag toe te kennen aan hen.

Voorzitter. In 2021 publiceerde het SER Jongerenplatform een gedegen advies: studeren zonder druk, met als kernelementen zelfstandigheid, toekomstperspectief en welzijn. Er werd gepleit voor een ruimere basisbeurs, een terugkeer van de generieke beurs en een pakket van maatregelen die de woningmarkt toegankelijker moet maken voor jongeren. De minister heeft het uitgangspunt dat studenten een tegemoetkoming zouden moeten ontvangen voor de noodzakelijke kosten, waaronder studiekosten, kosten voor het levensonderhoud en woonlasten, niet overgenomen. Zo is de koopkracht van studenten in 2023-2024 sterk gedaald ten opzichte van de studenten in 2015. In te veel gevallen betekent dit gewoon studeren onder zware druk, ook de komende jaren weer.

Voorzitter. Ik zei eerder al: ja, ik ben blij met de basisbeurs die terugkeert. Maar juist qua koopkracht gaan veel studenten ook de komende jaren flink achteruit in vergelijking met 2015. De hoogte van de basisbeurs en de compensatie voor hen die studeerden onder het leenstelsel laat wat ons betreft wel ernstig te wensen over. Het Nibud berekende in het onderzoek Toereikendheid basisbeurs dat een uitwonende student gemiddeld €1.271 nodig heeft om te voorzien in zijn of haar levensonderhoud. Daar staan ook nog €786 aan inkomsten tegenover. Hierbij is zelfs de gigantische inflatie van de afgelopen tijd nog niet eens meegerekend. De wereld verandert rap, en ook studenten voelen dat in hun portemonnee. Waarom neemt de minister niet de gedachte over dat de basisbeurs structureel ter hoogte van het alternatief van de SER zou moeten zijn? Wat de Partij van de Arbeid betreft wordt de tijdelijke verhoging van de basisbeurs met €164,30 dan ook structureel, ter hoogte van het alternatief van het SER Jongerenplatform. Ook willen wij dat de koopkracht van studenten weer wordt gemonitord zoals dat gebeurde vóór 2015, zoals mevrouw Van der Graaf eerder ook aangaf.

Voorzitter. Nog een ander punt, dat hier een beetje los van staat. Een toename van het aantal studenten aan de lerarenopleiding kan simpelweg een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het lerarentekort. Daar ben ik in de schriftelijke termijn ook op ingegaan. Het kwijtschelden van een bepaald deel van de studieschulden kan bijvoorbeeld voorkomen dat afgestudeerden van de lerarenopleiding minder snel uitwijken naar een ander beroep en langer behouden blijven voor het onderwijs. Is de minister bereid om hier nog een keer naar te kijken, om te zien of we daarop kunnen sturen?

Voorzitter. Dan wil ik door naar de compensatie. Het is gewoon wrang dat er een groep studenten is die volledig buiten de boot valt. Ook de minister erkent dat het niet eerlijk is dat degenen die studeerden tussen 2015 en de herintroductie van de basisbeurs deze voorziening hebben moeten missen. Wij willen dat er compensatie komt voor de generatie die geen basisbeurs heeft gekregen, zoals de Tweede Kamer in 2020 al heeft uitgesproken met het aannemen van een motie van de leden Futselaar en Van den Hul over compensatie van de studentengeneratie die uitgesloten was van de basisbeurs, later bekend geworden als de pechgeneratie.

Als je dat wilt, dan moet je het ook fatsoenlijk doen, vindt de Partij van de Arbeid. Het bedrag dat hiervoor is uitgetrokken, vinden wij gewoon te laag. Wij hebben daar eerder in ons verkiezingsprogramma ruim 4 miljard tot 5 miljard voor uitgetrokken en in onze doorrekening van afgelopen jaar 7,7 miljard. Nu weet ik dat daar vandaag weinig politieke ruimte voor is, maar ik wil wel gezegd hebben dat wij het graag anders hadden gezien als die ruimte er wel was geweest.

Het stelt de Partij van de Arbeid enorm teleur dat de minister zich meer gecommitteerd voelt aan het coalitieakkoord dan aan bijvoorbeeld de aangenomen motie-Vos c.s. in de Eerste Kamer. Die motie roept de minister op om te kijken naar een ruime compensatie voor die studenten. Die motie heeft de minister naast zich neergelegd. Daarmee blijft de compensatie voor studenten steken op €1.436 per student en dat vind ik gewoon te weinig.

Voorzitter. In het begin van mijn betoog gaf ik aan dat ik hier sta met gemengde gevoelens. Want ja, ik vind dat studenten een basisbeurs moeten krijgen, waarmee ze er niet flink op achteruitgaan qua koopkracht ten opzichte van 2015. Ik vind ook dat de pechgeneratie een betere compensatie zou moeten krijgen. Toch leeft er ook bij mijn fractie nog een andere zorg. Ik sta hier namelijk ook als teamgenoot en vriend van veel voormalige mbo-studenten, die uiteindelijk toch nog moeilijker aan die woning kunnen komen dan degenen die wel hoger onderwijs hebben gevolgd.

Een universitair diploma is het belangrijkste kenmerk geworden van sociale status en verdienste in onze samenleving. Dat heeft geleid tot een steeds groter wordende kloof tussen degenen die wel of niet hoger onderwijs hebben gevolgd. Dat mogen we ook vandaag in dit debat niet vergeten, want ja, de slager gaat weer meebetalen aan de studie van de advocaat. Daar sta ik achter omdat het juist ook belangrijk is voor de toegankelijkheid voor zijn of haar kinderen. Maar die grote ongelijkheid blijft een zorg. Ik weet dat de minister echt zijn best doet om het mbo meer belang te geven, maar ik vind toch dat het nog te veel in retoriek blijft hangen. Ook met dit voorstel ben ik toch bang dat de ongelijkheid groter dreigt te worden.

Ik ben er blij mee dat er een nieuw stagepact komt, maar ook daarin weigert de minister te kiezen voor echt een vaste, fatsoenlijke stagevergoeding voor mbo-studenten. Dat is dan toch een overwinning voor het bedrijfsleven ten koste van standaard een eerlijke beloning voor die mbo-student. Ik vind dat toch tekenend voor hoe wij daar nog steeds naar kijken. Kan de minister uitleggen hoe hij de verschillen rechtvaardigt die aldus ontstaan tussen studenten in het hoger onderwijs en in het mbo? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat dat gat niet nog verder vergroot gaat worden door de invoering van de basisbeurs?

Voorzitter. Dan nog een ander voorbeeld, dat is ook al eerder genoemd vandaag. Een kwart van de mbo-studenten heeft recht op een aanvullende beurs, maar vraagt die niet aan. Waarom wordt die aanvullende beurs niet vereenvoudigd, zodat meer mbo-studenten die daar aanspraak op kunnen maken, er ook gebruik van gaan maken? Kan de minister inschatten wat het benodigde budget zou zijn om ook aan mbo-studenten jonger dan 18 jaar een basisbeurs beschikbaar te stellen? Kan de minister ervoor zorgen dat de renteverschillen tussen het mbo en het hoger onderwijs nog sneller weggewerkt kunnen worden? Waarom, zo vraag ik hem, komt er niet ook in het mbo een verruiming van de inkomensgrens voor een aanvullende beurs in het beroepsonderwijs? We hebben daarvoor samen met GroenLinks een amendement opgesteld.

Ik ben heel blij met het initiatief van volgens mij het CDA en D66 dat die aanvullende beurs nog breder voor die middeninkomens bereikbaar wordt. Maar als we dat voor het hoger onderwijs doen, zouden we het eigenlijk ook voor het mbo moeten doen. Ik weet dat we aan dat financiële kader vastzitten, doordat de coalitie het heeft vastgezet op 1 miljard. Ik vind dat ook ongemakkelijk. Ik kan me voorstellen dat de heer Peters op dat gesprek over de dekking nog een interruptie zou willen plegen. Daar moeten we met elkaar over spreken, maar ik vind het lastig als het weer negatiever uitpakt voor die mbo-studenten en ik vind dat we daarover met elkaar moeten blijven spreken.

Voorzitter. In de tussentijd doet de PvdA-fractie er zelf ook alles aan om die ongelijkheid te bestrijden. Zo heeft mijn collega Mohammed Mohandis namens de Partij van de Arbeid er eerder wel voor gezorgd dat alle mbo-studenten ook recht kregen op een ov-kaart. Ik ben er bijvoorbeeld ook enorm trots op dat mijn collega Barbara Kathmann er gisteren samen met Senna Maatoug van GroenLinks voor heeft gezorgd dat er nu eindelijk een minimumloon per uur komt in Nederland. Daarmee gaan juist ook de jongeren en mbo-studenten er echt op vooruit. 2 miljoen mensen in Nederland zitten in de buurt van dat minimum uurloon. Hierdoor gaan bijvoorbeeld horecamedewerkers er volgend jaar tot wel €200 per maand op vooruit. Ik ben er gewoon blij mee dat de Kamer het afgelopen jaar ook de motie van mij en Kauthar Bouchallikh heeft aangenomen om discriminatie op basis van opleidingsniveau op te nemen in de Algemene wet gelijke behandeling. Want daar begint het ook mee: gelijke rechten.

Voorzitter. Ik werk toe richting een afronding. Ik ben blij met de herinvoering van de basisbeurs. U heeft gehoord dat ik de vorm nog wel te mager vind. Ik roep de minister daarom vandaag nog één keer op om zijn best te doen voor een meer toereikende basisbeurs voor studenten, en een fatsoenlijke compensatie. Het is voor mij van groot belang dat ons hoger onderwijs toegankelijk is voor iedereen. Want voor de Partij van de Arbeid is onderwijs nog altijd de emancipatiemotor, het fundament voor vooruitgang van eenieder. Gelijke kansen voor de zoon van de bakker en die van de advocaat: daar moeten we vandaag voor kiezen.

Dank.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop. Ik geef het woord aan de heer Kwint van de SP voor zijn bijdrage. De heer De Hoop had nog gerekend op een interruptie, denk ik.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik ben bijna teleurgesteld, voorzitter.

De voorzitter:
Ik zie het.

De heer Kwint (SP):
Dank u wel, voorzitter. "In de zomer heeft Pieter Duisenberg zijn collega's uitgenodigd om met zijn bootje uit varen te gaan. Jesse Klaver en Mohammed Mohandis zijn allebei net vader geworden. Beide baby's hebben van Duisenberg een VVD-rompertje gekregen. Als Jet Bussemaker eind maart een week op reis gaat naar China, roept Paul van Meenen zijn collega's bij elkaar. 'We laten het ons toch niet gebeuren dat het niet lukt', zegt hij tegen zijn collega's. Ondertussen beseft ook Jet Bussemaker dat de Kamerleden er onder haar leiding niet uit zullen komen. Ze roept fractievoorzitters Halbe Zijlstra en Diederik Samsom bij zich. Samen bedenken ze dat Klaver en Duisenberg aan het werk moeten. Halbe Zijlstra stelt het voor aan GroenLinksleider Bram van Ojik. Die gaat akkoord. Het zijn vooral de verschillen tussen GroenLinks en de VVD die moeten worden overbrugd. Zo komt het tot een ontmoeting in de achtertuin van Duisenberg. Er volgen meer afspraken. Terwijl de zoon van Klaver op schoot zit bij Duisenberg, neemt het leenstelsel vastere vormen aan. Het is in die dagen dat ze de naam 'studievoorschot' bedenken. Jet Bussemaker vindt dat allang best. Met een brede lach meldt ze op 28 mei aan de verzamelde pers dat het gelukt is om een akkoord te sluiten. Meteen daarna dirigeert ze de journalisten de zaal in waarin de Kamerleden zitten te wachten voor een persconferentie. Het is geen toeval dat zij mogen vertellen wat er allemaal verandert voor studenten." En ze leefden nog lang en gelukkig. Zij wel. Met de studenten liep het aanmerkelijk minder goed af.

Ik was aanvankelijk van plan om mijn inbreng te beginnen met het sprookje van prins Pieter, die zijn vriendjes Jesse en Mohammed mocht uitnodigen in de grote kasteeltuin. Maar toen las ik deze reconstructie in de Volkskrant van Maartje Visser. Toen dacht ik: daar kan geen literair talent overheen, en ik zeker niet. Dus uiteindelijk heb ik maar besloten om daarmee te openen.

Het was namelijk een schitterende politieke overwinning. Het brede politieke midden nam zijn verantwoordelijkheid. In de werkelijkheid werden studenten massaal de dupe, maar in de Haagse bubbel werd feest gevierd.

Acht jaar later staan we op het punt om dit verfoeide stelsel definitief ten grave te dragen. Het leenstelsel is morsdood, en dat is uitstekend nieuws. Maar de schade die deze daad van politiek wensdenken heeft aangericht, is enorm. Waar de totale studieschuld voor het leenstelsel al 11 miljard was, was die schuld vorig jaar bijna 26 miljard. Dat is een stevige prijs voor een slecht doordacht politiek compromis dat vooral in de bubbel tot applaus leidde. Studenten hebben zich voor 15 miljard extra in de schulden gestoken.

Maar, zo was de belofte, dat geld zou naar beter onderwijs gaan. We weten allemaal dat dat er niet van gekomen is. We weten allemaal dat de werkdruk in het hoger onderwijs voor lesgevend personeel en onderzoekers alleen maar is toegenomen, al lijkt de regering nog wel wat moeite hebben om dat toe te geven. Ik lees namelijk in het verslag van de wet dat met dit geld onder meer is gewerkt aan "een toegenomen kwaliteitsbewustzijn". Ik weet niet zo goed wat dat is. Denkt de regering nou echt dat onderwijsinstellingen niet weten dat kwaliteit een redelijk belangrijk onderdeel van hun werk is? Als je geld steekt in een "toegenomen kwaliteitsbewustzijn", waar gaat dat geld dan eigenlijk naartoe? Had dat geld niet beter besteed kunnen worden aan investeringen in kwaliteit zelf dan in een toegenomen bewustzijn van kwaliteit?

Studenten zijn uiteindelijk voorgelogen. Ze zijn voorgelogen over wat er met het extra onderwijsgeld — dat werd betaald door studenten — zou gaan gebeuren. Uiteindelijk hebben ze daar vooral de staatskas mee gespekt. Studenten is ook een rad voor de ogen gedraaid over welke gevolgen deze lening zou hebben voor hun leven. In een tijd dat wonen steeds onbetaalbaarder werd, werd de suggestie gewekt dat deze schuld niet of minder zou meetellen voor een kans op een hypotheek. Of dat nou een verstandige suggestie is om te wekken richting studenten, is een tweede. Je kunt best het argument gebruiken dat het niet verstandig is om jezelf te behangen met schulden, alvorens je jezelf nog dieper in de schulden gaat steken. Maar dat is toentertijd wel meermaals door toenmalig minister Bussemaker gesuggereerd. Studenten hielden daar rekening mee. Zij kwamen uiteindelijk van een koude kermis thuis.

Geen wonder dat studenten het er niet bij lieten zitten en vele malen in verzet gekomen zijn tegen dit onrechtvaardige schuldenstelsel. Die studenten verdienen daarvoor een groot compliment. Dat wil ik hier nog maar eens gezegd hebben. Jarenlang hebben wij als partij geprobeerd om samen met de studentenorganisaties schouder aan schouder te staan, om samen op te trekken. Eerlijk gezegd, ik denk dat we hier zonder hun strijd niet hadden gestaan om het te hebben over de herinvoering van de basisbeurs. Ik vraag me ernstig af of dat inzicht er wel gekomen was zonder al die studenten die keer op keer de straat op gingen om te laten horen dat zij, de schuldengeneratie, van dit stelsel af wilden komen. Ik wil alle mensen bedanken die in de afgelopen jaren daarbij betrokken zijn geweest. Bedankt! Actievoeren helpt en jullie acties hebben er uiteindelijk toe gedaan.

Nou, dat was wel ongeveer het goede nieuws voor deze generatie! Want waar de politiek naar verloop van tijd gewoon besluit dat het toch niet is geworden wat ze ervan hebben gehoopt, blijft een hele generatie studenten zitten met de brokken. De "pechgeneratie" worden ze ook wel genoemd, maar die term doet wat mij betreft geen recht aan wat er aan de hand is. Pech is als je over een spijker rijdt en een lekke band hebt. Pech is als het net gaat regenen wanneer je even buiten loopt. Zelfs van dat laatste zou je kunnen zeggen dat je dat had kunnen voorspellen. Deze studenten hadden geen pech. Ze zijn het slachtoffer geworden van falende politiek. De schuld waarmee ze rondlopen — die is soms wel €50.000, €60.000 of €70.000 — is geen natuurverschijnsel. Die schuld is een direct gevolg van een lelijk politiek compromis, waarbij alleen in het hoger onderwijs geïnvesteerd zou kunnen worden als dat opgehoest zou worden door studenten zelf. En zelfs dat gebeurde niet.

Ondanks alle mooie woorden van partijen in de verkiezingscampagne is de compensatie die studenten krijgen omdat ze tegen hun eigen wil laboratoriumkonijntjes bleken, nogal schamel, en dan druk ik me nog heel netjes uit. Ik heb het al een paar keer geprobeerd, maar misschien kan iemand in deze zaal mij uitleggen hoe er uiteindelijk tot het totaalbedrag van 1 miljard gekomen is. We weten nu dat de compensatie per student maximaal €1.436 gaat zijn, terwijl de studieschuld van studenten geëxplodeerd is. Hoe gaat zoiets dan? Gaan ze dan weer met z'n vieren bij een VVD'er in de achtertuin onder een terrasverwarmer zitten? Wordt er dan gekwartet? Wie wilde dat miljard eigenlijk? Wie wilde het niet? Eerlijk gezegd lijkt de hoogte van de compensatie mij primair een overwinning voor de ChristenUnie. Het CDA had 100 miljoen in het programma staan, geloof ik. D66 had niks in de doorrekening staan. De VVD wilde sowieso niet van het schuldenstelsel af. Hoe gaat zoiets dan? Was het: als we 1 miljard wegzetten, dan kunnen we door naar andere onderwerpen? Is er überhaupt gekeken hoe de studieberg van studenten is toegenomen ten tijde van dit schuldenstelsel of was het gewoon wegstrepen en weer doorgaan?

Er zit ergens een bijzondere ironie verborgen in het feit dat we vandaag eigenlijk een rondetafel zouden hebben over het welzijn van studenten, maar dat die moest wijken voor een debat over de studieschuld en de basisbeurs. Want dat is uiteindelijk wat het hoger onderwijs sinds het schuldenstelsel is geweest: welzijn moest wijken voor harde knaken. We zullen vandaag een amendement indienen om de compensatie te vervijfvoudigen — dat stond ook in ons verkiezingsprogramma — maar eerlijk gezegd compenseren we zelfs daarmee niet alle schulden die door dit stelsel zijn opgelopen. De winst is dat we 500% meer recht doen aan het gedane onrecht dan dit matige compromis. Dit matige compromis zondert ook nog eens hele groepen uit van compensatie. Want als je nooit een diploma gehaald hebt, krijg je ook geen compensatie. Terwijl ik zou zeggen: als je schulden hebt opgelopen en je hebt ook nog eens geen diploma gehaald, dan ben je er misschien wel een stuk beroerder aan toe dan je medestudenten die uiteindelijk wel hun studie hebben kunnen afmaken.

Ik vroeg mij over die schuldenberg het volgende af. Is er eigenlijk een inschatting te maken op basis van het verleden hoeveel van deze schuld uiteindelijk nooit terugbetaald gaat worden? Mensen worden nu belast met een gigantische schuld en veel stress, en ze hebben minder kans om bijvoorbeeld een huis te komen, maar als zij na verloop van tijd niet hun hele schuld hebben kunnen afbetalen, dan wordt een deel alsnog kwijtgescholden. Zou je daar dan niet op een andere, veel slimmere manier mee om kunnen gaan? Nu zitten mensen jarenlang in de problemen en in de stress om geld dat de overheid uiteindelijk toch niet terugkrijgt.

Het goede nieuws is — het zal u niet verbazen — dat er weer een basisbeurs komt. Daar is lang voor gestreden. Er is alleen wel een probleem met de basisbeurs. Dat kwam hier al meerdere keren terug. Dat ding is ongeveer net zo hoog als toen ik studeerde. Ik maak mezelf al lang geen illusies meer: dat is behoorlijk lang geleden. Ik kreeg ongeveer €240 toen ik uit huis ging wonen. Dat wordt nu €270. Terwijl je intussen voor een kamer in de grote steden bijna €700 betaalt en het dubbele als je een studio in je eentje hebt. Ik durf bijna niet te zeggen wat ik toentertijd betaalde voor een huis in Amsterdam, maar ik durf wel te zeggen dat het verschil met wat het nu kost aanmerkelijk groter is dan die drie tientjes die studenten netto bij de beurs kregen sinds ik studeerde. Ook bij deze basisbeurs zijn er natuurlijk vragen over het bedrag. De berekende kosten van deze beurs tellen stomtoevallig ook op tot 1 miljard. Dus laat ik het hierbij ook maar vragen: is er ondertussen wél iemand in de zaal die kan verklaren hoe men uiteindelijk tot dit bedrag gekomen is? Anders moeten we misschien even vragen of de heer Van Meenen naar beneden kan komen.

Ik vraag hiernaar omdat ik de stellige indruk krijg dat er, zowel bij de compensatie als bij de basisbeurs, gewoon wat chagrijnig geconstateerd is: "Dat schuldenstelsel was toch niet helemaal wat we ervan verwacht hadden. Dat heeft geen draagvlak meer. Dat is waardeloos. We strepen maar even een miljard hier en een miljard daar af en dan gaan we door met het volgende onderwerp." Dat is natuurlijk speculatie, want ik was niet bij die onderhandelingen. Daar doe ik verder ook niet heel zuur over, want het lijkt me geen pretje om in dit kabinet te zetten. Bovendien hadden wij dan misschien verkiezingen moeten winnen. Maar ik zou het wel kwalijk vinden als er op zo'n lichtzinnige manier gesproken wordt over wat studenten nodig hebben om enigszins te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Ik zou het kwalijk vinden als er gewoon even op een achternamiddag wordt gezegd: "Nou ja, we moeten nog even dit en dat. Een miljard hierheen en een miljard daarheen en dan zal het wel weer geregeld zijn."

Het gaat niet alleen over de studenten die de dupe werden van het vorige stelsel, maar ook over de toekomstige studenten die zullen gaan studeren onder het stelsel waar we het vandaag over hebben. We konden het al merken bij het commissiedebat dat enige tijd geleden werd gevoerd over de hoofdlijnen van dit stelsel. De minister vond zo ongeveer elke invulling tussen basisbeurs en aanvullende beurs prima, zolang er onder de streep niet meer dan 1 miljard zou worden uitgegeven. Nu ligt er dus een verdeling voor die ene miljard. Wat ons betreft is dat bedrag simpelweg niet te verdedigen op inhoudelijke gronden, anders dan: we hebben nu eenmaal afgesproken dat dit is wat we voor studenten overhebben en daar zult u het mee moeten doen. Wat denkt de minister eigenlijk wat studenten precies kunnen betalen met die basisbeurs? Het woord zegt het al, het zou de basis moeten zijn. Maar ja, welk bedrag had de minister dan in gedachten? Wat zijn ongeveer de basiskosten voor een gemiddelde student? Voor welke kosten is dit bedrag nou uiteindelijk bedoeld? Want dat het niet eens in de buurt is van ook maar een heel klein beetje toereikend, weten we hier volgens mij allemaal. Wat wordt een student geacht met deze beurs voor de basis — het is een basisbeurs — als financiële basis te hebben?

Het is een beetje diezelfde ideeënarmoede, om het zo te noemen, die je ook terugleest in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn over deze wet. Het is een miljard want, en dan komt het, er moeten keuzes gemaakt worden. Dat is een dusdanige open deur dat dat altijd waar is, want waar je ook bent, er zullen altijd ergens keuzes in gemaakt moeten worden. De kritiek gaat niet over het feit dat er keuzes gemaakt worden. Het zou gek zijn als we het kabinet zouden gaan bekritiseren op het feit dat ze keuzes maken; daar worden ze voor betaald. Het gaat erom welke keuzes er gemaakt worden en hoe die onderbouwd worden. Dus nogmaals die voor ons belangrijke vraag: op basis van welke berekening is nou die twee keer een miljard tot stand gekomen? "Er moeten nou eenmaal keuzes gemaakt worden" is wat mij betreft geen berekening.

Datzelfde geldt trouwens voor de aanvullende beurs. Op basis van welke analyse komen dat soort bedragen tot stand? Op basis van welke kosteninschatting is men tot de conclusie gekomen dat de aanvullende beurs deze hoogte moet hebben? De jongerenraad van de SER heeft namelijk een eigen inschatting gemaakt. Die komt tot heel andere bedragen. Is het doorslaggevende punt nou geweest "dit is wat we ervoor vrijgemaakt hebben", of was er een inhoudelijk argument dat ik over het hoofd heb gezien waarom het kabinet en de vier coalitiepartijen zeiden "nee, de jongeren van de SER kunnen dat wel opschrijven, maar wij hebben een andere berekening gemaakt en wij komen daarom tot deze bedragen"? Kijk, als het antwoord is "nee, er is geen andere berekening", dan kan dat. Dat is verdedigbaar. Ik bedoel, dingen kosten geld; alles kost geld. Maar dan weten we dat en dan weten we ook dat er voor de rest weinig te veranderen valt. Dan is dat bedrag klaar en in beton gegoten en is het gewoon de vorm die voor de inhoud ging. Tot die tijd zou ik wel graag nog een poging willen wagen, uiteraard, want ik ben hier niet voor niks naartoe gekomen. Wat ons betreft is het echt niet goed genoeg. Daarom hebben wij een amendement ingediend dat rijkelijk geïnspireerd is door het alternatief zoals het SER Jongerenplatform dat geformuleerd heeft. En als de SP zich zo enthousiast aansluit bij een initiatief vanuit de polder, dan kunt u weten dat er iets bijzonders aan de hand is; dan moet het alternatief wel heel matig zijn.

Bijna een jaar geleden vroeg ik de minister in deze zaal tijdens het vragenuur of hij zich geen zorgen maakte. Het ging toen over de aanmeldingen; het leek erop dat de aanmeldingen bij hogescholen en universiteiten voor het jaar erop achterbleven, het collegejaar waar we nu in zitten. De minister maakte zich geen zorgen en stelde voor dat wij dat allemaal ook niet zouden doen. Nou vind ik dat in algemene zin een mooie karaktertrek, maar achteraf hoop ik dat de minister toch ook wel kan toegeven dat hij zich misschien wel wat meer zorgen had kunnen maken. Hij zei toen: ja, de cijfers fluctueren altijd; dat trekt wel bij. Dat eerste deel bleek te kloppen: de cijfers fluctueerden inderdaad behoorlijk - naar beneden. En ze trokken niet bij, tenminste zeker wanneer je het toenemende aantal internationale studenten van de aanmeldingen aftrekt.

Dat is niet zo gek. Als je als tiener net je middelbare school hebt afgerond, heb je in de afgelopen jaren flink wat voor je kiezen gekregen. Het is sowieso een spannende tijd, maar zeker ook de coronajaren zullen er bij een hoop jongeren flink hebben ingehakt. Dat is dus niet gek. Dan snap ik best dat je denkt "voordat ik ga studeren, zou ik er wel een jaar tussenuit willen", zeker als je weet dat het, wanneer je terugkomt van dat jaar ertussenuit, een stuk goedkoper wordt om te gaan studeren. Dat verwijt ik geen scholier. Ik vind het volstrekt logisch dat zij uiteindelijk die keuze maken. Maar de effecten van die keuze zijn voor de samenleving. Dokters, leraren, technici, allemaal mensen waar we hier week in, week uit debatten over voeren omdat we niet weten hoe we eraan moeten komen en omdat we die mensen zo verschrikkelijk hard nodig hebben, zullen pas een jaar later een diploma hebben. Ze zullen pas een jaar later beschikbaar zijn om uiteindelijk het belangrijke werk dat wij allemaal willen dat ze gaan doen, daadwerkelijk te gaan uitvoeren. Waarom? Omdat studenten niet gek zijn, en bestuurlijk Den Haag wel traag.

Dus het goede nieuws was al aangekondigd, maar nog niet ingevoerd. Dan is het toch niet zo verrassend dat het resultaat uiteindelijk is dat jongeren dan liever een jaar later gaan studeren. Doorgaans gaat bijna 75% van de vwo'ers bijvoorbeeld direct door naar de universiteit. Dit jaar was dat 66%. Dat is op zich helemaal niet erg. Ik bedoel, als mensen naar het hbo gaan, is dat ook prima, of het mbo. Sterker nog, ik denk dat er in algemene zin goede redenen zijn om aan te nemen dat er best wel heel erg veel mensen in Nederland naar de universiteit gaan. Maar ook het hbo meldt een daling van dik 5%, met een uitschieter naar ruim 12% voor een sector als de gezondheidszorg. U weet wel, die sector waarvan we elke week hier discussiëren over hoe belangrijk hij is, en waar we af en toe een applausmoment voor vrijmaken. Hoe wordt er nou vanuit het kabinet hierop teruggekeken? Want ik geloof oprecht dat er ontzettend hard gewerkt wordt om bijvoorbeeld de tekorten in de publieke sector, maar zeker ook in het onderwijs, te lijf te gaan. Het is immers het ministerie van Onderwijs, en ik weet dat daar heel hard gewerkt wordt aan allerlei plannen om bijvoorbeeld het lerarentekort te lijf te gaan. Ik vind wel dat de resultaten af en toe nog wat achterblijven. Maar dan is dit toch gênant? Hier is voor gewaarschuwd. Toch vrees ik dat het ministerie op deze manier heeft bijgedragen aan het later beschikbaar worden van leraren voor de arbeidsmarkt. Hoe wordt hier nou op teruggekeken, vraag ik nogmaals. Want we kunnen anders denken over dit wetsvoorstel, over de bedragen, over het schuldenstelsel, over de compensatie — en ik krijg vanzelf de indruk dat we dat hier en daar ook doen — maar dit was vermijdbaar geweest. Dat vind ik een ernstige zaak ten tijde van zulke grote tekorten.

Nu we het toch over tekorten hebben … Het kabinet heeft ervoor gekozen — volgens mij was dat op verzoek van het CDA en de ChristenUnie, maar dat weet ik niet helemaal zeker meer — om de halvering van het collegegeld in het eerste jaar van je studie, en daarmee gepaard ook in het tweede jaar wanneer je de lerarenopleiding deed, te schrappen. In de onderbouwing lezen we dat dat was omdat het systeem niet zo goed werkte. Hoe hard zijn die cijfers nou eigenlijk? De afgelopen jaren, met uitzondering van dit jaar, hebben we wel degelijk gezien dat het aantal aanmeldingen op bijvoorbeeld de lerarenopleidingen gestegen is. Ik geef eerlijk toe dat onderzoeksmethodieken nooit mijn sterkste kant waren in de tijd dat ik nog studeerde, maar op basis van welke veronderstellingen constateren we nu dat deze specifieke maatregel niet werkte voor het probleem, het lerarentekort? Zou het niet gewoon kunnen dat dat misschien deels te wijten is aan het feit dat de regeling in korte tijd simpelweg nog niet zo heel erg bekend geworden is? Is er bijvoorbeeld overwogen om alleen voor het onderwijs, zoals het geval was, de halvering van het collegegeld in ieder geval gedurende één jaar te behouden? Want nu betalen studenten een deel van de beurs gewoon zelf, omdat ze dik €1.000 meer gaan betalen voor hun studie, of dik €2.000 als ze onderwijzer willen worden, vergeleken met hoe het de afgelopen jaren geweest is.

Een ander overblijvend discussiepunt is voor wie die basisbeurs nu eigenlijk is in de toekomst. Het waren onder meer de jongeren van de ChristenUnie, maar zij waren bepaald niet de enigen, die de aandacht vestigden op de huidige groep studenten. Dat is de groep van studenten die zich een paar jaar in de schulden hebben moeten steken, maar die nu niet meer mogen profiteren van de comeback van de basisbeurs als zij al vier jaar gestudeerd hebben. Wat is nu precies de gedachte daarachter? Is het niet cynisch dat je volgend jaar als eerstejaars met een basisbeurs komt te zitten naast iemand die precies hetzelfde vak volgt, maar die zich daarvoor nog steeds flink in de schulden heeft moeten steken en niet kan profiteren van dat nieuwe systeem? Ik kan me voorstellen dat je daar als eerstejaars student niet heel erg zwaar aan tilt; je trekt immers aan de goede kant van het touw. Maar als je al een aantal jaar studeert en, ik noem maar wat, studievertraging hebt opgelopen, wat gezien de afgelopen coronajaren helemaal niet zo denkbeeldig is, dan is het toch cynisch dat je naast iemand zit die zo veel goedkoper uit is?

Is er bijvoorbeeld overwogen om het collegegeld in zijn geheel of voor een periode van minimaal vier jaar af te schaffen? Wat zou dat eigenlijk kosten? Ik heb namelijk de stellige indruk dat er een heel groot orgaan wordt opgetuigd om uiteindelijk studiefinanciering bij studenten te krijgen, terwijl je in plaats daarvan met een deel van het bedrag van de basisbeurs het collegegeld ook zo ongeveer op nul kunt zetten. Ik geef toe dat die berekening enigszins gedaan is op de achterkant van een bierviltje, dus ik hoor graag hoe die precies uitpakt.

Maar het heeft uiteindelijk iets heel erg onpraktisch: we tuigen met belastinggeld een heel grote organisatie als DUO op met een groot kantoor, met vrij oude computers, begrijp ik, om belastinggeld bij studenten te krijgen, die uiteindelijk dat belastinggeld overmaken aan onderwijsinstellingen, die wij met z'n allen met belastinggeld betalen. Wij hebben een toren vol met mensen nodig om dat belastinggeld via de student, de onderwijsinstelling en het ministerie weer op een andere plek te krijgen. Ik heb er niet per se een kant-en-klare oplossing voor, maar ergens krijg ik wel het ernstige idee dat het simpeler moet kunnen dan hoe we het nu geregeld hebben. Mevrouw Westerveld vroeg er in haar bijdrage ook al aandacht voor: in hoeverre is er gekeken naar mogelijkheden voor een slimmer systeem van financiering van ons onderwijs? Of was het gewoon: u wilt een basisbeurs, dan doen we een basisbeurs?

Die afweging heeft namelijk ook een principiële kant. Achter het schuldenstelsel lag immers ook een hele grote ideologische misvatting, eentje waarvan ik het, eerlijk gezegd, nog altijd lastig vind om te begrijpen waarom zichzelf progressief noemende partijen daarin mee konden gaan. Die misvatting was dat onderwijs primair een investering in jezelf is. Dat is precies de neoliberale misvatting die ertoe geleid heeft dat het studenten commerciële economie regent, dat er tegenwoordig meer coaches zijn dan mensen die een coach zoeken en dat studenten vaak, wat ons betreft te vaak, kiezen voor een opleiding die primair leidt tot een goedverdienende baan in plaats van tot maatschappelijke meerwaarde. Onderwijs is niet primair een investering in jezelf.

Onderwijs is een investering van de samenleving in de toekomst van die samenleving. Daar profiteren wij allemaal van mee. Wij leiden installateurs op, zodat we zonnepanelen op daken kunnen leggen. Daar profiteren wij allemaal van. Als ik hier straks aan het eind van mijn gloedvolle betoog van het trapje stap, naar beneden val — ik geef toe, dat is geen denkbeeldig scenario — en mijn enkel breek, dan heb ik er profijt van dat wij goedopgeleide verpleegkundigen hebben die mij uit deze zaal kunnen verwijderen en dat wij goedopgeleide chirurgen hebben die uiteindelijk weer een bot op zijn plek kunnen hangen en er een schroef doorheen kunnen jassen. Ik heb er profijt van dat ik dan naar een goedopgeleide fysiotherapeut kan, die ervoor zorgt dat ik na een paar maanden weer als een jong konijntje door deze zaal kan dartelen. Wij investeren als maatschappij in jou en wij plukken daar met z'n allen de vruchten van.

Met de invoering van dit nieuwe stelsel komt ook iets terug wat we in het verleden al zagen, namelijk controles, huiscontroles bij studenten. Daar zit eerlijk gezegd een logica achter, want er is een verschil tussen thuis- en uitwonend. Het verschil tussen thuis- en uitwonend is een stevig bedrag. Als jij zegt dat jij uitwonend bent maar dat niet bent, krijg je dus een extra bedrag, terwijl de kosten niet zo meestijgen. Dan lezen wij dat het meewerken aan die controles niet verplicht is. Maar wat gebeurt er dan wel? We hebben allemaal bij de bijstand het regime gezien van de tandenborstelcontroles en dat je de deur moest opendoen. Dan werd er gekeken voor hoeveel personen er een bed stond en hoeveel tandenborstels er in een glas in de badkamer stonden. Volgens mij wil niemand dat er straks voor studenten ook zo'n regime wordt opgetuigd. Het kabinet erkent dat. Het kabinet zegt dat het niet verplicht is om eraan mee te werken. Maar wat gebeurt er dan? Wat gebeurt er als je zegt dat je niet wilt meewerken aan zo'n huiscontrole? Ik denk dat DUO uiteindelijk toch gaat proberen om erachter te komen hoe de woonsituatie precies geregeld is. Ik wil niet dat wij allerlei heel heftige, privacyschendende controlemechanismen gaan optuigen.

Ten slotte. Het is geen geheim dat wij voor de herinvoering van de basisbeurs zijn. Ik zal het alvast verklappen: wij zullen er ook vóór stemmen. Maar eigenlijk is wat hier ligt echt onvoldoende. Een lelijk staaltje politiek wensdenken wordt hier tenietgedaan met de herintroductie van een tekortschietende basisbeurs en een karige, karige compensatie. Ik zou hier de coalitiepartijen dan ook willen oproepen: laat je niet leiden door een kwellende afspraak die je in het verleden gemaakt hebt en waarvan schijnbaar niemand precies kan vertellen hoe die tot stand gekomen is, maar denk na over op welke manier je studenten het meest recht doet. Zorg voor een fatsoenlijke compensatie en zorg voor een beurs die ook echt een basis is, die als basis onder je bestaan kan dienen. Want wat ons betreft is dit niet een stabiele basis maar een gammel vlot.

Helemaal ten slotte een noot van meer persoonlijke aard; ik heb nog zes minuten daarvoor, dus dat moet volgens mij uitgebreid kunnen. Vandaag moet ik tot mijn grote spijt afscheid nemen van mijn twee beleidsmedewerkers; ik zie Petra hier nu niet zitten maar Carlo wel. Zij hebben het de afgelopen jaren, de ene vijf jaar en de ander zelfs zeven jaar, op werkelijk onmogelijke manieren voor elkaar gekregen dat ik de meeste van mijn debatten, in ieder geval naar mijn eigen inschatting, best wel goed ben doorgekomen. Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik daar in mijn eentje volkomen niet toe in staat ben. Dus ik wil bij dezen in ieder geval ook even hier gezegd hebben: dank jullie wel voor al jullie werk, dank jullie wel voor al die tijd dat jullie mij hebben geholpen, dank jullie wel voor al die ondersteuning en heel veel succes bij de volgende stappen, Petra en Carlo.

(Geroffel op de bankjes)

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Bij die laatste woorden sluit ik mij aan. Het is ook jammer dat de gewaardeerde collega's van Peter nu vertrekken uit ons gezamenlijke whatsappgroepje. Want we hebben altijd veel lol en we bespreken natuurlijk ook heel serieuze dingen.

De heer Kwint (SP):
Dat kan samengaan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Misschien willen ze er toch in blijven. Dan mijn vraag. Allereerst is het prima dat er hier wordt uitgedeeld en is het ook prima dat partijen verwijten krijgen. Tegelijkertijd wil ik wel opmerken dat in de tijd dat het leenstelsel werd ingevoerd, de SP van de heer Kwint, kijkend naar de doorrekening die bij het verkiezingsprogramma werd gemaakt, bezuinigde op het onderwijs en maar heel ietsje deed voor studenten. Maar goed, daar hoeven we volgens mij geen welles-nietesdiscussie over te hebben. Ik heb nog wel een vraag over het amendement. De heer Kwint heeft namelijk een amendement ingediend voor uitbreiding van de bedragen voor de thuiswonendenbeurs, de uitwonendenbeurs en de aanvullende beurs. Zou het in zijn beredenering niet veel logischer zijn om vooral die aanvullende beurs uit te breiden? We weten dat er een groot verschil bestaat, in de zin dat als je leerkracht wordt, je een stuk minder gaat verdienen dan wanneer je bijvoorbeeld advocaat wordt. Heel vaak zijn het ook de ouders die dan bijdragen aan de keuze. De ene ouder kan meer bijdragen dan de andere. Zouden we dus juist niet die aanvullende beurs moeten uitbreiden waardoor kinderen van ouders die minder kunnen bijdragen aan hun studiekosten, een hoger bedrag krijgen?

De heer Kwint (SP):
Ja, daar ben ik het deels wel mee eens. Juist via de aanvullende beurs zorg je ervoor dat je mensen ondersteunt van wie je zeker weet dat de ouders niet de financiële armslag hebben om dat te doen. Maar daar staat tegenover dat ik echt vind dat de basis omhoog moet. Dat heeft volgens mij te maken met wat ik net zei over wat je met zo'n basisbeurs zou moeten kunnen doen. Wat mij betreft zou die ook een basis moeten kunnen bieden voor het richting zelfstandigheid gaan van een student. Niemand, ook wij niet, heeft een voorstel klaarliggen waarmee je schuldenvrij kunt studeren zonder dat je bijvoorbeeld een bijbaan nodig hebt. Ik heb mijn best gedaan bij het bij elkaar optellen van de bedragen. We hebben in dit geval besloten om ons bij het voorstel van het SER Jongerenplatform aan te sluiten, ook in de hoop dat daarvoor wat andere partijen te enthousiasmeren zijn. Volgens mij is dat ook echt nodig want die basisbeurs hoort er voor iedereen te zijn, volgens mij voor een deel ook vanwege de problemen die mevrouw Westerveld zelf in haar termijn aangaf, namelijk dat het niet altijd zeker is dat je dat geld ook altijd krijgt als er rekening mee gehouden wordt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Die uitleg kan ik heel goed begrijpen.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Dank ú wel.

De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Pouw-Verweij, JA21.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Voorzitter. Wij spreken vandaag niet over slachtoffers. We hebben het niet over een achtergebleven groep die niet kan meekomen in de samenleving. We spreken over studenten, over investeren in een studie. We hebben het erover hoe het Rijk hun daarin tegemoet kan komen. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan: studeren is een voorrecht. Wie zich student mag noemen, mag zich gelukkig prijzen. Dit is de invalshoek van waaruit ik mijn bijdrage lever. Bij alle kritische opmerkingen die kunnen en mogen worden gemaakt, is de context die van studenten die werken aan hun toekomst. Herinvoering van de basisbeurs draagt daaraan bij. JA21 is hiervoor. Mijn fractie staat hierachter.

Studenten hebben als ze geluk hebben een thuisfront dat hen steunt, ook in financieel opzicht. Bij studiefinanciering wordt rekening gehouden met een bijdrage van ouders. Wat JA21 betreft is de aandacht voor de ongelijkheid die onbedoeld wordt veroorzaakt door de aanvullende beurs terecht. Op zich is het systeem van een inkomensafhankelijke beurs begrijpelijk. Een student met ouders die weinig verdienen, krijgt steun van de overheid. Maar ouders die iets meer verdienen, hebben ook geen recht op andere toeslagen en tegemoetkomingen. Zij worden geacht ongeveer alles zelf te betalen. Daarom is het maar de vraag of ze daarbij ook nog eens de €400 kunnen opbrengen die de overheid als redelijke bijdrage beschouwt. Zo bezien hebben studerende kinderen met ouders in de werkende middenklasse, de middeninkomens, kans op een grotere studieschuld.

Hier wreekt zich weer het belastingstelsel. Zodra je bruto meer gaat verdienen, heb je kans om er netto op achteruit te gaan. Rijke ouders hebben geen probleem om de eigen bijdrage voor hun studerende kinderen te voldoen. Studerende kinderen van ouders met lage inkomens krijgen een aanvulling van de overheid. Maar de groep daartussen krijgt geen substantiële aanvulling van het Rijk, terwijl het intussen de vraag is of hun ouders die bijdrage bij elkaar kunnen schrapen. Zeker met twee studerende kinderen of meer is dit echt ondoenlijk. Een vraag aan de minister: is het verruimen van de inkomensgrens voor extra ondersteuning van studenten uit gezinnen met een middeninkomen, tot €70.000, voor een minimale aanvullende beurs voldoende? Het gaat mij om de afbouw van het bedrag van de aanvullende beurs, afgezet tegen het inkomen. Waar het JA21 om gaat, is dat de aanvullende beurs liefst tot deze inkomensgrens een paar honderd euro is. Pas dan hebben de middeninkomens er echt iets aan. Ik overwoog een motie over de wijze van afbouw, afhankelijk van het antwoord van de minister, en dien bovendien mede met Volt en BIJ1 een amendement in over een verhoging van de inkomensgrens. Ik vraag dit aan de minister omdat we zien hoe de middenklasse onder druk staat. Ik heb het ook over huishoudens met een verzamelinkomen tot €70.000, waarbij je tegenwoordig geen fatsoenlijke hypotheek meer krijgt. Dat zijn de mensen die als "rijk" worden weggezet, maar overal zelf voor moeten opdraaien en intussen niet meer weten waar ze het vandaan moeten halen. Het zijn deze mensen die met lede ogen moeten toezien dat hun kinderen vanwege hun inkomen geen aanvullende beurs krijgen, terwijl ze die zelf niet kunnen betalen.

Je zult als student maar de pech hebben om ook nog eens onder het leenstelsel te vallen. Dan kun je inderdaad spreken over een pechgeneratie. Er is verontwaardiging over de compensatie voor deze studenten. Die verontwaardiging deelt JA21. Daar plaats ik wel een opmerking bij over de context. Soms zie ik verhalen langskomen over een studieschuld van meer dan een halve ton, die te wijten zou zijn aan het leenstelsel. Dat is niet realistisch. Het is een kwestie van keuzes. Blijf je thuis wonen of ga je op kamers? Ga je werken of investeer je in andere activiteiten? Steek je meer of minder tijd in je studie? Waar kies je voor? Daar zijn studenten zelf bij. Om werkelijk alle schulden voor rekening van het leenstelsel te brengen, gaat mijn fractie te ver.

Maar wat mij ook te ver gaat, is het uittrekken van 1 miljard euro met droge ogen "een fatsoenlijke compensatie" noemen. Dat is het niet, want er is een groep studenten die tussen wal en schip valt. Deze coalitie laat hen vallen. De enige reden om de pechgeneratie niet te compenseren, is dat het onbetaalbaar is. Maar klimaatdoelen kosten ook miljarden. Boeren uitkopen kost miljarden. Immigratie kost miljarden. Ook dat zijn keuzes. Dit is de prijs die studenten betalen voor een land dat voor links beleid kiest. Dat is de prijs voor een coalitie die liever geld steekt in hoog verheven doelen dan in mensen. Nederland stopt jaarlijks honderden miljoenen euro's in een EU-coronaherstelfonds, in de hoop er iets uit terug te krijgen. Alleen al de tegenvaller van 1,3 miljard euro aan coronasteun, de sigaar uit eigen doos van Brussel, is een paar honderd miljoen euro hoger dan die hele compensatie. Ook dat is het gevolg van een keuze. Dan mag het geen wonder heten dat dit kabinet alleen nog een fooi overhoudt voor studenten.

