Plenair verslag Tweede Kamer, 29e vergadering
Woensdag 30 november 2016

  • Aanvang
    10:15 uur
  • Sluiting
    23:34 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Lodders

Aanwezig zijn 143 leden der Kamer, te weten:

Amhaouch, Arib, Van Ark, Asante, Azmani, Bashir, Beertema, Belhaj, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bontes, Martin Bosma, Remco Bosma, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Brouwer, Bruins, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Cegerek, Van Dekken, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Dijkgraaf, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Fritsma, Van Gerven, Geselschap, Gesthuizen, Geurts, De Graaf, Grashoff, Graus, Groot, Günal-Gezer, Van Haersma Buma, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hoogland, Houwers, Jacobi, Keijzer, Kerstens, Van Klaveren, Klein, Klever, Knops, Kooiman, Koşer Kaya, Krol, Kuiken, Kuzu, Van Laar, De Lange, Leenders, Leijten, Van der Linde, Lodders, Madlener, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Mohandis, Monasch, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Ouwehand, Öztürk, Pechtold, Potters, Van Raak, Recourt, Van der Ree, Roemer, Rog, Ronnes, De Roon, Rutte, Samsom, Schouten, Schut-Welkzijn, Segers, Servaes, Sjoerdsma, Smaling, Van der Staaij, Straus, Swinkels, Tanamal, Taverne, Teeven, Tellegen, Thieme, Van Tongeren, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van der Velde, Van Veldhoven, Veldman, Verhoeven, Vermeij, Vermue, Visser, Van Vliet, Volp, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs en Zijlstra,

en de heer Dijkhoff, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu, en de heer Van der Steur, minister van Veiligheid en Justitie.


Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Transportraad d.d. 1 december 2016

Transportraad d.d. 1 december 2016

Aan de orde is het VSO Transportraad d.d. 1 december 2016 (21501-33, nr. 615).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Infrastructuur en Milieu van harte welkom. Ik geef graag de eerste spreker het woord en dat is mevrouw Visser. Zij spreekt namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Visser (VVD):
Voorzitter. Wij hebben in de schriftelijke inbreng tal van onderwerpen benoemd. Ik wil daar graag drie onderwerpen uitlichten. De heer Ronnes zal mede namens de VVD een motie indienen over de Duitse tolplannen. Ik zal zelf ook twee moties indienen. De eerste gaat over de inning van boetes van buitenlandse kentekens bij overtreding van de rij- en rusttijden. We hebben hier recent met de minister van Justitie wetgeving besproken om dat voor verkeersovertredingen te regelen, maar bij de rij- en rusttijden is er nog steeds sprake van een lacune. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er wettelijke afspraken zijn die transportchauffeurs aan regels voor rij- en rusttijden binden;

constaterende dat een effectieve handhaving van deze afspraken bij buitenlandse chauffeurs, vooral de inning van boetes, lastig is, mede omdat wet- en regelgeving hieromtrent nog niet in werking zijn getreden;

van mening dat het buitengewoon onrechtvaardig is wanneer overtredingen van de regels van de rij- en rusttijden bij buitenlandse chauffeurs niet gehandhaafd en geïnd kunnen worden;

van mening dat zolang de wet- en regelgeving om allerlei redenen nog niet is aangepast er in de tussentijd gezocht moet worden naar maatregelen om de handhaving van de rij- en rusttijden en boetes van buitenlandse kentekens alsnog te innen;

verzoekt de regering om zo snel mogelijk maatregelen te treffen om bij overtredingen van de rij- en rusttijden door buitenlandse kentekens deze gegevens langer op te slaan, zolang de broodnodige wet- en regelgeving nog niet geïmplementeerd is, zodat deze bestuurders niet de dans kunnen ontspringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visser en Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 619 (21501-33).

Mevrouw Visser (VVD):
Mijn tweede motie gaat over de voornemens in de Europese strategie van de Europese Commissie rondom emissiearme mobiliteit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Commissie in de Europese strategie voor emissiearme mobiliteit stelt dat overal in de EU moet worden overgeschakeld naar een wegenbelasting op basis van de daadwerkelijk gereden kilometers;

van mening zijnde dat de Europese Commissie zich niet dient te bemoeien met de Nederlandse autobelastingen en niet mag eisen dat beprijzing van gebruik op basis van de werkelijk gereden kilometers dient te gebeuren;

verzoekt de regering, nogmaals te benadrukken in de Transportraad dat het al dan niet invoeren van wegbeprijzing een nationale bevoegdheid is en dat dit geen onderdeel moet zijn van de Europese strategie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Visser. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 620 (21501-33).

De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Naar aanleiding van het SO heb ik de volgende motie over de Duitse tolplannen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Duitsland voornemens is, tolheffing in te voeren en Duitse automobilisten hiervoor ten dele te compenseren;

constaterende dat de Europese Commissie vanwege dit voorstel een inbreukprocedure is gestart tegen Duitsland;

overwegende dat Duitse tolheffing een negatief effect kan hebben op de Nederlandse grensregio's en tot sluipverkeer en een lastenverhoging voor Nederlandse automobilisten en vrachtwagenchauffeurs kan leiden;

constaterende dat de definitieve Duitse tolplannen nog niet bekend zijn en ook andere Europese buurlanden, zoals Oostenrijk, bij het Europese Hof protest hebben aangetekend;

verzoekt de regering om zich intensief en nadrukkelijk te blijven verzetten tegen de plannen voor Duitse tolheffing bij de Duitse regering en de Europese Commissie en daarmee ook samen op te trekken met andere landen;

verzoekt de regering voorts, om in de tussentijd een grenseffectentoets van de Duitse tolplannen uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ronnes, Visser en Hoogland. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 621 (21501-33).

Deze motie leidt tot een vraag van de heer Hoogland.

De heer Hoogland (PvdA):
Ik heb de heer Ronnes gevraagd of hij bereid was om de naam Hoogland ook onder die motie te zetten, zodat ook de PvdA steun geeft aan dit goede idee.

De heer Ronnes (CDA):
Dat heb ik graag gedaan. Ik heb ook nog vragen over het vliegen over conflictgebieden. Er is nu een noodmechanisme ontwikkeld voor situaties die handelen over de conflictzones en waarbij autoriteiten niet aan hun verplichtingen voldoen. Nederland wilde zo'n systeem, maar dat is niet opgenomen in het voorliggende concept van de EASA-verordening. Het Europees Parlement heeft zich daar nog niet over uitgesproken. De verwachting is dat dit weer op tafel komt in de onderhandelingen met het Europees Parlement. De Transportcommissie van het Europees Parlement heeft wel een dergelijk voorstel gedaan. Ik heb daarom de volgende vragen aan de minister. Wat gaat de minister doen om dat noodmechanisme wel voor elkaar te krijgen in de EASA-verordening? Is dit nu alles wat we voor elkaar hebben gekregen na wat er is gebeurd met MH17? Met andere woorden: wat wordt de inzet van de minister om hier nog verbeterstappen in te zetten?

Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Ik heb een vraag en een motie. De vraag gaat over dieselgate, naar aanleiding van een recent stuk in de NRC. Ik stel die vraag mede namens collega van Veldhoven. Gisteren verscheen een artikel waaruit bleek dat door alle belangrijke wijzigingen die de Commissie voorstelt om het systeem van type goedkeuringen te verbeteren, nu dikke zwarte strepen staan. Vervolgens staat er dat alleen Frankrijk en Denemarken voor grote hervormingen zijn. D66 had graag gezien dat ook Nederland in dat rijtje had gestaan. Waarom neemt Nederland een tussenpositie in en waarom wordt er nog altijd geaarzeld om echt door te pakken? Het voert wat ver om hier vandaag nog een debat over te voeren. Wat mij betreft, mag de minister hier dus ook schriftelijk op reageren, zodat we dit kunnen betrekken bij het algemeen overleg over de dieselfraude.

Ik ga verder in het verlengde van de inbreng van mijn collega van het CDA over de discussie in de Europese Commissie over de burgerluchtvaart en de veiligheid, maar dan in de vorm van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart wordt voorgesteld dat er op EU-niveau kan worden ingegrepen, wanneer er sprake is van systematische tekortkomingen in het veiligheidstoezicht door lidstaten;

constaterende dat het noodtoezichtmechanisme dat bij het EASA en de Europese Commissie belegd zou worden, in het voorgestelde standpunt van de Raad (general approach) geheel wordt geschrapt;

verzoekt de regering, als uitgesproken voorstander van een dergelijk noodtoezichtmechanisme op EU-niveau, om onverkort haar inzet op dit punt in de Raad uit te dragen, zodat de luchtvaartveiligheid in Europa niet afhankelijk wordt van slecht functionerende nationale luchtvaartautoriteiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 622 (21501-33).

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de inbreng van de Kamer.

De vergadering wordt van 10.23 uur tot 10.28 uur geschorst.


Termijn antwoord

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Gezien het feit dat het nu overzichtelijk is, zal ik op volgorde van de sprekers antwoorden. Dit betekent dat moties en antwoorden door elkaar heen lopen.

Ik begin met de motie op stuk nr. 619 van mevrouw Visser en de heer Ronnes over de kentekens en rij- en rusttijden. Het ministerie van Veiligheid en Justitie werkt op dit moment aan de aanpassing van de regelgeving om de lacune op te lossen. Ik wil bekijken of wij de termijn van bewaring van kunnen verlengen tot het moment dat de regelgeving is aangepast. Dan gaat het misschien ook nog over regelgeving op andere vlakken; wij zullen bekijken wat daarmee moet gebeuren. Volgens mij is het van belang ervoor te zorgen dat je bijvoorbeeld een jaar kunt terugkijken zodat de ILT een goed oordeel kan vellen.

Ik kan niet anders zeggen dan dat ik hiernaar zal kijken, want volgens mij moet ik het samen met V en J vormgeven als wij data langer willen bewaren. De appreciatie van een motie is in zo'n geval ingewikkeld. Ik neem haar niet over, omdat ik het niet letterlijk doe. Ik zie de motie dan maar als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:
U laat het oordeel over aan de Kamer?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Oké. "Oordeel Kamer" is het dan.

Mevrouw Visser (VVD):
Ik dank de minister voor deze toezegging. Dit is een langlopend dossier, juist doordat veel wet- en regelgeving aan elkaar zijn gekoppeld. Ik noem de Handhavingsrichtlijn en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Dit loopt dus al een paar jaar en blijkbaar komt er telkens een kink in de kabel. Wil de minister daarnaar kijken en de Kamer informeren? Anders moeten wij steeds schriftelijke vragen stellen of het onderwerp in een overleg over de Transportraad aan de orde stellen. Ik zie dit als een toezegging, maar ik vraag daarbij de toezegging dat de Kamer wordt geïnformeerd over de stappen en de mogelijkheden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is prima. Ik heb al gezegd dat ik samen met V en J zal optrekken. Ik begrijp dat het daar al lange tijd loopt. Wij zullen bekijken hoe wij dit systeem wat kunnen sluiten tot het officieel geregeld is.

Dan de motie op stuk nr. 620 van mevrouw Visser over emissiearme mobiliteit. De Europese Commissie werkt aan een road package. Daarvoor verzamelt zij input van stakeholders. Voor zover ik weet, wordt daarin nog geen voorstel gedaan voor een Europese kilometerheffing, maar wel voor een soort communicatiesysteem dat daarvoor de basis zal vormen. Wij weten het niet. Het pakket wordt in de tweede helft van 2017 verwacht en wij zullen dan zien wat erin staat. Ik heb al vaker gezegd dat ik, als je al een kilometerheffing invoert, voor een Europees systeem ben zodat je niet in elk land iets anders hebt. Ik ben er echter ook voor dat iedere lidstaat beslist of hij daaraan meedoet of niet. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid en ik neem haar over.

De voorzitter:
De motie-Visser (21501-33, nr. 620) is overgenomen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik vervolg met de inbreng van de heer Ronnes. Hij heeft een motie opgesteld over de tol; de motie op stuk nr. 621. Dit is ingewikkeld, omdat mijn collega nog niet heeft laten zien hoe de definitieve plannen eruit zien. Hij stelt die plannen op naar aanleiding van de druk van de Commissie. Ik verwacht wel dat hij daar snel mee komt. Dat zal niet morgen zijn tijdens de Transportraad, want het punt staat niet op de agenda. Het zal mij echter niet verbazen als het snel daarna gebeurt. Ik ben heel alert.

De heer Ronnes vraagt of wij samen met andere landen willen optrekken en of wij een toets willen uitvoeren naar de grenseffecten. Het lijkt mij belangrijk om samen met andere landen te blijven optrekken. Ik doe dit nu met Oostenrijk. Als er een nieuw voorstel is, ben ik gaarne bereid om naar de grenseffecten daarvan te kijken. Op het moment dat de Europese Commissie niet meer tegen het voorstel is, moeten wij ons natuurlijk nog kunnen beraden op eventuele juridische stappen.

Ook deze motie neem ik over.

De voorzitter:
De motie-Ronnes c.s. (21501-33, nr. 621) is overgenomen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De heer Ronnes heeft verder een vraag gesteld over de luchtvaart. Dit dossier behandel ik niet zelf; de staatssecretaris onderhandelt hierover. Ik heb begrepen dat zij wel tevreden is. Zij kan zich goed vinden in het EASA-pakket (European Air Safety Agency) dat nu in de Raad voorligt. Juist op het gebied van luchtvaartveiligheid heeft zij zich hardgemaakt en dat zal zij ook blijven doen. Ik heb wel begrepen dat het stuk over het noodtoezichtmechanisme voor autoriteiten die niet aan hun verplichtingen voldoen, niet meer is opgenomen in het voorliggende concept van de EASA-verordening. Wij zijn er wel voorstander van. De verwachting is dat dit gewoon weer op tafel komt bij de onderhandelingen met het parlement. Meer kan ik er op dit moment niet over zeggen. Misschien is het goed indien wij de Kamer in de desbetreffende commissie op de hoogte blijven houden van de stand van zaken over deze onderhandelingen. Er vindt vast een apart AO plaats over de luchtvaart.

D66 heeft verwezen naar een artikel dat gisteren is gepubliceerd. Ik weet niet om welk artikel het gaat. Ik heb het althans niet gezien, maar ik heb begrepen dat het een artikel in NRC Handelsblad is en dat wordt gevraagd naar de tussenpositie van Nederland. Ik heb deze onderhandeling in het begin wel zelf gedaan en dat herinner ik mij helemaal niet. De positie van Nederland ging juist het verst. Wij waren strenger dan de anderen op het gebied van uitstoot en het tempo van het invoeren van veranderingen. Ook mevrouw Mansveld, die dat toen nog deed, is daar zeer streng in geweest. Ik herken mij dus helemaal niet in de tussenpositie. Ik zal bekijken wat in dat artikel wordt gezegd en waar dat naar verwijst. Wij houden inderdaad een AO over dieselfraude. Indien dat noodzakelijk is, kom ik daar voor dat AO schriftelijk op terug.

Mevrouw Belhaj van D66 heeft de motie op stuk nr. 622 ingediend over het noodtoezichtmechanisme. Ik neem die motie over, want in deze motie wordt de regering gevraagd om haar inzet voor het noodtoezichtmechanisme uit te dragen. Zoals ik al zei, kunnen wij ons vinden in het EASA-pakket, maar wij zullen ook blijven uitdragen dat het nodig is.

De voorzitter:
De motie-Belhaj (21501-33, nr. 622) is overgenomen.

De heer Hoogland (PvdA):
Voor de volledigheid ga ik in op het vorige punt, de dieselfraude. De minister zegt terecht dat het standpunt van de Nederlandse regering altijd strenger is geweest dan dat van andere Europese landen. Ik vind dat daarover echt geen misverstand mag bestaan, want dit is een belangrijk onderwerp. Ik heb het genoemde artikel ook nog niet gelezen. Misschien is het toch goed om sowieso een brief te sturen en om, mocht er iets in het genoemde artikel staan wat niet klopt, dat te ontkrachten. Het geeft immers inzicht in het verloop van de dynamiek in Europa. Nederland heeft hierbij altijd de goede positie gekozen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik dank de heer Hoogland voor deze ondersteuning. Wij zijn daar inderdaad strikt in. Wij hebben er ook baat bij als aan de voorkant, bij de bron, de juiste maatregelen worden genomen. Ik zal het even uitzoeken. Staat er iets in wat niet klopt, dan zal ik dat in de aanloop naar het AO meedelen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar aanwezigheid. De stemming over de overgebleven, niet overgenomen motie vindt vandaag bij de aanvang van de middagvergadering plaats.

Begroting Binnenlandse Zaken

Begroting Binnenlandse Zaken

Aan de orde is de behandeling van:

  • Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar 2017.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van harte welkom in ons midden.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Deze zomer opende na tien jaar strijd het Huis voor klokkenluiders. Wat had ik graag naast de minister gestaan om samen de openingsbel te luiden, maar de minister kreeg het aan zijn hart. Ik hoop van harte dat dat niet door ons is veroorzaakt. De minister heeft een zware zomer gehad en ik ben blij dat hij weer heelhuids en vol energie is teruggekeerd.

Jarenlang trok ik aan de ene kant van het touw en de minister aan de andere kant, totdat de Eerste Kamer ons dwong om samen op te trekken omdat de belangen van klokkenluiders groter zijn dan de politieke tegenstellingen tussen ons. Het was geen lichte bevalling. Direct na de geboorte moest ik mijn liefdesbaby alweer uit handen geven, omdat de minister het Huis voor klokkenluiders moest gaan inrichten. Hoe staat het ermee? Worden meldingen goed afgehandeld en melders voldoende beschermd? Hoe verloopt de samenwerking met andere organisaties? Heeft het Huis genoeg mensen en middelen om zelf onderzoek te doen?

Het Huis voor klokkenluiders is vooral bedoeld voor nieuwe meldingen van misstanden, maar er zijn nog veel oude misstanden die nog altijd niet zijn opgelost of waarvan de melders nog altijd de gevolgen ondervinden. Hun leven ligt soms al decennialang in duigen. Is de minister bereid om samen met het Huis voor klokkenluiders een soort coldcaseteam in het leven te roepen voor grote oude klokkenluiderszaken om te leren van fouten en melders genoegdoening te geven?

Een bijzondere zaak is die van Frits Veerman, die 40 jaar geleden een atoomspionage onthulde die Pakistan aan een atoombom heeft geholpen, die in dat land een "islamitische bom" wordt genoemd. De Pakistaanse spion Abdul Khan stal informatie over ultracentrifuge bij URENCO in Almelo. Naar eigen zeggen heeft hij deze geheimen doorverkocht aan onder meer Iran, Noord-Korea en Libië. Hij had ook contact met Al Qaida. Minister-president Ruud Lubbers onthulde in 2005 dat de Nederlandse regering kennis had van deze spionage, maar Khan in opdracht van de Amerikanen zijn gang liet gaan. Veerman was een naaste collega van Khan en meldde de spionage, maar kwam vervolgens zelf in de Bijlmerbajes terecht. Veerman werd ontslagen en draagt al 40 jaar lang de gevolgen van het doen van zijn burgerplicht. Ik ben blij dat Frits Veerman het Huis voor klokkenluiders heeft verzocht om een bejegeningsonderzoek te doen. Ik vraag de minister om de verzekering dat de regering niet zal proberen hierop invloed uit te oefenen. Ik wil ook een inhoudelijk onderzoek naar deze internationale atoomspionage. Ik wil weten waarom onze regering hier nooit tegen heeft opgetreden en deze spion heeft laten lopen. Is de minister bereid de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) te vragen om een onderzoek te doen naar deze spionageaffaire?

Heeft de minister de film Snowden van Oliver Stone gezien? Dat is een aanrader. De film gaat over een jonge patriot die uit vaderlandsliefde bij de NSA ging werken, maar niet kon verdragen wat hij daar te zien kreeg. De NSA kan ook Nederlandse burgers altijd en overal volgen, bijvoorbeeld via de computer of telefoon. De NSA kan alle informatie inzien maar ook manipuleren. Niet alleen potentiële aanslagplegers, maar ook onze politici, ondernemers, wetenschappers en journalisten zijn onderwerp van spionage als de NSA dat nodig acht voor de belangen van Amerika.

Ik moest denken aan de hoorzittingen die wij hier hebben georganiseerd en aan de deskundigen die wij hebben gehoord. Ik moest denken aan het debat dat wij in april 2014 op ons verzoek hebben gevoerd. Tijdens het kijken naar die film moest ik echter vooral denken aan de oorverdovende stilte die ik sindsdien in de Kamer heb gehoord. Een regering die zwijgt op het moment dat blijkt dat onze digitale soevereiniteit wordt bedreigd.

In Amerika is wel enig debat gevoerd en zijn enkele regels aangepast, maar buitenlanders, ook Nederlanders, zijn nog altijd vogelvrij. Onze veiligheid is nog steeds in handen van een almachtige organisatie, de NSA, die straks in handen is van de grillige president Trump. Wat heeft de minister sinds het debat in april 2014 gedaan? Welke acties zijn in die tweeënhalf jaar ondernomen? Wanneer is onze regering eindelijk bereid om Edward Snowden asiel te verlenen?

Ook vanaf de andere kant komt natuurlijk een groot gevaar. Gisteren was er berichtgeving over Russische hackers. De directeur van de Duitse geheime dienst, de BND (Bundesnachrichtendienst), waarschuwt dat in het komende verkiezingsjaar Russische hackers mogelijk actief zullen zijn om de verkiezingen te beïnvloeden, niet alleen door informatie te stelen maar ook door misinformatie te verspreiden, zoals waarschijnlijk ook in de Verenigde Staten is gebeurd. Is de AIVD hier ook van op de hoogte? Hoe ziet de minister het gevaar voor Nederland? Denkt hij dat er een gevaar aanwezig is bij de komende verkiezingen in maart en bij de campagne dat Russische hackers ons democratisch proces willen beïnvloeden? Heeft de regering al contact gehad met politieke partijen? Wat is het scenario van de regering om dit te voorkomen?

Ik kom op andere democratische processen. Kent de minister het filmpje van het D66-raadslid uit Hellendoorn dat trots vertelde dat de gemeente €45.000 van de €61.000 voor het Oekraïnereferendum in eigen zak heeft gestoken? Ook Zutphen, Pijnacker-Nootdorp en veel andere gemeenten hebben half werk gemaakt van het referendum en geld in eigen zak gestoken. Ik vraag de minister om welke gemeenten het gaat. Ik vraag de minister ook om die gemeenten het tot op de laatste cent te laten terugbetalen. Geld dat bedoeld was voor het referendum, is aan andere zaken besteed.

De minister kent ook nog wel de verhalen van de burgemeester die zei dat hij niet genoeg stembureaus kon openen omdat er te weinig geld was. De Kamer heeft toen aangedrongen op extra geld. Nu blijkt het gewoon onwil te zijn geweest van burgemeesters die een mening hebben in plaats van hun werk doen. Ik hoor ook berichten dat bij de komende verkiezingen in maart gemeenten weer van plan zijn minder stembureaus in te richten. Heeft de minister die geluiden ook gehoord? Kan hij ons ervan verzekeren dat dit niet het geval zal zijn? Kan hij ons ervan verzekeren dat er bij de verkiezingen in maart net zo veel stembureaus op net zo veel plekken aanwezig zullen zijn als bij de vorige nationale verkiezingen? Dan zijn er ook nog discussies over stemborden die niet meer buiten worden gezet en over allerlei andere zaken. Kan de minister ons ervan verzekeren dat we niet gaan bezuinigen op de toegankelijkheid tot onze democratie en dat hij gaat optreden tegen gemeenten die minder stembureaus willen inrichten?

De minister is hard bezig met de versterking van het lokale bestuur. Wethouders verworden steeds meer tot uitvoerders van besluiten die elders worden genomen in regionale verbanden. Volksvertegenwoordigers worden steeds meer volksambtenaren, die tot laat zitten te vergaderen maar over steeds minder gaan. Ziet de minister met mij dat zijn beleid daar mede debet aan is, dat de decentralisatie van zorgtaken een hele nieuwe managementlaag over de gemeenten heeft gelegd van dure consultants en gewiekste adviseurs? Zij laten zich duur betalen voor hun goedkope kletspraat en sturen ambtenaren op een cursus à €8.000 per persoon over hoe ze burgers gelukkig kunnen maken, met gelukscoördinatoren, geluksbudgetten en het aanwijzen van geluksplekken in de gemeente die voor iedere burger geluksverhogend zouden zijn. Kent de minister deze mensen? Zij sturen lokale bestuurders op peperdure cursussen om te ondervinden of hun gemeente van de toekomst een Ikhoven of een Samendam zal zijn, of misschien toch een Staatsburcht zal worden. Kent de minister de voorbeelden van raadsleden die een dure masterclass krijgen waarin zij dingen te horen krijgen als: besluiten worden niet genomen, maar overkomen ons? Ja, dat hadden die raadsleden ondertussen zelf ook al wel begrepen. Ik vraag de minister indringend of het nu eens afgelopen kan zijn met dit soort geklets. Kan het ministerie niet eens ophouden met hardwerkende mensen lastig te laten vallen door types die ook eens een managementboek hebben gelezen? Wil de minister het lokale bestuur alsjeblieft bevrijden van deze kletsende klasse?

Ik schrok van een bericht in De Telegraaf van een journalist die een portret maakte van de minister van Defensie. Het ministerie schijnt belgegevens van medewerkers naast die van de journalist te hebben gelegd in een poging anonieme bronnen te onthullen. Het ging daarbij niet om een staatsgeheim, maar om het imago van de minister. Dat kan toch niet? Kan de minister ook hier een reactie op geven?

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Voorzitter. Iedereen in Nederland krijgt regelmatig te maken met diensten van de overheid, of het nu gaat om het aanvragen van een identiteitsbewijs, het doen van belastingaangifte of het doen van aangifte van geboorte of overlijden. Het liefst handelen we onze zaken tegenwoordig online af, vooral wanneer dat makkelijker en sneller gaat dan offline. De VVD vraagt zich daarbij echter wel af of onze gegevens veilig zijn en met wie die worden gedeeld. In het regeerakkoord staat dat iedereen zijn zaken met de overheid vanaf 2017 digitaal moet kunnen afhandelen. Er lopen veel initiatieven, zoals Gebruiker Centraal, en het aantal aansluitingen op de basisinfrastructuur groeit flink, maar toch dreigt de overheid de digitale boot te missen. Op de ranglijstjes van de meest digitale landen staat Nederland nog steeds in de top tien, maar het holt razendsnel achteruit. Het roer moet dan ook om. Daarom gaat de VVD zich in deze begrotingsbehandeling concentreren op de zeer grote urgentie om in te spelen op de snelle digitale ontwikkelingen om ons heen. Een transitie naar een digitale overheid leidt tot ingrijpende verstoringen van traditionele processen en vereist een stevige aanpak van organisaties, processen, mensen en cultuur. De huidige aanpak is te langzaam, te veel gefocust op projecten en te ouderwets. Wij zijn de inhoud van cd's op een harde schijf aan het zetten, terwijl de wereld om ons heen met Spotify werkt. De overheid moet nu de slag maken om werkelijk digitaal te worden. Daarbij zijn gemak, snelheid en betrouwbaarheid de sleutelwoorden. We mogen echter niet vergeten om de groepen te faciliteren die wellicht niet zo handig zijn met de computer.

Een mooie ontwikkeling van digitale dienstverlening heb ik laatst gezien in de zorg. Er zijn diverse platforms in de gezondheidszorg. Via deze platforms kunnen chronische patiënten de resultaten van metingen die zij zelf thuis hebben verricht, uploaden en eventuele veranderingen in welbevinden doorgeven aan het ziekenhuis. Een noodzakelijke wijziging in medicatie kan plaatsvinden binnen drie kwartier in plaats van binnen drie dagen. Dat vereist een andere organisatiestructuur bij het ziekenhuis, andere rollen en functies en een andere manier van werken voor de betrokken artsen en laboranten. Ook de inlog moet veilig zijn, beter dan de huidige DigiD. Daar zit men om te springen. Als die er niet snel komt, gaan al die ziekenhuizen eigen veilige DigiD'tjes verzinnen. Dat is namelijk de consequentie: als de overheid draalt, gaat de wereld eromheen eigen systemen optuigen, die al dan niet met elkaar in lijn te brengen zijn.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik werd een beetje getriggerd door de woorden "veilig", "snel" en "makkelijk" en door de apps die gegevens van ons hartstikke goed zouden doorzenden van en naar ziekenhuizen. Ik heb daar pas een enorme vragenlijst aan gewijd, omdat het daar nu juist heel erg misgaat. Aan de ene kant hoor ik de VVD pleiten voor meer gemak voor de burger, maar aan de andere kant staat het verhaal om te zorgen voor een goede veiligheid. Dat is nog niet geregeld. Mevrouw De Caluwé spreekt de minister van Binnenlandse Zaken daarop aan, maar het gaat uiteindelijk om de hele maatschappij waar we op dit moment mee te maken hebben. Die trein rijdt nu als een dolle. We hebben het ook over veiligheid.

Mijn vraag heeft betrekking op een ander aspect. We zijn bezig met de wet op de computercriminaliteit. De VVD wil dat de overheid achterdeurtjes in software gaat inbouwen, waardoor die software nog minder betrouwbaar wordt. Hoe kan een partij die praat over veiligheid aan de ene kant zeggen dat het op deze manier voor de burger minder veilig zal worden gemaakt terwijl zij aan de andere kant zegt dat zij wel heel hard mee wil rennen en alles in een app wil stoppen? Hoe rijmt de VVD deze twee zaken met elkaar?

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Het ene hoeft het andere niet uit te sluiten. Het kan niet zijn dat we omwille van de veiligheid zeggen: dan gaan we maar niet bewegen, dan wachten we maar. De wereld om ons heen verandert. Ik ben absoluut met mevrouw Oosenbrug eens dat het veilig moet zijn. Daarom zeggen wij ook altijd dat de basis op orde moet zijn. Dat hebben we ook ten aanzien van de eID gezegd. De basis moet op orde zijn. Het moet veilig zijn. Van tevoren moet duidelijk zijn welke randvoorwaarden en veiligheidseisen er zijn en hoe de privacy geborgd is. Dat moet echt veilig zijn. Dat wil echter niet zeggen dat we moeten blijven stilstaan en dus maar geen veranderingen doorvoeren. Anders gaat de wereld om ons heen dat doen en loopt de overheid daar achteraan. Dan ga je dus repareren aan de achterkant in plaats van organiseren aan de voorkant.

De voorzitter:
Mevrouw Oosenbrug, afrondend.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ja, afrondend. Ik ben het ermee eens dat de basis op orde moet zijn. Maar wat er nu gebeurt, is dat we aan alle kanten allerlei wetgeving gaan aanpassen. Ik denk dat hier sprake is van een coördinatieprobleempje en dat we inderdaad uiteindelijk iemand nodig hebben die daar coördinerend een taak op loslaat. Hoe denkt de VVD daarover?

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik denk dat mevrouw Oosenbrug gelijk heeft dat die coördinatie absoluut versterkt kan worden. Dat blijkt ook uit het feit dat er zo veel verschillende mensen, organisaties en ministeries bij betrokken zijn. De coördinatie kan nog verstevigd worden en er moet op een gegeven moment ook sprake zijn van een bepaalde doorzettingsmacht bij één minister die aangeeft op welke manier we het gaan doen. Daarmee kan worden voorkomen dat je aan de ene kant veiligheid inbouwt en aan de andere kant te langzaam loopt.

Ik vervolg mijn betoog. Systemen moeten meer met elkaar in lijn te brengen zijn. Dat zien we ook bij het eID. Eén systeem moest het worden, met meerdere middelen. Wat zien we nu? Meerdere middelen, eigen systemen en een set basisvoorwaarden die hopelijk zes maanden voor de implementatie van het hele project eindelijk gereedkomt.

Een ander langlopend project is de Basisregistratie Personen (BRP). In augustus kwam KPMG met een rapport waarin staat dat de codegeneratoren — dat zijn de generatoren waaraan de software wordt opgehangen — uit het project zijn gehaald en zijn vervangen door een handmatig gecodeerd model. Welke gevolgen heeft dit nu weer voor de projectduur en voor de kosten? Heeft dat gevolgen en, zo ja, welke? We lopen immers al hopeloos uit en het project is al drie keer over de kop qua kosten.

Het is de hoogste tijd voor actie op het gebied van digitalisering. Daarbij moeten we vooral kijken naar behoeftes die bij de burger leven, zoals de wens om zelf de regie te hebben over de eigen gegevens. Kan ik op termijn bijvoorbeeld zien wie mijn gegevens heeft bekeken? En hoe gaan we dit op een eenvoudige manier en tegen geringe kosten regelen? Een andere vraag is of ik er in de toekomst bijvoorbeeld voor kan kiezen om mijn naam-, adres- en woonplaatsgegevens uit de BRP aan maatschappelijke organisaties van mijn keuze te laten doorsluizen. Het zou wel gemakkelijk zijn als ik bij een verhuizing de sportclub, de bibliotheek en de kerk niet meer apart hoef te mailen. Dat is innovatieve digitalisering die echt iets toevoegt.

De VVD wil voor de toekomst een veel assertievere aanpak en heeft hiervoor de volgende concrete voorstellen. De gewenste vernieuwingen die ik net noemde, vereisen een andere kijk op de zaak. In het Verenigd Koninkrijk werkt een groep creatieve, innovatieve ICT'ers aan de ontwikkeling van nieuwe, baanbrekende digitaliseringstrajecten voor de overheid. Ik pleit dus niet voor weer het zoveelste directoraat-generaal. Op kleine schaal en met een klein budget kunnen heel mooie dingen bedacht worden. Hoe staat de minister daartegenover? Dat hoeft niets extra's te kosten, het verdient zich eenvoudig terug door een besparing op de huidige dure trajecten.

Naast het volgende digi-jaarprogramma van het ministerie moet de minister ook een doorkijk bieden naar de langere termijn, zeg vijf jaar. Dat is een heel lange termijn bij ICT. Dat moet een doorkijk zijn met concrete doelen, stappenplannen en middelen. De inzet op digitalisering vereist namelijk een bijbehorend budget. Nu de businesscase eID is gemaakt, blijkt het ICT-budget vanaf 2018 niet eens toereikend om zelfs maar die eID in de lucht in te houden, laat staan de rest van de digitale infrastructuur. Ook moet worden aangegeven welke dienstverlening men aan de Nederlander wil bieden en welke consequenties dat heeft voor de ICT, de werkwijze en de bemensing, inclusief kennis en kunde. Kan de minister dit toezeggen?

Bij digitaliseringsprojecten moet veel meer vanuit de burger worden gedacht. Het gaat daarbij niet om wat de overheid aanbiedt maar om wat de burger faciliteert. In dat kader wil de VVD bijvoorbeeld graag dat wij allen op termijn zelf actief kunnen aangeven welke gegevens van ons met welke maatschappelijke instellingen worden gedeeld, zowel ad hoc als structureel. Nu kun je via mijn.overheid.nl alleen gegevens bekijken, maar je kunt er niets actief mee doen. De speciale eenheid die ik net noemde, zou dat kunnen uitwerken. Hoe staat de minister daartegenover?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik zou heel graag willen dat de klant de sleutelbewaarder is. Enige tijd geleden heb ik een motie ingediend om dit mogelijk te maken. Ik had daarvoor precies dezelfde redenen als die mevrouw De Caluwé zojuist heeft genoemd. De klant moet te allen tijde zien wat er met zijn gegevens gebeurt, wie er in zijn dossier kijkt en waarom diegene daarin heeft gekeken, zodat de klant daar controle op kan uitoefenen. Is de VVD van plan om ook een dergelijk voorstel te doen, zodat we samen kunnen optrekken? Dan kan de motie misschien ook aangenomen worden. De vorige keer stemde de VVD namelijk tegen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Dat klopt. De vorige keer hebben wij inderdaad tegengestemd, want het ging erom dat je op korte termijn inzage zou kunnen hebben in wie in jouw gegevens kijkt. De minister heeft terecht aangegeven dat dat een heel groot en erg duur project zou worden. Daarom heb ik ook aangegeven dat het heel mooi zou zijn om een speciale eenheid aan te stellen die bekijkt hoe dat op termijn tegen geringe kosten en op een vrij gemakkelijke manier kan worden gedaan. Als we het laten uitzoeken en het op termijn tegen geringe kosten gebeurt, dan zouden wij elkaar kunnen vinden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het gaat uiteindelijk om het doel, en dat doel delen we. Ik denk dat we er wel uitkomen. We gaan de klant sleutelbewaarder maken en we gaan ervoor zorgen dat hij precies weet wat er met zijn gegevens gebeurt en dat hij daar controle op kan uitoefenen.

De voorzitter:
Ik heb niet direct een vraag gehoord. Daarom geef ik mevrouw Oosenbrug meteen de gelegenheid om een vraag te stellen.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik moest het even op mij laten inwerken. Ik hoorde iets over een kleine unit met slimme denkers. Daar ben ik natuurlijk altijd voor. Ik vraag mij alleen het volgende af. Bij het Bureau ICT-toetsing (BIT) hebben we dit ook geprobeerd. We hebben gezegd: kom op, zet daar mensen van buiten in; zet creatieve denkers in die verstand van zaken hebben. Vervolgens tuigt de overheid — in dit geval is minister Blok daarvoor verantwoordelijk — iets op en worden daar ambtenaren neergezet. Ik zal niets ten nadele van ambtenaren zeggen. Ik ken heel veel enthousiast meedenkende, goede ambtenaren.

De voorzitter:
Wat is uw vraag?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Die ambtenaren hebben zich ook verenigd in Pleio. Gaan we nu niet opnieuw iets optuigen wat allang bestaat? Is een "digidenktank" — ik gooi dit begrip er maar even in — niet juist heel erg interessant als er mensen van buiten in zitten? Die moet je toch niet binnen de overheid willen aannemen?

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik hoor hier eigenlijk twee vragen. De eerste vraag gaat over het BIT, dat we hebben opgetuigd. In het begin zaten daar vooral ambtenaren in. Dat heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst ook aangegeven. Daarna heeft hij het verder aangevuld met mensen van buiten. Dat moest ook. Het moest een wisselwerking zijn tussen mensen van binnen en mensen van buiten. Het BIT is er om te kijken naar projecten voordat ze starten. Dat heeft dus wel een andere rol dan de rol van de groep die ik nu voorstel. Hierbij gaat het om de whizzkids. De heer Elias, de voorzitter van de tijdelijke commissie ICT, noemde hen destijds "de jongens met de petjes achterstevoren op hun hoofd". Het gaat dan om mensen die bedenken wat je met de digitale overheid zou kunnen doen en welke projecten het zou kunnen opleveren. In Engeland heeft dat tot twintig concrete voorstellen geleid. Het gaat hier meer om inhoudelijke voorstellen dan om wat het BIT doet, namelijk controleren of projecten oké in elkaar zitten.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Het BIT is inderdaad een voorbeeld: allemaal goede bedoelingen, maar uiteindelijk komt het niet helemaal uit de verf. Mevrouw De Caluwé noemt altijd, zoals zo veel mensen, de slimme jongens, maar ik ga een lans breken voor de slimme vrouwen. Ik wijs wat dat betreft op de Nederlandse Women in cyber security. Die vrouwen dragen weliswaar geen petjes achterstevoren op hun hoofd, maar ze hebben bijvoorbeeld ontdekt dat er ongelooflijk veel lekken zijn in ziekenhuizen en in apps. Dat zijn creatieve denkers. Die moet je niet in dienst willen nemen bij de overheid en achter een bureau zetten, want dan gaat de creativiteit verloren. Dat probeer ik helder te maken. Deze mensen kun je altijd invliegen. Ze zijn altijd bereid om te komen — de Bits of Freedom, de Women in cyber security — maar ga ze niet aannemen. Dat is mijn pleidooi. Ik ondersteun het warme gevoel van de VVD, maar neem deze mensen niet aan. Vlieg ze af en toe in. Vraag ze en kijk eens mee. Dat hoeft niets te kosten. Ik ken die gemeenschap. Deze mensen willen er juist voor zorgen dat wij met zijn allen zorgen voor een veiliger en goedkopere wereld als het gaat om ICT. Ik heb dus geen vraag. Het is meer een warm pleidooi.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik wil toch nog graag een reactie geven. Het eerste punt van mevrouw Oostenburg is helemaal terecht. Het gaat vooral ook om knappe meiden — knap in hun koppie — die je daarop kunt zetten.

Dan iets over het aannemen. Er valt met mij zeker te praten over de vraag of je die mensen al of niet moet aannemen. Ik pleit ervoor om mensen van buiten aan te trekken. Moet je ze in dienst nemen? Misschien niet. Als je voor een wisselende samenstelling gaat omdat je elke keer een andere behoefte hebt, waarvoor je andere expertise nodig hebt, dan moet je daar andere dames en heren voor inhuren. Er valt zeker met mij te praten over het niet in dienst nemen van die mensen.

Ik vervolg mijn betoog. Op dit moment wordt eraan gewerkt dat gemeenten zich aansluiten bij de digitale infrastructuur. Nog lang niet alle gemeenten doen dit echter. Ze zijn wel aangesloten, maar ze werken er nog niet allemaal mee. De centrale overheid kan dit niet dwingend opleggen. Er moeten echter wel afspraken worden gemaakt over één format. De Nederlander is er de dupe van als niet alle overheden informatie kunnen uitwisselen, want dat is juist de bedoeling van de BRP. Daarmee kan de informatie ook beschikbaar worden gesteld. Volgens de met algemene stemmen aangenomen motie-Veldman/Oosenbrug moet de regering een gemeenschappelijk normenkader opstellen dat door alle overheidsinstellingen wordt gehanteerd. Er is een aantal uitgangspunten geformuleerd, maar deze laten ruimte voor differentiatie. Hoe gaat de minister tot die noodzakelijke afspraken komen?

Onderdeel van de Digitale Overheid is de open overheid. In het kader van open overheid heeft onder andere collega Veldman een aantal moties ingediend die op een stevige meerderheid konden rekenen. De minister is in zijn brief naar aanleiding van de moties echter niet altijd even helder. Ik heb daar een aantal vragen over. De minister moet samen met andere overheden de informatiehuishouding op orde brengen en hiertoe een actieplan uitwerken. Wat is de status hiervan? De minister heeft beloofd om in 2016 met nadere resultaten te komen over de inspanningen om de financiële middelen voor de digitale infrastructuur te bundelen. Hoe staat het daarmee? De minister is met de VNG in overleg getreden om de toepassing van open standaarden door gemeenten te verbeteren. Hiervoor zou de minister een wettelijke basis neerleggen in de Wet generieke digitale infrastructuur. In december komt die wet naar de Kamer, maar staat deze kwestie daar inmiddels in? Al deze zaken zijn nodig om de razendsnelle ontwikkelingen op ICT-gebied te kunnen bijbenen. Ik zie de antwoorden met belangstelling tegemoet.

Dan nog iets over het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing van het Gemeentefonds. De minister heeft besloten een tweede tranche van 33% te herverdelen en een derde tranche van 33% niet door te voeren. De VVD snapt dat vanuit het uitgangspunt dat te grote jaarlijkse schommelingen moeten worden voorkomen. Daar vragen veel gemeenten ook om. De VVD ziet wel graag dat de laatste 33% wordt meegenomen in de herijking waaraan nu wordt gewerkt, op basis van de motie-Veldman van vorig jaar, waarin werd gevraagd om een herijking van het Gemeentefonds. Kan de minister een oordeel geven over het meenemen van de herverdeling in die volledige herijking?

De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. In 2012 had dit parlement grote plannen met het openbaar bestuur: het wilde provincies samenvoegen, evenals landsdelen. Het wilde gemeenten opblazen tot gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Er zouden nieuwe stembiljetten komen, wat gerommel in de marge is. De hoogste bestuursrechtspraak zou worden gereorganiseerd, terwijl Nederland goed scoort op de Europese barometer. De hoogste bestuursrechtspraak is de speelbal geworden van de coalitie.

Er zouden een kwart minder gemeenteraadsleden en een kwart minder provinciale statenleden komen. Hoe kun je zo aan de poten zagen van de volksvertegenwoordiging in een tijd waarin de burgers harder dan ooit tevoren roepen om gehoord te worden?

Inmiddels zijn we vier jaar verder en het is tijd om de balans op te maken: er zijn geen superprovincies en -gemeenten gekomen en er zijn evenmin nieuwe stembiljetten gekomen. De hoogste bestuursrechtspraak functioneert nog steeds als vanouds en het aantal volksvertegenwoordigers is op peil gebleven. Daarvoor heeft de CDA-fractie zich sterk gemaakt. Wat goed is, moet behouden blijven en vernieuwing moet een substantiële bijdrage leveren aan de inwoners of de samenleving als geheel.

Hoe kom je op het idee om in een tijd van maatschappelijke onrust en nationale veiligheidsrisico's roekeloos te bezuinigen op de AIVD, een belangrijke kennisintensieve organisatie? Als we niet onmiddellijk aan de bel hadden getrokken, waren de bezuinigingen van dit kabinet gewoon doorgegaan met alle gevolgen van dien voor de veiligheid van al onze inwoners. Nu wil de minister van Buitenlandse Zaken trouwens serieus nadenken over een Europese CIA. Wat is de visie van de minister van Binnenlandse Zaken als verantwoordelijke voor de AIVD?

En dan het referendum waar het CDA altijd tegen is geweest. Dit kabinet heeft ook zijn handtekening gezet onder het raadplegend referendum. Een dag na het Oekraïnereferendum, precies op 7 april, zei de minister voor de NOS-camera dat er nog eens goed gekeken moet worden naar de Referendumwet. Hij zei dat de regels voor sommigen verwarrend zijn. Die zouden voor toekomstige referenda dus opnieuw bekeken moeten worden. Wij hebben nog geen voorstellen van het kabinet gezien. Graag wil ik een reactie van de minister hierop.

Waar is de minister zelf eigenlijk trots op als hij terugkijkt op deze kabinetsperiode? Wat heeft de minister de afgelopen vier jaar concreet bereikt voor onze burgers?

Terugblikkend moeten wij vaststellen dat dit kabinet weinig oog heeft voor plattelandsregio's. In deze regio's woont nog steeds 80% van de inwoners van Nederland en 20% woont in de tien grootste steden. Als voorbeeld noem ik de situatie in Zuid-Nederland dat eerder dit jaar getroffen werd door hagel- en waterschade. De impact op de getroffen gezinnen is enorm. Er zijn mensen bij die hardwerkende ondernemers zijn en er zijn mensen bij die hun boterham verdienen bij of door deze ondernemers. Deze mensen voelen zich door het Rijk in de steek gelaten. Alleen staatssecretaris Van Dam kwam even kijken. Hij zei meteen dat hij niets voor deze mensen kon doen. De minister van BZK die verantwoordelijk is voor het al dan niet in werking treden van de noodwet, hebben we helaas niet gezien of gehoord. De staatssecretaris van EZ zei: ik zit hier niet voor de boeren. Zegt de minister van BZK: ik zit hier niet voor de burgers?

Dan de precarioheffing. De minister heeft onlangs een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd met als doel de gemeentelijke belasting af te schaffen op kabels, leidingen, gas, water en licht. Dat is een goede zaak, maar intussen gaat een gemiddeld huishouden maar liefst €50 meer betalen voor gas en licht. Omdat de minister zo lang heeft geaarzeld, gaan nog meer gemeenten precario heffen, of ze schroeven de tarieven zelfs op. Veel gemeenten zijn dit jaar gestart met het heffen van precario. Dat gaat nog steeds door. De indiening van het wetsvoorstel werkt blijkbaar niet als rem, maar deze werkt eerder als stimulans om nog snel de precarioheffing in te voeren of om het precariotarief te verhogen. Met een overgangstermijn van maar liefst tien jaar blijft dit nog lang betalen voor de buurgemeenten. Noemt de minister dit solidariteit? Ondergraaft dit beleid de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds niet? Graag wil ik een reactie van de minister hierop.

Dan de regio's. De regio's zijn niet de achtertuin van de Randstad. Het CDA vindt dat stad en platteland niet met de rug naar elkaar toe moeten staan, maar dat de een de ander juist moet versterken. Er liggen enorme economische groeikansen in de regio's. Ook het rapport-Van Zwol dat we ooit bekeken en besproken hebben, geeft dat duidelijk aan. Gemeenten, provincies en Rijk moeten dan wel gezamenlijk optrekken. En het fundament onder deze samenwerking is vertrouwen. Dat vertrouwen wordt ondermijnd als gemeenten in de regio het gevoel krijgen dat de financiële middelen niet eerlijk worden verdeeld. Een voorbeeld is de verdeling binnen het cluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing van het Gemeentefonds. Maar liefst drie onderzoeksrapporten wijzen uit dat de verdeling anders moet. De VNG, dé belangenbehartiger van de gemeenten, vindt dat de verdeling anders moet. En wat zegt de minister? Hij vindt dat het maar voor twee derde anders moet. Begrijpt de minister waarom mensen denken: in Den Haag doen ze toch wat ze willen? Op deze manier koop je geen vertrouwen in elkaar. Gemeenten met een groot buitengebied moeten ook in krappe tijden in staat zijn om de eigen infrastructuur, groenvoorziening en waterwerken in stand te houden. De impact van het niet-doorvoeren van de nieuwe verdeling is groot. Een middelgrote gemeente als het Limburgse Venray loopt per jaar maar liefst 0,5 miljoen mis. De CDA-fractie vraagt deze minister dan ook om de voorgestelde nieuwe verdeling van het gemeentefonds alsnog volledig door te voeren.

Dan de digitale overheid. Wij staan aan de vooravond van 2017, aan de vooravond ook van Digitaal 2017. Burgers zouden vanaf 2017 al hun zaken met de overheid digitaal moeten kunnen doen. De CDA-fractie ondersteunt die ambitie, maar de uitwerking gaat naar onze mening veel te traag.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik heb nog een vraag over het vorige punt, de herverdeling van het Gemeentefonds. De heer Amhaouch zegt dat bijvoorbeeld Venray heel veel geld misloopt. Als je nu gaat herverdelen, krijg je weer andere schommelingen. Dan komt er misschien bij Venray wat bij, maar bij een buurgemeente gaat er wat af. Wil de heer Amhaouch ook voor zijn rekening nemen dat dat op korte termijn gebeurt?

De heer Amhaouch (CDA):
Natuurlijk willen we dat voor onze rekening nemen, of de minister moet een andere oplossing hebben. Er liggen drie rapporten. De minister heeft zelf gevraagd om onderzoek. Als je drie instanties, de Raad voor financiële verhoudingen en nog een aantal andere organisaties, om advies vraagt, kun je daarna niet zeggen: ik ga dat maar gedeeltelijk doen. Ongeveer 10% van de gemeenten zal erop achteruit gaan, maar 90% van de gemeenten zal erop vooruitgaan. Dat is een stuk solidariteit en de onderzoeken hebben aangetoond dat de verdeling vandaag de dag niet eerlijk is. Als je A zegt, moet je ook B zeggen.

De voorzitter:
Afrondend mevrouw De Caluwé.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Wat vindt de heer Amhaouch dan van de oproep van de meer dan 200 wethouders die hier hebben gestaan en die hebben gezegd: ga nu alstublieft niet weer met schommelingen werken, want we zitten met die onzekerheid?

De heer Amhaouch (CDA):
De mailbox loopt al sinds begin dit jaar vol met berichten van wethouders en burgemeesters van allerlei partijen, die gewoon een eerlijke verdeling willen. Ik krijg totaal andere signalen. Dé belangenbehartiger VNG zegt namens de gemeenten: beste minister, de gemeenten hebben die motie aangenomen, voer die herverdeling door en zorg voor vertrouwen bij de gemeenten.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Even voor de zorgvuldigheid van het debat: zei niet juist het bestuurlijke deel van de VNG dat je dat nu maar niet moet doen? Is er op de ledenraad van de VNG niet een motie met 51% tegen 49% aangenomen? Moeten we dus niet ook vaststellen dat de gemeenten ook heel erg verdeeld zijn? Zijn dat niet eigenlijk de feiten? Ik wil het wel even precies opzoeken, maar volgens mij zijn dat de feiten.

De heer Amhaouch (CDA):
Feit is dat de VNG een motie heeft aangenomen. Laten we hier niet terechtkomen in Haagse spelletjes en vragen of een motie is aangenomen met een beetje meer of een beetje minder. Als wij in deze Kamer een motie aannemen, nemen wij een motie aan. Ik vind het dus heel vreemd van de PvdA om nu verdeeldheid te zaaien tussen gemeenten en binnen de VNG over die motie. De motie is aangenomen, dat erkent mevrouw Fokke toch?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Het grappige is dat ik helemaal geen Haagse spelletjes speel. Ik neem waar wat er gebeurt in gemeenteland en ik zeg dat die motie is aangenomen met 51%. Volgens mij hebt u mij niets anders horen zeggen dan dat. Ik zeg ook dat 49% het daar kennelijk niet mee eens was. We moeten constateren — en dat is geen Haags spelletje — dat de gemeenten kennelijk ook verdeeld zijn over dat Gemeentefonds. Is het dan niet verstandig om onder ogen te zien dat er heel erg veel discussie is over die portie? De Kamer heeft vorig jaar de motie-Wolbert/Veldman aangenomen. Laten we het even bekijken. De herijking komt eraan, laten we de laatste portie daarin meenemen en laten we daarin voor eens en voor altijd duidelijkheid geven.

De heer Amhaouch (CDA):
De gemeenten zijn niet verdeeld. Dat is absoluut niet het geval. Meer dan 60% of 70% van de gemeenten is voor goedkeuring van deze herverdeling, nog los van percentages. Natuurlijk is er een aantal grote steden tegen; dat begrijp ik. En zij tellen zwaar mee in de stemming. Maar de minister van Binnenlandse Zaken gaat juist over álle bijna 400 gemeenten. Hij moet die beslissing nemen. Dat is belangrijk! Wij wachten de reactie van de minister in zijn termijn af.

Ik ga verder met de het onderwerp "digitale overheid". Welke digitale producten heeft de minister tot nu toe opgeleverd? Het Nederlandse bedrijfsleven zet grote stappen vooruit op het vlak van digitalisering, maar de overheid blijft achter. Hoe ziet de minister dat? De overheid moet er zijn voor iedereen. Maar bij digitalisering moeten we wel het verstand gebruiken. Vorig jaar bleek dat men bij de Belastingdienst niet had nagedacht over alle consequenties van het afschaffen van de blauwe envelop. Wat doet de minister voor de ruim 1,2 miljoen mensen in Nederland zonder internet?

Ook mist de CDA-fractie voortvarendheid en regie bij het kabinet als het gaat om het stemmen met elektronische hulpmiddelen. De apparatuur die de minister zoekt met zijn marktuitvraag, is allang op de markt. Onlangs liet de minister weten dat het vervolgtraject nog dit jaar wordt gestart. Kan hij toezeggen dat hij zijn karwei op dit terrein zal afmaken?

Ook eID, de beoogde opvolger van DigiD, komt maar niet van de grond. De minister wordt over de vluchtstrook ingehaald door de banken met iDIN. Als dit nog lang zo doorgaat, kunnen we straks alleen nog maar inloggen bij de overheid met een bankpasje. Zolang eID niet functioneert, moeten we gebruikmaken van DigiD. Hoelang kan dat nog? Is de veiligheid van DigiD nog steeds geborgd op het noodzakelijke niveau?

Aanvullend zeg ik nog het volgende. De minister-president heeft in oktober het rapport "Nederland digitaal droge voeten" aangeboden gekregen van de Cyber Security Raad. Welke maatregelen neemt de minister van Binnenlandse Zaken om de digitale veiligheid te borgen in het publieke domein?

Tot slot heb ik nog een opmerking over de staatscommissie over het parlementair bestel. Wij hadden hierover graag met de collega's gedebatteerd voordat het kabinet hiermee aan de slag was gegaan. De coalitie had daar kennelijk geen zin in. Daarom vraag ik ook vandaag: waar zijn de goede voornemens van het kabinet op dit punt?

De heer Martin Bosma (PVV):
Voorzitter, ik heb een vraag over het laatste punt dat de heer Amhaouch aansneed.

De voorzitter:
Maar mevrouw Oosenbrug stond al eerder bij de microfoon. Ik neem aan dat zij een vraag wil stellen over een eerder punt. Daarom krijgt zij eerst het woord, mijnheer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):
Dat is goed.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Gisteren hadden wij ook een mooi debat over eID, maar dan voor Europa. Daar heb ik een CDA-collega van de heer Amhaouch ook al vragen gesteld. Ik hoor ook hier het CDA weer zeggen: een veilige digitale wereld begint met een goed versleutelde digitale wereld. Het CDA pleit voor het afschaffen van encryptie. Het CDA wil dat er geen gebruik meer wordt gemaakt van encryptie. Hoe kan het CDA enerzijds vragen om het bouwen van een veiliger digitale wereld voor de burger, en anderzijds pleiten voor het verdergaand uitkleden van juist die veiligheid van de digitale wereld?

De heer Amhaouch (CDA):
Mevrouw Oosenbrug komt natuurlijk elke keer terug op die encryptie.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ja, natuurlijk.

De heer Amhaouch (CDA):
Als encryptie nodig is om de nationale veiligheid te borgen of om de economische veiligheid voor het bedrijfsleven te borgen, dan moeten we op dat punt maatregelen nemen. Het CDA verwacht van het kabinet en van de minister dat zij met concrete, goede plannen voor het publieke domein komen. Het is belangrijk dat de minister daarbij tempo maakt, want we worden door het bedrijfsleven ingehaald. In dat rapport dat is gepresenteerd door de Cyber Security Raad staat ook dat zowel het bedrijfsleven als de overheid substantieel moet gaan investeren om het veilig te maken.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Enerzijds is er de politieke keuze van geld erbij. Die snap ik inmiddels, na vier jaar Den Haag. Anderzijds heeft veiligheid ook te maken met goede wetgeving. Goede wetgeving voor veiligheid is zeker heel belangrijk, maar maak die veiligheid dan niet aan de andere kant stuk door te zeggen: wij willen encryptie afschaffen. Encryptie is nou juist een van de technologieën die bewezen nuttig zijn. Encryptie werkt gewoon. Encryptie is door het bedrijfsleven en de community zelf bedacht. Ga dat dan niet stukmaken! Daarvoor houd ik een warm pleidooi. Ik heb er verder geen vragen over. Maar laat de heer Amhaouch nou eens een keertje nadenken over dit soort wetgeving.

De voorzitter:
Dat was een oproep, dus …

De heer Amhaouch (CDA):
Nou, voorzitter, ik wil hier toch even op reageren. Mevrouw Oosenbrug verwijt het CDA nu van alles. Ik zit zelf nu net negen maanden in de Kamer. De partij van mevrouw Oosenbrug zit al vier jaar in de coalitie. Zij had ook zelf flink tempo kunnen maken op dit terrein en ervoor kunnen zorgen dat de minister zou gaan leveren.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik wil het CDA dan toch wijzen op de vele, vele, vele vragen die ik de afgelopen vier jaar heb gesteld, op alle moties die ik heb ingediend en op alles wat de overheid inmiddels naar aanleiding van mijn vragen en mijn opmerkingen opgepakt heeft. Ik pak deze handschoen op. Dat heb ik gedaan en dat blijf ik doen. Ik blijf sturen waar ik kan en ik dien daar ontzettend mooie moties over in, die helaas niet altijd gesteund worden door het CDA. Ik heb mijn best dus gedaan, zelfs als coalitiepartner.

De voorzitter:
De heer Bosma mag nu zijn interruptie plegen.

De heer Martin Bosma (PVV):
Even een moment van rust en bezinning, na dit burengevecht.

De heer Amhaouch zei iets over de staatscommissie. Dat is een zeer goed punt om in te brengen, want die staatscommissie gaat naar de hele inrichting van het openbaar bestuur en naar de Eerste Kamer kijken. Dit komt vooral uit de Eerste Kamer zelf, omdat de VVD eigenlijk tegen de Eerste Kamer is, maar dat niet hardop durft te zeggen. De oplossing is dan een staatscommissie. Wat gaat het CDA verder doen met die staatscommissie? Volgens mij is het een beetje verloren tijd. We zien wel wat voor compromis hier weer uit rolt. Het wordt altijd een dromedaris, terwijl er een paard besteld was. Gaat het CDA hier actief in meedoen?

De heer Amhaouch (CDA):
Wij hebben een paar weken terug in deze Kamer zelf het initiatief genomen om daar een debat over te voeren met onze collega's in de Kamer. Helaas werd dat verzoek door de coalitie van tafel geveegd. Het is ook voor ons onbegrijpelijk dat wij als Kamer niet kunnen debatteren over de brief die gezonden is door de Eerste Kamer en die gaat over de parlementaire democratie en de inrichting in de toekomst. Daarom vraag ik aan de minister hoe hij dat verder ziet en welke vervolgstappen hij wil zetten. Daar zullen we ons als CDA dan over beraden.

De heer Martin Bosma (PVV):
Dat is een uitstekende vraag en ik wacht ook met smart het antwoord af. Het is heel raar gegaan. In een procedurevergadering, nog net niet in de rondvraag, is gevraagd: wie heeft er nog iets? Een staatscommissie. Oké. Zo is het geloof ik gegaan. Dat is te gek voor woorden. Mijn vraag is nogmaals wat het CDA nu gaat doen. Die commissie komt er waarschijnlijk en daar gaan allemaal staatsrechtgeleerden interessant in zitten doen. De meeste van die mensen zijn altijd lid van D66, dus dan weet je het wel. Gaat het CDA meedoen aan deze staatscommissie?

De heer Amhaouch (CDA):
We zullen eerst de reactie van de minister afwachten op dit terrein. We hebben al een paar keer gepoogd om dit debat te voeren. De heer Bosma vraagt wat wij gaan doen. Natuurlijk vinden wij het belangrijk om mee te doen aan zo'n staatscommissie, zeker als het om het parlementaire stelsel gaat. We vinden het echter jammer dat de coalitiepartijen het voorstel van de andere partijen, die volgens mij allemaal voor een debat waren, van tafel hebben geveegd. Dat is onbegrijpelijk. Dat ben ik met u eens. Volgens mij was zelfs de heer Van Raak het daarmee eens.

De voorzitter:
Kijk eens aan. De heer Van Raak meldt zich ook bij de interruptiemicrofoon.

De heer Van Raak (SP):
Ja, want het blijft stil. We zouden kunnen zeggen: dit is een voorstel dat nu wordt gedaan. We vragen dan iedereen om daarop te reageren.

De voorzitter:
Het is geen punt van orde. U staat bij de microfoon om een vraag aan de heer Amhaouch te stellen.

De heer Amhaouch (CDA):
Als de heer Van Raak mij vraagt of we weer samen een motie moeten indienen om het debat te kunnen voeren, dan moeten we in de middag even kijken of dat kan.

De heer Van Raak (SP):
Ik ga het omdraaien. Ik kan dat bevestigend beantwoorden.

De voorzitter:
Wilt u uw betoog nu afronden, mijnheer Amhaouch?

De heer Amhaouch (CDA):
Ik kom inderdaad tot mijn slot, voorzitter.

Deze minister van Binnenlandse Zaken heeft veel slechte plannen uit het regeerakkoord niet uitgevoerd, maar ook heel veel goede plannen zijn blijven liggen. Het regeerakkoord heette Bruggen slaan. De CDA-fractie zou de minister willen toeroepen: kom vandaag over de brug.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Voorzitter. Democratie is meer dan een keer in de vier jaar naar de stembus gaan. Op lokaal niveau worden er allerlei initiatieven genomen om mensen meer bij de besluitvorming in een gemeente te betrekken, bijvoorbeeld door middel van een G1000. Het ministerie heeft inmiddels een experimentenwet gemeenten in consultatie gebracht. We hebben verder het rapport-Van der Donk, de VNG heeft een denktank ingeschakeld en recent zagen we de publicaties van Code Oranje. Over één ding zijn alle partijen het eens, namelijk dat er iets moet veranderen, dat er naast de representatieve democratie andere manieren moeten worden gevonden om mensen bij de besluitvorming te betrekken. Wat de PvdA betreft, is dat goed nieuws. Laten we die handschoen nu dan ook met z'n allen oppakken en actie ondernemen. Papier is immers geduldig. Laten we dit ook echt van onderop doen door de volksvertegenwoordigers op lokaal niveau de kar te laten trekken. Mijn partijgenoot Joop van den Berg was kritisch in zijn column van afgelopen week, maar wat mij betreft is dit wel iets om over na te denken. Hij schreef: "Vraag aan een willekeurig clubje burgemeesters in Nederland om hun denkbeelden over democratie uiteen te zetten en ze zullen onmiddellijk beginnen de gemeenteraad geheel of gedeeltelijk af te schaffen. Met dromen over 'zelf handelen' door het volk als alibi, worden er dan voorstellen gedaan voor 'participatie' door burgers in een soort van 'directe democratie', geheel of gedeeltelijk ter vervanging van de volksvertegenwoordiging."

De heer Martin Bosma (PVV):
Het is hartstikke leuk om het aan de burgemeesters te vragen, maar die burgemeesters kampen zelf ook met een democratisch deficit, want zij zijn helemaal niet gekozen. Over de hele wereld, behalve in Noord-Korea en Nederland, worden burgemeesters gewoon gekozen. Alleen hier worden zij geparachuteerd. Zij komen gewoon uit het netwerk van de PvdA. Al die mensen die nu bij de PvdA zitten en die er straks, op 15 maart, hopelijk uit worden gebonjourd, worden burgemeester, ongevraagd, ongekozen en ongewenst. Zou het niet goed zijn als wij kunnen stemmen over wie burgemeester wordt, wie de hoogste vertegenwoordiger wordt in elke gemeente?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij vraagt de heer Bosma een heel klein beetje naar de bekende weg, want volgens mij weet de heer Bosma dat er een initiatiefwetsvoorstel van D66 ligt. Hij zit al enige tijd in de Kamer, maar misschien is dit langs hem heen gegaan. Volgens mij hebben we het binnenkort dus nog over de positie van de burgemeester. Misschien heeft de heer Bosma ook niet goed naar mijn betoog geluisterd, want ik zeg juist dat het inderdaad niet de burgemeester zou moeten zijn die hierover nadenkt en dat we de volksvertegenwoordigers op het lokale niveau hierin moeten meenemen. Volgens mij zijn de heer Bosma en ik het op dit punt dus met elkaar eens over de democratie en over hoe we met z'n allen daarover moeten nadenken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mevrouw Fokke zei zojuist: "Laten wij de bestuurders op lokaal niveau meenemen", maar de bestuurders op lokaal niveau zijn al veel verder. Zij doen al allerlei experimenten en vragen ruimte in de Gemeentewet om te experimenteren. Eigenlijk nemen zij dus de landelijke vertegenwoordigers mee. Mijn vraag aan de PvdA is dus of zij vandaag gaat voorstellen om de Gemeentewet zodanig te wijzigen dat gemeenten die dat willen, kunnen experimenteren met deliberatieve democratie.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik wil het antwoord van de minister afwachten, maar ik ben inderdaad bezig met een motie die ertoe oproept om de goede ideeën op te halen uit de gemeenten. Het gaat dus niet om blauwdrukjes van bovenaf. Laten we inderdaad de experimenten mogelijk maken waarvan gemeenten aangeven dat zij die graag zouden willen doen. Laat Den Haag daarbij geen barrière zijn; laat Den Haag meewerken aan voorstellen die van onderop komen.

De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Daar ben ik heel blij mee, want ik heb zelf ook een motie in voorbereiding. Mijn vraag was echter of ook de PvdA vindt dat we de Gemeentewet moeten wijzigen, want dat is een manier om de lokale bestuurders die hierom vragen, daadwerkelijk die ruimte te geven. Er moet dus niet alleen worden gekeken naar wat er al gebeurt. Dat weten we al; er gebeuren hartstikke mooie dingen. We moeten ervoor zorgen dat de belemmeringen waar lokale bestuurders nu tegenaan lopen, worden opgeheven. Dat is toch echt een taak van de nationale wetgever.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Daar ben ik het helemaal mee eens. Volgens mij is het goede nieuws dat Binnenlandse Zaken niet iets nieuws hoeft te ontwikkelen, want er ligt al een voorstel voor een Experimentenwet, waarmee wordt bekeken welke wetten op lokaal niveau belemmerend zijn. In dat kader konden gemeenten allerlei voorstellen indienen om een bepaalde wet op lokaal niveau buiten toepassing te verklaren. Ik denk dat Binnenlandse Zaken daarvan moet leren. Laten wij vooral niet als eerste zeggen dat het wel weer aan de Gemeentewet zal liggen. Haal die experimenten op; doe dat ook actief, want in het kader van de Experimentenwet gemeenten die er nu ligt en die al in consultatie is geweest, is kennelijk al eens iets aan gemeenten gevraagd. Ik moet wel vaststellen dat daar bitter weinig uit is gekomen. Wat mij betreft dienen gemeenten dus actief voorstellen in. Als er belemmeringen zijn in wetten, moeten die belemmeringen wat de PvdA betreft gewoon worden weggenomen.

De heer Klein (Klein):
De heer Bosma merkte terecht op dat in Nederland de burgemeesters niet gekozen worden en dat dat wel zo zou moeten zijn. Uw reactie daarop was dat er een initiatiefwetsvoorstel van D66 ligt. Zegt u daarmee impliciet eigenlijk dat de PvdA dat initiatiefvoorstel en het verkiezen van de burgemeester steunt?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij behoeft het geen betoog dat wij het initiatiefwetsvoorstel van D66 zullen steunen. Wetgeving is echter af en toe hardnekkig. Ook al willen wij de dingen soms snel regelen, over de bepalingen in de Grondwet hebben wij in het staatsrecht afspraken gemaakt. Het wetsvoorstel moet nog een keer in tweede lezing worden ingediend. Het behoeft echter geen betoog dat wij daarachter staan en dat wij inderdaad voor een gekozen burgemeester zijn.

De heer Klein (Klein):
Dat verbaast mij, want dan hadden wij dat de afgelopen periode toch kunnen doen toen de Partij van de Arbeid nog in het kabinet zat met een minister van Binnenlandse Zaken? Het zou beter zijn geweest als de Partij van de Arbeid de eigen minister had aangespoord om te komen tot verkiezing van de burgemeester.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij ligt die initiatiefwet van D66 er al een poosje. Ik houd toch wel van het staatsrecht en niet van een soort dictatoriaal regiem. De heer Klein stelt dat wij dit de afgelopen periode hadden moeten regelen. Dan had de minister van Binnenlandse Zaken de Grondwet buiten werking moeten stellen. Dat moeten wij toch niet willen in een democratie? Er is in de Grondwet iets geregeld voor de burgemeesters. Er zal dus nog een tweede lezing op het initiatiefwetsvoorstel moeten komen. Daar kunnen de heer Klein en ik niets aan veranderen. Deze democratie is een groot goed ook al gaat het soms traag en wat mij betreft soms ook te traag.

De voorzitter:
Voordat ik de heer Bisschop het woord geef, wil ik hem mede namens allen in deze zaal van harte feliciteren met zijn verjaardag. Een prachtige dag om jarig te zijn en om een vraag te stellen.

(Geroffel op de bankjes)

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik ben diep ontroerd. Dank voor deze hartelijke wensen. Waar kun je je verjaardag beter vieren dan te midden van je politieke vrienden en vijanden?

Mevrouw Fokke roept allerlei dingen: "kijk nu eens naar die experimenten", "haal ze op", "maak nu eens wat ruimte", "knellende wetgeving moet aan de kant". Is een democratisch stelsel nu juist niet gebaat bij een zo groot mogelijke stabiliteit? Lopen wij niet het enorme risico dat als wij met allerlei experimenten aan de slag gaan, juist de samenhang, de eenheid en de democratische structuren die zich hebben bewezen, een beetje achteloos aan de kant worden geschoven? Hebben wij dan niet eerst een fundamentele discussie nodig over het parlementaire stelsel? Is mevrouw Fokke bereid de motie te steunen die in voorbereiding is bij het CDA en de SP — de SGP sluit zich daarbij graag aan — waarin de regering wordt gevraagd een debat te voeren over dat parlementaire stelsel?

Mevrouw Fokke (PvdA):
In de eerste plaats mijn welgemeende felicitaties. Wij hebben een mooie dag gekozen om de begroting te behandelen: uw verjaardag.

Ik begin met het laatste punt. Ik heb een andere lezing van die staatscommissie. Ik heb niet het gevoel dat wij op een achternamiddag in een uurtje hebben besloten dat er een staatscommissie moest komen. Een afvaardiging van de Tweede Kamer heeft zelfs in de Eerste Kamer uitvoerig over dit onderwerp gesproken. Ik zeg er wel bij dat er in dat kamertje meer pers aanwezig was dan leden van de Tweede Kamer. Uiteindelijk zijn wij tot deze staatscommissie en deze invulling gekomen. Wij kunnen daar dan nog heel veel debatten over voeren, maar ik heb het gevoel dat wij al een heel boekwerk over de totstandkoming van de staatscommissie in de kast kunnen zetten en dan moet de werkelijke staatscommissie nog beginnen.

De heer Bisschop (SGP):
Dat klopt. De totstandkoming van de staatscommissie is een avontuur op zichzelf geweest. Die roman wordt vast nog wel een keer geschreven. Het antwoord sluit echter niet precies aan bij mijn vraag. Mijn vraag is de volgende. Als wij werkelijk vinden dat het parlementaire stelsel mogelijk aan herziening toe is, moeten wij dan niet in plaats van ons te buiten gaan aan allerlei experimenten, eerst eens hier als Kamer een fundamentele discussie voeren over de inrichting van het parlementaire stelsel en de grenzen en consequenties daarvan alvorens wij allerlei experimenten toestaan? Is mevrouw Fokke er niet beducht voor dat het te ruimhartig toestaan van experimenten juist desintegrerend op de hechtheid van het parlementaire stelsel uitwerkt?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik denk dat je het een moet doen en het ander niet moet laten. Ik denk dat het heel goed is dat er een staatscommissie is die hierover eens heel goed gaat nadenken. Volgens mij ging het vooral om de parlementaire democratie. Het lokale bestuur doet echter een oproep. Het wil de burgers graag meer bij de besluitvorming betrekken. Het gaat niet om één oproep. Dit wordt heel erg breed gedragen. Je kunt dan blijven zitten en wachten tot de staatscommissie klaar is. Daar gaan dan weer heel wat jaren overheen. Je mag de boel ook weleens omdraaien en luisteren naar het verzoek van de gemeenten om daar iets aan te doen. Je moet gemeenten gewoons eens de mogelijkheid bieden om voorstellen voor experimenten in te dienen. Ik ben daar niet zo huiverig voor. Dat zijn toch ook bestuurders? Dat zijn toch ook volksvertegenwoordigers? Vertrouwen wij de lokale bestuurders nou of niet? Laat die lokale bestuurder nu alsjeblieft gewoon een voorstel voor een experiment indienen. Laten wij ermee ophouden om per definitie met een blauwdruk van bovenaf te komen. Laten wij de staatscommissie haar werk laten doen. Laten wij eens goede ideeën uit het lokale bestuur ophalen en eens kijken waar er mogelijk wettelijke belemmeringen zijn. Laten wij dat eens gewoon doen! Waar is de heer Bisschop nou bang voor?

De heer Amhaouch (CDA):
Die vraag stelt het CDA ook aan mevrouw Fokke: waar is zij nu bang voor? In de Eerste Kamer was meer pers aanwezig; er waren een aantal Tweede en Eerste Kamerleden. Wij organiseren rondetafelgesprekken, hoorzittingen en weet ik wat voor minder belangrijke dingen. De meerderheid van de partijen in de Tweede Kamer — dat geldt niet voor het aantal stemmen — is ervoor om een debat te voeren over de inrichting en de opdracht van de staatscommissie, maar nu gaan bij de coalitie alle hakken in het zand. Waar bent u bang voor, mevrouw Fokke?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Het goede nieuws is dat ik niet zo bang ben aangelegd. Dat scheelt al een hele hoop. Ik zeg alleen dat deze discussie al uitvoerig is gevoerd. Als ik alles bij elkaar optel wat hierover al is gezegd, dan zie ik dat hierover zo ongeveer een boekwerk in de kast staat. Uiteindelijk moet je een keer zeggen: zo ziet het eruit en met deze opdracht zetten wij de staatscommissie aan het werk. De heer Amhaouch wil het daar nog uitvoerig over hebben, maar ik vind dat wij het daar al uitvoerig genoeg over hebben gehad. Ik kan mij vinden in de opdracht die aan de staatscommissie is gegeven. Dat heeft niets met bangheid te maken. Je kunt meegaan in de traagheid van Den Haag en heel lang over besluitvorming doen, maar je kunt ook zeggen dat het duidelijk is en de staatscommissie aan de slag laten gaan. Dat is wat de Partij van de Arbeid vindt.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik hoor mevrouw Fokke steeds "ik" zeggen en "voor mij is het duidelijk", maar de meerderheid van de partijen in deze Kamer vraagt de coalitie toch om haar serieus te nemen en stelt voor om over dit serieuze onderwerp een discussie te voeren. Ook al zegt mevrouw Fokke in haar woorden dat zij genoeg informatie heeft, zij zou toch minimaal moeten respecteren wat de Kamer vraagt.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij mogen partijen een eigen mening eropna houden. De Partij van de Arbeid is daar inderdaad geen voorstander van.

De heer Van Raak (SP):
Dat is krankzinnig. Er wordt een beroep gedaan op de Kamer om in te stemmen met allerlei experimenten, maar als wij erover willen praten, dan kan dat niet. Wat voor experimenten gaan dat worden? Ik heb al een paar voorbeelden uit de lokale democratie genoemd: ambtenaren gaan op gelukscursus, wethouders moeten gaan bepalen of de gemeente van de toekomst een gemeente van Ikhoven of van Samendam is, raadsleden krijgen te horen dat "besluiten ons overkomen". Wij kennen ook de voorbeelden van de burgemeesters die een wereldparlement hebben onder leiding van burgemeester Van Aartsen van Den Haag. Zij reizen de hele wereld rond om flink te kletsen, flink te lobbyen en vooral lekker te eten en te drinken.

De voorzitter:
Uw vraag?

De heer Van Raak (SP):
Wat voor projecten worden dat? Wordt dat de gemeente van de toekomst, de agenda lokale democratie, de agenda lokale stad? Al die management-, consultancy- en adviseursinitiatieven: is dat wat mevrouw Fokke voor ogen heeft met die experimenten?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Wij moesten in Estland overigens aan u denken, mijnheer Van Raak. Daar was, meen ik, een minister van Geluk of zo. Toen dachten we nog: zullen wij daar bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken speciaal voor mijnheer Van Raak een motie over indienen? Ik zal vast verklappen dat die motie er vandaag niet komt. Ik zal toch antwoord op uw vraag geven. Vertrouwt u nu uw eigen lokale bestuurders of niet? U geeft heel interessante voorbeelden. Volgens mij zijn heel veel van die voorbeelden het niet, maar daar gaat het lokale bestuur over. Het lokale bestuur besluit dat uiteindelijk. Daar kan ik heel veel van vinden. Ik vind er ook heel veel van dat uw SP in de coalitie in Maastricht zit en het geld voor kinderen in armoede niet aan hen wenst te besteden maar gewoon vrij in de algemene middelen stort. Daar vind ik heel veel van. Maar ik vind ook dat het lokale bestuur aan zet is. De lokale volksvertegenwoordigers gaan over hun keuzes. Als het Den Haag niet bevalt, kan het niet altijd zo zijn dat Den Haag dan maar beslist wat het lokale bestuur moet doen. Wat mij betreft geldt: vertrouw het lokale bestuur. Laat het nou eens van onderop die initiatieven indienen. Misschien ben ik positiever gestemd dan u over de initiatieven waar het lokale bestuur dan mee komt. Als u dat echt wilt — ik ken u anders — dan kunt u ook heel mooie initiatieven noemen die uit het lokale bestuur afkomstig zijn. Ik heb dit betoog bij een eerder algemeen overleg al gehoord. Maar er zijn ook heel veel andere voorbeelden. Misschien moeten we die eens noemen in plaats van altijd de voorbeelden waarvan je zelf ook zegt: ja, moet dat het nou zijn? Maar wij gaan er dus niet over.

De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):
Het probleem zit hem er precies in dat lokale bestuurders, lokale raadsleden en lokale ambtenaren in het kader van de decentralisaties allerlei taken van deze regering hebben gekregen maar dat die taken grotendeels op bovenregionaal niveau worden uitgevoerd. Daar heeft een wethouder nauwelijks iets over te vertellen, laat staan de raadsleden. Om die taken te kunnen uitvoeren, is weer een heel leger aan dure externe consultants, adviseurs en dergelijke types ingehuurd. Diezelfde types gaan nu weer even hun zakken vullen met allerlei experimenten. Dat probleem heeft de regering, deze coalitie, over de lokale democratie uitgestort. En dan vraagt mevrouw Fokke van de PvdA aan de lokale democratie om dat op te lossen. Dat is dus niet goed. Daarom ben ik veel meer voor het voorstel om hier eens een fundamenteel debat te voeren over het lokale bestuur, naar aanleiding van de staatscommissie, en te bekijken waar de echte pijn zit en waar de verantwoordelijkheid van de regering en van de Partij van de Arbeid zit.

De voorzitter:
Uw punt is duidelijk.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Het is erg jammer dat de heer Van Raak niet waardeert wat er in het lokale bestuur allemaal gebeurt. Het is ook jammer dat hij iedere keer hetzelfde voorbeeld geeft. Als je honderd keer tegen jezelf zegt dat een wethouder in het kader van een gemeenschappelijke regeling nergens over gaat, dan zit je vast in dat stramien en denk je ook dat die nergens over gaat. Ik heb jarenlang in het lokale bestuur gefunctioneerd. Een gemeenschappelijke regeling is niet nieuw. Laten we onszelf niet wijsmaken dat we sinds de decentralisaties ineens regionale samenwerkingsverbanden hebben. Die hadden we al heel lang. Gemeenten kozen voor een regionaal samenwerkingsverband omdat dat op de begroting gewoon beter uitkwam. Het goede nieuws is: je gaat er dan nog steeds over. Als er in een gemeenschappelijke regeling heel rare besluiten worden genomen, kun je je eigen wethouder daarop aanspreken in de gemeenteraad. Zullen we een weddenschap afsluiten dat het beleid dan gewoon verandert? De heer Van Raak zit daar heel negatief in. Hij bedenkt kennelijk graag vanuit Den Haag hoe het in het lokale bestuur moet gaan. Ik wil gewoon het vertrouwen neerleggen waar het hoort te liggen: bij het lokale bestuur. Ik ben heel blij dat in het kader van de decentralisaties voorzieningen liggen waar ze horen te liggen: dicht bij de burger.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De heer Van Raak heeft op één punt gelijk, namelijk dat gemeenschappelijke regelingen weinig democratisch zijn. Ik vind het een groot goed dat steeds meer bevoegdheden naar de gemeentes overgaan. Ik ben het met mevrouw Fokke eens dat die dichter bij de mensen georganiseerd moeten worden. Maar die gemeenschappelijke regelingen moeten natuurlijk ook democratisch worden ingevuld. Hoe kijkt de PvdA daartegen aan? Kan daar ook mee geëxperimenteerd worden, bijvoorbeeld met de manier waarop je het dagelijks bestuur dan wel het algemeen bestuur kiest?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij is het goede nieuws dat dé gemeenschappelijke regeling niet bestaat. Dat is maar goed ook. Ik denk dat gemeentes er hard mee aan het werk zijn en dat Binnenlandse Zaken daar ook een rol in speelt. Je hebt heel goede voorbeelden in Nederland. Je hebt bijvoorbeeld het model in het kader van de Drechtsteden. Laat de gemeenten van elkaar leren over het ideale model. Als je wilt, heb je nog steeds invloed.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dus er zijn ook experimenten mogelijk op het gebied van democratisering van de gemeenschappelijke regelingen, die op onderdelen van elkaar kunnen afwijken, bijvoorbeeld om te kijken hoe je beter het algemeen bestuur kunt kiezen?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Wat mij betreft wel. Het zou toch van de zotte zijn dat wij van hogerhand zeggen dat het niet mag als zo'n experiment wordt ingediend. Wat mij betreft is het lokale bestuur echt aan zet.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik kwam al even op de Experimentenwet gemeenten van het ministerie. Het is een mooi begin, maar democratische verandering is wat de PvdA betreft meer dan het inschakelen van een externe voorzitter bij een commissievergadering in een gemeente, zoals nu wordt voorgesteld in de Experimentenwet. Democratische verandering vergt het lef om een keer niet van bovenaf een blauwdruk te ontwikkelen, zoals wij dat hier in deze Kamer maar al te graag doen, maar om gemeenten zelf te vragen wat zij hierbij voor ogen hebben. Is de minister bereid om van onderop ideeën voor experimenten met de lokale democratie op te halen? Wil hij er ook voor zorgen dat de vaart erin blijft?