De heer Wassenberg (PvdD):
Mevrouw Pouw-Verweij zegt over allerlei zaken: het zijn keuzes. Daarvoor hoef je dan misschien niet gecompenseerd te worden. Maar ik geef even een voorbeeld. Ik woon zelf in Zuid-Limburg. Mijn zoon studeert nu in Utrecht. Dat is ongeveer tweeënhalf uur van deur tot deur. Er zijn mensen die wonen in Noordoost-Groningen. Zij zijn misschien drie uur, enkele reis, onderweg als ze een studie hebben die niet overal kan. In Maastricht kun je bijvoorbeeld geen milieukunde studeren, maar in Utrecht wel. Je kunt van studenten toch niet vragen om gewoon vier of vijf keer per week zes uur per dag te reizen? Noem dat maar een eigen keuze. Je zult op een gegeven moment bij sommige studies uitwonend moeten zijn, omdat je niet elke dag zo lang kunt reizen. Dan heb je het toch niet over keuzes?

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik zou willen stellen dat we het dan wel degelijk over een keuze hebben. Ik noem een voorbeeld. Ik kom zelf uit de generatie die wel een basisbeurs ontving. Ik heb echter zes jaar gestudeerd en daarnaast een paar maanden uitloop gehad vanwege de coschapplanning. Tijdens mijn coschappen heb ik niet meer dan 4 à 8 uur in de week daarbij kunnen werken, omdat ik al 60 à 70 uur in de week coschappen liep. Ik heb ouders die niet mee hebben kunnen betalen aan mijn studie. De basisbeurs was toen volgens mij ook iets van €370, want ik was uitwonend. Daarvan kon ik de huur van mijn kamer in Uilenstede net betalen en dan had ik nog €60 in de maand voor boodschappen. Boven op die basisbeurs heb ik moeten lenen. Dat is allemaal terug te brengen tot mijn keuze om geneeskunde te studeren in Amsterdam, om daar de volle periode over te doen om dat zo snel mogelijk te kunnen behalen en omdat ik daarnaast ook nog wilde sporten in de week en niet al mijn uren kwijt wilde zijn aan werk et cetera, et cetera. Dat zijn allemaal keuzes van mijzelf.

Dat ik daar vervolgens toch een redelijke studieschuld naast heb weten te krijgen, is het gevolg van de keuzes die ik gemaakt had. Ik had ook in Utrecht kunnen gaan studeren. Ik had een andere studie kunnen doen, waarbij ik makkelijker binnen had kunnen komen dan bij geneeskunde. Ik had meer kunnen werken naast mijn studie. Ik had meer kunnen sparen tijdens mijn middelbareschoolopleiding et cetera, et cetera. Het is allemaal terug te brengen op keuzes. En natuurlijk, soms zijn er keuzes die makkelijker zijn dan andere — daar wil ik best in meegaan — maar het blijven keuzes. Bij een studieschuld van €50.000 zeggen "dat is volledig de schuld van het leenstelsel"; dat durf ik wel in twijfel te trekken.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dat denk ik ook. Dan heb je het over de extreem hoge schulden. Mevrouw Pouw-Verweij zegt dat zij er zelf voor heeft gekozen om in Amsterdam geneeskunde te gaan doen. Er zijn weinig plekken in Nederland waar je geen geneeskunde kunt studeren. Tenminste, als je per regio kijkt. Datzelfde geldt voor een studie als economie. Maar er zijn heel veel studies die ook heel belangrijk zijn en waarbij de keuze veel kleiner is. Als je tandheelkunde wilt gaan studeren, heb je veel minder keuze. Dat geldt ook voor heel veel andere studies. Als je dan toch heel erg gemotiveerd bent om dat te doen, dan kun je niet van mensen verwachten dat ze elke keer die reis maken. Ik kijk even naar mezelf als voorbeeld. Zeker in de periode dat ik ging specialiseren, had ik soms te maken met experimenten die tot 23.00 uur à 00.00 uur 's avonds, 's nachts, duren. Dan kun je niet zeggen "dan pak ik nog even een trein naar huis", want dan zijn er geen treinen. Je zult dan op een gegeven moment in de buurt moeten wonen. Ik betoog dat op het moment dat je voor een studie kiest, een heleboel vastligt. Of je moet van tevoren zeggen "ik ga alleen een studie doen die bij mij in de buurt kan", maar dan ga je je heel erg beperken en dan benadeel je Nederland ook. We hebben namelijk gewoon goed opgeleide mensen nodig uit alle regio's, die misschien weer teruggaan. Mijn betoog is dat je niet bij alles gewoon maar kunt zeggen: daar kies je zelf voor, dus dan betaal je er ook zelf maar voor.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dat ben ik volledig met mijn collega eens. Ik begon mijn betoog er ook mee dat wij het er helemaal mee eens zijn dat de basisbeurs terugkomt. Ik heb daarnaast wat vragen gesteld over de aanvullende beurs. Wij vinden namelijk ook dat studenten tegemoetgekomen moeten worden. Ik heb ook iets gezegd en ga nog iets zeggen over de pechgeneratie. Wat ik lastig vind, is het volgende. Zelfs al gaan we uit van een uitwondende student die zes jaar studeert, dan komen we niet op een halve ton uit. Dan hebben we het dus over €395 per maand keer twaalf keer zes. Mijn hoofdrekenen is niet heel erg goed, maar volgens mij komen we dan op pak 'm beet €30.000 uit. De minister heeft zijn telefoon vast. Misschien kan hij meerekenen voor mij. We komen niet op een halve ton uit. Daar zit toch €20.000 ruimte in. Ik kreeg laatst nog een mail van iemand die vertelde €60.000 studieschuld te hebben en zei: dat is allemaal de schuld van het kabinet. Dan denk ik: nee. Daar zit dus een ruimte tussen. Ik zeg: we kunnen niet alle schulden op de nek van het kabinet leggen. Daarbij wil ik ook nog even verwijzen naar de heer Peters. We kennen ook de verhalen van mensen die niet hoefden te lenen en toch vol geleend hebben, want "je betaalt er toch geen rente over, dus ik beleg het of ik ga er nu mee op vakantie en dan betaal ik het straks allemaal wel weer terug", en die nu de rente stijgt, roepen: o, maar dat wist ik niet! Dat gedeelte van het verhaal leidt voor mijn gevoel soms af van de daadwerkelijke benadeling die er wel is. Dat is het enige contrast dat ik scherp wilde stellen.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Ik eindigde met de zin: dan mag het geen wonder heten dat dit kabinet alleen nog een fooi overhoudt voor studenten. In die fooi kan JA21 zich niet vinden. Wij roepen de coalitie indringend op om de compensatie alsnog fatsoenlijk te regelen, of het nu met geld is, een langjarig vast te zetten rente of een andere mogelijkheid. VVD, D66, CDA en ChristenUnie hebben de sleutel in handen. Als zij blijven weigeren om de compensatie naar een redelijk niveau te tillen, al is het door komende tijd nog eens te kijken naar wat er verder nog mogelijk is in de voorwaarden voor terugbetaling, blijft het bij dat miljard. Want zoals de vlag er nu bij hangt, mogen we constateren dat het kabinet het bedrag voor compensatie laat voor wat het is.

Wat wel gebeurt, is het opplussen van de structurele investering in studentenwelzijn met 15 miljoen euro, en dat zal hard nodig zijn. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een hoge studieschuld gepaard gaat met minder mentaal welbevinden en meer psychische klachten. Ook daaraan hangt een prijskaartje. Is het zinvol en is het mogelijk, vraag ik de minister, om een grove inschatting te maken van wat een aanslag op het welbevinden en meer psychische klachten de economie zo ongeveer gaan kosten? Wil de minister reflecteren op de vraag hoe studenten die hun volledige studie onder het leenstelsel hebben gedaan, mogen aankijken tegen een coalitieakkoord met de titel Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst? Dat zijn dus de studenten die het nakijken hebben bij de compensatie.

Zoals ik eerder al benadrukte in het interruptiedebat met de heer Wassenberg, is schuldenvrij studeren voor alle studenten een illusie, maar wat geen illusie hoort te zijn, is afstuderen met zo min mogelijk schulden. De regering hecht veel waarde aan de informatieverstrekking door de Dienst Uitvoering Onderwijs. Communicatie door DUO zou studenten moeten afhouden van het aangaan van hoge schulden. Dat lijkt een optimistische aanname. Als een student nú geld nodig heeft, zal de student nú geld lenen. Als er nú geldzorgen zijn, is het zaak om nú voor geld te zorgen. Maar die lening moet ooit worden afgelost. De voorlichting en bewustwording moeten wat JA21 betreft als het even kan graag verder gaan dan alleen wat info op een website. Waar baseert de minister de aanname op dat studenten zich door communicatie van DUO laten sturen bij keuzes over studieleningen? Is dat niet wat al te optimistisch ingeschat? Is daar niet meer voor nodig?

Tot zover mijn bijdrage in eerste termijn. Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Laan van D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. We hebben er al veel over gesproken en nu is het moment daar dat we de basisbeurs opnieuw gaan invoeren. Dat is een mooi moment. Met deze wet laten we ook zien dat we hebben geluisterd naar de zorgen die de jongere generatie heeft. We hebben geluisterd naar de zorgen die leven en die onder andere door het onderzoek van het SER Jongerenplatform zijn aangetoond en naar voren zijn gekomen. Niet voor niks heb ik daar een plenair debat over aangevraagd, want er zijn zorgen over het vinden van een woning, over het klimaat, over de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar ook over het mentale welzijn en over onder andere het effect van corona daarop. Ik vind dat we ons deze zorgen echt moeten aantrekken. We hebben allemaal wel vaker gehoord dat jongeren de toekomst hebben. Ik vind het belangrijk dat zij kansen krijgen. Zij verdienen een eerlijkere verdeling tussen generaties. Zij verdienen ook vooruitgang — dat is al eerder genoemd — zoals gratis kinderopvang, meer woningen en de herinvoering van de basisbeurs, die we vandaag bespreken. Dat is een hele grote stap vooruit.

Bij de invoering van het leenstelsel is duidelijk aangegeven dat de nadelen op den duur zouden worden bekeken. Dat is nu gedaan.

De voorzitter:
Ik zie de heer Wassenberg staan, maar het is goed als u eerst uw inleiding even afmaakt.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Oké.

Dan kun je vragen: is dan alles verkeerd geweest? Laat ik vooropstellen dat ik in ieder geval blij ben dat enkele verworvenheden van de invoering van het leenstelsel overeind blijven. Een paar voorbeelden: de terugbetaalregeling, die van 15 naar 35 jaar is gegaan, als je kiest voor lenen, het ov-reisproduct voor mbo-studenten vanaf 18 jaar en een hogere aanvullende beurs.

De voorzitter:
Dat was de inleiding?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ja, maar ik heb nog een heel verhaal.

De heer Wassenberg (PvdD):
Mevrouw Van der Laan begon met te zeggen dat het een mooi moment is dat we van het leenstelsel afgaan en dat de basisbeurs weer wordt ingevoerd. Ik vraag me af wanneer er dan iets is veranderd bij D66. Want ik citeerde net uit een commissiedebat uit 2019, waarin zowel collega Van Meenen als de toenmalige minister, Van Engelshoven, hartstochtelijk pleitte voor dat leenstelsel. Ik heb de heer Van Meenen ook weleens een-op-een gesproken, en dan kwam er toch een hartstochtelijk pleidooi voor dat leenstelsel! Dat is niet eens zo heel lang geleden. Wanneer is er iets veranderd? Wat is er veranderd? Ik ben heel blij met de draai van D66, maar wanneer is men met die draai begonnen? Kan mevrouw Van der Laan daar iets meer over vertellen?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Frank Wassenberg wil een inkijkje in onze fractiegesprekken. Ik denk dat dit een terechte vraag is. Ik denk dat inkeer geleidelijk verloopt. Wij hebben in ons verkiezingsprogramma gesteld dat wij voorstander zijn van een inkomensafhankelijke beurs. Dat is een piketpaal. Maar als je het hebt over inkeer en over wat er nu is gebeurd, dan wil ik het volgende zeggen. Bij de invoering van de Wet studievoorschot, het leenstelsel, was er een knop waarmee we de basisbeurs in een lening hebben omgezet. We hebben gekeken naar de effecten. Ik denk dat de buitenwereld veranderd is. Ik denk dat er heel veel effecten zijn op het mentale welzijn. Ik doel op het gevoel dat je een studieschuld met je meedraagt. Ik noem voorts de hoge inflatie. Ik kom daar zo meteen ook nog over te spreken, maar ik denk dat inkeer geleidelijk verloopt.

Vandaag is al een paar keer gezegd: liberalen dit, liberalen dat! Het punt is dat wij sociaalliberalen zijn. Als je kijkt naar de driehoek overheid-ouders/verzorgers-student in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en naar wie dan welke draaglast heeft in die driehoek, dan denk ik dat we daarin zijn opgeschoven. Dus bij de invoering van het leenstelsel gingen we ervan uit dat er qua financiën best wel veel op de schouders van ouders en studenten kon liggen, en vandaag zetten we dat toch ook een beetje recht.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik snap het. Mevrouw Van der Laan zegt: je beweegt en het gaat geleidelijk. Dat snap ik allemaal wel. Kennelijk heeft dat tot dit resultaat geleid. Ik zeg eigenlijk dat we nog maar kortgeleden, een jaar of anderhalf jaar geleden, bijna omver werden geblazen door het enthousiasme van de heer Van Meenen. Dat is dus geen geleidelijke maar kennelijk heel abrupte draai geweest. Of heeft dat ermee te maken dat u nu woordvoerder bent en niet de heer Van Meenen? Nogmaals, ik werd bijna omvergeblazen door zijn enthousiasme. Dus kennelijk moet er iets heel fundamenteels veranderd zijn. Ik wil gewoon even weten wat dat precies is, want dit is geen geleidelijk proces geweest.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou, dat zal ik nooit over mijzelf zeggen. U heeft het over een jaar of anderhalf jaar. Wij hebben een coalitieakkoord. Dat bestaat al bijna twee jaar. Daarin is de heroverweging van de basisbeurs natuurlijk ook gewoon opgenomen als uitgangspunt. Ik vind meneer Van Meenen altijd enthousiast, maar — ik vind het heel belangrijk om dat te benoemen — ik doe niet aan natrappen. U weet dat ik graag voetbal, maar ik doe niet aan natrappen. Dat zijn mijn woorden. Dat vraagt u ook niet van mij. Maar het is natuurlijk best wel makkelijk om nu te zeggen: tja, meneer Van Meenen; de keuze van D66 … Ik vind dat wij inhoudelijk nu een andere afweging maken. Dat was al bekend na het verschijnen van het coalitieakkoord, want daarin staat letterlijk dat we de basisbeurs zouden gaan herinvoeren. Zoals ik ook al heb aangegeven in mijn bijdrage, is mijn punt dat enkele elementen van de invoering van het leenstelsel goed zijn. Die zijn goed genoeg, die blijven overeind. Maar de knop waarmee de basisbeurs omgezet werd in een lening, heeft niet goed uitgepakt. We hebben heel veel studieschulden. Dat is wat het is.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Wassenberg.

De heer Wassenberg (PvdD):
Het woord "natrappen" werp ik verre van me. Ik geloof ook niet dat ik de indruk wekte dat ik aan het natrappen was. Nogmaals, er is heel veel geheimzinnigheid. We hebben net een uitgebreid interruptiedebat gehad over die 1 miljard. Nou ja, dat is een mooi getal. Dat is een één met negen nullen. Waar komt dat vandaan? We krijgen geen enkel inzicht. D66 is een grote partij, de op een na grootste partij van de coalitie met 24 zetels. Er is iets heel fundamenteels veranderd. Nogmaals, er waren hartstochtelijke pleidooien voor dat leenstelsel. Mijn enige vraag is dus: wat is het moment geweest waarop er echt iets is veranderd? Die vraag heeft niets met natrappen te maken. Het is geen geleidelijk proces geweest. Dat is het enige wat ik vraag, en dat heeft niets met natrappen te maken.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nee, ik heb niet een datum of een dag voor ogen. Onze inzet is heel duidelijk. Wij zijn heel blij dat de basisbeurs terugkomt. Dat is waar wij van uitgaan.

De heer Kwint (SP):
Wie er ook van D66 staat, maakt mij in principe niet zo heel veel uit. Ik ben meer benieuwd naar de inhoudelijke verandering. Was het leenstelsel naar de inschatting van D66 gewoon in de kern fout vormgegeven? Of zijn de gevolgen onderschat?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik denk dat de gevolgen niet zijn onderschat. Ik heb het ook teruggekeken en teruggehoord. In de context is wel geschetst dat wij de nadelen op den duur zouden gaan bekijken. Ik weet dat partijen kanttekeningen hebben gemaakt. Er waren voors en tegens. Maar in de context van het debat is wel aangegeven dat we alle nadelen niet goed genoeg konden inzien. We zouden dat op den duur gaan bekijken. Dat hebben we gedaan. We constateren nu dat het heel goed is dat de basisbeurs terugkomt en dat het geen lening meer is.

De heer Kwint (SP):
Dat laatste delen wij inderdaad. Ik was benieuwd welke uitwerking op dat moment nog niet goed kon worden ingeschat die later wel goed kon worden ingeschat. Ik vind het prima als een partij van standpunt verandert, zeker als die partij mijn kant opdraait. Dan ben ik alleen maar tevreden. Maar wat was het punt dat u toen nog niet kon weten en nu wel weet, en dat voor u de reden was om toch voor de basisbeurs te kiezen?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik herinner me ons debatje vorig jaar over hetzelfde onderwerp, waarin u mij bijna exact dezelfde vraag stelde. Toen heb ik ook de maatschappelijke context erbij gehaald. De wereld is nu eenmaal veranderd. Ik wijs op de mentale druk. Wij zijn ervan uitgegaan dat het voor heel veel mensen, ouders, verzorgers en studenten, makkelijk is om een studie te betalen. Ik vind dat dat niet helemaal zo heeft uitgepakt. Daarom staan we nu voor de invoering van de basisbeurs.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Bisschop, SGP. Hij staat daar niet voor niks, denk ik.

De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze aansporing, voorzitter. Ik stond eerlijk gezegd een beetje te aarzelen. Ik ben heel blij met de biecht van mevrouw Van der Laan en dat zij het heeft over "tot inkeer komen". Ik vind dat hartverwarmend. Maar collega Kwint heeft wel gelijk. Voor alle punten die nu worden aangevoerd, zoals de maatschappelijke omstandigheden die zijn veranderd, is toen al gewaarschuwd. En D66 heeft toen, samen met GroenLinks, dwars daartegenin vastgehouden aan de steun voor dit plan. Als mevrouw Van der Laan dat op zich laat inwerken, welke les trekt ze dan nu uit deze gang van zaken ten aanzien van de wijze waarop D66 politiek bedrijft, bestuurt?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik vind het wel krachtig als je op een besluit terugkomt. Dat vind ik krachtig besturen: alles in overweging nemen en dan toch de stelling durven innemen "vandaag gaan we het toch anders doen". We kijken terug. Er zijn overwegingen gemaakt. Daar nemen wij de volle verantwoordelijkheid voor. Ik loop daar niet voor weg. Het heeft niet uitgepakt zoals we misschien hadden gewild. Wat ik daar nog meer van meeneem … Dan noem ik toch weer de driehoek die ik net ook heb genoemd. Bij het ontwikkelen van jezelf door middel van onderwijs, van studie, heeft de overheid een bepaalde rol. Die verantwoordelijkheid nemen we vandaag, in ieder geval in financieel opzicht.

De heer Bisschop (SGP):
Ik heb mijn waardering ervoor uitgesproken dat die stap wordt gezet. In vergelijking met andere fracties is het wel een wat late inkeer, maar we zijn heel blij dat het zover is. Met die achtergrond vraag ik: ik hoor sinds de nieuwe samenstelling van de Kamer D66 voortdurend spreken over "nieuw leiderschap", "doorpakken" en dat soort zaken. Daarbij komt op een aantal dossiers het zorgen voor democratisch draagvlak in het gedrang. Dat is de achtergrond, niet per se op dit dossier. Ik zou me kunnen voorstellen dat D66 in de spiegel kijkt en zegt: wacht eens even, dan moeten we op die dossiers misschien toch wat voorzichtiger zijn voordat we na een jaar of vijf, zes in de spiegel moeten kijken en zeggen: tjongejonge, wat hebben we voor schade aangericht? Mag ik zoiets van D66 vragen of vraag ik dan te veel?

Mevrouw Van der Laan (D66):
U mag van mij altijd zorgvuldigheid verwachten. Die feedback neem ik graag mee. Maar ik denk dat iedereen in de Kamer zorgvuldig kijkt naar besluiten die we nemen. Dat we daarin anders besluiten, is een ander verhaal. Een meerderheid voor een besluit is ook democratie. Bij de invoering van deze wet was er een meerderheid in de Tweede Kamer om het zo te doen. Dat legitimeert natuurlijk ook gewoon het besluit. Dus ik hoop dat de SGP in ieder geval ook aan de andere partijen zal vragen om in de spiegel te kijken. Maar ik kan alleen maar voor onszelf spreken, als ik zeg dat wij altijd ons werk zorgvuldig doen.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Natuurlijk, mevrouw Van der Laan heeft gelijk: het is een meerderheidsbesluit. Ja, anders was het geen besluit geweest! Maar wij zien hier deze situatie, dat besluit; daar is gewoon een deal gesloten en dat is een verkeerd besluit geweest. Dat hoor ik mevrouw Van der Laan ook zeggen. Dat betekent dus dat een meerderheidsbesluit niet per definitie een goed besluit is. Zelfreflectie past ons allemaal hoor, absoluut. Het is niet zo dat ik mevrouw Van der Laan even de les wil lezen, integendeel. Maar ik zou me wel kunnen voorstellen dat er een les uit getrokken wordt, zo van: wacht even, laten wij ook zorgvuldig zijn met de argumenten die een minderheid aandraagt en laten we die serieus meewegen, in plaats van wham, rechttoe, rechtaan doorpakken, nieuw leiderschap en dat soort zaken. Dat zou ik in overweging willen geven.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik zou in ieder geval aan eenieder, dus ook aan kleinere partijen, met alle respect, het idee en het gevoel willen geven dat we daar heel secuur naar kijken. Dus wij wegen echt de initiatieven op inhoud. Als laatste zou ik hier graag nog iets op willen zeggen. Ik heb het over die maatschappelijke context, maar ik denk wel dat de rol van de overheid en de vraag hoe de overheid zou moeten opereren aan het veranderen zijn. Dat is wel anders dan een paar jaar geleden. Kijk naar het energievraagstuk, naar hoe de roep er is dat de overheid daarop moet sturen. Kijk naar de coronacrisis. Laten we dat vooral benoemen en niet de discussie daarover voeren. Ook op dit onderwerp, de mate waarin de overheid financieel een bijdrage levert aan de ontwikkeling van studenten, is dat wel echt een fundamentele vraag.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik denk dat we hier vandaag vooral staan om te bekijken hoe we met z'n allen een beurs voor elkaar kunnen krijgen waar studenten echt wat aan hebben en waar ze een hele tijd fijn mee door kunnen. Dat in gedachten hebbende, zag ik ook een amendement voorbijkomen, van mevrouw Van der Laan volgens mij, samen met CDA en ChristenUnie om die tijdelijke verhoging die er nu is door te trekken. Zou mevrouw Van der Laan voor mij willen toelichten wat de gedachte daarachter is?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Zeker. Ik kom daar in mijn bijdrage op. Is het goed als ik daar dan op terugkom, voorzitter?

De voorzitter:
Dat is goed. Het betreft amendement op stuk nr. 13. Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. We doen meer met deze wet. Dat is belangrijk, want niet voor iedere student is de thuissituatie hetzelfde. Sommige ouders kunnen nu eenmaal niet zo veel bijdragen. Daarom krijgen meer studenten nu een aanvullende beurs. In juni hebben we in het hoofdlijnendebat samen met de heer Van der Molen van het CDA — ik wijs nu naar meneer Peters — een motie ingediend om de aanvullende beurs te verbreden tot een inkomen van €70.000. Die grens lag op €53.000. Naar schatting krijgen hierdoor 50.000 studenten meer aanspraak op een aanvullende beurs.

Ook doorstuderen nadat je je mbo-diploma hebt gehaald wordt makkelijker en toegankelijker. Dus het duurt niet meer vijf maanden, maar twaalf maanden voordat je je basisbeurs een prestatiebeurs wordt. Je krijgt daarmee het hele eerste jaar in het hbo de tijd om te kijken of de studie bij je past, en dan hoef je niet meteen na vijf maanden dat terug te betalen. Daardoor gaan in ieder geval geldzorgen minder een rol spelen bij een keuze om te leren. Dat was juni.

In september, rond Prinsjesdag, hebben we nogmaals geluisterd naar studenten, want ook zij hebben te maken met een gigantische inflatie. Daarom verhoogden we onder andere de zorgtoeslag en de huurtoeslag, en zorgden we er ook voor dat het collegegeld minder steeg. Het collegegeld zou met ongeveer €210 stijgen; het is deze minister gelukt om dat te dempen tot ongeveer €110. Het is veel geld, maar het is ook wel de realiteit dat het dus veel minder is gestegen dan aanvankelijk werd verwacht. Het belangrijkste is — en daarmee kom ik op het amendement — dat we de basisbeurs voor uitwonende studenten nog voordat die is ingevoerd, al hebben verhoogd met €164. Het wordt dan een beurs van €438. Bij de Voorjaarsnota zouden we deze verhogen willen verlengen, iets wat we hebben aangekondigd bij de afgelopen Onderwijsbegroting. Ik weet dat dit bij de Voorjaarsnota wordt besloten. Daar is de minister heel helder in geweest. Maar ik wil er wel graag op voorbereid zijn. Ik wil namelijk voorkomen dat, mocht het lukken bij Voorjaarsnota, er dan gezegd wordt "we zouden het graag willen, maar de wet is er niet klaar voor". Daarom dienen wij samen met het CDA en de ChristenUnie een amendement in, een wetswijziging, om de wet gereed te maken om de eventuele verhoging te kunnen verlengen.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik kan daar alleen maar mee instemmen, want ik vind dat ook. Maar is die tijdelijke verhoging vanwege de situatie nu, met de inflatie, de oorlog in Oekraïne die natuurlijk ook wat met de energierekening heeft gedaan? Of zit daar eigenlijk iets anders achter? Dat is meer mijn vraag: erkent D66 hiermee eigenlijk niet dat de basisbeurs die we nu hebben misschien te laag is, ook vergeleken met wat studenten in 2015 kregen? Ziet mevrouw Van der Laan het vooral in relatie tot de huidige situatie of erkent zij hiermee het koopkrachtprobleem van studenten met het nieuwe beoogde stelsel?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Met dat laatste zegt u grosso modo hetzelfde, geloof ik. Het is in relatie tot de huidige inflatie. Dat was ook de inzet met Prinsjesdag. Daarom heeft Paternotte zich enorm hardgemaakt om die eenmalige verhoging erdoorheen te krijgen. Ja, dat is gebeurd omdat het leven duurder is geworden. Onze verwachting is dat het leven volgend jaar niet goedkoper zal zijn, en het jaar daarop misschien ook nog niet.

De heer De Hoop (PvdA):
Mijn vraag is dan de volgende. D66 heeft er mede met de andere coalitiepartners voor gekozen om het binnen die 1 miljard te houden. Is dat dan eigenlijk wel verstandig geweest?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat vind ik wel.

De voorzitter:
Tot slot, de heer De Hoop.

De heer De Hoop (PvdA):
Dus u ziet dit echt als tijdelijk, door de inflatie, door hoge energierekeningen et cetera? U ziet niet nog steeds een koopkrachtprobleem voor studenten met de nieuwe basisbeurs die nu beoogd wordt, in vergelijking met 2015? De Partij van de Arbeid ziet namelijk dat studenten er toch flink op achteruitgaan. Daarom ben ik ook kritisch op de hoogte van de basisbeurs. Ik vraag me dan toch af: moeten we dan niet kritisch zijn op de beoogde basisbeurs die vandaag voorligt?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik denk dat je sowieso kritisch moet zijn op wat er voorligt. Maar als de heer De Hoop vraagt: moeten we niet helemaal terug naar het niveau van 2015, dan zeg ik: wat er op dit moment voorligt, met de eenmalige verhoging, daar sta ik achter.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog weer.

Mevrouw Van der Laan (D66):
De wet regelt ook wat anders, namelijk de tegemoetkoming. We horen studenten zeggen dat ze meer tegemoetkoming zouden willen. We trekken 1 miljard euro uit. Er is al vaker gezegd dat dat gewoon veel geld is. Het is een tegemoetkoming van tussen een kleine €400 tot in het maximale geval bijna €3.300, als je de studievouchers daar ook in meerekent. Dat is wel geld. Ik zie geknik. Studievouchers worden omgezet in geld of een korting op je schuld. Dat is het eerlijke verhaal, maar het eerlijke verhaal is ook dat het geen volledige tegemoetkoming is. Het is ook geen kwijtschelding van studieschulden. Daar ben ik al sinds juni heel duidelijk en eerlijk in: die komt er nu ook niet. Dat kost miljarden. Maar ik kan wel zeggen dat ik mij, met respect voor de gevoelens van deze studenten en jonge starters en hun passievolle strijd voor meer tegemoetkoming, schaar achter de keuze die nu voorligt. Als je eenmaal alles hebt afgewogen, dan is politiek voor mij ook dat je heel duidelijk maakt wat je níét doet, hoe ongelukkig dat misschien ook is. Daar is dit een voorbeeld van. Ik zou heel graag willen benadrukken, ook bij de studenten, dat je volgens mij heel goed begrip kunt hebben voor de situatie en je kunt inleven in de ontstane situatie, terwijl je daarnaast een andere politieke afweging maakt. Dat zijn twee elementen die ik inbreng, en ik sta erachter.

De voorzitter:
Bent u aan het einde?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Van dit blokje wel, ja.

De heer Kwint (SP):
Met dat begrip kunnen studenten natuurlijk uiteindelijk hun boodschappen niet betalen. Ik snap dat er uiteindelijk een afweging gemaakt moet worden. Ja, zo gaat dat. Maar wat ik niet zo goed snap, is op basis waarvan die afweging nou is gemaakt. Hoelang zijn we nu vandaag bezig? Een uur of vijf? Ik kom niet echt verder dan: ja, dat is nou eenmaal wat er is afgesproken. Volgens mij zet je bij een afweging de voors en de tegens tegen elkaar af, weeg je de argumenten, waarna je bedenk: zouden we niet iets meer of iets minder willen doen? Iets minder kan ook. Je kunt ook zeggen: het beleid is veranderd en we compenseren niks. Hoe is dan die afweging tot stand gekomen waarbij men zei: ja, 1 miljard is een goed bedrag voor die compensatie?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik begin met te zeggen dat ik ook niet bij de coalitieonderhandelingen was. Ik zeg wel wat meer zo meteen, maar die coalitieonderhandelingen zijn gesprekken die aan een andere tafel zijn gevoerd. Daar zijn bedragen afgesproken. U heeft het net ook al aan voorgangers gevraagd. Het antwoord dat zij gaven, is het antwoord dat er is. Ik heb zelf ook vragen gesteld. Waar is dit op gebaseerd? Waarom zijn we uitgegaan van dit bedrag? Ik kan in ieder geval niet vaststellen wat daar de onderliggende berekening van is. Je kunt ook kiezen voor de aanpak waarbij je zegt: dit is het geld en laten we kijken wat we daarvoor kunnen doen. Dat dit de manier is, heeft de minister ook in het hoofdlijnendebat toegelicht, en dat is ook wat ik heb geconstateerd. Dat is de aanvliegroute geweest.

De heer Kwint (SP):
Maar dan ontstaat er op een gegeven moment een soort gek schimmendebat. Niemand weet waar dat bedrag van 1 miljard vandaan komt. De minister legt het weer terug bij de Kamer. Hij zegt: jullie sluiten akkoorden en jullie geven mij mandaat voor financiële ruimte van 1 miljard. Hij zegt: Dus ja, jullie mogen doen wat jullie willen, maar uiteindelijk moet het binnen dat bedrag van 1 miljard blijven. Maar als we dan hier in de Kamer terugkomen en vragen waar dat nou eigenlijk op is gebaseerd en of het niet wat ruimer zou kunnen, dan is het antwoord: we weten niet waar het op gebaseerd is, maar ruimer kan het in ieder geval niet. Dat is toch gek?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik weet niet of dat gek is. Misschien is het in dit geval ook wel: je rug recht houden. Dit staat in het coalitieakkoord. Het is hier met een meerderheid aangenomen. Daar geven we uitvoering aan. Daar hoeft meneer Kwint het natuurlijk niet mee eens te zijn. Maar ik vind het ook soms wel te gemakkelijk als er dan wordt gezegd: kunnen we het niet een beetje oprekken en kunnen we niet van ergens anders ietwat geld halen? Besturen is ook gewoon piketpalen slaan, om van daaruit te gaan kijken hoe je er uitvoering aan geeft.

De voorzitter:
Tot slot de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Maar het probleem is dat hierbij niemand weet waarom die piketpalen geslagen zijn waar ze geslagen zijn. Dat maakt het vellen van een oordeel hierover wel heel ingewikkeld. Want niemand weet waar dit bedrag vandaan komt. Niemand weet waar het precies op gebaseerd is. Het enige wat we weten is: wat we hier vandaag ook doen, het mag niet méér worden. Dat is toch heel gek? Zijn er überhaupt argumenten denkbaar waarbij dat bedrag wél bespreekbaar wordt? Of wordt er gewoon gezegd: dat hebben we ooit zo opgeschreven, en wat geschreven is, is de waarheid en daar houden we ons tot aan het einde der tijden aan? Dat is volgens mij precies de halsstarrigheid waarmee we met dit leenstelsel aanvankelijk opgezadeld zijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou gaat u op dat laatste punt wel heel snel, denk ik. Ondenkbaar is iets niet. Maar ik ben volgens mij heel duidelijk geweest. U komt met een voorstel voor een compensatie waarbij de kosten oplopen tot 5 miljard. Daar is geen dekking voor. Hoe realistisch is dat? Het kwijtschelden van 26 miljard aan schuld vanwege studieleningen, is niet reëel. Dat is ook wel het verhaal.

De voorzitter:
Het is voldoende. Ik kijk even naar mevrouw Koekkoek. Zij stond al wat eerder klaar. U hoeft niet te rennen, hoor.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Zeker niet!

De voorzitter:
Gaat uw gang.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik hoor in het betoog heel veel realisme. Nu ben ik daar in principe ook voor. Maar het lijkt wel alsof er in dat realisme helemaal geen ruimte is voor een handreiking. Dat mis ik. Ik geef een voorbeeld. Ja, we compenseren studenten met een basisbeurs. Maar we compenseren niet de studenten die uitloop hebben, en daarmee geen recht meer hebben op die basisbeurs. In mijn eigen inbreng heb ik drie handreikingen gedaan door middel van amendementen. Ik zoek er bij D66 een beetje naar welke handreiking we wél kunnen doen. Ik hoor vooral dat we 1 miljard hebben waarmee we keuzes kunnen maken. Je kunt daar iets mee doen. Dat wil ik ook zeker niet bagatelliseren, maar het is bij lange na niet genoeg. Er zijn wel wat mogelijkheden. Wat kunnen we nou wél doen? Ik hoop dat D66 een van de handreikingen oppakt en zegt: daar kunnen we inderdaad wat mee.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Bij de behandeling van de Onderwijsbegroting kwamen we met een motie, omdat we een half miljard in de begroting hadden gevonden. Dat heeft u ook gevonden. Dat heeft uw collega ook weleens genoemd. Dat kan een mogelijke dekking zijn. Ik heb wel 600 keer nagedacht over de vraag: wat als we dit inzetten voor een tegemoetkoming? Maar als je het gaat verdelen over die studenten, betreft het een verhoging van €100 à €200. Ik denk dat je de angel van het gevoel van onrechtvaardigheid of boosheid of het gevoel dat je genaaid bent, daarmee niet kunt weghalen. Het is dus een politieke afweging om te zeggen: oké, we stoppen het niet in een tegemoetkoming, maar we stoppen het liever in het doortrekken van de eenmalige verhoging van de aanvullende beurs.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Het gaat niet alleen over een gevoel. Ik snap wel dat je als partijen samen zegt: we geven een realistische boodschap mee, want de een voelt zich wellicht sneller onrechtvaardig behandeld dan de ander. Maar dan is het besluit volgens mij te plat. Het gaat niet om gevoel. Het gaat ook echt om een verlies dat je hebt opgelopen. Daarom geef ik ook het voorbeeld van de uitloop die een student kan hebben. Dat is een heel realistisch voorbeeld. Daar doen we niets aan. Het is me onduidelijk waarom we daar niets mee doen. Het is me ook onduidelijk waarom we niets doen met andere handreikingen die we kunnen doen. Het gaat dus niet alleen om het idee dat we er een heleboel extra geld tegenaan knallen, maar juist om het idee dat we kleinere stappen moeten zetten waarmee we wél de echte onrechtvaardigheid kunnen oplossen. Dat hoor ik steeds niet terug. Het blijft een beetje een cirkelredenering, want u zegt: dit is het pak geld en dit kunnen we ermee doen.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Volgens mij geef ik inhoudelijk ook echt aan waarom we bepaalde politieke keuzes wel of niet maken. Ik wil nog even reageren op de uitloop die u in uw bijdrage heeft genoemd. U vroeg: kunnen we daar niets mee? Als je het hebt over een afbakening, een begrenzing van een wetsvoorstel, hoe baken je dit dan af? Er zijn namelijk ook studenten die wel nominaal afgestudeerd zijn. Zij hebben geen uitloop. Die zouden we dan niet gaan compenseren. Dat is echt een dilemma.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Koekkoek.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat is nou net het ding. Die compenseren we wel. Op het moment dat je nu nog studeert, dan krijg je een eenmalige compensatie. Daar hebben we het net over gehad. Dat is juist iets goeds. Maar bij een direct gevolg van studeren, namelijk dat je kunt uitlopen om wat voor reden dan ook — denk aan corona, een bestuursjaar of wat anders — dan geven we geen compensatie. Ik geef nu één voorbeeld. Ik noem één kleine handreiking. Ik vraag me gewoon af waarom er niet één handreiking wordt opgepakt. Ik verwacht meer dan alleen zeggen dat we anders heel veel extra geld nodig hebben, en het dus ophoudt.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Het kan zo zijn dat ik niet overtuigd ben van de handreiking die gedaan wordt. Het kan zijn dat die daarom niet wordt opgepakt. U benoemt enkele bestaande uitzonderingsposities. Ja, je kunt uitlopen. Er kan zomaar iets in je leven gebeuren; dat is een gegeven. Maar de vraag die dan voorligt, is of je dat met de basisbeurs of een tegemoetkoming zou moeten financieren. Ik denk dat daar een andere route voor is, bijvoorbeeld via het profileringsfonds bij de instellingen.

De voorzitter:
Ik wil aan de leden vragen om de interrupties en de antwoorden wat korter te houden.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik ga het zo kort mogelijk doen. De antwoorden worden dan ook heel kort. We worden voortdurend meegenomen in cirkeltjes. We worden zo vaak meegenomen in cirkeltjes dat ik er echt helemaal dol van word! De heer Kwint en andere Kamerleden vragen: waarom 1 miljard? Dan zegt mevrouw Van der Laan: omdat het in het coalitieakkoord staat. Dan wordt er gevraagd: waarom staat het in het coalitieakkoord? "Dat is het effect van onderhandelen." Dan wordt er gevraagd: maar wat is de betekenis van die 1 miljard? Waarom is dat het resultaat van onderhandelen? Dan wordt er gezegd: ja, maar het staat uiteindelijk in het coalitieakkoord. Uiteindelijk, met die twee, drie tussenstappen, is het enige wat we horen: het is opgeschreven, dus het is zo. Ik weet ook wat 1 miljard is. 1 miljard is 10 tot de macht 9 en 1000 keer 1 miljoen. Waarom 1 miljard? Waarom niet 1,1 miljard? Waarom niet 3 miljard? Waarom niet 500 miljoen? Wat is de betekenis van die 1 miljard? Ik ben hartstikke blij met een compensatie — ik vind het erg weinig en ik zou liever meer hebben — maar ik wil weten op basis waarvan dat is besloten.

De minister zegt: ik zat er niet bij aan tafel, dus ik kan het niet zeggen. Mevrouw Van der Laan zegt ook: ik zat er niet bij aan tafel. Maar haar partij zat wel aan tafel. Er moet een reden zijn waarom het 1 miljard is en niet 3 miljard, 4 miljard of nog meer.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik snap wel waarom meneer Wassenberg er niet uitkomt. Uw samenvatting was bijna goed, maar u mist één punt dat ik wel heb gezegd. Ik heb zelf ook gevraagd wat de onderbouwing van dat bedrag is. Ik kan niet vaststellen welke berekening er onder bijvoorbeeld het miljard voor de tegemoetkoming ligt. Dat heb ik heel duidelijk gezegd. Meer kan ik daar volgens mij niet over zeggen.

De heer Wassenberg (PvdD):
Is mevrouw Van der Laan het met mij eens dat het hoogst onbevredigend is dat wij hier met allemaal woordvoerders zitten en dat niemand weet waar die 1 miljard op gebaseerd is? Ik vind het buitengewoon onbevredigend en ik vraag of mevrouw Van der Laan dat met mij deelt. Ik denk dat we als Kamer wél moeten weten waarom het 1 miljard is. Ik wil kunnen beoordelen of dat niet hoger of lager moet. Ik wil een afweging kunnen maken.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik deel de onbevredigdheid niet helemaal. Ik maak de afweging op een andere manier. Ik heb net een andere aanvliegroute benoemd. Er is 1 miljard vrijgemaakt voor de tegemoetkoming. We hebben gekeken hoe we dat eerlijk kunnen verdelen en hoe ver we kunnen komen. Dat is een aanvliegroute om in ieder geval enige erkenning te geven aan de studenten die onder het leenstelsel vallen.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Wassenberg.

De heer Wassenberg (PvdD):
Samenvattend, dan is de onderbouwing dus: 1 miljard is 1 miljard, punt.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is dan wat het is.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog weer.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dan de communicatie met DUO. In gesprekken met studenten heb ik gehoord dat zij het vertrouwen kwijtraken: keer op keer teleurstelling, niet eerlijk, niet duidelijk. Ik zie het zelf ook het liefst eerlijk en duidelijk. Daarom vraag ik aan de minister: wilt u er echt voor zorgen dat DUO goed gaat informeren over hoe de rente werkt, hoe het zit met compensatie en wat de effecten zijn van lenen? We moeten ons realiseren dat het aangaan van een studielening waarschijnlijk de eerste keer is dat je een grote lening aangaat. Het stelsel moet daarin dan duidelijk zijn.

Het effect van de schuld op een hypotheek is daarbij wat mij betreft ook belangrijk. Dat is nog wel een ding. In het coalitieakkoord spraken we af dat hypotheekverstrekkers rekenen met de actuele studieschuld. Als de schuld is afgelost, is het risico voor de bank lager. Ik ken de complexiteit — het gaat om een maandbedrag — maar wat minister De Jonge aan het uitwerken is, is echt te mager. Mijn oproep zou zijn: werk de afspraken uit het coalitieakkoord goed uit, want ook deze groep willen we op de woningmarkt helpen. Ik hoor graag van deze minister hoe hij hiernaar kijkt en of dat echt de goede kant op gaat.

Voorzitter. Dan nog twee aanvullende onderwerpen, ten eerste de BES-eilanden. Dat is misschien een punt dat niet iedereen verwacht, maar ik vind dat wel heel belangrijk. Studenten van de BES-eilanden, Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, krijgen geen studiefinanciering als ze willen studeren in Europa. Wel als ze in Nederland willen studeren, maar niet als ze bijvoorbeeld in Leuven willen studeren omdat — ik schrik hiervan — zij onvoldoende binding met Europees Nederland kunnen aantonen. Dat is ons beleid. Maar de BES-eilanden zijn bijzondere gemeenten en horen gewoon bij Nederland. Dus of je nou een student uit Lisse bent die in Leuven gaat studeren of uit Bonaire komt en in Leuven wilt studeren, je hebt evenveel rechten. Volgens ons zou dit beleid zo snel mogelijk aangepast moeten worden. Ik hoor graag van de minister welke mogelijkheden hij hiervoor ziet.

Het andere punt dat ik nog wil maken betreft de aanvullende beurs. Collega's hebben dat ook genoemd. Ik schrik van de cijfers. Een kwart van de studenten die recht hebben op een aanvullende beurs, vraagt die niet aan, terwijl een groot gedeelte van die groep wel een lening aangaat. Dat is echt zonde van het geld. Maar we proberen te leren. Hoe kan de minister ervoor zorgen dat al deze studenten wél een aanvullende beurs krijgen? Nou heb ik kennisgenomen van een pilot over de aanvullende inkomensvoorziening waarin het UWV en de Sociale Verzekeringsbank kiezen voor een proactieve benadering van ouderen. Het UWV en de SVB gaan dus proactief ouderen benaderen in verband met de aanvullende inkomensvoorziening. Is het misschien mogelijk dat DUO in samenwerking met de Belastingdienst ook zo'n pilot gaat doen, zodat studenten die recht hebben op die aanvullende beurs benaderd kunnen worden?

Voorzitter, tot slot. Een hele belangrijke wet ligt voor, met twee hele belangrijke elementen: een terugblik met een tegemoetkoming en een vooruitblik met een herinvoering van de basisbeurs, met een blik op de toekomst. Ik vind het heel belangrijk dat dat gebeurt, dus ook complimenten aan de minister hiervoor.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Laan.

Dan geef ik het woord aan de heer Jansen, Forum voor Democratie.

De heer Jansen (FVD):
Dank u wel. In 2015 schaften VVD, D66, PvdA en GroenLinks de basisbeurs af en voerden het schuldenstelsel in. Circa 1,1 miljoen studenten werden dus niet langer ondersteund bij het volgen van een studie, maar moesten dit zelf betalen; de zogenaamde "pechgeneratie". Ze hadden de pech dat dit land wordt geregeerd door partijen die niet het beste met hen voorhadden. Ze hadden de pech dat de Nederlandse politiek al jaren in de tang wordt gehouden door een niet-functionerend coalitiestelsel, waardoor de meerderheid die in de Kamer bestond voor de herinvoering van de basisbeurs totaal nietszeggend was. Ja, deze pechgeneratie liep circa €14.000 aan basisbeursgelden mis. Het overgrote deel van hen zit nu diep in de schulden: gemiddeld wel €27.000, en voor 300.000 studenten is het schuldbedrag zelfs hoger dan €30.000. De schulden van deze pechgeneratie hebben — en dat is vrij zacht uitgedrukt — invloed op de rest van hun leven. Zodra ze werken, moeten ze maandelijks gaan afbetalen. Bij het kopen van een huis wordt hun maximale hypotheek met tienduizenden euro's gekort. En dit vindt natuurlijk doorwerking in alle andere facetten van het leven, met gezinsvorming misschien wel als voornaamste. Een hele generatie studenten begint het volwassen leven met een 5-0 achterstand.

En nu, acht jaar later, komen drie van deze vier partijen tot inkeer. Dat is natuurlijk goed; het is altijd beter om ten halve te keren dan ten hele te dwalen. En het is natuurlijk goed dat deze partijen hun fouten nu erkennen en erop terugkomen. Maar het is allemaal nogal krom. Zowel de nieuwe basisbeurs als de compensatie voor de pechgeneratie schiet ernstig tekort. Allereerst is het raar dat de nieuwe inwonendenbeurs nauwelijks hoger is dan de basisbeurs van 2015, en dat de uitwonendenbeurs zelfs lager is dan die in 2015. Dat is extra raar als we in overweging nemen dat er sprake is geweest van een enorme inflatie. De reguliere kosten voor levensonderhoud zijn gigantisch gestegen. Alles is veel duurder geworden: huurprijzen, prijzen van kamers, boodschappen, energie, het collegegeld, noem het allemaal maar op, zeker de laatste jaren. En dan gaat de nieuwe basisbeurs omlaag in plaats van omhoog. Dat is bizar.

Forum voor Democratie vindt dit oneerlijk. Wij vinden dat voor de hoogte van de nieuwe basisbeurs ook de enorme prijsstijgingen moeten worden meegewogen. Wij willen daarom de thuiswonendenbeurs verhogen naar €150 en de uitwonendenbeurs naar €450. In onze ogen doet dit veel meer recht aan de economische situatie waar studenten in deze tijd mee te maken hebben. In het plan van het kabinet krijgen uitwonenden incidenteel in het collegejaar 2023-2024 maandelijks €164,30 extra, als onderdeel van de koopkrachtmaatregelen. Forum voor Democratie wil van de minister weten of hij bereid is om deze koopkrachtmaatregelen een structureel onderdeel te maken van de basisbeurs, want met dat bedrag zouden de effecten van inflatie in ieder geval enigszins worden gecompenseerd.

Dan is daar de pechgeneratie: de generatie van studenten die geen basisbeurs heeft gehad en die moest studeren onder het schuldenstelsel. Geen kleine groep: meer dan 1,1 miljoen studenten vielen tussen wal en schip. Velen van hen staken zich diep in de schulden om hun studie te kunnen betalen. De gemiddeld studieschuld die zij hebben bedraagt niet minder dan €27.000. Deze pechgeneratie is zonder basisbeurs wel €14.000 misgelopen en krijgt nu ongeveer €1.400 ter compensatie, dus ongeveer 10%. Ik zat te denken: wat gebeurt hier nou eigenlijk? Stel, je hebt een televisie van €500. Een vriend of vriendin komt binnenlopen, die trapt dat hele ding kapot en zegt van: ja, sorry, achteraf gezien was dat niet zo aardig; stom van mij, hier heb je €50. Dat is natuurlijk wel heel erg mager. Die schamele €1.400 staat op geen enkele manier in verhouding tot de misgelopen basisbeurs van een hele generatie studenten. Dat zijn mensen die zich vaak om die reden diep in de schulden hebben gestoken, met alle gevolgen van dien. Erger nog: die €1.400 compensatie wordt niet gewoon overgeboekt naar de studenten van de pechgeneratie; nee, die wordt van hun studieschuld afgehaald. Dat is dus een bedrag dat je niet meer terug hoeft te betalen. Maar dat is een bedrag dat voor heel veel van die mensen, die dus een hoge schuld hebben, helemaal niet voelbaar is. Het is gewoon een bedrag dat zou moeten worden overgeboekt. De minister moet gewoon storten.

Ook wij begrijpen dat de rijksbegroting niet oneindig rekbaar is, dat middelen schaars zijn en dat je altijd keuzes moet maken over waar het geld heen gaat. Maar het is niet zo dat dit kabinet moeite heeft met het vinden van budgettaire ruimte voor uitgaven waar de Nederlandse bevolking helemaal niets aan heeft. Nog maar een maand geleden beloofde de minister-president 2,5 miljard euro voor wapens aan Oekraïne. Alleen daarvan kun je dus volgens de mysterieuze rekenmethode die net ter discussie stond, al €3.500 extra compensatie geven aan studenten. Dan gaat het ineens niet meer om €1.400 maar om bijna €5.000. Wij vinden dat het onrecht dat de pechgeneratie is aangedaan dermate groot is dat de compensatie prioriteit moet hebben. Deze generatie moet worden gecompenseerd. Daarom wil Forum voor Democratie het compensatiebedrag verhogen van €1.400 naar €14.000. Dat is namelijk het bedrag dat zij zijn misgelopen. En dan niet in de vorm van korting op hun schuld, maar direct gestort op hun bankrekening.

Voorzitter. Bij de afschaffing van de basisbeurs werd beloofd dat de 1,4 miljard euro die daarmee vrijkwam, besteed zou worden aan de kwaliteit van het onderwijs. Hier blijkt niks van waar te zijn. Gelden gingen naar allerlei hobbyprojecten. Bij navraag ontdekte de NOS dat een groot deel van deze gelden ging naar diversiteit en inclusiviteit, naar inclusiviteitstrainingen en het binnenhalen van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Het meest belachelijke voorbeeld is Driestar, de hogeschool in Gouda, die het geld gebruikte om duurzame broodjes aan te bieden. Dat is echt totaal belachelijk.

Een andere gebroken belofte is dat het hebben van een studieschuld geen belemmering zou vormen voor het kopen van een huis. Maar op dit moment is het zo dat het oorspronkelijke studieschuldbedrag dubbel van je maximale leencapaciteit wordt afgetrokken. Bij een gemiddelde studieschuld gaat het dus om een vermindering van ruim €50.000. Bij die 300.000 studenten met een schuld van meer dan €50.000 gaat het dus om meer dan een ton. Om dat even in perspectief te plaatsen: met een modaal salaris kun je ongeveer twee ton lenen. Daar kun je tegenwoordig dus eigenlijk al helemaal geen huis meer van kopen, laat staan als daar nog eens een ton van wordt afgetrokken. De mate waarin studieschuld wordt meegenomen in de berekening van de maximale leencapaciteit wordt bepaald door een wegingsfactor. Op verzoek van een motie van Forum voor Democratie deed de minister onderzoek naar het verlagen van die wegingsfactor, zodat mensen met een studieschuld meer kunnen lenen. De minister gaf aan het advies van het Nibud te volgen en niets te willen veranderen aan de wegingsfactor. Toch wil ik de minister nog een keer vragen om hierop te bespiegelen. Hoe kan het bestaan dat mensen wél een huis mogen huren voor €1.500 per maand, maar dat diezelfde mensen te risicovol zijn om een hypotheek af te sluiten voor hetzelfde maandbedrag?

Forum voor Democratie wil ook graag van de minister weten of geregeld kan worden dat niet de oorspronkelijke, maar de resterende studieschuld als basis kan worden gebruikt door banken voor het berekenen van de maximale leencapaciteit. Dit zou ook enorm veel ademruimte kunnen bieden voor mensen met een studieschuld.

Voorzitter, afrondend. Forum voor Democratie staat voor de toekomst van jonge Nederlanders, waarin ze gewoon hun leven kunnen leiden zonder zich in de schulden te hoeven steken en waarin ze een huis kunnen kopen en een gezin kunnen stichten. Wij hebben heimwee naar het land van de generatie van mensen die de basisbeurs afschaften. Zij hebben zich hier namelijk geen zorgen over hoeven te maken. Het is tijd dat dit generationele onrecht recht wordt gezet. We willen een echte basisbeurs, geen halve, en we willen de studieschuldgeneratie volledig compenseren en jonge mensen weer een toekomst geven.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jansen. Dan geef ik het woord aan de heer Beertema, PVV.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ik sta nummer 13 op de lijst en dan is eigenlijk alles al gezegd. Ik zou bijna zeggen: alles of bijna alles wat Peter Kwint van de SP zei … Maar ik ga toch wat doen. Ook wij staan hier met een dubbel gevoel. Enerzijds zijn we blij dat voortschrijdend inzicht heeft geleid tot het herinvoeren van de basisbeurs. Anderzijds kunnen ook wij onze ogen niet sluiten voor het onrecht dat in acht jaar tijd hele cohorten studenten is aangedaan met de invoering van het sociaal leenstelsel. Wat ons betreft is "sociaal leenstelsel" een akelig eufemisme. Er was niks sociaals aan het leenstelsel. Het was een schuldenstelsel; dat was het, dat is het en dat blijft het, een mislukking die veel schade heeft aangericht. Wij hebben ons van meet af aan verzet tegen het desastreuze plan om het zogenaamde sociale leenstelsel in te voeren en de basisbeurs af te schaffen. Het is dan ook frappant dat partijen die nu niet uitgesproken raken over toegankelijkheid en kansengelijkheid, hiervoor verantwoordelijk zijn geweest, zoals GroenLinks en de PvdA, die sinds de lijstverbinding eigenlijk een en dezelfde partij zijn. Maar ook D66 betitelde zich eigenlijk altijd vol overgave als "onderwijspartij". Deze partijen hebben de toegankelijkheid van het hoger onderwijs juist ernstige schade toegebracht met dit leenstelsel, een keiharde neoliberale agenda die de meest kwetsbare gezinnen in ons land op achterstand heeft gezet, een agenda die ons hoger onderwijs anti-emancipatoir heeft gemaakt. Dat is wel heel erg.

Daar komt nog iets bij, waar we ons altijd over hebben verbaasd, namelijk de cognitieve dissonantie — hoe moet je het anders diagnosticeren? — van studenten die altijd maar blijven stemmen op die zelfverklaarde onderwijspartijen die verantwoordelijk zijn voor de invoering van het schuldenstelsel. Ik kan me nog levendig de woedende studenten op de publieke tribune herinneren; woedend en ziedend waren ze indertijd over dat leenstelsel. Vanaf het spreekgestoelte op het oude Binnenhof heb ik ze nog vaderlijk toegesproken: "Hebben jullie het partijprogramma van GroenLinks, de PvdA en D66 dan niet gelezen? Dat zijn jullie partijen en daar staat het gewoon in; het staat er gewoon in." Er zitten er nu niet zo heel veel; misschien kunnen ze er nog eens over nadenken.

Voorzitter. Voor de PVV geldt dat verheffing en emancipatie, de toegang tot de middenklasse, nog altijd worden verworven door onderwijs. Het is het onderwijs dat van dubbeltjes kwartjes maakt, vooral voor kinderen van onze kiezers, maar dat geldt net zo goed voor de kinderen van de kiezers van partijen die de invoering van het leenstelsel gesteund en zelfs uitgevonden hebben, losgezongen van hun eigen ideologie, die iets heel anders belooft. Ik kijk daarbij vooral naar de Partij van de Arbeid, de voormalige sociaaldemocratische partij, die nota bene de voortrekker was van het schuldenstelsel, onder het adagium dat de bakker niet hoefde te betalen voor de studie van het zoontje van de advocaat. Ik hoor nu dat het de slager is die niet meer hoeft te betalen voor de studie van de dochter van de advocaat. Dat vind ik wel weer een mooie variant, volgens mij in het kader van de diversiteit. Dit bizarre argument werd aan de eigen achterban verkocht en toch was dat een harde neoliberale agenda van de VVD. Juist in het onderwijs, in het hoger onderwijs, is solidariteit van het allergrootste belang, want daar worden de eerste stappen gezet naar verheffing, naar een beter leven.

De stap naar maatschappelijke en economische vooruitgang begint vooral in de hogere niveaus van het mbo, in de bachelorfase en ook de associate degree moeten we niet vergeten. Nu de basisbeurs weer wordt ingevoerd — daar ben ik blij om, hoor — heeft de overheid zich uiteindelijk toch als een dubieuze en onbetrouwbare hoeder van het onderwijs als motor van de emancipatie getoond. Daarin zit, wat ons betreft, dan ook het probleem van dit wetsvoorstel. De financiële tegemoetkoming voor al die studenten die hebben gestudeerd, of nog studeren, onder het leenstelsel is wat de PVV betreft een piepkleine pleister op een gapende wond. Een bedrag van slechts €350 per jaar is simpelweg niet genoeg voor het leed dat en de financiële ellende die deze studenten is aangedaan. Ze zijn zo tekortgedaan door het onnavolgbare en onbetrouwbare beleid van de kabinetten-Rutte dat wij overwegen om amendementen die om een ruimere tegemoetkoming vragen van harte te ondersteunen.

Voorzitter. Waarom geen excuses? Ik vraag de minister: waarom geen excuses? Er worden nogal wat excuses aangeboden de laatste tijd en als excuses ergens op hun plaats zijn, is het nu bij die pechgeneratie die geleden heeft onder dit zwabber- en jojobeleid van de regeringen-Rutte. Kom deze studenten tegemoet, verzoek ik de minister. Ik wil daar nog aan toevoegen dat juist deze studenten eigenlijk dubbelhard getroffen zijn door dat neoliberale beleid van die kabinetten-Rutte. In de eerste plaats komt dat door de onnodig hoge schuldenlast die zij hebben opgebouwd, waardoor ze vaak niet eens in aanmerking komen voor een hypotheek. In de tweede plaats komt dat door de totaal doorgeslagen internationalisering, waardoor ze voor een studentenkamer en toegang tot een gegarandeerde studieplek ook nog eens moeten concurreren met de rest van de hele wereld.

Voorzitter. Ten slotte begrijp ik van de minister dat de halvering van het wettelijk collegegeld voor lerarenopleidingen, zoals we die in 2018 bij wet hebben geregeld, niet heeft geleid tot een grotere instroom. Dat streefden wij allemaal natuurlijk wel na om dat desastreuze tekort aan bevoegde leraren te bestrijden. Kwint van de SP had het daar ook al over. Ik vind dat ontzettend jammer, want ik kan me haast niet voorstellen dat een studie aan een lerarenopleiding daarmee toch niet een stuk aantrekkelijker werd. Ik vraag me af of die regeling wel voldoende is gecommuniceerd aan aspirant-studenten. Ik vraag de minister: zou het nou niet veel meer voor de hand liggen om in plaats van de halvering van de collegegelden voor lerarenopleidingen dan maar met vijf jaar op te schorten, precies het tegengestelde te doen en de collegegelden voor lerarenopleidingen op nul te zetten? Ik geef de minister mee dat het gigantische lerarentekort aan de basis ligt van een systeemcrisis die in het onderwijs zijn weerga niet kent. Die is nog lang niet voorbij. Er zouden onorthodoxe maatregelen genomen moeten worden. Daar wil ik graag een reactie op.

Voorzitter. Tot zover.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Ik geef het woord aan de heer Bisschop, SGP.

De heer Bisschop (SGP):
Mevrouw de voorzitter, dank voor het woord. Het heeft nog niet zo veel aandacht gekregen, in ieder geval vanmiddag niet en daarom maak ik er hier maar even melding van: het is dit parlementaire jaar precies tien jaar geleden dat de langstudeerdersmaatregel, oftewel de langstudeerboete is afgeschaft. Studenten die langer dan een jaar vertraging hadden, zouden door deze maatregel €1.000 extra collegegeld moeten betalen. Die langstudeerdersmaatregel kan echter de geschiedenisboeken in als het systeem dat is ingevoerd, maar nooit is uitgevoerd. Het was een politiek oppositiefeestje toen de afschaffing met terugwerkende kracht op 1 oktober 2012 bekend werd. Het was net in dat collegejaar van kracht geworden, dus een rekensommetje leert dat het wel ongeveer een hele maand gefunctioneerd heeft.

Voorzitter. De geschiedenis van de studiefinanciering kent een opmerkelijk verloop. In de tien jaar tijd sindsdien beleven wij inmiddels de afschaffing van het volgende systeem. Uit pure vreugde over de afschaffing van de langstudeerdersmaatregel bedachten regeringspartijen VVD en PvdA samen met GroenLinks en D66 dat het veel eerlijker zou zijn om alle studenten drie of vier keer zo veel geld af te nemen als de langstudeerder voor een jaar vertraging zou moeten betalen; het leenstelsel. Dus niet €3.000 extra betalen omdat je langer dan een jaar uitloopt, maar gewoon €10.000 van iedereen afnemen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren: dat was het grote argument. Onnavolgbaar. Het gevolg van deze opmerkelijke logica is helaas wel dat een generatie studenten hierdoor op de blaren moet zitten.

Mevrouw de voorzitter. De SGP is blij dat we na deze omzwervingen een wetsvoorstel behandelen om de basisbeurs weer in te voeren. De SGP vond de langstudeerdersmaatregel best een redelijk plan, maar dat gold niet voor het leenstelsel. Ik zal meteen aangeven waar met het herinvoeren van de basisbeurs voor de SGP de grootste winst zit ten opzichte van de eerdere wetten. Dat is het verbeteren van de positie van de middeninkomens. In de afgelopen jaren is er een constante lijn dat ouders en studenten uit deze groep het meest in de knel komen. Daarom heeft de SGP samen met GroenLinks in de afgelopen jaren herhaaldelijk amendementen ingediend om deze groep te helpen. Het slechte nieuws is dat studenten door het verwerpen van die amendementen onnodig lang onderbedeeld zijn, maar het goede nieuws is dat deze groep uiteindelijk toch meer recht gedaan gaat worden. De SGP vraagt de regering om nog eens goed naar de inkomensgrens te kijken, zeker gezien de stijgende kosten waarmee deze gezinnen te maken hebben. In de eerdere amendementen noemden we zelf een grens van €73.000. In de huidige omstandigheden hebben we daarom veel sympathie voor een grens van ten minste €80.000, waar inmiddels ook een amendement voor ligt.

Mevrouw de voorzitter. De SGP heeft twee vragen over het systeem van de nieuwe basisbeurs. Ten eerste lijkt het systeem door te schieten van het ene naar het andere uiterste als het gaat om de inkomens van ouders. In het huidige systeem krijgen hogere middeninkomens al helemaal niets meer, maar in het nieuwe systeem krijgen zelfs kinderen van miljonairs weer een basisbeurs. Is het niet logisch om toch een zekere maximumgrens te hanteren en de middelen te gebruiken voor extra ondersteuning van de middeninkomens? Daar zou ook de dekking voor die grens van €80.000 mogelijk uit gehaald kunnen worden. De SGP begrijpt dat dat nu niet zo snel kan, maar de vraag aan de minister is: is hij bereid om dit verder te verkennen?

Het tweede punt is de gedachte bij de aanvullende beurs dat ook studenten uit lagere inkomens in staat gesteld zijn om te studeren. Dat is een goed uitgangspunt. De regering wijst er echter terecht op dat deze studenten later vaak een mooi salaris kunnen gaan verdienen. Is het dan eerlijk, vraag ik in alle openheid, dat deze studenten helemaal niets van hun aanvullende beurs zouden hoeven terugbetalen, terwijl studenten die misschien net geen aanvullende beurs hebben gekregen, het later mogelijk met een lager inkomen moeten doen en het allemaal zelf hebben moeten financieren? Geldt ook hier niet dat het nuttig kan zijn voor de langere termijn om een redelijke tegenprestatie te verkennen? Ik vraag niet om daar een knoop over door te hakken, maar we moeten dat wel in beeld hebben. Het is namelijk ook van belang om nu al na te denken over de houdbaarheid van het systeem van de toekomst. We moeten niet over tien jaar — dat zullen wij dan met ons allen misschien niet doen, hoewel het een leuke reünie zou zijn — hier weer praten over een nieuw stelstel. Dat willen we als het een beetje kan, voorkomen.

Mevrouw de voorzitter. Het nieuwe systeem voor studiefinanciering kan aantrekkelijk zijn voor studenten uit de EU. Studenten uit de EU kunnen namelijk duizenden euro's voordeel hebben door veertien uur per week te gaan werken, waarbij geen anticumulatie bestaat. De regering verwacht geen stijging van dat aantal studenten en verwijst daarbij naar de effecten bij de invoering van het leenstelstel, maar dat is een toch wat opmerkelijke reactie. Toen was de situatie namelijk juist ongunstiger, omdat de basisbeurs een lening werd. Nu gaat het de andere kant op. Vanaf volgend jaar is er voor alle studenten weer geld te halen in Nederland. Zou het niet logisch zijn om de mogelijke effecten uitgebreider te onderzoeken? Het zou bijvoorbeeld goed zijn om te weten welke financiële regelingen andere Europese landen hebben. Een concrete vraag aan de minister: kan hij daar een beeld van schetsen? En wil de regering zich binnen de EU inzetten voor het beperken van de mogelijkheden om in verschillende landen gelijktijdig voordelen op te strijken? Het klinkt als een vreemde situatie dat een student in tweetal landen tegelijk studiefinanciering kan krijgen.

Voorzitter. De SGP vindt het een goede zaak dat de regering de verschillen tussen het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs zo veel mogelijk heeft willen wegwerken. De SGP heeft nog geen antwoord op de vraag naar de verschillende aanpakken binnen het mbo, terwijl daar tussen enerzijds de niveaus 1 en 2 en anderzijds de niveaus 3 en 4 belangrijke verschillen bestaan. Voor opleidingen van niveau 1 en 2 krijgen studenten studiefinanciering zolang de studie duurt. Van terugbetaling is nooit sprake. Dat is ook begrijpelijk gezien het verwachte inkomensniveau. Heeft de minister de reden hiervoor nog eens gewogen in het kader van dit wetsvoorstel? De SGP vraagt er ook aandacht voor dat de onbeperkte studiefinanciering niet geldt bij instroom vanuit niveau 3 en 4 indien de student al vier jaar studiefinanciering heeft gebruikt. Mijn vraag aan de minister is: is dit logisch vanuit de doelstelling van het behalen van een opleiding op niveau 1 en 2, en is het eerlijk om overstappers nadeliger te behandelen?

Voorzitter. Tot slot het punt van de tegemoetkoming aan de lenende studenten. Wij vinden de wijze waarop dat vormgegeven wordt ongelukkig gekozen en daar is inmiddels ook uitvoerig over gediscussieerd, gedebatteerd en geïnterrumpeerd. Het heeft iets onbevredigends dat er een miljard beschikbaar is, maar er geen logische motivatie onder zit. De Raad van State wijst erop dat hiermee het risico van precedentwerking kan ontstaan. De regering neemt dat risico bewust, maar kiest vervolgens een bedrag waardoor veel studenten zich niet serieus genomen voelen. Daar kan ik eerlijk gezegd inkomen. De SGP zou een specifieke fiscale aftrek voor deze generatie een veel betere vorm gevonden hebben. Kan de regering aangeven of dit op een later moment alsnog een mogelijkheid kan worden? De terugbetaaltermijn is immers ook 35 jaar. Laten we het daar bijvoorbeeld aan koppelen. Er is dus nog even tijd om de situatie voor deze groep recht te trekken.

Voorzitter, ik wil het hierbij laten in eerste instantie. Dank u zeer.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Dan geef ik het woord aan de heer El Yassini, VVD.

De heer El Yassini (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag zijn we samen om het wetsvoorstel Herinvoering basisbeurs hoger onderwijs te bespreken. De VVD vindt dat de samenleving moet zorgen voor kwalitatief goed, doelmatig en toegankelijk onderwijs. We willen dat iedereen die dat wil vervolgonderwijs, mbo, hbo of wo, kan volgen. Ik denk dat we daarom vandaag blij mogen zijn met het voorliggend voorstel, waarbij de maatregelen die worden genomen bijdragen aan dit doel.

Ten eerste komt de basisbeurs terug. Uitwonende studenten zullen zo'n €274,90 per maand krijgen en thuiswonende studenten zullen zo'n €110,30 per maand ontvangen voor de nominale duur van hun opleiding. Daarnaast zal vanaf september voor een jaar een koopkrachtmaatregel gaan gelden, waarbij de beurs voor uitwonende studenten vanwege de inflatie verhoogd wordt met €164,00. Met de herinvoering van de basisbeurs blijven de gunstige leenvoorwaarden van het sociale leenstelsel behouden, waardoor we studenten meer tijd geven om hun studieschuld af te lossen.

Naast dat de basisbeurs terugkomt voor alle studenten, wordt ook de aanvullende beurs verhoogd naar €416,00. Ook wordt de aanvullende beurs flink verbreed: de inkomensgrens wordt verhoogd naar €76.000. Hierdoor krijgen ook studenten uit gezinnen met een middeninkomen een aanvullende beurs. De groep die hier het meeste baat bij heeft, krijgt hierdoor extra financiële ondersteuning. Het is goed dat juist de kinderen van die modale tweeverdieners nu ook recht krijgen op een aanvullende beurs. Studenten met ouders met een laag of middeninkomen kunnen volgend jaar zo'n €855,00 per maand ontvangen voor hun studie. Dat is een flink bedrag.

Als mbo-woordvoerder ben ik extra verheugd om dit debat te mogen doen. Ik neem het even waar voor mijn collega, Hatte van der Woude. Zij is op dit moment bezig met de parlementaire enquête en kan er dus helaas niet bij zijn. Ik ben blij, omdat met dit wetsvoorstel verschillende maatregelen genomen worden om mbo-studenten gelijk te trekken met de studenten in het hoger onderwijs. Dit is niet meer dan terecht.

Ten eerste wordt de bijverdiengrens in het mbo afgeschaft. Hierdoor kunnen studenten die een eigen bedrijf hebben of parttime werken alsnog studiefinanciering ontvangen. Zo straffen we het ondernemerschap en hard werken niet af, maar stimuleren we dit.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer El Yassini (VVD):
Ten tweede krijgen mbo-studenten dezelfde terugbetalingsvoorwaarden als in het hoger onderwijs. Hierdoor krijgen afgestudeerde mbo-studenten dezelfde rechten als h.o.-studenten, waaronder de aflosfase van 35 jaar en dezelfde lage weegfactor bij een hypotheek.

Ten derde wordt de 1 februari-regeling verruimd. Hierdoor wordt de prestatiebeurs voor de studenten die binnen een jaar hun studie staken omgezet in een gift. We halen een drempel weg voor studenten die willen doorstromen vanuit het mbo naar het hbo, omdat deze studenten geen onnodige schulden krijgen als ze in het eerste jaar erachter komen dat ze toch liever niet op het hoger onderwijs aan de slag willen.

Als laatste gaat de minister later dit jaar kijken naar het gelijktrekken van de rente op de studieschuld. Daar ben ik echt heel blij mee. Door een puur technische regel betalen sommige mbo-studenten op dit moment meer rente dan hogeronderwijsstudenten. Daar moet snel een eind aan komen, dus ik ben er blij mee dat de minister dat inziet.

De heer Wassenberg (PvdD):
Misschien gaat heer El Yassini het er nog over hebben, maar ik ga het hem toch vragen. Ik wil de heer El Yassini niet beledigen — dat mag ook niet; vanmorgen zou een debat over de omgangsvormen plaatsvinden — maar hij is onze laatste strohalm. We hebben bij drie andere woordvoerders gevraagd waar die 1 miljard vandaan komt en we zijn meegenomen in cirkeltjes. Ik hoop dat de heer El Yassini het antwoord gaat geven. Waar komt die 1 miljard vandaan? Het is een één met negen nullen, het is duizend keer een miljoen. We willen weten waar het vandaan komt. We willen kijken of het niet hoog genoeg is, of het precies het goede bedrag is. Dat zou prachtig uitkomen, want het is een heel mooi rond bedrag. Waar komt het vandaan?

De heer El Yassini (VVD):
Wat jammer voor de heer Wassenberg dat geen van de woordvoerders, in ieder geval van de coalitie, aan de onderhandelingstafel heeft gezeten. Maar ik wil ook wel even kijken naar de heer Wassenberg zelf. Volgens mij heeft de heer Wassenberg of de voorzitter van de Partij voor de Dieren op 16 december 2021 misschien een beetje liggen slapen. Toen kregen we namelijk het eindverslag van informateur Johan Remkes. In de Kamer werd gesproken over het uiteindelijk gepresenteerde coalitieakkoord. Dat zou een perfect moment geweest zijn om de informateur aan te spreken: wij zien voor het hoger onderwijs deze bedragen staan bij de herinvoering van de basisbeurs; hoe is dat in de formatie, in de onderhandelingen met de formateur, tot stand gekomen, welke puzzel hebben jullie gelegd? Die vraag is op 16 december 2021 niet gesteld. Dat is natuurlijk zonde, want anderhalf jaar later wordt die vraag eindelijk wel gesteld. De formateur had de volledige puzzel voor de hele begroting rond het coalitieakkoord kunnen presenteren. En dat is niet gebeurd.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dat is natuurlijk een jij-bak. We hebben hier verschillende debatten gehad waarbij wij dit verschillende keren aan de minister hebben gevraagd. Hij antwoordde: dat weet ik niet; ik zat niet aan tafel. Iedereen zegt: ik weet het niet, ik zat er zelf niet bij. De partij van de heer El Yassini is de grootste partij en ook de partij die het langst heeft tegengehouden dat er überhaupt een basisbeurs zou komen. Hij kijkt nu heel verbaasd …

De heer El Yassini (VVD):
Nu lijkt het wel of de heer Wassenberg zelf aanwezig was …

De voorzitter:
De heer Wassenberg is aan het woord.

De heer Wassenberg (PvdD):
De heer El Yassini kijkt heel verbaasd, maar de VVD was de partij die het fanatiekst voor het leenstelsel was en die het langst verzet heeft geboden tegen een overgang naar de basisbeurs.

De voorzitter:
Dank.

De heer Wassenberg (PvdD):
Mijn vraag is: waar komt dat prachtige ronde bedrag, die één met negen nullen, vandaan?

De heer El Yassini (VVD):
Nogmaals, ik was zelf niet bij de formatie of de onderhandelingen aanwezig. Het was een perfect moment geweest om dat gewoon tijdens dat debat over het eindverslag van de formateur in te brengen. Dat is niet gebeurd. Het is de puzzel die toentertijd aan de formatietafel is gelegd.

De heer Kwint (SP):
Laat ik het andersom proberen. Vindt de heer El Yassini het niet onbevredigend dat wij vandaag urenlang debatteren over een wet die grosso modo neerkomt op de vraag: er zijn 2 miljarden, wat gaan wij daarmee doen? 1 miljard voor de compensatie en 1 miljard voor de basisbeurs. Vervolgens is niemand in staat om te reconstrueren wat de rationale van die bedragen is. Vindt hij dat niet gek wat betreft de zorgvuldigheid van het wetgevende proces waarmee wij bezig zijn?

De heer El Yassini (VVD):
Nee, niet per se, want een van de dingen die wij op het gebied van beleid in de Kamer doen, is dat we naast beleid ook kijken naar de financiële ruimte en het als bestuur in het parlement correct omgaan met het belastinggeld dat we binnenhalen. In het formatiegesprek is kennelijk ook gesproken over verschillende departementen en ministeries en de ambities in het coalitieakkoord. Uiteindelijk is daar een puzzel gelegd en zijn er besluiten genomen. Ik heb de heer Wassenberg al gezegd dat het een perfect moment zou zijn geweest tijdens het debat over het eindverslag van de informateur om te vragen hoe die puzzel tot stand is gekomen. Dat is niet gebeurd, maar dat debat gaan we anderhalf jaar na dato natuurlijk niet herhalen.

De heer Kwint (SP):
Ik stel vast dat we dat debat aan het herhalen zijn, om de simpele reden dat niemand de vraag kan beantwoorden. We kunnen straks elk debat stilleggen en kijken of we nog een van de coalitie-Kamerleden naar beneden kunnen halen die destijds onderhandeld hebben, maar volgens mij is redelijk makkelijk te reconstrueren wie dat op onderwijsgebied geweest zijn. Het is toch een essentieel onderdeel van deze wet of wij op een doelmatige, intelligente, goed onderbouwde manier met het belastinggeld omgaan? Als de uitkomst is "het is daar 1 miljard en het is daar 1 miljard en voor de rest mag iedereen rommelen in de marge, maar dit is de marge die we hebben", heb je toch geen enkele toets om te kunnen vaststellen of dit wel een zorgvuldige manier is om met geld om te gaan?

De heer El Yassini (VVD):
Financiële deugdelijkheid bij de overheid is natuurlijk ook van belang. Dit betekent dat wij, als we naar ministeries kijken, ook gewoon begrotingen beschikbaar stellen om uit te geven. Ik weet niet of u bij de parlementaire enquête bent geweest, maar over de begroting heb ik samen met de heer Peters van het CDA een onderzoek gedaan. Een van de conclusies die wij trokken, is dat er wel een bak met geld voor OCW wordt gereserveerd, maar dat het voor de Kamer nog steeds niet goed duidelijk is wat nou eigenlijk de doelen zijn waarvoor we dat geld gaan inzetten. Dat geldt over het algemeen in de hele begroting. Dan hebben we denk ik een debat en een discussie over de systematiek in de Tweede Kamer überhaupt. Ik denk dat dat een wat bredere discussie is. Maar elk ministerie heeft zijn begroting, die tijdens Prinsjesdag wordt vastgesteld, en op basis daarvan gaan we verder. Dat is niet verschillend van het miljard dat we nu hebben voor de invoering van de basisbeurs.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Sorry, maar dat is een beetje de boekhoudersdoelmatigheid: wordt er niet meer geld uitgegeven dan we gereserveerd hebben? Dat is niet waar ik om vraag. Ik weet wat er gereserveerd is en ik weet wat er uitgegeven wordt. Dat is toevallig perfect in balans bij deze wet. Ik wil weten wat in bredere zin de doelmatigheid is van het geld dat wordt uitgegeven. Hoe weten wij dat wij het op deze manier op de beste manier — ik denk bijvoorbeeld aan de vastgestelde waarde "toegankelijkheid van hoger onderwijs voor alle inkomensgroepen" — garanderen als wij niet eens kunnen reconstrueren hoe het bedrag waar we sowieso op uit moeten komen, in vredesnaam tot stand gekomen is?

De heer El Yassini (VVD):
Wat ik ook heb meegekregen in het debat van de afgelopen zes uur, is dat er elke keer weer discussies waren over "ja, er zijn mooie plannen, maar waar is de dekking" en dan bleef het antwoord vaak gewoon uit. Ik vind dat wij hier in het parlement een verantwoordelijkheid hebben, zeker ook in het kabinet, om met z'n allen vol ambitie te zijn, maar ons ook te realiseren dat dit belastinggeld is van de gemiddelde Nederlander. Uiteindelijk hebben we verantwoording af te leggen over wat we maximaal kunnen uitgeven. Dus als we plannen gaan neerzetten van alles wat wij zouden willen, zouden we er wel rekening mee moeten houden dat het uiteindelijk ergens vandaan komt. De SP kiest er dan misschien wat makkelijker voor om de belastingen te verhogen en andere partijen bezuinigen juist op andere ministeries. Zo maakt iedereen z'n eigen overweging.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
In aansluiting op de zeer goede vragen die de heer Wassenberg stelt, vind ik het toch wel een beetje stuitend om hier te horen dat jullie het gewoon niet weten. Eerst weet mevrouw Van der Laan het niet en nu de heer El Yassini niet. En dan wordt verwezen naar een debat met de informateur, de heer Remkens, en wordt er gezegd: ja, dan had je dat op 16 december 2021 maar moeten vragen. Ik vind dat echt zo flauw. Dat is totaal niet aan de orde. Het is een hele terechte vraag. Ik vraag me dan af waarom de heer El Yassini dan zegt: "Ja, dat ik dat niet weet, is ook een beetje raar. We kunnen dat wel uitzoeken, want het is een hele terechte vraag waarom we dat op deze manier hebben gedaan."

De heer El Yassini (VVD):
Ik begrijp niet zo goed wat mevrouw Van der Plas met "stuitend" bedoelt. We hebben vorig jaar natuurlijk ook een hoofdlijnendebat gehad over dit onderwerp. Dat was al voordat het wetsvoorstel naar de Kamer kwam. Ook daar is die discussie niet gevoerd over de vraag "waarom dat miljard?". U zegt van wel? Dan neem ik dat terug, want daar was ik zelf niet bij. Ik was niet de woordvoerder. Ik kan me in ieder geval niet herinneren dat daar door mevrouw Van der Plas vragen over gesteld zijn. En als er vragen over zijn, kan dat goed. Ik sta hier en zeg dat er tijdens de formatie afspraken zijn gemaakt over bedragen en over budget. Dat is een puzzel die is gelegd en uiteindelijk zijn daar beslissingen over genomen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nu ontstaat toch wel een beetje de indruk dat de coalitie gewoon bedragen erin heeft gezet en dat er helemaal geen onderbouwing is. Dat is het gevoel dat bij mij achterblijft. Ik kan niet voor de collega's spreken. O, ik hoor achter mij dat ik ook voor mijn collega's spreek. Maar dat is wel een beetje het gevoel. Op wat voor manier is er dan geformeerd en worden er overal zomaar wat bedragen neergezet? Ik vind dat wel zorgelijk, eerlijk gezegd. Ik zou de heer El Yassini willen vragen om te kijken of er toch een antwoord op kan komen.

De heer El Yassini (VVD):
Ik wil niet al te flauw doen, maar dan hebben we het niet alleen over dit specifieke bedrag op dit moment. Dan hebben we het over alle bedragen die in het coalitieakkoord zijn vastgelegd. Dat betekent dat de Kamer bij het eindverslag van de formateur had moeten zeggen dat ze die hele puzzel wilde hebben. Dat recht heeft de Kamer ook. Waarom is er gekozen voor dit bedrag voor Defensie, dit bedrag voor OCW of dat bedrag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Dat zijn serieuze vragen. Daar ben ik het helemaal mee eens. De vraag is alleen waarom die vragen niet in het gesprek met de formateur zijn gesteld. Nogmaals, het zijn terechte vragen, maar ik vind het te kort door de bocht om in een debat op dat punt terug te komen, terwijl alles aan elkaar vastzit omdat je in één klap een formatie hebt, waarbij je een puzzel legt met verschillende bedragen die je wilt investeren. Ik vind het te kort door de bocht om de woordvoerder mbo, die even de woordvoerder h.o. vervangt, te vragen wat er aan de formatietafel is gebeurd, terwijl hij er zelf niet bij zat.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik vind het gewoon heel naar of lelijk of hoe je het ook wilt noemen. Nu komt die hele riedel weer: dan had je het toen moeten vragen en niet nu. Het is een reële vraag, geen verwijt. Het is geen verwijt aan de heer El Yassini en ook niet aan mevrouw Van der Laan. Het is een vraag. Dat die kennis nu even niet paraat is, zal iedereen misschien wel begrijpen. De vraag kan echter altijd worden gesteld. Al stel ik hem volgend jaar, dan is de vraag nog steeds reëel en mag er nog steeds een antwoord op worden verwacht. Dat is beter dan elke keer maar weer verwijzen naar het debat met de heer Remkes op 16 december 2021. Dat is wel een beetje flauw. Dat vindt de heer El Yassini hopelijk ook.

De heer El Yassini (VVD):
Het is natuurlijk wel zo dat Johan Remkes zelf tijdens de formatie de persoon is geweest die met de verschillende partners de puzzels heeft gelegd. Ik ben niet bij die onderhandelingen aanwezig geweest, maar de heer Remkes wel. U kunt de vraag natuurlijk altijd stellen, maar het lijkt me bevredigender als er iemand achter het spreekgestoelte staat, die kan zeggen: ik was erbij die dag, zo is die puzzel gelegd.

De heer Jansen (FVD):
Ik vind het heel erg raar eigenlijk, wat er nu gebeurt. Ik vond de vraag van de heer Kwint heel terecht. Het gaat om zorgvuldigheid. Er is ineens een bedrag van twee keer 1 miljard dat moet worden ingevuld. Ik zat al te kijken naar de bedragen van de nieuwe basisbeurs en dacht: waarom is dat eigenlijk lager geworden dan de oude basisbeurs? De VVD zegt dat het gewoon een bedrag is en dat er is teruggerekend vanaf die 1 miljard naar die lagere basisbeurs. Is dat hoe dit soort processen gaan bij de coalitie?

De heer El Yassini (VVD):
Ja, het 1 miljard is het uitgangspunt geweest voor de herinvoering van de basisbeurs. Vervolgens is er wel gewoon een inflatiecorrectie van €164 per maand bovenop gekomen. Dat heeft u in de stukken kunnen lezen. Dat zorgt ervoor dat de basisbeurs per 2023-2024 op dit moment hoger is dan die van 2015. Plus het feit dat de groep die voor 2015 studeerde, andere voorwaarden had met betrekking tot leningen, zoals de hoeveelheid die ze moesten terugbetalen en het moment waarop ze moesten terugbetalen. Daar zitten ook verschillen in: die voorwaarden waren in de periode van voor 2015 minder gunstig dan nu met de basisbeurs die we gaan invoeren.

De heer Jansen (FVD):
Nog even los van het inhoudelijke antwoord, stel ik volgens mij een andere vraag. Het is nu eenmalig. Het is mooi dat dat gebeurt. Maar bevestigt u dat het inderdaad als volgt werkt? Er is 1 miljard. Er is gekeken hoe we dat gaan invullen. Dat komt dan op een bepaald bedrag uit. Er wordt niet gekeken wat de studenten nodig zouden hebben om vanaf dat moment te gaan rekenen en op een totaalbedrag uit te komen. Het is dus andersom.

De heer El Yassini (VVD):
Die 1 miljard is een afspraak die we hebben gemaakt. Dat was het startpunt. Vervolgens kijk je hoe je de basisbeurs en de aanvullende beurs gaat invullen. Uiteindelijk kom je bij het formeren van de verschillende voorwaarden voor de basisbeurs en de aanvullende beurs. Eentje daarvan is het besluit dat we hebben genomen om de inkomensgrens voor de aanvullende beurs van €53.900 te verhogen naar €70.000. Dat betekent dat een grotere groep daarvan gebruik kan maken. Dan leg je die puzzel dus ook. Ja, de 1 miljard is het startpunt geweest, maar er zijn ook verschillende voorwaardes ten gunste van de studenten voor de invoering van deze basisbeurs waarmee we rekening hebben gehouden. De gunstige voorwaardes die we in het leenstelsel hebben gehad, gaan bijvoorbeeld gewoon mee in de nieuwe basisbeurs. De mensen van voor 2015 hebben die gunstige leenvoorwaardes niet meegekregen. Dat zijn allemaal punten die je meeneemt om uiteindelijk te komen tot die basisbeurs en aanvullende beurs.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Jansen.

De heer Jansen (FVD):
Ik vind het heel raar. Ik zou het andersom hebben gedaan. Ik zou hebben gekeken naar de volgende vragen. Wat hebben studenten nodig? Wat voor stelsel zouden we willen hebben? Wat kost dat ons? Dat breng je in een onderhandeling in, en niet andersom. Maar blijkbaar is dit hoe het gegaan is.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik vind het zo vreemd aan de discussie dat er gezegd wordt: er is geld bestemd voor een bepaald doel en daar blijft het bij. Maar tegelijkertijd kijk ik naar hoe er is omgegaan met het geld. Ik zie dat het geld dat beoogd was voor dat doel, ook voor andere doelen ingezet kan worden. Er was namelijk een financieel overschot van 12,9 miljoen euro. Dat was over nadat we hadden gefikst dat het collegegeld omlaag kon. Die 12,9 miljoen euro is dan nog steeds bedoeld voor studenten, maar in plaats van dat dat geld is ingezet voor studenten, is dat ingezet voor een heel ander doel, namelijk het ontwikkelen van kennisveiligheid in instituten. Dan vraag ik aan de heer El Yassini: waarom zijn we heel star wat betreft "er is 1 miljard en daar moet u het mee doen", maar kan het wel naar iets heel anders dan naar de studenten op het moment dat er geld, bedoeld voor studenten, af gaat?

De heer El Yassini (VVD):
Ik ben het er niet mee eens dat mevrouw Koekkoek zegt dat het heel ergens anders naartoe gaat. Mevrouw Koekkoek had zeker een punt gehad als ze had gezegd: het geld wordt overgeheveld naar een ander ministerie, er wordt geld ingezet voor Defensie of Ontwikkelingssamenwerking. Dan zou ik zeggen: dat is eigenlijk wel een terecht punt. Maar het punt dat mevrouw Koekkoek aandraagt, gaat juist ook over het investeren in onderwijs en studenten. Kennisveiligheid is daar een belangrijk onderdeel van. Studenten moeten in alle vormen gewoon veilig kunnen studeren en wetenschappelijk onderzoek doen. Daar hoort dit ook bij. Dat valt dus gewoon onder hetzelfde departement als dat van de minister die in vak-K zit. Ik snap de overweging op zich wel dat er wordt gezegd: het gaat niet naar de basisbeurs toe. Maar het gaat niet ergens anders naartoe. Het blijft wel zeker binnen OCW.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Behalve dan ... Wij hebben ook een vraag gesteld over de 12,9 miljoen euro die over is. Waarom gaat dat geld niet direct naar het dragen van de financiële lasten van studenten? Het had bijvoorbeeld gekund naar wat we nu proberen te doen met de basisbeurs. In de beslisnota van het eigen ministerie staat: ja, we zouden dat geld inderdaad moeten gebruiken om de financiële lasten voor studenten te verlagen. De redenering dat het binnen één departement blijft, gaat dus niet op. Het doel is namelijk om ervoor te zorgen dat de kosten voor studenten te dragen zijn. Nogmaals, op het moment dat er geld af gaat, zijn we niet zo star.

De voorzitter:
Dat is dezelfde vraag.

De heer El Yassini (VVD):
Nogmaals, daar ben ik het niet mee eens. Ook in dat geval ben je bezig om te kijken hoe je binnen het onderwijs goed en veilig onderwijs kunt creëren dat ook toegankelijk is. Het investeren in kennisveiligheid is belangrijk. Dat is natuurlijk een politieke keuze, maar ook een zeer belangrijke keuze, juist omdat we wereldwijd behoorlijke bedreigingen door bepaalde statelijke actoren zien. Die zijn bezig om kennis en informatie naar binnen te trekken door hacking van data. Dat betreft ook data en gegevens van onze studenten. Met dat pakket proberen we op het gebied van kennisveiligheid gewoon de boel te verstevigen, wat uiteindelijk ook ten gunste van de student zelf is. Het is alleen niet in de vorm van de basisbeurs. Misschien is dat de politieke wens die Volt zou hebben. Wij kiezen daarin als VVD toch anders.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Koekkoek.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Nu lopen we een beetje eromheen. Nu wordt namelijk gezegd: dit is eigenlijk ook heel goed voor studenten, want ... Dan komt er een hele riedel over de inhoud. Maar wat hier al een hele tijd centraal staat, is het geld. Nu wordt door de coalitiepartijen eigenlijk gezegd: ja, met die 1 miljard moeten we het maar doen en als u eerder had willen weten hoe we het hebben uitgegeven, dan had u al eerder — zo zeg ik in de woorden van de heer El Yassini — bij die puzzel moeten zijn. Ik heb nu de vraag waarom er door de coalitie zo star wordt gereageerd op het moment dat het om geld erbij gaat. Dat kan blijkbaar niet. Maar er wordt niet zo vasthoudend en star gereageerd op het moment dat er geld af gaat. Er is nu geld, namelijk 12,9 miljoen, en dat geld is niet naar studenten gegaan.

De heer El Yassini (VVD):
Nogmaals, met dat laatste ben ik het gewoon niet eens. Het is niet naar de basisbeurs gegaan en dat is een andere overweging. Uiteindelijk zitten we hier ook gewoon om politieke afwegingen te maken. Mevrouw Koekkoek kan dan wel zeggen dat het niet naar studenten gaat, maar daar ben ik het gewoon niet mee eens, want wij hebben het op een andere manier ingezet. De minister heeft daar uiteindelijk ook de opdracht toe gekregen van de Kamer. Een meerderheid van de Kamer heeft er dus voor gezorgd dat Kennisveiligheid verstevigd wordt en dat is ook echt nodig in deze wat bizarre tijden en in deze rare wereld.

De voorzitter:
Dank. Het heeft niets met u te maken, meneer Beertema, maar ik schors de vergadering voor een paar minuten, zodat de minister "even zijn handen kan wassen".

De vergadering wordt van 17.08 uur tot 17.11 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Beertema van de PVV.

De heer El Yassini (VVD):
Voorzitter, voordat de heer Beertema een interruptie pleegt, wil ik graag nog even iets richting mevrouw Koekkoek zeggen. Het is altijd goed om even een schorsing te hebben, voordat de heer Beertema een interruptie kan plegen.