De heer Van Raak (SP):
Hebben we daar dan nog een mening over? Ik gaf net een voorbeeld van iets wat uit de lokale democratie is gekomen, namelijk dat burgemeesters onderdeel zijn van een wereldparlement. Van Aartsen en andere burgemeesters van grote steden zitten daarin. Zij reizen de hele wereld rond en souperen en debatteren met elkaar.

De voorzitter:
Kunt u een concrete vraag stellen? We hebben hierover al uitgebreid gedebatteerd. Graag een concrete vraag aan mevrouw Fokke.

De heer Van Raak (SP):
Wat vindt mevrouw Fokke van dat wereldparlement van burgemeesters? Is dat een initiatief dat zij een warm hart toedraagt?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij heb ik het juist over experimenten met de lokale democratie. Een soort wereldparlement heeft volgens mij niks te maken met een gemeente in Nederland. Lokale volksvertegenwoordigers zeggen dat zij burgers meer willen betrekken bij besluitvorming, dus laten we daar alsjeblieft eens mee experimenteren. Nu komt u weer met allerlei wilde ideeën aan, maar mijnheer Van Raak, u kunt echt betere ideeën verzinnen. Ik weet het zeker.

De heer Van Raak (SP):
Dat klopt, maar dit ligt er voor. De SP vindt het krankzinnig dat onze burgemeesters de hele wereld afreizen om te souperen en te debatteren over dingen die helemaal niks met de gemeente van doen hebben. Als de PvdA het daarmee eens is, kunnen we samen een voorstel doen en zeggen dat we dit soort flauwekul niet willen.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Los van wat ik er verder van vind, als men op lokaal niveau echt vindt dat dit de manier is om wat te bereiken, waarom gaat u dan iedere keer in Den Haag bij de interruptiemicrofoon staan en wilt u een en ander weer van bovenaf opleggen? Vertrouwt u uw eigen lokale bestuurders? Dat zijn er volgens mij sinds 2014 eerder meer dan minder. Vertrouwt u uw eigen lokale bestuurders of vertrouwt u hen niet?

De voorzitter:
Het is niet de bedoeling dat we elkaar met vragen uitdagen. Ik geef de heer Van Raak heel kort de gelegenheid om te reageren en dan verzoek ik mevrouw Fokke om verder te gaan met haar betoog.

De heer Van Raak (SP):
Het is krankzinnig! Het is krankzinnig hobbyisme van een hele laag van new public managers die zich in de slipstream van de decentralisaties meester heeft gemaakt van het lokale bestuur, daarmee ontzettend veel geld verdient en de krankzinnigste ideeën bedenkt. Ook tot mijn grote verrassing komt men daarmee weg.

De voorzitter:
Uw punt is duidelijk. Ik verzoek mevrouw Fokke verder te gaan met haar betoog.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Laten we het even heel dichtbij zoeken, bij kinderen in armoede, en het niet heel hoog over wereldburgemeesters hebben. Dan blijft het krankzinnig dat dezelfde partij, de SP van de heer Van Raak, er niet voor kiest om het geld te labelen maar om het in de algemene middelen te stoppen. Dat blijft voor mij heel krankzinnig, want de decentralisaties gingen juist over mensen. Dat is iets heel anders dan wereldburgemeesters.

Er zijn op lokaal niveau goede stappen gezet naar aanleiding van de motie van mevrouw Wolbert (34300-VII, nr. 34) om de positie van raadsleden te versterken. We begrijpen dat het ministerie samen met de partners in het veld hard aan de slag is om hieraan uitvoering te geven. Daarnaast is het onderwerp buurtrechten de afgelopen jaren steeds steviger op de agenda gezet. Hierbij gaat het voor de PvdA vooral om het leren van de voorbeelden uit het veld, uit de wijken en de buurten. Ook hiervoor geldt: laten we er alsjeblieft geen Haagse blauwdruk op leggen. In het kader van de actieve bewoners hebben mijn collega's Albert de Vries en Voortman bij de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst dan ook een motie ingediend om de subsidie van het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners) op peil te houden. Deze motie is aangenomen. Je zou dan ook verwachten dat de motie wordt uitgevoerd. Ons bereiken echter berichten dat dit niet het geval is. Als minister Blok deze motie niet uitvoert, zal daar met hem nog wel een robbertje over gevochten moeten worden. Aangenomen moties moeten immers worden uitgevoerd. We vragen ons echter af of het ministerie van Binnenlandse Zaken wellicht bereid is om een deel van de subsidie voor zijn rekening te nemen, aangezien een deel van de taken van het LSA op het gebied van Binnenlandse Zaken ligt. Daarover heb ik net samen met collega Voortman een amendement (34550-VII, nr. 14) ingediend.

Ik wil het ook nog hebben over het betrekken van jongeren bij de besluitvorming. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Wat gaan we doen om jongeren al vroeg bij de politiek te betrekken? We hebben ProDemos, het Studentenparlement, het Model European Parliament en jongerenraden in gemeentes, maar het lijkt vaak een lappendekentje. Afstemming en coördinatie tussen het ministerie van OCW en het ministerie van BZK lijken er niet te zijn. Wat ons betreft wordt een van beide ministeries eindverantwoordelijk en komt er een aanvalsplan om jongeren meer bij de politiek te betrekken. Is de minister bereid om hierin het voortouw te nemen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat aanvalsplan klinkt heel erg interessant. Als je jong begint, begrijp je de grondrechten veel beter en kun je die ook in je dagelijkse leven toepassen, of het nu gaat om vrijheid van meningsuiting, de wijze waarop je wilt leven of de scheiding van Kerk en Staat. Ik wil daar toch iets meer over weten. Hoe ziet mevrouw Fokke dit precies? Ik heb hier in het verleden ook een en ander over gevraagd en verzoeken toe gedaan. Ik heb dat niet gedaan op de manier die mevrouw Fokke nu schetst, maar ik heb wel verzocht om dit punt te agenderen. Graag krijg ik hierover dus iets meer uitleg.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik denk dat wat er nu gebeurt, niet goed is. Er ligt een gedeelte bij Onderwijs. Laatst, bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, was er discussie over de vraag of het Model European Parliament wel of niet kon doorgaan. Het is niet goed dat onduidelijk is wanneer het ministerie van Onderwijs erover gaat en wanneer het ministerie van Binnenlandse Zaken erover gaat. We moeten jongeren betrekken bij de politiek. Dat moet geen lappendekentje zijn. Ik wil dat die boel gewoon in elkaar geschoven wordt. Laat in de eerste plaats het ministerie van Binnenlandse Zaken zich bezighouden met jongeren en politiek.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Sterker nog, dan krijgt Binnenlandse Zaken misschien een echte invulling op het terrein van grondrechten. Ik ben all for it, maar er moet ook financieel iets gedaan worden, want ik kan me niet voorstellen dat dit zo even opgezet kan worden. Is die ruimte er, of denkt mevrouw Fokke dat we het kunnen doen met de middelen die we hebben?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik denk altijd dat we in de eerste plaats creatief moeten zijn met z'n allen. Het is niet altijd zo dat de oplossing dichtbij is als je maar geld hebt. Laten we eens creatief bedenken wat we kunnen doen. Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van Onderwijs heeft de staatssecretaris gezegd: ik zal nog eens bekijken wat we gaan doen met het Model European Parliament. Misschien kunnen het Studentenparlement en het Model European Parliament wel in elkaar worden geschoven. Misschien is dat wel heel praktisch. Nu doet het ene ministerie het een en het andere ministerie het ander. Waarom valt het Studentenparlement bijvoorbeeld onder Binnenlandse Zaken en het Model European Parliament onder Onderwijs? Laten we daar eens mee ophouden. Als wij educatie van jongeren heel belangrijk vinden, laten we dan al die informatie eens ophalen — er zal ook best nog het een en ander bij Onderwijs liggen — en laten we een goed aanvalsplan opstellen om jongeren bij de politiek te betrekken.

De voorzitter:
Dit was het einde van uw inbreng?

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ja.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Privacybescherming wordt steeds belangrijker. Sinds 25 mei 2016 is er nieuwe Europese privacywetgeving: de algemene verordening gegevensbescherming. Deze heeft consequenties voor alle overheden. Twee jaar na aanname, dus op 25 mei 2018, moeten alle organisaties in de Europese Unie zich aan deze wet houden. Voor overheidsorganisaties die persoonsgegevens verwerken is het van groot belang om nu al voorbereidingen te treffen en stappen te zetten op weg naar een volwassen privacymanagement, niet alleen omdat 2018 minder ver weg is dan het lijkt, maar ook en vooral omdat het nu al nodig is om privacybewust te handelen.

Een privacy baseline die organisaties concrete handvatten biedt voor de omgang met privacy, is van groot belang. Daarin worden de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens vertaald naar concrete, hanteerbare normen, welke duidelijk maken wat organisaties moeten regelen om te voldoen aan deze wet. Ook is het nodig om een handreiking privacy by design te gebruiken bij het ontwerpen van processen en informatiesystemen. Dat zijn voor de PvdA twee belangrijke stappen naar een goed privacymanagement. Uiteraard hoeft de minister deze privacyhandvatten niet zelf te bedenken. Ik roep hem wel op om de overheden te informeren over en te wijzen op de bestaande privacy baseline en handleiding privacy by design. Deze zijn vrij te downloaden via de website van het CIP, het expertisecentrum voor informatiebeveiliging en privacybescherming van, voor en door overheidsorganisaties. Ik hoor graag een positieve reactie van de minister op dit voorstel.

Ik kom te spreken over de open overheid. Tijdens de Accountability Hack die is gehouden op vrijdag 9 september bij de Algemene Rekenkamer in Den Haag werkten 21 teams van ontwikkelaars, programmeurs en designers samen. Dat zijn al die knappe koppen waar mijn collega van de VVD al eerder aan refereerde. Zij werkten een dag lang aan apps die geldstromen en prestaties van de overheid beter in kaart brengen. Deze hackathon liet zien dat de overheid zelf veel baat heeft bij open data. Open data draagt bij aan een transparante verantwoording en geeft inzicht in prestaties. Toch blijkt men nog niet voldoende doordrongen van dat besef te zijn. Uit onderzoek van de Open State Foundation blijkt immers dat nog maar weinig overheidsorganisaties datasets melden via het rijksportaal data.overheid.nl. Hierdoor blijft open data moeilijk vindbaar. Op dit moment melden slechts 21 van de 300 gemeenten een of meerdere datasets aan.

De PvdA sluit zich aan bij de oproep van de Open State Foundation dat het ministerie van Binnenlandse Zaken vanuit zijn regierol gaat inventariseren welke overheden hun data publiceren en welke overheden hun WOB-verzoeken publiceren. Ik hoor graag van de minister op welke wijze hij tegemoet kan komen aan deze oproep. Naast open source, open data en open standaarden zou de overheid, als het aan de fractie van de PvdA ligt, nog iets anders moeten regelen, namelijk het hergebruik van software. Ik ben wat dit betreft mede geïnspireerd door het visiedocument Overheidssoftware als Open Source van Kees Koenen en eerder pionierswerk in het kader van het programma Nederland Open in Verbinding om opensourcesoftware in overheidsland te promoten. De mooie uitkomst van dat visiedocument en Nederland Open in Verbinding zou "broncode.overheid.nl" kunnen zijn. Daar zou de broncode van software, ontwikkeld en betaald uit gemeenschapsgeld, principieel altijd beschikbaar moeten zijn. Wat de PvdA betreft is dat geen overbodige luxe in een kennismaatschappij waarin informatievoorziening van strategisch belang is. Ik hoor graag van de minister of hij bereid is hier onderzoek naar te laten verrichten, wellicht in aansluiting op mijn eerdere motie om alle kennis over opensourcesoftware ter beschikking te stellen via een kenniscentrum. De minister was voornemens om de Kamer daarover uiterlijk half februari te rapporteren. Ik zou graag zien dat hij deze vraag daar ook bij meeneemt.

Overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap is Nederland verplicht passende maatregelen te nemen om mensen met een handicap op voet van gelijkheid met alle anderen de toegang tot onder meer informatie en communicatietechnologieën, waaronder internet, te garanderen. Met een overheid die de ambitie uitspreekt om vanaf 2017 digitaal te communiceren met de burger is internet meer dan ooit te voren een essentieel middel geworden om toegang te krijgen tot informatie en diensten en om kennis te nemen van de inhoud van websites en apps. De PvdA vindt het onaanvaardbaar dat kwetsbare burgers in de digitale samenleving in de steek worden gelaten. De overheid moet ervoor blijven zorgen dat iedereen dezelfde kansen krijgt om de voordelen van internet en mobiele apps te ervaren, om uitgebreid aan de maatschappij deel te kunnen blijven nemen en om een onafhankelijk leven te kunnen leiden. De minister heeft eerder toegezegd in het wetsvoorstel over de generieke digitale infrastructuur een verplichting op te nemen om de websites toegankelijk te maken. Apps moeten hierbij zeker niet worden vergeten. De PvdA-fractie is inmiddels zeer benieuwd naar de uitwerking van deze wet, waarin ook de open standaarden, op aandringen van de PvdA, zullen worden meegenomen.

De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Het is heel goed dat mevrouw Oosenbrug ook aandacht vraagt voor de kwetsbare groepen. Een tijdje terug debatteerden wij over de initiatiefwet van college Taverne over elektronische hulpmiddelen bij het stemmen en het stemmen tellen. Dat was ook een wens van mensen met een handicap. Is de PvdA bereid de minister op te roepen dat hij zijn werk afmaakt en de regie neemt om die mensen tegemoet te komen?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Deze is heel interessant. Wat de heer Taverne voorstelde, was iets anders dan datgene waar de minister al mee bezig was. In het rapport van de commissie-Van Beek, waar een aantal heel slimme koppen in zaten, staat dat het kan, dat het veilig kan, maar dat er wel een prijskaartje aan hangt. Ik herhaal dat een prijskaartje een politiek keuze is. Dat hebben wij ook gezegd naar aanleiding van het voorstel van de heer Taverne. Daar hing een prijskaartje aan, maar hij had geen dekking aangegeven. Dat was voor mijn fractie een reden om niet voor die wet te stemmen. Natuurlijk willen ook wij dat iedereen mee kan doen, maar de democratie heeft wel een prijs.

De heer Amhaouch (CDA):
Als wij ertoe oproepen voortvarend te werk te gaan met het ter beschikking stellen van elektronische hulpmiddelen, die er al zijn op de markt, om de kwetsbare groepen te ondersteunen, is de PvdA dan bereid om die oproep te steunen?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik val hier altijd van de ene verbazing in de andere. Ik heb hierover al een aantal debatten gevoerd. Ik heb steeds hetzelfde verhaal verteld. We moeten uiteraard zorgen voor goede hulpmiddelen, maar het moet wel betaalbaar zijn. Die keus maken wij hier met elkaar. Het moet ook betrouwbaar zijn. Daarover is een prachtig rapport uitgekomen. Daarin geeft de commissie-Van Beek aan hoe het kan. Het is prima als de markt aangeeft dat het kan. In het voorstel van het kabinet staat zo iets als: kom maar op met de experimenten. Het zal wel aan mij liggen, ik zal de vraag wel niet begrijpen, maar volgens mij doen wij het allemaal al en hebben wij er uitgebreide debatten met elkaar over gevoerd.

De heer Van Raak (SP):
Ik ben het met het grootste deel van het betoog van mevrouw Oosenbrug van harte eens, maar ik zit met het volgende probleem: de overheid gaat de dienstverlening digitaliseren. Ook gemeentes gaan dat dus doen. Zij gaan alles digitaliseren, terwijl ik merk dat burgers vaak heel veel behoefte hebben aan persoonlijk contact in de vorm van een meneer of een mevrouw bij wie zij hun zorgen, hun problemen, kwijt willen. Erkenning van je problemen is vaak al een deel van de oplossing, en als er iemand is die even met je meedenkt en met je meekijkt. Een deel van de oplossing is niet het afvinken en de kadertjes. Is mevrouw Oostenbrug het ermee eens dat een deel van de dienstverlening misschien gedigitaliseerd kan worden maar dat het uitgangspunt altijd moet zijn dat je naar een meneer of een mevrouw kunt gaan die naar je luistert?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ja, mede daarom heb ik samen met het CDA een motie ingediend op het moment dat de mensen van Financiën hadden bedacht dat die blauwe envelop een symbool geworden was. De blauwe envelop zou wel weg kunnen onder het mom: we gaan alles digitaliseren. Dat was dus het moment waarop ik samen met het CDA optrok en zei: dat is op papier heel mooi, maar in werkelijkheid werkt dit niet. Ook daaraan hebben wij diverse debatten besteed met deze minister en we hebben gezegd dat het altijd mogelijk zal zijn dat er iemand met je meekijkt. Het kan niet zo zijn dat je op een gegeven moment kwetsbare burgers aan de kant zet. Alles digitaliseren kan alleen al niet omdat er nog niet in heel Nederland een goede dekking is, terwijl de overheid daarvoor wat mij betreft wel zelf verantwoordelijk is. We kunnen niet aan de ene kant tegen burgers zeggen dat we alleen nog digitaal met hen gaan communiceren en aan de andere kant zeggen dat we ze wel zonder internetverbinding laten zitten. Dat werkt niet, dus je zult er in welke vorm dan ook voor moeten zorgen dat je de ander ondersteunt en dat kan op diverse manieren. Dat zeg ik daarbij.

De voorzitter:
Afrondend, mijnheer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):
Dat is een beetje om de zaak heen draaien. De minister zegt namens de regering dat de dienstverlening binnen een paar jaar zo veel mogelijk digitaal moet gebeuren. Het moet allemaal digitaal zijn, terwijl ik merk dat de afstand tussen het lokaal bestuur en de burgers al zo groot is. Ik ben er veel meer voor dat ambtenaren, bestuurders, de wijken in gaan, dat zij bewoners gaan opzoeken en dat zij in de wijken spreekuren gaan houden. Mensen zouden daar heen kunnen om te horen waar ze recht op hebben, om hun zorgen kwijt te kunnen en te vragen waar zij met hun stapel papier heen kunnen. Ik snap dat vanuit het oogpunt van bezuinigingen — het feit is dat lokale bestuurders steeds minder geld krijgen — de neiging er is om het digitaal te doen in de zin van: dan kunnen we mensen ontslaan en is het goedkoper. Maar moeten we juist niet een andere kant op? Moet het niet juist minder digitaal zijn? Moet het niet wat menselijker zijn?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik snap het pleidooi van de SP, maar ik ben er niet voor om het een te doen en het ander te laten. Ik ben dus voor beide en dat heb ik altijd betoogd. Zorg er dus voor dat die digitalisering doorgaat, want dat levert ook heel veel voordelen op. Het gaat er niet alleen om mensen te ontslaan. Volgens mij moet ICT nooit het middel zijn om ervoor te zorgen dat mensen zonder werk komen te zitten, want dat werkt niet. Als je gaat digitaliseren, maak je daarmee een bepaalde slag binnen je organisatie en kun je wat mensen vrijspelen. Die mensen kunnen vervolgens de wijk in gaan en volgens mij gebeurt dit in heel veel gemeentes al, juist omdat er meer vrijheid wordt gegeven om het eigen lokale bestuur in te richten. Daardoor zie ik bijvoorbeeld in de prachtige gemeente Lansingerland, waar ik woon, dat wethouders op de fiets stappen om bij de bewoners langs te gaan. Ik zie dat raadsleden daar met burgers in het dorp in gesprek gaan, bij De Vis in Berkel en Rodenrijs, over de vraag hoe het Cultuurfonds gevuld gaat worden en wat er aan kunst zal worden uitgegeven. Dat zijn volgens mij de voordelen als ervoor gezorgd wordt dat alle burgers die daartoe in staat zijn een afspraak kunnen maken, bijvoorbeeld om 10.10 uur, om het paspoort op te halen. Zodoende hoeft er tussen 10.00 uur en 11.00 uur niet altijd iemand aanwezig te zijn. De overige tijd kun je besteden aan buitenspelen. Dat zeg ik nu heel oneerbiedig, maar ik doel op naar buiten gaan, naar de burgers toegaan. Volgens mij willen wij precies hetzelfde en is digitalisering daar onderdeel van. Je kunt niet zeggen: we gaan het een doen en we gaan het ander laten. Nee, het moet wel een samenspel zijn.

De heer Martin Bosma (PVV):
Voorzitter. De Staat, de overheid is voor ons altijd een soort extended family, zoals ze dat in het Engels noemen, geweest, of in archaïsch Nederlands: een grootfamilie. Voor zaken die wij niet konden regelen in huiselijke kring, hadden we een veel grotere groep voor nodig, en dat werd uiteindelijk de overheid. In Nederland is de overheid ontstaan omdat men gezamenlijk dijken moest bouwen. In andere landen heeft bijvoorbeeld de vorming van legers daar veel meer invloed op gehad. De Staat was altijd het niveau waarop een volk zijn hoogste ambities formuleerde en het was een schild voor de zwakken. De Staat was van ons allemaal, de Staat was waar we trots op waren. De Staat was ook het dak van de verzuiling, het fundament van de politiek.

Als ik de laatste jaren weleens om me heen kijk en mijn oor te luisteren leg, dan dringt de vraag zich steeds meer op of de Staat er nog wel is om ons te beschermen en of de Staat nog wel het niveau wil zijn waarop het volk zijn hoogste ambities formuleert. Of is de loyaliteit van de Staat inmiddels tamelijk eenzijdig terechtgekomen bij de progressieve elite en in het verlengde daarvan bij Brussel? Wij zien helaas dat de Staat der Nederlanden een instrument is geworden in de omvolking van Nederland, in het faciliteren van de toestroom van grote groepen uit het buitenland, die zeer grote invloed hebben op de demografie en daarmee op de cultuur en het voortbestaan van onze cultuur in Nederland.

We zien het ook op heel veel andere vlakken. We zien dat de politie op straat een terugtrekkende beweging aan het maken is. Er is nog maar heel weinig blauw op straat en de politie is steeds minder dominant aanwezig. We zien dat de overheid een democratische uitspraak inzake het Oekraïnereferendum naast zich neerlegt. We zien dat een vlogger die een raadslid bedreigt, niet wordt opgepakt, terwijl een Kamerlid dat iets zegt wat gedeeld wordt door bijna de helft van de Nederlanders, toevallig mijn fractieleider, wel voor het hekje komt te staan. We zien dat onze cultuur steeds minder verdedigd wordt door die Staat. We zien dat het Nederlands, onze taal, al bijna is uitgestorven — ik overdrijf — en onder druk komt te staan, laat ik het zo zeggen, in het hoger onderwijs, waar volop steenkolen-Dutch gesproken wordt.

Zwartepiet moet kapot. We hebben een vicepremier die zich daarvoor inzet en die allerlei overleggen voert om bedrijven, omroepen en lokale overheden onder druk te zetten, zodat Zwartepiet wordt uitgeroeid en kapot wordt gemaakt. Een stuk van onze cultuur, waar wij allemaal trots op zijn! Een kleine minderheid van beroepsgekwetsten wil van Zwartepiet af. Nederland wil Zwartepiet, maar de Staat zet zich ervoor in, hem kapot te maken. Hoe kan dat en waarom is dat? Tegelijkertijd worden ramadan en het Suikerfeest via de overheid gestimuleerd. In Amsterdam heeft de Partij van de Arbeid er zelfs voor gezorgd dat bij de intocht van Sinterklaas het christelijke kruis verdwenen is op de mijter, omdat ook dat kwetsend is voor allerlei mensen.

Azc's worden gesteund door deze minister, ook in die zin dat gemeenten die onvoldoende asielzoekers of statushouders opvangen het mes op de keel gezet wordt, en er met van alles gedreigd wordt. Het is vreemd dat allerlei kleine minderheiden blijkbaar van groot belang zijn voor deze overheid. We hoorden de minister-president zo vaak zeggen: wij zijn met meer, maar waarom gaat Zwartepiet er dan aan?

Ik stel de kloof vast en velen met mij. Het spijt mij bijzonder dat die kloof er is en dat mensen daarover klagen. Ik vraag mij af of de minister dat ook ziet en wat hij de afgelopen jaren heeft gedaan om ervoor te zorgen dat het huwelijk dat er traditioneel is tussen Staat en volk, weer hersteld wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan het referendum, in zijn algemeenheid, als instrument. Er ligt gelukkig een leuke initiatiefwet. Als ik zie hoe deze minister is omgegaan met het Oekraïnereferendum, dan vind ik dat toch tamelijk teleurstellend. Niet alleen hoe het kabinet is omgegaan met de uitspraak, maar ook hoe deze minister is omgegaan met de praktische uitwerking van dat referendum qua aantal stembureaus. Er is twee weken geleden weer uit onderzoek gebleken dat er één zaak is die bepalend is voor de komst naar de stembus, namelijk het aantal stembureaus. Dat is ook vrij logisch. Als je een end weg moet, zeg je eerder: bekijk het maar, terwijl als het om de hoek ligt, dan kom je. Dat blijkt een-op-een uit dat onderzoek. Jammer dat we bij dat Oekraïnereferendum hebben gezien dat er zo weinig stembureaus waren. Collega Van Raak citeerde net een uitspraak uit dat prachtige en tegelijkertijd gruwelijk pijnlijke filmpje waarin een raadslid zei: we hebben lekker weinig stembureaus, dus houden we lekker veel geld over. Democratie kost nu eenmaal geld. Als we dat niet willen, moeten we er niet aan beginnen. Er zijn staatsvormen die een stuk goedkoper zijn, maar die willen we niet. Een referendum hoort nu eenmaal bij democratie. Dan moet dat ook wel goed worden verzorgd en moeten er gewoon stembureaus zijn. Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat dit gewoon in praktische zin wordt uitgevoerd? Is hij bereid om dat instrument van het referendum, waar hij toch altijd wat schamper over doet, gewoon eens even te omarmen?

Vandaag worden er twee referenda gehouden, voorzitter. Dit debat is dus mooi getimed. Complimenten daarvoor. Er wordt een referendum in Rotterdam gehouden en een in Arnhem. De opkomst is nog niet overdonderend. Ik hoorde een halfuurtje geleden dat de opkomst toen 4,3% was. Maar het is wel een feit dat we dat instrument hebben, en laten we dat toch vooral uitbouwen.

Dat referendum moet natuurlijk veel verder gaan dan nu wordt voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel dat er nu ligt. Over dat voorstel gaan we na de verkiezingen praten. Dat referendum moet natuurlijk ook gewoon initiërend zijn, zodat we bijvoorbeeld in alle openbaarheid kunnen bespreken wat er nu in de achterkamertjes van Asscher ter sprake komt inzake Zwarte Piet. Daar ligt immers niet een wet aan ten grondslag, maar dat is gewoon stiekemigheid. De initiatiefwet inzake het referendum moet dus gewoon danig worden uitgebreid.

Er is schokkend nieuws over Europol. Dat heeft te maken met de geheime dienst en daarover gaat de minister van Binnenlandse Zaken. Bij Europol is allerlei informatie naar buiten gekomen. Dat komt vanavond op de televisie. Hoe is dat nou toch mogelijk? Mensen hebben dossiers mee naar huis genomen. Daarin zat ongetwijfeld ook informatie die door de AIVD is geworven onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK. Het kan toch niet zo zijn dat als zulke informatie naar Europol gaat en bij wijze van spreken over de schutting wordt geworpen, mensen van Europol die informatie mee naar huis nemen en dat die vervolgens openbaar is?

Er is een andere schokkende zaak op het niveau van de geheime diensten. In Duitsland heeft iemand zich daar bekeerd tot de islam. Vervolgens heeft hij een aanslag beraamd op het gebouw van de geheime dienst. Wat vindt de minister daarvan? Dat is ook weer een heel schokkende zaak. Is onze geheime dienst berekend op dat soort zaken?

Er is nog een actueel punt. De minister heeft ons verblijd met de WNT, de Wet normering topinkomens. Er is een discjockey van de "Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs", kortweg de VARA, die 6 ton verdient. Nou zijn er allerlei uitzonderingen gemaakt voor de omroep; dat weet ik wel. Maar is het aan- en afkondigen van plaatjes op de radio nou echt 6 ton waard? Ik zou het voor de helft doen, en misschien nog wel voor minder, maar we gaan die onderhandeling vandaag niet openen. Ik vind het echter nogal wat. Wat vindt de minister daarvan?

Het is vandaag een heugelijke dag. Ik had eigenlijk verwacht dat ik bloemen van u zou krijgen, voorzitter. Ik ben namelijk vandaag tien jaar Kamerlid. Ja.

De voorzitter:
Felicitaties aan uw adres.

De heer Martin Bosma (PVV):
Van harte, voorzitter. Tien jaar geleden was minister Plasterk de eerste minister waarmee ik te maken kreeg. Hij was toen minister op een ander departement en ik was woordvoerder op een ander onderwerp. Maar wij brengen samen heel wat uurtjes door op deze manier. In den beginne was het contact wat moeilijk. Het is voor progressieve mensen immers vaak moeilijk om met andersdenkenden om te gaan. Maar later is de verhouding toch genormaliseerd. Daar ben ik heel blij mee. Wellicht is dit een van de laatste debatten, of in ieder geval het laatste grote debat dat ik met deze minister mag voeren. Ik heb het contact met hem altijd bijzonder gewaardeerd.

Er zit echter van al die tijd nog één graatje in mijn keel, namelijk in de vorm van de arrestatie van Gregorius Nekschot. Daar is minister Plasterk bij betrokken geweest. Het ging toen om het ministerie van Justitie — zo heette het toen nog — met minister Hirsch Ballin. Ik las echter, ik meen in de Elsevier, dat dit toch besproken is in de ministerraad. Minister Plasterk zei het niet met zoveel woorden, maar hij zei zoiets als: over 50 jaar gaan de archieven open en dan zal blijken wat daar besproken is. Ik meen in die reactie een beetje te horen dat minister Plasterk wilde zeggen dat hij toch spijt had van hoe het toen is gegaan bij die arrestatie. Het ging om een man die tekeningetjes maakte. Het ging gewoon om de vrijheid van meningsuiting. Hij werd door tien man van zijn bed gelicht. Dat is toch eigenlijk een enorme smet op het blazoen van de minister. Zou het na tien jaar samenwerking niet mooi zijn als de minister in misschien het laatste debat dat we mogen hebben, zijn rommelzolder opruimt en zegt "ja, dat had indertijd toch anders gemoeten"? Ik gun hem graag de gelegenheid om daar nog even iets over te zeggen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Volgend jaar komt er een einde aan tien jaar Haagse politiek, zowel voor mij als voor de minister. Het is ook het einde van vier jaar minister Plasterk op Binnenlandse Zaken. Een goed moment om terug te blikken en te kijken naar wat er is blijven liggen en wat er nog moet gebeuren.

Laat ik beginnen met de status van het ministerie van BZK. De afgelopen jaren is dat ministerie leeggelopen. De begroting is een van de kleinste. De glorie van weleer is niet meer: de glorie van het Departement van Inwendige Politie en Toezicht op den staat van Dyken, Wegen en Wateren van de Bataafsche Republiek, van de tijden toen Thorbecke nog minister was, ook wel het moederdepartement genoemd.

Wat is de persoonlijke nalatenschap van deze minister? Het binnenlands bestuur is niet vernieuwd. Er is ondoordacht bezuinigd op de AIVD. De dienst die voor onze veiligheid moest zorgen, is uitgekleed en dankzij de oppositie financieel weer hersteld. De digitale overheid op poten? Nee, ook niet. De rol van de minister als coördinator van de democratie, van decentralisaties? De kritiek van de transitiecommissie op de decentralisaties was niet mals: veel gedoe, gemeenten en Rijk tegenover elkaar, raadsleden die zich overbelast voelen. En het tegengaan van discriminatie? Etnisch profileren trof niet alleen Taifun, maar ook een politieagent van Marokkaanse komaf die door zijn collega's in de cel werd gezet. Of neem de advocaat, ook van Marokkaanse komaf, die zich recentelijk als voorkeursadvocaat meldde bij een cellencomplex in Assen. De politie twijfelde of hij wel advocaat was. Ik heb het dan nog niet over al die mensen die minder bekend zijn. Artikel 1 van de Grondwet: gelijke behandeling van eenieder die in Nederland woont. Waar was u, waar bent u als de hoeder van de grondrechten, minister? Ook op dit vlak heeft hij immers een coördinerende rol.

Ik kom op de bestuurlijke agenda. De regering had ingrijpende plannen: alle gemeenten zouden 100.000+-gemeenten worden, de waterschappen zouden worden afgeschaft en de bestuursrechtspraak in hoger beroep zou eenduidiger worden. Allemaal mislukt. Daarna kwam een leegte. Het ene na het andere rapport werd opgesteld, maar actie bleef uit. Het leek wel alsof de minister geen nieuw avontuur meer aandurfde. Klopt die indruk?

D66 kijkt wel vooruit. Binnen de partij is nagedacht, mede vanuit de bestuurdersvereniging, het wetenschappelijk bureau en de leden. De resultaten ervan overhandig ik zo aan de minister. Mijn collega's zullen ook een exemplaar krijgen. Wat ons betreft komt de wens van de inwoners centraal te staan. Dan moet het draaien om maatwerk. Gemeenten hebben daarvoor meer vrijheid nodig. Het maken van eigen keuzes is belangrijk. Nu hebben we drie bestuurslagen. Dat geldt voor zowel de grote steden als de kleine dorpen en voor zowel de Randstad als de krimpgebieden. Die worden in dezelfde mal gegoten. Dat knelt, maar het valt op te lossen door de vaste bestuurslagen los te laten. Vanuit die gedachte ziet D66 regiogemeenten voor zich. Geen gedwongen opschaling, maar opschaling als gevolg van een natuurlijk proces. De succesvolste herindelingen van de afgelopen jaren waren herindelingen die uit het gevoel kwamen dat meer samen het beste was.

Geef die regiogemeenten ook meer bevoegdheden, een rechtstreekse band met het Rijk, meer financiële zelfstandigheid, zodat er eigen financiële afwegingsruimte is en voldoende financiële zekerheid. En geef ze vooral ruimte om hun democratie in te richten zoals zij dat zelf willen. Wel of geen budgetrecht bij dorpsraden, wel of geen externe commissie, dat kan een gemeente best zelf beslissen. Het maakt mensen niet uit welke overheid wat doet, als het maar goed gebeurt, op democratische wijze, en als ze maar gehoord worden. Maatwerk helpt dan meteen ook om meer ruimte te creëren voor buurtrechten, doe-democratie en andere vormen van participatie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben benieuwd hoe het betoog van mevrouw Koşer Kaya zich verhoudt tot het standpunt van D66 in Amsterdam als het gaat om de deelgemeenten. Daar zegt D66 namelijk: we schaffen de gekozen bestuurscommissies af en die vervangen we door het college benoemde bestuurders. Dat lijkt mij nou niet bepaald een stuk democratischer.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
In mijn betoog geef ik aan dat je aan de lokale overheid moet overlaten hoe ze dat het beste vorm kunnen geven. Maak dat zo democratisch mogelijk, laat de mensen daarbij meepraten. Die discussie moet dan ook in Amsterdam gevoerd worden. Wij moeten hier niet van bovenaf zeggen: zo moet het. "One size fits all"-beleid, daar geloof ik niet in. Het moet maatwerk zijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als die bestuurscommissies, die een gebied zo groot als een behoorlijke gemeente besturen, zeggen: wij willen graag ons werk goed blijven doen, wij willen graag tanden hebben om voor onze burgers op te komen, dan is het toch heel raar als er vervolgens op stadsniveau wordt gezegd: wij hebben liever dat wij bepalen wie lid worden van zo'n bestuurscommissie? Dat is toch heel raar? Daar is toch niks democratisch aan?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Van hieruit kan ik daar van alles van vinden, ook dat het minder democratisch is, maar het punt is dat het op lokaal niveau moet gebeuren. Zij moeten beslissen hoe zij dat willen invullen. Zij zullen de discussies moeten voeren en wij moeten niet hier bepalen hoe zij dat moeten doen.

Het gaat dus om andere vormen van participatie. Om dat te bereiken, moeten we al die samenwerkingsverbanden democratiseren. Ik krijg graag een reactie van de minister op onze visie.

Ik kom nu bij de kern van mijn betoog van vandaag, namelijk de rol van deze minister als minister van grondrechten en daarmee als verbinder van een samenleving waarin steeds meer tegenstellingen ontstaan, waarin mensen op hun afkomst worden afgerekend en waarin grote groepen jonge Nederlanders met een migratieafkomst, zich achtergesteld voelen. Wat vindt de minister van de premier die stelt dat Mohammed zich maar moet invechten en die "pleur op" zei tegen Turks-Nederlandse jongeren? Ik had dat ook willen horen toen een man met een niet-migrantenachtergrond tegen de pro-asielzoekersdemonstranten schreeuwde, ik citeer dit, het zijn niet mijn woorden: daar moet een piemel in. Zei de premier toen even krachtig: pleur op? Let deze minister er wel op dat hij degene is die zijn collega's moet aanspreken om niet met dubbele maten te meten? Wat vindt de minister ervan dat zijn collega van V en J het Meldpunt Discriminatie Internet wil sluiten, terwijl er meer en meer klachten binnenkomen? Waarom hoor ik de minister hier zelden over? Spreekt hij zijn collega's wel aan om niet met dubbele maten te meten? Waarom levert het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie zo weinig op? Is dat wellicht omdat personen die daarin als voorbeeld optreden in tv-campagnes even later zelf onderwerp worden van racistische rellen?

Ik hoop dat de volgende minister op deze post het wel waarmaakt en veel nadrukkelijker stelling neemt tegen discriminatie en zich echt als de watchdog van de grondrechten opstelt en dat niet gemeten wordt met twee maten. De toekomst van dit mooie land maken wij met zijn allen. U, ik en de hardwerkende mensen met vele achtergronden. Voor mijn zoon en de vele zonen en dochters van dit mooie land wil ik meer zijn. Deze zonen en dochters zijn namelijk de belofte van de toekomst. Voor hen moet de minister meer willen zijn dan de oppas van het moederdepartement. Om de minister daarmee te helpen kom ik alvast met een amendement. Ik maak daarin 3 miljoen euro vrij voor het tegengaan van discriminatie, zodat het Meldpunt Discriminatie Internet kan blijven bestaan en er extra of versneld maatregelen kunnen worden genomen. Het begint altijd met een kleine stap, maar we moeten nu verder bouwen aan dit prachtige land.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Als het gaat om het aanpakken van het meten met twee maten en van discriminatie zitten we op één lijn. Wij gaan eigenlijk nog iets verder. Zegt D66 hiermee dat de PvdA de discriminatieagenda heeft laten vallen en dat zij hiernaar heeft staan kijken en dit allemaal heeft laten gebeuren in de afgelopen vier jaar?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het is fijn dat de heer Öztürk die vraag aan mij stelt, maar er stonden net twee collega's van de PvdA achter deze katheder. Waarom heeft de heer Öztürk deze vraag niet aan deze dames gesteld? Ik ga de PvdA niet vertellen hoe zij op dit dossier in het verleden heeft geopereerd en nu opereert als het gaat om discriminatie en integratie. Eén ding staat voor mijn partij, voor D66, vast: je moet niet met twee maten meten. Of het nu om de partij van de heer Öztürk, de PvdA, de VVD, de PVV of het CDA gaat, dat maakt me niet uit, maar je moet niet met twee maten meten.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Die vraag hoef ik niet te stellen. We hebben al geconstateerd dat de PvdA het heeft laten gebeuren, met deze minister voorop en Asscher erbij. Die vraag hoef ik dus niet te stellen. Mijn punt is heel duidelijk. Kunt u nog meer punten noemen waarop deze minister en minister Asscher het hebben laten liggen? Kunt u ook aangeven wat de fractie van D66 heeft gedaan om het meten met twee maten aan te pakken? Het is immers ook uw laatste begrotingsbehandeling. Laten we daar ook naar kijken.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik wil straks wel met een uitdraai van al onze moties en voorstellen komen, zodat de heer Öztürk kan zien wat D66 allemaal heeft gedaan als het gaat om het voorkomen van discriminatie. Als de heer Öztürk daarin geïnteresseerd is, zal ik dat in de tweede termijn aanleveren. Ten aanzien van zijn vraag over minister Asscher of minister Plasterk zeg ik tegen de heer Öztürk: u hebt straks uw termijn; ik heb mijn punten genoemd en misschien kunt u die vraag straks aan de minister stellen.

De voorzitter:
Die voorstellen zien we dan inderdaad in de tweede termijn of buiten deze vergadering om.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Wat wil mevrouw Koşer Kaya precies met dit amendement? Zij verwijst ook naar de begroting van V en J en eigenlijk ook naar de afspraken die er met gemeentes waren om geld vrij te maken. Ik vraag mij dus af wat zij precies wil met dit amendement.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het Meldpunt Discriminatie Internet wordt door V en J afgeschaft; dat lijkt me niet zo zinvol. Ik wil er daarom voor zorgen dat wij het hier bij Binnenlandse Zaken regelen, want deze minister is de coördinator als het gaat om het tegengaan van discriminatie, waaronder internetdiscriminatie. Er is bovendien een actieplan en dat moet wel goed ingevuld worden. Ik heb met dit amendement middelen vrijgemaakt voor het geval dat de minister daar extra steun voor nodig heeft.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik wil mevrouw Koşer Kaya er toch graag aan herinneren dat de collega's Van Miltenburg en Marcouch op 9 juli samen een motie hebben ingediend waarin zij de minister verzoeken om met de VNG in overleg te treden over het voor burgers beter toegankelijk maken van antidiscriminatievoorzieningen. Die motie is aangenomen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb herhaaldelijk zelf ook dergelijke moties ingediend, zoals mevrouw De Caluwé ook weet, maar het blijft een groot probleem. Mensen kunnen het niet vinden. Mensen worden niet snel genoeg geholpen. Het blijft gewoon houtje-touwtje en daar moeten we vanaf.

De heer Martin Bosma (PVV):
Mevrouw Koşer Kaya had het over discriminatie en over het meten met twee maten. In Amsterdam, onze mooie hoofdstad, is D66 de grootste partij en ook de leidende partij binnen de coalitie aldaar. Islamitische feestdagen zoals de ramadan, het Offerfeest en het Suikerfeest worden gestimuleerd door de gemeente, maar Zwarte Piet is daar verboden. Wie wordt er nou eigenlijk gediscrimineerd in Nederland?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Volgens mij wordt Zwarte Piet daar niet verboden. Zwarte Piet krijgt allerlei kleuren. Daar gaat de gemeente over. Het moet van onderop en lokaal; daar ga ik mij niet mee bemoeien. Dit soort veranderingen zal plaatsvinden in de samenleving.