Mevrouw Koekkoek had het over 12,9 miljard. Ik twijfelde even en ik zag ook even iemand een knikje geven. Maar ik had dus toch mijn eigen instinct moeten volgen. Van die 12,9 miljard ... Sorry, van die 12,9 miljoen is zo'n 10 miljoen uiteindelijk gewoon gestoken in schoolboeken voor mbo-studenten. Ik dacht al dat er iets anders in zat en dat klopt dus ook, want 10 miljoen daarvan is gewoon naar schoolboeken voor onze mbo-studenten gegaan. Als mevrouw Koekkoek zegt "het geld gaat niet naar studenten", dan wringt het een beetje en ik denk dan: het klopt niet.

De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Koekkoek.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Het kan niet zo zijn dat we elkaar niet verstaan hebben, want er staat letterlijk in de beslisnota: dit geld is bedoeld voor de basisbeurs. En vervolgens gaat het dan naar iets heel anders. Ik wil niet zeggen dat de heer El Yassini geen oog heeft voor studenten en ik wil ook niet ontkennen dat Kennisveiligheid misschien wel een goede investering is, maar waar het om gaat, is dat we hier al een tijdje in een cirkel lopen. Op die 1 miljard bewegen we niet, maar het geld kan er wel af op het moment dat het doel ... Nou ja, we kunnen dus wel van doelen wisselen op het moment dat het geld eraf gaat. Daar gaat het om. Er staat letterlijk: het is bedoeld voor de basisbeurs.

De voorzitter:
We gaan niet dezelfde discussie weer doen. Neenee, we gaan 'm niet herhalen.

De heer Beertema (PVV):
Het hele debat verloopt op deze manier wel buitengewoon teleurstellend, in ieder geval voor ons. Ik stel vast dat Wassenberg van de Partij voor de Dieren hele goede vragen stelde en daar komt gewoon geen antwoord op. Bovendien had ik verwacht dat er toch wel iets meer verantwoording zou worden afgelegd nu we toch allemaal vastgesteld hebben dat dat hele schuldenstelsel een groot debacle is geworden. Nou ja, ik had toch wat witwasverhalen verwacht, maar dan wel een beetje mooi. Dat van GroenLinks vond ik niet mooi, want dat kwam eigenlijk neer op: wij hebben ten minste onze verantwoording genomen. De PvdA deed dat een stuk beter. Die deed het met empathie en het was overigens bijna een mea culpa. Ik durfde ook helemaal niet meer te interrumperen.

Dit waren, zal ik maar zeggen, de cryptocoalitiepartijen, maar vervolgens kwamen de echte daders. Van D66 begreep ik echt helemaal niks. Ik begreep van dat hele betoog niets. En nu komt de VVD ...

De voorzitter:
U gaat het debat nu samenvatten, maar nu een vraag aan de heer El Yassini.

De heer Beertema (PVV):
... en die komt niet verder dan: er is een puzzel gelegd. "Ik ben er niet bij geweest en ik weet er ook niet zo veel van. En dat miljard: kennelijk was dat gewoon ergens over en daar hebben we toen maar wat mee gedaan." Zo kunnen we toch geen debat voeren? Mijn vraag aan de heer El Yassini is: vindt u dit nou niet voor ons als Kamer heel erg teleurstellend en vindt u het ook niet enigszins schofferend om zo onvoorbereid een debat in te gaan dat je niet verder komt dan dit soort algemeenheden? Ik heb net al buiten de microfoon gezegd dat we net zo goed naar huis kunnen gaan. Als de minister straks ook met dit soort verhalen komt, zou ik zeggen: bespaar ons de moeite, laten we gewoon lekker naar huis gaan en er een vroege avond van maken.

De heer El Yassini (VVD):
Ik denk dat we bij elkaar zijn gekomen om gewoon een goed debat te voeren over de herinvoering van de basisbeurs, waarbij er verschillende afwegingen zijn en verschillende politieke keuzes worden gemaakt. Of het nou dat miljard is of de verbreding van de aanvullende beurs voor juist ook de grotere groep middeninkomens; ik vind dat debat heel goed. De gevoelens van de heer Beertema laat ik bij de heer Beertema; ik heb gelukkig alleen controle over mijn eigen emoties en gevoelens. Dat maakt mij ook als liberaal; ik heb totaal geen invloed op hoe de heer Beertema zich voelt tijdens, voor of na een debat.

De heer Beertema (PVV):
Ik kan bijna niet meer door de algemeenheden heen graven. Het gaat niet om mijn gevoelens, meneer El Yassini — zeg ik via de voorzitter — het gaat om de grondwettelijke taak die ik heb om de regering te controleren. Wat staat u nou te bazelen over gevoelens? Dat zijn geen gevoelens, dat zijn loodzware, grondwettelijke verantwoordelijkheden. Als u die verwart met gevoelens, moet u nog eventjes wat cursussen volgen over de manier waarop het parlement in elkaar steekt. Ik verwacht gewoon een serieus antwoord op een vraag en dit is geen serieus antwoord.

De heer El Yassini (VVD):
Misschien moet ik even aan de heer Beertema uitleggen dat ik geen bewindspersoon ben. Die zit namelijk in vak-K. Dus op het moment dat de heer Beertema met veel bombarie zegt "ik heb hier een parlementair recht op verantwoording" betreft dat het kabinet. Wij hebben een goed debat en een goed gesprek. Dat vind ik ook belangrijk in een parlementaire democratie, maar laten we er hier niet iets anders van maken dan waar het om draait, namelijk ervoor te zorgen dat we met betrekking tot dit wetsvoorstel gesprekken voeren over het belang van die student in plaats van alleen met onszelf bezig te zijn.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Ja, tot slot, voorzitter. Misschien kunnen we afspreken dat de heer El Yassini in de tweede termijn wél met een verantwoording kan komen van wat zíjn regeringspartij ... Híj doet mee aan die puzzel; hij persoonlijk misschien niet, nou, doe dan maar een paar belletjes, zodat we hier gewoon een fatsoenlijk antwoord kunnen krijgen op de terechte vragen die gesteld zijn.

De heer El Yassini (VVD):
Volgens mij gaat het erom dat parlementariërs in de Eerste en Tweede Kamer aan het kabinet vragen om verantwoording af te leggen. Ik denk dat dat de goede manier is om met elkaar in gesprek te gaan. Maar laten we het vooral niet over onszelf hebben, maar met name ook over wat we beogen met dit wetsvoorstel.

De voorzitter:
Een andere vraag, mevrouw Westerveld? Ja. Mevrouw Westerveld, GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, voorzitter. De reden dat het wel degelijk rechtmatig is om hier vragen te stellen over het macrobudget van een miljard en de miljard compensatie en de reden dat het ook goed is om die vragen aan elkaar te stellen — dat gebeurde vorig jaar in het debat over de regeringsverklaring ook — is dat we natuurlijk eigenlijk eerst zouden moeten kijken naar wat de problemen zijn en wat daarvoor nodig is, en dan pas het budget zouden moeten vaststellen. Hier is het andersom gebeurd. Ik wil ook de heer El Yassini van de VVD vragen hoe hij dat kan verklaren, met de bril op dat wij als parlement verantwoordelijk zijn om te controleren of budgetten op een doelmatige manier worden uitgegeven.

De heer El Yassini (VVD):
Ik denk dat dit inderdaad op parlementair gebied een goede vraag is. Maar dat is niet alleen een vraag over dit specifieke wetsvoorstel, maar eigenlijk over alles wat in het coalitieakkoord over investeringen staat, dus ook over de investeringen voor defensie, over de investeringen voor ontwikkelingssamenwerking en zo zijn er nog veel andere. Ik denk dat we dan een groter fundamenteel debat gaan voeren over hoe in het coalitieakkoord bepaalde investeringen worden gedaan door coalitiepartners en het kabinet de taak heeft om die uit te voeren. Ik vind het prima als dat debat wordt gevoerd, we zijn alleen op dit moment bezig om te bekijken wat we willen met de basisbeurs, waar de accenten zitten, waar we misschien hier en daar vragen kunnen stellen, zorgen kunnen uiten en misschien dingen kunnen veranderen. Dat vind ik veel belangrijker.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Die vragen stellen wij ook regelmatig. In debatten over jeugdzorg bijvoorbeeld vraag ik de staatssecretaris waar de 500 miljoen op gebaseerd is die in de toekomst als bezuiniging gepland staat. Daar krijg ik ook geen antwoord op. Het is dus wel enigszins verontrustend dat er voor heel veel problemen een budget is of dat er een budget op wordt bezuinigd, maar dat het vervolgens niet kan worden uitgelegd. De minister kon dat vorig jaar in het debat niet — de minister heeft die opdracht gekregen van de coalitiepartijen — en als we het dan hier vragen aan de woordvoerders is het ook niet uit te leggen. Dat is natuurlijk niet de manier waarop het zou moeten werken.

Voorzitter. Dan nog een vraag aan de heer El Yassini. Hij zegt dat hij blij is met de invoering van de basisbeurs. Ook dat verbaast me, want de VVD is natuurlijk de enige partij die in principe — het staat ook in het verkiezingsprogramma van de VVD — helemaal geen voorstander is van de basisbeurs maar het leenstelsel wil behouden. Is hij dus in zijn mening gedraaid of verdedigt hij nou het kabinetsvoorstel?

De heer El Yassini (VVD):
Waar ik vooral blij om ben geworden en nu nog steeds ben, was het stukje waar ik het over had. Als mbo-woordvoerder werd ik er heel erg enthousiast van. Ik heb het zelf in mijn studietijd ook altijd raar gevonden dat je een bepaalde bijverdiengrens hebt. Ik ben ook heel blij dat we dat voor het mbo gaan afschaffen. Zo zijn er nog een aantal andere dingen die ik heb genoemd en waar ik heel blij om ben. Er zijn in de coalitie afspraken gemaakt, specifiek over de basisbeurs. Wij hebben gezegd: we zijn niet tegen een basisbeurs; we denken alleen dat de argumenten voor het leenstelsel zoals we het hebben gekend vanaf 2015 in grote lijnen nog steeds overeind blijven. Maar er worden andere politieke keuzes gemaakt en die snappen wij heel goed. Dat staat ook in de verschillende brieven en documenten die wij vanuit het ministerie hebben gekregen. We zijn dus niet tegen de basisbeurs en ageren er niet tegen, maar we hebben in ons verkiezingsprogramma wel degelijk gezegd dat we het sociaal leenstelsel overeind zouden willen houden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mag ik nog ...

De voorzitter:
Nee, het is nu even voldoende. Want we willen ook nog een keer luisteren naar de minister, hè.

De heer El Yassini (VVD):
O, niet naar mij? Ik moet mijn bijdrage nog afmaken.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik heb nog een verhelderende vraag. Stel je een scenario voor dat de VVD 76 zetels zou hebben. Dan had u liever wel vastgehouden aan het sociaal leenstelsel en nu niet voor dit voorstel gekozen?

De heer El Yassini (VVD):
In ons verkiezingsprogramma staat dat wij kiezen voor een sociaal leenstelsel. Onze leden hebben daar bij het vaststellen van het verkiezingsprogramma ook discussies over gevoerd en dat staat uiteindelijk in ons verkiezingsprogramma. Maar de heer De Hoop weet zelf ook dat het parlement verdergaat dan alleen die 76 zetels en dat wij in bepaalde gevallen met elkaar samenwerken. Ik weet niet wat de VVD in een hypothetische situatie zou doen, als wij een meerderheid zouden hebben in de Tweede Kamer én in de Eerste Kamer. Maar misschien lukt dat de komende jaren wel en kunnen we op een gegeven moment de proef op de som nemen.

De heer De Hoop (PvdA):
Dat begrijp ik, maar we hebben het ergens over. Het is goed, ook in dit debat, dat we er een beeld van hebben waar iedereen ideologisch staat. En dat beeld is helder. Dank.

De voorzitter:
Dank. U vervolgt uw betoog. Het was eigenlijk net begonnen.

De heer El Yassini (VVD):
Ik heb gelukkig niet zo veel meer, dus dat komt wel goed. Volgens mij had ik het laatste puntje al even gemaakt, maar ik herhaal het voor de zekerheid.

Als laatste gaat de minister dit jaar laten kijken naar het gelijktrekken van de rente op de studieschuld, want door een puur technische regel betalen sommige mbo-studenten nu meer rente dan hogeronderwijsstudenten. Daar moet echt snel een einde aan komen. Nogmaals, ik ben er heel erg blij mee dat de minister uit zichzelf ... Normaal gesproken springt de Kamer meteen op de bres: dat kan niet. Maar de minister kwam al direct zelf: ik vind dit een onwenselijke situatie en ik ga mijn best doen om dat gelijk te trekken. Mijn complimenten daarvoor.

Er zijn nog wel een aantal punten waarover wij ons een beetje zorgen maken rond de herinvoering van de basisbeurs en die ik even met de minister en de Kamer wil bespreken. Met de herinvoering van de basisbeurs wordt studeren in Nederland namelijk een stuk aantrekkelijker, ook voor internationale studenten, met name EER-studenten, dus Europese studenten. Vorige week is er nog uitgebreid gesproken over de problematiek rond een groot aantal buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren. Heeft de minister voorzien welke effecten er zullen zijn van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat jaarlijks naar Nederland komt? Met de mogelijkheid om als EER-student studiefinanciering aan te vragen wanneer die in Nederland ook een bijbaan heeft, is er naast de kwaliteit van ons onderwijs en de mogelijkheden om in het Engels te studeren nog een extra reden bij gekomen om naar Nederland te komen. Wat de VVD betreft moet de studiefinanciering, betaald door de Nederlandse belastingbetaler, ten goede komen aan de Nederlandse student. De minister moet dus echt goed in beeld hebben wat de herinvoering van de basisbeurs straks gaat betekenen voor de begroting van OCW en voor de druk op de universiteiten. De vraag is: is er nu een raming van het aantal EER-studenten dat het komend jaar gebruik gaat maken van de basisbeurs? Ik kan me zo voorstellen dat onder het leenstelsel modellen werden gebruikt ter voorspelling van het aantal EER-studenten om een inschatting te maken of de begroting die wordt vastgesteld inderdaad voldoende financiële kaders geeft om uiteindelijk de kosten te kunnen betalen wanneer er buitenlandse studenten komen studeren. Ik kan me ook heel goed voorstellen dat diezelfde modellen en diezelfde ramingen niet meer werken op het moment dat je een nieuw stelsel invoert of een stelsel herinvoert, waardoor je een raming maakt, de begroting met Prinsjesdag vaststelt en in de Voorjaarsnota erachter komt dat je een enorm financieel gat op de begroting van OCW hebt.

We maken ons er zorgen over dat als dat gat ontstaat, de minister het probleem binnen zijn eigen begroting zal moeten oplossen. Wat ik niet wil, is dat de minister het dan in diezelfde begroting in andere artikelen gaat zoeken, in het mbo, in het p.o. en in het vo. Waar het in feite op neerkomt, is dat de VVD niet wil dat dat Juan uit Madrid filosofie in Nederland komt studeren uiteindelijk gewoon ten koste gaat van John die elektricien of zonnepaneleninstallateur wil worden, dat die hier op een gegeven moment gebruikmaakt van bepaalde regelingen waar dan later op wordt gekort om degene die uit Madrid komt gewoon te laten studeren. Vandaar dat wij willen weten hoe die modellen dan vorm gaan krijgen. Wij willen ook weten of dat de komende jaren gaat toenemen, dus niet alleen volgend jaar, maar überhaupt de komende jaren.

Op dit moment wordt door DUO niet gecontroleerd of EER-studenten gebruikmaken van zowel studiefinanciering in Nederland als in het thuisland. Volgens heeft collega Bisschop daar ook al over gesproken. Dit terwijl het volgens de wet niet toegestaan is om cumulatief studiefinanciering te ontvangen. Volgens mij geeft de Wet studiefinanciering aan dat je geen gebruik kan maken van Nederlandse studiefinanciering als je in het land van herkomst ook ondersteuning krijgt voor je studie. Daarom wil ik de minister vragen of hij zicht heeft op het aantal studenten dat cumulatief studiefinanciering ontvangt. Ik denk dat het antwoord nee is, maar ik stel de vraag toch even. Is de minister bereid om te monitoren hoe vaak dit gebeurt en is hij ook bereid om Europa in te gaan om afspraken te maken met zijn evenknieën van andere lidstaten als het gaat om cumulatieve studiefinanciering en het voorkomen daarvan? Ik kan me heel goed voorstellen dat er een mate van informatie-uitwisseling is voor het geval dat een kwaadwillende EER-student die studieondersteuning in het land van herkomst ontvangt studiefinanciering in Nederland aanvraagt. Als er dan niet onderling data wordt uitgewisseld tussen lidstaten, komt die daar gewoon mee weg. Ik ben benieuwd of de minister in Europa dat soort gesprekken voert en of hij met afspraken kan komen. Graag een toezegging op dit punt.

Tot slot, mijn laatste punt. Dat heeft de maken met signalen die VVD heeft gekregen dat het mogelijk blijkt te zijn dat mensen die langs de grens wonen, bijvoorbeeld Duitsers en Belgen, aanspraak kunnen maken op de Nederlandse basisbeurs met het nieuwe stelsel dat we straks hopelijk in gaan voeren, terwijl zij wonen en studeren in de eigen lidstaat. Volgens de signalen die wij krijgen, heeft deze mogelijkheid te maken met de 56 uursnorm. Een Belgische student die in België woont en in België studeert, maar die een bijbaan heeft in Nederland van ten minste 56 uur zou aanspraak kunnen maken op de Nederlandse basisbeurs en aanvullende beurs omdat die valt onder de noemer "Europese migrantwerknemer". Daar is een speciale regeling voor, waarbij je ook aanspraak kan maken op bepaalde faciliteiten bij de Nederlandse overheid en de Nederlandse Staat en daar valt studiefinanciering dus ook onder.

Vorig jaar hebben collega De Hoop en oud-collega Van der Molen van het CDA vragen gesteld over die 56 uursnorm. Dat had een andere motivering, maar die hebben daar wel vragen over gesteld en daar heeft de minister op geantwoord dat hij van plan was om een onderzoek daarnaar te gaan starten. Dat onderzoek loopt volgens mij op dit moment nog. Het is nog niet afgerond en naar de Kamer gestuurd, maar de vraag is even of hij deze specifieke casus daarin kan meenemen, dus deze vorm die we aangeven waarbij een Duitse of Belgische student die in Duitsland of België woont en daar ook studeert wel aanspraak kan maken op Nederlandse studiefinanciering op het moment dat die een bijbaan in Nederland heeft. Ik ben eigenlijk benieuwd of de minister bereid is om dat mee te nemen in dat onderzoek, want het voelt toch op de een of andere manier oneerlijk dat iemand woont en studeert in het land van herkomst, maar vervolgens wel gewoon gebruikmaakt van de basisbeurs en aanvullende beurs die eigenlijk opgehoest worden door de Nederlandse belastingbetaler. Ik wil daar ook graag een reactie op van de minister.

Nogmaals, we zijn blij met dit wetsvoorstel waarin de balans is gezocht, wat wel kan en wat mogelijk is. Ik wil mijn complimenten maken aan deze minister die in het voortraject, met vorig jaar de discussie op hoofdlijnen, een aantal een keuzes heeft gemaakt en discussies heeft gevoerd met de Kamer en uiteindelijk met dit voorstel is gekomen. Ik ben heel benieuwd naar de beantwoording in eerste termijn.

De heer De Hoop (PvdA):
Nog even over die 56 uursnorm. De heer El Yassini heeft het over een specifieke casus, maar ik wil het toch even lostrekken. Stelt u los van die specifieke casus überhaupt die 56 uursnorm ter discussie en dat een buitenlandse student ook recht kan hebben op studiefinanciering, een basisbeurs, in Nederland als die hier studeert? Gaat u echt om die casus of stelt u überhaupt die 56 uursnorm ter discussie?

De heer El Yassini (VVD):
Ik denk dat de heer De Hoop eigenlijk hetzelfde gevoel heeft als ik als we zien dat een Belgische student die in België woont en in België studeert, maar een bijbaantje heeft in Nederland, aanspraak kan maken op studiefinanciering, terwijl in België andere regels bestaan rondom bijvoorbeeld studieondersteuning. Dat voelt op de een of andere manier niet eerlijk. Ik denk dat dat echt de casus is die ik extra in dat onderzoek zou willen zetten. We moeten er wel gewoon voor zorgen dat het op een goede manier geregeld wordt voor EER-studenten die hier in Nederland studeren. De angst van de heer De Hoop is dat de VVD de 56 uursnorm helemaal zou willen slopen, maar bij ons gaat het erom wat eerlijk en rechtvaardig is. Dit punt voelt gewoon niet eerlijk en rechtvaardig. Daarom willen we graag van de minister weten in hoeverre dat inderdaad speelt en of we dat kunnen tegenhouden.

De voorzitter:
Dank, meneer El Yassini. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Van der Plas van BBB. Daarna gaan we schorsen voor een vroege dinerpauze. Dat is het meest efficiënt. Maar dat doen we niet voordat we geluisterd hebben naar mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Complimenten voor alle studenten op de tribune die nog als diehards dit debat volgen. Er zijn thuis vast ook heel veel studenten die dit volgen.

Voorzitter, inwoners van Nederland en met name studenten van Nederland. De linkse wolk van D66, PvdA en GroenLinks maakte in 2015 een grote fout met het leenstelsel. Nu moet alles na jaren weer worden teruggedraaid. Kijkend naar nu voorzie ik dat dit met heel veel andere dingen ook nog wel gaat gebeuren, omdat er niet naar waarschuwingen wordt geluisterd.

Voorzitter. Gemiddeld hebben studenten onder het leenstelsel €27.000 schuld opgebouwd, en ze krijgen een fooi van €1.400 als compensatie. €1.400! Het CDA zei vandaag in het debat dat er eigenlijk helemaal geen sprake is van een pechgeneratie. Het was namelijk een politieke, bewuste beleidskeuze om de basisbeurs af te schaffen. Maar ik snap eigenlijk niet zo goed waarom het volgens het CDA dan geen pechgeneratie kan worden genoemd. Want de studenten die onder het leenstelsel kwamen te vallen, ondanks alle rode vlaggen waarmee werd gewapperd, hebben wel degelijk pech, dikke pech zelfs. Ze hebben dikke pech omdat ze met politiek te maken kregen die hen in de schulden stortte — willens en wetens, want het is niet zo dat er destijds niet voor gewaarschuwd was.

De heer De Hoop (PvdA):
Mevrouw Van der Plas maakte eerder, net als collega Westerveld, volgens mij, het verwijt: als je waarschuwingen krijgt, moet je er misschien beter over nadenken. Zijn er op dit moment misschien ook dingen in het beleid waartegen gewaarschuwd wordt, en waarmee we later misschien in de problemen komen als we daar nu niet wat mee doen? Aan welk politiek debat dat we met z'n allen hebben denkt mevrouw Van der Plas dan meteen, waarbij we nú moeten optreden en misschien in de problemen komen als we dat niet doen?

De voorzitter:
En daarna gaan we weer terug naar het onderwerp van het debat.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja, zeker, want de voorzitter weet natuurlijk al wel wat ik ga noemen. Die denkt: ze gaat er weer een landbouwdebat van maken!

De voorzitter:
Ik ga er even goed voor zitten.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar ík ga er geen landbouwdebat van maken; dat komt door de vraag van de heer De Hoop. Ja, dan heb ik het over de stikstofkwestie. Wij gaan hele rigoureuze maatregelen nemen in Nederland, terwijl we in de wereld te maken hebben met ernstige zorgen over de voedselzekerheid. 65.000 hectare landbouwgrond mag hier binnenkort niet meer bemest worden. Dat vind ik aanzienlijk. Heel veel boeren gaan stoppen, al dan niet vrijwillig. Dat gaat voor het landschap in Nederland heel erg veel betekenen. Ze zijn ook landschapsbeheerders. Wie gaat dat straks betalen? Ik denk dat de burger dat gaat doen.

De voorzitter:
Dank u wel.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Zo zijn er nog heel veel meer dingen. Daarbij werpen heel veel mensen ook al rode vlaggen op. Zij zeggen: "Weten we wat we aan het doen zijn? Want niet nu, morgen of volgend jaar, maar binnen tien of twintig jaar gaat dit hele grote gevolgen hebben, niet alleen voor de voedselproductie, maar ook voor ons landschap en de economie."

De heer De Hoop (PvdA):
U begrijpt waarom ik deze vraag stelde. Ik vind de ironie nogal groot dat we beleid op het gebied van bijvoorbeeld stikstof en landbouw 30 jaar lang vooruitgeschoven hebben, en dat we nu met de problemen zitten. We trekken 25 miljard uit om boeren te compenseren.

De voorzitter:
Meneer De Hoop, ik ga u echt onderbreken.

De heer De Hoop (PvdA):
Maar ik vind het een beetje opvallend dat mevrouw Van der Plas dan dat verwijt maakt aan andere partijen. Vandaar deze interruptie.

De voorzitter:
We hebben volgende week een groot stikstofdebat, kondig ik alvast aan.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
De heer De Hoop is welkom.

De heer Peters (CDA):
Ik zal even precies uitleggen wat ik bedoel met "geen pech", want ik geloof dat het de heer Kwint was die vertelde: ik wandel en trap in een spijker; dat is pech. Dit is in die zin geen pech. Het is wel vervelend en heel naar, en het hele leenstelsel was een dom liberaal plan, zoals ik al zei. Maar het was geen ongeluk. Het is echt bedacht. Het is wel vervelend voor studenten; daar zijn we het over eens. Voor u mij dadelijk misverstaat: dit bedoel ik.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Oké, dank u wel.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Laten we zeggen dat het kabinet destijds de spijker was.

Goed. En zo rolt de Kamer nog steeds. Er worden wetten bedacht en aangenomen waarvan nu al wordt gewaarschuwd dat die veel mensen zullen benadelen of in de praktijk nadelig zullen uitvallen voor burgers, of dat de gevolgen van zo'n wet helemaal niet goed in beeld zijn en dat het effect van een nieuwe wet soms ook niet in kaart is gebracht. Nieuwe wetten worden nu al de toekomstige parlementaire enquêtes genoemd. Hebben de partijen in deze Kamer die destijds voor het leenstelsel waren echt iets geleerd van dit verleden? Gelukkig kunnen we op 15 maart weer naar de stembus. Ik ben heel benieuwd hoe de samenstelling van de Eerste Kamer er daarna uit gaat zien en welke schadecontrole daar nog kan plaatsvinden.

Dat gezegd hebbende: de basisbeurs komt weer terug; daar is BBB blij mee. Uitwonende studenten ontvangen per maand straks €274,90 en thuiswonende studenten €110,30. Halen ze binnen tien jaar na ontvangst van de eerste studiefinanciering een diploma, dan wordt dit bedrag omgezet in een gift en hoeven ze niks terug te betalen. Dat is ruimhartig beleid, vindt BBB. In principe moeten de meeste mensen binnen tien jaar hun diploma wel kunnen halen. Dan moeten ze niet zijn zoals ik, want ik deed alleen al acht jaar over de havo. Dan moeten ze wel iets harder leren en minder spijbelen. Wel zijn wij kritisch op het voorgestelde bedrag van €274,90. Komend studiejaar, 2023-2024, komt daar nog €164,30 bij vanwege de hoge inflatie. Dat is mooi. In totaal krijgen uitwonende studenten in het studiejaar 2023-2024 dus €440 per maand. Een reëel bedrag. Maar een jaar later verdwijnt dat extraatje van €164,30 weer, terwijl we niet eens weten wat de toekomst ons brengt. Het is helemaal niet zeker dat de studie- en woonlasten naar beneden zullen gaan. Sterker nog, het is heel goed mogelijk dat deze verder zullen stijgen. Het basisbedrag blijft wat BBB betreft dus te laag ingestoken. BBB sluit zich dan ook aan bij het advies van het SER Jongerenplatform: een structurele basisbeurs van €421 voor uitwonende studenten. Zijn er mogelijkheden om hier een berekening van te maken voor de Voorjaarsnota, vraag ik de minister.

De meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich met de motie-Van Meenen onlangs uitgesproken om de aangekondigde verhoging van de basisbeurs ook te laten gelden voor de studiejaren 2024-2025 en 2025-2026. Dat is supermooi, maar we hebben het dan wel over een periode van drie jaar. Studenten zijn vaak wel vier of vijf jaar bezig met een studie. Ik wil de minister vragen of er toch nog gekeken kan worden naar de lange termijn. Dit zou studenten wat meer zekerheid geven. Zo bouwen we misschien aan een generatie die wellicht weer vertrouwen terugkrijgt in de overheid.

Voorzitter. Dan een heel ander punt waar ik me veel zorgen over maak. Dat is het stijgende aantal zelfdodingen onder jonge mensen. Ook dit hangt deels samen met financiën. Een op de zes jongeren tussen de 12 en 25 jaar denkt eraan om een einde te maken aan zijn of haar leven. Zo jong en dan denken aan de dood boven het leven; dat vind ik verschrikkelijk. Elke 36 uur berooft in Nederland een jonge man of vrouw van tussen de 20 en 30 jaar zich van het leven. Zorgen over geld worden in een onderzoek door de Commissie Actuele Nederlandse Suïcideregistratie als een van de reden van psychische problemen genoemd. Opvallend vaak wordt het niet rond kunnen komen door inflatie en hoge kosten voor het levensonderhoud genoemd, hoge rekeningen en hoge prijzen voor voedsel dus. Vaak zijn jongeren met mentale problemen en gedachten aan zelfdoding vroegtijdige schoolverlaters, veelal afkomstig van het mbo. De groep die denkt aan zelfdoding, geeft aan dat ze bijvoorbeeld geholpen zouden kunnen worden met meer ondersteuning bij stress en financiën. Veel studentenorganisaties vrezen voor de mentale gezondheid van hun medestudenten. BBB is van mening dat de student de komende jaren in het beleid weer centraal moet komen te staan, waarbij de persoonlijke ontwikkeling vooropstaat. Lang niet elke onderwijsinstelling heeft een suïcidepreventiebeleidsplan, terwijl dat wel gratis beschikbaar is bij 113 Zelfmoordpreventie. Is de minister bereid dit breder onder de aandacht te brengen bij de onderwijsinstellingen? Want hoe meer mensen weten wat ze kunnen doen en hoe ze signalen kunnen herkennen, hoe beter dat is.

Maar belangrijker nog: we weten dus dat zorgen over rondkomen en over voorzien in je levensonderhoud bij jonge mensen belangrijke triggers zijn om over zelfdoding na te denken of, erger nog, zich daadwerkelijk van het leven te beroven. Vinden we het dan belangrijk genoeg om ervoor te zorgen dat de tijdelijke verhoging van de basisbeurs structureel wordt of gaan we hakketakken over dekking? De dekking zou je namelijk ook uit de toekomst kunnen halen, want zelfdoding kost de maatschappij in totaal 5 miljard euro per jaar. Ik zeg natuurlijk niet dat de verhoging van de basisbeurs alle zelfdodingen kan voorkomen, maar we mogen de zorgen van jonge mensen over de financiën ook niet zomaar negeren. De herinvoering van de basisbeurs biedt ons de kans om structureel inzicht te krijgen in de financiële positie van de toekomstige studentengeneraties. Sinds de invoering van het leenstelsel in 2015 worden studenten bijvoorbeeld niet meer expliciet opgenomen in de koopkrachtberekeningen van het Nibud. Ook het tweejaarlijkse Studentenonderzoek van het Nibud en de jaarlijkse Studentenmonitor van ResearchNed bevatten geen inzicht in specifiek de ontwikkeling van de koopkracht van studenten, maar ook gelet op de relatie tussen mentale gezondheid, suïcidale gedachten en zorgen over rondkomen en het kunnen betalen van de rekeningen, vind ik het van groot belang om de financiële positie van studenten kwantitatief te monitoren. Op die manier kunnen honderdduizenden studenten in Nederland op de juiste wijze worden meegewogen bij het bepalen van beleid. Het Interstedelijk Studenten Overleg, het ISO, roept daarom op om de koopkrachtontwikkelingen van studenten weer expliciet mee te nemen in de officiële koopkrachtberekeningen en om de koopkrachtontwikkelingen mee te nemen in het Nibud Studentenonderzoek. Is de minister bereid zich daar hard voor te maken?

Verder blijkt er onder studenten verwarring te zijn over de herinvoering van de basisbeurs. Volgens het ISO, het Interstedelijk Studenten Overleg, zijn studenten niet of beperkt op de hoogte van de regels rondom het recht op de basisbeurs. Neemt de minister dit signaal serieus? Wat gebeurt er om studenten tijdig en actief te informeren over de regels? Welke middelen kunnen daarvoor worden gebruikt of worden daarvoor gebruikt? En hoe worden studenten optimaal bereikt, vraag ik de minister.

Voorzitter. Tot slot wil ik het nog even hebben over de pechgeneratie. De aangekondigde compensatie is wat BBB betreft niet voldoende. De thuiswonende studenten gaan met dit wetsvoorstel €110,30 per maand krijgen. Aangezien onbekend is welke studenten thuis- of uitwonend waren gedurende het leenstelsel, zou het wat BBB betreft reëel zijn als dit het minimale bedrag is dat de studenten van de pechgeneratie zouden krijgen. Voor een student die nominaal vier jaar studeert, zou dat gaan om een totaalbedrag van €5.294,40. Dit zou wat BBB betreft de minimale compensatie moeten zijn, aangezien alle studenten minimaal dit bedrag zijn misgelopen. Zoals wij vaker aangeven: alles is een politieke keuze. Er is ook gekozen voor een klimaat- en stikstoffonds van in totaal 60 miljard euro ofwel 60.000 miljoen euro en als het kabinet besluit een schilderij van Rembrandt ter waarde van 150 miljoen euro te willen hebben, wordt dit in no time afgetikt in de Kamer. Dat vind ik in dit geval prima, want ook ik vind dat onze oude meesters in Nederland moeten hangen in plaats van in een of ander paleis van een sjeik in Dubai. Maar ik wil hiermee zeggen: het kan dus wél. Ik vraag me oprecht af — ik ga de vraag toch maar weer stellen — waarom er een kader van 1 miljard is bepaald. Zou ook hier de student niet centraal moeten staan, waarbij wordt bekeken wat er voor de student nodig is?

Voorzitter. Ik sluit af met de studenten die hier op de tribune en thuis dit debat volgen, te bedanken voor al hun betrokkenheid bij dit wetsvoorstel, de mails, de gesprekken en de bereidheid om ons altijd te woord te staan als wij wat willen weten. Ik wens hen heel veel sterkte in de toekomst. Jullie zijn namelijk onze toekomst. Dat mogen we nooit vergeten.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Ik wijs de Kamer er nog op dat er op 9 maart een rondetafelgesprek specifiek over het onderwerp studentenwelzijn is. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 18.45 uur. Dan starten we met de eerste termijn van de kant van het kabinet. Ik zeg tegen iedereen: eet smakelijk.

De vergadering wordt van 17.43 uur tot 18.46 uur geschorst.

De voorzitter:
Aan de orde is het vervolg van het debat over de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs. Dit is de eerste termijn van de kant van het kabinet. Het woord is aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, voorzitter. Laat ik even beginnen met de administratie. Mijn blokjes zullen de volgende zijn. Ik begin eigenlijk met een algemene inleiding. Het tweede blokje is het wetsvoorstel. Daarin ga ik de basisbeurs, de aanvullende beurs en de tegemoetkoming behandelen. Het derde gaat over de relatie tussen mbo en h.o. Het vierde gaat over de uitvoering rondom DUO. Het vijfde gaat over rente en andere financiële elementen. Het zesde blokje betreft internationale studenten en het zevende is overige.

De voorzitter:
Dank. Ik wil aan de leden voorstellen om, voor zover dat mogelijk is, de minister het thema te laten afronden en daarna de vragen te stellen. Ik zal de blokjes nog een keer herhalen: inleiding, wetsvoorstel, mbo en h.o., uitvoering DUO en communicatie, rente, internationale studenten en overige. Het woord is weer aan de minister.

Minister Dijkgraaf:
Dank u, voorzitter. Ik vind het erg mooi dat we vandaag kunnen spreken over het wetsvoorstel Herinvoering basisbeurs. Ik heb hier eigenlijk alleen maar verwelkomende woorden over de basisbeurs gehoord. Ik wil eigenlijk ook de Kamer, het parlement, bedanken voor de welwillendheid om dit wetsvoorstel en het hele debat hieromheen zo voorspoedig te laten verlopen. We vinden het, denk ik, met elkaar belangrijk dat die basisbeurs in het academisch jaar 2023/2024 kan worden ingevoerd. Dat is met name belangrijk voor de studenten waarvoor dit echt een significante verbetering van hun positie betekent. Dank dus voor uw hulp daarbij. Ook dank aan iedereen, inclusief de studentenorganisaties, die zich daar over de vele jaren hard voor heeft gemaakt. Ik proefde in de discussie wel dat voor sommigen het glas halfvol was. Dank dat sommigen van u er ook nadrukkelijk op hebben gewezen dat dit wetsvoorstel meer is dan alleen maar de herinvoering van de basisbeurs. Er zitten nog allerlei aanvullende maatregelen bij. Maar natuurlijk is het glas voor sommigen halfleeg. Er zijn namelijk een aantal dingen die zeker beter gekund hadden.

Velen van u hebben er ook op gewezen dat in 2015 het leenstelsel is ingevoerd. Daarbij kwamen de zogeheten studievoorschotmiddelen en de kwaliteitsafspraken. De heer Kwint ging hierop in. Ik wil toch wel benadrukken dat die middelen in het systeem blijven. Sommigen hebben twijfels over of we die investering goed kunnen terugzien. Maar we hebben deze met de bestuursakkoorden en de nadrukkelijke betrokkenheid van studenten, wel structureel aan de lumpsum toegevoegd. Dit blijft. In die zin gaan we niet terug naar de situatie van de basisbeurs vóór 2015, want we hebben en-en. We hebben die kwaliteitsmiddelen en we krijgen daar nu nog de basisbeurs bij.

Ik wil zeggen dat dit ook wel een discussie is over een breder plaatje van het hoger onderwijs en het vervolgonderwijs. Ik heb bij een andere gelegenheid natuurlijk besproken dat we ongeveer 1 miljard gaan investeren in het hoger onderwijs en ongeveer een half miljard in het mbo. Die investeringen in het onderwijs komen nog bovenop die kwaliteitsmiddelen. Dit is, denk ik, de tweede helft van die schaarbeweging. We versterken de instellingen, de docenten en de onderzoekers. Langs deze weg versterken we de positie van de studenten.

Er is lang gesproken over de financiële kaders. In het coalitieakkoord is er structureel 1 miljard vrijgemaakt voor de invoering van de basisbeurs en is er die incidentele 1 miljard voor de tegemoetkoming.

Vele partijen hebben gevraagd naar de achtergrond van de gemaakte keuzes. Ze hebben bijvoorbeeld ook gewezen op het voorstel van het SER Jongerenplatform. Dit is waarschijnlijk geen onverwachte reactie van mijn kant, maar vele van die voorstellen gaan voorbij die financiële envelop, waardoor ze geen dekking hebben. Daar werd ook eerder op gewezen. Daarom zie ik daar ook geen mogelijkheid voor.

Anderen, zoals van de SP en GroenLinks, hebben gevraagd: waarom hebben we eigenlijk niet een heel ander systeem ontwikkeld? Waarom bent u niet meer out of the box gaan denken en breder gaan verkennen? Ik denk dat hier het belangrijke ingrediënt het volgende is. U heeft allemaal zeer vurig gesproken over de generatie studenten die tijdens het leenstelsel heeft gestudeerd en u deed de nadrukkelijke oproep om daar zo snel mogelijk van af te stappen. Daarom hebben we ook gekozen voor een invulling die werkbaar is en die we voor het studiejaar 2023/2024 op de rails kunnen zetten. Dus het is altijd een afweging: ga je heel creatief kijken en heel veel nieuwe opties nemen of ga je zo snel mogelijk naar de afschaffing van het leenstelsel? Dat is hier, zo heb ik gezien, alleen maar onder luid applaus de deur gewezen. Dus daarom hebben we vrij nauw aangesloten op de systemen die we kennen, om geen kostbare tijd te verliezen. Ik heb onder andere de opties met u in het notaoverleg over de hoofdlijnennota op 4 april uitvoerig besproken.

Ik zeg ook dat dit kabinet absoluut het belang van de jonge generatie voor ogen heeft. Ik denk dat we het allemaal met elkaar eens zijn dat deze basisbeurs een stevige verbetering is van hun financiële positie, maar dat betekent niet dat er niet heel veel andere zorgen zijn. Ik ga daar straks nog over spreken. Dat heeft ook te maken met wat er in de rest van de maatschappij gebeurt. Een van de belangrijke argumenten om nu weer naar de basisbeurs terug te gaan, is natuurlijk ook alles wat zich breder in de maatschappij heeft afgespeeld. Neem de groei van de huizenprijzen, de arbeidsmarkt — velen van u hebben daaraan geregeerd — de algemeen toegenomen prestatiedruk en de toegenomen mentale ongezondheid onder studenten. Daarom blijf ik, maar blijft ook het hele kabinet, deze zorgen serieus nemen en daarom blijven we in gesprek met studenten via studentenorganisaties, maar ook langs andere wegen. We blijven ons inzetten op die belangrijke thema's, die jongeren zo ver raken. Daarom voel ik ook wel dat deze discussie over de basisbeurs eigenlijk een soort touwtje is waarmee we aan een veel groter breiwerk trekken, namelijk het hele toekomstbeeld van jonge mensen.

Voorzitter. Dan wou ik overgaan tot mijn eerste blokje, dat over de concrete wet gaat. Tenzij er een vraag is van de heer Kwint.

De voorzitter:
Er is een vraag over de inleiding.

De heer Kwint (SP):
Ik snap het antwoord van de minister wanneer het gaat over dat ene miljard, omdat de minister nou net ongeveer de enige persoon is die ik dit niet verwijt. Die is pas in functie gekomen toen alle afspraken al opgeschreven stonden. Hij verwijst zelf ook naar het initiatief van het jongerenplatform van de SER. In de beantwoording van de vragen die over deze wet zijn gesteld, wordt vaak verwezen naar de zogenoemde driehoek tussen student, ouders en overheid met betrekking tot de manier waarop de kosten van het volgen van hoger onderwijs verdeeld worden. Vindt de minister, los van de vraag of het binnen het financiële plaatje past, dat het initiatief van het jongerenplatform van de SER meer recht doet aan een gebalanceerde verdeling tussen die drie onderdelen dan dit voorstel?

Minister Dijkgraaf:
Het goede van dit voorstel is dat we meerdere vormen van financiële ondersteuning mogelijk maken. Laten we ook eerlijk zijn. We hebben hier gesproken over leningen, maar we hebben ook met elkaar vastgesteld dat we, zeker in het huidige model, een combinatie van instrumenten hebben. We hebben de aanvullende beurs, juist voor diegenen met ouders met lagere inkomens. We hebben nu de basisbeurs, die voor iedereen is. Er is ook al op gewezen dat die ook voor miljonairs is, maar we zeggen: dat willen we, want we willen eigenlijk ook de eigenstandige rol van jonge mensen serieus nemen, ongeacht waar ze vandaan komen. Daarbovenop hebben we nog steeds de mogelijkheid van lenen. Laten we ook eerlijk zijn: mensen zullen daar nog steeds gebruik van maken. Mensen zullen er ook nog bij werken en — dat is ook heel belangrijk — we subsidiëren natuurlijk ook de opleiding. Het collegegeld is op geen enkele manier dekkend.

Dit zijn verschillende instrumenten voor verschillende doelgroepen. U vroeg bijvoorbeeld ook nog: waarom doen we dat niet alleen via het collegegeld? Om maar één voorbeeld te geven: collegegeld is iets wat voor iedereen geldt, bijvoorbeeld ook voor internationale studenten, terwijl aan de basisbeurs weer haken en ogen zitten. Ieder instrument bedient dus een andere doelgroep. Ik vind het belangrijk met elkaar vast te stellen dat we deze combinatie van instrumenten nodig hebben. Daar zitten natuurlijk knoppen aan. We kunnen lang debatteren over de stand van de knoppen. We hebben in het hoofdlijnendebat ook gezegd dat ik de opdracht heb om dat … We kunnen het over lengte en breedte hebben, maar het totale aantal vierkante meter tapijt was zogezegd 1 miljard. Ik vind het vooral heel erg belangrijk dat we dit instrument, de basisbeurs, nodig hebben in het instrumentarium. Ik denk dat dat van iedereen hier de conclusie is. Ik kom straks nog te praten over de incidentele koopkrachtmaatregel. Dan zien we dat bijvoorbeeld zo'n basisbeurs daar een heel effectief instrument voor blijkt te zijn en dat het fijn is dat die in de gereedschapskist zit.

De heer Kwint (SP):
Dat is een mooi antwoord op een niet gestelde vraag. Ik vroeg naar de driehoek tussen student, ouders en overheid in relatie tot het voorstel van het jongerenplatform van de SER. Ik vroeg of de minister het met mij eens is dat dat voorstel, ook als wij vanavond niet kunnen besluiten dat dat het wordt — ik kan namelijk redelijk voorspellen hoe die discussie gaat lopen — wel leidt tot een gebalanceerdere verdeling van de lasten tussen student, ouders en overheid dan het voorstel waar wij het vandaag over hebben.

Minister Dijkgraaf:
We kunnen praten over de balans binnen de envelop en we kunnen praten over de balans als we de envelop groter kunnen gaan maken. Dat is in het voorstel van de SER natuurlijk gedaan. Dus ja, ik zie en we kunnen allemaal uitrekenen dat dat een grotere financiële bijdrage is vanuit de overheid. Maar ik vind het belangrijkste nu even het volgende. Voor mij is de afweging: zijn de verschillende componenten binnen het financiële kader in balans? Ik denk dat we nu, met elkaar trouwens, dus met input van uw Kamer, een goede balans hebben weten te treffen.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog met het eerste thema: het wetsvoorstel.

Minister Dijkgraaf:
Ja, het wetsvoorstel. Nogmaals …

De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Westerveld een vraag heeft. Kan dit wachten? Er zijn heel veel vragen gesteld. Het is alleen de inleiding. Is het een vraag die echt over de inleiding gaat of al over het wetsvoorstel?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De vraag gaat over de inleiding. Misschien komt hij er straks nog op terug, maar mijn vraag aan de minister was: is er ook verder gekeken naar andere alternatieven? De heer Kwint stelde net terecht een vraag over het macrobudget van een miljard. Ik bedoelde die vraag wel heel serieus, omdat er echt serieuze kanttekeningen gemaakt kunnen worden bij dit voorstel.

Minister Dijkgraaf:
Mijn antwoord is dat we ons hier echt wel een bepaalde beperking hebben opgelegd, omdat we zo snel mogelijk naar een resultaat willen. Dit is al een heel steil pad dat we met elkaar aflopen, met al heel veel bewegende onderdelen. Dus ik snap de vraag of we ons niet veel breder moeten herbezinnen op de studiefinanciering. Dat is denk ik een terechte vraag, maar niet echt een vraag die ik in het kader van dit wetstraject heb kunnen beantwoorden.

Dan kom ik bij de terugkeer van de basisbeurs zelf. Het is al gezegd: het wordt een basisbeurs in de vorm van een prestatiebeurs, met onderscheid tussen uit- en thuiswonend. We hebben het formaat van de eerdere basisbeurs gecontinueerd. Het wordt beschikbaar gesteld voor alle studenten die nog recht hebben op een prestatiebeurs. Voor de meeste studenten is dat de nominale duur van de opleiding. Studenten die al gebruik hebben gemaakt van rechten, krijgen ook geen nieuwe rechten. Zij hebben de afgelopen jaren bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van een studentenreisproduct en/of een aanvullende beurs. In onze systematiek krijgen ze een tegemoetkoming voor de jaren waarin zij in het leenstelsel hebben gestudeerd. Verschillende fracties vragen of de bijdrage niet hoger of breder kan zijn. Mijn antwoord daarop is dat ik deze verzoeken snap, maar dat het wat mij betreft allemaal binnen die één miljard moet gebeuren. Er is ook al door velen van u gewezen op het feit dat we volgend jaar ook die incidentele koopkrachtmaatregel hebben.