De voorzitter:
Afrondend, mijnheer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):
Probeer nou even eerlijk te zijn. In Amsterdam geeft het college, waar D66 in zit, zelfs subsidie aan een organisatie die de scholen langsgaat om te vertellen dat Zwarte Piet racistisch is. Daar geeft het D66-college nota bene subsidie aan. Het D66-college geeft geen geld aan organisaties die de scholen langs willen gaan om te vechten tegen ramadan, Suikerfeest, Offerfeest of andere zaken van de mohammedanen. Hoe komt mevrouw Koşer Kaya er dan bij dat allochtonen gediscrimineerd worden? Het zijn de Nederlanders die gediscrimineerd worden, want wij mogen onze feesten niet meer vieren van D66. Hoe komt dat?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat is grote onzin. Feesten worden in Nederland gevierd, ook het sinterklaasfeest; gelukkig maar. Ik heb daar heel hard mijn best voor gedaan toen mijn zoontje klein was en ik hoop dat dat altijd gevierd zal blijven worden. Verder ga ik niet over de vraag welke gemeente wat precies doet om die discussie dan wel het sinterklaasfeest misschien een andere invulling te geven. Daarover gaan de gemeente, haar inwoners en het Nederlandse volk, die daarover discussiëren.

De heer Amhaouch (CDA):
Hoe vaker de heer Bosma de ramadan noemt, hoe meer honger ik krijg, maar dat terzijde. Het is goed om na te denken over het pleidooi van D66 in de Startvisie regionale democratie en bestuur, maar hoe belangrijk acht u het vertrouwen tussen het Rijk en de decentrale overheden: de gemeenten en de provincies?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Juist daarom is dit zo'n prachtige nota, omdat ook daaraan gewerkt moet worden. Ik heb in mijn bijdrage al gezegd dat dat vertrouwen nog niet optimaal is. Sterker nog: het Rijk en de gemeenten lijken af en toe elkaars taal niet te spreken of niet te begrijpen. Dan is het des te meer nodig om van onderop te bekijken hoe je de bestuurlijke verandering kunt bewerkstelligen en het vertrouwen kunt terugbrengen, juist bij de inwoners van de gemeenten en provincies.

De voorzitter:
Afrondend, mijnheer Amhaouch.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat het vertrouwen tussen de gemeenten en het Rijk wegzakt, met name door de herverdeling van gemeenten in de regio's, dus niet alleen in de grote steden. Hoe staat D66 daartegenover?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Hoe dit van onderop precies vormgegeven wordt, leggen wij niet van bovenaf vast, maar als je wilt dat er goede samenwerkingen komen, moet je die ook financieel mogelijk maken en moet je ook meer ruimte geven voor het maken en democratisch invullen van plannen. Dat is allemaal prachtig opgenomen in onze nota. Ik hoop dat we in de toekomst op dit punt samen kunnen optrekken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Het politieke debat verandert. Waar maatschappelijke discussies vroeger vooral via de krant werden gevoerd, zijn televisie en social media een grotere rol gaan innemen. Mensen krijgen meer mee van het politieke proces en hebben vanzelfsprekend dus ook vaker een mening. Daar moeten we als politiek ruimte voor durven maken. We moeten burgers meer en diversere middelen in handen geven om invloed uit te kunnen oefenen. GroenLinks omarmt dan ook Code Oranje, een initiatief van honderden lokale bestuurders, raadsleden en wetenschappers, die oproepen tot een radicale verandering van de lokale democratie. Zij pleiten voor burgercommissies die bepaalde bevoegdheden van de gemeenteraad kunnen overnemen of voor de bevoegdheid van raadsleden om over een bepaald onderwerp hun zetel af te staan aan een deskundige burger. Voor zulke initiatieven moet echter ruimte worden gecreëerd in de Gemeentewet. Daarbij gaat het wat GroenLinks betreft niet om wereldbijeenkomsten van burgemeesters. Het gaat erom dat mensen, gewone burgers, meer invloed kunnen krijgen. Het gaat dus ook niet om meer macht voor lokale bestuurders. Meer en diversere middelen voor burgers; dat is waar het om gaat. GroenLinks is er voorstander van om gemeenten die dat willen, meer ruimte te geven. Het zou prachtig zijn als gemeenten kunnen kiezen om te fungeren als proeftuin voor democratische vernieuwing. Er zijn ook al mooie initiatieven ontwikkeld. Een aantal gemeenten heeft bijvoorbeeld een burgertop gehouden waarin mensen direct konden meepraten over het beleid, maar het is wel altijd vrijblijvend. Het gaat om adviezen. En de mensen die het aantrekt, zijn over het algemeen toch hoger opgeleid. Participatie door loting zou dus een zinvolle uitkomst kunnen zijn. Hoe staat de minister hierin? Ziet hij ook mogelijkheden om meer ruimte te geven aan deliberatieve democratie in aanvulling op de representatieve democratie? Ik nodig hem graag uit om hierop te reflecteren. Is hij bereid met een wetswijziging te komen om initiatieven mogelijk te maken die verdergaan dan vrijblijvend overleg? Ik krijg hierop graag een reactie.

GroenLinks wil tijdens deze begrotingsbehandeling ook stilstaan bij de stand van de mensenrechten in Nederland. Dat thema komt er in de begroting Binnenlandse Zaken bekaaid vanaf. Mensenrechten lijken wel te gelden voor het buitenland, maar niet zozeer voor Nederland. Niemand is tegen mensenrechten, maar als het concreet wordt en het geld gaat kosten, zie je dat het kabinet al snel afhaakt. Mensenrechten hoor je niet af te wegen tegen het een of het ander; mensenrechten horen de basis te zijn van je beleid.

Ik verwijs bijvoorbeeld naar de implementatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking. Op de Algemene Maatregel van Bestuur die door de regering in consultatie is gegeven, kwamen bijna 600 kritische reacties. GroenLinks vindt samen met de mensen die het betreft, dat de uitvoering van het VN-Verdrag veel steviger moet. Deelt de minister deze opvatting? Gaat hij de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarop aanspreken? Het gaat per slot van rekening om mensenrechten en daarvoor is hij de coördinerend minister.

Ook op de monitoring van de naleving van mensenrechten bij de nieuwe zorgtaken van de gemeenten wordt door het College voor de Rechten van de Mens kritiek geuit. De minister geeft aan dat er heel veel mensenrechten zijn en dat monitoring daarom bureaucratisch en inefficiënt zou zijn. Zou er niet een standaard voor mensenrechten moeten worden nageleefd? Neem bijvoorbeeld het recht op eerbiediging van de persoonlijke leefomgeving.

Tot slot discriminatie. De minister wijst op zijn actieprogramma en een meerjarige overheidscampagne. Maar waarom komt het kabinet met zo weinig concrete maatregelen? Waarom spreekt de minister zijn collega van Justitie niet aan op de weigering om stopformulieren in te zetten tegen etnisch profileren? Ik krijg hierop graag een reactie.

GroenLinks hoopt dat de minister zijn laatste begroting zal aangrijpen om een blik vooruit te werpen. Hoe maken wij onze democratie duurzaam voor de toekomst? Hoe zorgen wij ervoor dat mensenrechten geen dode letter in Nederland worden? Om het antwoord op die vragen te vinden, moeten wij ongemakkelijke vragen durven stellen en lef durven tonen. Hopelijk is de minister bereid dat met ons te doen.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. De begroting voor Binnenlandse Zaken ligt voor. Veel spectaculairs staat er gelukkig niet in. Dat is maar goed ook. Dit departement functioneert het beste als het een beetje onzichtbaar is. De minister is een soort oliemannetje dat op de juiste momenten de goede controles doet, smeert waar dat nodig is en in gesprek gaat met andere overheden. De minister kan met recht zeggen dat Nederland trots kan zijn op de kwaliteit van zijn overheidsapparaat en de mensen die daar werken. Ik sluit mij hier graag bij aan.

Ik loop een paar punten langs en ik begin met de Grondwet. Het valt op dat juist het functioneren van de Grondwet zo goed als niet in de begroting aan de orde komt. Ik heb daar in het verleden ook wel eens de vinger bij gelegd. Is dat een bewuste keuze? Heeft de minister het idee dat met de lopende kleine wetsvoorstellen de Grondwet weer volledig bij de tijd wordt gebracht of moet er meer gebeuren?

Zo maak ik de stap naar de staatscommissie — een beetje in lijn met de bijdrage van het CDA — die onderzoek doet naar het functioneren van het parlementaire stelsel. Dit is een initiatief van de Eerste Kamer. De minister vervult daarbij een faciliterende rol. Ik ben benieuwd hoe het ermee staat. Wanneer worden de samenstelling en de exacte opdracht van de staatscommissie bekend? Het is misschien wat voorbarig, maar ik zeg het toch maar: wij hebben eerlijk gezegd de indruk dat die commissie vooral gaat onderzoeken of er eigenlijk wel knelpunten zijn. Wij zijn dan ook heel benieuwd of die gevonden worden. Ik ben een warm voorstander van het voeren van een fundamenteel debat over het parlementaire stelsel en alle ins en outs voordat wij ons te buiten gaan aan allerlei experimenten enzovoort. Dat debat kan leiden tot een kaderstelling ten behoeve van de andere overheden. Ik denk dat het voeren van dat debat ook de taak is van de Tweede Kamer.

Ik noem even het punt van de veiligheidsdiensten omdat het een aangelegen onderdeel is van het takenpakket van deze minister. De veiligheidstaak ligt voor een belangrijk deel bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. In de komende tijd behandelt de Kamer echter het voorstel voor een geheel herziene wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarom laat ik dat onderwerp hier verder rusten.

Een ander aangelegen punt is de Zondagswet. Het is geen geheim dat de SGP de zondag als vrije en collectieve rustdag als een belangrijke waarde beschouwt. Daar staan wij ook voor bij de behandeling van het voorstel om de Zondagswet in te trekken. Eigenlijk heb ik nog steeds het idee dat deze minister het wetsvoorstel een beetje tegen zijn zin verdedigt. Ik vind hem daarin te prijzen. Ook uit de samenleving zijn inmiddels veel kritische reacties gekomen op het voornemen om de Zondagswet af te schaffen. Daarom roepen wij de minister op om de rug de rechten, zich breed te maken en het voorstel gewoon in te trekken. Is de minister daartoe bereid? Wij vinden dat de zondag als collectieve rustdag van groot belang is, voor rust, bezinning en ontmoeting. Ik ontken niet dat wij dat nadrukkelijk vanuit een Bijbels perspectief naar voren brengen, maar het is voor veel meer mensen van belang dan alleen voor mensen met een christelijke levensovertuiging.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik ben technisch opgeleid. Er zijn bedrijven die 24 uur doorgaan en er zijn honderdduizenden arbeiders die 24 uursdiensten draaien en dus ook op zondag werken. Vindt de heer Bisschop dat deze mensen ook die zondagsrust moeten hebben? Vindt hij dat al die mensen in die bedrijven, fabrieken en ziekenhuizen en al die politiemensen en militairen ook zondagsrust moeten krijgen en dus ook op zondag niet moeten werken?

De heer Bisschop (SGP):
Daar gaat die wet overigens niet over, maar dat is een ander punt. Als de heer Öztürk zich verdiept in de uitgangspunten van de SGP, dan ontdekt hij dat wij wel degelijk oog hebben voor werkzaamheden die noodzakelijk of onvermijdelijk zijn of die de zorg voor mensen of dieren betreft. Dat is niet aan de orde. Het gaat om publieke manifestaties. Het gaat om het creëren van maatschappelijke rust. Het gaat om het zo veel mogelijk tegengaan van de zevendaags 24 uurseconomie. Het gaat erom de samenleving als het ware één dag per week adem te laten halen. Het gaat erom dat iedereen in de samenleving er niet voortdurend toe wordt genoodzaakt om achter de voortrazende ontwikkelingen aan te lopen. Een moment van bezinning, rust, ontmoeting enzovoort.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Over een moment van bezinning kunnen wij elkaar vinden. Ik denk dat ook Kamerleden af en toe een moment van bezinning nodig hebben. Mogen de mensen in Nederland zelf bepalen wanneer dat moment van bezinning er is, op zondag, op zaterdag of vrijdag? Mogen de mensen in Nederland van de SGP zelf bepalen welke keuze zij daarbij maken? Of wil de SGP het aan hen opdringen dat dat op zondag gebeurt?

De heer Bisschop (SGP):
Het zal duidelijk zijn dat het eenieder vrijstaat om zich te bezinnen op de momenten waarop eenieder dat het beste schikt. Het gaat er hier om dat iemand behalve een persoonlijk moment van rust, ontspanning of bezinning, ook een collectief, een maatschappelijk moment van rust en bezinning nodig heeft. Dat wil ik graag onderstrepen. Gelet op onze geschiedenis en onze cultuur is in Nederland de zondag bij uitstek geschikt voor een maatschappelijke moment waarop collectief even afstand wordt genomen van de voortrazende gang van zaken, van de druk die er permanent is.

Als laatste ga ik nader in op de democratische legitimiteit. De afgelopen jaren stonden voor gemeenten in het teken van de decentralisering. Gemeenten hebben die grote operatie met enthousiasme aangepakt en dat proces, waarvan we onlangs de evaluatie aan de orde hebben gehad, overwegend tot een succes gemaakt. De Raad van State heeft kortgeleden een advies uitgebracht over de consequenties hiervan voor de verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Die onderlinge verhoudingen zijn meer met elkaar vervlochten geraakt. Met het oog op de komende kabinetsformatie is het in ieder geval van belang dat er rekening wordt gehouden met die andere overheden. Zij moeten volop ruimte houden om hun keuzes te kunnen blijven maken. Verder is het van belang dat gemeenten financiële zekerheid hebben voor meer jaren. De afgelopen periode heeft laten zien dat gemeenten die nodig hebben voor een goed beleid. We zien graag dat de minister zich er actief voor inzet dat er ruimte blijft voor decentrale overheden, dat die ruimte vergroot wordt en dat er vroegtijdig duidelijkheid is over het beschikbare budget en de mogelijkheden voor lokale belastingen.

Het advies van de Raad van State om vroegtijdig na te denken over niet vrijblijvende regiovorming roept bij de SGP de vraag op of we die kant op moeten. Over het algemeen laten wij de adviezen van de Raad van State zwaar wegen. Wij zien hier toch dat er een vierde bestuurslaag dreigt te ontstaat. De vraag is of wij die kant op moeten gaan. Ik hoor graag de reflectie van de minister hierop.

Het onlangs door een groot aantal bestuurders en raadsleden gepresenteerde Code Oranje blijft op dit moment nog een wat vaag idee. Dat idee kan ook nog groeien. We worden daartoe uitgenodigd. In plaats van een lokaal bestuur zou er bijvoorbeeld enkele keren per jaar een soort Poolse landdag bijeen moeten komen. Daar wordt dan gesproken over allerlei zaken. Dat is natuurlijk een reuze-interessant idee. Wie zich wat verdiept heeft in de geschiedenis van de Poolse landdag, weet dat de connotatie daarvan niet al te positief is. Het blijft interessant, maar de SGP heeft wel de indruk dat we beter de bestaande representatieve democratie kunnen versterken dan experimenteren met zo'n goedbedoelde praatclub. Zo kijken wij er vooralsnog tegen aan. Ik hoor graag hoe de minister daartegen aankijkt.

Het is duidelijk dat burgers geen vertrouwen hebben in sommige politici, maar het vertrouwen van burgers in de democratie, in het democratische stelsel en in de democratische rechtsstaat is in Nederland heel groot. Laten we dat koesteren. Laten we daar zuinig op zijn. Met de huidige mogelijkheden voor inspraak en burgerbetrokkenheid wordt al veel gedaan. Dat is prima. Dat moeten we vooral intensiveren.

De voorzitter:
Ik wijs u op uw tijd, mijnheer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Ik kom tot een afronding, voorzitter.

Een goede volksvertegenwoordiger zorgt er juist voor dat hij met die kennis op zak het debat aangaat. Ik hoor graag een reactie van de minister op de ideeën die onder de naam Code Oranje gepresenteerd zijn.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. DENK vindt het belangrijk dat burgers kunnen meedoen, meedenken en meebeslissen. In die lijn breng ik kort een aantal DENK-punten in. We hebben maar drie minuten spreektijd, helaas. Ik krijg graag een reactie op al die punten van de minister.

Punt één: DENK wil dat jongeren mee kunnen doen in ons democratische proces. Daarom wil DENK dat jongeren vanaf 16 jaar stemrecht krijgen.

Punt twee: DENK wil dat burgers kunnen meedenken. Er zijn zo veel goede ideeën in de samenleving. DENK is daarom voor een open ministerie. Burgers kunnen ideeën bij dat open ministerie inbrengen. Het open ministerie bundelt de ideeën en brengt ze officieel bij de andere ministeries in.

Punt drie: DENK is tegen de baantjescarrousel. DENK wil dat burgers meebeslissen over benoemingen van duur overheidspersoneel. De benoeming moet breder gedragen worden dan alleen binnen de politiek. Politici moeten elkaar geen mooie baantjes toespelen, want daardoor hebben andere kandidaten geen faire kans. In Engeland hebben ze daar een mooi voorbeeld van.

Punt vier: DENK vindt het belangrijk dat de overheid snel handelt. Als burgers een bezwaarschrift indienen, moet de behandeling hiervan niet zes weken plus zes weken duren. DENK wil dat de termijn naar vier weken plus vier weken gaat.

Punt vijf: bij de begroting hebben we het altijd over geld, poen. Mensen willen echter ook gelukkig zijn. Geld maakt niet altijd gelukkig. Moeten we daarom bij de begroting niet ook het bruto nationaal geluk meten? Zo kunnen we jaarlijks zien of Nederland gelukkiger of minder gelukkig wordt. Omdat dit de laatste begroting is van deze minister, die nu naar de andere kant kijkt, stel ik hem een persoonlijke vraag. Is hij eigenlijk zelf wel gelukkig? Wat is, op zijn ouwe dag, zijn advies om heel Nederland gelukkiger te maken?

Ik rond af met enkele opmerkingen over het Nederlanderschap. Er zijn mensen in Nederland, ook in dit parlement, die zichzelf meer Nederlander vinden dan een ander. Zij zeggen: Nederland is van ons; Nederland is ons land. Hiermee willen ze van Nederland een klassenmaatschappij maken. Zij willen tweederangsburgers creëren. In het land van DENK is echter iedereen gelijk. In het land van DENK is iedereen eersterangsburger. DENK vraagt daarom aan de minister wat hij gaat doen om de mensen aan te pakken die denken dat ze meer zijn, dat ze meer Nederlander zijn, dat ze meer rechten hebben. Wat gaat hij doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zich aanpassen aan onze Nederlandse kernwaarden? In de Grondwet staat toch dat we allemaal gelijk en gelijkwaardig zijn? Gaat deze minister dan ook strijden voor de Grondwet en voor deze gelijkheid?

Tot slot, er zijn partijen die vanuit het buitenland gefinancierd worden om hun eigen "volop-eerst-verhaal" en leuzen hier te kunnen uiten. We zullen vanavond een motie indienen om de buitenlandse financiering van politieke partijen aan te pakken. De PVV laat miljoenen financiering van de overheid naast zich liggen, omdat ze van buiten wordt gefinancierd om die ruige, harde en daar waar nodig rare uitingen te kunnen doen. Buitenlandse mogendheden moeten geen invloed hebben op de politieke partijen hier.

De voorzitter:
Dat was het einde van uw betoog? Anders wijs ik u graag op uw tijd. De heer Bosma heeft een vraag.

De heer Martin Bosma (PVV):
Wat grappig: we worden gefinancierd vanuit het buitenland. Kunt u wellicht wat namen, rugnummers, gironummers en giroafschriften tonen?

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Er zijn genoeg berichten in de media verschenen. Daar weet de heer Bosma alles van. Er zijn organisaties in Amerika. Ik kan hem die informatie allemaal doen toekomen. Hij weet precies waarover ik het heb en het moet maar eens afgelopen zijn.

De voorzitter:
Voor de Handelingen merk ik op dat u sprak namens de Groep Kuzu/Öztürk. Ik geef nu graag het woord aan de heer Klein.

De heer Klein (Klein):
Voorzitter. Ik breng een drietal puntjes naar voren. Ik begin met een korte terugblik. Weet u het nog, in het regeerakkoord stond een plan voor de modernisering van de bestuurlijke organisatie. Dat staat ook mooi in het rapport "Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland". Ik kan niet anders dan constateren dat dat onderdeel van het regeerakkoord uitgelopen is op een grote mislukking. Een gevalletje van: ze deden een plas en alles bleef zoals het was.

Als lid van de Vrijzinnige Partij sta ik juist voor een grondige aanpak, waarbij we het provinciale bestuur als bestuurslaag opheffen. De laatste tijd hebben we veel herindelingen gehad met het oog op de decentralisaties. Er ontstaan ook steeds meer samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. Wanneer gemeenten groter worden, welke functie en noodzaak hebben provincies dan nog? In dit kader wijs ik op het belang van de lokale democratie.

De rijksoverheid stuurt dit ook met het programma Agenda Lokale Democratie. Vertrouwen in gemeenten, vertrouwen in gemeentebesturen, vertrouwen in de gemeenteraden: dat is wat ons betreft het uitgangspunt. Decentraliseren betekent loslaten in vertrouwen. Gemeenten zijn in staat om een dergelijke beleidsverandering goed uit te voeren. Belangrijk is dan wel dat de gemeenteraad zijn functie als democratisch gekozen controleur van het bestuur goed kan uitoefenen. Gemeenteraden worden gevormd door lokale afdelingen van landelijke partijen, maar ook door vele lokale politieke partijen. Lokale partijen vormen een substantieel deel van de 390 gemeenteraden: zij hebben 33% van de zetels. 29% van de kiezers heeft bij de gemeenteraadsverkiezingen op lokale partijen gestemd. Deze lokale partijen moeten het financieel echter helemaal alleen zien te rooien, terwijl hun collega's van de lokale afdelingen van de landelijke partijen wel toegang tot subsidie hebben, middels de Wet financiering politieke partijen. Een beetje steun wordt er geregeld via Raadslid.nu, maar die krijgen alle organisaties. Het is een halfbakken oplossing die lokale partijen in mijn ogen tekortdoet. Vanuit het gelijkheidsbeginsel en de bevordering van de transparantie zijn wij ervoor om ervoor te zorgen dat lokale partijen ook gebruik kunnen maken van de Wet financiering politieke partijen.

Een andere zorgwekkende trend is dat politieke partijen hun kandidaten de duimschroeven aandraaien nog voordat ze überhaupt gekozen zijn. Zij vragen hun kandidaten in toenemende mate een verklaring te ondertekenen waarin de kandidaat belooft zijn zetel in te leveren wanneer hij voortijdig de fractie verlaat. Dit is echter niet nieuw. Sommige partijen, zoals het CDA en de SP, maken al jarenlang gebruik van dergelijke wurgcontracten. Ook de PvdA laat de kandidaten een erecode ondertekenen; een erecode, haha, terwijl de afgelopen periode wel drie PvdA'ers de benen hebben genomen. In zijn antwoord op vragen hieromtrent bevestigde de minister wat we eigenlijk allemaal wel weten: dergelijke verklaringen zijn strijdig met onze Grondwet en met de Kieswet en zijn juridisch volstrekt niet afdwingbaar.

De voorzitter:
Ik wijs u even op de tijd, mijnheer Klein. U gaat over uw spreektijd heen.

De heer Klein (Klein):
Ik heb toch zeven minuten?

De voorzitter:
U had aangegeven dat u daarvan nu drie minuten wilde gebruiken.

De heer Klein (Klein):
O, dan wissel ik een beetje. Ik ben flexibel; daarom ben ik vrijzinnig.

De Kieswet stelt geen enkele sanctie in voor het verlaten van je fractie zonder je Kamerlidmaatschap op te geven. De zetel komt namelijk toe aan een individueel Kamerlid en niet aan de politieke groepering. Dat is klip-en-klaar. Volgens de Vrijzinnige Partij is een dergelijke verklaring een waardeloos document; waardeloos, maar helaas niet betekenisloos. Het is een intimidatiemiddel om kandidaten van tevoren strak in het partijgelid op te stellen. Het is een chantagemiddel, want als de verklaring niet getekend wordt, komt de kandidaat niet op de kandidatenlijst. Bovendien is het gewoon kiezersbedrog. De kiezer denkt namelijk dat hij op een kandidaat stemt die als gevolg van het ondertekenen van zo'n verklaring gebonden is aan die partij en dat het allemaal is geregeld. Niets is echter minder waar. De kiezer zal raar opkijken als hij ontdekt dat zo'n verklaring niets waard is. De minister heeft hierin dan ook een verantwoordelijkheid en dient in zijn functie de zuiverheid, de correctheid en de duidelijkheid van het kiesproces te garanderen. Wat gaat de minister doen om aan deze taak invulling en inhoud te geven en zijn licht te laten schijnen op deze verklaringen? Hoe gaat hij kandidaten informeren over hun positie, hun rechten als kandidaat en de fundamentele principes van het passieve kiesrecht, zoals die in onze Grondwet zijn verankerd?

De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
De voortzetting van dit debat zal vanavond plaatsvinden, omstreeks 20.15 uur, volgens de huidige agenda. Ik schors voor de lunchpauze.

De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Beëdiging van de heer J.H. Geselschap

Beëdiging van de heer J.H. Geselschap

Aan de orde is de beëdiging van de heer J.H. Geselschap.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Neppérus tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven.

Mevrouw Neppérus, voorzitter der commissie:
De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op de heer J.H. Geselschap te Rotterdam. De commissie is tot de conclusie gekomen dat hij terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De commissie stelt u daarom voor om hem toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient hij wel eerst de eden of de verklaringen en de beloften, zoals die zijn voorgeschreven bij de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal van 27 februari 1992, Staatsblad nr. 120, af te leggen.

De commissie verzoekt u tot slot om de Kamer voor te stellen, het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:
Ik dank namens de Kamer de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:
De heer Geselschap is in het gebouw der Kamer aanwezig.

Ik verzoek de griffier, hem binnen te leiden.

Nadat de heer Geselschap door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven verklaringen en beloften af.

De voorzitter:
Ik wens u van harte geluk met het lidmaatschap van deze Kamer. Ik geef de collega's de gelegenheid om u te feliciteren. Ik schors daartoe de vergadering.

De vergadering wordt van 13.31 uur tot 13.40 uur geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat mevrouw Visser de motie-Visser/Ronnes (21501-33, nr. 619), die zij indiende bij het VSO Transportraad, aanhoudt.

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van een notaoverleg met stenografisch verslag op maandag 23 januari 2017 van 14.00 uur tot 18.00 uur van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de initiatiefnota van de leden Bouwmeester en Oosenbrug: "Lobby in daglicht".

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van de Kamer het debat over de Europese Top van 15 en 16 december 2016 en daarbij spreektijden te hanteren van:

  • tien minuten voor de VVD en de PvdA;
  • zeven minuten voor de SP, het CDA, de PVV en D66;
  • vijf minuten voor de ChristenUnie, GroenLinks, de SGP, de PvdD en 50PLUS;
  • tweeënhalve minuut voor de Groep Kuzu/Öztürk en de Groep Bontes/Van Klaveren;
  • anderhalve minuut voor Houwers, Klein, Monasch en Van Vliet.

Ik stel verder voor, toe te voegen aan de agenda:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (34584);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie (34577).

Ik stel voorts voor, in de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies te benoemen: de leden Groot, Merkies, Koolmees, Bruins en Grashoff. Tevens stel ik voor, vast te stellen dat op de werkzaamheden van de ondervragingscommissie het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging van toepassing is.

Ik deel de Kamer mee dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot haar voorzitter heeft gekozen het lid Bosman.

Ik stel voor, dinsdag a.s. ook te stemmen over de moties ingediend bij het wetgevingsoverleg over het begrotingsonderdeel Media en bij het notaoverleg over het MIRT.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda:

  • het VSO over de rapportage van de Autoriteit woningcorporaties over de stresstest derivaten woningcorporaties, met als eerste spreker het lid Van Vliet;
  • het VAO Voor- en vroegschoolse educatie, met als eerste spreker het lid Van Meenen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Het woord is aan de heer Verhoeven namens D66.

De heer Verhoeven (D66):
Voorzitter. We behandelen zo dadelijk de begroting van Veiligheid en Justitie. Dat moet zorgvuldig gebeuren. We hebben gehoord dat de heer El Bakraoui vanuit Turkije ongezien via Schiphol naar Brussel zou zijn gereisd omdat de diensten in Nederland een bericht gemist hadden. Nu vernemen we opnieuw via de media dat de heer El Bakraoui smeergeld aan de Turkse autoriteiten zou hebben betaald om naar Nederland uitgezet te worden in plaats van naar België. Dat zou betekenen dat Nederland een soort safe haven voor terroristen is. Blijkbaar weet men dus wat Nederland met informatie over terrorisme doet, namelijk niets.

Ik zou graag een brief van de minister willen ontvangen met een reactie op dit nieuws en in ieder geval een antwoord op de volgende vragen. Klopt dit bericht? Zo ja, was de minister van Veiligheid en Justitie hiervan op de hoogte en, zo ja, wanneer? Wanneer waren de Belgen hiervan op de hoogte en hebben ze Nederland hierover geïnformeerd? Had onze minister de Kamer hier niet over moeten informeren? Wat zegt het bericht over andere uitzettingen vanuit Turkije naar Nederland? Hoeveel mensen zijn sindsdien uitgezet vanuit Turkije naar Nederland? Heeft de minister signalen dat dit vaker voorkomt? Wat gaat hij doen om dit bij zijn Turkse ambtsgenoot aan te kaarten? Verloopt het contact met België over terreur moeizaam omdat het kabinet de verbindingsofficier in Brussel heeft wegbezuinigd?

De heer Omtzigt (CDA):
Steun voor deze vragen. Ook wij waren hierdoor geschokt. Op 4 mei 2016 heb ik in de Raad van Europa schriftelijke vragen gesteld aan het Comité van Ministers over de uitzetting van de heer El Bakroui en gevraagd of er over wat er is gebeurd gezamenlijk overleg gevoerd is tussen de Belgische, Nederlandse en Turkse regering. Op de vraag of ze dat gezamenlijk hebben geëvalueerd, is eigenlijk geen antwoord gekomen. Ik wil graag weten of deze drie regeringen gezamenlijk gesproken hebben over de dingen die mis zijn gegaan tijdens dat hele proces en daarop een antwoord krijgen in de brief. Als er conclusies waren, wil ik weten wat die waren en als er geen conclusies waren, wil ik weten waarom ze daarover niet eens aan tafel zijn gaan zitten.

De voorzitter:
Begrijp ik het goed dat u het hebt over schriftelijke vragen?

De heer Omtzigt (CDA):
Ik had het over schriftelijke vragen op stuk nr. 705 van de Raad van Europa, gedateerd 4 mei 2016.

De voorzitter:
De Raad van Europa. Dat is het verschil.

De heer Segers (ChristenUnie):
Deze schokkende zaak roept inderdaad veel vragen op. Steun dus voor de vragen en steun voor het verzoek van de D66-fractie.

De heer Van Nispen (SP):
Ook steun van de SP voor de brief over deze vragen.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ook namens de VVD steun voor een brief.

De heer Recourt (PvdA):
Daar sluit ik me bij aan.

De voorzitter:
Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Het woord is aan de heer Omtzigt van het CDA.

De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Gister stond ik hier om een brief te vragen van de minister-president over het bericht van de VVD dat de Wet DBA is uitgesteld, wat niet zo is. Vandaag zouden wij hierover voor 12.00 uur een brief ontvangen met daarin een antwoord op een aantal vragen. Die brief hebben we niet ontvangen, terwijl we over ongeveer een uur wel een hoorzitting over de Wet DBA hebben. Ik wil met klem vragen of we die brief van de minister-president en/of de staatssecretaris van Financiën met het antwoord op die vragen zo snel mogelijk kunnen ontvangen. Zo de brief er morgen bij de regeling niet is, overweeg ik om u te vragen hem naar de Kamer te halen. Het gaat om de vraag of de wet geldig is en of zzp'ers aan de slag kunnen.

De voorzitter:
Ik zal dit deel van de vergadering met spoed doorgeleiden naar het kabinet.

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

VAO Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg (AO d.d. 10/11)

VAO Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg (AO d.d. 10/11)

Aan de orde is het VAO Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg (AO d.d. 10/11).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie welkom. Het woord is aan de eerste en tevens enige spreker: mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. We hebben in het AO over brandweerzorg heel veel besproken, maar twee punten zijn blijven liggen. Ik dien gewoon meteen mijn moties in, want ik denk dat ze duidelijk genoeg zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de zeggenschap van de minister en gemeenteraden over de brandweer zeer beperkt is;

van mening dat er hierdoor een democratisch gat ontstaat bij de zeggenschap over de brandweer en de veiligheidsregio's;

overwegende dat de Wet veiligheidsregio's pas in 2019 geëvalueerd wordt;

verzoekt de regering, de evaluatie van de Wet veiligheidsregio's al in 2017 te laten plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (30821).

Mevrouw Kooiman (SP):
Wat zo mooi aan deze motie is, is dat de minister straks mogelijk na die evaluatie niet meer kan zeggen "daar ga ik niet over", want ik zou heel graag willen dat de minister wel eens ergens iets over te zeggen heeft. Daar gaat mijn volgende motie eigenlijk ook over. Zij is bedoeld om de minister een handje te helpen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de veiligheidsregio's bij een maatgevend incident afwijken van de in het Besluit veiligheidsregio's omschreven samenstelling van een basisbrandweereenheid;

overwegende dat de veiligheidsregio's bij maatgevende incidenten niet meteen een tankautospuit en/of onvoldoende personeel inzetten en dit gevolgen heeft voor de primaire slagkracht;

constaterende dat in artikel 3.2.1, lid 3 van het Besluit veiligheidsregio's 2016 staat dat de eenheid altijd beschikt over een tankautospuit met uitrusting;

verzoekt de regering, de veiligheidsregio's erop aan te spreken dat zij zich houden aan het Besluit veiligheidsregio's en dat bij een maatgevend incident ook altijd direct een tankautospuit naar het incident wordt gestuurd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (30821).

De voorzitter:
Dat was keurig binnen de twee minuten, mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):
Ja, ik denk dat ik gelijk klaar ben.

De voorzitter:
Dank u wel. We wachten even tot de twee moties zijn gekopieerd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik herinner mij goed dat wij met de Kamer zeer goed en gedegen van gedachten hebben gewisseld over alle aspecten die samenhangen met crisisbeheersing, rampenbestrijding en brandweerzorg. Heel veel elementen zijn ook al in gang gezet, ook met instemming van de Kamer. Er zijn twee moties ingediend door de SP-fractie. Met de motie op stuk nr. 35 wordt gevraagd om de evaluatie van de Wet veiligheidsregio's naar voren te halen. Dat zou gek zijn. We hebben de laatste evaluatie conform de afspraak met de Kamer gedaan in 2013. Vervolgens hebben we die ook met de Kamer besproken. Toen hebben we afgesproken dat we dat in 2019 weer zouden doen. Ik zie geen aanleiding om die afspraak anders in te vullen dan wij eerder met de Kamer hebben besproken. Ik moet de motie dan ook ontraden.

De motie op stuk nr. 36 is interessant. Als mevrouw Kooiman deze motie zo bedoelt dat de veiligheidsregio's moeten voldoen aan de wettelijke bepaling dat bij een maatgevend incident wordt uitgerukt met een tankautospuit met uitrusting en dat daaronder de combinaties van bijvoorbeeld een SIV2 en een TS4, een TS6 of twee TS4's — die laatste zijn bij elkaar opgeteld een TS8 — verstaan kunnen worden, is de motie in overeenstemming met het huidige beleid. Dan is de motie overbodig, maar kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Als mevrouw Kooiman de motie zo bedoelt dat het altijd een TS6 moet zijn, terwijl er binnen het kader van de wet door sommige veiligheidsregio's voor is gekozen om anders op te bouwen tot de slagkracht van een TS6, wordt het ingewikkeld om het oordeel over de motie aan de Kamer over te laten.

Mevrouw Kooiman (SP):
Ik moet het iets ingewikkelder maken voor de minister. In artikel 3.1.2, lid 3 van het Besluit veiligheidsregio's wordt namelijk aangegeven dat er wel met een tankautospuit gereden moet worden, maar er mag inderdaad worden afgeweken van de personeelsbezetting. Nu worden bij een maatgevend incident helaas SIV'tjes vooruitgestuurd, bijvoorbeeld in de Gooi- en Vechtstreek en Hellevoetsluis. Dat is eigenlijk niet conform de afspraken. Ik vraag de minister dus om te zeggen dat bij een maatgevend incident in ieder geval een tankautospuit met uitrusting komt.

Minister Van der Steur:
Op dat punt kan ik mevrouw Kooiman dus geruststellen. Wij zijn het met elkaar eens dat, als er een noodzaak is om uit te rukken met een tankautospuit — dus als het maatgevende incident een tankautospuit voorschrijft — niet kan worden volstaan met twee SIV'tjes, want dan zijn er maximaal vier mensen met twee auto's. Dat is onvoldoende om aan de eisen van de regelgeving te voldoen. Als mevrouw Kooiman en ik het erover eens zijn dat deze motie zo moet worden begrepen dat er dan nooit in plaats van met een tankautospuit wordt uitgerukt met twee SIV'tjes of één SIV, omdat dat niet genoeg is, maar in ieder geval met een TS6, een TS4 en een SIV en/of twee TS4's, dan komt de motie overeen met het huidige beleid. Dan kan ik het oordeel over de motie overlaten aan de Kamer.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP):
Het ging zo goed, tot dat laatste zinnetje. Het punt is namelijk dat in de wet staat dat het een tankautospuit moet zijn. Het mag met vier mensen, maar een SIV, een Snel Interventie Voertuig, heeft te weinig slagkracht. In het Besluit veiligheidsregio's staat dat een eenheid bij een maatgevend incident moet beschikken over een tankautospuit. Ik vraag de minister dus enkel en alleen om deze wet uit te voeren en de veiligheidsregio's daarop aan te spreken, zodat er geen plantenspuitjes worden gestuurd naar een maatgevend incident.

Minister Van der Steur:
Het verschil van mening tussen mevrouw Kooiman en mij is kennelijk dat een TS4 plus een SIV — dat is samen 6 — onvoldoende zou zijn. Begrijp ik mevrouw Kooiman zo goed? Dat is namelijk de huidige praktijk, die naast de andere door mij genoemde combinaties ook mogelijk is.

Mevrouw Kooiman (SP):
Als naar een maatgevend incident maar een tankautospuit gestuurd wordt. Daar mogen vier mensen in zitten, maar geen SIV'tjes.

Minister Van der Steur:
Nee, maar die moeten er wel bij komen. Dat is de grap. Een TSV4 is ook niet genoeg voor een maatgevend incident, als ik het goed begrijp. Volgens mij is er nu verwarring ontstaan, terwijl wij het wel met elkaar eens zijn. Het is of een TS6, of een TS4 plus een andere TS4, of een TS4 plus een SIV2, maar nooit twee SIV'tjes. Dat heb ik de hele tijd gezegd. Mevrouw Kooiman en ik zijn het vanaf het begin aan eens. De motie is overbodig, maar ik laat het oordeel aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij zullen volgende week dinsdag stemmen over de twee moties.

De vergadering wordt van 13.59 uur tot 14.05 uur geschorst.

Begroting Veiligheid en Justitie

Begroting Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Mijn zoontje van 3 maakt weleens een bouwwerk. Als er iets misgaat of als het net niet helemaal gaat zoals hij wil, slaat hij de hele toren in elkaar, want dan is hij kwaad. Als vader zeg je dan: je krijgt niet altijd helemaal je zin; het in elkaar slaan van je hele bouwwerk helpt niet echt want dan heb je namelijk helemaal niks. Ik moest hieraan denken toen ik de minister aan het werk zag met de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak. Hij was er bijna, maar toen nam de Kamer amendementen aan. Het ging dus niet precies zoals de minister het wilde. Toen trok de minister de hele wet dus maar in. Alles voor niets. De wetgevingscapaciteit, de onrust bij de colleges en de rechters en we zijn weer terug bij af. De minister gooide dus zijn eigen bouwwerk in. Mijn zoontje is 3, maar deze minister niet. Verondersteld mag worden dat de minister wijzer is en overigens ook meer respect heeft voor de democratische besluitvorming in de Tweede Kamer.

Het project bestuursrechtspraak is dus mislukt. Ik kom zo op de vorming van de nationale politie, ook een bouwwerk dat echt nog niet staat. Er was echter meer dat de afgelopen tijd niet goed ging. Ik noem bijvoorbeeld de rechtspraak, die onder druk staat. Het organiseren van rechtsbijstand bij de ZSM-werkwijze is niet gelukt. Het verbeteren van de toegang tot het recht is ook niet gelukt. Enorme bezuinigingen hierop heeft de Kamer zelfs tegen moeten houden. Ik noem verder de grote bezuinigingen op het Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut en de kwaliteit van de lijkschouwing om misdrijven niet te missen. De SP heeft daar twee jaar geleden al vanaf deze plek uitgebreid aandacht voor gevraagd. Daar is in de tussentijds niets aan gedaan. Het ophelderingspercentage ligt nog steeds rond de 25. Dat is dus veel te laag. Het aantal veroordeelden dat vrij rondloopt, is veel te hoog. Mijn eerste vraag aan deze VVD-minister is dan ook: hoe vond u nu eigenlijk zelf dat het ging?

En wij hadden gedoe, heel erg veel gedoe. Ik noem: de bonnetjesaffaire, de deal met drugscrimineel Cees H., het onterecht door het slijk halen van MH17-professor Maat, de foto van Volkert van der G. en de debatten over terroristische aanslagen waarbij de informatie steeds niet op de juiste plek terechtkwam. Er zijn periodes geweest waarin er letterlijk geen week voorbijging of er was weer gedoe. Hoe kijkt de minister hier zelf op terug? Wat heeft dit alles nou gedaan met het vertrouwen?