Dan kom ik bij de vraag van onder anderen mevrouw Koekkoek en de heer Kwint. De vraag was of we de basisbeursrechten van studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, zouden kunnen verlengen met twee jaar. Mijn antwoord daarop is heel simpel: nee, ik denk dat het niet kan. Naast dat de dekking en uitvoerbaarheid problematisch zijn, denk ik niet dat het de logica is. Het zijn studenten die onder het leenstelsel al gebruik hebben kunnen van de prestatiebeurs. Het was natuurlijk niet de basisbeurs als wel het reisproduct of de aanvullende beurs. Ze krijgen ook een tegemoetkoming. Ik voel zelf dat dat een heldere gedachtegang is om de groep waarvoor deze nieuwe basisbeurs beschikbaar is te definiëren.

Mevrouw Westerveld vroeg naar de bijverdiengrens. In de bijstand is het eigenlijk terecht dat je nog steeds een basisbeurs krijgt, ook al verdien je veel. Dat is anders dan bijvoorbeeld bij de bijstand zelf. De bijverdiengrens geeft de mogelijkheid om je verder te ontplooien tijdens de studie. Een bijbaan of eigen bedrijf is goed. De heer El Yassini wees al op het stimuleren van het ondernemerschap. Het siert ook de basisbeurs: het is een basis voor iedereen, ongeacht je eigen inkomen of het inkomen van je ouders. Daarom is het juist een basisbeurs en geen aanvullende beurs. Het is een bijdrage die echt uitgaat van de eigenstandige, individuele kwaliteit van de student. Vandaar dat ik voel dat het goed is dat we juist die bijverdiengrens afschaffen.

Mevrouw van der Graaf vraagt of een snellere afschaffing denkbaar is. Er is onduidelijkheid over wat we voor het mbo in 2022 en 2023 doen. Als gevolg van covid hebben we eigenlijk al geen controle gedaan in de jaren 2020 en 2021. De controle over de jaren 2022 en 2023 zal niet meer worden opgestart, mits het wetsvoorstel wordt aangenomen. Ik hoop daarvan uit te mogen gaan. Dan is er continuïteit, omdat we eigenlijk twee jaar op de pauzeknop hebben gedrukt. We gaan dat heel duidelijk communiceren. DUO gaat dat heel duidelijk op de website zetten et cetera. We moeten niet de gekke situatie krijgen dat we ineens weer even wél gaan controleren en daarna weer niet. Feitelijk is de bijverdiengrens dus al eerder afgeschaft.

De voorzitter:
De minister beantwoordt eerst alle vragen die bij dit thema gesteld zijn. Daarna is er alle gelegenheid om vervolgvragen te stellen.

Minister Dijkgraaf:
De heer Bisschop vroeg of we de basisbeurs niet inkomensafhankelijk moeten maken. Het is juist een basisbeurs omdat we dat niet doen. Als u uitsluitend en alleen bezig was met het helpen van studenten van wie hun ouders in een moeilijke financiële situatie zitten, dan had u het instrument van de aanvullende beurs moeten verhogen. Nee, we hebben die basisbeurs daarbij ook. Ik vind het een fundamenteel punt: het is een basisbeurs als het een basisbeurs is, dat wil zeggen dat hij voor iedereen hetzelfde is. Als we die gaan aftoppen, wordt het een verkapte aanvullende beurs.

Mevrouw Van der Plas vroeg of er mogelijkheden zijn om een berekening te maken van de kosten van een structurele ophoging van de basisbeurs conform het advies van het SER Jongerenplatform. De kosten daarvan kunnen we uiteraard uitrekenen.

Ik ga direct maar door met de aanvullende beurs, als u het goedvindt.

De voorzitter:
Dat valt allemaal nog onder het wetsvoorstel?

Minister Dijkgraaf:
Ja. Een van de belangrijke dingen die we met elkaar tot mijn verbazing hebben vastgesteld, is dat de aanvullende beurs vaak niet wordt gebruikt. In het kader van het wetsvoorstel hebben wij daar maatregelen voor aangekondigd. Dat gaan we meer stimuleren.

DUO heeft de aanvraagschermen al aangepast. Het is makkelijker geworden, want het staat al voor je aangeklikt. Daarmee hopen we de kansengelijkheid voor juist de studenten uit minder daadkrachtige gezinnen te vergroten. Zoals velen van u hebben gezegd: zij maken geen gebruik van de aanvullende beurs en een flink gedeelte van hen gaat alsnog een studielening afsluiten. In de korte meetperiode dat we deze nieuwe maatregel hebben, zijn de resultaten zeer hoopgevend. Het percentage studenten dat een aanvullende beurs heeft aangevraagd, is ten opzichte van het jaar daarvoor met 9% gestegen. In bepaalde gevallen — ik geloof bol mbo — is het nu zelfs bijna 93%. We zien echt een effect. Ik vind dat heel erg belangrijk. Het is een van de dingen waar we het allemaal mee eens zijn. Ik kan hier nu nog specifieke cijfers geven: bij bol-1 en bol-2 zitten we nu op 93%; bij wo bachelor koos meestal 61% hiervoor en nu is dit 80%. Dat is een aanzienlijke verhoging voor de vrij korte tijd waarin we deze nieuwe maatregel hebben geïntroduceerd.

We hebben al gesproken over de verbreding van de aanvullende beurs, ook op wens van uw Kamer. Sommigen van u hebben gezegd: die €70.000 was misschien een jaar geleden een mooie bovengrens, maar er is ondertussen veel veranderd door inflatie. Dat is belangrijk. Mevrouw Koekkoek en anderen hebben gevraagd of de inkomensgrens niet moet worden verhoogd naar €80.000. Nogmaals, gegeven de lengte keer breedtediscussie zou dit betekenen dat het ten koste van iets gaat, maar het is wel belangrijk te zeggen dat alle bedragen die in het wetsvoorstel staan, automatisch geïndexeerd gaan worden. Dit betekent dus ook dat met deze indexatie de inkomensgrens op 1 januari 2024 — dat is de relevante hier — met de hoge inflatie die we in Nederland helaas kennen al op €77.000 zal komen te liggen. Dat verzoek om naar €80.000 op te schalen wordt al bijna automatisch ingewilligd vanwege de inflatiecorrectie. Als u zich zorgen maakt over hoge langdurige inflatie in de toekomst, is het belangrijk om te weten dat dit allemaal is geïndexeerd. Als de berekeningen goed gaan, zullen die vanzelf meegroeien en zal de hoogte van het middeninkomen meeschalen met hoe deze bedragen zich gaan ontwikkelen.

Dan komt ik bij de vraag van mevrouw Pouw-Verweij. Zij vroeg hoe het met de afbouw van het bedrag zit. Op een gegeven moment heb je een maximum en dan loopt het af tot nul. JA21 zou graag zien dat aan het einde, bij die €70.000, er nog een paar honderd euro ligt zodat de middeninkomens er echt wat aan hebben. Ik heb al gezegd dat die €70.000 zal opschalen. Een ander afbouwpad is echt een fundamentele wijziging. Mijn inschatting is dat dit aanzienlijk duurder zal worden. Op dit moment denk ik dat het lineaire pad dat we hebben gekozen, waarschijnlijk het meest verstandig is. Ik wil nog één keer benadrukken voor iedereen die zich zorgen maakt over de middeninkomens: realiseer je wel dat de basisbeurs daar nog bovenop komt. De basisbeurs is in essentie een hele belangrijke stimulans voor de middeninkomens, die normaal gesproken niet of nauwelijks van een aanvullende beurs gebruik kunnen maken. Ja, de basisbeurs komt daarbovenop. Sommigen van u verwezen naar de miljonairs, maar daar zijn er niet zo heel veel van. Uiteindelijk gaat de bulk van de basisbeurs ten goede komen van deze middeninkomens.

De voorzitter:
Ik heb even aan het begin afgesproken, zeg ik tegen mevrouw Pouw-Verweij, dat we eerst het thema doen en daarna de vragen. Zo kunnen we het een beetje structureren, want er zijn heel veel vragen gesteld.

Minister Dijkgraaf:
Ja, er zijn heel veel vragen.

De heer Bisschop vroeg naar de terugbetaling van de aanvullende beurs. Moeten we daar dan toch niet een beetje verschil gaan maken? Dit is denk ik helder. Dit is een prestatiebeurs. Als de student een diploma behaalt, wordt het een gift. De SGP stelt voor langer te wachten en te kijken naar wat uiteindelijk het inkomen wordt. Daar zie ik uitvoeringstechnische haken aan zitten. Het is ook een beetje tegen de geest van hoe we tegen een prestatiebeurs aankijken. Als je het haalt, dan wordt het een beurs, ongeacht hoe succesvol je daarna in het leven bent. De vraag is of je succesvol in de studie bent.

Mevrouw Westerveld en ook de heer Van Baarle vroegen naar het geval dat studenten gebrouilleerd zijn met hun ouders of een moeilijk contact met ze hebben. Dat kan voorkomen. Dan kan het inkomen van die betreffende ouder op verzoek van de student buiten beschouwing gelaten worden. Er moet echter wel een ernstig en zwaarwegend conflict zijn. In mijn ogen heeft DUO daar sinds jaar en dag zorgvuldige procedures voor. Ik heb geen duidelijke signalen dat die procedures niet goed voldoen. Ik denk zeker dat DUO kan onderzoeken of het mogelijk is om die procedure meer en beter onder de aandacht te brengen. Ik denk dat dat misschien een belangrijk punt is. Ik denk dat studenten zich niet eens realiseren dat dit een mogelijkheid is als ze zeggen: mijn ouders verdienen wel veel, maar ik heb geen contact meer met ze, of ze willen mij gewoon niet ondersteunen. Dat valt in het algemene plaatje dat we echt alles wat wij voor studenten hebben ook daadwerkelijk aanbieden. Daarin is er geen enkele terughoudendheid van ons. We willen ook dat studenten daar gebruik van maken.

Ten slotte — voorzitter, dan ben ik aan het einde van dit blokje — de tegemoetkoming. Er is al veel over gezegd. Waarom is het een miljard? Nogmaals, dat is de uitkomst van de onderhandeling geweest. Velen van u hebben erop gewezen dat een tegemoetkoming op zichzelf ongebruikelijk is. Zeker als we iets nieuws doen, gebeurt dat in het algemeen niet met terugwerkende kracht. Mevrouw Pouw-Verweij zei al: we gingen van iets, naar niets, naar iets. Dat is een argument. Het hangt er wel vanaf hoe lang dat "niets" was. De Raad van State heeft daar best kritische vragen over gesteld, want wat is de precedentwerking? Gaan wij iedere keer dat wij als kabinet vinden dat we iets moeten verbeteren en u als Kamer dat steunt, dat met terugwerkende kracht doen? Wordt dat vervolgens geen molensteen die ons gaat tegenhouden om verbeteringen te introduceren? Uiteindelijk was het advies van de Raad van State om te proberen het te beargumenteren. Ik denk dat ik het goed samenvat — velen van u hebben het al gezegd — als ik zeg dat het een tegemoetkoming is, een erkenning. Ik begrijp totaal de frustratie van studenten die zeggen: wacht even, deze bus rijdt ons voorbij; daar kunnen wij geen gebruik van maken. Uiteindelijk is ook mijn opdracht geweest om het met een miljard te doen. We hebben geprobeerd het zo eerlijk mogelijk uit te delen. Nogmaals, we hebben ook de vouchers erbij betrokken, zodat het uiteindelijke bedrag voor sommigen hoger is: €3.200. Maar velen van u hebben er al op gewezen dat het een tegemoetkoming is en niet een volledige compensatie.

Mevrouw Westerveld vroeg of we naar andere vormen van compensatie hebben gekeken. We hebben vooral gekeken hoe we dit miljard op een zo goed mogelijke manier kunnen verdelen. Op instigatie van de Kamer hebben we ook nadrukkelijk naar die vouchers gekeken.

De heer Van Baarle vroeg waarom ze moeten wachten tot 2025. Dat komt doordat DUO dit allemaal moet uitvoeren. DUO moet nu voorrang geven aan de herinvoering van de basisbeurs. Dat hopen we volgend jaar te doen. En het jaar erop de tegemoetkoming. Dat is nog best een ingewikkeld geval, zeker voor degenen die geen lening hebben en misschien wel in het buitenland zitten. Hoe weten we ze te vinden? Hoe weten we dat ze zich kwalificeren voor een prestatiebeurs? Ik verwacht dat daar nog best veel haken en ogen aan zitten.

De eenmalige tegemoetkoming is niet belast in termen van inkomstenbelasting in box 1. Het verhoogt wel het vermogen. Als het totale vermogen meer bedraagt dan het heffingsvrij vermogen, kan het gevolgen hebben voor box 3, maar ik denk eerlijk gezegd dat dit niet het meest relevante is voor de categorie studenten waarover we spreken.

De heer Bisschop vroeg of we niet een fiscale aftrek hadden moeten doen. In het coalitieakkoord hebben we de ambitie afgesproken om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Dat is een enorme klus. De heer Van Rij, de staatssecretaris, is daarmee bezig. Een aparte aftrek voor studieschuld past daar niet bij, want dat maakt het juist weer ingewikkelder.

Mevrouw Van der Graaf vroeg of studenten niet zelf mogen kiezen of ze de voucher in mindering laten brengen op de studieschuld of dat ze die direct laten uitkeren. Ik denk eerlijk gezegd dat de studieschuld het voornaamste probleem is. Dat hebben we ook heel nadrukkelijk gehoord. Daar moet onze aandacht dus op zijn. Als we daar weer een keuze in gaan maken, wordt de uitvoering nog veel ingewikkelder. Ik zou daar echt van weg blijven. Ik snap dat het nog een extra variant is, maar de uitvoering wordt al heel erg ingewikkeld. Ook voor de overheid is het logisch om te zeggen dat we eerst de schulden verminderen en dan cash gaan uitkeren.

Ten slotte, want ik wou de amendementen per blokje nemen ...

De voorzitter:
Misschien is het goed om eerst de vragen te behandelen en dan het amendement. Vindt u dat goed?

Minister Dijkgraaf:
Ja, dat is goed.

De voorzitter:
Volgens mij was eerst mevrouw Van der Graaf en daarna mevrouw Pouw-Verweij. Zij waren volgens mij als eerst. Ik hoor dat sommige vragen inmiddels beantwoord zijn. Kijk, dan heeft het toch effect gehad om eerst de antwoorden te behandelen. Allereerst mevrouw Van der Graaf, ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Het wetsvoorstel is natuurlijk heel breed. Ik kom nu even terug op het punt waarvoor ik naar voren was gelopen. Dat was naar aanleiding van het puntje over de bijverdiengrens die wordt afgeschaft. Dat is heel goed. Daar zijn we heel blij mee. De minister zegt al: in de coronatijd is er niet op gecontroleerd, we gaan dat nu ook niet meer opstarten, maar die grens wordt pas echt afgeschaft op 1 januari 2024. Ergens is dat wel een onduidelijke situatie. Als je nu naar de regels kijkt, dan zie je dat er een bijverdiengrens is tot 1 januari 2024 en dat daar voor studenten niet op gehandhaafd wordt. De vraag van de ChristenUnie is dan: kunnen we die grens niet zo spoedig mogelijk afschaffen? Is het niet mogelijk om dat al te doen zodra deze wet in werking treedt? Kunnen we die bijvoorbeeld deze zomer al afschaffen, dan wel kunnen we die met terugwerkende kracht afschaffen vanaf het jaar 2022 of de coronajaren?

Minister Dijkgraaf:
Ik ga even kijken of ik daar iets van ...

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Het kan ook iets later in het debat, bijvoorbeeld in de tweede termijn. Dan houden we de vaart erin.

Minister Dijkgraaf:
Ja, misschien moet ik daar even op terugkomen. Ik snap het punt of we het formeel kunnen maken. Maar goed, soms pleit ik er ook voor of we iets meer flexibiliteit kunnen tonen, ook als overheid. Dat vind ik het allerbelangrijkste. Laten we de studenten wel die zekerheid geven. U vraagt eigenlijk: kunnen we dat nog formeel regelen? Ik denk dat ik daar in de tweede termijn nog even op terugkom.

De voorzitter:
De minister komt er in de tweede termijn op terug.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik vraag dat met name vanuit het oogpunt van duidelijkheid.

Minister Dijkgraaf:
Ja.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dat is ook belangrijk als we met wetgeving bezig zijn.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Daarna is mevrouw Van der Laan.

De heer Wassenberg (PvdD):
Ik wil het ook even over duidelijkheid hebben, over andere duidelijkheid. Dat gaat over die 1 miljard. Ik vroeg mevrouw Van der Laan daarnaar en zij zei: dat is het resultaat van onderhandelingen, het staat in het coalitieakkoord en 1 miljard is 1 miljard. Toen vroeg ik het aan de heer El Yassini. Hij zei: dat had u maar in een ander debat moeten vragen. Ik vind het een beetje onbevredigend.

Ik heb twee vragen aan de minister. Eén. Kan hij zich voorstellen dat ik dat antwoord een beetje onbevredigend vind omdat we als Kamer de regering echt moeten controleren? Ik wantrouw de regering niet, maar ik wil gewoon weten waar die 1 miljard vandaan komt. 1 miljard gedeeld door het aantal studenten is €1.400 per student. Dat snap ik wel. Maar als er bijvoorbeeld 1,5 miljard was geweest, dan was de compensatie, of de tegemoetkoming, of hoe u het ook wilt noemen, geen €1.400 geweest maar €2.100. Waarom dat miljard, en waarom niet meer? Begrijpt de minister dat het onbevredigend is dat wij dat antwoord niet krijgen?

Minister Dijkgraaf:
Ik begrijp uw frustratie daarbij. Ik kan het me heel goed voorstellen. Ik hoor ook alle voorstellen. Sommigen van u zeggen misschien: we willen het gewoon 100% compenseren. Maar ik hoor hier ook heel veel voorstellen als "we willen iets meer", "we willen twee keer" of "we willen drie keer". Als je gaat praten over een tegemoetkoming, dan zeg je: we willen het erkennen, we willen een gebaar maken en we willen ook een substantieel gebaar maken. Dan ga je met elkaar zitten. Dan ga je onderhandelen. Nogmaals, ik was er niet bij. Ik heb daar ook geen reconstructie van gezien. Maar ik kan me voorstellen dat sommige mensen meer willen en andere minder. Dan komt het ergens uit.

Ik denk trouwens dat dit wel een beetje de aard van de zaak is. Heel veel bedragen die ik hier in de Kamer heb gehoord, lagen ergens tussen de 0% en de 100%. Wat is redelijk? Uiteindelijk is het opstellen van een coalitieakkoord natuurlijk het verdelen van middelen, maar ook het verdelen van schaarste, of je het nu "het waterbed" noemt, of "de te korte deken waar iedereen aan trekt". Nu trekken we daar allemaal graag eventjes aan rondom de studiefinanciering, maar dan komt er wel iemand anders met zijn voeten bloot te liggen. Ik kan me voorstellen dat je in zo'n onderhandeling uiteindelijk ergens uitkomt. Er zijn natuurlijk vele andere voorbeelden van tegemoetkomingen. Die zijn in allerlei vormen door de overheid gedaan, waarbij het uitkomen op een bepaald bedrag de uitkomst van een gesprek is geweest.

Ik hoor hier vele stemmen zeggen: ik wou dat het meer was. Ik snap dat sentiment. Ik snap het nog veel meer van de studenten die zeggen: het is geen eerlijke compensatie. Ik snap ook de Raad van State die zegt: kabinet, wees heel erg voorzichtig met dit instrument, want u gaat misschien wel enorme precedenten scheppen voor toekomstig beleid waarvan mensen gaan zeggen dat hun situatie ook niet met terugwerkende kracht gecompenseerd is. Ik snap het dilemma dus. We begeven ons ook best op een staatsrechtelijk tricky terrein. Ik snap de frustratie in de Kamer, maar ik snap nog veel beter de frustratie van de studenten die zeggen: ik vind het heel erg jammer dat ik dat gemist heb.

Voorzitter, één punt wil ik nog wel even noemen. Het staat ook in het advies van de Raad van State en sommigen hebben er ook op gewezen. Ik denk dat we ons er collectief van bewust moeten zijn dat studiefinanciering historisch gezien vaak het kind van de rekening is geweest. Uiteindelijk is dat in de Onderwijsbegroting vaak de plek waar dingen minder of meer zijn geworden. De Raad van State zegt dan ook tegen ons: zorg er vooral voor dat je een systeem bouwt dat robuust is en dat stabiel is. Ik denk dat dat een belangrijke insteek is geweest bij ons voorstel.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dit lijkt op een antwoord. Het is niet helemaal het antwoord dat ik wil horen, maar dit is inderdaad een serieus antwoord. Dank daarvoor, maar ik wil er toch even op ingaan.

De minister zegt "je kunt compenseren van 0% tot 100%", maar ik heb niemand in de Kamer horen vragen om 100% compensatie. Er is alles bij elkaar een schuldenberg van 26 miljard, maar ik heb niemand horen vragen: trek hier maar 26 miljard voor uit. Wat het kabinet heeft gedaan, is 1 miljard investeren. Dat bedrag wil het er ten minste daarvoor gebruiken, maar dat is minder dan 4% van de totale schuld. De gemiddelde studieschuld per individuele student is bijna €28.000. €1.400 is ongeveer 5% van dat geheel en het ligt dus in dezelfde lijn, namelijk 4% of 5%. Dat zit een stuk dichter bij de 0% dan bij de 100%.

De voorzitter:
Uw vraag?

De heer Wassenberg (PvdD):
Daarom de vraag: waarom zit je zo dicht bij die 0%? Waarom niet iets ruimhartiger? Ik snap dat het een afweging is, maar je blijft toch heel erg voorzichtig bij die hele krappe 0%.

De voorzitter:
Uw vraag is helder.

Minister Dijkgraaf:
Ik begrijp uw inschatting. Ik denk trouwens dat je het moet vergelijken met het bedrag dat de basisbeurs was, ongeveer €13.000. Dan zit je dus meer op 10% of 11%. Met de studievoucher van €3.200 erbij zit je op een hoger bedrag. Ik ga het ook door hier heel lang te praten niet hoger maken. We beleven het op een bepaalde manier. De heer Van Baarle zei dat hij het geen fooi meer vond als je het verdubbelde. Nou, daar denken anderen van u misschien wel anders over. We voelen eigenlijk allemaal dat we wat willen doen, maar dat we ook niet zover kunnen gaan als we willen, omdat er op een gegeven moment ook iets is van: dan gaat het ergens anders knellen. Ik denk nu even heel erg vanuit de OCW-begroting. Er gaat dan iets anders knellen en dat is dan bij iets wat we ook allemaal heel erg belangrijk vinden. Uiteindelijk is er als bij heel veel dingen een soort evenwichtssituatie. Er werd van alle kanten aan getrokken, maar daar is uiteindelijk de bal komen liggen in de coalitieonderhandelingen. En daar heb ik ook voor getekend. Als minister ben ik er verantwoordelijk voor en ik voer het ook uit.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Over de aanvullende beurs, het niet-gebruik daarvan en het stimuleren van het gebruik ervan. De minister is daar hoopvol over, omdat hij recent in ieder geval een stijging zag. Maar ik noemde specifiek het voorbeeld van de pilot van UWV en de Sociale Verzekeringsbank. Is dat voorbeeld ook iets voor DUO en de Belastingdienst?

Minister Dijkgraaf:
Laat ik voorzichtig zijn en daar in tweede termijn op terugkomen. Ik doe dat graag.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Twee vragen: dat krijg je dan wel als je aan het eind van het blokje zit. Mijn eerste korte vraag gaat over het amendement waarin wordt geregeld dat de inkomensgrens naar €80.000 gaat. Als ik de minister goed begrijp ...

De voorzitter:
De minister komt zo op het amendement.

Minister Dijkgraaf:
Ik kom nog op de amendementen.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat klopt, maar laat ik het zo zeggen: wij hebben het ingediend in de vorm van een amendement, maar volgens mij gaf de minister zelf aan dat we door de hogere inflatie van dit jaar al automatisch naar €77.000 gaan. Ik vraag daarom niet om een appreciatie van het amendement. Maar wat ik wel wil vragen over wat er in het amendement staat, is: heb ik de minister goed begrepen dat dat vanzelf gaat gebeuren?

Minister Dijkgraaf:
Ja, dat gaat bijna gebeuren zoals u het bedoeld heeft. U heeft eigenlijk de zorg geuit dat we wel allemaal bedragen kunnen noemen, maar dat er dan opeens heel veel inflatie komt. Het mooie van hoe we het hele studiefinancieringsstelsel hebben ontwikkeld, is dat het schip zich, laat ik het zo zeggen, moet blijven rechten in periodes van hoge inflatie en hoge rente en in periodes van lage inflatie en lage rente. Zo hebben we het in elkaar gezet. We praten straks misschien over de schaduwkant, namelijk de rente die we gaan heffen op studieleningen, maar dit is dan weer de andere kant. We kunnen dingen blijven indexeren. Dus ik hoop dat ik een van de zorgen die u misschien heeft — we praten over middeninkomens, maar dat zijn op een gegeven moment helemaal niet meer de middeninkomens — heb weggenomen.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank. Dan een tweede vraag. Ik hoor de minister ook zeggen — dat heb ik tenminste uit het debat gehaald — dat er geen extra geld is. Ik blijf dan wel zitten met de koopkrachtcompensatie. Er is een groep studenten die uitloop hebben, die geen recht meer hebben op een basisbeurs en daarmee ook geen recht op de koopkrachtcompensatie, maar die wel de schade ondervonden waarvoor die koopkrachtcompensatie bedoeld is. Wij hebben voorgesteld — nogmaals, ik weet dat de minister hier dadelijk op komt, bij de behandeling van de amendementen — om het te koppelen aan de basisbeurs, juist ook om de uitvoering makkelijk te maken. Stel, het kan niet. Wat kan de minister dan nog wel doen voor nou net de groep die een beetje tussen alles door valt?

Minister Dijkgraaf:
Ik wil nog terugkomen op de koopkrachtdiscussie, maar ik begrijp de constructie van mevrouw Koekkoek, die zegt: als je de basisbeursrechten verlengt, kun je tegelijkertijd ook iets aan de koopkracht doen. Ik zou het bijna omdraaien. Toen in het najaar het kabinet en ik vanuit mijn rol in het kabinet gingen kijken wat ik kan doen voor de koopkrachtpositie van studenten, los van wat we hebben gedaan met de zorgtoeslag, zag ik dat het een groep burgers is die moeilijk te bereiken is. Wij waren eigenlijk best wel gelukkig dat we zagen: goh, we gaan de basisbeurs introduceren en dat is ook het instrument om dat te doen. Ik snap uw gedachtegang: als we de basisbeurs ook aan andere studenten toekennen, hebben we ook direct een instrument om dat voor de koopkracht te doen. Ik zou zeggen dat ik dat eigenlijk een beetje oneigenlijk gebruik vind. Maar nogmaals, ik deel gedeeltelijk de frustratie van velen hier dat het echt lastig om voor deze groep wat te doen. Voor mij is de basisbeurs dan een belangrijk instrument om iets te doen, juist omdat die naar iedere jongere gaat, ongeacht de eigen inkomenssituatie. Maar het is inderdaad een feit dat er dan ook weer een groep studenten is waarvan u terecht zegt dat u wat zou willen doen voor hun koopkracht maar dat dat niet kan langs deze weg.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat is inderdaad het dilemma dat wij van tevoren zagen aankomen. Daarom hebben wij een andere route voorgesteld. Daar hoeft de minister natuurlijk niet in mee te gaan. Maar mijn vraag is eigenlijk: stel dat die route niet kan, of dat we die niet willen, wat kan er dan wél? Ik vraag dat natuurlijk ook in het kader van de uitspraak van gisteren van de rechtbank Amsterdam, die zegt: studenten hadden al energietoeslag moeten krijgen. De minister geeft ook zelf aan — ik denk terecht — dat er een groep is die moeilijk te bereiken is, maar die wel rechten heeft. Daarom vraag ik: als de door Volt voorgestelde constructie niet werkt, prima, maar hoe dan wel?

Minister Dijkgraaf:
Nou ja, ik wil er zeker nog wel een keer naar kijken, maar bij de Prinsjesdagoverwegingen, de augustusbesluitvorming, hebben we er heel nauwkeurig naar gekeken en toen vonden we dit eigenlijk als enige. Ik moet eerlijk zeggen ook als enige weg die we kónden gebruiken en ook de meest effectieve weg.

De heer Kwint (SP):
Het is een beetje ingewikkeld als we bij een wetsbehandeling een blokje wetsvoorstel hebben, want dan heb ik het idee dat bijna al mijn vragen daarin beantwoord zouden moeten zijn. Ik weet in ieder geval dat er iets over compensatie in dit blokje zat, want dat heb ik gehoord. De discussie over de omvang ervan heb ik rijkelijk gevoerd vandaag, dus die wil ik even laten lopen. Maar er zat ook een vraag in over de reikwijdte en welke studenten er wel en niet voor in aanmerking komen. Zit dat ook in dit blokje?

Minister Dijkgraaf:
Die in aanmerking komen voor compensatie?

De heer Kwint (SP):
Ja. Het ging in dit geval specifiek over de studenten die geen diploma hebben gehaald. Studenten die wel schulden hebben gemaakt maar geen diploma hebben gehaald, komen niet in aanmerking voor compensatie. Daar zit vanuit het verleden, beredeneerd vanuit de studiefinancieringssystematiek, wel een logica achter, maar het is natuurlijk wel een groep die ook nog eens een keer achter het net vist bij al die argumenten waarom het prima was om je in de schulden te steken, namelijk een verbeterde arbeidsmarktpositie en een diploma waarmee je uiteindelijk een goed salaris kunt verdienen.

Minister Dijkgraaf:
De gedachtegang is de volgende: we compenseren of doen een tegemoetkoming voor mensen die niet de basisbeurs krijgen. De basisbeurs is een prestatiebeurs, dus dat betekent dat je uiteindelijk wel succesvol je studie moet afronden. De tegemoetkoming zal dan ook gaan naar degenen die in de hypothetische situatie recht hadden gehad op een basisbeurs maar die dus ook voldoen aan de criteria voor een prestatiebeurs, die ook daadwerkelijk afstuderen. Nogmaals, alle begrip voor de zorgen voor degenen die een studie onsuccesvol hebben afgerond, maar onze gedachtegang is: we compenseren hier of proberen hier een tegemoetkoming te geven voor een instrument dat een tijdje weg is geweest en dat was een prestatiebeurs.

De heer Kwint (SP):
Dat zei ik eigenlijk al in mijn vraag. Het is beredeneerd vanuit de oude studiefinancieringssystematiek, waarbij je een prestatiebeurs hebt. Op het moment dat je je studie niet afrondt, moet je die terugbetalen. Het probleem dat hierbij is gekomen, is dat in vergelijking met hoe het eerder was, zij gigantische schulden hebben moeten maken. Op het moment dat jij na twee jaar besluit om te stoppen met studeren, dan kan het zomaar zijn dat je dan €20.000 moet terugbetalen. Is er op het ministerie of bij DUO enig zicht op deze groep? Ik maak mij oprecht zorgen over hun financiële situatie.

Minister Dijkgraaf:
Ik denk dat de heer Kwint zich terecht zorgen maakt. Ik deel die zorgen natuurlijk ook. Dit heeft ook te maken met waar ik straks nog over ga spreken: hebben we op de juiste manier voorlichting gegeven, wijzen we op de financiële risico's? U zegt dat dit is gebaseerd op het oude model van de prestatiebeurs, maar ook de nieuwe basisbeurs is een prestatiebeurs. Dat is eigenlijk de rode lijn. Nogmaals, het is een tegemoetkoming voor iets wat er een tijdje niet is geweest. Wat er daarvoor was en wat er daarna was, waren allebei een prestatiebeurs, dus daarvoor hebben we dezelfde criteria. Anders wordt het ook juridisch erg kwetsbaar.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Kwint (SP):
Meer informatief. Ik had ook een vraag gesteld over het aantal aanmeldingen bij het hoger onderwijs.

Minister Dijkgraaf:
Daar kom ik op terug.

De heer Kwint (SP):
Oké. En halvering collegegeld in relatie tot het lerarentekort ook?

Minister Dijkgraaf:
Dat komt allemaal nog.

De heer Kwint (SP):
Kijk, dan ga ik gewoon weer rustig zitten.

Minister Dijkgraaf:
Dat staat allemaal niet in de wet.

De voorzitter:
Maar de heer Van Baarle van DENK heeft nog een vraag.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik zou graag nog een vraag willen stellen over het buiten beschouwing laten van het inkomen van de ouders. Dat nam de minister ook mee in dit blokje. In reactie op de vraag die ik stelde, gaf de minister aan: dat zou zeker iets kunnen zijn wat DUO zou kunnen onderzoeken, namelijk of die mogelijkheid wel voldoende bekend zijn. Zou het zeker iets kunnen zijn wat DUO gaat onderzoeken? Of gaat DUO dit onderzoeken, en zo ja, krijgen we er dan ook een terugkoppeling van of dat voldoende duidelijk is onder studenten?

Minister Dijkgraaf:
Ik kan toezeggen dat ik in gesprek ga met DUO om te kijken wat men daarvan vindt en wat men daar meer kan doen. Het is namelijk een heel belangrijk punt. In het bredere kader van wat we meer kunnen doen in het communiceren past dat we ook praten over de communicatie richting de herinvoering. Er zijn heel veel boodschappen. Ik zei net al dat we wat de aanvullende beurs betreft nu al zien dat als je de communicatie helderder maakt, bijvoorbeeld als het al aangevinkt staat, we direct de resultaten zien. Een aantal dingen die we hier bespreken zit echt ook al in de uitvoering. Ik ken de mensen van DUO heel erg goed. Ik weet dat ze er echt op zijn gericht om optimale diensten aan te bieden, maar het communicatie-element is heel belangrijk. Ik ga in gesprek met DUO om te kijken wat ze kunnen doen. Dan kan ik er te zijner tijd over rapporteren.

De heer Van Baarle (DENK):
Dank.

Minister Dijkgraaf:
Dan kom ik op de amendementen. Ik begin met het amendement op stuk nr. 16 van de heer Kwint over het verhogen van de compensatie. Ik moet het amendement ontraden, want het kent geen dekking.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 16 wordt ontraden.

Minister Dijkgraaf:
Dan het amendement op stuk nr. 14 van mevrouw Koekkoek, de heer Dassen en mevrouw Simons over de inkomensgrenzen voor de aanvullende beurs. We hebben er net al over gesproken. De inkomensgrenzen worden net als de bedragen van de basisbeurs en de aanvullende beurs jaarlijks verhoogd met de inflatie. Ik zei al dat vanaf 1 januari 2024 de hoge inflatie van 2022 volledig wordt meegenomen. Daarom zie ik dat het amendement beleidsmatig niet nodig is. In de huidige vorm, met deze precieze bedragen, zie ik ook de dekking niet. Daarom moet ik het ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 14 wordt ontraden.

Minister Dijkgraaf:
Maar we hebben er wel over gesproken.

Dan het amendement op stuk nr. 11 van de leden Koekkoek en Dassen. Dit voorstel is niet per 1 september uitvoerbaar in de systemen van DUO. Er is ook geen dekking. Daarom wil ik dit amendement ook ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 wordt ontraden.

Minister Dijkgraaf:
Even kijken hoor. Dan het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Van der Laan en anderen over de mogelijkheid om straks bij AMvB de basisbeurs te kunnen verhogen. Ik begrijp de wens van de Kamer om snel een extra toelage aan studenten te kunnen geven. We hebben de afgelopen zomer ook gezien dat dat een instrument is dat we willen kunnen inzetten. Voor het komende studiejaar doen we dat ook natuurlijk, met de koopkrachtmaatregel. Daarom geef ik het graag oordeel Kamer.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 13 krijgt oordeel Kamer.

Minister Dijkgraaf:
Dan het amendement op stuk nr. 15 van de heer Kwint c.s. over wijziging van vele bedragen in de wet. We hebben heel lang over die bedragen gediscussieerd. Ze passen niet binnen mijn financiële envelop, dus vanwege gebrek aan dekking ontraad ik hem.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 15 wordt ontraden.

Minister Dijkgraaf:
Voorzitter. Dan ga ik naar mijn volgende blokje en dat gaat over de vergelijking van het mbo met het h.o.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat, de heer De Hoop nog even.

De heer De Hoop (PvdA):
Misschien heb ik het zelf gemist hoor, maar mevrouw Westerveld en ik hadden een amendement, het amendement op stuk nr. 10, over de aanvullende beurs, waaronder voor mbo-studenten. Ik weet niet of de minister daar al wat over gezegd had.

Minister Dijkgraaf:
Dat had ik bij het blokje mbo, dus dat komt er nu aan.

De voorzitter:
Er zijn nog een aantal amendementen. Die komen straks. Gaat u verder, minister.

Minister Dijkgraaf:
Ik wou zeggen dat mevrouw Van der Graaf al zei dat het wetsvoorstel "herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs" heet, maar dat we ook heel veel andere dingen doen voor het mbo. We hebben al gesproken over de bijverdiengrens en de terugbetaalvoorwaarden. De 1 februariregeling wordt verruimd. Dat past denk ik in een ook in deze Kamerbreed gevoeld idee dat we binnen het vervolgonderwijs eigenlijk zo min mogelijk verschillen moeten hebben, dat we zo veel mogelijk mbo, hbo en wo gelijk moeten trekken. Ik denk dat we met dit wetsvoorstel een heel grote stap in deze richting zetten. Wel even ter verheldering: dat kan soms ook betekenen dat we het been in het ho bijtrekken. De basisbeurs was er al in het mbo. Je kan dus in zekere zin zeggen dat het iets was wat mbo-studenten wel hadden en h.o.-studenten niet. Dat trekken we bij.

Ik snap het sentiment, de vraag — ik kom zo op het amendement — of we niet echt op een fundamentele manier deze twee stelsels gewoon identiek kunnen maken. Ik heb gezien dat we binnen de opdracht die ik had, namelijk zo snel mogelijk binnen deze financiële kaders stappen in die richting zetten, een heel eind zijn gegaan. Als we het volledig bij elkaar willen brengen, vraagt dat denk ik een wat meer fundamentele aanpak en ook een integrale benadering. Ik zou willen zeggen dat we daar voorzichtig in moeten zijn. We willen zo veel mogelijk dingen hetzelfde hebben, maar we moeten tegelijkertijd ook aandacht hebben voor de specifieke positie van de verschillende vormen van onderwijs.

Laat ik één voorbeeld geven. Ook op dit moment zijn er een paar dingen die ongelijk zijn. We gaan straks praten over de aanvullende beurs en waar de grens ligt voor het inkomen van de ouders. Als je precies naar de cijfers gaat kijken, zie je dat op dit moment de basisbeurs in het mbo iets hoger is. Ook in het mbo niveau-1 en -2 is het een gift. Dat komt ook omdat het een andere groep studenten is. Op dit moment hebben we in mijn ogen zo veel mogelijk gedaan wat we konden binnen de context om deze twee stelsels dichter bij elkaar te brengen, stelsels die historisch vaak een totaal ander pad hebben afgelegd. Voor mij is op dit moment de afweging dat ik het eigenlijk hierbij wil laten, omdat we op dit moment denk ik op de juiste manier binnen de kaders zo veel mogelijk deze dingen bij elkaar hebben gebracht.

De heer De Hoop vroeg ook of ik er een inschatting van kon maken wat het budget zou zijn als ik bijvoorbeeld ook voor mbo-studenten jonger dan 18 jaar een basisbeurs beschikbaar zou stellen. Dat komt al gauw op zo'n 100 miljoen uit. Ik maak daar wel de volgende opmerkingen bij. Ten eerste krijgen studenten op het mbo vanaf het eerste kwartaal na hun 18de jaar recht op een beurs en een lening, maar ze kunnen al wel een studentenreisproduct krijgen als ze nog geen 18 zijn. Ook als ik het budget op 100 miljoen zou inschatten, hou ik er geen rekening mee dat deze doelgroep geen lesgeld hoeft te betalen en dat ouders ook nog kinderbijslag ontvangen. Ten derde hebben mbo-studenten vier jaar recht op een basisbeurs. Deze rechten gaan pas in het eerste kwartaal in na hun 18de verjaardag. Het is dus echt wel een ingewikkelde situatie. Vandaar dat ik daar toch ... Nou goed, dit zijn de feitelijke antwoorden.

De heer El Yassini vroeg of ik ervoor kan zorgen dat die renteverschillen sneller worden weggewerkt. Dat is ook belangrijk. Daar gaan we echt een flinke stap in zetten. Voor studenten die al afbetalen, dus in het mbo en het oude h.o.-stelsel, veranderen die voorwaarden niet. Dat zou ook een beetje het veranderen van de spelregels tijdens de wedstrijd zijn. Ze zijn een lening aangegaan onder bepaalde voorwaarden. Voor sommigen zat daar bijvoorbeeld een kortere looptijd bij. Het is wel belangrijk je te realiseren dat het huidige regime van 35 jaar terugbetalen niet in alle gevallen gunstiger is. Het hangt er echt wel een beetje van af hoeveel je verdient en wat de ontwikkeling van de rente is. Ik denk dus dat we een flinke stap voorwaarts zetten met de nieuwe terugbetaalvoorwaarden, maar dat we wel aan het stelsel moeten vasthouden.

De heer Peters vroeg of na de invoering van het leenstelsel uiteindelijk de kinderbijslag aangepast zou kunnen worden, zodat de ouders van 17-jarigen weer een tegemoetkoming ontvangen. Hij vroeg: wordt er gekeken of deze regeling weer terug te draaien is, en zou de minister bereid zijn om in het kabinet te bespreken of deze middelen ingezet kunnen worden voor de aanvullende beurs voor mbo-studenten? Het beleid ten aanzien van de kinderbijslag valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik ga daar graag over in gesprek; dat kan ik de heer Peters toezeggen. Ik moet wel de kanttekening maken dat de middelen die vrijvallen door het terugdraaien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor ouders van minderjarige h.o.-studenten, onvoldoende zijn om de aanvullende beurs voor mbo-studenten gelijk te trekken. De heer Peters vroeg ook: als die middelen gevonden worden, zou de wet dan aangepast moeten worden of kan het met lagere regelgeving? Het antwoord daarop is dat die bedragen allemaal geregeld zijn in de Wet studiefinanciering 2000. Eventuele aanpassingen vragen dus om een wetswijziging en kunnen niet met lagere regelgeving worden doorgevoerd.

De heer Bisschop van de SGP was ook benieuwd naar de verschillen tussen mbo niveau-1 en -2 en niveau-3 en -4. Hij vroeg of we dat nog eens hebben gewogen in dit kader. Nogmaals, het zijn andere situaties. Het is best ingewikkeld. Dat heeft echt te maken met de uitzonderingspositie van mbo niveau-1 en -2. De studenten op niveau-3 en -4 ontvangen in de regel een vierjarige prestatiebeurs. Dan bestaat er geen recht meer op studiefinanciering voor mbo-1 en -2. Ik begrijp dat sommige studenten hierdoor in een lastig parket zitten, maar ik denk dat het te ver gaat om de wet nu zo te herinrichten dat we daarop in kunnen gaan.

Voordat ik bij het amendement kom, behandel ik nog even een laatste vraag van mevrouw Westerveld. Dat was ook wel een terechte vraag. Zij vroeg: hoe rijmt de minister dat de investeringen in mbo-opleidingen minder kosten dan die in wo-opleidingen? In het algemeen is de gelijkwaardigheid van alle opleidingen natuurlijk een heel fundamenteel punt. Maar we moeten ook gewoon eerlijk zijn: niet alle opleidingen zijn even duur. Het belangrijkste is dat jongeren het onderwijs volgen dat bij hen past en dat ze de kwaliteit ervaren die daarbij hoort. Daar hoort een bepaald bedrag bij. Bij sommigen is dat hoger en bij anderen is dat lager. Laten we ook eerlijk zijn: er is natuurlijk ook een grote groep mbo-studenten die uiteindelijk nog doorgaan naar het hbo. De totale investering die het Rijk in hun opleiding doet, is dan een som van meerdere delen. Ik denk dat we er continu alert op moeten zijn of de kwaliteit en de beleving van de studie binnen de waaier zo gelijkwaardig mogelijk zijn. Maar dat betekent soms ook dat die investeringen verschillend kunnen zijn. Dat geldt trouwens ook in het h.o., waar we opleidingen hebben die natuurlijk veel duurder zijn dan andere.

Ten slotte kom ik bij het amendement van de leden Westerveld en De Hoop. Dat gaat over het gelijktrekken van de inkomensgrens in het mbo en het h.o. We hebben met behulp van de inzet van de middelen, namelijk die voor de halvering van het collegegeld, de inkomensgrenzen voor de middeninkomens met betrekking tot de aanvullende beurs in het h.o. proberen op te trekken.

De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 10.

Minister Dijkgraaf:
Ja, het amendement op stuk nr. 10. Ik begrijp die wens. Ik deel ook het doel. Daar waar onnodige verschillen zijn, wil ik dat zo veel mogelijk gelijktrekken. Maar we moeten dat hier toch doen binnen het vaste financiële kader van 1 miljard. We hebben ervoor gekozen om een deel van dat geld in te zetten voor het mbo. Ik noemde een aantal dingen: de bijverdiengrens en de terugbetaalvoorwaarden. Ik denk dat we daarmee een goede balans hebben gevonden. Ik zei het al: uiteindelijk is het denk ik best goed om meer integraal naar de verschillen tussen mbo en h.o. te gaan kijken. Dat wil ik ook echt wel doen. Dat is namelijk meer dan alleen maar die inkomensgrens. Nogmaals, we hebben toch altijd weer de "lengte keer breedte"-discussie. Als ik echt zou moeten handelen in de geest van dit amendement, zou ik bijvoorbeeld de basisbeurs verder omlaag moeten brengen. Dat wil ik niet. Daarom moet ik het amendement ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 10 wordt ontraden.

De heer De Hoop (PvdA):
Allereerst is het wel een beetje frustrerend om te constateren dat elk amendement hier dat ook maar tracht om iets meer te doen, afgeraden wordt met de kaders die de minister en de coalitie gesteld hebben. Daar kunnen wij als oppositie ook niet zo heel veel aan doen. Die frustratie heb ik wel een beetje. Dat gezegd hebbende, het is fijn dat de minister dat doel achter het amendement wel ziet. Ik zou daar wel inhoudelijk met de minister over door willen spreken. Want als ik een ding niet wil, is het dat de herinvoering van de basisbeurs de ongelijkheid tussen afgestudeerde mbo-studenten en hbo- en wo-studenten verder vergroot. Dat moeten we echt niet willen. Ik ga graag samen met de minister en mevrouw Westerveld op zoek naar hoe we daar met elkaar wat aan kunnen doen. Juist de verruiming van de aanvullende beurs is iets wat we heel graag wilden met z'n allen, maar ik vind dat de mbo-studenten daar ook aanspraak op moeten kunnen maken. Fijn dat de minister dan in ieder geval wel dat inhoudelijke doel nastreeft. Maar wij zijn als oppositie op dit moment beperkt door de kaders die de minister en het kabinet gesteld hebben. Dat heeft wel iets ongemakkelijks; dat wil ik ook gezegd hebben.

Minister Dijkgraaf:
Ik wil toevoegen dat we, niet in dit debat, maar in het hoofdlijnendebat, met elkaar hebben vastgesteld dat we binnen die kaders wel een aantal dingen voor het mbo hebben gedaan. In zekere zin hebben we ook de flexibiliteit betoond met z'n allen — al is dat misschien niet genoeg in uw ogen — om met die middelen tegelijkertijd een aantal dingen voor het mbo te doen. Ik heb het dan over de envelop waarvan we gezegd hebben dat die in eerste instantie bedoeld is voor de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs. Nogmaals, als je naar die twee plaatjes kijkt, zie je nog steeds verschillen. Op sommige plekken ziet het mbo-plaatje er iets beter uit en op andere plekken — u noemde net de inkomensgrens — ziet het h.o.-plaatje er op dit moment beter uit. Ik heb op dit moment wat aarzeling om te zeggen … Voor je het weet, is er sprake van het klassieke beeld van de tafel met de vier poten die wiebelt. Dan ga je de ene wat afzagen en wiebelt die weer ergens anders. Ik vind dat we op dit moment echt moeten gaan kijken in de integrale beschouwing hoe we daar waar het niet nodig is de verschillen kunnen weghalen, maar we tegelijkertijd ook oog hebben voor bepaalde elementen in het mbo die toch net iets anders zijn. We praten over een andere groep studenten, bijvoorbeeld als er een kwalificatieplicht is et cetera. Het zijn soms ook een beetje appels en peren die we vergelijken.

De voorzitter:
Morgen is er trouwens een commissiedebat Macrodoelmatigheid mbo.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Hier zijn het juist geen appels en peren; dat is ons punt. De minister zei: ik begrijp de wens en ik deel het doel. "Punt!" wilde ik toen eigenlijk vanuit de zaal roepen. Maar dat is niet zo netjes, dus zeg ik het hier. Als de minister dan vervolgens zegt "ja, maar ik moet 'm onraden", dan klopt dat natuurlijk niet helemaal. Het is een politieke keuze. Als de minister zegt dat hij die wens begrijpt, dat doel deelt en de Kamer aanraadt om dit wel te gaan doen, dan is het een fluitje van een cent. Dan hebben we het eigenlijk zo geregeld. Mijn vraag aan de minister is: als hij aangeeft dat we eigenlijk geen verschillen moeten creëren als het gaat om een gelijke groep studenten, waarom dan hier wél?

Minister Dijkgraaf:
Nogmaals, wat we hier gedaan hebben, is dat we een systeem dat in mijn ogen grote ongelijkheid had, een stuk gelijker hebben gemaakt. U wijst op verschillen die er nog zijn en ik zeg dat er meer is dan alleen dat verschil. Op dit moment voel ik weer het dilemma waar we in zitten: enerzijds willen we echt iets betekenisvols doen voor de h.o.-studenten en aan de andere kant kijken we tegelijkertijd wat we kunnen doen om die verschillen kleiner te maken. Ik deel dus de algemene filosofie, maar ik voel wel dat het voorstel zoals het er nu ligt, met alle onvolkomenheden die ongetwijfeld daarin zichtbaar zijn, het best haalbare compromis is.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Waar het ongemak bij mij en volgens mij ook bij een aantal andere collega's zit, is dat we hier in de Kamer best kunnen discussiëren over zaken die we heel belangrijk vinden. Daar geven we geld aan uit en aan zaken die we niet zo belangrijk vinden, geven we minder geld uit. Maar hier gebeuren eigenlijk twee dingen die niet kunnen. Wij horen van de minister maar ook van de coalitiepartijen dat het mbo net zo belangrijk is, maar als we dan vragen om hen ook met betrekking tot deze beurs gelijk te trekken, dan kan dat niet. Dan stopt de discussie. Daar heb ik dus moeite mee: we kunnen hier dus geen inhoudelijke discussie hebben omdat alles eigenlijk wordt afgekaderd door het macrobudget van 1 miljard, waarbij wij er niet achter komen waarom dat budget op 1 miljard is gezet. Ook in de interruptiedebatjes met de coalitiepartijen komen we daar niet achter. Nu merken we dat eigenlijk ook iedere inhoudelijke discussie stokt en dat ieder plan dat wij hebben om toch nog een aantal onvolkomenheden recht te zetten, nu eigenlijk ook wordt geblokkeerd door dit macrobudget, waarover we op geen enkel moment een inhoudelijke discussie kunnen hebben. Want kennelijk is het zo en niemand weet waarom.

Minister Dijkgraaf:
Ik hoor deze boodschap. Ik kan niets anders doen dan mijn vorige antwoord herhalen.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Het kan aan mij liggen, maar ik had zelf nog een vraag gesteld over de onkostenvergoeding voor stagelopende mbo-studenten.

Minister Dijkgraaf:
O ja.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik hoor de minister "o ja" zeggen. Daar komt de minister dus misschien nog op.

Minister Dijkgraaf:
We hebben gisteren het Stagepact afgesloten met vijftien verschillende partijen. Daarin hebben we eigenlijk twee dingen afgesproken. We hebben afgesproken dat iedere mbo-student die stage loopt, een onkostenvergoeding krijgt. Het gaat je dus sowieso niets kosten. De werkgevers hebben ook heel nadrukkelijk hun handtekening eronder gezet dat hun inzet bij de cao-onderhandelingen, waarin dit wordt geregeld, een adequate stagevergoeding is voor iedere mbo-student. Dat was mijn inzet. Ik ben tevreden met dat resultaat. Ik heb ook gezegd dat ik nadrukkelijk ga monitoren wat de resultaten zijn van deze cao-onderhandelingen, want de stage is voor mbo-studenten absoluut cruciaal. Ik heb ook gezegd, ook in de media, dat we naar alternatieven moeten kijken als dit op de een of andere manier niet langs deze weg gaat. Maar ik heb goede hoop dat we de komende jaren echt op zo'n adequate stagevergoeding voor mbo-studenten gaan komen.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Even als checkvraag: als we bijvoorbeeld zouden constateren dat het niet voldoende is en dat bijvoorbeeld de dag waarop een student onderwijs volgt en naar de onderwijsinstelling gaat, niet wordt gedekt, gaan we dat in de toekomst herstellen.

Minister Dijkgraaf:
Ja, daar ga ik zeker naar kijken.

De heer El Yassini (VVD):
Nog even op het vorige punt, het debat tussen de minister en mevrouw Westerveld van GroenLinks. Ik ben het helemaal met de minister eens. Daarom vraag ik hem ook om te reflecteren op de vraag wat het gelijktrekken van het mbo en het hoger onderwijs bijvoorbeeld zou betekenen voor het lesgeld voor het mbo. Het lesgeld voor het mbo is €1.200. Het collegegeld is vele malen hoger. Als wij inderdaad zouden zeggen dat wij alles gelijk willen trekken, zou dat dus ook nadelige effecten hebben voor het mbo. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor wat we in de Kamer hebben besloten over de schoolboeken voor het mbo, want ook dat zou dan gelijkgetrokken moeten worden en zou dus weggehaald moeten worden. Kan de minister erop reflecteren dat er dan echt serieuze nadelige gevolgen voor de mbo-studenten zouden zijn?

Minister Dijkgraaf:
Ik ben het daarmee eens. Tegen iedereen die meer gelijkheid wil tussen mbo en h.o., zeggen we dat we gewoon de beste deal willen. Aan welke kant het het best geregeld is, zo willen we het voor allemaal. Dat is een beetje mijn metafoor met het afzagen van de stoelpoten: voor je het weet, blijf je doorgaan. Dat kan als je onbeperkt budget hebt, maar als dat binnen een eindig budget moet, moet je soms moeilijke keuzes maken. Collegegeld staat inderdaad in een hele andere verhouding tot de leermiddelen binnen het mbo. Nogmaals, in zekere zin praten we over twee gelijkwaardige groepen studenten. We moeten ons ook realiseren dat een functie van het mbo natuurlijk de doorstart naar het hbo is, zodat je uiteindelijk ook in het andere stelsel zit. Dat moeten we op elkaar aansluiten. Dus, nogmaals, ja, daar waar nodig moeten we het gelijktrekken. Ik vind het gewoon heel erg belangrijk dat nu die basisbeurs min of meer gelijk is. In het mbo is die iets hoger uitgevallen. Daarom voel ik ook dat we tegelijkertijd wel aandacht moeten hebben voor de specifieke situatie. Soms zijn het ook hele verschillende doelgroepen. Daar moeten we eerlijk in zijn. Er zijn heel veel manieren waarop ik het verder kan problematiseren. Maar nogmaals, ik denk dat de algemene insteek is dat daar waar we eigenlijk geen argumenten zien om het verschillend te doen, we het gelijk moeten doen. Ik denk dat dit een helder principe is. Dat is een principe dat ons als een kompas een bepaalde kant op laat lopen. Ja, die weg lopen we stap voor stap. Ik denk dat we met de invoering van de basisbeurs een hele grote stap in die richting zetten. Ik zei al: in het wetsvoorstel zitten een aantal hele significante maatregelen die mbo-studenten echt gaan helpen.

De voorzitter:
Nog even kort, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voor de duidelijkheid: ik heb nergens gesuggereerd dat het lesgeld in het mbo gelijkgetrokken zou moeten worden. Als we dat doen, zou ik heel graag willen dat het collegegeld op de hogescholen en universiteiten een stuk omlaaggaat. Ook dat is namelijk de afgelopen tientallen jaren enorm gestegen, omdat het iedere keer als er ergens geld voor nodig was, weer wat omhoogging.

De voorzitter:
Ik heb het gevoel dat u met de heer El Yassini aan het debatteren bent, in plaats van met de minister.

Minister Dijkgraaf:
We kunnen hier nog lang over praten. Een van de dingen die echt interessant is — daar kunnen we het bij een andere gelegenheid over hebben — is dat als je dit historisch bekijkt, je ziet dat de twee werelden van het mbo en van het hoger onderwijs bijna 200 jaar totaal van elkaar gescheiden zijn geweest. Dat de overheid zich überhaupt met mbo-opleidingen en met vakopleidingen bezighoudt, is een redelijk recent verschijnsel. Het is dus ook een proces van convergentie. Eerlijk gezegd was de invoering van het leenstelsel een divergente fase. Heel vaak vraag ik aan mensen: wist je dat er op dit moment jonge studenten met een basisbeurs zijn? Dan zeggen ze: nee, die zijn er niet. Maar die zijn er wel. Die zijn er in het mbo. Daar is weinig kennis over.

Voorzitter. Ik ga door met het volgende blokje. Dat is de uitvoering rondom DUO. Mevrouw Pouw-Verweij en de heer Wassenberg vroegen eigenlijk om een reflectie op de vraag of studenten onder het leenstelsel financieel goed zijn voorgelicht. Laten zij zich door de communicatie van DUO sturen? Ik denk dat studenten goed worden voorgelicht, niet alleen over de mogelijkheden, maar ook over de gevolgen. Studenten worden bij het afsluiten van een lening gewezen op de rente. DUO stuurt studenten in de eerste maand dat zij een lening ontvangen een mail met de belangrijkste informatie. Ze hebben een themapagina over bewust lenen. Ze doen nog meer. Gedragswetenschappelijk onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat de inrichting van het aanvraagscherm van invloed is op keuzes. DUO is dus wel een lerende organisatie en is daarmee bezig. Maar ik ben het eigenlijk met iedereen hier eens dat we op dat punt nog alerter moeten zijn. Velen van u hebben gesproken over de soms torenhoge schulden. Als we terugkijken, kan je ook wel even vragen in hoeverre de overheid mensen op die verantwoordelijkheid heeft gewezen. Ik denk dan: nou, daar ligt gewoon een belangrijke rol. Die communicatie kan dus altijd beter. Dat blijven we continu monitoren.

Velen van u, mevrouw Van der Laan, de heer Peters, mevrouw Van der Graaf en mevrouw Van der Plas vroegen: gaan wij goed communiceren over de herinvoering van de basisbeurs? Daar zijn we al volop mee bezig. Als uw Kamer een besluit neemt, wordt die communicatie geïntensiveerd. We lopen er natuurlijk een beetje op vooruit. Er is een aparte studiethemapagina waar studenten op de hoogte worden gehouden van de plannen: duo.nl/stufi23. Daar komt na de stemming in uw Kamer direct een tool beschikbaar, zodat ze kunnen zien waar ze recht op hebben. Het is al operationeel, tenzij hier natuurlijk besloten wordt om het hele wetvoorstel op z'n kop te gooien. Ook gaat DUO webinars organiseren voor aankomende studenten. Onderwijsinstellingen krijgen communicatiemiddelen zodat zij via hun kanalen kunnen informeren. Als — en "wanneer", hoop ik — het akkoord van de Eerste Kamer volgt, worden alle studenten ook persoonlijk door DUO aangeschreven met informatie over wat er voor hen veranderd en wat ze moeten doen. Dan wordt er ook echt een grootschalige campagne gelanceerd. Dat kunnen we helaas niet eerder doen, want dan is het pas een wet.

Ik kom nog even terug op het punt waar onder anderen mevrouw Van der Laan en de heer Van Baarle naar vroegen. Hoe zit het nou met dat niet-gebruik van de aanvullende beurs? Ik kom nu even terug op de pilot. Die pilot is interessant, maar ik begrijp dat die niet direct kan worden toegepast op de situatie van DUO, want DUO mag de inkomensgegevens van ouders alleen aanvragen op de aanvullende beurs van de student. Een van de maatregelen die we wel kunnen nemen — ik hoop dat dat misschien interessant is — is het aanpassen van de aanvraagschermen. Daar zijn we al mee bezig. Ik zei al: sinds 27 januari — dat is een paar weken geleden — is dat aangepast. We zien heel goede, positieve resultaten. Daarnaast wordt, zoals ik al zei, de communicatie over de aanvullende beurs ook opgenomen in de aankomende campagnes. Er gaan veel meer studenten recht krijgen op die aanvullende beurs. Dat is ook heel belangrijk. Nieuwe studenten die nog geen aanvullende beurs hebben aangevraagd, krijgen aan het begin van het studiejaar nog een extra e-mail om hen daarop te wijzen.

Dan een vraag van mevrouw Westerveld over studenten die zich niet mogen inschrijven op een adres. Iedere inwoner van Nederland is verplicht om zich in te schrijven op het adres waar hij of zij woont. Dat is ook belangrijk voor de veiligheid. De brandweer moet bijvoorbeeld weten hoeveel mensen ergens wonen. De verhuurder mag dus niet de eis stellen dat dat niet mag. Ik begrijp natuurlijk dat zo'n student dan in een hele moeilijke positie komt. Ik kan deze student dan aanraden om daarnaar te kijken met het lokale huurteam of het Juridisch Loket. Voor de studiefinanciering moeten we echt uitgaan van de Basisregistratie Personen. We hebben daar niet een direct alternatief voor, maar het is natuurlijk wel een pijnlijke situatie. Ik snap 'm. Maar eigenlijk is die verhuurder gewoon in gebreke als die dit niet toestaat.

Dan waren er nog vragen van mevrouw Westerveld en de heer Kwint. Hoe gaat het eigenlijk met de manier waarop DUO controleert of iemand thuis woont, wil de minister hier iets aan doen, en wat gebeurt er als iemand niet wil meewerken aan de controle voor de uitwonendenbeurs? DUO kijkt in eerste instantie naar de inschrijving van studenten en de ouders in de BRP. Alleen als er aanleiding is om te denken dat daaraan iets niet klopt, wordt er een huisbezoek gedaan. De manier waarop die huisbezoeken worden afgelegd, wordt echter continu geëvalueerd, trouwens ook op basis van uitspraken van de rechter. Als daaruit blijkt dat onderdelen niet kloppen, dan worden die aangepast. Op het moment dat een student niet meewerkt aan een huisonderzoek, dan zijn er alternatieven, bijvoorbeeld een buurtonderzoek. Als er niet kan worden vastgesteld dat een student thuis woont, dan verandert er ook niets aan de beurs van de student.

Voorzitter, dat was mijn blokje uitvoering.

De voorzitter:
Dan kijk ik even naar mevrouw Westerveld. Die had hierover nog een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap het punt van de minister wel, maar het is wel echt een dilemma voor studenten, weet ik ook uit mijn tijd bij de studentenvakbond. Als er kamernood is en je ergens terechtkunt, maar de verhuurder bijvoorbeeld de vergunning niet op orde heeft en daarom besluit dat niet aan te geven, of als die zelfs eist dat je je niet op dat woonadres inschrijft, dan ga je als student natuurlijk niet makkelijk naar een huurteam of de gemeente, want dan is er een kans dat je eruit wordt gezet. Dan ben je nog verder van huis, letterlijk en figuurlijk. Mijn vraag aan de minister is: kan hij niet met DUO kijken naar een oplossing voor de studenten die dit wel treft? Ik begrijp namelijk heel goed dat het een onwenselijke situatie is en ik begrijp dat het niet mag, maar tegelijkertijd is dit natuurlijk wel een enorm dilemma voor studenten.

Minister Dijkgraaf:
Ik snap het dilemma. DUO kan best weleens kijken wat er nog meer gedaan kan worden. Ik moet wel even de verwachtingen temperen, want ik denk dat het antwoord heel goed kan zijn dat er niets gedaan kan worden. Maar laten we nog eens een keer het gesprek met DUO voeren.

De voorzitter:
Daar wordt de Kamer over geïnformeerd.

Minister Dijkgraaf:
Ja.

De voorzitter:
Dank.

De heer Kwint (SP):
Er zit volgens mij ook wel iets fout in de handhaving op dit gebied bij studentenhuisvestingen, aangezien je gewoon ziet dat mensen zich op geen enkele manier bezwaard voelen om een advertentie online te knallen waarin staat: inschrijving niet mogelijk. Ik heb dus niet het idee dat mensen zich echt achtervolgd voelen als ze zoiets, wat gewoon aantoonbaar illegaal is, bij wijze van spreken gewoon op Marktplaats durven te zetten. Mijn vraag ging iets breder over die huiscontroles in brede zin. Als ik het goed begrijp, is een student niet verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de vraag of die wel of niet uitwonend is. En op het moment dat DUO dat niet kan vaststellen, wordt ervan uitgegaan dat die student uitwonend is. Klopt dat?

Minister Dijkgraaf:
Ten eerste zei ik al dat er ook alternatieven zijn, zoals buurtonderzoeken et cetera. Die overweegt DUO dan ook. Maar inderdaad, als niet kan worden vastgesteld dat de student thuis woont, dan verandert er niets aan zijn beurs.

De heer Kwint (SP):
Ik vraag me een beetje af wat dan het nut van die controles uiteindelijk is. Maar ik ben er blij om, want een deel van mijn zorg zit 'm juist in het feit dat we een soort bijstandsachtig regime gaan optuigen zoals dat nu in de Participatiewet juist weer wat wordt afgebouwd. Maar op welke manier … Wat moet ik me voorstellen bij een buurtonderzoek? Laat ik het dan maar zo vragen.

Minister Dijkgraaf:
Daar kan ik op dit moment de details niet van geven. Misschien kan ik er in tweede termijn op terugkomen. Ik zou me kunnen voorstellen dat het een bezoek aan de buren is, maar dat improviseer ik hier.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik wil even terugkomen op het antwoord van de minister in reactie op wat mevrouw Van der Laan over de pilot naar voren bracht. Mevrouw Van der Laan refereerde aan de pilot die de SVB doet. De pilot gaat over hoe je mensen bij wie sprake is van niet-gebruik van regelingen proactief kunt benaderen. Ik ben op werkbezoek geweest en daar heb ik geleerd dat ze een homomorfisch systeem toepassen. Die term kende ik niet. Het is een systeem waarbij ze door middel van versleuteling van data, zonder persoonsgegevens uit te wisselen, mensen die dingen niet gebruiken op de radar kunnen krijgen. We kunnen daar heel erg veel van leren. De minister gaf aan dat het probleem is dat DUO geen toegang heeft tot de gegevens van de Belastingdienst. Nu hebben we dat bij de SVB dus getackeld door met dat homomorfische systeem toch die gegevens te kunnen uitwisselen. Ik zou de minister willen meegeven dat het wellicht heel interessant is om te kijken of we dat systeem ook daar kunnen inzetten. We zouden dan het niet-gebruik wellicht kunnen beperken. De eerste signalen die ik daar krijg, zijn veelbelovend. Ook voldoet het aan AVG en gegevensuitwisseling.

Minister Dijkgraaf:
Ik denk dat dit toch heel lastig is. Met alles wat ik begrepen heb, is dat dit voor DUO echt vrij moeilijk is. Ik denk dat we nu echt moeten inzetten op alles wat de doen in termen van de communicatie in de aanvraagschermen. Nogmaals, we zien redelijk spectaculaire resultaten op dit moment, van 60 naar 80, soms zelfs naar 93. Laten we nu even gaan kijken naar het nudgen, naar een manier waarop het automatisch aangevinkt staat. Ik wil daar met de energie van DUO op inzetten.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.

Minister Dijkgraaf:
Ik ga dan naar de rente en andere financiële elementen, zoals de koopkracht en de hypotheek. Ik heb daar ook een aantal amendementen bij.

De vraag van mevrouw Koekkoek ging over de renteschulden. De rente op de studieschulden is nu voor het eerst boven 0%. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. De Kamer heeft een motie aangenomen om alternatieve rekenmethodes te onderzoeken. De vraag van mevrouw Koekkoek was: kan de minister al een update geven? We zijn nog bezig met het onderzoek. Ik kan er nu helaas geen conclusies over delen, maar voor de zomer ontvangt u deze verkenning.

Ik kom straks op het amendement van de heer Wassenberg om de rente te bevriezen op 0%. Ik heb al eerder gezegd dat er een reden is dat we een rente hebben op de studiefinanciering. Het gaat om het hele systeem. Het moet kunnen functioneren in alle economische vormen, dus ook in tijden van hoge inflatie en hoge rente. Als we de rente op nul zetten, gaan we eigenlijk extra geld in de studiefinanciering stoppen. Die kosten gaan gauw in de honderden miljoenen lopen. Als we de rente op nul zouden vastzetten, kan het structureel bijna 800 miljoen worden. Ik kom zo bij de appreciatie van het amendement, maar dat is duidelijk voor mij problematisch.

De heer Peters wil graag weten of het mogelijk is om voor afgestudeerden het rentepercentage van vijf jaar te blijven hanteren, tenzij het rentepercentage daalt. Dit wil ik graag meenemen in de brief die ik ga sturen over het berekenen van de rente, ook naar aanleiding van de motie van Volt.

De heer Kwint vroeg om op basis van het verleden een inschatting te maken van de hoeveelheid schulden die nooit wordt terugbetaald. Het CBS heeft daar bij de invoering van het leenstelsel onderzoek naar gedaan. Onder het huidige aflosregime schatten wij dat 13,6% van de studieschulden naar verwachting uiteindelijk wordt kwijtgescholden.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 17 gericht op het op nul zetten van de rente. Ik zei het al: de overheid betaalt ook zelf rente om geld aan te trekken om de studieleningen te kunnen uitgeven. Dat maakt het geheel betaalbaar en houdbaar en duurzaam. Inhoudelijk lijkt het mij dus gewoon een slecht idee. Daarnaast moet het ook gedekt worden. Het zou 800 miljoen kosten. Ik moet het amendement dus ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 17 wordt ontraden. Ook het amendement op stuk nr. 12 moet nog worden behandeld.

Minister Dijkgraaf:
Dat komt zo.

De voorzitter:
Helemaal goed.

Minister Dijkgraaf:
Ik zit nog steeds in het blokje financiële zaken en ik kom nu op de koopkracht. Velen van u, DENK, Partij voor de Dieren, Forum, BBB, hebben gevraagd wat de verwachting is. Wordt het een eenmalige ophoging? Ik ben zelf heel erg blij met de koopkrachtmaatregel voor volgend jaar. Op Prinsjesdag hebben we een half miljard geregeld om de studenten te helpen bij de hoge energiekosten en inflatie. Deze maatregel geldt voor uitwonende studenten in het studiejaar 2023/2024. Bij de begrotingsbehandeling heb ik gewezen op de toen nog aangehouden motie van de heren Van Meenen en Van der Molen. Daarin werd gevraagd om die incidentele middelen uit de stopzetting halvering collegegeld in te zetten voor een dergelijke verhoging van de uitwonendenbeurs voor komende jaren. Ik heb gezegd dat dat mijn inzet zou zijn bij de Voorjaarsnotabesluitvorming, maar daar zijn we nog niet.

Velen van u hebben mij gevraagd of ik het Nibud wil vragen om studenten toch weer mee te nemen in de koopkrachtberekeningen. Met de afschaffing van de basisbeurs in 2015 verloren studenten hun vaste component van het inkomen. Het ging heel erg sterk fluctueren. Dat maakt het lastig om een koopkrachtplaatje te maken. Ik geloof dat mevrouw Van der Graaf zei: "Het fluctueert, maar tegenwoordig fluctueert alles. Alles is in beweging." Een van de dingen die belangrijk zijn bij de basisbeurs, is dat de fluctuaties iets minder worden. Dit komt door een voorspelbaar element. Daarom voel ik ook dat ik nu inderdaad weer met het Nibud in gesprek wil gaan. Ik ben het eigenlijk met ieder van u eens dat we gewoon een duidelijk plaatje moeten hebben van de koopkracht van studenten. Het kan niet zo zijn dat we continu over hen praten en dat we daarover in het donker tasten. Voorlopig heb ik begrepen dat het Nibud, dat meestal zegt dat het niet kan, eigenlijk zegt dat er met de terugkeer van de basisbeurs meer mogelijkheden zijn. Ik ga met hen in gesprek om te verkennen wat mogelijk is. Ik vind ook persoonlijk dat ik een zo goed mogelijk beeld moet geven. Ik begrijp de vele onzekerheden en fluctuaties. Laten we echt proberen op feiten gebaseerd te praten over de financiële situatie van studenten. Dus ja, ik ga die gesprekken opnieuw aan.

Ik kom ten slotte op het kopje hypotheek. Hoe kijkt de minister naar het plan om te gaan rekenen met de actuele studieschuld, vroegen de heer Van Baarle, mevrouw Van der Laan en de heer Jansen. Wanneer wordt de actuele studieschuld bij hypotheekaanvragen leidend? Inderdaad, in het coalitieakkoord is opgenomen dat voor starters de actuele studieschuldstand bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek. De afspraak uit het coalitieakkoord beoogt dat studenten en oud-studenten niet onnodig beperkt worden in hun leenruimte. Die methodiek wordt in de komende maanden verder uitgewerkt, samen met de ministers van BZK en Financiën. In het najaar zal het kabinet met de uitwerking van deze maatregel komen. Dat zal de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gaan doen in zijn jaarlijkse brief over de leennormen hypothecair krediet. Het voornemen van het kabinet is om op deze nieuwe systematiek over te stappen in het jaar 2024.

Mevrouw Koekkoek vroeg of er met het ministerie van Financiën is overlegd over mogelijkheden om de pechgeneratie te ontzien rond hypotheken. Ik denk dat het belangrijk is dat studieschulden correct blijven meewegen bij hypotheekaanvragen zodat ook studenten die volgens het leenstelsel hebben gestudeerd niet in een voor hen onhoudbare situatie worden geplaatst. Ik vind het geen goed idee om de hypotheeknormen te versoepelen voor studenten die onder die draagkrachtberekening vallen. Die is juist bedoeld om oud-studenten financiële ruimte te geven. Ik zei al dat ik met de minister voor VRO en de minister van Financiën in overleg ben over die actuele studieschuld. Zoals ik al zei kom ik daar in het najaar op terug.

Dan een vraag van de heer Jansen. De minister heeft laten weten in reactie op de Forum-motie over het verlagen van de wegingsfactor het advies van het Nibud te volgen. Hoe kan het bestaan dat mensen wel een huis mogen huren voor €1.500, maar geen hypotheek mogen afsluiten? Nou zijn huurlasten en hypotheeklasten niet zomaar te vergelijken. Voor een woningeigenaar komen er nog heel veel andere lasten bij, denk aan onderhoud, aanvullende belastingen en dergelijke. Het is ook een meerjarige financiële verplichting. Dat is bij een huurwoning niet het geval. Ik kan u wel wijzen op een pilot van Nationale Hypotheek Garantie met de huurverklaring. Als een huurhuishouden kan aantonen al meerdere jaren hoge huurlasten te kunnen dragen, dan kan een kredietverstrekker op basis van maatwerk met deze verklaring toch een hoger hypotheekbedrag verstrekken. Dat is denk ik wel een beweging in de goede richting.

Dan kom ik ten slotte op het amendement op stuk nr. 12 van de leden Koekkoek en Dassen over een koopkrachtmaatregel voor studenten zonder aanspraken op een prestatiebeurs. Dit amendement moet ik ontraden. Het heeft geen dekking en het voorstel is niet per 1 september uitvoerbaar in de systemen van DUO. Daarmee kom ik aan het einde van mijn financieel blokje.

De voorzitter:
Ja. En amendement op stuk nr. 12 wordt ontraden. De heer De Hoop, PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):
Fijn dat de minister toezegde dat hij de koopkracht van studenten weer actief gaat monitoren. We willen het toch goed in beeld hebben. Het zijn 800.000 studenten, dus dat lijkt me belangrijk.

Minister Dijkgraaf:
1,5 miljoen.

De heer De Hoop (PvdA):
1,5 miljoen zelfs, excuus. Het zou fijn zijn als de minister ons daarin meeneemt en als het lukt voor het begin van het volgende studiejaar zodat we dat zo goed mogelijk in beeld hebben. Ik denk dat het ook belangrijk is dat het wordt meegenomen in die tijdelijke verhoging, die misschien door het amendement van D66 doorgetrokken wordt. Dus graag daar ook een actieve houding …

Minister Dijkgraaf:
Ik ga het gesprek aan om te horen op welke termijn. Uiteindelijk ben ik toch afhankelijk van wat men kan en wat men niet kan. Tot voor kort was het vooral wat men niet kon. Laten we hopen dat er nu een opening is, ook met de herinvoering van de basisbeurs. Het is ook aan mij, als minister van Onderwijs. Ik wil ook gewoon op mijn radarscherm zien hoe het gaat met de studenten, waar we ons allemaal zo druk over maken. Het vergt duidelijk een impuls vanuit mijn kant om een beter beeld te krijgen, maar nogmaals, ik ben ook afhankelijk van rekenmodellen, inzet et cetera. Maar ik ga het gesprek aan.

De voorzitter:
Gaan we nu naar internationaal? Even voor de leden — daar ben ik weer. Op 22 maart is er een commissiedebat Internationalisering hoger onderwijs. Dan kunt u nog wat meer de diepte in gaan.

Minister Dijkgraaf:
We hebben kort geleden uitgebreid over internationale studenten gesproken, maar het is ook belangrijk om ze even te noemen in de context van studiefinanciering. Ze hebben gevraagd hoe het zit met het recht op financiering. EER-studenten die in Nederland studeren en aan de 56 uursnorm voldoen, zodat ze een substantiële arbeidsinspanning leveren, krijgen recht op deze studiefinanciering.

Meerdere fracties hebben gevraagd naar internationale studenten die mogelijk dubbele studiefinanciering krijgen. Dat is natuurlijk absoluut onwenselijk. Ik ben bereid om nogmaals te kijken naar mogelijkheden om dat tegen te gaan. Dat is echt belangrijk. Ik ga hierover met DUO in gesprek. Ik merk wel dat harde handhaving op dit onderwerp bijzonder ingewikkeld is. Ik denk dat we allemaal voelen dat het totaal niet uit te leggen is als mensen dubbel pakken van twee systemen van studiefinanciering. Het ondergraaft ook de houdbaarheid van ons eigen stelsel. We zijn echter afhankelijk van de informatie van andere landen. Dan is er altijd weer het probleem dat de grondslag vaak ontbreekt om de gegevens met ons te delen.

De heren El Yassini en Bisschop vroegen hoe het zit met die aanzuigende werking. Kunnen we daar een beeld van schetsen en wat betekent dat precies? Laat ik gewoon eerlijk zijn. Een verbetering van ons studiefinancieringsstelsel zal zeker geen afremmende werking hebben. Tegelijkertijd hebben we natuurlijk intensieve debatten hier. U kent mijn insteek. Als ik ergens voel wat we met internationale studenten moeten doen, dan is dat stabiliseren, afremmen en misschien ook wel sturen. We gaan zeker die instroom van internationale studenten nauwkeurig monitoren. We hebben meerdere beleidsmaatregelen. Als u aan mij vraagt of ik precies kan ontwarren welke maatregel welk effect heeft, dan zal ik zeggen dat het best lastig zal zijn. Maar we gaan er wel naar kijken.

Ik kom nog even terug op die dubbele studiefinanciering. Gevraagd werd of we dat misschien bilateraal kunnen afstemmen. Dat hebben we geprobeerd. Privacy is steeds het knelpunt. Het is wel een punt van zorg en reden om binnen de Europese Unie blijvend gesprekken te hebben over de internationale stromen.

Ik vind het ook moeilijk om op dit moment duidelijke prognoses te geven. De ramingen van leerlingen en studenten in het onderwijs zijn over het algemeen behoorlijk nauwkeurig. Dat laat onderzoek van Financiën samen met de ADR zien. Maar internationale studenten, dus ook EER-studenten, zijn gewoon heel moeilijk te ramen. Migratie in het algemeen is moeilijk voorspelbaar. We blijven echter continu op zoek naar verbetering. Dat is trouwens ook iets wat we afgesproken hebben in een andere context, namelijk in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting. Berenschot heeft in opdracht van OCW recent een onderzoek opgeleverd naar verbetering van de ramingen van instroom van internationale studenten. Dat is afgelopen zomer op Rijksoverheid.nl geplaatst. Dat laat wel zien dat er mogelijkheden zijn voor betere monitoring daarvoor.

Ik ga even verder met andere vragen van de heer El Yassini. Hij vraagt of het mogelijk is dat een EER-student voldoet aan de 56 uursnorm voor werken in Nederland, waardoor er aanspraak wordt gemaakt op studiefinanciering, terwijl de studie wordt gedaan in het buitenland. Bij een studie in het buitenland, waarvoor studiefinanciering wordt aangevraagd, spreken we meestal van meeneembare studiefinanciering. Daar gelden allerlei eisen voor, waaronder een binding met Nederland. U noemde het voorbeeld van een Belgische student die in België studeert en in Nederland werkt. Ik ken de details niet, maar ik weet wel dat er aanvullende eisen zijn voor meeneembare studiefinanciering, zoals een binding met Nederland. Dat kan bijvoorbeeld zijn als een student in de afgelopen zes jaar drie jaar in Europees Nederland heeft gewoond, of een combinatie met de taal. Er zijn daarvoor dus allerlei voorwaardes. Dat kan niet zomaar. Ik denk wel dat het goed is om daar nog eens goed naar te kijken.

De heer Peters had ook wel een interessante vraag. Hij vroeg of voor EER-studenten kan worden onderzocht of we de definitie van een middeninkomen zouden moeten aanpassen aan de maatstaven van het land, aan de lokale koopkracht. Wat zou de minister ervan vinden als we ondertussen met een amendement alvast een haakje in de wet opnemen zodat er mogelijk in lagere regelgeving iets uitgewerkt kan worden? Ik vind het een creatief idee. Ik heb het eerlijk gezegd nooit eerder gezien, ook internationaal niet. Meestal heeft men uniforme normen voor de vraag waar de inkomensgrens van ouders ligt. Maar ik zie ook heel veel vragen. Ik weet bijvoorbeeld dat er allerlei Europese regelgeving is waardoor we studenten gelijk moeten behandelen. Maar ik ben zeker bereid om te kijken of er ruimte voor is. Het lijkt me wel onverstandig om nu al een haakje in de regelgeving op te nemen door middel van een amendement. Dat is enerzijds omdat we nog niet weten of het überhaupt mag op basis van de EER-regelgeving. Eerlijk gezegd weet ik ook nog niet welk deel van de wet we dan zouden moeten wijzigen. Maar ik denk wel dat dit een interessante gedachte is die het waard is om verder te onderzoeken.

Ten slotte de laatste vraag van El Yassini. Heb ik inzicht in het aantal studenten dat cumulatief studiefinanciering ontvangt? Kan ik daar afspraken over maken? We zijn erop teruggekomen. Het is niet toegestaan. De handhaving is heel ingewikkeld. Ik wil het volgende hier wel even aan toevoegen. Ik denk dat het belangrijk is dat we samen met DUO heel duidelijk communiceren dat als mensen dat doen, ze eigenlijk iets doen wat niet de bedoeling is. Het is belangrijk dat we op dat punt een hele duidelijke waarschuwing neerzetten. Mijn gedachte zou zijn om op het aanvraagscherm van de website te zetten dat je in overtreding bent als je het toch doet. Misschien kunnen we dat wat helderder markeren.

Dat was mijn beantwoording van de vragen over internationale studenten.

De heer El Yassini (VVD):
Ik heb op drie punten vragen aan de minister, maar gezien de tijd probeer ik het zo kort mogelijk te houden. We zijn al lang genoeg hierover aan het debatteren. Het is natuurlijk wel belangrijk dat we dat doen. De minister zegt over het cumulatieve verhaal: het is heel goed dat het voor studenten duidelijker wordt dat ze de wet overtreden op het moment dat ze het wel doen terwijl het niet mag. Dat snap ik. In mijn bijdrage heb ik aan de minister het verzoek gedaan om toe te zeggen om met zijn evenknieën — dat zijn dus de ministers van Onderwijs in de andere EU-lidstaten — in ieder geval inspanning te plegen om afspraken te maken binnen de lidstaten om gegevens te kunnen uitwisselen. Dat betreft niet zozeer kijken naar wat niet kan en niet mag, maar juist naar wat wel kan en wel mag binnen de Europese wet- en regelgeving. Ik zou dus de toezegging van de minister willen dat hij in ieder geval inspanning pleegt om samen met zijn collega-ministers van Onderwijs in Europa te kijken of informatie beter uitgewisseld kan worden. Dat is even het eerste punt.

Minister Dijkgraaf:
Ik wil dat zeker agenderen. Nogmaals, ik weet niet of ... We zitten natuurlijk binnen de wet- en regelgeving. Ongetwijfeld is dit ook iets wat vanuit andere ... Ik denk dat geen van ons dit soort double-dipping wil toestaan. Ik wil het dus zeker agenderen en kijken of we dat bilateraal moeten doen of binnen de grote gemeenschap van alle EER-lidstaten. Ik wil zelf ook verder geïnformeerd worden over de vragen wat wel en wat niet kan en wat daarvoor het juiste gesprek zou moeten zijn.

De heer El Yassini (VVD):
Dank. Mooi. Dan op het tweede punt waarover de minister sprak tijdens dit blokje. Dat had te maken met de moeilijkheid van het ramen wat betreft de EER-studenten en de eventuele aanzuigende werking die de basisbeurs kan hebben, juist op Europese studenten. De minister zegt daarbij: het is heel moeilijk om daar een schatting of een raming van te maken. Ik vraag mij af hoe dit zich straks kan verhouden tot de motie die tijdens het debat over internationalisering is aangenomen. Daarbij werd gesproken over het juist meer in de Nederlandse taal kunnen geven van hoger onderwijs. Die motie is aangenomen in de Kamer en dat zou betekenen dat daardoor veel EER-studenten, die vaak de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een gegeven moment minder snel of niet op die opleidingen komen. Daardoor wordt het in ieder geval iets makkelijker om binnen het totale aanbod van het onderwijs in te schatten waar die EER-studenten niet binnen zullen komen. Kan dat een onderdeel zijn om die ramingen scherper te krijgen?

Minister Dijkgraaf:
Ja. Als ik mijn brief heb geschreven over internationalisering, gaan we uitgebreider zien wat voor soort instrumentarium het is. Maar er zijn al heel veel dingen langsgekomen. Het zijn vaak instrumenten die gaan remmen. Dit zou een mogelijk gaspedaal kunnen zijn. Dus dan ga je je eigenlijk afvragen: goh, als we al die dingen tegelijkertijd inzetten, wat wordt dan ...

De heer El Yassini (VVD):
Kunnen we dan schakelen?

Minister Dijkgraaf:
Precies. En wat is de verwachte instroom? Gaat die versnellen of gaat het dan langzamer? Nogmaals, ik zei al dat ik geen enkel argument kan bedenken waardoor deze verbetering van de studiefinanciering een afschrikkende werking zou hebben. Dit moeten we wel in rekening brengen. In die zin hebben de discussies bij internationalisering, hier bij studiefinanciering of later bij selectie wel allemaal met elkaar te maken. Maar ik zou wel zeggen: zo gauw je naar een situatie van veranderend beleid gaat, is het lastiger om ramingen te maken. In het algemeen is de regel: gedrag voorspelt gedrag en een rechte lijn rechtdoor trekken is de makkelijkste raming.

Nu gaan er waarschijnlijk een flink aantal dingen veranderen, ook in de communicatie natuurlijk. We hebben ook gesproken over terughoudend zijn met werven. Wat de combinatie van dat hele pakket gaat doen, zal lastig in te schatten zijn. Maar het belangrijkste is denk ik dat we het heel nauwkeurig monitoren. Dat is ook mijn hele insteek geweest, niet bij dit pakket, want hier zitten niet veel knoppen aan om aan te draaien, maar wel bij ons hele pakket van internationalisering. Daar kunnen we andere afspraken maken en als op een gegeven moment ergens een versnelling gaat komen die ongewenst is, dan moeten we ook met elkaar het gesprek hebben of we niet ergens een andere knop wat omlaag moeten draaien.

De heer El Yassini (VVD):
Dat zie ik, laat ik het zo zeggen, dan gewoon als een deeltoezegging. Ik denk dat ik daar in tweede termijn op terug zal komen.

Dan het derde punt in het blokje dat de minister voor onze bijdrages heeft gereserveerd. Dat is die 56 uursnorm. We hebben het daarover gehad en de minister zegt, overigens geheel terecht, dat er binding moet zijn met Nederland. Dat betekent dat een Belgische student die in België woont en in België studeert, niet zomaar aanspraak kan maken op Nederlandse studiefinanciering of op de basisbeurs. Tegelijkertijd is dat precies onze input geweest, want wij hebben gezegd: als een Belgische student in België woont en in België studeert, maar een bijbaan heeft in Nederland van minimaal 56 uur, de 56 uursnorm, dan is er eigenlijk in de woorden van de minister sprake van binding met Nederland. Kan zo'n Belgische student die in België woont en in België studeert, aanspraak maken op de Nederlandse basisbeurs en op de aanvullende beurs? Als de minister dat niet zeker weet, kan hij dan toezeggen dat hij dat meeneemt in het onderzoek naar die 56 uursnorm, dat eigenlijk is geïnitieerd door collega De Hoop en oud-collega Van der Molen van het CDA?

Minister Dijkgraaf:
Dat voorstel kan ik overnemen. Maar ik moet wel zeggen dat u volgens mij ongelijk heeft dat die 56 uur werken al genoeg is om binding met Nederland aan te tonen. Volgens mij zijn er toch ook echt wel strengere aanvullende eisen, bijvoorbeeld dat je in de afgelopen zes jaar drie jaar in Nederland moet hebben gewoond. Er zijn taaleisen et cetera. Maar ik denk dat het iets is wat we om er nog wat preciezer naar te kijken uiteindelijk misschien wel mee kunnen nemen in dat onderzoek.

De voorzitter:
Ik kijk even, maar volgens mij was u eerder. De heer De Hoop, PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik zit nog even na te denken over de suggestie voor de middeninkomens die het CDA eerder deed en waar de minister op reflecteerde. De suggestie is om de middeninkomens in Europa met elkaar te vergelijken. Ik vind dat toch wel iets waar we even heel goed over moeten nadenken. Volgens mij willen we dat elke Europese student die in Nederland komt, dezelfde rechten heeft. Als je de middeninkomens in bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk vergelijkt met de middeninkomens in Oost-Europa, dan kan dat, zonder te generaliseren, best wel impact hebben. Ik vraag me af of we dat moeten willen. Ik zou de minister dus wel mee willen geven om even heel goed na te denken over het effect dat het kan hebben, ook qua rechtmatigheid. Wat doet het bijvoorbeeld met de ongelijkheid tussen verschillende Europese studenten? Ik weet niet of we dat wel zouden moeten willen.

Minister Dijkgraaf:
Nogmaals, ik vind het een interessante gedachte. Ik kan 'm nu vrij makkelijk problematiseren. Het lijkt in eerste instantie denk ik misschien echt wel in tegenspraak te zijn. De gedachtegang snap ik eerlijk gezegd ook wel: als je €70.000 verdient in Bulgarije houd je daarvan meer over om een kind bij de studie mee te ondersteunen dan wanneer je dat bedrag verdient in Nederland, omdat je als ouders in Nederland hogere woonlasten hebt. Dat is volgens mij de onderliggende gedachtegang. Ik ken het echter niet in andere situaties. In alle situaties die ik ken, ook vanuit mijn eigen internationale ervaring, zijn draagkrachtberekeningen uniform. Dus ik weet niet of het kan en ik weet niet of het een goed idee is, maar ik vind het wel een interessante gedachte die het waard is om te onderzoeken. Maar ik ga op dit moment geen beloftes doen. We moeten heel erg zorgvuldig zijn in deze afweging. Ik kan de heer De Hoop zeker toezeggen dat ik dat zal zijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb een vraag gesteld over de BES-studenten. De minister heeft daarop geantwoord dat lokale binding het beleid is. We weten wat het beleid is, maar ik heb daarvan gezegd dat het een ongelijke positie geeft. Het zijn ook onze studenten, uit ónze gemeenten. De uitgangspositie moet dus hetzelfde zijn. Dat is het punt dat ik wilde maken. Mijn vraag daarbij is wat de minister gaat doen om het gelijk te trekken. Daar heb ik niet een heel helder antwoord op gekregen.

Minister Dijkgraaf:
Dat ligt een beetje aan mijn gebrekkige organisatie. De vraag van mevrouw Van der Laan over de BES-studenten zit in mijn mapje overig, maar ik ga die nu beantwoorden. Haar vraag was als volgt. Studenten uit de BES krijgen geen studiefinanciering als ze willen studeren in Europa buiten Nederland. Wat kunnen we daaraan doen? Zoals u eerder al samenvatte, kunnen studenten uit de BES gebruikmaken van meeneembare studiefinanciering. Dan moeten ze voldoen aan die extra eis om binding met Nederland aan te tonen. Dat kan op verschillende manieren; ik noemde net al drie van de zes jaar in Europees Nederland hebben gewoond. Maar er is ook een soepelere eis, de combinatie met taal en het feit of de ouder of de student ooit drie jaar in Europees Nederland heeft gewoond. Wij denken dat in het overgrote deel van de situaties het in combinatie met de mogelijkheid die de Wet studiefinanciering BES biedt voldoende zal zijn. Maar ik zie ook het principiële punt van uw vraag. Ik wil dus graag toezeggen dat ik wat breder ga kijken naar de situatie van de studenten uit de BES-eilanden, vanuit het perspectief van de Wet studiefinanciering. Dat wil ik zorgvuldig doen. Het vraagt wel nog enige aandacht. Ik kan u toezeggen dat ik voor de begrotingsbehandeling met een plan van aanpak kom.

Voorzitter. Dan kom ik uiteindelijk bij het blokje overig. Ik begin met de vragen van mevrouw Van der Graaf en ook de heer Peters over het flexibel maken van het reisrecht. Kun je het pauzeren, was eigenlijk de vraag. Wat vindt de minister van deze mogelijkheid? Wat vindt de minister van een amendement in deze richting? Ik wil hier graag over in gesprek met DUO en de vervoerders. Ik vind het eerlijk gezegd op dit moment echt nog te vroeg voor een amendement, ook als dat een haakje is met een AMvB, want we moeten echt goed kijken wat er precies gaat gebeuren met de contracten met de ov-partijen en wat het doet met het financieel plaatje. Dus ik wil eigenlijk voorstellen dat ik nog eens goed naar dit voorstel ga kijken, dat ik daarbij alle factoren meeneem en dan terugkom op dit idee.