De evaluatie van zes jaar VVD op het ministerie van Veiligheid en Justitie valt dan ook niet goed uit voor de VVD. De VVD heeft slecht gezorgd voor de rechtsstaat. De VVD is niet goed omgegaan met de veiligheid in ons land. De VVD heeft het vertrouwen in het ministerie van Veiligheid en Justitie geen goed gedaan en de VVD laat een riskante begroting achter waar gaten in zitten. Dat laatste bevestigt de Algemene Rekenkamer. De begroting is dus riskant. Tegenvallers kunnen worden verwacht, onder andere bij de nationale politie en de rechtspraak. Hun eigen vermogen is de afgelopen jaren al uitgeput. Waarom doet de minister dat? Hoe groot zijn deze risico's op de begroting eigenlijk? Waarom presenteert deze minister nu nog nieuwe bezuinigingsplannen, dubieuze bezuinigingsplannen? Ik verwijs naar het betalen van een heffing door mensen die onder curatele staan. Ja, er zijn miljoenen beschikbaar gekomen waarmee belangrijke zaken worden gedaan, maar dat extra geld is geen extra geld; er gaat minder geld af. Het is toch een beetje alsof je een veel te diepe kuil hebt gegraven en een schouderklopje verwacht als je daarin weer een paar scheppen zand teruggooit.

Dat de minister goed is in het laten instorten van zijn eigen bouwwerken kunnen wij ook zien aan het bouwwerk van de nationale politie. De enige fundering van dit bouwwerk die nog wel staat als een huis, is het personeel zelf. Het plan dat in essentie goed was, blijkt rampzalig te zijn uitgevoerd. Kent u de beloftes van de nationale politie nog? Zij waren: minder bureaucratie, meer dienstverlening, betere ICT en meer agenten in de wijk en op straat. Vraag een willekeurige diender ernaar. Die zal aangeven dat er niks is terechtgekomen van deze beloftes.

En kent u de verkiezingsbeloftes van de VVD in 2012 nog? "Op veiligheid moet je niet bezuinigen". Belofte gebroken. Nog zo een: "Blauw hoort op straat, niet achter een bureau". Ja, de VVD zet wel politieagenten op straat, alleen iets te letterlijk. Ze sluit 200 politiebureaus en schrapt 2.500 agenten. Onbegrijpelijk. Er zijn op dit moment nog steeds te weinig wijkagenten. De wijkagenten die er zijn, zijn nog steeds druk bezig met andere taken, terwijl de politie juist haar informatiepositie in de wijken zou moeten behouden, zeker gezien de terroristische dreiging. Hier faalt het kabinet echt fors. Erkent de minister dat?

Om het agenten nog moeilijker te maken om in hun wijken te zijn, sluit het kabinet ook de helft van alle politiebureaus. Blauw trekt zo steeds meer de wijken uit. Aangifte doen in de buurt wordt veelal onmogelijk. Agenten zeggen zelf ook dat ze het contact met de wijken verliezen. Dit terwijl toegankelijkheid echt essentieel is. Het levert ook nog eens gevaarlijkere situaties op voor burgers en politiepersoneel zelf, omdat de aanrijtijden langer worden. Nu horen we dat de minister ook wil bezuinigen op mobiliteit. Hoeveel gaat er nu nog op mobiliteit bezuinigd worden? Wat betekent dit voor het wagenpark van de politie?

Ook de ICT is bij de politie nog steeds niet op orde. Mensen moeten nog steeds werken met computers uit het Flintstonestijdperk. De servers zijn inmiddels aan grondig onderhoud toe. De basis is eigenlijk een bende. Een filmpje afdraaien op een bureau is gewoon een onmogelijke taak. Kan de minister aangeven hoe en per wanneer hij dit gaat oplossen?

Agenten staan dag in, dag uit in de frontlinie maar zijn onvoldoende getraind. De parate kennis van agenten is nog steeds onvoldoende. Het achterstallig onderhoud is groot. Maar de bezuinigingen op het politieonderwijs zijn ook groot. Wat gaat de minister doen om dit op te lossen?

Gelukkig kwam er door druk vanuit de gehele oppositie geld voor de politie. De politie kan nu de winkel openhouden. Maar voor alles wat ik net noemde, is geen geld. Innovatie om de boeven te kunnen bijbenen? Geen geld. De reserves van de nationale politie zijn drastisch geslonken en tegenslagen kunnen dus niet meer worden opgevangen. Daarmee neemt de minister een risico, ook financieel. Waarom doet de minister dat?

Wat nu als de politie wel goed gaat functioneren en op volle toeren gaat draaien? Dan is het vervolg in de strafrechtketen daar niet goed op voorbereid, want ook op het Openbaar Ministerie is de afgelopen jaren fors bezuinigd. We vragen steeds meer van ze, maar we geven ze steeds minder budget. Dat is onverstandig, als je tenminste meer in plaats van minder boeven wilt vangen, zoals de SP wil.

Ik heb nooit goed begrepen waarom er zo hard op het Nederlands Forensisch Instituut, het Nederlandse CSI, bezuinigd moest worden, zeker omdat er technisch gezien steeds meer mogelijk is. Zo fors snoeien op het NFI staat toch haaks op de ontwikkeling dat er steeds meer mogelijk is? Door de bezuinigingen op het NFI moesten er 75 mensen vertrekken. Nu moet er weer personeel worden geworven en opgeleid. Wat een kapitaalvernietiging!

In sommige zaken ontstaan later twijfels. Was een zelfmoord niet toch een misdrijf? De SP vindt dat de mogelijkheden voor nabestaanden om het dossier te laten onderzoeken moeten worden uitgebreid, in het belang van de waarheidsvinding en de rouwverwerking. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister, want ik overweeg hierover een motie in te dienen in tweede termijn.

De rechtspraak wordt te krap gefinancierd. Sinds de VVD in 2010 de bewindspersonen voor Veiligheid en Justitie levert, worden minder zaken vooraf gefinancierd dan uit de afspraken voortvloeit. Het eigen vermogen is inmiddels nul, terwijl we weten dat er extra kosten zijn te verwachten. Belangrijk is vooral de vraag: wat doet dit alles met de kwaliteit van de rechtspraak, de productiedruk bij de rechtbanken en de werkdruk bij de rechters? Kunnen zij nog de tijd nemen die nodig is voor goede rechtspraak? Dat mogen mensen die voor de rechter staan verwachten. Ik krijg hierop graag een reactie. Is er wel financiële ruimte voor de rechtspraak van de toekomst? Dan gaat het om maatschappelijk effectieve rechtspraak die ertoe doet, zoals de spreekuurrechter en de regierechter bij echtscheidingen. Ook hierop krijg ik graag een reactie.

De SP stelt voor om voortaan een aparte discussie te voeren over de rechtspraak, onze derde staatsmacht in de trias politica. Daarom heeft de SP een initiatiefwetsvoorstel ingediend waarin de begroting van de rechtspraak wordt losgekoppeld van de begroting van het ministerie. De rechtspraak is geen uitvoeringsorganisatie. Een aparte begroting doet meer recht aan de onafhankelijke positie van de rechtspraak.

Justitiële dwalingen zijn een ramp voor de rechtsstaat. Hoogleraar Ton Derksen publiceerde vorige week een boek met als conclusie dat er veel meer mensen onschuldig in de gevangenis zitten dan we tot nu toe denken. De SP vindt dat we dit heel serieus moeten nemen. We moeten het in ieder geval makkelijker maken dan nu om onterechte veroordelingen te herstellen. De drempels zijn nu te hoog.

Ten eerste, waarom is het criterium voor herziening dat het moet gaan om een novum? Serieuze twijfel aan de veroordeling zou voldoende moeten zijn om een afgesloten strafzaak heropend te krijgen. Ten tweede, de SP stelt voor dat er een fonds komt om twijfelachtige veroordelingen te onderzoeken. Geld mag nooit een reden zijn dat de ene persoon onschuldig vast blijft zitten en de ander niet. Ten derde, een herziening van de justitiële dwaling mag geen jaren duren. Er moeten termijnen aan worden verbonden. Ik krijg graag een reactie van de minister op deze voorstellen. Deelt de minister de mening dat we de kans dat onschuldige mensen vastzitten en echte daders vrij rond blijven lopen, zo klein mogelijk moeten maken?

Met de toegang tot het recht is het niet goed gesteld. In de eerder uitgebrachte notitie Recht op recht pleit de SP voor lagere eigen bijdragen en ruimere inkomensgrenzen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Een ander belangrijk punt waar ook het midden- en kleinbedrijf tegen aanloopt, is dat het recht aan je zijde hebben en je recht krijgen nog steeds twee verschillende dingen zijn. Voor een niet-betaalde vordering van €501 moet een ondernemer €471 aan griffierecht betalen. Dat kan natuurlijk niet. Wanbetalers worden zo beloond en dat is een slechte zaak. De SP roept de minister op om in het griffierecht met een extra staffel te komen voor dit soort vorderingen, in het belang van het mkb.

Na het afbraakplan voor het gevangeniswezen hangt er een enorm zwaard van Damocles boven het gevangeniswezen van nog meer afbraak en nog meer sluitingen. Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Kooiman (24587, nr. 666), waarin geëist wordt om niet over te gaan tot sluiting of gedeeltelijke sluiting van gevangenissen? Wij horen geluiden dat gevangenissen nog steeds half worden ontmanteld. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Door het afbraakbeleid van dit kabinet is er nu een tekort aan operationele capaciteit in het gevangeniswezen. Als oplossing worden nu beveiligers ingehuurd die nog nooit met gedetineerden hebben gewerkt of een gevangenis van binnen hebben gezien, of er wordt gevraagd om nog meer mensen in één cel te stoppen. Dit levert gevaarlijke situaties op voor het personeel en voor gedetineerden. Stopt de staatssecretaris met deze slechte halve maatregelen? Wanneer komt hij met een structurele oplossing?

Wat de SP natuurlijk vrolijk stemt, is dat er nu een meerderheid lijkt te zijn voor het reguleren van de achterdeur van de coffeeshops. De meerderheid van het VVD-partijcongres heeft daar namelijk voor gestemd. Dat is heel goed. Hoe ziet de minister dat slimme reguleren?

Terug naar de begroting. Er wordt heel veel wegbezuinigd, zoals belangrijke subsidies voor preventie en meldpunten, waardoor boeven kunnen worden gevangen en slachtoffers worden voorkomen, en alternatieven voor traditionele gerechtelijke procedures. De minister schrapt dus echt een heleboel, omdat er op dit moment volgens hem even geen geld voor is, in de wetenschap dat dit op termijn meer kost en meer maatschappelijke schade aanricht dan dat je nu bezuinigt. Draai dit terug. Ik vind dit kortetermijnpolitiek waar je akelig van wordt. De SP doet hier niet aan mee.

Daarom hebben wij een aantal amendementen ingediend. De SP stelt voor de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken te blijven financieren, omdat wij het belangrijk vinden dat consumenten op een laagdrempelige en goedkope manier hun recht kunnen halen. Wij willen dat de rechtersvakbond, de NVvR (Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak), als kritische tegenmacht van het ministerie niet verzwakt wordt, zoals de minister wil, en kritisch kan blijven adviseren over wetgeving.

De SP wil meer investeren in het Meldpunt Kinderporno, omdat wij het belangrijk vinden dat dit meldpunt de dramatische toename aan meldingen over kinderpornografisch materiaal kan bijhouden.

Met een bijdrage aan vertrouwensplek Sektesignaal wil de SP ervoor zorgen dat Sektesignaal de belangrijke werkzaamheden voor slachtoffers van misstanden binnen sektes kan blijven voortzetten. Dat voortzetten van belangrijk werk geldt ook voor de Speciaal Rapporteur van de VN die ervoor zorgt dat kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie beter aangepakt kunnen worden.

Op al deze belangrijke onderwerpen hebben collega Kooiman en ik voorstellen ingediend. Daarnaast hebben we voorstellen mede ingediend om ervoor te zorgen dat het Meldpunt Discriminatie Internet op peil blijft, de subsidie voor het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid behouden blijft en mediation in het strafrecht blijft voortbestaan. Die amendementen van collega's Marcouch, Tellegen en Recourt hebben we medeondertekend.

Dit was de laatste keer dat we een begrotingsbehandeling hadden met bewindspersonen van de VVD op het ministerie van V en J; echt de laatste keer. Dat zeg ik niet alleen omdat er verkiezingen aankomen, maar ook omdat het ministerie van V en J gesplitst moet worden. Dit ministerie, in deze vorm, met deze naam houdt op te bestaan, wat ons betreft. Ik wil de VVD in ieder geval niet terugzien op dit ministerie. Het heeft lang genoeg geduurd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Je zou misschien denken dat er, na zo veel terechte kritiek, nu een heel positief verhaal komt, maar helaas, dat is niet het geval. Ook ik zal veel kritische vragen stellen aan het kabinet over asiel, fraudebestrijding en privacy, al zit er zeker ook wel ergens een compliment verstopt.

Libanon vangt al jarenlang ruim anderhalf miljoen vluchtelingen op. Anderhalf miljoen vluchtelingen! Een kwart van de bevolking is daar vluchteling. Kenia huisvest in het grootste vluchtelingenkamp ter wereld, Dadaab, al heel lang honderdduizenden mensen. Ook andere landen in conflictregio's, zoals Ethiopië, waar leden van de commissie voor Veiligheid en Justitie onlangs nog waren, Rwanda en Turkije, vangen structureel en incidenteel enorme vluchtelingenstromen op, zo goed en zo kwaad als dat maar kan. Landen als Libanon en Kenia kijken naar Europa en zien dat fort Europa zich steeds verder sluit. Europa is bang en boos en laat anderen het werk opknappen: als er maar minder vluchtelingen naar Europa komen. Dat is helaas ook het cynische doel van dit kabinet: minder, minder, minder vluchtelingen. Dat wil het kabinet-Rutte regelen. Voor een belangrijk deel lukt dat het kabinet ook, zo blijkt uit recente cijfers. Zeg nu eerlijk: er is ook weinig weerstand te verwachten van mensen die ver weg vastzitten in tentenkampen of, erger, op straat moeten zien te overleven. De Turkijedeal werkt in die zin dat Europa minder vluchtelingen hoeft op te vangen. Turkije schiet op Syriërs die proberen de grens over te steken. Griekenland is verworden tot een openluchtgevangenis, waar ruim 60.000 vluchtelingen geen kant op kunnen. De vluchtelingenkwestie toont het falen van de Europese Unie. In plaats van samen te werken om problemen op te lossen en leed te verzachten, wijzen de lidstaten naar elkaar, knijpt de EU een oogje dicht en zet zij haar eigenwaarde in de uitverkoop. De regering hier juicht om de lagere instroom van de laatste maanden, terwijl ik zou willen dat we wat meer aandacht zouden hebben voor internationale solidariteit. Ik vind het treurig, maar niet vreemd dat een land als Kenia scherp in de gaten houdt wat Europa doet en helaas het Europese voorbeeld lijkt te willen volgen: het wil het kamp bij Dadaab sluiten. Het mantra "opvang in de regio is het beste" is vaak waar. Zeker voor noodhulp is het een waarheid als een Hollandse koe. Veel regio's barsten echter uit hun voegen. In dit soort extreme situaties moet Nederland vooroplopen en meer mensen willen hervestigen. Graag krijg ik hierop een reactie.

Een tekenend voorbeeld van de manier waarop de regering probeert de situatie in de wereld zo veel mogelijk te negeren, is de wijze waarop recentelijk werd omgegaan met vluchtelingen uit Jemen. Op 12 augustus 2015 werd voor hen een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld. Op 7 juli 2016 kwam een schokkend ambtsbericht uit over de veiligheidssituatie in Jemen. Eind april van dit jaar hadden ruim 21 miljoen Jemenieten humanitaire hulp nodig. De helft van hen was kind. Het besluit dat Jemenieten niet teruggestuurd kunnen worden en daarom een tijdelijke verblijfsvergunning dienen te krijgen op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn werd echter pas vorige week bekend. Toen hadden de Jemenieten in ons land al vijftien maanden in onzekerheid verkeerd; ze hadden niet mogen werken of integreren. Hoe kan het dat er maanden tussen het verschijnen van het nieuwe ambtsbericht en het uiteindelijke besluit zitten? Welke politieke overwegingen zitten hier achter? Is het kabinet bang voor een nieuwe grote toestroom, zoals die vanuit Syrië een jaar geleden? Graag krijg ik hierop een reactie. Diezelfde onzekerheid kennen ook de uitgeprocedeerde vluchtelingen over wie de staatssecretaris de afgelopen week zei dat de onderhandelingen, beter bekend als de bed-bad-broodonderhandelingen, mislukt waren. Wat gaat er nu met hen gebeuren?

Waar de regering wel snel mee was, was de ontmanteling van de azc's, het ontslag van IND-medewerkers en het stoppen van het zelfzorgarrangement. De instroomcijfers zijn gedaald en zonder omhaal wordt het systeem ontmanteld. De crisisnoodopvang moest vorig jaar in dagen en soms zelfs in uren uit de grond gestampt worden. Groepen burgers voelden zich overvallen. Vluchtelingen waren radeloos, omdat zij maanden op hun procedure of gezinshereniging moesten wachten. Gaan we dat straks weer meemaken? Ik hoop dat het conflict in Syrië snel tot een einde komt, maar vorige week zijn alle ziekenhuizen in Aleppo gebombardeerd! Allemaal! Het verbaast mij niet dat mensen zich genoodzaakt zien te vluchten. Is de staatssecretaris bereid om een reservecapaciteit van 3.000 bedden aan te houden? Regeren is immers vooruitzien.

Gisteren konden VVD en PvdA nog gezamenlijk voorkomen dat de Kamer zou debatteren — dit debat was door de heer Verhoeven aangevraagd — over uitspraken van Erdogan over het opengooien van de grenzen. Dat hebben ze geblokkeerd, maar het zijn wel uitspraken waarmee we rekening moeten houden. Hoe zal de situatie, staatssecretaris, er in Nederland uitzien als dit wel gebeurt?

Misdaad volgt in veel gevallen geld — deze vragen stel ik aan de minister — en andersom. Onze aandacht voor financieel-economische delicten moet in deze tijd dan ook bijzonder hoog zijn. Vorig jaar meldde de Financial Intelligence Unit dat dossiers bij opsporingsdiensten door capaciteitsgebrek blijven liggen. De minister verzekerde mij dat dit beter is geworden. Fijn! Dus heb ik zelf mijn licht maar opgestoken. Ik was onder de indruk van de manier waarop de FIU zich aan mij wist te presenteren en ik ben ervan overtuigd dat daar heel goed en belangrijk werk wordt gedaan. Aan de minister maar vooral via de minister een compliment voor de mensen die bij deze dienst werken!

Toch blijkt dat nog altijd de behandeling van veel zaken lang op zich laat wachten en dat er een voorkeur is om die zaken op te pakken die het kansrijkst zijn. Dat houdt natuurlijk risico in, want niet alleen de simpelste zaken zijn het waard om opgespoord en uitgeplozen te worden. Mag ik hierop een reactie van de minister?

De FIU kampt met een capaciteitstekort. Ze zijn voorzien van 57 fte's, maar idealiter zouden dat er 80 zijn. De minister zou kijken naar meer capaciteit voor onderzoek naar terrorismefinanciering door de FIU, maar hoe zit het met witwassen? Laten we beginnen met 10 extra fte's. Dat kost een miljoen maar deze mensen betalen zichzelf dubbel en dwars terug.

Bij de fraudebestrijding wil het kabinet te vaak voor een dubbeltje op de eerste rang zitten, neem bijvoorbeeld de karige financiering van de Fraudehelpdesk. Waarom blijft het kabinet zo terughoudend? Ziet de minister zelf niet de noodzaak en de voordelen van goede voorlichting aan burgers en bedrijven en aan diegenen die het slachtoffer zijn geworden van fraudeurs? Mag ik in herinnering roepen dat we het over vele miljarden per jaar hebben, die niet alleen de samenleving aan schade oploopt maar ook de Nederlandse fiscus?

Tot slot wil ik een paar vragen stellen over privacy. Privacy is van levensgroot belang voor alle mensen. We kunnen ons leven niet leiden zonder. Het is een van de kernelementen van onze rechtsstaat dat je niet zomaar mag worden gevolgd of afgeluisterd, dat de inhoud van je post geheim is en dat je weet dat er niemand meekijkt als je op het internet surft. Maar deze regering heeft weinig op met privacy en de privacy van alle Nederlanders ligt dan ook al jaren onder vuur. Het ongericht verzamelen van telecommunicatiegegevens, het mogelijk maken van hacken door opsporingsdiensten, het goedkeuren van gegevensuitwisseling met de VS: dat is waar de regering voor stond. Ze doet dat allemaal onder luid protest van Nederlandse en Europese toezichthouders, want veel maatregelen die de privacy aan gort helpen in een poging de samenleving veiliger te maken, creëren juist meer onveiligheid.

Grote bergen data vergroten het risico op identiteitsfraude. Het bewust creëren of benutten van kwetsbaarheden in software of het vernietigen van encryptie maken ICT een makkelijker doelwit voor criminelen die zelf natuurlijk alweer op een andere manier in het geheim met elkaar communiceren. Is het misschien vanwege al deze steekhoudende kritiek van onder meer de Autoriteit Persoonsgegevens dat diezelfde autoriteit maar zo zuinigjes wordt gefinancierd? Naar aanleiding van de algemene verordening gegevensbescherming wordt er wel onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de taakuitvoering en de werklast van de autoriteit. Dit jaar zou het rapport klaarstaan. Hoe staat het daarmee? De minister zou naar aanleiding van het rapport bekijken of er per 2018 geld vrijgemaakt zou kunnen worden. Ik vind dat te laat en daarom overweeg ik een motie.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Ook het afgelopen jaar hebben wij hier vaak over de veiligheid in ons land gesproken. We spraken over de politie die met man en macht 24 uur per dag werkt aan die veiligheid en over al die andere mensen die zich inzetten om ons land veilig te maken en te houden. Ik noem de mensen van de brandweer, die van de reddingsbrigade, die van de rechtspraak, die van de FIOD, de mensen van de KMAR en die van de douane. IK noem de boa's, de particulier beveiligers, de mensen van het OM en ga zo maar door. Ik mis er ongetwijfeld een heleboel.

We hebben gesproken over wetten die nodig bleken om nog meer werk te kunnen maken van het aanpakken van criminaliteit en misdaad. En we hebben gesproken over belangrijke maatregelen in de strijd tegen terreur, om de kans op een aanslag in ons land zo klein mogelijk te maken. Het is vooral die strijd tegen terreur geweest, die dreiging vanuit jihadistische hoek, die er het afgelopen jaar toe heeft geleid dat onze veiligheid nationaal of internationaal in het geding was. Denk aan de vele keren dat we met elkaar debatteerden nadat er aanslagen waren gepleegd in onder andere Parijs en Brussel. De beelden daarvan zullen nog lang op ons netvlies staan en die deden en doen ons beseffen dat zo'n aanslag even goed in Nederland had kunnen plaatsvinden.

Naast de terroristische dreiging zorgden andere ontwikkelingen buiten onze grenzen voor een onveilig gevoel hier thuis. Denk aan de demonstraties in ons land die volgden na de coup in Turkije of denk aan de asielproblematiek met de vele rellen in relatie tot de komst van azc's tot gevolg. Het zijn ontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat mensen zich zorgen maken en dat ze zich onveilig voelen. De portefeuille veiligheid is dan ook niet zomaar een portefeuille; het onderwerp raakt aan de kern van ons bestaan. Veiligheid is het fundament van onze samenleving. Mensen willen veilig zijn en zich veilig voelen. Ze willen veilig leven, veilig wonen en veilig werken. Daar gaat het om. Zeker in deze onzekere tijden waarin er sprake is van onveiligheid binnen en buiten onze grenzen, willen ouders dat hun dochters veilig naar school kunnen fietsen zonder dat zij worden lastiggevallen, willen kleuters naar de intocht van Sinterklaas zonder dat zij onder de voet worden gelopen door vechtende demonstranten, willen ouderen veilig over straat zonder dat ze worden beroofd, willen conducteurs in de trein veilig hun werk kunnen doen zonder belaagd te worden, willen winkeliers van hun winkel niet een vesting hoeven maken tegen roofovervallen, willen vaders met hun zonen veilig naar een voetbalwetstrijd en willen twee mannen in het openbaar hand in hand over straat kunnen lopen.

Het is dit veiligheidsgevoel dat onder druk staat, dat niet langer vanzelfsprekend is en waarvoor we dus moeten knokken. Zonder veiligheid is er namelijk geen vrijheid en daarmee is veiligheid de belangrijkste taak van de overheid. Alle 17 miljoen mensen in ons land kunnen alleen genieten van hun vrijheid als hun veiligheid op orde is. Het is al vaak gezegd: die veiligheid kunnen wij helaas niet garanderen. Wel kunnen we er alles aan doen om ons land zo veilig mogelijk te maken.

En als we terugkijken op de afgelopen jaren, constateren we dat we op tal van terreinen voortgang hebben geboekt: de criminaliteitscijfers van de zogenaamde high impact crimes zijn gedaald, de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit en georganiseerde criminaliteit werpt zijn vruchten af, in de strijd tegen terreur ligt er een heel breed en stevig pakket aan maatregelen om de kans op een aanslag zo klein mogelijk te maken en op het gebied van het opslaan van persoonsgegevens zijn er wetten aangenomen die het onder strikte voorwaarden mogelijk maken om gegevens van potentiële criminelen langer te bewaren. Belangrijke wetsvoorstellen als het wetsvoorstel Computercriminaliteit III en dat over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden hopelijk nog deze kabinetsperiode behandeld. Last but not least: er komt in deze begroting 450 miljoen bij voor veiligheid en voor de bestendiging en de versterking van de rechtsstaat.

De heer Verhoeven (D66):
Ik hoorde mevrouw Tellegen in de afgelopen minuten het woord "veiligheid" heel vaak gebruiken. Ik denk dat ze het wel een keer of honderd genoemd heeft. Blijkbaar vindt de VVD veiligheid belangrijk en dat zegt mevrouw Tellegen ook. Daar ben ik blij om. Alleen is de VVD deze periode op Veiligheid en Justitie begonnen na een verkiezing waarin ze zei: op veiligheid moet je niet bezuinigen. De VVD zegt dus dat veiligheid het allerbelangrijkste is wat er is, en dat ze op veiligheid niet gaat bezuinigen. Toch is er in 2013 een persbericht uitgegaan dat er ruim 1 miljard op veiligheid bezuinigd is. Als de VVD veiligheid zo belangrijk vindt, waarom is er dan zo fors op bezuinigd de afgelopen periode?

Mevrouw Tellegen (VVD):
De heer Verhoeven weet heel goed hoe wij deze kabinetsperiode begonnen. Er lag een opdracht om 50 miljard om te buigen, zoals wij dat in jargon zeggen. 50 miljard! Daarin heeft ieder ministerie zijn verantwoordelijkheid genomen. Veiligheid en Justitie kon toen niet zeggen: wij doen daar niet aan mee. Waarom zouden we wel bezuinigen op zorg, maar Veiligheid en Justitie uitsluiten? Iedereen heeft daarin zijn verantwoordelijkheid genomen, zo ook Veiligheid en Justitie.

De heer Verhoeven (D66):
Ik begrijp heel goed dat je soms voor een zware opgave staat als je regeringsverantwoordelijkheid neemt. De vraag is waarom de VVD van tevoren heel nadrukkelijk tegen heel Nederland heeft gezegd: op veiligheid moet je niet bezuinigen. Dat is niet het enige. De VVD zei ook: voortaan straf voor iedereen die straf verdient, en wat blijkt nu: in 2015 liepen 12.000 veroordeelden gewoon vrij rond. Criminelen gaan vrijuit vanwege de werkdruk van het Openbaar Ministerie. De recherche komt kwaliteit tekort. Er zijn allerlei rapporten waaruit blijkt dat er helemaal geen straf is voor iedereen die straf verdient, en er is dus wel fors bezuinigd op veiligheid door de VVD. Dus ja, wij staan hier nu de begroting te behandelen, het is de laatste keer. De heer Van Nispen zei het al: gelukkig. Ik ben er zelf ook heel opgelucht over dat dit de laatste keer is, maar waarom heeft de VVD dit zo aangepakt? Waarom wel zeggen dat je veiligheid gaat geven en het vervolgens gewoon niet doen?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Zoals ik al zei: ook het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft zijn bijdrage geleverd aan de 50 miljard die dit land moest ophoesten om het financieel gezond te krijgen. Als ik terugkijk naar wat er inmiddels is gebeurd om dat bedrag weer op te plussen, dan is dat heel wat. Ik neem u even mee door de jaren heen. In februari 2015 128 miljoen structureel erbij. In november 2015 250 miljoen structureel erbij. In mei 2016 48,5 miljoen structureel erbij. En nu, 450 miljoen structureel erbij. Dus waar het ministerie kon, heeft het ook daadwerkelijk meteen weer geld erbij gestopt.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Verhoeven (D66):
Dit is een beetje een dubbele boodschap. Eerst zeggen dat je de regeringsverantwoordelijkheid moet nemen en dat je dus ook moet bezuinigen op veiligheid — die veiligheid waarvan je de mond vol hebt en die je zo belangrijk vindt — en dat dat volstrekt logisch is. En dan zeggen dat je heel veel geld hebt teruggegeven nadat je die bezuiniging hebt gedaan; natuurlijk minder dan je eraf gehaald hebt. En door wie is dat gekomen? Met name door de oppositie, die eindeloos tegen het kabinet en tegen de coalitie gezegd heeft: doe nou wat aan die veiligheid. Laten we dus constateren dat de VVD veiligheid helemaal niet zo belangrijk vond, totdat de oppositie tegen de VVD zei: dit loopt op alle fronten mis. De AIVD, de recherche, de wijkagent, iedereen komt tekort om zijn werk goed te kunnen doen. Al die mensen die in de frontlinie staan en waar mevrouw Tellegen altijd van zegt dat ze zulk goed werk doen, kregen te weinig geld. Nu zegt de VVD: ja, dat hebben we allemaal weer goedgemaakt.

Mevrouw Tellegen (VVD):
En zo is het.

De heer Van Nispen (SP):
Ik vind wel dat we hier aan elkaar mogen vragen om eerlijk te zijn. Mevrouw Tellegen heeft het over 450 miljoen extra. Gaat de begroting van Veiligheid en Justitie door de jaren heen netto nou omhoog of omlaag? Er is een miljard bezuinigd. Nu komt er inderdaad wat geld bij. Dan kun je toch niet spreken van extra geld? Dan wordt er toch nog steeds gewoon bezuinigd?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Er worden mij woorden in de mond gelegd. Ik heb het niet over extra geld. Ik heb alleen gezegd dat wij onze verantwoordelijkheid hebben genomen en dat wij een enorme opgave hadden. Die hebben we met ons allen op ons genomen, ook V en J. Waar het kon is er geld bij gekomen om het gat weer wat te dichten. Ik constateer dat er met deze begroting een bedrag van 450 miljoen bij komt voor veiligheid. Dus ja, we zitten in een opwaartse spiraal. We komen uit een enorme financiële crisis. Ik heb net heel goed naar het pleidooi van de heer Van Nispen geluisterd. Daar word je spontaan depressief van. In de wereld die hij schetst, is het allemaal kommer en kwel, leven we hier in een bananenrepubliek en gaat het ongelooflijk slecht, op alle fronten, waar we ook naar kijken.

De heer Van Nispen (SP):
Dit is heel interessant. Ik heb net vijftien constructieve voorstellen gedaan om de rechtsstaat te versterken en de veiligheid te verbeteren. Ik sta hier om een vraag te stellen aan mevrouw Tellegen van de VVD. De VVD is er verantwoordelijk voor dat er de laatste jaren snoeihard, maar dan ook echt snoeihard is bezuinigd op Veiligheid en Justitie. U zei wel degelijk … U zei het net weer in uw antwoord: er komt 450 miljoen euro bij. Wees dan ook eerlijk. Vertel het hele verhaal. We zitten niet in een stijgende lijn. Nee, we zitten in een dalende lijn. De begroting gaat gewoon jaarlijks naar beneden, in totaal. Ik wil dat we daar eerlijk over zijn en dat we dat met elkaar vaststellen. Ik wil ook erkenning voor het feit dat het CDA, D66, de SP en andere partijen het kabinet ertoe hebben gedwongen om dat extra geld uit te trekken, omdat het zo echt niet langer kon.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik weet niet waar de heer Van Nispen naar op zoek is. Ik heb gezegd dat er een taakstelling lag die ook voor V en J gold. Die gold voor alle ministeries. Die verantwoordelijkheid hebben we genomen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Nispen (SP):
Die taakstelling van 50 miljard is geen natuurramp die je overkomt, maar een politieke keuze. Het is een politieke keuze geweest om zo hard te bezuinigen op Veiligheid en Justitie. Dus doe nou niet alsof dat ons is overkomen. Wek ook niet de suggestie dat er extra geld bij komt. Dat is niet zo. Er is heel hard bezuinigd. Dat is een politieke keuze geweest. Daar gaat de VVD gewoon mee door, want er wordt geen trend gekeerd. Er komt geen geld bij. Er gaat iets minder geld af. Dat is het verhaal.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik ga door.

Voorzitter. Zijn we er daarmee? Nee, absoluut niet, want veiligheid is nooit af. We willen dat mensen het nu ook daadwerkelijk gaan zien, gaan merken. Op tal van terreinen zijn we op de goede weg, maar nieuwe uitdagingen en nieuwe veiligheidsrisico's liggen op de loer. Als het aan de VVD ligt gaan we verder in de strijd tegen terreur en zetten we alles op alles om terrorisme, jihadisme en radicalisering in Nederland tegen te gaan. Als het aan de VVD ligt, moet het gezag terug op straat, gaat het om meer maar ook om beter blauw, en moeten we ons stevig voorbereiden op de misdaad van de toekomst.

Allereerst de strijd tegen terreur. Ik zei het al. Het afgelopen jaar is Europa opgeschrikt door een reeks aanslagen. Daar waar onze buurlanden nu pas maatregelen beginnen te nemen, loopt Nederland voorop. Er ligt een stevig pakket aan antiterreurwetgeving. De kern is nog steeds: voorkom dat jihadstrijders uitreizen. Slagen ze daar toch in? Voorkom dan dat ze terugkeren. Voor degenen die toch terugkeren geldt: sluit ze op en geef ze zo min mogelijk bewegingsruimte. Dit verkleint de kans dat Nederlandse jihadstrijders terugkeren. Het zwaartepunt verplaatst zich dan ook steeds meer naar de thuisblijvers. Het is daarom nog meer zaak om jihadisten en potentiële radicaliseringsnesten in ons land aan te pakken. De VVD heeft zich in het afgelopen jaar hardgemaakt voor allerlei maatregelen om radicalisering tegen te gaan en voor te zijn. Zo moeten moskeeën waar radicaal gedachtegoed wordt gepredikt, worden aangepakt. Zo moeten financieringsstromen vanuit onvrije landen naar moskeeën in Nederland worden stopgezet om te voorkomen dat met grote zakken geld radicalisering wordt gevoed. Zo kan de zwarte lijst met daarop namen van haatimams het kaf van het koren scheiden. We moeten alles op alles zetten om radicalisering in ons land de kop in te drukken.

Ik doe daarom hier vandaag nog een voorstel. Vorige week stond er een artikel in de krant over een moskee in Amsterdam. Er loopt een politieonderzoek naar twee bestuursleden die verdacht worden van radicalisering en jihadisme. Toen ik dat las, dacht ik: wat gebeurt er nou precies? Wat voor soort moskee is dit? Weten de bezoekers van die moskee wel wie deze bestuurders zijn? Weten ze wel naar welke imam ze luisteren? Als ik zo'n bericht lees, maak ik mij zorgen. Ik vind dat er meer moet gebeuren dan we nu doen. Het stopzetten van financieringsstromen en het onder curatele stellen van een moskee is pas het begin. Dit zijn figuren die met hun rug naar de Nederlandse samenleving staan. Dit zijn instellingen die een heel ander Nederland voor ogen hebben dan de overgrote meerderheid in ons land. Dit zijn mensen die angst zaaien en een basis leggen voor radicalisering. Die wil je eruit vissen en aanpakken.

Ik kom op mijn punt. We kennen in Nederland de vrijheid van godsdienst en dat is een groot goed. De politiek gaat niet over wat er in een kerk of in een moskee wordt gezegd. Zij gaat ook niet over de manier waarop een geloofsstroming intern is georganiseerd. Maar wij gaan wel over de veiligheid. Alle geloofsstromingen in Nederland kennen wel een vorm van organisatie waarbij hun voorgangers geregistreerd en vaak ook geaccrediteerd zijn. Maar dit is binnen de islamitische gemeenschap in Nederland niet het geval. Iedere moslim mag zich imam noemen. Het is een vrij beroep, waarvoor geen voorwaarden, opleidingseisen of criteria vereist zijn. Iedere imam in iedere moskee heeft daardoor vrij spel. Hij staat nergens geregistreerd. Er is geen autoriteit die ooit officieel heeft gezegd: jij voldoet aan de vereisten; jij mag de titel imam voeren. Ik vind dat vooral een probleem omdat iedere geestelijke in ons land, dus ook een imam, zich mag beroepen op het verschoningsrecht. Als er bijvoorbeeld een opsporingsonderzoek loopt naar financieringsstromen, kan de imam zich beroepen op het feit dat bepaalde informatie niet gebruikt mag worden omdat hij geheimhoudingsplicht heeft jegens zijn volgelingen. Dat zou volstrekt terecht zijn als een imam net als een dominee, rabbijn, priester, advocaat of arts een autoriteit boven zich zou hebben die zou kunnen bevestigen dat hij officieel geregistreerd is en die titel dus met recht mag dragen. Maar voor de imams in Nederland is dat niet het geval. Het verschoningsrecht is een groot goed, maar als je daar een beroep op wilt doen, moet daar ook iets tegenover staan. We moeten voorkomen dat de titel imam als dekmantel kan worden gebruikt. Zoals ik al zei, de overheid gaat niet over geloofszaken. Het enige wat ik vanuit hier kan doen, is bijvoorbeeld het Contactorgaan Moslims en Overheid ertoe oproepen werk te maken van een vorm van registratie. Ik vraag het kabinet daarnaast of dit vraagstuk bij de herziening van het verschoningsrecht kan worden meegenomen. Ik wil op dit punt graag een reactie van de regering.

Naast het terrorisme hebben ook de asielproblematiek en de onrust in het Midden-Oosten en Turkije tot een gevoel van onveiligheid geleid. Deze internationale vraagstukken zorgen in ons land voor polarisering en voor een tweedeling in onze maatschappij. Dat blijkt helaas ook uit het recentste dreigingsbeeld van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Naast de dreiging die uitgaat van IS, bestaat er in ons land een risico op extremisme, zowel vanuit de linker- als de rechterhoek. Sta daar even bij stil. Dat is meer dan een zorgelijk signaal. Het zegt iets over hoe de vlag er in ons land bij hangt. In deze gepolariseerde context werkt de politie dag in, dag uit aan de veiligheid in Nederland.

Dat brengt mij bij mijn tweede punt: of het nu om de knokpartijen rond de komst van azc's gaat of de treitervloggers en jeugdbendes die straten en buurten onveilig maken, het moet voor eenieder duidelijk zijn dat dit niet kan. Jongens van soms nog geen 14 jaar tasten het woongenot van mensen ernstig aan en maken dat die soms niet eens meer een boodschap durven te doen in het plaatselijke winkelcentrum. Mijn fractie heeft hierover al eerder klare taal gesproken: het gezag moet terug op straat.

De afgelopen jaren zijn er onder Rutte II tal van wetten aangenomen die instrumenten bevatten om op te treden tegen criminelen, hufters, voetbalhooligans en vandalen.

Mevrouw Helder (PVV):
Ik sloeg even aan op wat mevrouw Tellegen zei over jongeren van soms nog geen 14 jaar. Waarom wil de VVD de strafrechtelijke leeftijdsgrens verhogen?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Bij mijn weten willen we dat niet.

Mevrouw Helder (PVV):
Dan moet u de begroting even goed nakijken, want daar staat het letterlijk in. Ook in de antwoorden op de schriftelijke vragen staat het. Er wordt verwezen naar de bijlage bij een of andere nota. Het komt erop neer dat het puur een bezuinigingsmaatregel is om geld binnen te harken. Dus nog een keer de vraag: waarom wil de VVD de strafrechtelijke leeftijdsgrens verhogen?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Bij mijn weten is dat niet het geval. Ik weet dat er een WGO Jeugd is geweest waarin dit aan de orde is geweest. Hierover komt nog een wetsvoorstel van de staatssecretaris. Ik weet niet beter dan dat mijn collega Brigitte van der Burg hier heel kritisch op is.

De voorzitter:
Tot slot.

Mevrouw Helder (PVV):
Dan verwijs ik collega Tellegen naar pagina 53 van de begroting.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Die gereedschapskist zit vol. Het lokale bestuur heeft alle mogelijkheden om op te treden en toch gebeurt dat niet altijd even snel en doortastend. Nog te vaak wordt geprobeerd te de-escaleren, de boel te sussen. Dat weet het tuig dat in de Burgemeesterswijk in Maassluis de inwoners de stuipen op het lijf joeg. Dat weten jongens in Zaanstad die NS-personeel bedreigden en buschauffeurs bespuugden. Dat weten de treitervloggers in Zaandam. De politie moet iedere minuut van de dag alle ruimte hebben en krijgen om, 300% gesteund door de leidinggevenden en het lokale bestuur, te kunnen optreden. Als ik zeg dat het gezag terug moet op straat, dan moet het tuig dat een wijk terroriseert geen millimeter ruimte krijgen. Dan moet er niet langer sprake zijn van meten met twee maten. Dan moet er niemand dansen op het dak van een politieauto, niet in Blaricum, maar ook niet in Zaandam. Het moet duidelijk zijn dat iedereen gelijk is voor de wet, dat je je hebt te gedragen en dat voor iedereen dezelfde regels gelden. Ook moet duidelijk zijn wie de baas is. Met de politie wordt niet gesold. We hebben respect voor de agent op straat die bereid is zijn leven te wagen voor onze veiligheid. Als hij dan zijn wapen moet trekken, verdient deze agent de juiste rechtsbescherming. De VVD wil de agent beter beschermen. Peter van Zaalen zei het onlangs mooi bij het aanbieden van een petitie over dit onderwerp: er is een verschil tussen politiemensen die tijdens hun werk geweld hebben moeten gebruiken en criminelen die dat doen. Waar blijft het wetsvoorstel om dit regelen, vraag ik de minister.

De heer Verhoeven (D66):
Mevrouw Tellegen gaat in op de grote gereedschapskist die het kabinet aan het vullen is, blijkbaar in de vorm van allerlei nieuwe wetten en maatregelen waar de VVD heel blij mee is en ook trots op is. Dat is voor de VVD namelijk dé manier om de veiligheid in dit land te vergroten. Denk aan de Wet computercriminaliteit III, de Wet bewaarplicht, de Kansspelwet en nu weer het anders inrichten van het verschoningsrecht, het verlengen van de voorlopige hechtenis zonder verdenking of het afpakken van het Nederlanderschap. De VVD noemt voortdurend allerlei voorstellen, als bewijs dat Nederland veiliger wordt. Het grootste punt is natuurlijk de uitvoering in de praktijk. Daar hebben we het vaak over gehad, maar daar hoor ik mevrouw Tellegen nu niet over. Ik vind dat wel een belangrijk onderwerp. Door de manier waarop allerlei informatie wordt afgehandeld — telefoontjes worden niet beantwoord, mailtjes worden niet beantwoord en er zijn systeemfouten — hebben we veel informatie die makkelijk beschikbaar is, niet op de juiste momenten. Wat gaat de VVD daaraan doen? Volgens mij is dat belangrijker dan al die grote woorden, stoere wetten en nieuwe bevoegdheden. We moeten er gewoon voor zorgen dat de basis op orde is.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Dit doet me herinneren aan een debatje dat ik vorige week had met de heer Verhoeven tijdens het AO Terrorisme. Dat ging precies hierover. Toen heb ik het volgende gezegd. Allereerst zijn er maatregelen nodig om te kunnen optreden. Ik constateer dat er een heleboel terechte maatregelen zijn genomen. Die zitten nu in de gereedschapskist van bijvoorbeeld de burgmeester. Zo kan hij radicalisering aanpakken. De uitvoering in de praktijk is natuurlijk evenzeer belangrijk. Dat is precies het punt dat ik hier maak. We hebben een aantal wetten aangenomen die optreden makkelijker maken, maar nu moeten ze ook worden uitgevoerd in de praktijk. En ja, dan moet er een telefoon worden aangenomen en dan moet informatie goed gedeeld worden; dat ben ik helemaal eens met de heer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):
De VVD maskeert de hele tijd het feit dat er in de basis heel veel dingen verkeerd gaan. Zij doet dat door steeds te zeggen: er is heel veel geld bij gekomen in deze begroting; we hebben allemaal nieuwe voorstellen, nieuwe maatregelen, nieuwe wetten en nieuwe bevoegdheden. Door iedereen wordt echter gezegd dat de dreiging deze maanden is toegenomen. Er zou zelfs sprake zijn van een mogelijkheid van een aanslag rondom de Tweede Kamerverkiezingen. Dat soort dingen wordt gezegd en tegelijkertijd accepteren we blijkbaar — of vinden we dat we daar wel wat aan moeten doen — dat er op de meest cruciale momenten net even geen contact is tussen de verschillende diensten en de verschillende organisaties. Dat kan toch niet? Dan moet de VVD daar toch ook wat over zeggen tegen haar eigen minister?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Dat heb ik ook gedaan. Sterker nog, ik herinner me nog een stuk in de krant van vorige week waarin ik het feit dat die telefoon niet werd aangenomen, gekwalificeerd heb als "waardeloos". Ik herken me dus niet in het beeld dat de heer Verhoeven hier schetst. Het kan natuurlijk heel vergaande gevolgen hebben als er in de praktijk zoiets misgaat op het moment dat het ertoe doet. Daar moeten we dus naar blijven kijken; dat ben ik eens met de heer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):
Maar wat gaat de VVD dan concreet doen om ervoor te zorgen dat er in de laatste maanden dat deze minister van Veiligheid hier nog verantwoordelijk is voor al deze organisaties, ook op dat punt geen onnodige systeemfouten meer zijn? Wat gaat zij doen om ervoor te zorgen dat de basis op orde komt, zodat wij zeker weten dat we bij een volgend incident niet weer hoeven terug te lezen: we hadden de informatie al en hij was al in het vizier, maar de portal werd even niet geopend, de telefoon werd niet opgenomen of de mailbox werd pas na het weekend geopend?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Dit is een beetje een onmogelijke vraag van de heer Verhoeven. Dit zijn fouten die worden gemaakt. Je kunt nooit zeggen: we gaan dit honderd procent goed doen met zijn allen. Als de heer Verhoeven specifiek refereert aan het telefoontje waar we het vorige week al uitgebreid over hebben gehad, dan zeg ik: dit was een fout en dit had niet moeten gebeuren. Die dingen gebeuren echter en het voordeel daarvan is wel dat wij naar aanleiding van dat incident — ik zeg nogmaals: dat had niet moeten gebeuren — wel weer een aantal stappen hebben gezet om het in de toekomst beter te doen.

De heer Van der Staaij (SGP):
Ik wil graag terug naar het punt dat mevrouw Tellegen voor de interruptie maakte. Zij had het toen over agenten die te maken krijgen met aanklachten omdat zij bijvoorbeeld ten onrechte geweld hebben gebruikt. Mevrouw Tellegen drong aan op haast maken met een wetsvoorstel daarover. Op dat punt val ik haar graag bij, maar ziet zij ook het probleem dat het nu vaak zo lang duurt voordat er duidelijkheid is voor de betrokken politieagent? Hoort zij dat ook van mensen uit de praktijk?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ja, daar hebben we het vaker over gehad in relatie tot die geweldsinstructie. Het is heel vervelend dat een agent, als hij in het uiterste geval zijn wapen heeft moeten trekken, heel lang moet wachten voordat hij het sein, het signaal of de brief krijgt met de boodschap "u hebt rechtmatig gehandeld". Ik vind het dus van belang dat ook daarnaar gekeken wordt.

De heer Van der Staaij (SGP):
Prima, maar zou dat niet nog een stap verder kunnen gaan? Zouden we niet kunnen zeggen dat we het OM en de Rijkrecherche op het moment dat er aantijgingen zijn aan het adres van een politieagent — dat kan zijn vanwege geweld of omdat iemand ten onrechte is vastgezet — vragen om die zaak met voorrang te behandelen en dat we als uitgangspunt nemen dat er met drie weken duidelijkheid is voor de betrokken agent? Dan wordt die politieagent niet verder gehinderd in de uitvoering van zijn functie en weet hij binnen drie weken of het goed is geweest en of er verder nog iets gebeurt. Dan komt er binnen zo'n termijn dus wel duidelijkheid.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik vind dat heel sympathiek en volstrekt terecht klinken. Een agent zou zo kort mogelijk in onzekerheid moeten zijn in dit soort situaties. Ik weet alleen niet wat er mogelijk is en of het OM het ook kan waarmaken als we zoiets vragen, maar ik vind het een interessant en goed voorstel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
In dat verband zou mevrouw Tellegen misschien aan het kabinet kunnen vragen om ervoor te zorgen dat de Rijksrecherche op orde komt, want daar liggen heel veel zaken op de plank. Ze kunnen daar het werk niet meer aan. Ik heb een gesprek gehad met mensen bij de Rijksrecherche en zij maken zich grote zorgen. Misschien kan dat dan meteen op dit punt worden meegenomen, want daar zit namelijk de crux.

De voorzitter:
Een vraag aan het kabinet via mevrouw Tellegen.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ja, hierbij. Het gezag moet terug op straat. Daar kunnen bewoners zelf zeker bij helpen. De VVD is een groot voorstander van buurtapps en wijkpreventieteams. Zo kunnen bewoners zelf samen met de politie bijdragen aan een groter veiligheidsgevoel, maar daarnaast geldt natuurlijk ook het aloude gezegde dat voorkomen beter is dan genezen. Preventie is van groot belang. Het is afschuwelijk om slachtoffer te worden van een woninginbraak of een roofoverval, maar ook kleinere vergrijpen doen vaak iets met het veiligheidsgevoel van iemand. Dat wil je het liefst gewoon voorkomen. Vandaar het amendement van mijn hand om de subsidie voor het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in ieder geval voor het jaar 2017 overeind te houden. Ook ondernemers zijn nog te vaak slachtoffer van criminaliteit. De VVD wil dus ook het Keurmerk Veilig Ondernemen en de regeling Veiligheid Kleine Bedrijven in 2017 overeind houden door de subsidie in stand te houden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Wij horen de VVD vaak over "hard, harder, hardst" straffen en "wie straf verdient, moet straf krijgen". Wat vindt mijn collega van de VVD van de minimaal 1.000 onschuldigen die door dwalingen wel degelijk een straf krijgen? Ton Derksen heeft daar recent een boek over geschreven en geef daarin een aantal voorbeelden. De VVD kent de in het oog springende voorbeelden ook wel. Vindt de VVD samen met GroenLinks dat ook daartegen enorm hard opgetreden moet worden, namelijk aan de preventieve kant?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Daar maakte de heer Van Nispen zojuist ook al een punt van. Ja, dat klinkt logisch en terecht. Stevig straffen is belangrijk, maar dat moet dan wel rechtvaardig gebeuren. Daar waar dat niet goed gebeurt, moet je bekijken hoe dat beter kan.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dat roept een vraag op. De VVD is de grootste regeringspartij. Waar roept de VVD dit kabinet dan toe op? In hetzelfde boek staat immers dat er slechts weinig dwalingen uiteindelijk erkend worden, bijvoorbeeld het geval van Lucia de B, waarbij er uiteindelijk helemaal geen sprake bleek te zijn van een misdrijf maar gewoon van problemen met statistieken en medische wetenschap. Hoe zorgen we ervoor dat binnen ons justitiële apparaat niet zoveel dwalingen kunnen gebeuren? Wat wil de VVD daaraan gaan doen?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik hoor dat hiernaar een onderzoek is gedaan en dat er nu een heel rapport ligt. Het lijkt mij om te beginnen heel zinvol om te bekijken wat de reactie van het kabinet daarop is. Als dat onderzoek een alomvattend beeld geeft van de situatie in Nederland, moeten we dat als vertrekpunt nemen.

Er komen met de dag meer veiligheidsvraagstukken en ze worden complexer. Dat vraagt veel van onze dienders. Vorige week nog sprak ik met politiechef Frank Paauw, uit Rotterdam. Hij is de afgelopen weken honderden politiemensen kwijt geweest aan het uit de hand gelopen sinterklaasfeest. Die agenten hebben geen ander werk kunnen doen, omdat zij iedere keer voor dit soort zaken moeten worden afgehaald van hun reguliere taken. Dit zijn allemaal maatschappelijke ontwikkelingen die een enorme druk leggen op het reguliere politiewerk.

Dat brengt mij bij mijn derde punt. Tjibbe Joustra van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid zei onlangs in een interview terecht dat er rust nodig is om de basis van de nationale politie verder op orde te brengen en in 2017 af te ronden. Zodra die basis definitief staat, kan er serieus werk worden gemaakt van de verdere modernisering van het apparaat. Daar kan ik het alleen maar heel erg mee eens zijn, want er is meer maar ook beter en moderner blauw nodig.

Ik ga allereerst in op "meer blauw". Die roep om meer agenten is van alle tijden. Er is altijd een tekort. Ook de VVD wil in de volgende kabinetsperiode weer meer agenten, maar hoe komen we erachter wat er precies nodig is en met welk aantal agenten de dagelijkse taken maar ook de extra taken, zoals asiel en terrorisme, naar behoren kunnen worden gedaan? We hebben afgesproken dat we toewerken naar 49.802 inzetbare politieagenten in 2021, maar waarop is dat aantal gebaseerd? Niet op de stapeling van het huidige takenpakket; dat is zeker. Ik vraag de minister dus hoe hij dit nu ziet. De VVD wil dat er een duidelijke relatie komt tussen het aantal taken en het aantal daarbij horende agenten. Die relatie is er nu helemaal niet. De VVD wil ook dat de politie in staat is om agenten flexibeler in te zetten. Dat zien we nu al gebeuren in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, maar dat moet vanuit de nationale politie bijvoorbeeld ook op het terrein van verkeershandhaving mogelijk worden.

De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een korte vraag. Ik begrijp het gewoon niet. Waarom vraagt de VVD om meer agenten in de volgende kabinetsperiode? Dat begrijp ik echt oprecht niet.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Kort antwoord: dat staat in ons verkiezingsprogramma.

De heer Van Nispen (SP):
Fantastisch! Net als in het verkiezingsprogramma van de VVD in 2012 en net als in het verkiezingsprogramma van de VVD in 2010. Fantastisch! Wat hebben wij hier nu aan? Wat hebben wij aan een oproep vandaag van de grootste regeringspartij om meer agenten in de volgende kabinetsperiode? Wat zijn dan uw woorden waard?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Als de heer Van Nispen goed heeft geluisterd, dan hoorde hij dat die zin deel uitmaakt van een totaalverhaal over het punt dat ik hier wil maken, namelijk dat het kraakt en piept, niet alleen bij de politie maar ook bij de Koninklijke Marechaussee. Er zijn zo veel meer taken bijgekomen dan waar de politie drie, vier jaar geleden voor stond. Bij de samenvoeging van 26 politiekorpsen zijn er zo veel politieagenten bij elkaar geveegd. Daar is een aantal politieagenten uitgekomen en zij mogen nu alle taken doen die zij op hun bord krijgen. Er is geen relatie tussen hun taken en het aantal politieagenten dat daarvoor staat. Dat is het punt dat ik wil maken. Het blijkt dus dat het takenpakket van de politie op dit moment zo omvangrijk is dat het niet meer past bij het aantal mensen dat het moet uitvoeren. Dat is ons allen inmiddels wel duidelijk.

Dus zou ik graag eerst willen weten waar wij nu staan, welke taken er liggen en welke rekensom wij daaronder leggen om te kijken wat er nodig is. In dat kader heb ik gezegd dat ik er vanuit ga dat er meer agenten nodig zijn. Dat heb ik gezegd. Dus dat zijn mijn woorden waard.

De voorzitter:
Bent u klaar?

De heer Van Nispen (SP):
Ik denk dat mijn SP-collega Kooiman als geen ander weet hoe zwaar de politie het heeft, dat het klopt dat er ontzettend veel taken zijn bijgekomen, hoe moeilijk het gaat bij de nationale politie en dat het piept en kraakt. Als mevrouw Tellegen dit hier nu constateert en belooft dat er meer agenten komen, waarom accepteert de VVD dan 2.500 agenten minder in 2021 dan in 2016? Dit staat gewoon in de begroting. Dat accepteert de VVD nu dus. Daarvoor is de VVD verantwoordelijk en daarvoor is deze VVD-minister verantwoordelijk. Mevrouw Tellegen kan hier weer beloften doen voor een volgende kabinetsperiode, maar haar partij heeft zes jaar de kans gehad. En dan piept en kraakt het. Ja, fantastisch, dat hadden wij al lang gezien. Het klopt, maar waarom wachten tot een volgende kabinetsperiode? Doe er wat aan!

Mevrouw Tellegen (VVD):
Mijnheer Van Nispen moedigt mij alleen maar aan in het verhaal dat ik hier houd. Die 49.802 fte zijn in 2012 met z'n allen afgesproken toen wij de nationale politie vormden. Daar hebben wij sindsdien niets meer aan gedaan, maar de wereld is sindsdien wel veranderd. Sindsdien liggen er heel wat meer taken. Dus wil ik graag opnieuw naar een manier om daarnaar te kijken en te bekijken wat er nodig is. Dus ga ik daar misschien straks wel een motie over indienen. Ik wil eerst de antwoorden van de minister horen. Dit is dus geen verzoek om meer blauw, mijnheer Van Nispen, dit is een verzoek om te bekijken hoe de verhouding is tussen de taken en het aantal mensen. U kunt het toch niet met mij oneens zijn dat die verhouding er op dit moment niet is?

De heer Van Nispen (SP):
Ik zeg net dat de SP dit al veel eerder had gezien dan de VVD, maar laten wij daar geen wedstrijdje van maken. Als de VVD vandaag zegt: het piept en het kraakt, het kan niet uit en het klopt niet, beschouwen wij dat gewoon als goed nieuws. Geen verwijten, hartstikke goed nieuws. Maar dien dan een amendement in. Zeg dan: wij zorgen voor meer agenten. Mevrouw Tellegen kan nu iets beloven dat in het verkiezingsprogramma staat, net als in 2012 en net als in 2010, en aan een motie met de strekking "verzoekt de regering om bepaalde dingen in kaart te brengen" of "om in de toekomst te zorgen voor meer blauw" hebben wij nu niets. Wij bespreken nu de begroting waarin staat: 2.500 agenten minder in 2021 dan in 2016. Daar zou u niet mee akkoord moeten gaan. Daarom moet u een amendement indienen als u het verhaal houdt dat u nu houdt.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Wat ik moet, zullen wij nog wel zien. Het gaat mij om de systematiek, mijnheer Van Nispen. Die redenatie volgt u prima. Nee, ik heb op dit moment geen geld om een blik met 5.000 agenten open te trekken. Waar moet dat geld dan vandaan komen? Dit is een geen gratuit pleidooi voor een volgende kabinetsperiode. U bent het toch met mij eens dat het aantal politieagenten op dit moment niet past bij het aantal taken dat er ligt en dat wij daar een discussie over moeten voeren? Dat doen wij al heel lang, maar misschien is het nuttig daar een onderzoek naar te doen om ervoor te zorgen dat wij opnieuw, na zo veel jaar, een nulmeting doen, want wij hebben die meting niet gedaan, ook niet bij de nationale politie. Toen hebben wij met z'n allen gezegd: wij vegen het bij elkaar en dit is het aantal agenten waarmee wij het moeten doen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wat de VVD nu doet, vind ik in alle eerlijkheid diep bedroevend. Zij is zes jaar lang verantwoordelijk voor dit ministerie en nu roept zij dat serieus moet worden bekeken hoeveel agenten er eigenlijk nodig zijn. Als wij ook nog naar de cijfers kijken, zien wij dat de inzetbaarheid van de politie is verminderd. Vorig jaar was die nog 94%, maar die is gedaald naar 90%. De wijkagenten die waren afgesproken, zijn er nog steeds niet. Hoe kan de VVD nou een kwinkslag maken naar haar verkiezingsprogramma en zeggen dat er meer agenten moeten komen, terwijl het kabinet dit laat lopen? De VVD was aan het stuur en heeft dit ministerie als een VVD-partijkantoor gerund. Dat is toch schaamteloos?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord. Ik heb alleen maar een heel dramatisch statement gehoord.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is prima; ik zal een concrete vraag stellen. Wat vindt mevrouw Tellegen er bijvoorbeeld van dat dit kabinet om mooie sier te maken nog steeds alle aspiranten gewoon meetelt? Dat zijn mensen die nog aan het leren zijn, die voor het eerst op straat rondkijken en geconfronteerd worden met een vreselijke criminaliteit. Deze mensen worden bij het bepalen van de politiesterkte volledig meegeteld. Deze minister klopt zichzelf op de borst omdat hij het zo voor elkaar heeft. Schaamt mevrouw Tellegen zich er niet voor dat deze mensen worden meegeteld als politieagent terwijl ze maar net boven water zijn?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik schaam mij helemaal nergens voor. Het is heel leuk dat dit allemaal op gehoon stuit in deze zaal, maar ik probeer hier gewoon een pleidooi te houden dat niet geënt is op het opentrekken van een blik agenten op basis van deze begroting. Daar is immers geen geld voor. Ik wil wel dat wij beter nadenken over de taken die de politie in dit land heeft en over de manier waarop wij kunnen uitrekenen hoeveel mensen daarbij passen. Dat is waar ik hier voor pleit, niet meer en niet minder.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het hoongelach van de Kamer komt natuurlijk voort uit het feit dat, nadat de VVD zes jaar lang verantwoordelijk was voor dit ministerie, de politie niet op orde is, de onderdelen van de politie niet op orde zijn, de recherche het niet meer aankan, het ophelderingspercentage is gedaald, de aangiftebereidheid is gedaald en de aanrijtijden nog steeds erbarmelijk zijn. Daarom zeg ik dat de VVD zich zou moeten schamen, omdat mooie beloftes Nederland niet veiliger maken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Mijn collega van de VVD staat hier onder zware druk, dus ik ga haar even helpen. Zij zegt dat zij geen geld heeft om een blik politieagenten open te rukken, maar dat zij wel graag wil kijken naar de taken van de politie. Als de politie andere taken heeft, kan zij immers misschien wel voor prioriteiten worden ingezet. Misschien krijgt het amendement dat tot doel heeft meer geld uit te trekken voor politie geen steun, maar krijgen de initiatieven om wiet te legaliseren die steun in elk geval wel. Dat is immers bij uitstek het middel om politiecapaciteit te genereren. Nu moet de politie de plantjes op vensterbanken tellen en bezig zijn bij de achterdeur van de koffieshop. Dat leidt tot rechtszaken waarin vrijspraak bijna de standaard is. Die agenten kunnen wij dan inzetten voor echte maatschappelijk nuttige taken. Kunnen wij van de VVD daar dan steun voor verwachten? Dan hebben wij ook een gedeelte van het probleem van de politiecapaciteit opgelost.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Het antwoord is heel kort: nee.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Er is zes jaar lang een probleem. Dat wordt door de VVD erkend. Er is meer politiecapaciteit nodig en er moet gekeken worden naar de taken. Dit ligt voor de hand; zo kunnen wij kijken naar de taken van de politie. Het enige antwoord van de VVD daarop is echter: nee.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Dit is flauw. Ik ben het eens met het pleidooi van mevrouw Van Tongeren dat we goed moeten bekijken wie wat in de keten doet. Dat heb ik ook in heel veel algemene overleggen over de politie besproken. Indien de politie er niet direct aan te pas hoeft te komen, moeten andere partners in de keten dat aanvullen of overnemen. De politie is bijvoorbeeld heel veel capaciteit kwijt door verwarde personen. Daarover is vaak discussie gevoerd. Op dat vlak kan veel beter worden samengewerkt met andere partners. Over dat deel ben ik het dus met mevrouw Van Tongeren eens.

De voorzitter:
Tot slot op dit punt.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dus na zes jaar VVD-beleid wordt geconstateerd dat het piept en kraakt. Er is geen geld voor extra politie, maar een maatregel die erg voor de hand ligt om capaciteit vrij te spelen, het legaliseren van wiet, wordt door de VVD afgewezen. Er wordt dus eigenlijk gezegd: wij hebben een probleem gecreëerd, maar wij zijn op geen enkele wijze bereid om het op te lossen.

De voorzitter:
Dat was een conclusie.

De heer Segers (ChristenUnie):
Er is enige onduidelijkheid over het legaliseren van wiet. Een bepaald deel van de Kamer zegt: het zou heel goed zijn als gemeenten gaan telen en gaan handelen, als de drempel voor drugs een beetje verlaagd wordt. Een ander deel van de Kamer zegt: nee, de drempel voor drugs moet hoog blijven. Mevrouw Tellegen en ik stonden altijd schouder aan schouder. Nu is er een debat geweest in haar partij en is er toch enige onduidelijkheid. De een zegt dat er met het voorstel van het congres eigenlijk helemaal niks verandert, de ander zegt dat het toch wel heel goed is om te gaan reguleren. Waar staat de VVD-fractie in de strijd tegen die verschrikkelijk drugs?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik neem de heer Segers nog even mee naar Noordwijkerhout. Daar kon twee weken geleden het verkiezingsprogramma van de VVD geamendeerd worden. Er lagen ongelooflijk veel amendementen over de wietteelt voor. Een heleboel amendementen hebben het niet gehaald. In het enige amendement dat het wel heeft gehaald, wordt eigenlijk niets anders geconstateerd dan dat we het nu op een rare en inconsequente manier hebben geregeld en dat we het op een slimmere manier moeten gaan reguleren. Daarbij zijn twee aspecten heel belangrijk. Het eerste aspect is veiligheid en het tegengaan van criminaliteit. Het andere aspect is dat we het vooral een landelijk vraagstuk vinden en geen gemeentelijk vraagstuk. Die twee aspecten moeten daarbij worden meegenomen, maar de strekking van het amendement zelf is dat het hele systeem tegen het licht moet worden gehouden.

De heer Segers (ChristenUnie):
Zo onduidelijk als het in de berichtgeving al was, blijft het hier. Ik heb geen idee wat het betekent wat mevrouw Tellegen nu zegt. De minister heeft hier naar voren gebracht dat het grootste deel van de wietteelt voor de export is en dat we die niet moeten gaan exporteren. Dat is een belangrijk argument geweest in de strijd tegen drugs. We hebben de minister daarin gesteund. We hebben gezegd: we moeten de drempel niet verlagen maar verhogen. Dat er inderdaad een rare inconsistentie zit tussen de voor- en de achterdeur, daar ben ik het mee eens. Maar wat is dan de oplossing? Ga je die drempel dan verlagen of verhogen? Dat is de keuze waar we voor staan. Het is mij volstrekt onhelder of de VVD de strijd tegen drugs en tegen verslaving blijft voeren of dat de VVD die strijd opgeeft.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik zei al dat ik helemaal meega in het pleidooi van de heer Segers over de criminaliteit, de export en alle negatieve kanten die hieraan zitten. Op het partijcongres is heel duidelijk gezegd — dat staat ook in de toelichting op het amendement — dat die problemen hoe dan ook moeten worden opgelost, voor welke oplossing er uiteindelijk ook wordt gekozen. Dat is dus een heel strikte voorwaarde. Een andere voorwaarde is dat we — dat zeg ik op voorhand tegen de heer Verhoeven van D66 — een landelijke oplossing willen. We willen niet dat gemeentes daar zelf mee aan de haal gaan. Het standpunt is duidelijk. Dit is een compromis naar aanleiding van een discussie die in onze partij is gevoerd. We hebben gezegd dat het hele systeem tegen het licht moet worden gehouden. Je kunt eigenlijk voor twee dingen kiezen en daar gaan we dus onderzoek naar doen. Als je er aan de achterkant een slot op hebt zitten, moet je dat ook aan de voorkant hebben. Het andere uiterste is dat je het aan de voorkant gedoogt, waarbij je dan aan de achterkant wietteelt toestaat. Daar gaan we nu naar kijken. Nogmaals, dat gaan we doen met die twee opmerkingen: dat we hoe dan ook de beste oplossing moeten vinden voor de criminaliteit en de onveiligheid die het met zich meebrengt en dat we hiervoor een landelijke oplossing zoeken.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Segers (ChristenUnie):
Als hier wordt voorgesteld om dilemma's op te lossen, om voor veiligheid te zijn en om tegen verslaving te zijn, dan gaan hier 150 handen de lucht in. Maar we staan nu op een kruispunt. We staan voor een keuze: steunen we het beleid van de minister of geven we het op? Dat is de keuze. Mevrouw Tellegen schetst het dilemma waarvoor ze staat, maar ik vraag om een antwoord.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Vooralsnog staan we voor het beleid van de minister.

De heer Segers (ChristenUnie):
Er zijn nu gemeenten die zeggen: we hebben dat ingezetenencriterium wel, maar dat handhaven we niet. Over de afstand tot scholen zeggen ze: ach we zien dat een beetje door de vingers, we laten dat een beetje lopen. Gaan we inderdaad handhaven? Gaan we die strijd voortzetten of niet? Het dilemma is helder, maar het antwoord van de VVD is mij volstrekt onhelder.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Als de heer Segers mij nu vraagt of ik het beleid van de minister steun, is het antwoord: ja.

De heer Verhoeven (D66):
Ik ga niet over wiet beginnen. Het VVD-congres heeft een heldere uitspraak gedaan en ik heb er alle vertrouwen in dat het congres mevrouw Tellegen en de minister zal terugfluiten en uiteindelijk zal kiezen voor de verstandige weg, namelijk de weg om heel veel politiecapaciteit te besparen en die beter in te zetten.

Ik heb met interesse naar mevrouw Tellegen geluisterd. De VVD heeft valse beloftes gedaan voor de verkiezingen en vervolgens allemaal bezuinigingen doorgevoerd. Zij heeft de nationale politie gevormd, maar dat is eigenlijk op heel veel punten verkeerd gelopen. Vervolgens klopt mevrouw Tellegen zichzelf op de schouder en zegt ze dat er toch maar mooi een solide begroting is. In 2021 blijkt er echter 2.500 fte's politie minder te zijn. Mevrouw Tellegen zegt dat het piept en kraakt. Waarom dient de VVD dan niet gewoon een stevig amendement in, in plaats van een slappe motie over een nieuwe systematiek? De heer Van Nispen vroeg dit ook en ik vind het een heel terechte vraag. Waarom dient ze niet een amendement in om meer geld voor de politie te regelen?

De voorzitter:
Dit is dezelfde vraag als die van de heer Van Nispen.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Het antwoord is: het geld is er niet.

De voorzitter:
Hetzelfde antwoord als dat op de vraag van de heer Van Nispen.

De heer Verhoeven (D66):
Waarom zegt mevrouw Tellegen dan dat het piept en het kraakt en dat ze het zo erg vindt? Ze zegt dat ze zich er zorgen over maakt, dat ze er wat van wil maken en dat ze een andere systematiek wil. Dat is toch de boel voor de gek houden? Dan kunnen we toch gewoon beter zeggen "er is geen geld, we moeten het ermee doen en we praten er niet meer over?" Mevrouw Tellegen doet nu echter alsof het haar heel erg aan het hart gaat, alsof ze het heel erg vindt, maar als ze eindelijk iets kan doen, doet ze niks. Dat is de VVD op Veiligheid en Justitie in de afgelopen zes jaar: de mond vol van stoere taal, maar als het erop aankomt, levert ze helemaal niets.

De voorzitter:
Dat was geen vraag.

De heer Recourt (PvdA):
Volgens mij is er dit jaar 200 miljoen naar de politie gegaan, maar dat geheel terzijde. Ik sloeg aan op het softdrugsbeleid. Volgens mij, als ik haar goed heb beluisterd, zegt de woordvoerder van de VVD dat de VVD ervoor kan zijn als er een goede regeling komt die de export naar het buitenland stevig tegengaat en die niet lokaal is ingegeven. De VVD kan dus voorstemmen bij iedere goede oplossing waarmee dit wordt geborgd en waarmee het probleem van de achterdeur wordt opgelost.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik volg de heer Recourt, maar hierin gaat hij te snel. Ik ga er niet in mee. Hiermee zou ik ook het amendement van het congres tekortdoen. We hebben daar afgesproken dat we het hele systeem tegen het licht gaan houden. Dat kan verschillende uitkomsten hebben, hoe frustrerend dat op dit moment ook mag klinken voor de heer Recourt.

De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb met interesse geluisterd naar de discussie over de VVD en softdrugs. Kan mevrouw Tellegen de conclusie samenvatten? Wat moet er anders?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik kan de heer Van der Staaij, als hij dat prettig vindt, zelfs de tekst van het amendement voorlezen. Dan is het voor iedereen helder. Zo komt het ook in ons verkiezingsprogramma te staan. "Terwijl de verkoop van cannabis aan de voordeur wordt gedoogd, is de inkoop ervan nu illegaal. De VVD wil van die vreemde situatie af en het beleid rond softdrugs slimmer reguleren. Het is tijd om het gehele domein van en rondom softdrugs opnieuw in te richten. Die herinrichting kan alleen landelijk plaatsvinden. Gemeenten moeten zo snel mogelijk stoppen met het experimenteren met wietteelt."

De heer Van der Staaij (SGP):
De enige duidelijkheid is dus dat gemeenten in ieder geval moeten stoppen met het reguleren van wietteelt. Dat klinkt heel concreet. Verder is er landelijk geen enkele duidelijkheid over hoe die oplossing eruit moet zien. De wereld moet beter, maar we weten niet hoe, is dan eigenlijk de samenvatting.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Het andere aspect heb ik ook genoemd, uit de toelichting bij het amendement, namelijk dat de criminaliteit en de veiligheid op de beste manier moeten worden aangepakt. Daar moet een oplossing zich ook naar voegen.

De heer Van der Staaij (SGP):
D66 vond het wel duidelijk.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Ja, die rekent zich rijk, maar dat is onterecht.

De heer Van der Staaij (SGP):
Die rekent zich ten onrechte rijk; waarvan akte. Betekent dit dus ook dat, anders dan D66 het uitlegt, er een heel reële kans is dat het beleid juist aangescherpt wordt als de VVD het voor het zeggen krijgt?

Mevrouw Tellegen (VVD):
Dat heeft de heer Van der Staaij heel goed begrepen.

Bij meer blauw hoort ook beter blauw. Moderne tijden vragen om moderne politieagenten. Daarom is het goed dat er in deze begroting 10 miljoen extra wordt vrijgemaakt voor een betere toerusting. De moderne agent heeft zijn bureau op zak, in de vorm van zijn smartphone. Daar wordt nu terecht nog meer werk van gemaakt. Behalve voor smartphones wordt er geld vrijgemaakt voor de introductie van bodycams, waarbij alles erop gericht is om sneller en effectiever op te treden. De pakkans neemt toe en de burger wordt nog beter geïnformeerd. Mobiel werken is de toekomst. De moderne agent vlogt zelf ook; hij twittert, plaatst berichten op Facebook en communiceert heel direct. De moderne agent is een informatiegestuurde agent voor wie mobiel werken de norm is. Dat alles kan alleen als de ICT bij de agent op straat, maar ook bij de recherche en in alle bedrijfssystemen optimaal functioneert. Bedrijven geven allemaal ruim 10% van hun budget uit aan ICT. Ik weet dat er nog een rapport van de Algemene Rekenkamer komt, maar toch vraag ik alvast hoe dit bij de politie zit. Ik lees dat er zo'n 400 miljoen wordt uitgegeven. Dat is nog geen 10% van het totale budget. Hoe wordt er binnen de begroting van de nationale politie omgesprongen met ICT?

Bij meer blauw hoort ook een ambitie. Het einde van de reorganisatie komt in zicht. Er wordt geld geïnvesteerd in de recherche. Het is goed om vast te stellen dat de criminaliteitsaanpak in Nederland zijn vruchten afwerpt, maar we willen dat er van de misdaden die worden gepleegd nog meer worden opgelost. Het ophelderingspercentage schommelt al jaren rond de 25. Weliswaar wordt een veel groter percentage ernstige misdrijven opgelost, maar we willen dat het gemiddelde over de volle breedte omhooggaat. Er wordt jaarlijks zo'n miljoen keer aangifte gedaan. Rond de 200.000 zaken worden opgelost. De VVD zou graag zien dat er met alle partners uit de keten heldere en kwantitatieve doelstellingen worden geformuleerd voor de doorstroom en afhandeling van zaken in de strafrechtketen. Graag hoor ik van het kabinet welke ambities het heeft op dit punt.

Ik kom bij mijn laatste punt: de misdaad van de toekomst. Ik begin met de georganiseerde criminaliteit. Collega Van Oosten heeft goed werk verricht op het gebied van het aanpakken van ondermijnende criminaliteit en het afpakken van crimineel geld. Het kabinet investeert opnieuw geld, namelijk 7 miljoen, om hier ook volgend jaar maximaal op in te zetten. Dat is goed nieuws. In het verlengde hiervan is de VVD blij dat het OM op dit moment de mogelijkheden verkent om motorbendes te verbieden. De omvang en het effect van de georganiseerde criminaliteit in Nederland hebben zo'n enorm effect op de samenleving, dat we daar ook de komende jaren stevig mee aan het werk moeten. Datzelfde geldt voor cybercriminaliteit. Het OM voorspelt dat we hier in toenemende mate mee geconfronteerd zullen worden. In 2021 zal 50% van de criminaliteit digitaal zijn. De wereld digitaliseert en de criminaliteit ook. We komen hier voor de kerst nog uitgebreid over te spreken bij de behandeling van de Wet computercriminaliteit III, een wet die hard nodig is om de politie dezelfde bevoegdheden te geven in de digitale wereld als in de fysieke. Hierover staan in het rapport Nederland digitaal droge voeten heel zinvolle aanbevelingen. Kan de staatssecretaris aangeven wat er, met dit rapport onder de arm, moet worden gedaan om onze systemen digitaal weerbaar te maken? Moeten onze investeringen in cybersecurity en het tegengaan van cybercriminaliteit in de zeer nabije toekomst niet fors omhoog?

Ik rond af. Nederland wordt veiliger. De criminaliteit neemt af en toch ervaren en voelen mensen die veiligheid lang niet altijd. Dat komt met name door de bedreigingen van buiten onze grenzen. Mensen willen weten waar zij aan toe zijn, of Nederland Nederland wel blijft, of we hier wel in vrijheid ons leven kunnen blijven leiden. Die onzekerheid kunnen we niet wegnemen. Wel kunnen we er alles aan doen om Nederland zo veilig mogelijk te maken en ons daar dag in, dag uit voor inzetten. De begroting die we vandaag behandelen is een belangrijke en heel stevige aanzet daartoe. Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister.

De heer Azmani (VVD):
Voorzitter. De afgelopen periode heeft de VVD stevig ingezet op het beheersbaar maken van de asielstroom naar ons land. Op dit moment zijn ruim 65 miljoen mensen op deze wereld op de vlucht of ontheemd. De verwachting is dat dit aantal de komende jaren verder zal toenemen. En dan heb ik het nog niet eens over de enorme bevolkingsexplosie die het continent Afrika zal doormaken. Hoewel velen zullen begrijpen dat je voor jezelf en je gezin een plek zoekt waar je veilig bent of waar je onder betere omstandigheden kunt leven, maken veel mensen zich tegelijkertijd zorgen over de grote aantallen migranten. Vorig jaar hebben we in ons land te maken gehad met een grote ongecontroleerde toestroom van asielzoekers. Dat heeft ertoe geleid dat mensen zich zorgen maken, zorgen over het voortbestaan van Nederland zoals zij dat kennen. Mensen vragen zich af of Nederland met al zijn verworvenheden en vrijheden, waar generaties voor hebben gevochten, ook voor toekomstige generaties behouden blijft. Blijft Nederland wel Nederland of verliest het zijn identiteit door de komst van grote groepen migranten met andere culturele normen en waarden?

We hebben kunnen zien dat onze samenleving deze groepen niet aankan. Ons land werd overspoeld met asielzoekers die vanuit veilige landen doorreisden naar ons land, op zoek naar de plek met de beste voorzieningen en perspectieven. Dat leidde tot azc's op plekken die de oorspronkelijke bevolking soms deden verdubbelen en helaas ook tot onveilige situaties rond deze opvangplekken.

Maar ook wanneer deze groepen na eerste opvang in onze samenleving terechtkomen, zijn de problemen groot. Ik zeg het niet voor het eerst: grote groepen integreren niet maar segregeren. Een groot deel van deze mensen komt in de bijstand terecht. Een groot deel van de asielzoekers heeft een ander cultureel waarden- en normenpatroon, met als gevolg dat zij de vrijheden van onze samenleving niet snel zullen omarmen maar juist ter discussie zullen stellen of zelfs geweld aan zullen doen. Daar moet onze samenleving tegen worden beschermd.

Het feit dat wij geen controle hadden over de aantallen en de achtergrond van de asielzoekers die hier binnenkwamen, heeft ons een onveilig gevoel gegeven. Daardoor is het draagvlak voor de opvang van asielzoekers ook afgenomen. Dat maakt ons niet racistisch of harteloos, maar realistisch. De meeste mensen vinden het wel degelijk belangrijk om een helpende hand uit te steken naar echte vluchtelingen, het liefst door hen in de eigen regio te helpen maar als het niet anders kan door kleine groepen hier tijdelijk opvang te bieden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Azmani zei juist: grote groepen integreren niet. Maar dan begrijp ik niet waarom de VVD alles blokkeert op het moment dat er grote pleidooien zijn voor kleinschalige opvang en voor het zo veel mogelijk opvangen van asielzoekers in de wijken. De VVD zegt dan: nee, het hoeft niet allemaal kleinschalig te zijn en voorrang op wachtlijsten voor huizen doen we ook niet. In plaats daarvan laat de VVD mensen vastzitten in de asielzoekerscentra. Dat bevordert toch zeker absoluut niet de integratie?

De heer Azmani (VVD):
Dat zijn twee verschillende elementen, namelijk de huisvesting na het verlenen van een status en de opvang van asielzoekers.

In het debat dat ik indertijd met mevrouw Voortman voerde, ging het over realisme. Vorig jaar werden we geconfronteerd met het feit dat er in sommige weken voor 4.000 asielzoekers onderdak moest worden gezocht. Je kunt dan heel gemakkelijk en goedkoop zeggen dat we dat met opvangvoorzieningen van zo'n 100 man moeten doen, maar dat zou betekenen dat de staatssecretaris er samen met de gemeenten voor had moeten zorgen dat er wekelijks 40 gemeenten een opvangvoorziening openden. We zagen toen al dat niet heel veel gemeenten genegen waren om die opvangvoorzieningen te realiseren, laat staan dat we elke week 40 gemeenten hadden moeten aanschrijven met de vraag: mag ik er nog één extra? U heeft er al één, maar u mag nog een tweede opvangvoorziening realiseren.

Het was destijds niet reëel om het standpunt te huldigen dat we het met kleine voorzieningen zouden moeten doen. Ik ben nooit tegen kleine voorzieningen geweest, maar ik heb wel altijd het realisme in het debat willen houden. Ik vind het een te goedkope politieke boodschap om te zeggen: gemeente, u hoeft alleen maar een kleine voorziening te openen. Gemeenten zouden dan namelijk moeten aanbieden om meerdere voorzieningen te openen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het kabinet had er ook voor kunnen kiezen om met gemeenten afspraken te maken over de opvang van 500 of 1.000 asielzoeker en het vervolgens aan die gemeenten zelf over te laten hoe ze die mensen opvangen. Gemeenten hadden dan zelf kunnen bepalen of ze dat hadden gedaan met vijf keer honderd om met tien keer vijftig. Dat had allemaal gekund.

Ik constateer dat de heer Azmani niet ingaat op mijn andere voorbeeld, namelijk het voorbeeld van de statushouders die nu in de asielzoekerscentra zitten. Die houden daar plekken bezet, ook al willen ze niets liever dan integreren. De VVD zegt hier "grote groepen integreren niet", maar waarom zorgt de VVD er dan niet voor dat die mensen in die wijken kunnen wonen en integreren en dat ze niet allemaal bij elkaar blijven zitten?

De heer Azmani (VVD):
Wij hebben altijd gezegd dat er voor mensen die hier een verblijfsvergunning kunnen krijgen en die in dit land zijn — het zijn veel alleenstaande jongemannen die via asielprocedures naar Nederland komen — niet meteen een sociale huurwoning klaar hoeft te staan. Als mensen uit huis gaan en zij gaan studeren, gaan ze eerst ook op kamers wonen. Ik weet zeker dat mevrouw Voortman ook in het Groningse op kamers heeft gewoond, net als ik. Waarom zou iemand die een vluchtelingenstatus krijgt het voorrecht hebben dat hij een sociale huurwoning krijgt? Nou, nee. Wij hebben dus meer ruimte en mogelijkheden gecreëerd, maar ik ben het er helemaal mee eens dat het onwenselijk is dat er een grote groep mensen met een status in azc's blijft. De opdracht aan gemeenten is om in samenwerking naar woningcorporaties te zoeken naar alternatieve huisvesting, en dus niet enkel naar een sociale huurwoning.