De voorzitter:
Kan de minister een indicatie geven?

Minister Dijkgraaf:
Voor de zomer? Ja, voor de zomer, denk ik, want ik moet echt de gesprekken met de vervoerders gaan beginnen en kijken wat ik precies lostrek. Want uiteindelijk komt het gewoon op mijn budget terecht.

Voorzitter. Dan een andere vraag over vervoer, de vraag van mevrouw Koekkoek over bbl-studenten die moeite hebben met het betalen van de kosten van het openbaar vervoer. Ik begrijp dat. Ze hebben voor het overgrote deel een arbeidscontract. Daar staan vaak wel afspraken in over reiskosten. Bovendien is in het stagepact dat we gisteren hebben afgesproken de afspraak gemaakt dat alle mbo-studenten, ook de bbl-studenten, een vergoeding ontvangen voor alle kosten die ze maken. Dat betreft dus niet alleen de stage- en leerplekkosten, maar ook de reiskosten. Maar dat is wel met de aantekening dat dat voor bbl-studenten, die grotendeels hun studie bij het bedrijf volgen, al in een arbeidscontract is geregeld.

Dan een wat meer filosofisch punt van mevrouw Westerveld over de ongelijkheid tussen studenten en niet-studerende jongeren. Ieder kind, iedere jongere in Nederland moet de mogelijkheid krijgen om een diploma te halen, of dat nou op mbo-, hbo- of wo-niveau is. Maar ja, sommige jongeren kunnen er ook bewust voor kiezen om niet door te willen leren. Ze zien voor zichzelf een beter perspectief op de arbeidsmarkt. Dat hoeft niet direct een probleem te zijn. Er zijn andere maatregelen die gebruikt kunnen worden voor niet-studenten om zich verder te ontwikkelen zoals het STAP-budget en het levenlanglerenkrediet. Het kabinet zet zich ook breder in voor jongeren. Kijk naar wat er onlangs is gebeurd: een flinke verhoging van het minimumloon maar ook de inzet op de woningmarkt. Er is heel veel flankerend beleid. Waar mij en het kabinet steeds om wordt gevraagd, met name vanuit het perspectief van de studenten, is breder jongerenbeleid. Het gaat om meer toegang tot de huizenmarkt en meer vastigheid in arbeidscontracten. Ik noemde het minimumloon al. Er zijn een aantal instrumenten die heel nadrukkelijk ook de niet-studerende jongeren helpen. Maar ik denk dat het een belangrijk punt is. Nogmaals, we hebben het hier over studenten, maar tegelijkertijd hebben we het ook over jongere generaties. Ik deel de zorgen die mevrouw Westerveld daarover heeft, want die zijn heel vaak gelijk. Het zijn generationele zorgen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij dat de minister de zorgen deelt, maar tegelijkertijd zegt hij dat het kabinet al veel doet voor deze groep. Dat is gewoon niet zo, hoe graag ik het ook zou willen. Dat heeft verschillende redenen. Dat heeft ermee te maken dat we hier in de Kamer mensen over het algemeen allemaal hebben gestudeerd en soms de jongeren veel te weinig kennen die niet gaan studeren. Dat heeft ermee te maken dat heel veel mensen kinderen hebben die hebben gestudeerd. Dat heeft ermee te maken dat journalisten zelf ook hebben gestudeerd. Er is een enorme blinde vlek. De minister zegt dat sommigen er misschien niet voor kiezen om door te leren. Er zijn jongeren waarvan hun kracht niet ligt in doorleren. Dat zijn bijvoorbeeld jongeren die in de groenvoorziening gaan werken. Dat zijn jongeren die gaan helpen in de winkel. Dat zijn jongeren die op de praktijkschool heel waardevolle zaken leren waar wij allemaal baat bij hebben. Dat zijn voor een deel ook de mensen die als wij hier binnenkomen, onze kantoren hebben schoongemaakt. Daar is een enorme blinde vlek voor. Ik zie dat in al het beleid. Een voorbeeld: er komt een extra toelage van €165 per maand voor uitwonende studenten. Ik diende vanochtend in het debat over armoede- en schuldenbeleid een motie in. Ik zei: we vergeten weer een groep, de 18- tot 21-jarige die niet studeert en uitwonend is. Maar ook dan zegt minister Schouten dat daar geen budget voor is, terwijl het wel degenen zijn die hun hele leven lang op achterstand staan. Vandaar mijn frustratie; misschien een beetje, hoor ik van de heer Kwint. We vergeten die groep gewoon.

Minister Dijkgraaf:
Ik waardeer en onderschrijf die hartenkreet, want we zijn er natuurlijk voor allemaal. Ook al hebben we het hier over de onderwijsbegroting, over onderwijs, tegelijkertijd hebben we het over deze groepen studenten. Nogmaals, het verschil of je in het onderwijs zit of niet kan soms van de ene dag op de andere dag veranderen, met mensen die voortijdig schoolverlaten et cetera. Ik begrijp deze aandacht. Het enige wat ik kan zeggen, is dat veel van de andere maatregelen waar ik me druk over maak en waar ik me voor inzet in het kabinet, gaan over de toegang tot de huizenmarkt, over de arbeidsomstandigheden, over mentaal welzijn, waar ik zo nog over kom te praten. Dan praten we natuurlijk breder over deze groep. Maar u zegt terecht dat er altijd groeperingen zijn die in sommige blinde vlekken zitten. Het is heel mooi dat u daar heel nadrukkelijk aandacht voor vraagt. Het is wel een beetje een afgeleid onderwerp, maar een heel belangrijk onderwerp van deze discussie.

De voorzitter:
Dank u wel. Heel kort, afrondend.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan is mijn oproep aan de minister om dit niet alleen te onderschrijven, maar ook breed mee te nemen. Het is ook een probleem dat deze groepen ons minder goed weten te vinden. Ik ben een groot fan van alle studentenorganisaties en ook van alle studenten die ons de afgelopen tijd mailden, maar dat zijn jongeren die ons weten te vinden. Daarom hebben we het daar zo vaak over. Die andere groep heeft vaak niet zulke vertegenwoordigers.

Minister Dijkgraaf:
Ik onderschrijf dat helemaal.

Dan kom ik op een ander punt, van mevrouw Van der Graaf: wat kan ik doen om de prestatiedruk te verminderen? Ik heb heel vaak gezegd dat dat onderwerp mij zeer aan het hart gaat. Er zijn verschillende factoren. Het heeft onder andere te maken met het hoger-lagerdenken hier. Het heeft ook te maken met de maatschappij die steeds meer druk uitoefent, op alles, maar vooral op jonge mensen. Het heeft mijn aandacht. Er loopt ook een verdiepend onderzoek naar. Dat komt voor de zomer gereed. We hebben een integraal plan, dat we snel met uw Kamer gaan delen, voor de aanpak van sociale veiligheid, mentaal welzijn.

Ik denk dat we het met elkaar eens kunnen zijn dat de herinvoering van de basisbeurs wat verlichting gaat geven. Het gaat om een financieel element. We gaan ook — dat hebben we in coalitieakkoord afgesproken en daarmee kom ik ook snel bij u — het BSA verruimen. Maar eerlijk gezegd heeft het een veel breder maatschappelijk debat nodig, want de druk die studenten ervaren wordt ook door anderen uitgeoefend. Dat zijn ouders, dat zijn docenten, dat zijn wij als samenleving met elkaar. Het is echt een soort pandemie. Heel veel studenten zitten ook gewoon niet op hun plek, voelen heel veel druk. Ik moet zeggen dat wat me het meest raakt, is dat ze soms ook vechten tegen een interne vijand. Die druk komt namelijk ook uit hun eigen hoofd. Ik weet dat ook sociale media et cetera een rol spelen. Het is een andere tijdgeest. Ik zeg heel vaak: we moeten een soort decompressiekamer weten te creëren. Daar hebben we instrumenten voor, in termen van symptoombestrijding.

Ik denk ook dat onderwijsinstellingen ze echt veel meer ruimte moeten gaan bieden. Dat betekent ook dat we misschien iets minder naar dat efficiëntiekader moeten kijken, toch een beetje dat onderwijs als een koekjesfabriek waar zo snel mogelijk de koekjes uitkomen van een zo hoog mogelijke kwaliteit. Maar de financiële component is er ook een. Ik wil niet te veel het zelffeliciterend karakter benadrukken, maar ik denk dat dit wetsvoorstel en toch ook de grote investering die we doen — laten we eerlijk zijn: het is niet alleen een miljard per jaar in termen van studiefinanciering, maar bij elkaar opgeteld bijna 1,5 miljard, ook in vervolgonderwijs — moeten gaan helpen. Ik blijf instellingen hierop aanspreken. Want als zij zo hard op die tandpastatube drukken, kan komt er echt niet sneller tandpasta uit. Dan gaat die uiteindelijk kapot en dat zie ik gewoon keer op keer gebeuren. Daar horen ook middelen bij. We hebben onder andere 15 miljoen uitgetrokken om te investeren in studiewelzijn, maar veel belangrijker is dat voor alle middelen die we in het hogeronderwijsakkoord hebben gestopt de randvoorwaarde geldt dat instellingen dit daadwerkelijk gaan aanpakken.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
De woorden die de minister hierover spreekt, zijn mij uit het hart gegrepen. Ik ben er blij mee dat de minister hier zo naar kijkt. Ik zou hier nog één concrete vraag aan toe willen voegen. De minister raakt ook aan het kijken naar hoger en lager, iets wat best diep in de samenleving zit. Hij hint daarop. Wij zien ook dat er sprake is van opwaartse druk. De minister zei iets over dat veel studenten misschien nu niet op de juiste plek zitten. Zou ik de minister mogen vragen of hij voor het meireces met een Kamerbrief zou willen komen over hoe hij hier tegenaan kijkt en hoe hij deze opwaartse druk tegen wil gaan? De Kamer heeft zich hier ook al eens eerder over uitgesproken. Is de minister daartoe bereid?

Minister Dijkgraaf:
Dat is een heel belangrijk thema. Dit halfjaar loopt de toekomstverkenning, niet alleen in het hoger onderwijs, maar in al het vervolgonderwijs. Het mbo wordt heel erg meegenomen. Dit is een heel belangrijk thema. Dat heeft ook te maken met hoe studenten hun plek vinden en hoe we de waardering van plaatsen die nu als lager of minder veelbelovend worden gezien kunnen rechttrekken. Dat heeft ook te maken met de discussie rondom het mbo, over hun gelijkwaardige positie. Het is best een diepgaande discussie. Ik kom daar zeker op terug. Ik denk in beleidsreactie op de toekomstverkenning, waarvan dit een essentieel onderdeel is. Ik wil daar even de tijd voor nemen. Die toekomstverkenning komt voor de zomer en mijn reactie komt na de zomer. Dit vraagt echt om een diepgaande analyse van hoe wij naar ons onderwijs kijken en waar precies de opeenhoping van stress plaatsvindt. Ik kan dat dus niet op zo'n korte termijn, maar ik kom daar zeker op de termijn die ik net noemde verder op terug.

In het licht hiervan ook de vraag van mevrouw Van der Plas over mentaal welzijn. Het raakt me heel erg wat u zegt over zelfmoord. Nogmaals, suïcidepreventie is heel erg belangrijk. Sociaal welzijn is heel erg belangrijk. Ik kom daar in het voorjaar op terug. Er is landelijk zeker behoefte aan meer kennis en kunde op dat gebied. Het is ook belangrijk om een landelijke aanpak daarvan te helpen organiseren die instellingen kan helpen. Bij de begrotingsbehandeling is op verzoek van de Kamer trouwens ook 1 miljoen euro vrijgemaakt voor het vergroten van kennis over mentale gezondheid. Ik werk dit plan nu uit in een handreiking. Daar worden diverse experts bij betrokken, ook die van 113. Maar u heeft er totaal gelijk in dat we dit nog meer onder de aandacht van onderwijsinstellingen moeten brengen. Nogmaals, ik kom met een integrale reactie over sociale veiligheid en mentaal welzijn. Dan neem ik dit ook nog een keer heel nadrukkelijk mee.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb hier nog een motie van de heer De Hoop van 24 november 2022.

Minister Dijkgraaf:
Exact.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Daarin wordt gevraagd om onderwijsinstellingen te verplichten zelfmoordpreventie- en nazorgbeleid te voeren. Die is met een grote meerderheid aangenomen. Dan ga ik er dus ook van uit dat die verplichting er komt en dat het geen vrijblijvendheid is.

Minister Dijkgraaf:
Ik denk dat ik dat ... Als ik me die motie goed herinner ... We gaan kijken hoe we dat precies gaan vormgeven in dat plan. Maar ik weet niet of ik nu een verplichting kan toezeggen. Nee, dat kan ik eigenlijk niet.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar de motie is bijna Kamerbreed aangenomen.

Minister Dijkgraaf:
Misschien kom ik er dan nog even op terug in tweede termijn.

Dan ga ik naar de vragen over studenten met een beperking. Onder anderen mevrouw Westerveld vroeg of ik kan garanderen dat studenten met een beperking niet minder gebruik gaan maken van de regelingen door de herinvoering van de basisbeurs. De terugkeer van de basisbeurs vervangt een deel van de leenruimte in de vorm van een prestatiebeurs. Dat verandert in principe niets aan de rechten op regelingen voor studenten met een handicap ten opzichte van de huidige situatie. Op dit moment deel ik dus niet de zorg dat ze mínder gebruik gaan maken van regelingen.

Mevrouw Van der Graaf vroeg wat ik kan gaan doen om het aanvragen van toeslagen gemakkelijker te maken voor studenten met een functiebeperking, hoeveel gemeenten op dit moment de juiste informatie op hun website hebben staan en of we hier beter over kunnen communiceren. Op dit moment zijn er twee websites, mbotoegankelijk.nl en hogeronderwijstoegankelijk.nl. Dat zijn de centrale punten waar studenten die informatie kunnen vinden. Ik blijf mij ervoor inzetten om de informatievoorziening daarover voor studenten te verbeteren. De informatievoorziening over de toeslag door gemeenten is een regeling die onder de verantwoordelijkheid van de minister voor APP valt. Ik moet zeggen dat het mij niet bekend is hoeveel gemeenten nu de juiste informatie verstrekken.

Mevrouw Westerveld vroeg ook nog naar studenten met een beperking in deeltijdstudies. Deeltijdonderwijs veronderstelt dat een student werkt naast de studie. Daarom zijn deeltijdstudenten uitgesloten, maar voor studenten met een handicap of functiebeperking zijn extra rechten opgenomen, zoals het verlengen van het recht op een prestatiebeurs en het verlengen van de diplomatermijn. In de praktijk betekent dit dat de student zich kan inschrijven voor voltijdonderwijs, maar dan met dezelfde snelheid als een deeltijdstudent het onderwijs kan volgen. Op deze wijze ontstaat er ook recht op studiefinanciering en extra beschikbare rechten.

Over long covid hebben we al eerder gesproken. De Wet studiefinanciering 2000 kent een voorziening voor de prestatiebeurs voor studenten met een beperking of chronische ziekte, bijvoorbeeld in de vorm van een extra jaar prestatiebeurs. Daarvoor dienen studenten bij DUO een verklaring van een arts en de onderwijsinstelling te overleggen. De arts moet verklaren dat er sprake is van een chronische ziekte. Daarnaast kunnen studenten met postcovidklachten net als andere studenten met bijzondere omstandigheden altijd aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds of het studentenfonds.

Dan de vraag van de heer De Hoop over de lerarenopleiding. De heer Kwint heeft daar trouwens ook over gesproken. Het ging over tekortsectoren. We hebben al serieus gekeken naar de mogelijkheid van het kwijtschelden van studieschulden voor afgestudeerde leraren. Die maatregel is uitvoeringstechnisch ingewikkeld en eigenlijk ook niet in de geest van de manier waarop we het lerarentekort willen oplossen. Het kabinet kiest er nu dus voor om de beschikbare middelen niet aan te wenden voor kwijtschelding van studieschuld, ook omdat we in het algemeen ervaren dat die financiële prikkels minder effectief zijn als een beroep als onaantrekkelijk wordt gezien. Wij zien de belangrijkste redenen om dat beroep aantrekkelijker te maken. Dat lerarentekort gaan we te lijf met een combinatie van maatregelen. Dat doe ik samen met minister Wiersma. Dat hebben we in de Kamerbrief over de lerarenstrategie van december 2022 met u gedeeld. We gaan er echt alles aan doen om de keuze voor de lerarenopleidingen en het lerarenberoep aantrekkelijker te maken.

De heer Kwint zei: jullie hebben geconcludeerd dat de halvering van het collegegeld minder effectief is. Waarvoor? Dat is een evaluatie van Berenschot geweest, waaruit gebleken is dat de maatregel niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan een hogere instroom in het hoger onderwijs en de lerarenopleidingen. De maatregel heeft aannemelijk wel bijgedragen aan de afname van studenten die lenen en van de hoogte van de leenbedragen. Maar goed, de basisbeurs kom terug. Maatregelen gericht op specifieke doelgroepen zouden volgens de evaluatie effectiever en doelmatiger zijn geweest. We hebben al gezegd: de middelen die vrijgekomen zijn, zetten we op een andere manier in voor deze doelgroep door de verhoging van een aanvullende beurs.

De heer Beertema vroeg: moeten we dat collegegeld niet helemaal op nul zetten? Nogmaals, het onderzoek van Berenschot laat zien dat de financiële prikkels eigenlijk niet erg effectief zijn. Er zijn natuurlijk al financiële maatregelen voor mensen met een laag inkomen. We gaan de basisbeurs hieraan toevoegen. Ik ben dus voorzichtig met het voor iedereen goedkoper of gratis maken van reguliere opleidingen. Het zijn hele dure maatregelen waarvan we eigenlijk niet weten wat het effect is. Nogmaals, onderzoek laat zien dat het effect waarschijnlijk heel laag is. Maar ik blijf me natuurlijk wel bekommeren om de aantrekkelijkheid van de lerarenopleidingen. Ik zei al: samen met collega Wiersma ga ik daar hard aan trekken.

De voorzitter:
Ik wil de minister alle vragen in het blokje overig even laten beantwoorden.

Minister Dijkgraaf:
Ik heb er nog twee; dan ben ik er.

De voorzitter:
Ja, volgens mij bent u er bijna.

Minister Dijkgraaf:
Dan nog de vraag van de heer Kwint over de dalende instroom. We hebben er in een tweeminutendebat al eerder over gesproken: er is een omgekeerde boeggolf. De instroomcijfers fluctueren. In mijn ogen zijn het kleine variaties; die zijn niet echt heel erg groot. Er is in de cijfers die ik ken een kleine teruggang in het hbo. Maar dat was sowieso al een trend. Het wo is eigenlijk gestabiliseerd. Nogmaals, het is goed dat we daar een debat over gehad hebben. We kunnen uiteindelijk nog wat preciezer naar die cijfers kijken. Maar het is natuurlijk wel zo dat, als het studenten zijn die hun studie een jaar hebben uitgesteld, ze nog wel steeds de studie gaan doen. Uw punt is dat ze een jaar later op de arbeidsmarkt komen. Tegelijkertijd hebben we op alle mogelijke manieren maatregelen om de krapte op de arbeidsmarkt te adresseren. Ik denk eerlijk gezegd dat dit vrij snel zal stabiliseren. Ik moet ook zeggen: over de cijfers die ik heb gezien, heb ik me toen niet echt heel veel zorgen gemaakt. Maar misschien kent de heer Kwint andere cijfers.

Ten slotte, als allerlaatste, de Hongaarse Erasmusstudenten die volgens mevrouw Koekkoek de dupe worden van het beleid van de regering-Orban. Het is aan de Europese Raad om namens de Europese Unie besluiten te nemen. Het ging erover of je deze studenten alsnog kans kan geven op een Erasmusuitwisseling. De maatregelen van nu houden in dat er geen nieuwe zogeheten grant agreements worden afgesloten met Hongaarse organisaties, maar alle toegekende projecten en mobiliteiten lopen gewoon door. Het is natuurlijk een uiterst vervelende situatie voor studenten die hierdoor belemmerd worden, ook als het gaat om het opdoen van internationale ervaring. Ik volg die situatie uiteraard op de voet. Het is ook echt altijd een intensief gesprek met mijn Europese collega's.

Voorzitter, dit is het einde van mijn rondje vragenbeantwoording.

De heer Kwint (SP):
Die studentenaantallen zullen later wel een keer komen. We kunnen er nu sowieso niets meer aan doen. Dat is een beetje de essentie van terugkijken. Wanneer het gaat om de halvering van het collegegeld, moeten we volgens mij twee dingen uit elkaar halen: de generieke halvering van het collegegeld en de halvering van het collegegeld in het tweede jaar, die er specifiek voor lerarenopleidingen was. Ik vind het volgende moeilijk. We voeren hier aan de ene kant een debat over de herintroductie van de basisbeurs en hebben het uitgebreid over de stapeling van schulden en dat dat toch wel een groot effect heeft gehad op studenten. Aan de andere kant wordt er geconstateerd dat het effect van de maatregel om het collegegeld te halveren om de schuldenberg kleiner te maken, beperkt is. Ik vind het ingewikkeld om dat met elkaar te combineren.

Minister Dijkgraaf:
Het aangaan van een studie is natuurlijk een grote verplichting. We hebben het ook over grote bedragen. Er is een gemiddelde studieschuld van €27.000, of wat voor bedragen noemde u? Bij een halvering van het collegegeld gaat het over €1.000, zeg maar. Bij twee keer gaat het over €2.000. Dat zijn belangrijke bedragen. In een andere context hebben we deze bedragen ook weer "een fooi" genoemd. Het is dus een beetje hoe je ertegen aankijkt. Ik denk uiteindelijk dat een financiële prikkel ongetwijfeld kan helpen bij de keuze die je gaat maken: welke loopbaan ga je doen en wat ga je worden in je leven? Ik weet niet of €1.000 uiteindelijk het verschil gaat maken, want uiteindelijk kijk je ook naar wat je gaat verdienen. Als ik 40 jaar leraar word, heeft dat nogal wat consequenties. Ik wil met alle liefde nog eens preciezer gaan kijken naar deze maatregel, maar eerlijk gezegd is het een vrij dure maatregel. Ik kan me voorstellen dat in de totale afweging die een student maakt, in de zin van "wil ik nou leraar worden of word ik accountant?", het feit dat hij €1.000 krijgt als hij leraar wordt, niet betekent dat hij er daarom voor kiest om leraar te worden. Ik kan me voorstellen dat dit toch een iets ingewikkeldere afweging is, maar ik ben nu aan het improviseren. Laten we eerlijk zeggen dat iedereen ongetwijfeld gevoelig is voor financiële prikkels, maar de vraag is natuurlijk hoe groot de prikkel moet zijn om mensen uiteindelijk echt van loopbaan te laten wijzigen. Wij zien bijvoorbeeld heel nadrukkelijk dat de keuze van studenten wel wordt beïnvloed als ze zien dat hun startsalaris per maand gewoon €1.000 hoger is, zoals we nu bijvoorbeeld zien bij bepaalde mbo-opleidingen. Dat gaat natuurlijk wel optellen; dat is cumulatief. Misschien gaan we daar morgen in een andere context over praten. Dat zijn argumenten. Ik kan me voorstellen dat het feit dat we de lerarensalarissen hebben verhoogd in het p.o., een substantiële financiële prikkel is. Maar goed, dat zijn mijn gedachten.

De voorzitter:
De heer Kwint, tot slot.

De heer Kwint (SP):
Voor alle middelbare scholieren die nog een studie overwegen: word alsjeblieft leraar en geen accountant. Natuurlijk werkt het niet in die mate zo. Als deze maatregel het hele lerarentekort had opgelost, hadden we het nu niet meer over een lerarentekort moeten hebben, want we hebben die maatregel een paar jaar gehad. Maar in de hele agenda van talrijke, hele kleine maatregelen die worden genomen om een beetje aan te jagen, kan ik me voorstellen dat dit wel degelijk een doorslaggevende factor kan zijn als je twijfelt. Volgens mij ging de evaluatie van Berenschot primair over die generieke maatregel en niet over de maatregel die over het onderwijs ging. Het zou kunnen dat ik dat mis heb en ik heb er ook geen motie voor klaarliggen of zo. Het enige wat ik wil zeggen, is: kijk nog eens specifiek naar deze maatregel, dus naar het subonderdeel lerarenopleiding, om te kijken of deze maatregel ook zo weinig effectief was. Ik kan me immers voorstellen dat het alle hens aan dek is en dat, beredeneerd vanuit de overheid, €1.000 om iemand ervan te overtuigen om het onderwijs in te gaan, een fantastische investering is.

Minister Dijkgraaf:
Nogmaals, ik wil met alle plezier nog even kijken. Misschien kan ik er in de tweede termijn op terugkomen, maar we gaan zeker kijken. Eén ding kan ik u via de voorzitter toezeggen: dit punt, dus hoe we de lerarenopleidingen aantrekkelijker kunnen maken, is enorm belangrijk. Ik heb al gezegd dat dit de moeder van alle tekortsectoren is. We moeten dit ook binnen het onderwijs zelf adresseren. Ik denk dat het erg belangrijk is dat we de aantrekkelijkheid van het vak gaan vergroten. Het enige wat ik met u deel, is dat dit een redelijk dure maatregel was die verhoudingsgewijs een klein of zelfs een niet meetbaar effect had.

De voorzitter:
Dat heeft u aangegeven.

De heer Beertema (PVV):
We moesten ook zeker weten of die maatregel wel voldoende gecommuniceerd was naar aspirant-studenten. Volgens mij heeft de heer Kwint dat gevraagd, net als ik en volgens mij ook meneer Van Baarle, maar dat weet ik niet zeker. Er is toch nog een vraag vergeten, namelijk de vraag om die excuses. Ik heb gevraagd of het niet nodig is dat de regering excuses aanbiedt voor dit onverantwoorde avontuur dat zij is aangegaan door deze studenten in dit neoliberale avontuur te storten.

Minister Dijkgraaf:
Ik denk dat er in 2015 goede argumenten waren om dit stelsel te introduceren en dat we ondertussen in een andere wereld leven. Kijk wat er gebeurd is met de huizenprijzen, met de arbeidsmarkt, met mentaal welzijn et cetera. Nu zeggen we — niet alleen de coalitie, maar breed in de Kamer — dat dat allemaal hele goede argumenten zijn om de basisbeurs weer te introduceren, want dat is een belangrijk element dat de situatie verbetert voor studenten. Ik zei al: we gaan niet terug naar af, maar het is en-en. We hebben extra geïnvesteerd in het onderwijs en daarbovenop gaan we nog meer investeren. We investeren ook in studenten. Ik zou het dus echt als een positieve boodschap willen brengen. Ik moet ook zeggen dat een aantal politieke partijen zich niet alleen zeer heeft ingezet voor de herinvoering van de basisbeurs, maar ook voor hogere investeringen in het onderwijs. Punt. Dat is heel belangrijk. Het is uiteindelijk de combinatie van dat alles die de ervaring van de studenten beter maakt. We proberen zo voorwaarts en opwaarts te gaan, zeg maar.

De heer Beertema (PVV):
Dat klinkt wel mooi, maar als het gaat om excuses voor het slavernijverleden hadden we natuurlijk ook kunnen zeggen: joh, de wereld is wel veranderd, dus laten we dat nou niet doen. De verandering van de wereld was in ieder geval geen excuus om dat niet te doen. Maar goed, het antwoord is duidelijk.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van het kabinet. Ik wil de minister bedanken voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik denk dat het fijn is om even vijf minuten te schorsen. Daarna gaan we meteen over naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 21.05 uur.

De vergadering wordt van 21.00 uur tot 21.08 uur geschorst.

De voorzitter:
Aan de orde is de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan de heer Peters. Hij zal spreken namens het CDA.


Termijn inbreng

De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister voor de ontzettend prettige manier van antwoorden, moet ik zeggen. Het was mooi overzichtelijk met die blokjes en ook flink op tempo. Inhoudelijk was het ook fijn, echt fijn.

Als je liberaal bent, bekijk je de wereld vanuit het woord "individu" en vanuit individuele vrijheid, en zie je onderwijs als individuele zelfontplooiing en wellicht als een efficiënte leerroute richting diploma of leidend tot werk. Ik zie dat anders. De mens is geen individu. Het is een persoon. Onderwijs wordt dan eigenlijk meer verheffing en emancipatie. Maar binnen het liberale denken was het leenstelsel eigenlijk volkomen logisch. Investeren in onderwijs, in je eigen onderwijs, levert later rendement op in de vorm van een hoger loon. Investeren betekent ook dat je daarvoor kunt lenen, zeker onder de sociale voorwaarden die er gewoon waren. Het geld dat het leenstelsel dan opleverde, zou zorgen voor beter onderwijs — dat is dus meer rendement op je investering — en een beter product. Het was geen ongeluk, maar ook geen goed liberaal plan. Het overkwam ons niet; het was bewust beleid. Sommigen hebben daar spijt van. Ik had het net in de pauze nog even met meneer De Hoop over zijn eerste termijn. Ik denk: as gaat op zijn hoofd, want hij heeft zo'n spijt. Hij zat als Job op de mestvaalt met een potscherf de ellende eraf te krabben. Maar Habtamu, ik zeg via de voorzitter even één ding: vandaag doen we ook echt iets goeds, want we keren terug van onze liberale schreden en we gaan gewoon het leenstelsel afschaffen. Daarover moeten we ook, naast de zorgen die er zijn, heel tevreden zijn.

Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal internationale studenten fors is toegenomen, waarbij de grootste groei zit bij de EER-studenten, en dat dit er nu al zo'n 65.000 zijn;

constaterende dat EER-studenten onder bepaalde omstandigheden aanspraak kunnen maken op studiefinanciering in Nederland;

constaterende dat de aanvullende beurs bedoeld is om studenten met ouders met een middeninkomen meer te ondersteunen;

overwegende dat voor een deel van de EER-studenten die aanspraak willen maken op de aanvullende beurs zal gelden dat de inkomensgrens van €70.000 betekent dat hun ouders in het land waar ze vandaan komen niet een middeninkomen verdienen, maar een hoog inkomen;

verzoekt de regering om te onderzoeken of en, zo ja, hoe het mogelijk is om bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening te houden met of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren, en de Kamer hierover te informeren voor het zomerreces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en El Yassini.

Zij krijgt nr. 18 (36229).

De heer Peters (CDA):
Ik heb eigenlijk getwijfeld of ik deze motie zou indienen. Maar na de interruptie van, wederom, meneer De Hoop dacht ik: ik moet het toch wel degelijk doen, want dan kan het onderzoek ook op de manier plaatsvinden waarop hij dat graag wil.

Tot zover.

De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister voor de beantwoording en aan alle collega's die bij dit debat aanwezig zijn. Het is heel goed dat we vandaag een debat hadden over de herinvoering van de basisbeurs. Het is ook goed dat er eindelijk wat meer duidelijkheid komt voor studenten. Tegelijkertijd — ik gaf het in mijn eerste bijdrage ook al aan — heb ik wel een aantal fundamentele bezwaren bij dit voorstel, namelijk dat de knelpunten van het vorige stelsel hier niet uit zijn gehaald en dat de ongelijkheid tussen jongeren groter wordt omdat we een grote blinde vlek hebben voor jongeren die niet gaan studeren.

Maar ik heb ook wel een fundamenteel bezwaar, omdat ik eigenlijk hier graag een debat met elkaar had gehad over de toegankelijkheid van het onderwijs, over de vraag wat de rol van de overheid is, over de vraag hoe we nou met elkaar het beste stelsel kunnen neerzetten. Ik vind het teleurstellend dat we merkten dat snelheid de reden was om heel snel het oude stelsel weer in te voeren; dat bleek ook uit de beantwoording van de minister. We merkten, en dat kwam ook in de debatjes met de collega's duidelijk aan bod, dat het macrobudget van een miljard al was vastgesteld. Dat beperkt gewoon een fundamenteel debat. Want daardoor kunnen we niet het debat met elkaar voeren over de vragen: wat vinden we echt belangrijk, welke randvoorwaarden leggen we vast en welke budgetten geven we eraan uit?

Een voorbeeld is het debatje dat we hadden over de gelijkheid met het mbo. Als we met elkaar zeggen dat alle studenten gelijk zijn, dan zouden we daar ook de portemonnee voor moeten trekken. Als we met elkaar zeggen dat een eerlijke compensatie voor de pechgeneratie terecht is, dan kunnen we ook met elkaar besluiten om dat te doen. Als we met elkaar zeggen — ik hoorde het een aantal coalitiepartijen zeggen — dat we nog niet helemaal tevreden zijn over dit stelsel, dan is natuurlijk wel de keuze aan de Kamer om daar verandering in te brengen. Dan stelde me teleur dat iedere keer niet inhoudelijk de discussie met elkaar werd gevoerd, maar dat werd gezegd "de dekking deugt niet". Dat is prima; die discussie kunnen we ook voeren. Maar laten we dan met elkaar gaan nadenken over hoe we wel zorgen voor een deugdelijke dekking.

Voorzitter.

De voorzitter:
Gaat u verder, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Er mag best een interruptie op dit punt komen, hoor, zeg ik ook even in richting van de zaal.

De voorzitter:
We hebben voldoende geïnterrumpeerd met elkaar. Gaat u verder.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb nog een vraag aan de minister over de bijverdiengrens, want zoals ik in mijn eerste termijn ook al zei, heb ik er begrip voor dat de bijverdiengrens wordt afgeschaft. Tegelijkertijd knaagt er ook wel iets. Dat is dat we straks in theorie te maken kunnen hebben met jongeren die een modaal inkomen hebben of misschien wel een ton per jaar verdienen en nog steeds een basisbeurs krijgen. Dan hebben we het weer over die ongelijkheid, want ik gun het de studenten, maar ik vind het heel krom als we dit vergelijken met bijvoorbeeld mensen met een handicap die moeten leven van uitkering en daar niets bij mogen krijgen of verdienen, en andere mensen met een uitkering. Daarom wil ik de minister vragen om daarop nog iets meer in te gaan. Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om wél een bijverdiengrens te hebben? Laten we zeggen dat die grens dan ligt bij modaal verdienen. Hopelijk kan de minister daar zo dadelijk nog op ingaan.

Dan, voorzitter, heb ik drie moties. De eerste gaat over studenten met een functiebeperking.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er diverse redenen kunnen zijn voor studievertraging, zoals een functiebeperking of chronische ziekte;

overwegende dat studenten met een functiebeperking of chronische ziekte in aanmerking komen voor een jaar extra beurs;

constaterende dat dit extra jaar in lang niet alle gevallen voldoende is, zeker wanneer fysieke aanwezigheid vanwege een functiebeperking moeilijk is;

constaterende dat het voor deze studenten vaak niet mogelijk is om een bijbaan te hebben en dat zij bovendien vaak hogere kosten voor levensonderhoud hebben;

verzoekt de regering om maatwerk toe te passen, zodat studenten met een functiebeperking ook langer dan een jaar uitloop kunnen hebben met behoud van studiefinanciering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, De Hoop, Wassenberg, Kwint, Van Baarle en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 19 (36229).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan, voorzitter. Ik had het net ook al over dat fundamentele gesprek over het beste stelsel. Ik had graag gewild dat we dat hier in deze Kamer hadden gevoerd, maar dat kunnen we natuurlijk alsnog doen, ook nadat de basisbeurs opnieuw is ingevoerd. Daarover heb ik een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de snelheid en het budget van 1 miljard euro leidend zijn geweest bij het besluit tot de herinvoering van de basisbeurs;

constaterende dat hierdoor niet is gekeken naar alternatieven voor de basisbeurs die de knelpunten in het oude stelsel wegnemen;

overwegende dat het hierdoor ontbreekt aan een fundamentele discussie over de manier waarop de overheid het beste alle jongeren kan ondersteunen;

verzoekt de regering om verschillende alternatieve stelsels in kaart te brengen, zodat er een fundamenteel gesprek op gang komt over de toegankelijkheid van het onderwijs, doelmatigheid en kansengelijkheid voor alle jongeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, De Hoop, Van Baarle en Koekkoek.

Zij krijgt nr. 20 (36229).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan nog een laatste motie en dan rond ik af.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ongelijkheid toeneemt, zowel tussen als binnen generaties;

constaterende dat mensen die niet hebben gestudeerd hun leven lang op achterstand staan: dat ze gemiddeld twee keer zo weinig verdienen, zeven jaar korter leven en een nog slechtere positie hebben op de woningmarkt dan leeftijdsgenoten;

constaterende dat de ongelijkheid tussen jongeren die studeren en jongeren die niet studeren met de herinvoering van de basisbeurs groter wordt;

verzoekt de regering om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om ook jongeren die niet studeren recht te geven op een vergelijkbaar bedrag als studenten, bijvoorbeeld in de vorm van een startkapitaal van €10.000,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.

Zij krijgt nr. 21 (36229).

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan mevrouw Koekkoek van Volt. De heer Bisschop heeft zich afgemeld voor zijn tweede termijn.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank, voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de minister, en zeker ook aan de ondersteuning, voor de beantwoording van de vele vragen. Vooropgesteld zijn we er als Volt positief over dat de basisbeurs terugkomt. We hadden wel willen zien dat het hier om hogere bedragen ging dan die die in het wetsvoorstel opgenomen staan. Dat geldt ook voor de compensatie of tegemoetkoming, die wat Volt betreft niet toereikend is en waarvan de uiteindelijke hoogte onvoldoende onderbouwd is. 1 miljard is 1 miljard, is de boodschap. Dat is helder, maar wat dan blijft steken — daar wil ik even verder op doorgaan — is die 12,9 miljoen. Ik had het er al even over in het interruptiedebatje met collega El Yassini. Het zit namelijk zo. Er is 20 miljoen overgebleven. Daarvan ging uiteindelijk 7,1 miljoen, zoals de heer El Yassini denk ik bedoelde, naar het mbo. De 12,9 miljoen waar ik het over had, ging naar kennisveiligheid. In de beslisnota's van het ministerie stond dat het bedoeld was voor de basisbeurs. Dat is niet gebeurd. Ik wil vragen aan de minister of hij dit wel oké vindt. Vindt hij niet, net als Volt, dat er nu met twee maten gemeten wordt? Die 1 miljard is namelijk meteen in beton gegoten, maar die 12,9 miljoen kan wel weggehaald worden. Ook al is dat dan een klein bedrag, voor mij is dat de kern van dit debat vandaag. Het ene staat vast en het andere niet. Waarom? Ik hoor daar heel graag een reflectie op van de minister.

We hebben met ons amendement een handreiking willen doen om de pijn van de pechgeneratie te verzachten. We hebben geprobeerd mee te denken over de uitvoering door de basisbeursrechten te verlengen, zodat op basis daarvan de koopkrachtcompensatie uitgekeerd kan worden. Ik hoor graag van de minister wat richting de Voorjaarsnota nog gedaan kan worden. Wat is hij bereid te doen? Hij gaf aan dat hij opties wil verkennen, dus daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat prestatiebeursgerechtigde studenten in het komende collegejaar, 2023-2024, een koopkrachtcompensatie van ongeveer €165 per maand per student zullen ontvangen;

constaterende dat uitwonende studenten die studievertraging hebben opgelopen en volgend collegejaar nog studeren, maar geen prestatiebeurs meer zullen ontvangen, geen recht hebben op deze compensatie;

overwegende dat deze studenten, in de meeste gevallen, eerder ook geen compensatie hebben ontvangen in de vorm van energietoeslag, maar wel te maken hebben gehad met gestegen energiekosten en andere kosten voor levensonderhoud;

overwegende dat de minister aangegeven heeft de opties hiertoe te willen verkennen;

verzoekt de regering in aanloop naar de Voorjaarsnota de opties te verkennen om de groep uitwonende studenten die aankomend collegejaar geen recht meer heeft op de prestatiebeurs en daarmee vooralsnog ook geen koopkrachtcompensatie ontvangt, alsnog te voorzien van een vergelijkbare koopkrachtcompensatie als reeds voorgesteld voor de prestatiebeursgerechtigde groep studenten in het collegejaar 2023-2024, en de Kamer hierover ruim voorafgaand aan de behandeling van de Voorjaarsnota te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koekkoek en Dassen.

Zij krijgt nr. 22 (36229).

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Voorzitter. Verder ben ik blij om te horen dat inkomensgrenzen meebewegen met het prijspeil. Daar ontstond eerder natuurlijk wat weerstand tegen bij de coalitiepartijen, maar die zorg is hopelijk met de uitleg van de minister ook weer weggenomen. We hadden gehoopt dat dit ook zou gelden voor mbo-studenten, maar daar zullen we ons nog voor blijven inzetten. Ik denk dat dit ook voor veel andere partijen geldt.

Tot slot, voorzitter. De minister heeft volgens mij zelfs twee keer geantwoord op de vraag over de ov-kosten voor bbl-studenten. Juist daarom wil ik heel specifiek de minister danken voor de toezegging dat hij gaat kijken naar een volledige dekking van de onkostenvergoeding, al dan niet door de werkgever. Mijn vraag aan de minister is of hij kan kijken of dit ook in de praktijk echt goed gaat. Er bestaat natuurlijk een risico dat, als je een bbl-student bent en je bent aan het werk, de kosten vergoed worden door de werkgever, maar dat je geen vergoeding krijgt als je reist naar je onderwijsinstelling. Ik neem aan dat de minister ons daar dan over zal informeren.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Koekkoek. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Graaf, ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter, dank u wel. We hebben een lange dag en ik ben blij dat er nog studenten voor wie dit debat relevant is aanwezig zijn. Ongetwijfeld zullen er ook nog studenten thuis meekijken. Ik ben blij dat er vandaag uit de Kamer zo'n brede steun voor dit wetsvoorstel klinkt. Ik wil de minister dan ook heel veel succes wensen bij het vervolg hiervan, want nu ga ik er ook vanuit dat dit wetsvoorstel kan rekenen op een brede meerderheid in deze Kamer. Ook ga ik ervan uit dat de minister het vervolg voortvarend ter hand neemt en het een goed vervolg krijgt in de Eerste Kamer, zodat het stelsel echt vanaf het volgende studiejaar in werking kan treden. Ik weet dat daar hard aan gewerkt moet worden. Daartoe moedig ik iedereen aan bij DUO en het departement. Er wordt veel van deze mensen gevraagd. Op voorhand dank ik hen namens de ChristenUnie voor al hun werk, voor de beantwoording en voor de uitvoering van deze wet.

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Hij toont veel begrip voor de vragen waar studenten voor staan en de druk die zij ervaren. Met dit wetsvoorstel zetten we een stap in de goede richting om hun tegemoet te komen. Ik hoop dat we daarmee echt een verlichting voor hen teweegbrengen. Ik ben blij te horen dat de minister dit ook zo doorleefd weet te brengen vandaag. Ik merk dat hij zich ervoor wil inzetten. Ik ben er blij mee en ik kijk uit naar de aangekondigde toekomstverkenning.

Voorzitter. Ik heb vragen gesteld over de bijverdiengrens. Is het uit een oogpunt van duidelijkheid en rechtszekerheid voor studenten niet beter als je die bijverdiengrens voor het mbo handhaaft? Zou je niet bij wet moeten regelen dat je die grens al dan niet met terugwerkende kracht terugdraait? Ik heb meegekregen dat het belangrijk is om dat in een amendement te verwerken. Wij hebben dat nu in voorbereiding. Ik weet niet of het af is voor het einde van dit debat. Anders horen we de appreciatie daarvan later.

Ik ben blij met de toezegging van de minister over de koopkrachtberekeningen van het Nibud. Ook hij ziet op dit moment extra grond om opnieuw met Nibud in gesprek te gaan en hen aan te moedigen om studenten mee te nemen in de koopkrachtberekeningen, zodat we daar jaarlijks weer inzicht in krijgen. Dat is winst. Het is een belangrijk punt voor de studenten. Ik hoop dat de minister er snel bij ons op kan terugkomen. Als voor het meireces haalbaar is, zou dat heel mooi zijn. We kijken hier al jaren naar uit.

De heer El Yassini (VVD):
Even een korte vraag over het mogelijk nog in voorbereiding zijnde amendement over het volledig juridisch regelen van het afschaffen van de bijverdiengrens in het mbo. Wij weten in ieder geval dat het afschaffen van de bijverdiengrens in het mbo geld kost. Dat hebben we kunnen lezen in de memorie van toelichting, als ik het goed heb, maar zeker in alle andere documenten die we van het ministerie hebben gehad. Dit betekent dus ook dat op het moment dat dit via een amendement naar voren wordt gehaald, het ook eerder geld kost, want het gaat om structureel geld. Dit amendement is in voorbereiding door de ChristenUnie. Kan mevrouw Van der Graaf vertellen wat het ongeveer structureel extra gaat kosten?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik heb niet begrepen dat hier extra kosten mee gepaard gaan. Het is een amendement dat puur bedoeld is om duidelijkheid en rechtszekerheid aan studenten te bieden, omdat op dit moment voorzien is dat de formele afschaffing pas met ingang van 1 januari 2024 wordt geregeld, terwijl de controles al een tijd geleden zijn opgehouden. Er vindt dus geen handhaving meer plaats. Er wordt geen tijd meer ingestoken. Dat is het beeld. Dan zeggen wij dat je beter voor studenten rechtszekerheid kunt bieden. Het amendement biedt hen duidelijkheid zodat ze niet op een onwelgevallig moment er misschien toch tegen aanlopen. Het is belangrijk die duidelijkheid dan te regelen.

De heer El Yassini (VVD):
Ik snap de motivatie van dit amendement. Daar ging mijn vraag niet over. Ik doe dit even uit mijn hoofd, want ik vervang mijn collega die normaal gesproken het woord voert over het hoger onderwijs. Ik heb geprobeerd het dossier zo veel mogelijk uit m'n hoofd te leren. Ik kan me herinneren dat voor het afschaffen van de bijverdiengrens in het mbo structureel 1 miljoen nodig is. Als je dus eerder juridisch vastlegt dat je het afschaft, wordt het miljoen ook naar voren gehaald en zal je dus komend jaar dat miljoen al uit de pokken moet halen. Dat is hoe ik het beredeneer. Maar er zijn natuurlijk ook opstarten bij DUO, ook op het gebied van ICT, om die eerste initiële investeringen te kunnen doen om die bijverdiengrens helemaal weg te kunnen halen. Dus mijn vraag aan de ChristenUnie is: wat zijn de financiële consequenties van dit amendement voor het lopende jaar?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik denk dat het goed is dat de minister hierin helderheid gaat creëren, want ik ben in de veronderstelling dat we dit met terugwerkende kracht regelen.

De voorzitter:
Misschien is het goed als de minister daar zo op reageert.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja, ik denk dat het goed is als de minister daar even uitleg over geeft.

Voorzitter. Dan heb ik nog één vraag aan de minister. Het wetsvoorstel voorziet nu niet in een evaluatiebepaling. Toch denk ik wel dat het goed is dat we de vinger aan de pols houden bij de uitvoering. Ik zou proactief aan de minister mee willen geven om ons mee te nemen in de uitvoering van deze wet in het komende studiejaar. Mochten er onverhoopt dingen minder of anders lopen dan verwacht, hoop ik dat de minister de Kamer daar proactief over informeert.

Dan heb ik nog een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten op dit moment hun reisvoorziening niet tijdelijk kunnen stopzetten zonder dat de overige prestatiebeursonderdelen, waaronder de aanvullende beurs, ook worden stopgezet;

verzoekt de regering voor het zomerreces de mogelijkheden in beeld te brengen onder welke voorwaarden studenten hun reisvoorziening tijdelijk stop kunnen zetten waarbij het reisrecht behouden blijft, en hiertoe in overleg te treden met ov-bedrijven en DUO;

verzoekt de regering tevens de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken met ov-bedrijven en DUO,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Graaf en Peters.