De heer Sjoerdsma (D66):
De heer Azmani zegt: grote groepen integreren niet, ze segregeren. Het onderzoek van Een Vandaag laat echter op overtuigende wijze zien dat het merendeel van deze asielzoekers dolgraag zou willen integreren, dat deze mensen de taal zouden willen leren en dat zij de Nederlandse waarden zouden willen overnemen. Het probleem is echter dat de Nederlandse taal niet aangeboden wordt. Dat gebeurt niet door het kabinet en ook niet door de VVD. U hebt tegen de motie daarover gestemd en u hebt al meer dan een jaar tegengehouden dat vluchtelingen vanaf dag één taalles krijgen. Is het volgens de heer Azmani zo dat grote groepen niet integreren, of is het zo dat de VVD niet wil dat zij integreren?

De heer Azmani (VVD):
De laatste opmerking is echt verwerpelijk. Als mensen eenmaal een verblijfsvergunning in dit land krijgen, is iedereen erbij gebaat dat zij zo snel mogelijk deelnemen aan de samenleving. Dat zal voor de VVD dus geen belemmering zijn om al dan niet taalcursussen aan te bieden aan asielzoekers. Asielzoekers die, als je naar de instroom kijkt, uit veilige landen komen — denk aan Marokkanen, Algerijnen en Albanezen — bieden we als het aan D66 ligt een taalcursus Nederlands aan. Daar is de VVD niet van. Maar je moet zo snel mogelijk aan de slag met mensen die perspectief hebben en een verblijfsstatus krijgen in dit land.

De heer Sjoerdsma (D66):
Dat is natuurlijk treurig. Dat is een tot treurnis stemmend antwoord. Ik stelde dit namelijk een jaar geleden voor, op het hoogtepunt van de instroom. Ik deed dat toen een meerderheid van die vluchtelingenstroom bestond uit Syriërs en mensen uit Eritrea. De VVD vindt overigens ook dat die vluchtelingen mogen blijven, maar die mensen moesten acht maanden wachten voordat ze überhaupt de asielprocedure in mochten gaan. Zij hebben acht maanden op hun handen gezeten. Zij hebben acht maanden de taal niet geleerd. Die mensen hebben daardoor drie keer minder kans op een baan; zij hebben dus drie keer meer kans op de bijstand. U bent gewoon geworden tot een bijstandmachine!

De heer Azmani (VVD):
Nou, voorzitter. Met alle respect, wat een onzin! Nadat wij zijn geconfronteerd met zulke grote aantallen en wij taallessen aanbieden, gaan de grote groepen integreren in deze samenleving. Ja hoor! Kijk ook naar het verleden waarin er sprake was van een doorlooptijd van acht dagen wat de beslissing betreft. Kijk naar bijvoorbeeld de Somalische asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben: 60 tot 70% van deze mensen is afhankelijk van de bijstand. Kijk naar de Irakezen, de Iraniërs en de Syriërs: meer dan 50% van deze mensen is afhankelijk van de bijstand. Grote groepen met een ander normen- en waardenpatroon dan dat van ons integreren niet in deze samenleving maar zij zullen segregeren in deze samenleving. Daarom is de VVD voorstander van een selectief en gecontroleerd toelatingsbeleid.

De voorzitter:
Tot slot op dit punt, de heer Sjoerdsma.

De heer Sjoerdsma (D66):
Het is echt fascinerend. Nu haalt de heer Azmani de geschiedenis erbij. Dan zeg ik: kijk naar de jaren zestig, de gastarbeiders. Kijk naar de jaren negentig, de Joegoslavische vluchtelingen. Wat werd er toen gezegd? Al die mensen gaan terug! Laten we niet investeren in integratie. Laten we niet investeren in de taal. Daar plukken we nu de zure vruchten van. Alle onderzoeksrapporten laten zien dat, als we toen hadden geïnvesteerd in die taal, we ons niet aan die steen hadden gestoten. Dankzij de VVD gaan we ons voor de derde keer aan dezelfde steen stoten.

De heer Azmani (VVD):
Dit is echt onzin. Het is de VVD die maatregelen neemt waarvoor D66 wegloopt: geen Nederlanders, geen bijstand en het hebben van een inspanningsverplichting om je überhaupt de Nederlandse taal eigen te maken. Als mensen in een uitkering blijven hangen en zij niet eens bereid zijn om de Nederlandse taal te leren, wat doe je dan in deze samenleving? Hoe wil je dan meedoen in de samenleving? Dan is D66 niet thuis. Als het echter gaat om asielzoekers voor wie nog niet duidelijk is of ze hier mogen blijven — voor een deel geldt dat: ik heb het over Albanese Marokkanen en Algerijnen die je nu in de instroom ziet en die op dit moment in Ter Apel in Groningen de samenleving onveilig maken — wil D66 taalcursussen aanbieden. Wat mij betreft gebeurt dit niet met het belastinggeld van Nederland.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Uiteindelijk komt het na een aantal generaties wel goed, daar is de heer Azmani het sprekende voorbeeld van, maar daar wil ik het niet over hebben. De heer Azmani zegt, net zoals de afgelopen tijd meerdere VVD-leden deden, dat Nederland niet Nederland zal blijven vanwege de mensen die hiernaartoe komen en die er een ander normen- en waardenpatroon op nahouden. Kan de heer Azmani voor het land schetsen wat Nederland dan wel gaat worden, als Nederland niet Nederland blijft?

De heer Azmani (VVD):
Nou ja, Nederland heeft wat ons betreft geen cafetariamodel waar je wat kunt shoppen in de vrijheden. De heer Kuzu zal wat ik ga zeggen niet prettig vinden, maar we hebben deze zomer heel goed kunnen zien wat er op de Erasmusbrug gebeurde toen daar verslag werd gedaan van demonstraties. Het werd de media onmogelijk gemaakt om opnames van die demonstratie te maken. Dat is niet mijn land, dat is niet Nederland, dat is niet het land waar wij voor staan. Je hebt de vrijheid om je mening te uiten en je hebt het recht om te demonstreren, hoe onaangenaam dat voor sommige mensen misschien ook is, maar dat recht verdedig ik. Tegelijkertijd verdedig ik het recht om daar verslag van te doen. Hier is persvrijheid gegarandeerd. We hebben daar heel duidelijk gezien dat dat onmogelijk werd gemaakt en dat hun land niet Nederland is, maar het land Turkije; dat hun leider niet de leider van Nederland is, maar Erdogan, de Turkse leider. Dan heb je het volgens mij over integratieproblematiek. De heer Sjoerdsma wees er terecht op dat in de jaren zeventig en tachtig het integratiebeleid vooral gericht was op behoud van de eigen cultuur en de eigen identiteit. Daar plukken we nog steeds de wrange vruchten van, zeg ik tegen de heer Kuzu, en de heer Kuzu weet dat ook donders goed vanuit zichzelf.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Daar hebben we het ook vlak na de zomervakantie vaak over gehad. Ik vind dat geen onaangenaam voorbeeld. Het toont precies aan wat de VVD nu anderen verwijt. Als mensen staan te demonstreren met Turkse vlaggen, is het allemaal een groot probleem en heeft het te maken met integratie en is het een integratieprobleem. Als andere groepen voor de Tweede Kamer staan te protesteren met terroristische vlaggen of met Israëlische vlaggen, dan is dat geen probleem en dan hebben we het niet over integratie. Als wij het hebben over het cafetariamodel, dan wil ik ook ingaan op andere normen- en waardepatronen. Wij hebben het in Nederland vaak over gelijkwaardigheid en over het gegeven dat die onder druk komt te staan vanwege de komst van vluchtelingen. We hebben in Nederland heel grote groepen, hele gebieden, hele dorpen, die de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw of tussen homo's en hetero's ook niet erkennen. Laten we het hebben over Urk, over Staphorst. Hebben we daar ook een integratieprobleem?

De heer Azmani (VVD):
Volgens mij is het heel helder en heel duidelijk. Van nieuwkomers verwachten wij dat ze de vrijheden omarmen die wij in dit land kennen en dat ze respect hebben voor de gelijkheid tussen man en vrouw, waar generaties lang voor is gevochten. We verwachten dat ze er respect voor hebben dat mannen hier hand in hand door de straten lopen. Die moeten niet worden weggefloten of verafschuwd. Daar moeten we pal voor staan. We zien wat de komst van groepen asielzoekers voor gevolgen heeft voor de samenleving. Als je uit een heel ander land komt met een ander normen- en waardenpatroon, dan is het vrij moeilijk om te wennen aan het feit dat in dit land twee mannen prima hand in hand kunnen lopen, of dat een vrouw zich mag kleden zoals zij zich wenst te kleden, zonder meteen te worden uitgemaakt voor vrouw die geniet van het openbare leven, als ik het netjes mag zeggen.

De voorzitter:
Tot slot op dit punt.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Daar stáát het cafetariamodel! De VVD zegt nu: het komt alleen door de nieuwkomers. Ik heb hem concreet de vraag gesteld of dat niet ook geldt voor mensen die hier al eeuwenlang wonen. Waarom probeert de VVD constant om problemen in deze samenleving of uitdagingen waar wij voor staan, neer te leggen bij nieuwkomers in deze samenleving? Het enige antwoord daarop zou kunnen zijn dat de VVD electoraal aan het concurreren is met de PVV. De VVD is de onderbuik van een groep mensen aan het voeden. Van de VVD zou je mogen verwachten dat ze dat niet doet.

De heer Azmani (VVD):
Het enige antwoord dat ik daarop wil geven is dat de VVD de zorgen in de samenleving snapt en dat de VVD het probleem dat er is, niet groter wil maken door grote groepen migranten te ontvangen die eigenlijk niets hebben met de vrije en tolerante samenleving die wij kennen. Wij moeten die samenleving beschermen en wij moeten niet naïef zijn, zeg ik via u, voorzitter, tegen de heer Kuzu.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik hoor de heer Azmani vrij stevige teksten uiten over inburgeren. Hij zegt dat je, als je de Nederlandse taal niet leert, geen verblijfsvergunning krijgt of die verliest. Hoeveel keer is dat nou zo gebeurd de afgelopen vier jaar, het niet krijgen van een verblijfsvergunning omdat iemand niet voldoet aan de inburgeringsplicht?

De heer Azmani (VVD):
Het is een welbekende vraag van het CDA. Ik wijs mevrouw Keijzer erop dat het een wet is van de CDA'er de heer Leers, die destijds deze wet naar de Kamer heeft gebracht. Mensen moeten in principe binnen een termijn van drie jaar inburgeren. Die kan nog met twee jaar worden verlengd. We staan nu op een punt waarop we kijken welke consequenties dat zou moeten hebben. Mevrouw Keijzer weet ook donders goed dat je een vluchtelingenstatus niet zomaar kunt intrekken vanwege het feit dat iemand zijn inburgeringsexamen niet haalt, hoe vaak we dat, met name voor andere migrantengroepen, misschien graag wel zouden willen.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Een jij-bak en praktische bezwaren. Maar het punt is: de heer Azmani doet hier stoer. Hij heeft een oneliner: geen Nederlands geleerd, geen verblijfsvergunning.

De heer Azmani (VVD):
Ik zei: geen Nederlands, geen bijstand.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Whatever. Niet ingeburgerd, geen verblijfsvergunning. Ik constateer dat de stoere teksten, inclusief het onderdeel van het regeerakkoord waar dat ook nog een keertje in staat, uiteraard door invloed van de VVD-onderhandelaars, in de praktijk dus hebben geleid tot niet één ingetrokken verblijfsvergunning. Dan neem je de kluit toch een beetje in de maling? Dan moet je hier toch ook die nuances weergeven als VVD'er? Anders denkt iemand die zit te kijken of dit morgen leest "nou zeg, goed hoor die VVD", terwijl het in de praktijk anders uitpakt.

De heer Azmani (VVD):
Dit past meer bij de begroting die we volgende week bespreken. Ik verwacht het CDA dan weer aan dezelfde interruptiemicrofoon. Ik vind het heel opmerkelijk dat dit politieke frame steeds weer wordt opgebouwd door het CDA, terwijl het een wet is die door hun eigen minister is ingediend in deze Kamer. Ik heb al eerder gezegd tegen een woordvoerder van het CDA, de heer Heerma, dat wij beiden aan hetzelfde eind trekken. Wij willen beiden dat het wel consequenties heeft, bijvoorbeeld voor het verblijfsrecht. We willen beiden, als dat niet kan, dat het dan consequenties heeft voor voorzieningen die je zou willen bieden. Want als je met je rug naar onze samenleving staat, waar haal je dan het recht vandaan om te zeggen dat die samenleving solidair met je moet zijn? Kijk ook naar ons verkiezingsprogramma. Daar hebben we nog het een en ander in aanvulling hierop geschreven. We moeten nu niet de illusie wekken dat we de vluchtelingenstatus kunnen intrekken vanwege het feit dat iemand hier niet inburgert. Maar volgens mij zijn er wel andere manieren om het badwater voor zulke mensen erg koud te maken.

De voorzitter:
Tot slot, heel kort.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dit gaat niet over frames. Waar het uiteindelijk in essentie over gaat, is of je eerlijk bent over wat er kan. Ik zie de VVD constant beloftes doen en mooie woorden de maatschappij in slingeren die in de praktijk niet worden waargemaakt. Dat is dramatisch voor het vertrouwen in de politiek en dat is waarom ik hier sta.

De heer Azmani (VVD):
Het is dramatisch als je een wet naar de Kamer brengt die moeilijk te handhaven is. In het regeerakkoord heeft de VVD gezegd dat het niet geldt voor asielzoekers, voor mensen met een vluchtelingenstatus. Dan ben je fair, want dan zeg je al in het regeerakkoord voor welke groep het niet geldt. Dan heb je nog gezinshereniging. Om het nog even uit te leggen aan mevrouw Keijzer: dan gaat het over het beschermen van het recht op family life in de zin van artikel 8 EVRM. Dat vergt een belangenafweging. De staatssecretaris weet ook dat ik vind dat je die belangenafweging in bepaalde situaties misschien ook in het voordeel van onze staat, onze samenleving zou kunnen maken. Dat zijn zaken die je op moet bouwen om te kijken of ze juridisch houdbaar zijn. Ik verwacht van deze staatssecretaris dat hij daarmee aan de slag is. Maar mijn denken staat niet stil. We hoeven niet alleen te kijken naar het verblijfsrecht, als dat zo moeilijk is. Volgens mij kunnen we ook nog andere dingen doen, zoals het niet langer toekennen van de bijstand of zeggen dat mensen geen recht meer hebben op toeslagen als ze niet wensen in te burgeren. Het principe moet zijn: sta je met je rug naar de samenleving, dan ontvang je ook niets van de samenleving.

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer, echt alleen als het om een persoonlijk feit gaat. We gaan niet interrupties in vieren en vijven doen en ook niet zo lang. We hebben nog 17 sprekers te gaan.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat ben ik met u eens, voorzitter, maar dan doe ik een beroep op u dat als ik een feitelijke vraag stel, ik een kort antwoord krijg en niet een jij-bak en geen verwijten aan mijn adres. Het netto resultaat is namelijk waarschijnlijk: nul geweigerde of ingetrokken verblijfsvergunningen.

De voorzitter:
Gaat u verder, mijnheer Azami.

De heer Azmani (VVD):
Ik zal me aan de regels houden, voorzitter.

Het feit dat wij geen controle hadden over de aantallen asielzoekers die hier binnenkwamen en hun achtergrond, heeft ons een onveilig gevoel gegeven. Daardoor is het draagvlak voor opvang van asielzoekers afgenomen. Dat maakt ons niet racistisch of harteloos, zoals ik al eerder zei, maar dat maakt ons realistisch.

Het beschermen van onze samenleving tegen grote aantallen nieuwkomers valt of staat met een beheersbaar immigratiebeleid. Niet voor niets vraagt de VVD al geruime tijd aandacht voor het uitvoeren van het plan van de VVD van maart 2015, dat pleit voor opvang van asielzoekers in de eigen regio door afspraken te maken met veilige derde landen in die regio. Zo hebben de afspraken met Turkije er het afgelopen jaar toe geleid dat de asielinstroom substantieel is afgenomen. Hadden we in 2015 nog te maken met 58.000 asielaanvragen, dit jaar zal dat vermoedelijk de helft zijn. Als niet zou zijn ingegrepen, waren we dit jaar naar verwachting met 100.000 asielaanvragen geconfronteerd. Als we de vorige maand pakken en deze afzetten tegen oktober vorig jaar, dan kunnen we zien dat nog maar een fractie via de zuidoostelijke route migreert, dus via Turkije en Griekenland, namelijk maar 1%. Dit soort afspraken werken dus.

Wat niet werkt, is het openzetten van de grens om iedereen toe te laten die hier een beter leven wil opbouwen. Dat kan onze samenleving gewoonweg niet aan. Wat evenmin werkt, is de schijnoplossing van het bouwen van een hek om het land. Dat zou niet alleen praktisch onmogelijk zijn, maar dat zou ook grote schade toebrengen aan onze welvaart en onze banen in Nederland. De VVD wil dan ook graag een compliment geven aan deze staatssecretaris en via hem en dit kabinet aan de premier, voor de manier waarop zij de asielinstroom in de afgelopen periode onder controle hebben gekregen. We staan er nu namelijk veel beter voor dan een jaar geleden. Ons land was in rep en roer. Bussen vol met asielzoekers reden door het land op zoek naar onderdak. Sportzalen werden ingenomen om te dienen als logeerplek. Nu, een jaar later, is het niet langer de vraag of er voldoende opvang is, maar waar we locaties kunnen sluiten. Dit is het soort oplossing waar Nederland baat bij heeft. Ik ben blij dat deze bewindslieden het heft in eigen hand hebben genomen in plaats van, zoals partijen in dit huis, aan de zijlijn staan te schreeuwen zonder een oplossing te bieden, of, zoals anderen, de kop in het zand te steken en het probleem te ontkennen. De bewindslieden hebben de problemen benoemd en ze vervolgens ook aangepakt.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Hoor ik dit goed of is het een geintje dat door het kabinet het aantal vluchtelingen is afgenomen?

De heer Azmani (VVD):
Het totaal aantal vluchtelingen en ontheemden is wereldwijd alleen maar gegroeid, maar we kunnen wel vaststellen dat het aantal asielzoekers, het aantal asielaanvragen in Nederland drastisch naar beneden is gegaan. We weten ook met zijn allen waar dat mee te maken heeft, namelijk met de afspraken die met Turkije zijn gemaakt en omdat de Turkije-route richting Griekenland is geblokkeerd. Daar heeft het mee te maken. Ik weet dat dit lastig is voor het CDA, maar daar heeft het wel mee te maken. Het kabinet heeft daar ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, de eerste helft van dit jaar, heel grote stappen in gezet.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Het is geen geintje. Door het kabinet is het aantal vluchtelingen gedaald. Die is echter zeer waarschijnlijk afgenomen door de hekken die neergezet zijn in de Oost-Europese landen. Daar is het door gedaald ...

De heer Azmani (VVD):
Dat is onzin. Dat zou betekenen …

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer heeft het woord.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik ben nog niet klaar. Wellicht — maar dat is zeer de vraag, want de aantallen zijn net voordat de afspraak met Turkije is gemaakt al gedaald — heeft dat er een klein onderdeel van uitgemaakt. Hier geldt ook weer: de VVD moet stoppen met verhalen te houden die niet waar zijn en beloften te doen die niet waar gemaakt kunnen worden. Uiteindelijk wordt dat namelijk niet meer gevreten. Zeg gewoon eerlijk waar het door komt en ga daar niet staan en zeggen: het aantal vluchtelingen is gedaald door dit kabinet, want dat is gewoon niet waar.

De heer Azmani (VVD):
Dit is echt onzin. Om eerlijk te zijn had ik op dit onderwerp iets beters verwacht van het CDA. Laten we bekijken wat er gebeurd is. Als je de redenering van mevrouw Keijzer volgt dat het enkel en alleen door het sluiten van de grenzen bij Macedonië komt, dan zouden er op dit moment honderdduizenden asielzoekers in Griekenland moeten verblijven. De druk om tot hervestiging over te gaan, zou dan nog hoger zijn. Dat is niet het geval. De afspraken zijn gemaakt om de Turkse kust beter te beveiligen en te bewaken vanuit Turkse zijde. De aanwezigheid, onder anderen van Nederlanders, in de Griekse wateren heeft als doel ervoor te zorgen dat de bootjes het Griekse vasteland niet meer kunnen bereiken. De essentie is dat het geen zin meer heeft om naar Griekenland te gaan, omdat je toch geen kans meer krijgt. Dat is het effect. Je kunt dat ontkennen, maar ik ben er dankbaar voor dat dit binnen een jaar gebeurd is. Als het aan het CDA lag, hadden we een ontheemdenstatus gehad en zouden we dit jaar honderdduizend asielzoekers hebben ontvangen. Ik had dat niet willen zien.

De voorzitter:
Het antwoord moet kort zijn.

De heer Azmani (VVD):
Mevrouw Keijzer heeft die cijfers hier zelf ter discussie gesteld. Zij zei: we krijgen hier honderdduizend asielzoekers; het cijfer van 58.000 van de regering is onjuist. Nee, dat was een beleidsvoornemen. Ik ben zo blij dat dit kabinet niet op zijn handen heeft gezeten, maar keihard heeft gewerkt om afspraken te maken met Turkije, zodat de instroom weer beheersbaar is.

De voorzitter:
Mijnheer Azmani, de vragen moeten kort zijn, maar de antwoorden ook.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Aan mij ligt dit niet; dat is wel duidelijk. De heer Azmani heeft nu heel wat meer woorden nodig om te verklaren waarom de hoeveelheid asielzoekers is afgenomen. Laat maar even. Ik denk dat ik mijn punt wel gemaakt heb. Ik wil het hebben over de toekomst. De heer Azmani spreekt smalend over alle ideeën van het CDA om hier ook in de toekomst iets aan te doen. Als het niet gelukt was of als Erdogan direct de grenzen weer openzet — dat moet de heer Azmani serieus nemen — waardoor alle vluchtelingen weer gaan lopen, wat gaan we dan doen? Wat is er dan nodig om ervoor te zorgen dat we niet, in de woorden van de heer Azmani, overspoeld worden door vluchtelingen?

De voorzitter:
Kort.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik geef de heer Azmani één tip. Ik weet dat het plan-Azmani eraan komt.

De heer Azmani (VVD):
Oh.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ja, wij kennen elkaar inmiddels. Voor dat plan is het nodig dat het Vluchtelingenverdrag wordt aangepast, maar daar willen de VVD'ers in het kabinet niet aan. Ik hoor daar graag wat ideeën over.

De heer Azmani (VVD):
Soms gaat er iets leven, zoals de aanname dat het plan-Azmani alleen maar zou kunnen als het Vluchtelingenverdrag wordt aangepast. Het mooie van dat plan is dat het binnen het Vluchtelingenverdrag kan, namelijk via het veilige derde land. Dat kan een afwijzingsgrond zijn. De afspraken tussen Turkije en Griekenland zijn ook op die basis gemaakt. Het kan dus binnen dat verdrag. Maar ik ben het met het CDA eens dat we in de toekomst zouden moeten inzetten op verdragsaanpassing. Het is dus en-en. Het plan kan binnen het verdrag.

De voorzitter:
Nee, nee, mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Winst voorzitter, het is allemaal winst …

De voorzitter:
Nee, nee, mevrouw Keijzer. Ik geef het woord aan de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kom nog even terug op het punt dat de vluchtelingenstroom die Europa binnenkwam, geheel te wijten zou zijn aan de Turkijedeal. Ik herinner mij de cijfers van hoogleraar Spijkerboer. De heer Azmani kan er nu wel om gaan lachen, maar de cijfers wijzen uit dat de stroom stopte in oktober toen de grenzen in de Balkan dichtgingen, en dus niet in februari toen de Turkijedeal gesloten werd. Maar goed, dat is voor de geschiedschrijving. Als de heer Azmani zo trots is op de Turkijedeal, wat gaat hij dan op dit moment doen aan de grote, nadelige gevolgen van de Turkijedeal, zoals de 16.000 mensen die nu op de Griekse eilanden zitten? Daar zit de pijn van de Turkijedeal. Die mensen zitten in onmenselijke situaties in de regen, in de kou et cetera.

De voorzitter:
Helder.

De heer Azmani (VVD):
Ik kom nog even terug op de geschiedschrijving en op meneer Spijkerboer. Als iemand het niet fijn vindt dat het asielbeleid fundamenteel wijzigt, kan ik mij voorstellen dat hij dat probeert te onderbouwen met wetenschappelijke onderzoeken. De heer Voordewind heeft daar vragen over gesteld en ik heb de antwoorden van de staatssecretaris daarop gezien. Volgens mij is het heel evident en duidelijk hoe het zit. Als het winter is en koud, is er sprake van een daling in de seizoensgolven. Maar dat zegt niets over die grenzen. De daling vindt exact vanaf 20 maart plaats. Toen zijn de afspraken met Turkije gemaakt. In de staten van de Europese Commissie zie je ook een enorme daling van het aantal asielaanvragen vanaf dat moment. Wat dat andere punt betreft, de opvang van asielzoekers in Griekenland: de Europese Unie heeft een gezamenlijke verantwoordelijkheid om hieraan zo goed mogelijk invulling te geven. Wat mij betreft staat Griekenland primair aan de lat. De tijden van ernaar kijken zoals Griekenland in het verleden deed, zijn echt voorbij.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit is echt geschiedvervalsing, want het is niet zo dat de cijfers pas vanaf 20 maart naar beneden gingen. Die gingen daarvoor al substantieel naar beneden, even los van de weersomstandigheden et cetera. Mensen gingen niet meer omdat de grenzen waren gesloten. De heer Azmani kan niet weglopen voor de ellende die er op dit moment plaatsvindt, zowel op de Griekse eilanden als op het Griekse vasteland. Daar zitten mensen in schrijnende omstandigheden. De heer Azmani kan niet alleen wijzen naar Griekenland. Dat land heeft gezegd, ook tegen de Europese Unie: help ons bij de screening, bij de selectie. Daar hebben wij ook een voordeel van. Wat gaat de heer Azmani met de VVD doen, misschien in Europees verband, om de Grieken te helpen bij de selectie en de screening? Wat gaat hij doen zodat wij onze eigen verantwoordelijkheid nemen, namelijk 4.000 mensen realloceren naar Nederland?

De heer Azmani (VVD):
Toch nog iets over die geschiedschrijving. Ik zal straks een overzichtje laten zien waaruit blijkt dat er precies vanaf 20 maart een daling is. Het is een overzicht van de Europese Commissie en ik denk niet dat de Commissie daarover liegt. Dan kan de heer Voordewind zien wat de waarheid is en hoor ik zijn reactie daarop in tweede termijn. Over de verantwoordelijkheid die Griekenland moet voelen in het kader van een humane opvang van asielzoekers die daar verblijven en de verantwoordelijkheid van de diverse lidstaten: ik moet vaststellen dat Nederland zijn verantwoordelijkheid neemt. Neem de verdeelsleutel, de aantallen en de oproep vanuit deze Kamer om specifiek aandacht te hebben voor minderjarigen in het kader van de herverdeling. Ik zie een staatssecretaris die naar de Kamer luistert en zijn verantwoordelijkheid neemt. Telkens is de staatssecretaris zelf aan zet om die oproep te doen aan zijn collega's uit de andere lidstaten. Volgens mij zit daar ook beweging in.

De voorzitter:
Tot slot, heel kort.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
De harde cijfers, ook over onze eigen reallocatie, laten zien dat we nog niet op de helft zitten van de aantallen die wij zouden realloceren. Ik hoor Azmani heel stevige taal spreken. Hij is blij dat de instroom stopt. Ik hoor ook graag dat hij zijn urgentie uitspreekt over reallocatie. We zijn er immers nog lang niet. Nederland kan doen wat het kan en ik hoop dat de heer Azmani daar ook op aandringt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Azmani zei net: we staan er zo veel beter voor. Maar hoe zit het dan met die vluchtelingen die vastzitten in Griekenland, die ondanks dat Nederland heeft beloofd om 4.000 mensen op te vangen, nog steeds vastzitten? Slechts de helft van de mensen die we zouden opvangen, hebben we opgevangen. De heer Azmani zegt: we staan er zo veel beter voor. Ik wil graag van hem horen of hij het dan ook heeft over de vluchtelingen. Ik heb nog een andere vraag. De heer Azmani deelt het kabinet complimentjes uit: oh, wat doen jullie het toch goed. Tegelijkertijd zaten we in een lastig parket toen vorig jaar al die sporthallen moesten worden geopend. Aan wie is het te danken dat dit allemaal goed is gegaan? Aan gemeentebestuurders. Ik wil graag van de heer Azmani eindelijk eens horen: goed dat de gemeentebestuurders toen hun verantwoordelijkheid hebben genomen.

De voorzitter:
Dat kan ook korter.

De heer Azmani (VVD):
Dat laatste bevestig ik. Ik heb het ook in AO's gezegd: natuurlijk is het te danken aan de samenleving en al die vrijwilligers die ervoor zijn gegaan en hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Samen met hen hebben we het vorig jaar zo goed als mogelijk gedaan. Zo'n situatie willen we voor dit jaar voorkomen. Ik moet vaststellen dat het aantal asielaanvragen dit jaar drastisch is afgenomen. Dat was de verantwoordelijkheid van dit kabinet en van deze staatssecretaris. Die hebben ze op zich genomen. Ik moet nu vaststellen bij deze begrotingsbehandeling dat ze hieraan invulling hebben gegeven.

De voorzitter:
Mijnheer Azmani, de antwoorden moeten echt heel kort zijn. Ik ga de interrupties echt terugbrengen tot twee, want met drie aanvullende vragen met ellenlange inleidingen gaat het niet lukken. Geeft u eens een goed voorbeeld, mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wanneer de VVD het heeft over asielbeleid en gemeentebestuurders, dan is dat over het algemeen heel negatief: die willen hun verantwoordelijkheden niet nemen, die willen geen afspraken maken. Ik ben dus blij dat de VVD nu zegt dat het goed is dat gemeentebestuurders inderdaad hun verantwoordelijkheid hebben genomen bij die opvang en dat daar ook een compliment voor wordt uitgesproken. Ik vroeg echter ook naar die 4.000 mensen; die verantwoordelijkheid heeft Nederland ook en die wordt niet nagekomen. Het kabinet is voornemens om COA-medewerkers te ontslaan, want "die hebben we niet meer nodig". Er worden azc's gesloten. Laten we nu in elk geval 100 mensen meer opnemen conform de belofte die we gedaan hebben. Wat is erop tegen om gewoon je belofte na te komen?

De voorzitter:
Een korte reactie, mijnheer Azmani. Echt kort.

De heer Azmani (VVD):
Volgens mij komen we de belofte na. Nederland is aan de lat en neemt die verantwoordelijkheid ook. Om dit beeld weg te nemen: men gaat uit van de maximale cijfers, maar je moet kijken naar het aantal mensen dat op dit moment in Griekenland is; daar haal je een aandeel uit.

Deze aanpak is dus niet alleen in het belang van onze samenleving, maar ook in het belang van de asielzoekers zelf, omdat zij niet meer het risico lopen om in handen te vallen van mensensmokkelaars, die veel geld verdienen aan het organiseren van een levensgevaarlijke overtocht naar Europa en omdat de mensonterende omstandigheden die vluchtelingen tijdens hun reis tegenkomen, hun worden bespaard. Het is ook in hun belang omdat zij zichzelf zo ook in veiligheid kunnen brengen als zij geen geld hebben voor een reis naar Europa en omdat zij dicht bij huis in een regio met gelijke culturele normen en waarden worden opgevangen. Wanneer de situatie veilig is, kunnen ze gemakkelijker terugkeren naar hun land van herkomst en helpen bij de wederopbouw.

Maar we zijn er nog niet. We hebben weliswaar de hoofdroute over de Egeïsche Zee via Turkije onder controle gekregen, maar die over de Middellandse Zee nog niet, getuige ook het recordaantal mensen dat dit jaar is omgekomen in de Middellandse Zee ondanks — ik durf zelfs de stelling aan: dankzij — de vele reddingsoperaties aldaar.

We moeten doorpakken conform het VVD-plan van maart 2015 om deze afspraken ook met landen in Noord-Afrika te maken. In de tussentijd werken we aan afspraken met herkomst- en transitlanden over betere opvang, het beheren van de eigen grenzen en terugkeerbeleid. Als landen hier niet aan meewerken, dan moet dat volgens de VVD consequenties hebben voor ontwikkelingshulp, handelsovereenkomsten, verdragen en de verstrekking van visa. De staatssecretaris zal begrijpen dat ik hier blijvend aandacht voor vraag. Ik stel daarom ook nu weer de vraag: wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de gesprekken die worden gevoerd met landen als Tunesië en Egypte? Klopt het dat Italië hier de lead in krijgt of is de Europese Commissie hierin leidend? Wat kunnen we in dat kader van Malta verwachten, dat in het komende halfjaar het EU-voorzitterschap overneemt? Zal Malta net zo succesvol zijn als Nederland in het eerste halfjaar van dit jaar?

De bouw van weeshuizen in de regio is een onderdeel van een betere opvang in het land van herkomst. Ik heb recentelijk in Ethiopië gezien wat het belang daarvan is; dat was is tijdens een werkbezoek van de commissie. Het is een belangrijk alternatief voor wat nu het enige perspectief lijkt, namelijk kinderen onbegeleid naar Europa sturen. Het is sowieso niet goed om kinderen uit hun eigen omgeving te halen, maar daarnaast lopen zij onderweg het risico om te worden blootgesteld aan verschrikkingen zoals misbruik en orgaanhandel. Nu het aantal onbegeleide kinderen in de migratiestroom toeneemt, moet hier echt op worden ingezet. Hoe staat het met Afghanistan? Dat land wil niet meewerken aan de bouw van weeshuizen, ondanks diverse projecten. Zou dit slechte gedrag geen consequenties moeten hebben, zeker gelet op de inzet van de Europese Unie in dat land? Juist in het belang van de veiligheid van deze kinderen moeten we dit zo snel mogelijk tegengaan.

Hoe staat het met Ethiopië? Zouden we een gecoördineerd project kunnen opzetten om deze migratiestroom van veelal Eritrese kinderen, met alle risico's van dien, te stoppen, zodat het niet langer loont om kinderen over de grens te zetten? Ook het continent Afrika kan het belang daarvan inzien, omdat er ook grote groepen richting het zuiden van het continent migreren. Ik krijg daar graag een reactie op van de staatssecretaris.

Als de opvang van asielzoekers in de eigen regio beter is geregeld, kan wat de VVD betreft op termijn het recht op asiel in Europa komen te vervallen. Vluchtelingenverdragen staan immers niet in de weg dat vluchtelingen buiten Europa een veilig onderdak wordt geboden. Verdragen die opvang in de eigen regio wel in de weg staan, kunnen wat de VVD betreft waar nodig worden aangepast.

In de tussentijd moeten de asielprocedures in ons land verder worden gestroomlijnd. De staatssecretaris heeft al een slag gemaakt met het verkorten van procedures. Hier kan volgens de VVD nog een stap in worden gezet, bijvoorbeeld door het afschaffen van hoger beroep bij herhaalde aanvragen en het niet langer in Nederland afwachten van de uitkomst van het beroep bij opvolgende aanvragen. Sommige aanvragen zijn gebaat bij, zoals ik dat noem, een lik-op-stukbesluit. Kansloze aanvragen, aanvragen om het verblijf te rekken, verdienen geen procedure waarin een maximale zorgvuldigheid wordt betracht. Het streven zou moeten zijn om binnen een dag kansloze aanvragen af te doen, waarmee ook het recht op voorzieningen vervalt. Dit moet niet alleen voor herhaalde aanvragen gaan gelden, maar ook voor aanvragen van migranten die afkomstig zijn uit veilige landen, bijvoorbeeld de Oost-Europeanen en sinds de zomer de Algerijnen en Marokkanen, die een groot deel van de recente migratiestroom uitmaken. Waarom niet meteen een lik-op-stukbesluit, dezelfde dag of de dag erna, met het dictum "kennelijk ongegrond"? Dit geldt ook "veiligelanders" die bijvoorbeeld aan asielshoppen doen. Waarom wordt de moeite gedaan om een Dublinclaim te leggen op Duitsland, wat weken, zo niet maanden in beslag neemt, terwijl intussen alle rechtsmiddelen worden aangewend en iemand hier alle voorzieningen geniet en onze samenleving alleen maar onveiliger maakt? Ik heb het over de vele incidenten met Marokkanen in Ter Apel en in Groningen. Uit het nieuws maak ik op dat dit bovendien mogelijk te maken heeft met criminele netwerken. Ik vraag de staatssecretaris of we dat niet kunnen veranderen, in aanvulling op zijn in de brief van 17 november genoemde terechte acties. Is hij bereid om dit verder te verkennen?

De voorzitter:
Bent u klaar?

De heer Azmani (VVD):
Met dit punt wel.

De voorzitter:
Dan heeft mevrouw Keijzer een vraag.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik ben het compleet met de heer Azmani eens. Ja, dat kan ook, voorzitter. De heer Azmani spreekt de heer Dijkhoff echter vast vaker dan ik. Waarom heeft hij dit dat niet allang gedaan?

De voorzitter:
Was dat de vraag?

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter, zo wilt u het toch?

De voorzitter:
Ja, maar ik geloofde het niet. Mijnheer Azmani, een korte reactie.

De heer Azmani (VVD):
De incidenten met de Marokkaanse en Algerijnse asielzoekers in Groningen en Ter Apel spelen eigenlijk sinds een paar weken. Het aantal incidenten neemt toe. Als er problemen zijn, werkt het bij mij altijd zo dat mijn geest wat creatiever wordt om zorgen weg te nemen, op dit moment die van inwoners van Ter Apel en Groningen. Dan kom je tot bepaalde voorstellen. Ik vraag de staatssecretaris om een verkenning te doen, want als jurist zie ik ook wel dat er mogelijk juridische issues zijn, maar ik wil die verkenning wel graag zien en ik wil de balans op kunnen maken om te kunnen zeggen dat ik wil dat na een dag of op de volgende dag sprake zou moeten zijn van een lik-op-stukbeleid en een lik-op-stukbesluit in de zin van "kennelijk ongegrond".

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dit speelt natuurlijk al langer dan een paar weken. We hebben natuurlijk al langer kansloze aanvragen uit Oost-Europese landen. Ook de ellende in Groningen met Marokkanen speelt natuurlijk al langer. Het is trouwens ook voor mij een raadsel waarom Marokkanen daar in de vluchtelingencentra zitten. Ik kan mij dus niet voorstellen dat hier niet over gesproken is. Help ons dus ook allemaal om perspectief te zien. Dit kan toch geregeld worden? Anders zou de heer Azmani dit hier toch niet naar voren brengen?

De voorzitter:
Kort graag, mijnheer Azmani.

De heer Azmani (VVD):
Ik doe hier een begrotingsbehandeling en ik doe voorstellen. Ik heb afgelopen zomer bijvoorbeeld heel veel voorstellen gedaan en die zijn ook uitgevoerd, zoals over staatstelevisie en propaganda. Zo doe ik steeds nieuwe voorstellen aan de hand van ontwikkelingen. Nu is er het voorstel om te bezien of we hier niet anders mee om moeten gaan en waarom er zo'n Dublinclaim wordt gelegd.

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer, tot slot op dit punt.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dit gaat straks leiden tot een toezegging van de staatssecretaris. Dan ben ik ook blij, want wat hier gaande is met deze mensen in dit land, is onacceptabel. Ik begon met "eens" en ik eindig nu met "eens". Nu de uitvoering nog.

De heer Recourt (PvdA):
Ik ga dan toch maar aan de andere kant hangen. Natuurlijk moeten incidenten aangepakt worden, maar de heer Azmani zegt dat het met die vluchtelingen een stuk onveiliger wordt in Nederland. Als hij daarnaar wordt gevraagd, zegt hij dat er de afgelopen twee weken incidenten zijn. Incidenten moet je aanpakken, maar wil de heer Azmani dan stoppen met de teneur van "het is allemaal zo vreselijk met die vluchtelingen en we moeten allemaal de deur op slot doen, want zij maken het land zo onveilig"?

De heer Azmani (VVD):
Wij moeten er ook niet voor wegkijken. Ik verwijs naar de incidentenmonitor. Wij kunnen vaststellen dat er in 2016 zo'n 9.000 incidenten hebben plaatsgevonden en dat het Openbaar Ministerie er in 800 zaken aan te pas is gekomen. Wij moeten daar niet voor weglopen. Ik heb het niet over alle vluchtelingen, dat weet de heer Recourt ook. Maar als je dan ziet dat Marokkanen en Algerijnen asiel aanvragen; het is te bezopen voor woorden dat zij hier asiel aanvragen. Als daarnaast dan ook nog de veiligheid in samenlevingen als Groningen en Ter Apel in het geding is, heb ik er behoefte aan te zeggen dat wij daar niet zo lang over moeten doen met al die juridische waarborgen. U krijgt van mij meteen een besluit uitgereikt ...

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Azmani (VVD):
Als wij het proces van asielaanvragen goed en voortvarend hebben geregeld, vervalt iedere noodzaak om achteraf tot maatregelen over te gaan om beslissingen bij te stellen. Iedereen is gebaat bij snelle duidelijkheid. Die geven wij niet door mensen hoop te geven, bijvoorbeeld op een pardonregeling of op het gebruik van de discretionaire bevoegdheid. Dat is niet eerlijk tegenover degenen die wel netjes vertrekken na het volgen van de procedure. Het is niet eerlijk tegenover de mensen die zo valse hoop houden. Het is ook niet eerlijk naar onze samenleving.

Als er sprake is van schrijnende omstandigheden die maken dat het beleid onevenredig hard uitpakt, dan is er al de mogelijkheid om in de aanvraagprocedure positief te beslissen door artikel 484 Algemene wet bestuursrecht toe te passen. Het gaat dan om de inherente afwijkingsbevoegdheid. Wil de staatssecretaris hierop reflecteren? Als je met oog voor de individuele omstandigheden en snel beslist, is de achterkant toch niet meer nodig? Of blijven wij maar doorgaan nu illegaal verblijven op den duur loont onder het mom van maatschappelijk belang, maar uiteindelijk veelal door politieke druk?