Zij krijgt nr. 23 (36229).

Dank u wel, mevrouw Van der Graaf. Dan geef ik het woord aan de heer Wassenberg, Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):
Dank, voorzitter. Allereerst, de Partij voor de Dieren is blij dat dit misbaksel van het leenstelsel bij het grofvuil gaat. Dat is goed nieuws. Wij gaan het wetsvoorstel steunen. Wat dat betreft is de spanning er al een beetje vanaf. Ik dank de minister en zijn ambtenaren voor de antwoorden. Niet alles wat ik wilde horen, heb ik gehoord. Maar dat is helaas het droeve lot van een Kamerlid van de oppositie. Met name het antwoord op mijn vraag over de compensatie vond ik wat teleurstellend. We hebben verschillende keren gehad dat er bij amendementen werd gezegd: sorry, er is geen dekking, of de dekking deugt niet. Als wij vervolgens vragen hoe het zit met dat miljard, dan krijgen we te horen: ja sorry, we hebben het opgeschreven, dus is het zo; het is het resultaat van onderhandelen. Ik vind dat heel raar, want als Kamer is dat wat je wilt controleren: hoe is dat bedrag tot stand gekomen, had dat misschien hoger moeten zijn? Eigenlijk is het enige wat je hoort: dit is mijn uitspraak en daar moet u het maar mee doen. Ik vind het een beetje pedant. Het zit mij toch een beetje dwars. Ik vroeg ook de minister ernaar en ik heb begrepen dat hij eigenlijk ook in een zwart gat kijkt. Ook de minister weet niet hoe het bedrag tot stand gekomen is en dat vind ik ook teleurstellend. Mijn conclusie is dat het miljard er op papier leuk uitziet, een één met negen nullen, maar dat het nattevingerwerk is. Ik vind dat teleurstellend.

Ook waren er vragen over voorlichting over de consequenties van een studielening. Dat een financiële prospectus niet had mogen ontbreken, wordt wel een beetje erkend. De minister sprak geen mea culpa uit, maar goed, die hebben we al voldoende gehoord in dit debat. Dat was ook niet nodig geweest. De minister zei echter dat DUO een lerende organisatie is. Daar is wel wat te verbeteren. Dat is misschien inherent aan een lerende organisatie; daar moet wat verbeterd worden.

Ik heb een motie over de leningen en de rente.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kosten van het levensonderhoud, energie en huisvesting sterk gestegen zijn, ook voor studenten;

constaterende dat de studenten bij het aangaan van de studielening geen duidelijke financiële prospectus hebben ontvangen met voorlichting over renterisico's, risicoprofielen en de precieze gevolgen voor het kunnen aanvragen van een hypotheek;

van mening dat het ongewenst is dat de verschillen groter worden tussen studenten met een studieschuld en studenten die dankzij rijke ouders geen lening hoefden aan te gaan;

verzoekt de regering de rente op studieleningen permanent op 0% vast te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wassenberg en Kwint.

Zij krijgt nr. 24 (36229).

De heer Wassenberg (PvdD):
En dan nog een tweede motie. Er is een eerder aangehouden motie van een aantal coalitiepartijen. De minister is daarover nog in beraad. Ik heb een motie om hem tot actie aan te sporen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het eerste jaar van de invoering van de basisbeurs die beurs voor uitwonende studenten verhoogd wordt met €164,30 per maand;

constaterende dat na jaren van prijsstijging en inflatie de kosten voor levensonderhoud flink gestegen zijn en naar verwachting niet wezenlijk zullen dalen;

verzoekt de regering de tijdelijke verhoging van de basisbeurs structureel te maken, en de Kamer over de uitwerking te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wassenberg, Kwint en Van Baarle.

Zij krijgt nr. 25 (36229).

Dank u wel, meneer Wassenberg. Dan geef ik het woord aan de heer Van Baarle, DENK.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor de beantwoording en ik dank de collega's voor het debat, dat ik gedeeltelijk heb moeten missen omdat ik ook aan een ander debat deelnam. Dat laat onverlet dat we vandaag met elkaar een historische stap zetten. Enfin, die gaan we dinsdag zetten als we over het voorstel gaan stemmen. We gaan een historische fout uit het verleden goedmaken. De invoering van het leenstelsel was namelijk het toonbeeld van economisch denken en heeft een generatie op achterstand gezet. Dat veranderen we met elkaar.

We hebben het in het debat veel gehad over het miljard. Moet dat meer zijn? Van de fractie van DENK wel. Moeten we royaler zijn? Van de fractie van DENK wel. Toch wil ik markeren dat we vandaag die belangrijke stap zetten. Het stuit ook de fractie van DENK tegen de borst dat de discussie gaat over het miljard en dat alles binnen de bandbreedte van dat miljard moet. Dat is de reden dat wij de motie-Westerveld, om een bredere discussie over het stelsel te voeren, hebben meegetekend.

Voorzitter. In mijn bijdrage heb ik het ook gehad over de vraag hoe we het niet-gebruik van de aanvullende beurs met elkaar kunnen beperken. De heer De Hoop zal met een motie komen die we meegetekend hebben.

Een ander gedeelte dat wij benadrukt hebben, is het punt van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Wij hopen dat het de minister in ieder geval in aanloop naar de Voorjaarsnota lukt om die maatregel structureel te maken. Wij onderschrijven daarom de motie-Wassenberg. Wij zijn tevreden met het feit dat de minister aangeeft dat we de koopkracht van studenten ook structureler gaan monitoren.

We zijn ook tevreden dat de minister met een toezegging is gekomen om te kijken naar het breder onder de aandacht van studenten brengen van het gebruikmaken van de buitenbeschouwingsregeling.

Buiten het feit dat wij de historische stap zetten om het leenstelsel ongedaan te maken, is er toch nog een onrechtvaardigheid die wat ons betreft blijft bestaan. Dat is het feit dat de rente blijft meetellen voor de woningen en dat die rente omhooggaat. We hopen inderdaad heel snel aan de slag te kunnen met het laten meetellen van de actuele stand en dat we toe kunnen naar een systeem dat de rente in de toekomst minder laat fluctueren en lager kan houden. Maar die rente blijft voor ons een steen op de maag.

Dat gezegd hebbende, rest mij te zeggen dat ik deze minister succes wil wensen met de uitvoering van de wet. Ik wil ook DUO succes wensen met de uitvoering van de wet. Ik hoop dat we hiermee in ieder geval in de toekomst een generatie jongeren kunnen geven waarop ze recht hebben, namelijk toegankelijker onderwijs.

Dank.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Baarle. Dan geef ik het woord aan de heer De Hoop, PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):
Dank, voorzitter. Nogmaals, ik ben blij dat de basisbeurs terugkomt. Tegelijkertijd is het geen geheim dat ik graag had gezien dat die beurs hoger was geweest en dat we een hogere compensatie hadden gehad. Dat is vandaag meermaals naar voren gebracht, ook door mijn partij. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet per se de illusie had dat we dat vandaag voor elkaar zouden krijgen.

Ik had wel de verwachting dat de coalitiepartijen en de minister zouden verantwoorden waarop die 1 miljard nou is gebaseerd. Ik vind dat dat niet genoeg gebeurd is. Dat stelt mij enigszins teleur, omdat ik vind dat als wij kiezen voor die basisbeurs, er ook een goede inhoudelijke onderbouwing moet zijn van de hoogte van dat bedrag. We hebben verschillende rapporten gezien van de SER en van het Nibud waar inhoudelijk wel heel veel onder ligt. Ik vind het dan lastig dat we geen helderder beeld hebben gekregen, niet vanuit de coalitie en ook niet van de minister, van hoe er voor die 1 miljard is gekozen. Nou ja, dat is zo.

Tegelijkertijd ben ik blij dat er een amendement komt om de tijdelijke verhoging door te trekken. Ik vind het ook enigszins een erkenning dat de beurs misschien niet hoog genoeg is. Maar ik ben toch blij dat er daarnaar gekeken kan worden. Ik denk dat dat een goede stap is.

Ik had graag gezien dat we de toegankelijkheid van de aanvullende beurs op het mbo even breed hadden getrokken als op het hbo, naar die €70.000. Dat is vandaag helaas nog niet gelukt, maar daarover voeren we het gesprek met de minister graag verder. Ik vind namelijk echt dat de ongelijkheid met de herinvoering van de basisbeurs niet verder vergroot mag worden. Daar moeten we echt oog voor houden.

Dat zijn dus toch een aantal zorgen die nog leven bij mijn fractie. Maar we zijn vooral heel blij dat de basisbeurs weer ingevoerd gaat worden.

Ik heb één motie, met heel veel verschillende Kamerleden. Die ga ik nu voorlezen. Die gaat over de aanvullende beurs. Heel veel studenten weten niet dat ze daarvoor in aanmerking komen. Het zou goed zijn als we daar nog wat proactiever mee bezig gaan. Daartoe ga ik de minister dus ook oproepen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 26,5% van de mbo-studenten en 24% van de hogeronderwijsstudenten geen gebruikmaakt van het recht op de aanvullende beurs;

constaterende dat het niet-gebruik van de aanvullende beurs verschillende oorzaken kent, zoals onwetendheid, angst voor een lening, privacyoverwegingen of een te ingewikkelde aanvraagprocedure;

overwegende dat juist de groep die recht heeft op een aanvullende beurs dit geld hard nodig heeft en nu gemiddeld €190 per maand misloopt;

van mening dat de aanpassing op de website van DUO een stap in de goede richting is in het verminderen van niet-gebruik, maar dat één soort maatregel niet voldoende is;

verzoekt de regering om ook andere maatregelen te bedenken om studenten proactief te benaderen voor de aanvraag van de aanvullende beurs, en deze maatregelen te bedenken in samenspraak met studenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Hoop, Westerveld, Kwint, Van Baarle, Wassenberg, Van der Laan, Van der Plas, Van der Graaf, Beertema, Koekkoek, Peters en Pouw-Verweij.

Zij krijgt nr. 26 (36229).

Dank u wel. Ik denk dat de motie het gaat halen. Dan geef ik het woord aan de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):
Dank, voorzitter. Ik kijk uit naar een vernietigend preadvies op die laatste motie!

Ik vind het uiteindelijk toch best wel een onbevredigend debat en dat ligt niet aan de aanleiding, want de aanleiding is goed. Het schuldenstelsel is dood en begraven. Er komt een basisbeurs. Dat zijn twee punten van vooruitgang. Maar ik vind vooral de discussie over de twee keer 1 miljard erg onbevredigend, de 1 miljard voor de compensatie en de 1 miljard voor de basisbeurs. Het is het niet het belangrijkste, maar dat zit deels in het proces. Er is hier niemand aanwezig die mij kan vertellen hoe dat miljard tot stand is gekomen. Zat daar een goed idee achter of hadden de coalitiepartijen er aan het eind van een middag onderhandelen gewoon geen zin meer in en dachten ze "joh, een miljard hier, een miljardje daar, dan kunnen we door"?

Maar ook hoe het debat daar vervolgens over gevoerd wordt, vind ik onbevredigend. Als je iets wilt wijzigen, dan wordt er alleen maar gezegd: dat kan allemaal niet, want dat is afgesproken. Dan hangt de coalitie een hoepeltje op en worden ze ook nog eens boos als je er niet doorheen springt. Ik hou helemaal niet van door hoepeltjes springen. Dat is met mijn figuur ook schier onmogelijk.

Als je die logica volgt, wat zou dan de manier zijn om de bedragen in deze wet te veranderen? Ik heb daar even over na zitten denken. Dan zou je bij de Voorjaarsnota dekking moeten vinden op een al aangenomen wet. Dan zou je die wet vervolgens weer opnieuw moeten wijzigen. En dan krijg je hier het debat: het is jullie schuld dat volgend jaar de basisbeurs niet wordt ingevoerd, want die wet kan niet op tijd door de Eerste Kamer. Ik vind het eerlijk gezegd een vrij matige manier van debatteren als dat het voornaamste argument is. Dus dat vind ik frustrerend.

Maar wat ik vooral frustrerend vind, is wat eronder ligt, namelijk de toereikendheid van de bedragen. Studenten krijgen maximaal €1.400 terug, terwijl we hebben gezien dat de studieschuld met 14 of 15 miljard is toegenomen. Ik heb nog even zitten rekenen en ongeveer zes twee derde procent van de totale toegenomen studieschuld wordt uiteindelijk gecompenseerd in de compensatie die geen compensatie mag heten, omdat de coalitie zelf ook wel weet dat er verrekte weinig wordt gecompenseerd.

Datzelfde geldt deels ook voor de basisbeurs en de aanvullende beurs, want ook daar legt het uiteindelijk geen basis. Ook daar lijken de afspraken die ergens op een vrijdagmiddag bij de coalitieonderhandelingen zijn gemaakt, leidend boven de inhoudelijke afweging. Ik ga uiteindelijk wel voorstemmen, maar dat irriteert mij wel.

Dan een vraag die een beetje in het verlengde ligt van wat mevrouw Westerveld zei. Hoe gaan we in de toekomst om met de beste manier om studiefinanciering te organiseren? Ik heb daar geen motie voor, want ik snap ook best dat het ministerie nu even druk is met het invoeren van dit stelsel en dat er daardoor niet een batterij ambtenaren vrijgemaakt kan worden om na te denken over een volgend stelsel. Ik schetste dat ook in mijn eerste termijn, maar ergens is het een onlogische manier om belastinggeld van a naar b te schuiven, via studenten naar onderwijsinstellingen en dan ook weer via DUO. We doen dat om uiteindelijk dingen te regelen die wij willen. Daar komt dan nog bij dat ongeveer 3 miljard van de opgelopen studieschuld uiteindelijk niet wordt geïnd. Dan heb je volgens mij best wel wat geld beschikbaar om op termijn een efficiënter stelsel te kunnen bouwen, waarbij meer geld terechtkomt bij studenten die het nodig hebben en minder geld bij de overheid en de organisatie om het systeem in de lucht te houden.

Ik zou het toch mooi vinden als het ministerie ergens in de komende tijd zou willen gaan nadenken over een manier waarop we daarvoor kunnen zorgen. Ik heb daarop zelf een voorschot genomen door te suggereren dat je het collegegeld zou kunnen schrappen en alleen met een aanvullende beurs zou kunnen gaan werken. Maar er zijn vast veel slimmere mensen dan ik die daar ook ideeën over hebben. Ik denk dat het echt beter kan.

Ten slotte wilde ik mij van harte aansluiten bij het pleidooi van mevrouw Westerveld om ook breder te kijken dan alleen naar de inkomenspositie van studenten, want er is ook een heel grote groep jongeren die hier helaas minder vaak besproken wordt maar die onze hulp ook hard nodig heeft.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik het woord aan mevrouw Pouw-Verweij, JA21

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties. Eentje had ik al voorzichtig een beetje aangekondigd in reactie op het antwoord van de minister op mijn vraag — dit wordt verwarrend verhaal, excuses — over de aanvullende beurs en hoe die afloopt in relatie tot het inkomen van de ouders. Op zich was het een fijne reactie van de minister, maar ik zou er graag toch iets meer cijfers over willen hebben. Ik dacht dat ik de minister daarop zou kunnen interrumperen, maar het zijn heel gedetailleerde berekeningen, denk ik, dus als die al komen, komen ze niet in dit debat. Vandaar een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het bedrag van de aanvullende beurs voor inkomens van €35.000 tot €70.000 proportioneel wordt afgebouwd, waarbij de daling met een lineaire curve verloopt;

overwegende dat bij inkomens tot €70.000 een betekenisvolle aanvullende beurs nodig is;

overwegende dat vanwege deze steile afbouw het effect van het verhogen van de inkomensgrens voor een groot deel teniet wordt gedaan omdat lang voor het maximuminkomen de hoogte van de aanvullende beurs al aanzienlijk is verlaagd;

overwegende dat het vormgeven van de afbouw met een toenemende daling, waarbij de daling met een curve aanvankelijk vrij vlak en aan het slot steil verloopt, ertoe leidt dat meer studenten een hogere aanvullende beurs kunnen krijgen;

roept het kabinet op in beeld te brengen hoe een toenemende daling van de afbouw vorm kan krijgen en wat de financiële consequenties hiervan zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pouw-Verweij en Peters.

Zij krijgt nr. 27 (36229).

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
En dan nog een motie. Ik heb een hele hoop keren opmerkingen langs horen komen over dekking in de begroting, zowel opmerkingen van coalitiepartijen als van de minister zelf. En toen dacht ik: nou, laten we daar dan ook wat mee doen in de komende begroting.

De voorzitter:
U heeft de dekking gevonden.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Nou … Wacht maar tot het einde van de motie!

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat compensatie voor het leenstelsel ruimte vraagt in de begroting die er nu niet is;

overwegende dat reële compensatie een beleidskeuze is die de politieke wil vraagt om deze dekking te zoeken;

roept het kabinet op bij de vooruitblik naar de volgende begroting in de Voorjaarsnota ruimte te zoeken voor financiële compensatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pouw-Verweij en Van der Plas.

Zij krijgt nr. 28 (36229).

Kijk eens aan.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Laan van D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen moties, wel een korte terugblik en nog een enkele bevinding. Toen het kabinet vorig jaar aantrad, heeft minister Dijkgraaf bekendgemaakt met twee hoofdlijnenbrieven te zullen komen. Een daarvan was de hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs. Afgelopen juni hebben we daar uitgebreid over gedebatteerd. De minister heeft toen varianten en keuzes voorgelegd. Wat mij betreft was dat het moment dat er gedebatteerd werd over fundamentele uitgangspunten, financiering, studiefinanciering. Ik heb in dat debat aangegeven waar onze piketpaaltjes stonden: zo progressief mogelijk. Dus onze inzet was op die aanvullende beurs.

Ik begrijp dan ook niet helemaal wat onder anderen mevrouw Westerveld net zei, dat we geen fundamenteel debat daarover gehad zouden hebben. Dat hebben we gehad en in mijn beleving is dat vandaag in ieder geval ook uitgewerkt namens mijn partij. Wij zijn heel duidelijk geweest over de uitgangspunten. Ik vind het ook heel prettig dat de minister toen enkele varianten heeft voorgelegd waar we nu uitwerking aan geven. Dan vat ik het eigenlijk op als een compliment dat we die basisbeurs zo snel mogelijk in willen laten gaan.

Ik zie …

De voorzitter:
Maakt u eerst uw betoog even af.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou ja, er werd door mevrouw Westerveld gezegd … "Kritiek" is misschien wat zwaar, maar het leek de doorslag te geven: haastige spoed, begrenzing van een miljard, snelheid. Maar ook over snelheid heb ik in juni al aangegeven dat wij heel graag willen dat de invoering zo snel mogelijk komt. Dat was heel duidelijk. Ik ben dus ook heel blij en ik draai het om: het is een compliment dat het lijkt te lukken om de basisbeurs aankomend collegejaar in te voeren.

De voorzitter:
Bent u aan het einde van uw betoog?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nou …

De voorzitter:
Ja?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Nee, maar …

De voorzitter:
Maakt u het dan eerst maar rustig af.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ja, maar dat zijn andere onderwerpen.

De voorzitter:
U bent … Bent u klaar of niet?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Met dit deelonderwerp wel.

De voorzitter:
Maakt u dan eerst uw betoog even af.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Oké, oké. Goed. Ik vind het dus hartstikke fijn dat deze wet voorligt. Ik heb gehoord — "gehoord de beraadslaging", maar ik heb geen motie — dat er brede steun is voor de herinvoering van de basisbeurs. Over het andere belangrijke gedeelte, de mate van tegemoetkoming, zullen we het niet met elkaar eens zijn, maar dat is wel onderdeel van de wet. Een derde element waarvoor wij het amendement onder anderen hebben ingediend, is het mogelijk verlengen van de eenmalige verhoging van de aanvullende beurs. Dat zijn drie hele belangrijke elementen. Ik ben heel blij dat we de basisbeurs gaan herinvoeren.

De voorzitter:
Kijk eens aan, heel kort, zonder het debat weer over te gaan doen. Maar u sprak wel een paar keer mevrouw Westerveld zelf aan, dus ja.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben heel benieuwd wat nou zo fundamenteel is aan een debat op het moment dat je weet wat de inzet is, wat de uitkomst is en wat het budget is en daar helemaal niets aan te veranderen valt.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat was toentertijd helemaal niet in beton gegoten. Ik zie meneer Kwint ja knikken, maar dat was niet zo. Ik heb hier letterlijk mijn inbreng van juni voor me liggen. De varianten lagen op tafel. U heeft daar invloed op gehad. Wij hebben daar zelf ook invloed op gehad door bijvoorbeeld een motie met Van der Molen in te dienen over de halvering van het collegegeld en het daarvoor vrijgemaakte geld in te zetten om de grens voor de aanvullende beurs te verhogen van €53.000 naar €70.000. Dat is wat mijn partij betreft een fundamenteel punt om de middeninkomens te helpen.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat vind ik niet fundamenteel. Dat is geld verschuiven van de broekzak naar de vestzak. Aan de ene kant haal je het weg bij studenten en aan de andere kant stop je het in hetzelfde systeem weer terug bij studenten. Dat is geen fundamenteel debat over uitgangspunten, het doel of het budget.

De voorzitter:
Daar verschilt u van mening.

De heer Kwint (SP):
Ik sluit niet uit dat D66 en de SP wat uiteenlopende opvattingen hebben over wat fundamentele veranderingen zijn. Het zou zomaar kunnen dat ik daar een wat ambitieuzere opvatting over heb.

De voorzitter:
Maar uw vraag?

De heer Kwint (SP):
Mijn vraag gaat over het punt dat mevrouw Van der Laan maakte over snelheid. Er is volgens mij vandaag helemaal niemand hier geweest die het kabinet of de coalitie heeft verweten dat ze het schuldenstelsel te snel hebben afgeschaft. Aan wie was dat verwijt gericht?

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik reageerde op een opmerking die mevrouw Westerveld net maakte in haar tweede termijn.

De heer Kwint (SP):
Het gaat over de vraag of je het na de zomer kunt invoeren. Het is natuurlijk prima wanneer je dat in de gaten houdt, maar dat is toch geen algeheel verwijt over dat het de afgelopen twee jaar te snel gegaan is om de basisbeurs weer in te voeren? Maar misschien heb ik de opmerking verkeerd begrepen.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik reageerde ook niet op u. Ik reageerde in ieder geval op de twee onderdelen die mevrouw Westerveld noemde: de begrenzing van het miljard en de onderliggende argumenten om met snelheid de basisbeurs weer in te voeren.

De heer De Hoop (PvdA):
Ik vind het toch wat ingewikkeld dat mevrouw Van der Laan niet erkent dat ook in het debat van 1 juni die begrenzing heel stevig lag op die 1 miljard. Daar was de ruimte. Daar waren inderdaad de keuzes die de minister in de hoofdlijnenbrief voorlegde. Daar hebben wij als Kamer een keuze in gemaakt: inderdaad verbreden van de middeninkomens. Maar dat is niet fundamenteel, omdat de coalitie die 1 miljard al zo beperkt heeft. Wij hadden dat heel anders gezien. Die ruimte is niet gegeven, maar dat is wel degelijk een onderscheid. U onderkent dat zelf ook door twee keer voor die verhoging te gaan, waar ik blij mee ben. Maar eigenlijk zegt u zelf ook: die 1 miljard, we zien nu al dat studenten daar komend jaar mee in de problemen komen.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat zeg ik niet. U hoeft het ook niet jammer te vinden, want ik heb in juni al ruiterlijk aangegeven dat dat ene miljard het uitgangspunt is. Dat heb ik vandaag ook gedaan en daar heb ik in ieder geval mijn betoog aan opgehangen.

Mevrouw Pouw-Verweij (JA21):
Tot slot nog even over de opmerking dat het fundamentele debat niet vandaag moet plaatsvinden maar in juni. We hebben hier vandaag een plenair debat over een wetsvoorstel. Dat lijkt me een uitgelezen gelegenheid om wél een fundamenteel debat met elkaar te hebben. De opmerking plaatsen dat het een halfjaar eerder plaats had moeten vinden na twaalf uur debat vind ik dan ook ietwat cynisch. Dat wil ik toch even gezegd hebben.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is ook helemaal niet exact wat ik heb gezegd, mevrouw Pouw-Verweij. Ik heb gezegd dat wij in juni een hoofdlijnendebat hebben gehad waarin in ieder geval ook gesproken is over het fundament onder de studiefinanciering. Uiteraard staat het u hier vrij ... Ik heb net aangegeven dat er ook over gedebatteerd had kunnen worden. Ik heb daar ook uitgangspunten in meegegeven. Maar het is wel en-en.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Laan. Dan geef ik het woord voor zijn tweede termijn aan de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ik had twee moties, maar na de beantwoording van de minister zijn ze niet meer nodig. Ik heb dus eigenlijk niet zo veel te vertellen. Ik hoorde meneer Van Baarle van DENK nog zeggen dat er hier sprake is van een historische dag. Ik zou dat graag ook zeggen, maar ik ben bang dat we pas van een historische dag kunnen spreken als dit nieuwe heringevoerde studiefinancieringssysteem een langer leven is beschoren dan acht jaar. Laten we er gewoon twintig jaar van maken. Dan geven we meneer Van Baarle gelijk. Dan is er sprake van een historische dag.

Ik dank de minister voor zijn beantwoording en ik wens hem veel succes met de rest van het wetstraject.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Dan geef ik tot slot of, nee, bijna tot slot het woord aan meneer El Yassini, en daarna mevrouw Van der Plas.

De heer El Yassini (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister ook bedanken, niet alleen voor het debat en de beantwoording van de vragen van de VVD, maar zeker ook voor de beantwoording van de vragen die er leven in de Kamer. Ik denk dat het gewoon goed is dat we, als we kijken naar het debat dat we in juni hebben gehad en naar dat van vandaag, in ieder geval stappen hebben gezet en ook keuzes hebben gemaakt in hetgeen we willen doen. Ik ben ook heel blij dat de minister daar voortvarend mee bezig is. Nogmaals, mijn complimenten. We zijn ook heel blij dat bepaalde zaken voor het mbo goed geregeld worden, waaronder die bijverdiengrens, de 1 februariregeling en een aantal andere zaken, zoals het gelijktrekken van de rente met die in het hoger onderwijs. Dank daarvoor.

Ik heb nog wel even twee moties, ook een beetje als aanzet voor de minister. Dat heeft met name te maken met onze EER-studenten. Wat voor ons belangrijk is, is dat uiteindelijk de financiële houdbaarheid van de begroting gestalte blijft houden, ook in de jaren daarop, en dat de raming die we hebben van de begroting overeenkomt met de werkelijke cijfers. We moeten proberen om zo min mogelijk voor verrassingen te komen staan, omdat die dan uit andere artikelen van het ministerie moeten komen, ten koste van misschien het mbo, p.o. of vo. Laten we er alsjeblieft niet vanuit gaan dat dat gebeurt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de herinvoering van de basisbeurs studeren in Nederland aantrekkelijker kan worden voor EER-studenten;

overwegende dat zonder duidelijk zicht op het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten er onverwachte variaties kunnen optreden in de financiën van het ministerie;

overwegende dat deze variaties binnen de begroting van het ministerie van OCW moeten worden opgelost en dit een negatief effect kan hebben op andere onderdelen van de begroting;

verzoekt de regering te onderzoeken wat het effect is van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren;

verzoekt de regering te onderzoeken of een betere indicator nodig is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini en Peters.

Zij krijgt nr. 29 (36229).

De heer El Yassini (VVD):
Vervolgens heb ik nog een andere motie en die heeft te maken met het cumulatief opstapelen van studiekostenondersteuning, noemen we dat dan eventjes. Dat is dus eigenlijk de Nederlandse studiefinanciering en eventueel studiefinanciering of studiekostenondersteuning van de landen van herkomst.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de wet staat dat studenten geen recht hebben op studiefinanciering in Nederland als ze ook in een ander land studiefinanciering (studiekostenondersteuning) ontvangen;

overwegende dat dit vooralsnog een loze letter lijkt;

constaterende dat er niet gemonitord wordt of studenten cumulatief studiefinanciering ontvangen;

verzoekt de regering om bij de aanvraag van studiefinanciering van toekomstige studenten te vragen of ze aanspraak maken op studiefinanciering in een ander land;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe gemonitord kan worden of studenten cumulatief studiefinanciering ontvangen;

verzoekt de regering ook voor de zomer met een plan te komen om cumulatieve studiefinanciering te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini en Peters.

Zij krijgt nr. 30 (36229).

De heer El Yassini (VVD):
Voorzitter, tot slot. Wij zijn ook heel blij met de toezegging die we hebben gehad. Die had te maken met de 56 uursnorm, met Belgische en Duitse studenten die daar wonen en studeren, maar in Nederland werken. Ik ben heel blij dat de minister daar in ieder geval mee aan de slag gaat, ook in het onderzoek dat hij al doet. Wat nog crucialer is en wat ik heel fijn vind, is dat de minister heeft toegezegd om samen met zijn collegaministers van Onderwijs van de verschillende lidstaten te gaan proberen om het op de agenda te krijgen, bilateraal of in een groter gezelschap, om ervoor te zorgen dat we veel meer informatie gaan uitwisselen om cumulatie van studiefinanciering, dus het stapelen van verschillende studiefinancieringen uit verschillende landen, tegen te gaan. Daar ben ik heel blij om.

Dank u wel, voorzitter. Ik wens eenieder een fijne avond.

De voorzitter:
Dank u wel. U gaat weg?

De heer El Yassini (VVD):
Ik ga ervan uit dat dit wel mijn laatste gesprek is en dat er geen andere interrupties komen. Dan kunnen we het gewoon afsluiten, maar ik blijf nog even in de zaal zitten.

De voorzitter:
Gelukkig. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat ook BBB het wetsvoorstel om de basisbeurs terug te laten komen natuurlijk zal steunen. Ik feliciteer de studenten die hier heel erg nauw bij betrokken zijn geweest en hier keihard voor hebben gevochten nu alvast op voorhand. Ik zou zeggen: ik wil jullie na dit debat best op een biertje trakteren. Daar appen we nog wel even over. Maar echt goed gedaan. Voor de mensen thuis: er zitten er hier nog drie op de tribune. Er zijn ook nog twee andere mensen, die ik niet ken, maar die zeker ook betrokken zijn bij het studentengebeuren. Die mensen zitten hier gewoon ook al bijna twaalf uur. Ik vind het altijd mooi om te zien dat mensen hier zo lang zitten. Complimenten daarvoor. Ik denk dat jullie ook wel blij zijn. Er zitten nog wel wat mitsen en maren aan. Daar zullen we het vast nog over hebben.

Voorzitter, ik zal niet langer kletsen. Ik ben nog wel benieuwd naar het antwoord van de minister over de verplichting voor onderwijsinstellingen om een zelfmoordpreventiebeleid en een nazorgbeleid te voeren. Wij horen namelijk ook dat sommige onderwijsinstellingen eigenlijk alleen maar psychologische hulp willen bieden aan studenten als het gerelateerd is aan studieproblemen en dus niet aan andere problemen. De financiën zijn daar natuurlijk wel aan gerelateerd, want die studenten moeten gewoon hun kosten betalen. Ik ben er zelf in principe niet zo heel erg voor om alles altijd maar te verplichten. Ik heb liever minder regels dan meer regels. Maar in dit geval kun je er wel levens mee redden. Daarom vind ik het wel heel belangrijk dat dat er komt.

Ik sluit af met een paar kleine moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verhoging van de basisbeurs geldt tot en met het schooljaar 2023-2024;

verzoekt de regering het advies van het SER Jongerenplatform te volgen en een structurele basisbeurs van €421 voor uitwonende studenten uit te keren en op dit bedrag jaarlijks een inflatiecorrectie toe te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 31 (36229).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het tweejaarlijkse Nibud Studentenonderzoek en de jaarlijkse Studentenmonitor van ResearchNed geen inzicht hebben in de ontwikkeling van de koopkracht van studenten;

constaterende dat er bij studenten een relatie is tussen de mentale gezondheid, suïcidale gedachten en zorgen over rondkomen en het kunnen betalen van rekeningen;

overwegende dat het monitoren van de financiële positie van studenten van wezenlijk belang is in het bepalen van beleid;

verzoekt de regering om de koopkrachtontwikkeling van studenten weer expliciet op te nemen in de officiële koopkrachtberekeningen en om de koopkrachtontwikkelingen mee te nemen in het Nibud Studentenonderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Wassenberg.

Zij krijgt nr. 32 (36229).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten nauwelijks op de hoogte zijn van regels omtrent het recht op de basisbeurs;

constaterende dat wegens de verstrijking van de nominale studieduur studenten ten onrechte denken aanspraak te maken op de basisbeurs in het studiejaar 2023-2024;

constaterende dat de minister aangeeft na de behandeling in de Tweede Kamer passief informatie rondom de basisbeurs te verstrekken aan studenten;

overwegende dat persoonlijke informatie pas gestart kan worden na behandeling in de Eerste Kamer;

verzoekt de regering na de behandeling in de Tweede Kamer over te gaan op actieve vormen, zoals mailing, van generieke communicatie richting studenten over hun rechten rondom de basisbeurs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.

Zij krijgt nr. 33 (36229).

Dank u wel.

De heer Wassenberg (PvdD):
Als ik naar de interruptiemicrofoon ga terwijl mevrouw Van der Plas er staat, ben ik het meestal fundamenteel met haar oneens. Nu ben ik het zeer met haar eens. De tweede motie zou ik graag mee willen tekenen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Ik dacht: de heer Wassenberg gaat mij vragen hoe die 1 miljard tot stand is gekomen.

De heer Wassenberg (PvdD):
Als mevrouw Van der Plas daar enig idee van heeft, ben ik buitengewoon benieuwd. Dus ja, hoe komt die 1 miljard tot stand?

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik kan u vertellen, meneer Wassenberg, zeg ik via de voorzitter: BBB werd er in de eerste ronde al uit gekickt bij de onderhandelingen over de coalitie. Ik moest in de krant vernemen dat wij er niet meer bij zaten. Ik kan dus wél onderbouwen dat ik het niet weet.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de kant van de Kamer. De minister heeft aangegeven ongeveer tien minuten à een kwartier nodig te hebben om zich voor te bereiden. Ik schors de vergadering tot ongeveer kwart over tien.

De vergadering wordt van 22.04 uur tot 22.15 uur geschorst.

De voorzitter:
Aan de orde is nog steeds het debat over onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs. We zijn bij de tweede termijn aan de kant van het kabinet. Het woord is aan de minister om nog een enkele vraag te beantwoorden en zijn appreciaties te geven van de ingediende moties. Het woord is aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Dijkgraaf:
Ik wil graag beginnen met het bedanken van de leden van uw Kamer voor het inhoudsrijke debat wat we hebben gehad. Het gebeurt vrij zelden dat we een onderwerp hebben waarbij iedereen het ermee eens is dat het een goede stap voorwaarts is. Dat is denk ik heel bijzonder. De heer Beertema zei: je kan nooit op het moment zelf zeggen dat iets historisch is. Goed dat hij erop wees dat soms niets zo snel kan fluctueren als studiefinanciering, maar ik denk dat we met elkaar kunnen vaststellen dat we een hele belangrijke stap voorwaarts hebben gezet.

Het is een lange dag, dus ik beantwoord even snel de vragen die nog over waren, die ik beloofd had te beantwoorden in de tweede termijn. Dat zijn er niet heel veel. Daarna kom ik op de appreciatie van de moties.

Ik begin met een vraag die de heer Kwint stelde: wat houdt precies de buurtcontrole in als het erom gaat of iemand thuis woont of niet? Daaronder wordt inderdaad verstaan dat er een onderzoek wordt gedaan bij buren of andere personen die zicht hebben op wie er op een bepaald adres woont. Dat geschiedt naar het oordeel van de toezichthouder die de controle voor DUO uitvoert. Ik moet er wel even bij zeggen dat zo'n 70% van de studenten bij wie zo'n huisonderzoek plaatsvindt gewoon meewerkt.

De heer Kwint vroeg ook hoe effectief de halvering van het collegegeld voor specifiek de lerarenopleidingen was. De berekening liet zien dat bij zo'n 2% van deze groep het extra jaar halvering een rol speelde bij de keuze voor de lerarenopleiding.

Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Westerveld over de bijverdiengrens. Zij vroeg: "Heeft u dat toch nog overwogen? Wat is nou precies de achtergrond?" In het instrumentarium dat we hebben bij de studiefinanciering, zijn sommige dingen inkomensafhankelijk. De aanvullende beurs is dat onder andere. De basisbeurs is dat niet. We hebben er hier voor gekozen dat er naast de lening en de bijdrage van de ouders ook nog een bijdrage van de student zelf is. Die kun je doen door te verdienen. We hebben gezegd: dat moet eigenlijk onafhankelijk zijn van je inkomen. Je moet je gewoon kunnen ontplooien. Dat draagt bij aan zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Als we praten over studenten die ondertussen twee ton verdienen, denk ik dat we het over een heel kleine groep hebben, laten we eerlijk zijn.

Mevrouw Koekkoek vroeg hoe het gaat met de 12,9 miljoen waarover gesproken is bij de begrotingsbehandeling. Zoals ik toen heb aangegeven, wil het kabinet het besluit over deze middelen behouden tot de voorjaarsbesluitvorming. Bij de begrotingsbehandeling van OCW heeft uw Kamer anders besloten. Dat is ook het goed recht van de Kamer. Die heeft natuurlijk ook het budgetrecht. Het proces waarbij de Kamer die keuze mag maken, onderschrijf ik. Maar dat was uw keuze.

Mevrouw Koekkoek vroeg nog naar de onkostenvergoeding bij bbl. Gaat de minister dat monitoren? Ja, dat ga ik doen. Dat is onderdeel van de werkagenda die we gisteren hebben vastgesteld. Daar hoort een hele heldere jaarlijkse monitor bij.

Er was even wat debat over het amendement dat mevrouw Van der Graaf in voorbereiding heeft over de bijverdiengrens. Kunnen we die met terugwerkende kracht wettelijk afschaffen? We gaan natuurlijk heel nauwkeurig kijken naar het amendement om daarvan een appreciatie te kunnen geven. Het is wel zo dat dat geen financiële consequenties heeft, want we leven eigenlijk al met de gevolgen daarvan. Dat is al in rekening gebracht. Daar hoef ik mij dus geen zorgen over te maken.

Mevrouw Van der Graaf vroeg ook nog: wanneer kan ik dat gesprek met het Nibud tegemoetzien? Dat krijgt u voor de zomer. Er werd ook gevraagd: gaat u dit nieuwe studiestelsel evalueren en monitoren? Ja, natuurlijk, op een heleboel verschillende elementen.

Dan nog even een vraag van mevrouw Van der Plas. Die had u ook nog tegoed uit de eerste ronde. Is het voor instellingen verplicht om suïcidebeleid te voeren? Ik heb destijds die motie ontraden, omdat we een verplichting niet passend vonden, maar de motie is uiteindelijk wel aangenomen. Ik ben het er helemaal mee eens: in het landelijk kader studentenwelzijn dat we aan het ontwikkelen zijn, is suïcidepreventie een belangrijk onderdeel. Ik neem deze motie dus natuurlijk zeer serieus. Voor de zomer, als ik mijn brief over mentaal welzijn naar uw Kamer zal sturen, kom ik ook terug op dit element, op deze aangenomen motie en de rol van suïcidepreventie.

Dat waren de vragen. Ik ga nu over naar de appreciaties. Ik zal proberen het snel te doen. De motie op stuk nr. 18 is oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 19 van mevrouw Westerveld en anderen moet ik ontraden, omdat de profileringsfondsen van de instelling kunnen worden ingezet voor studenten met een functiebeperking die langer dan een jaar uitloop hebben.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben best wel goed bekend met de profileringsfondsen en ik weet dat die profileringsfondsen heel verschillend werken per instelling. Dat is juist het punt: ik zou willen dat het voor alle studenten in heel Nederland gelijk is. Als je een handicap, een beperking of andere problemen hebt waardoor je een tijd niet naar de instelling zou moeten kunnen, zou er gewoon standaard rekening met je moeten worden gehouden. Je zou niet afhankelijk moeten zijn van het beleid en het budget van je instelling. Vandaar die vraag. Ik vind het dus oprecht … Ik wilde zeggen dat ik mijn motie niet zo onredelijk vind. Ik zou de minister willen vragen om met die ogen naar de motie te kijken.

Minister Dijkgraaf:
Ik begrijp het, zeg maar, maar het vraagt eigenlijk toch ook een uitbreiding van de studiefinanciering. Maar ik kan mevrouw Westerveld wel toezeggen dat ik met de instellingen in gesprek ga om te kijken of we de door haar gevraagde uniformiteit kunnen regelen, zodat die profileringsfondsen dus worden ingezet waarvoor ze volgens mij ook bedoeld zijn.

De voorzitter:
De appreciatie van de motie op stuk nr. 19 blijft in ieder geval: ontraden.

Minister Dijkgraaf:
Ja, ontraden. Dan de motie op stuk nr. 20 van mevrouw Westerveld: oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 21 van mevrouw Westerveld over het startkapitaal. Daar is in het ibo vermogensverdeling reeds naar gekeken. Ik zie op dit moment niet welke aanvulling daarop gedaan zou moeten worden. Eerlijk gezegd zie ik dit ook als een verzoek aan de minister voor Armoedebeleid, want het zit niet in mijn portefeuille. Daarom moet ik deze motie ontraden.

Met betrekking tot de motie op stuk nr. 22 van mevrouw Koekkoek wil ik iets corrigeren. In de motie staat dat ik aangegeven heb dat ik opties zou willen verkennen. Wat ik in de eerste termijn bedoelde, was dat ik daar in de tweede termijn op terug wilde komen. Dat doe ik bij dezen. Afgezien van de verhoging van de basisbeurs voor uitwonende studenten zijn door het kabinet nog meer koopkrachtmaatregelen getroffen die ook van toepassing zijn op studenten. Ik bedoel de verhoging van het wettelijk minimumloon, de verhoging van het zorgpakket en een pakket om de energiekosten te drukken. Op deze manier worden studenten die geen recht meer hebben op een basisbeurs, middels dit pakket ook op een andere wijze gecompenseerd voor dalende koopkracht. Daarom voel ik dat ik de motie zoals die nu is en die ook gebaseerd is op een onjuiste constatering, moet ontraden.

De voorzitter:
Nog even kort, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De minister wees met zijn appreciatie van mijn motie op stuk nr. 21 naar het ibo. Ik ben daarmee bekend, maar dat is natuurlijk geen onderzoek. Dat zijn verschillende beleidsopties die onder elkaar staan. Onze motie vraagt: doe nou eens een onderzoek naar manieren om ook jongeren die niet studeren, een gelijke start te geven van hun werkende leven.

Minister Dijkgraaf:
Ik begrijp deze toelichting. Ik zie op dit moment niet welke aanvulling daar gedaan kan worden. Ik voel ook echt dat dit een motie is die verkeerd geadresseerd is en die echt aan minister Schouten moet worden geadresseerd.

De voorzitter:
Is het dan een idee om de motie op stuk nr. 21 aan te houden? Ik kijk naar mevrouw Westerveld. Denk er maar even over na. Mevrouw Koekkoek van Volt, volgens mij over de motie op stuk nr. 22.

Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat klopt, voorzitter. Ik denk dat ik de minister dan verkeerd heb begrepen, maar dan heb ik de volgende vraag. Als die overweging uit de motie zou worden gehaald, zou dat dan de appreciatie van de motie veranderen? Dat vraag ik met name omdat de minister en ik het in het debat gehad hebben over die moeilijk bereikbare groep studenten, waarvan de minister zelf ook constateert dat je sommigen eigenlijk niet kunt bereiken en dat je hen daarom niet kunt compenseren. Dat is eigenlijk waartoe de motie oproept; laten we alsnog een poging doen om opties te verkennen.

Minister Dijkgraaf:
Nee, ik heb al gezegd: ik zie dat we die overwegingen hebben gemaakt. We hebben daarnaast dus ook een ander pakket aan maatregelen. Ik blijf deze motie ontraden.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 23.

Minister Dijkgraaf:
De motie op stuk nr. 23 van, onder anderen, mevrouw Van der Graaf en de heer Peters geef ik oordeel Kamer. Ik ben bereid dit in beeld te brengen en de Kamer te informeren.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 24 van de heer Wassenberg en de heer Kwint over de rente op nul zetten. Ik heb al vaker gezegd dat dit het hele studiefinancieringssysteem gaat scheeftrekken. Het maakt het niet langer stabiel. Die ontraad ik dus. Er is ook geen dekking.

De motie op stuk nr. van 25 van de heren Wassenberg, Kwint en Van Baarle wordt ontraden, want die heeft geen dekking.

De motie op stuk nr. 26 van een grote groep, namelijk de heer De Hoop en vele anderen, over het niet-gebruik van de aanvullende beurs geef ik graag oordeel Kamer. Daarbij heb ik natuurlijk de notie dat DUO al veel doet om dat niet-gebruik tegen te gaan — dat heb ik ook met u gedeeld — maar dit kunnen we zeker uitzetten.

De motie op stuk nr. 27 van mevrouw Pouw-Verweij en de heer Peters vroeg: kunnen we voorbij de rechte lijn denken en misschien denken in termen van een parabool of andere wiskundige figuren om dat in beeld te brengen? Die motie geef ik graag oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 28 van mevrouw Pouw-Verweij en mevrouw Van der Plas over de begrotingsruimte en eigenlijk extra geld erbij in het voorjaar moet ik ontraden. We gaan bij de Voorjaarsnota bekijken hoe de financiële plaat eruitziet. Daarop kan ik niet vooruitlopen. Er zijn natuurlijk binnen het onderwijs vele opgaven, maar u kent mijn inzet.

De motie op stuk nr. 29 van de heer El Yassini en de heer Peters over het effect van de basisbeurs op een aantal EER-studenten geef ik graag oordeel Kamer, maar wel met de winstwaarschuwing dat het natuurlijk lastig is om aan de voorkant te isoleren wat precies het effect is van de basisbeurs en alle andere maatregelen die we nog overwegen.

Van dezelfde twee heren is de motie op stuk nr. 30 over de dubbele financiering. Dat verzoek kan, wat mij betreft, ook oordeel Kamer krijgen.

Mevrouw Van der Plas heeft de motie op stuk nr. 31 ingediend over een structurele basisbeurs. Die moet ik ontraden, want er is geen dekking.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 32 van mevrouw Van der Plas en de heer Wassenberg over het monitoren van de koopkrachtontwikkeling van studenten. Ik voel dat ik die motie, zoals die nu geformuleerd is, moet ontraden. Ik heb namelijk al gezegd dat ik hierover het gesprek ga voeren en voor de zomer de resultaten daarvan met de Kamer ga delen.

Ten slotte kom ik op de motie op stuk nr. 33 van mevrouw Van der Plas over de actieve communicatie rondom de basisbeurs. Die geef ik graag oordeel Kamer.

Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn appreciaties.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we ook aan het einde gekomen van deze beraadslaging.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de woordvoerders van harte bedanken. Ik bedank ook de mensen op de publieke tribune. Mevrouw Van der Plas zei het al: u heeft het lang volgehouden. Het is ook fijn voor ons om publiek op de publieke tribune te hebben. We doen het daar niet voor, maar het is wel fijn. Dank aan u en ook aan de mensen die het debat thuis gevolgd hebben.

We gaan volgende week dinsdag stemmen over de wet, de amendementen en de ingediende moties. Daarmee zijn we echt aan het einde gekomen.

Sluiting

Sluiting 22.29 uur.