Dan een natuurlijk bruggetje naar het terugkeerbeleid. Dat is de achilleshiel van het vreemdelingenbeleid, al decennia lang. Als mensen hoop houden dat er toch nog een gaatje te vinden is, bijvoorbeeld door tijd te rekken, dan kiezen zij er eerder voor om het vertrek te frustreren in plaats van mee te werken. Zeker als er landen zijn die bij gedwongen vertrek niet meewerken. Is dat een rechtvaardiging? Willen wij dat in stand houden? Het is goed in de schriftelijke beantwoording te lezen dat een aantal landen in de afgelopen jaren in de meewerkstand is gekomen dankzij deze staatssecretaris. Verder zien wij dat meer mensen terugkeren. Ook is het een goede zaak dat de staatssecretaris heeft besloten om de cijfers over terugkeer maandelijks te publiceren nu onterecht het beeld bestaat dat niemand vertrekt, terwijl er dit jaar tot nu toe ruim 20.000 vreemdelingen zijn vertrokken. Wat verwacht de staatssecretaris voor het komend jaar?

Hoe vordert de migratieagenda van de Europese Unie op dit punt, want dit was toch een wezenlijk onderdeel van de migratieagenda van de Europese Commissie van april 2015? Hoe om te gaan met een land als Marokko? Het is een goede zaak dat de staatssecretaris de afgelopen dagen heeft laten weten spoedig tot nadere afspraken met dat land te willen komen. Wat dan niet helpt, zijn tegenstrijdige signalen zoals recentelijk de bestuursgelden van minister Bussemaker voor Marokko. Tegenstrijdige signalen in het terugkeer beleid zie ik ook wanneer bijvoorbeeld ongewenst verklaarde vreemdelingen niet strafrechtelijk worden vervolgd, bijvoorbeeld door het Amsterdamse parket, als zij door de vreemdelingenpolitie worden opgepakt, of in het loslaten van het zogeheten illegalenquotum voor 2016. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit punt. Hoe te handelen in 2017, vraag ik de staatssecretaris.

Tot slot: economische migratie in het belang van het vergroten van onze welvaart, het ondernemerschap en daarmee de werkgelegenheid in Nederland. Ik maak de staatssecretaris complimenten voor de stappen die zijn gezet voor het verder verbeteren van het startupklimaat in Nederland. Ik dank hem voor het overnemen van de suggesties van de VVD. Volgens de VVD kunnen wij de komende jaren nog verdere stappen zetten. Ik heb het dan niet over mijn langeretermijnplan om ook het gehele economische migratiebeleid fundamenteel te herzien bijvoorbeeld door een hybride migratiemodel te hanteren; een model dat is gericht op vraag en aanbod met puntentoekenning om circulaire migratie te stimuleren en rekening te houden juist met integratieaspecten. Ik heb het dan eigenlijk over de zelfstandigenregeling, die nu te behoudend is. Zouden de positieve effecten van de startupregeling een rol kunnen spelen bij de herziening van deze zelfstandigenregeling bijvoorbeeld door een zogeheten referentensystematiek te hanteren waarbij kennisinstellingen of bepaalde investeerders garant kunnen staan bij de tijdelijke toekenning om een onderneming hier te lande tot een succes te maken? Dat is goed voor onze welvaart. Is de staatssecretaris bereid om ook dit onder de loep te nemen?

Kortom, de VVD is niet tegen migratie, zij is voor een gecontroleerd en selectief migratiebeleid. Een migratiebeleid dat kan bijdragen aan een zeker Nederland. Een samenleving waarin iedereen zich echt beschermd voelt en alle kansen krijgt. Het Nederland waar wij voor vechten, is een Nederland waarin iedereen op een positieve manier met elkaar samenleeft en samen dingen voor elkaar krijgt. Dat is een Nederland waar wat ons verbindt sterker is dan wat ons verdeelt, wat roepers aan de zijlijn ook beweren. Dat wat ons bindt, zijn de Nederlandse normen en waarden, de Nederlandse cultuur. Wij hoeven het niet altijd met elkaar eens te zijn, maar over één zaak valt niet te onderhandelen: wie hiernaartoe komt en in Nederland wil wonen, kiest voor het totaalpakket. Zo maken wij samen een land waarin de beste tijd nog voor ons ligt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Op een punt stel ik nog een vraag aan de heer Azmani. Vanmorgen stond in Trouw een uitgebreid artikel over het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel. Daarin stond dat de strafbaarstelling van illegaliteit, iets wat de VVD-fractie van de heer Azmani volgens haar nieuwe verkiezingsprogramma weer wil invoeren, mensen in de handen drijft van mensenhandelaren. In 2005 is dit geprobeerd. Er is een onderzoek geweest en het advies was: niet doen. In 2011 is het geprobeerd en in 2014 heeft dit kabinet het weer geprobeerd. Elke keer is gebleken dat het niet helpt om illegaliteit strafbaar te stellen. Waarom nou toch weer deze passage in het verkiezingsprogramma?

De heer Azmani (VVD):
Met alle respect: omdat het een gezochte redenering is. Als wij mensen die uitgeprocedeerd zijn en van een rechter te horen hebben gekregen dat zij hier niet mogen verblijven, toch opvang blijven bieden, dan houdt dat mensen illegaal. Dat is wat mij betreft strafbaar, omdat je de norm stelt dat je hier dan ook in strafrechtelijke zin ongewenst bent. Ik wil zelfs nog verder gaan. Ik wil dat het ook strafbaar is om eraan mee te werken dat mensen die uitgeprocedeerd zijn hier toch nog in de marges van de samenleving blijven hangen of om daarbij te helpen. Ik wil graag dat het strafbaar is als mensen zo handelen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan gaan wij weer terug naar de situatie waarin de VVD het kerkasiel wil bestraffen en beboeten met €3.000 en waarin wij daarvoor politiemacht gaan inzetten. Uit eerdere onderzoeken is toch duidelijk gebleken dat dat niet helpt? Als mensen hier illegaal zijn en terug moeten, dan moet je hen begeleiden via programma's, zoals die door de Pauluskerk in Rotterdam worden gehanteerd. Je moet hen opvangen en hen actief tot terugkeer stimuleren. Door dat weg te duwen in de illegaliteit dwingt de VVD deze mensen in de handen van mensenhandelaren. Dat moet u toch niet willen, mijnheer Azmani?

De heer Azmani (VVD):
Dat is onzin. Wij dwingen mensen juist in de handen van mensenhandelaren als mensen die van ver komen en hier een procedure starten, weten dat zij hier toch mogen blijven en van voorzieningen gebruik kunnen maken. Dan duwen wij mensen in de handen van mensenhandelaren die op dit moment goud geld verdienen aan bijvoorbeeld overtochten over de Middellandse Zee. Wij drukken mensen in hun handen als wij in dit land niet duidelijk zijn. Wij moeten tegenover die mensen duidelijk zijn: je hebt een eerlijke kans, er is een eerlijke procedure die zo nodig met je wordt doorlopen, maar als je geen recht hebt op verblijf dan bieden wij geen perspectief. Het moet duidelijk zijn dat wij hun dan geen perspectief willen bieden op een mogelijke toekomst in de marge van deze samenleving. Ik vind dat vreselijk.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik hoor de heer Azmani zeggen dat hij niet zo blij is met de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. Hij heeft daar serieuze bedenkingen bij. Hij vraagt het kabinet dan ook om daarop te reflecteren. Ik hoor de heer Azmani ook zeggen dat hij vindt dat kinderen niet mogen worden weggehaald uit de omgeving waarin zij zijn opgegroeid en wellicht zijn geboren en geworteld. Als ik die twee punten bij elkaar optel, vraag ik mij af waarom de VVD-fractie in dezen niet optrekt met een groot deel van de Tweede Kamer. De heer Azmani weet dat de coalitiepartner, de Partij van de Arbeid, steeds een beetje op twee gedachten hinkt. Met de steun van de VVD zou zij dat probleem niet meer hebben. Waarom zet de VVD zich niet ook in voor een eerlijker, een rechtvaardiger en humaner regeling voor de langdurig in Nederland verblijvende kinderen, voor het kinderpardon?

De heer Azmani (VVD):
Dat heeft alles te maken met het feit dat wij van mening verschillen over de veronderstelling dat de huidige procedure onzorgvuldig zou zijn of een onvoldoende menselijke maat zou kennen. Mevrouw Gesthuizen veronderstelt dat de procedure onzorgvuldig is en dat daarom bijvoorbeeld een kinderpardonregeling nodig is of dat daarom de discretionaire bevoegdheid veel moet worden toegepast omdat daar op dit moment niet naar zou worden gekeken. Je kunt niet alleen juridisch naar een zaak kijken, maar ook naar het individuele, menselijke aspect daarvan. Dat vraag ik ook aan de staatssecretaris. De mogelijkheid om af te wijken is er nu al. Er is een afwijkingsbevoegdheid, maar je wilt daarna, aan het eind, geen perspectief meer geven.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik begrijp wel dat de heer Azmani dat niet wenselijk vindt als alle procedures zijn geweest. Zo begreep ik zijn eerdere betoog ook. Dat was heel duidelijk, maar voor mij wel vrij nieuw. Ik hoorde dit eigenlijk altijd alleen maar uit de hoek van de PVV. De heer Azmani maakt volgens mij echt bezwaar tegen het gebruik van de discretionaire bevoegdheid. Die ligt al heel lang bij de bewindspersoon op Justitie die over dit bijzondere dossier gaat. Maar daar hebben we het dus niet over. We hebben het over een recht waarop kinderen zich kunnen beroepen als ze gedurende een langere periode hier in Nederland verblijven, als ze hier geworteld of wellicht zelfs geboren zijn en vervolgens op hun 10de of 11de alsnog het land moeten verlaten. Ik vraag dit omdat ik de heer Azmani ook voor het eerst heb horen zeggen dat je kinderen die bijvoorbeeld in Syrië geworteld zijn, maar in Libanon moet opvangen. Die kinderen moet je niet naar Nederland halen, want dat is niet goed voor hun ontwikkeling. Als je die lijn niet consequent doortrekt, is dat toch op zijn zachtst gezegd hypocriet?

De heer Azmani (VVD):
Ik snap niet wat daar hypocriet aan is. Op dit moment worden de belangen van kinderen al meegenomen in de procedure, ook in het kader van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Misschien gebeurt dat in de ogen van mevrouw Gesthuizen niet voldoende, maar in mijn ogen wel. Als die afweging dus al wordt gemaakt, snap ik niet waarom aan de achterkant nog instrumenten als een kinderpardon of een discretionaire bevoegdheid nodig zouden zijn. Daarmee geef je mensen alleen maar hoop. Ik zie dat Kamerleden zelf ook naar die dossiers gaan kijken. Dat vind ik geen gunstige ontwikkeling. Ik vind het ook geen taak voor Kamerleden om naar individuele zaken te kijken. Er is enorme politieke druk om naar die zaken te kijken. Volgens mij moeten we dat op een andere manier doen. Dan is de vraag: moet je die achterkant nog hebben?

De voorzitter:
Korte reactie, mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Even voor de orde: het is geen pardon. Het is een regeling. Het is gewoon een stukje wetgeving geworden in Nederland en dus niet iets wat achteraf, na het doorlopen van de procedures, nog gerepareerd moet worden. Het wordt dan gewoon wetgeving. De heer Azmani kan pleiten voor eerlijke wetgeving.

De heer Sjoerdsma (D66):
Ik wil de heer Azmani nog één ding vragen over het verkiezingsprogramma van de VVD. Daarin staat dat de VVD iedere vluchteling een veilig heenkomen gunt. En terecht, denk ik. Er staat als oplossing dat de VVD gaat zorgen voor voldoende en goede opvang in de regio en daar dus in gaat investeren. Ik vraag de heer Azmani hoeveel de VVD daarin gaat investeren.

De voorzitter:
Dat kan heel kort, mijnheer Azmani.

De heer Azmani (VVD):
Het afgelopen jaar hebben we alweer extra geïnvesteerd. Nederland is sowieso altijd een van de grootste investeerders in opvang in de regio, nu weer met 200 miljoen extra. Er zit nog geen financiële onderbouwing bij ons verkiezingsprogramma, maar het zou bizar of vreemd zijn als wij niet zouden investeren in opvang in de regio. Wij nemen dit punt namelijk werkelijk serieus en vinden dat het hele asiel- en migratiebeleid fundamenteel zou moeten worden herzien.

De voorzitter:
De heer Sjoerdsma, tot slot.

De heer Sjoerdsma (D66):
Ik ben er heel benieuwd naar hoeveel de VVD gaat investeren want de premier heeft gezegd: we gaan korten op ontwikkelingssamenwerking; daar gaan we significant veel geld weghalen. Dat rijmt niet echt met het antwoord dat de heer Azmani nu geeft. Dus wat is het nu precies? Gaat de VVD investeren in opvang in de regio of gaat de VVD korten op opvang in de regio?

De heer Azmani (VVD):
Wij gaan korten op het moment dat landen niet meewerken. Dat is de benadering van de wortel en de stok. Ik weet dat de heer Sjoerdsma er altijd maar een extra wortel bij doet om te bereiken dat dingen worden gedaan. Wij gebruiken de wortel en de stok. Wij zijn bereid om te investeren en te helpen et cetera. Dat doen wij ook. Maar wij gebruiken ook die stok erbij. Als je de verantwoordelijkheid voor je eigen continent niet op je neemt, dan hoef je van ons die ontwikkelingsgelden ook niet te krijgen. Het kan ook consequenties hebben voor bijvoorbeeld visaverstrekking als landen weigerachtig zijn. Dat is juist ter bescherming van Nederland, zeg ik tegen de heer Sjoerdsma.

De voorzitter:
Heel kort, tot slot.

De heer Sjoerdsma (D66):
De vraag was, en daar wil ik gewoon graag een antwoord op, of de VVD nu gaat investeren in opvang in de regio. Ja of nee? Ik hoef niet een heel procesverhaal over de wortel en de stok. Dat ken ik allemaal wel; ik ben ook de woordvoerder voor het buitenlandbeleid. Ik wil graag even antwoord op de vraag of de VVD nu gaat investeren.

De heer Azmani (VVD):
Als we in een verkiezingsprogramma zetten dat we opvang in de regio willen, gaan we daar ook in investeren. Dat lijkt me logisch.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Kent u ze nog, die klinkende slogans van de VVD vier geleden bij de verkiezingen? "Meer straffen en minder begrip voor criminelen" en al die variaties van "blauw op straat"? Vier jaar later maken we de balans op en moeten we concluderen dat wij vooral veel begrip moesten tonen voor al die blunders en al die schandalen en dat van meer blauw op straat bar weinig terecht is gekomen. Sterker nog, zonder de druk van de Kamer om er substantieel meer geld bij te trekken was de nationale politie inmiddels door haar hoeven gezakt. Het piept en het kraakt bij het Openbaar Ministerie en de kwaliteit van de rechtspraak staat serieus onder druk. De balans opmakend kan ook mijn fractie niet anders dan concluderen dat de VVD zich een bar slechte hoeder van de rechtsstaat heeft getoond.

Voorzitter, u kent mij, ik speel liever op de bal dan op de man, maar als ik dan lees dat deze minister net zo lief de directeur van onze, overigens schitterende, dierentuin Artis, zou zijn geweest, denk ik toch met heimwee terug naar Ernst Hirsch Ballin, nu onder andere hoogleraar constitutioneel recht, met het recht met de hoofdletter R in zijn genen. Hirsch Ballin trok na zijn ministerschap ook naar Amsterdam, maar naar de UVA, niet naar Artis.

Laten we eens bekijken waarover deze minister zich zo op de borst klopt. De geregistreerde criminaliteit daalt. Daar is deze minister trots op. Maar daalt de criminaliteit echt in ons land? De VVD roept het zo hard dat ze er zelf in is gaan geloven, maar daarmee heeft ze het contact met de samenleving verloren. Slachtoffers van misdrijven doen inmiddels geen aangifte meer. De politie doet er toch niks mee. Het helpt niet. Onderzoek bevestigt deze lijn. Het WODC bracht twee maanden geleden een rapport uit. De aangiftebereidheid is in 2015 gedaald van 29% naar 26%. Wanneer we de aangiftes via internet niet meenemen, is de aangiftebereidheid gedaald naar 19%.

Ik haal die internetaangiftes erbij, omdat deze mensen vaak met kerende post te horen krijgen dat er niks met hun aangifte wordt gedaan. Het CDA maakt zich grote zorgen over deze trend. Hoeveel mensen die aangifte doen, krijgen niet te horen dat andere misdrijven voorrang krijgen, dat hun zaak niet binnen de opsporingscriteria valt of dat de politie nu eenmaal niet in staat is om alles aan te pakken? Het CDA krijgt wekelijks, nee zelfs dagelijks e-mails van burgers die hierdoor het vertrouwen in de politie en onze overheid zijn verloren. Wat is de reactie van de minister hierop? Wat is zijn antwoord op deze terechte zorgen?

Het algemene oplospercentage schommelt al jaren zo rond de 25. Sommige misdrijven zitten daar echter onder. Uit het jaarverslag van de politie over 2015 blijkt dat 9,4% van de woninginbraken werd opgelost. Dat is een griezelig laag percentage. Burgers voelen zich na een woninginbraak vaak onzeker en onveilig in hun eigen huis. Bij delicten bij zo'n enorme emotionele impact mag het strafrecht toch niet falen? Hoe kan de minister dan zeggen dat hij zo trots is op zijn aanpak van high-impact crimes? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Een ander voorbeeld van een misdrijf dat al helemaal niet opgelost lijkt te worden en waarbij aangifte al helemaal niet lijkt te lonen, is internetoplichting. Deze vorm van misdaad drijft slachtoffers tot wanhoop. Hun machteloosheid heeft ons diep getroffen. Daarom heeft het CDA hierover afgelopen vrijdag een initiatiefnota opgesteld. Ter toelichting: bijna een half miljoen mensen in Nederland geeft aan slachtoffer te zijn geworden van internetoplichting. Dat zijn niet alleen oudere mensen of mensen die niet zo vaardig zijn met een computer. Het zijn ook hogeropgeleiden, werkende dertigers, zzp'ers, vaders, moeders, minderjarigen. Maar 50.000 van hen doen aangifte. 159 zaken werden door de politie verwerkt tot een opsporing. Dat is een ongekend laag aantal, ook al liggen soms meerdere aangiften ten grondslag aan één opsporingszaak.

Het CDA wil daarom dat er extra wordt geïnvesteerd in het politieonderdeel landelijk meldpunt Internetoplichting, dat deze zaken aanpakt. Dat punt lichten we er vandaag uit. Dat past namelijk bij een begrotingsbehandeling. Wij pleiten echter voor meer. Als er aangifte is gedaan, blijkt het verhalen van de schade op de dader een buitengewoon lastig probleem. Ook hiervoor heeft het CDA voorstellen gedaan, waarop wij graag binnenkort een reactie van het kabinet krijgen. Wij hebben het gevoel dat het kabinet aan onze zijde staat, want wij hebben in de laatste stukken over slachtofferschap gelezen dat het kabinet erover nadenkt om het incassobureau van de overheid, dat ons allen zo goed weet te vinden wanneer wij 5 km/u te hard hebben gereden op de A2, ook in te zetten wanneer mensen slachtoffer zijn geworden van internetcriminaliteit.

Ik keer terug naar de begrotingsbehandeling van vandaag. De afgelopen jaren heeft het kabinet onder druk van de oppositie — we hebben het al eerder gezegd — extra geld uitgetrokken. Ik zie de heer Verhoeven staan, dus ik denk dat we teruggaan naar het vorige punt.

De heer Verhoeven (D66):
Ja, als dat van de voorzitter mag, want ik wil ook best even wachten.

De voorzitter:
Gaat u nog op dit punt door, mevrouw Van Toorenburg?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nee hoor, ik ben klaar met het stukje over internetcriminaliteit, dat ik even breder heb getrokken. Ik snap helemaal dat de heer Verhoeven daar een vraag over heeft.

De heer Verhoeven (D66):
Dat heeft mevrouw Van Toorenburg goed aangevoeld. We hebben het vaker over internet gehad. Over dit initiatief van het CDA kan ik positief zijn, maar ik heb natuurlijk wel zorgen over iets anders, namelijk dat het CDA op andere gebieden het internet juist dreigt kapot te maken. Ik denk aan het openbreken van encryptie, het aantasten van de internetstructuur door de overheid, het hacken van onze computers en smartphones, het aanleggen van een sleepnet voor allerlei data, het bewaren van onze telefoondata. Dat zijn allemaal zaken waar het CDA volmondig voor is en dat zijn toch allemaal stapjes richting een politiestaat. Als we burgers 24/7 op alle fronten in de gaten gaan houden, is dat dan het Nederland waarin het CDA in de toekomst wil leven?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De heer Verhoeven maakt het wel enorm groot: het CDA wil het internet kapotmaken. Dat is toch wel heel bijzonder. Het CDA wil dat de politie en het Openbaar Ministerie bepaalde bevoegdheden krijgen om zijn en mijn wereld veiliger te maken. Ik heb vaak debatten met bijvoorbeeld mevrouw Bergkamp gevoerd over kinderporno. Ook D66 wil dat we daar goed tegen optreden, maar iedere keer geven politie en Openbaar Ministerie aan dat ze machteloos zijn. Ik vind het belangrijk dat we de politie en het Openbaar Ministerie inderdaad de bevoegdheid geven om, met toestemming van de rechter-commissaris, in te kunnen grijpen. Wij vinden het belangrijk — op dat punt vinden we D66 altijd aan onze zijde — dat we dat omkleed met waarborgen doen. Wij vinden inderdaad dat ook onze veiligheidsdiensten zich op internet moeten kunnen begeven, want Openbaar Ministerie en politie geven zelf aan dat de criminelen zich ook op internet begeven. Laten we niet machteloos zijn: soms moeten we ingrijpen op internet, maar wel omkleed met belangrijke waarborgen.

De heer Verhoeven (D66):
Iedereen in de Kamer wil kinderporno aanpakken en terrorisme bestrijden. Dat wil iedereen. Het gaat erom dat we effectieve maatregelen nemen. Het CDA is voor maatregelen waarbij onschuldige burgers bijna continu op allerlei fronten in hun leven door de overheid gevolgd worden. Wat is het resultaat? Het resultaat is een onveilig internet, omdat we allemaal kwetsbaarheden en gaten in het internet introduceren, en een enorme databerg, waar niemand wijs uit kan, ook de inlichtingendiensten niet. Heel vaak blijkt immers dat op basis van de huidige informatie al heel veel bekend is over de potentiële daders. Waarom kiest het CDA voor een onveilig Nederland met slechte maatregelen, wat ook nog eens ten koste gaat van de privacy van onschuldige burgers — dat zijn 17 miljoen Nederlanders — die gevolgd worden zonder dat ze verdacht zijn?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is het grijs gedraaide plaatje van D66: dat we zogenaamd iedereen volgen op internet zonder enige beperking. U weet als geen ander, voorzitter — u zit deze debatten altijd genereus voor — dat daarvan geen enkele sprake is. Wij vinden het belangrijk dat je kunt reageren op het internet en dat dit altijd gebeurt met de juiste waarborgen. Ik blijf het fascinerend vinden dat de voorman van D66 bij de interruptiemicrofoon met veel bombarie loopt te blazen tegen de minister van Veiligheid en Justitie omdat die niet wist waar al die criminelen waren. Hoe heeft iemand zich in Nederland nou van A naar B kunnen begeven? Hoe is het toch mogelijk dat de camera's hem niet gezien hebben? Hoe is het toch mogelijk dat we niet via internet hebben geweten waar hij was? Hoe kon het toch dat we zijn telefoon niet hadden afgetapt? Als het aan D66 had gelegen, hadden we jack shit kunnen doen. Laten we heel duidelijk zijn: gelukkig kunnen we een aantal maatregelen nemen, maar aan D66 ligt dat nooit. Pardon, die woorden van zo-even had ik eigenlijk niet mogen zeggen; die horen in het lijkenregister.

De voorzitter:
Ik denk dat de heer Verhoeven wel behoefte heeft om te reageren.

De heer Verhoeven (D66):
Deze beelden van mevrouw Van Toorenburg zullen heel veel terroristen afschrikken, denk ik, want nu overdrijft zij nog erger dan ik deed. Het gaat om het volgende. Dit is niet goed voor de kwaliteit van het debat, voorzitter.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het wordt er wel leuker op.

De heer Verhoeven (D66):
Het hoeft niet leuk te zijn, het moet gewoon duidelijk zijn. Het CDA zegt: D66 wil weten waar een bepaalde terrorist uithangt, D66 wil weten waarom telefoontjes niet worden opgenomen, D66 wil weten waarom de mailbox in het weekend onbeantwoord blijft. Dat zijn inderdaad dingen die D66 herhaaldelijk aan deze minister gevraagd heeft. Ik heb het daarnet ook aan de VVD gevraagd …

De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt.

De heer Verhoeven (D66):
Maar dat is een totaal andere zaak dan nieuwe wetten met allemaal technische maatregelen om mensen te volgen. Dat gaat over de basis op orde. Tegen het CDA zou ik willen zeggen: laten wij kiezen voor de basis op orde en niet voor het aftappen, volgen en voortdurend bespioneren van onschuldige burgers, met een soort schijnveiligheid als resultaat.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wij moeten even bij de feiten blijven. Toen de heer Pechtold hier zo fulmineerde tegen dit kabinet over wat er allemaal niet was gedaan, was nog helemaal niet duidelijk dat er geen telefoon was opgenomen. Toen was nog helemaal niet duidelijk dat internet niet was uitgelezen. Daar ging het dus helemaal niet om. Het gaat er gewoon om dat D66 met mevrouw Bergkamp en met de heer Pechtold iedere keer wil dat wij een aantal maatregelen nemen om mensen in de gaten te houden. Maar iedere keer is D66 vervolgens de partij die het niet wil. Prima, maar zeg dat dan gewoon. Zeg niet dat je wilt dat er allerlei maatregelen worden genomen, terwijl je vervolgens de politie met de handjes op de rug zet, zodat zij helemaal niks kan. Wij vinden het belangrijk dat ook de politie een aantal zaken kan doen, maar altijd met waarborgen erbij. Daarom zullen wij daar waarschijnlijk volgende week een debat over voeren. Wij zullen er heel goed op letten dat het altijd de rechters-commissarissen zijn of de rechters zelf die daar toestemming voor geven, en dat het nooit zomaar gebeurt.

De heer Recourt (PvdA):
Van de retoriek weer naar de inhoud. Het plan van het CDA voor het helpen van slachtoffers op internet klonk ontzettend goed, maar als ik het goed hoorde, ging het vooral om strafrecht. Wij willen het CJIB, het incassobureau van de overheid, slachtoffers laten helpen hun schade te vergoeden. Maar ik denk nu even aan dat meisje uit Werkendam van wie een seksfilmpje is geplaatst. Zij moet door en door bij de rechter om schade te verhalen op degene die het filmpje geplaatst heeft. Dat is een civiele zaak. Kunnen wij dat niet meteen meenemen in onze vraag aan de regering? Wij moeten toch aan de kant van het slachtoffer staan?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Een heel terechte opmerking. Afgelopen vrijdag hebben wij onze initiatiefnota gepresenteerd. Daarin maak ik die tweeslag. Slachtoffers krijgen vaak van de politie te horen: wij kunnen niks met uw zaak. Dan staat het strafrechttraject meteen stil. Dan begint iemand een civiele zaak. Als er dan uiteindelijk misschien een uitspraak van de rechter is, moet het slachtoffer er nog eens achteraan om te zorgen dat het geld kan worden geïnd. Het is belangrijk om te bekijken of het CJIB ook daaraan een bijdrage kan leveren. Eigenlijk is het strafzaak. Iemand wordt noodgedwongen naar een civiele rechter gestuurd. Je zou willen dat de instrumenten van de overheid ook dan het slachtoffer ten dienste staan. Laten wij met elkaar meer naast de slachtoffers gaan staan in plaats van ze alleen te laten staan.

Er wordt een investering gedaan in de totale veiligheidsketen, maar niet anders dan dankzij de oppositie. De SP heeft hard gevochten voor de politie. D66 deed haar best voor het Openbaar Ministerie. Wij als CDA hebben erg gevochten voor de rechtspraak. Gelukkig zijn deze investeringen gedaan, zo lijkt het althans.

Bij de daadwerkelijke uitvoering bekruipt mij een angstig gevoel. Kijk naar het Openbaar Ministerie, met die 13 miljoen die erbij komt. De minister schrijft: "Momenteel worden de nadere plannen ter specifieke besteding van deze middelen uitgewerkt. Op basis daarvan worden de middelen van de aanvullende post bij het ministerie van Financiën overgeheveld naar de begroting van V en J." Lees ik daar nou gewoon dat er nog helemaal niks is gebeurd en dat er, als er niet eerst een plan wordt gemaakt, nog helemaal geen geld naartoe gaat? Graag een toelichting van de minister. Wij weten wel waar het geld voor het Openbaar Ministerie uiteindelijk naartoe zou kunnen. Ik zou zo drie, vier, misschien wel tien voorbeelden kunnen noemen waar het water de mensen nu aan de lippen staat. Denk aan de ondermijnende criminaliteit van de drugsbaronnen in Zuid-Nederland en de Mocro-oorlog in Amsterdam. Er is genoeg te doen. Midden in woonwijken zorgen zware criminelen voor overlast. Zij legen daar hun hulzen. Nog vorig week bleek hoe lastig het in liquidatieprocessen is om een zaak rond te krijgen. Zou het dan niet raadzaam zijn om daar wat mankracht bij te plussen? Het zijn maar suggesties.

Nu wij over de georganiseerde misdaad spreken, toch even een vraag. Gaat deze minister wel door met zijn harde lijn om de drugscriminaliteit te bestrijden? Al die gekkigheid die iedere keer weer opduikt over dat zogenaamde softdrugsbeleid … Het CDA roept daarom de minister wederom op om stand te houden en niet toe te geven, zeker niet nu ook zijn eigen partij lijkt te buigen voor de machtige drugsbaronnen en de invloedrijke lobby van de drugsfantasten.

Een heel ander onderwerp: de jeugdcriminaliteit. Het CDA staat aan de wieg van het adolescentenstrafrecht, maar wij zien dat onder druk van de decentralisatie en de verschuiving naar de gemeenten de aandacht voor de jeugd en de jeugdcriminaliteit aan het verwateren is. Er is nog steeds geen spoedige opname, binnen drie maanden, van jeugdige delinquenten, ook al ligt er hierover een breed gesteunde Kameruitspraak. Het is nog steeds niet op orde, ook niet in Rotterdam, een belangrijke stad waar veel gebeurt. Wanneer gaat het kabinet het eindelijk in orde maken?

Wij kijken naar de begroting en zien dat er eigenlijk op alle posten die over jeugd gaan, wordt gekort. Er wordt gekort op de jeugdbescherming en de jeugdsancties. De minister verschuilt zich daarbij achter allerlei incidentele uitgaven en de daling van het aantal jeugdgroepen. Nee, voorzitter, uiteindelijk wordt er gewoon bezuinigd! Dan schrijft de minister nota bene ook dat de ondersteuning door het ministerie is afgebouwd en wordt ondergebracht bij dat Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Laat dat nou net een centrum zijn waarop de minister ook wilde korten. Maar daar komt mooi niks van: er ligt een amendement waardoor dat niet gaat gebeuren.

Ik heb het vanmiddag al vaker horen zeggen, maar mij valt ook dat rare plannetje over de jeugd op. Wij lezen, en hebben de staatssecretaris ook horen zeggen, dat het kabinet bezig is met een voorstel om de strafrechtelijke leeftijd voor de aansprakelijkheid van kinderen te verhogen naar 14 of 16 jaar. De staatssecretaris heeft dat ook toegelicht in een algemeen overleg. Hij heeft gezegd: "Ik heb een hele stapel dossiers en wetenschappelijke rapporten voor me liggen. Ja, daar moet je dan wel kennis van nemen. Je ziet dan dat het wel moet gebeuren en daarom ga ik ermee verder." Tegelijkertijd staat in het VVD-verkiezingsprogramma dat ze misschien wel een verlaging van de leeftijd voor jeugdcriminaliteit wil. Dan snap ik het niet meer.

Ik stel vervolgens een vraag hierover aan de minister, maar daarop krijg ik geen antwoord, want hij schuift het als een soort hete aardappel — hoe moet je dat zeggen? — of als een soort kooltje voor zich uit naar 2018. Wij willen weten hoe het zit. De staatssecretaris zegt dat hij gefundeerde wetenschappelijke onderzoeken heeft op basis waarvan hij voornemens is om de leeftijd op te krikken en tegelijkertijd zegt het VVD-ministerie: we gaan het naar beneden halen. Hoe zit het? Het kan niet allebei.

Mevrouw Helder (PVV):
Mevrouw Van Toorenburg spreekt over jeugd. Het adolescentenstrafrecht is bedoeld voor de groep tot en met 22 jaar. Mijn fractie is een tegenstander van het adolescentenstrafrecht, want het is geen jeugd.

Even een reflectie in het klein. Gisteren werden bij Opsporing Verzocht drie verdachten genoemd van een verkrachting van een vrouw in haar eigen auto. Die verdachten zijn tussen de 16 en 20 jaar oud. Is dat jeugd?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat ligt er maar net aan. Juist daarin lag de kracht van het adolescentenstrafrecht. De PVV was tegen en de SP was tegen. Ik dacht toen: we zitten precies in het midden en dat is helemaal top. Wat er is gebeurd, is dat we kijken naar wat er met iemand aan de hand is. We doen dat om ervoor te zorgen dat iemand niet recidiveert. Er zijn heel veel 16-jarigen — als directeur heb ik ze vaak gezien — die volwassen zijn en die moet je gewoon keihard aanpakken. Voor hen geldt het volwassenenstrafrecht. Prima. Er zijn ook een soort kleuters van 21 jaar en in dat geval kun je de samenleving veiliger maken door ze beter bij te sturen. Wij hebben gezegd: maatwerk. Dat is gelukkig ook gebeurd. Daarbij zijn we breed gesteund door de Kamer. Nu zou ik graag willen zien dat het ook handen en voeten krijgt.

Mevrouw Helder (PVV):
De ervaring leert dat rechters softer gaan straffen als je ze een handvat geeft om dat te doen. Dat is precies waarom je dat adolescentenstrafrecht niet moet gebruiken. Dat wordt alleen maar opgekrikt en er wordt steeds weer teruggekeken op een manier van: ja, misschien zijn ze met 21 jaar nog niet helemaal volwassen. We hebben het wel over mensen die mogen stemmen en die allerlei leuke dingen mogen doen die christelijke partijen in de regel verbieden. Als het vervolgens op de strafrechtelijke aansprakelijkheid aankomt, is het in één keer jeugd. Dat vindt mijn fractie geen goed plan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
We gaan niet het hele debat over het adolescentenstrafrecht overdoen, maar wat de PVV nu aangeeft, is wel een beetje bezijden de waarheid. Wij hebben juist overeind gehouden dat jongeren met het volwassenenstrafrecht kunnen worden bericht. We hadden er zelfs nog een verhoging van de straffen in gedaan, maar helaas heeft de VVD die er onder druk van de PvdA weer uitgefietst. Wij hadden dat graag anders gezien, want dan hadden rechters iemand juist vaker een langere tijd kunnen aanpakken. Dat is nodig, want gebleken is dat sommige kinderen zo vreselijk ontspoord zijn dat je ze niet meer in korte tijd kunt bijsturen. We hebben er dus juist voor gezorgd dat er maatwerk kan worden geleverd. Helaas merken wij dat er een soort onmacht is ontstaan. De kinderen die behandeld moeten worden willen wij die behandeling geven. Daarover heeft de Kamer een breed gesteunde uitspraak gedaan. Laten wij er dan ook voor zorgen dat dat uiteindelijk gebeurt.

Ik ga over naar een andere kwetsbare groep. Afgelopen jaar werd het onderzoeksrapport naar de moord op Linda van der Giesen gepresenteerd, een afschuwelijke moord die familie, vrienden, collega's en eigenlijk de hele samenleving schokte. Linda had tien dagen voor de moord aangifte gedaan van stalking en bedreiging door haar ex. Uit onderzoek van twee deskundigen, Serie en De Ruiter, blijkt dat de zaak van Linda van der Giesen helaas niet uniek is. Zij hebben een analyse gemaakt van allerlei casuïstiek sinds 2010 en komen tot de slotsom dat er 153 zaken zijn die hierop lijken. Vrouwen hebben daarbij het leven gelaten door toedoen van een ex-partner. Deze zaken komen met deze zaak overeen. Deze deskundigen bepleiten een heel andere intake bij de politie, veel analytischer. Zij hebben gekeken naar wat er op dit moment gebeurt in Arizona. Daar is aan de universiteit een methodiek ontwikkeld door Jill Messing. Wij zouden graag van dit kabinet willen weten of het van plan is om deze methodiek over te nemen. Wij weten immers dat mensen binnen de top van het ministerie en bij de politie dit heel graag zouden willen, maar zij lopen op de een of andere manier tegen een muur aan, en dat terwijl dit zo past bij de aanbevelingen van de commissie-Eenhoorn. Het gaat om een methodiek om ervoor te zorgen dat je heel snel kunt inschatten welke vrouw gevaar loopt, en wanneer wel en wanneer niet. Graag zouden wij dat willen.

Laten we een klein zijstapje maken naar intimidatie. De gemeente Amsterdam, en naar ik heb begrepen ook Den Haag, is van plan om paal en perk te stellen aan wat wordt genoemd straatintimidatie. Daarbij heb ik het niet over het vriendelijke fluiten, ook al kunnen sommige mensen zich daaraan storen. Ik vind het altijd nog wel geestig dat je op de een of andere manier met elkaar in contact kunt zijn. Dit gaat echter over intimidatie, over beschimpen en belagen van vrouwen. Dat is een doorn in het oog. Wat me opvalt is dat ook Den Haag deze aanpak zou willen. Ook daar wil men ervoor zorgen dat de slachtoffers uiteindelijk aangifte kunnen doen en dat er maatregelen worden getroffen. Dan bekruipt ons toch een beetje het gevoel dat dit mogelijk iets is wat wij hier in Den Haag voor de gemeenten zouden moeten regelen voor alle vrouwen in het land. Het kan toch niet zo zijn dat een vrouw in Amsterdam straks beter beschermd wordt tegen mensen die hen beschimpen of erger dan ergens anders? Dat kan toch niet? Een strafbaarstelling via een algemene plaatselijke verordening kan bij een rechter wellicht zelfs sneuvelen. Wat kan dit kabinet nu voor deze vrouwen betekenen in heel Nederland en niet alleen in Amsterdam?

Tot slot kom ik op de nationale politie. Daar willen wij vanzelfsprekend met dit kabinet over spreken. Binnenkort viert de nationale politie haar vierde verjaardag. Bij een verjaardag hoort een feest. Dan is natuurlijk de vraag: was het een feest? In elk geval was het dat niet voor de wijkagenten. Ondanks al die warme woorden van de minister aan hun adres moeten wij helaas constateren dat het aantal wijkagenten nog steeds tekortschiet. Zij zijn nog minder dan eerst inzetbaar en zij kunnen uiteindelijk te weinig tijd besteden aan hun wijk. Wij hadden de afspraak gemaakt dat wijkagenten 80% van tijd aandacht aan hun wijk zouden kunnen besteden. Zij zitten echter nog steeds te multitasken, want zij worden iedere keer weer uit de dienst getrokken om iets anders te doen. Wij spreken veel wijkagenten. Wat ons betreft geldt dus: de nationale politie viert haar verjaardag, maar het is in ieder geval geen feest voor de wijkagent.

De heer Marcouch (PvdA):
Excuus, ik reageer een beetje traag, maar ik heb nog een vraag over de straatintimidatie jegens vrouwen in het publieke domein. Ik heb ook gelezen over het initiatief in Amsterdam. Ik ben zelf al een tijdje bezig met het maken van een initiatiefwetsvoorstel. Ik begrijp de vraag aan het kabinet: wat is er nog meer tegen te doen? Maar ik vraag mevrouw Van Toorenburg toch of zij ook bereid is om mee te doen aan dit initiatief als de wetgeving op dit moment niet toereikend is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Heel graag. Ik ben blij dat de heer Marcouch al een voorzet heeft gedaan. Ik zat zelf ook een beetje te sparren met mijn onvolprezen beleidsmedewerker Jan-Pieter Dees. Ik zou graag met de heer Marcouch verdergaan, want ik denk inderdaad dat het heel belangrijk is om ervoor te zorgen dat wij daar wat tegen doen. Ik ben een beetje bezorgd over hoe het zal gaan als Amsterdam het alleen doet. Ons legaliteitsbeginsel maakt misschien ook wel dat wij hier ons met de strafbaarstellingen en de delictsomschrijvingen moeten bezighouden. Misschien kun je dit niet zo in een stad doen, want dan gaat het misschien sneuvelen. Graag trek ik dus samen op. Dan kunnen we een prachtig initiatiefwetsvoorstel maken.

De heer Marcouch (PvdA):
Ik ben blij met deze positieve reactie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik was bezig met mijn analyse van de gasten op het verjaardagsfeestje. Ik was net klaar met de wijkagent. Die was geen feestje aan het vieren. Ik zie iedere keer de heer Van Nispen naar voren springen. Ik denk iedere keer: daar komt hij, maar hij komt maar niet.

De voorzitter:
Ik dacht dat ik de heer Van Nispen in de gaten zou houden. De heer Van Nispen, aan u het woord.

De heer Van Nispen (SP):
Dank u voor deze aankondiging. Mevrouw Van Toorenburg zei een poosje terug dat de SP tegen de Wet adolescentenstrafrecht heeft gestemd, maar dat is niet juist. Wij hebben voor gestemd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat was in de Eerste Kamer, excuus. In de Eerste Kamer was de SP tegen. O, vreselijk tegen, samen met de PVV.

De heer Van Nispen (SP):
Genuanceerd tegen, met een stemverklaring waaruit precies blijkt dat wij wel het maatwerk steunen. In de Tweede Kamer hebben wij voor gestemd. Volgens mij weet mevrouw Van Toorenburg dat.

Ik heb echter een vraag over een heel ander onderwerp. Ik weet niet of mevrouw Van Toorenburg er nog op komt, maar die gaat over justitiële dwalingen. In NRC Handelsblad reageert het CDA gematigd positief op voorstellen om dwalingen in ieder geval te kunnen herstellen. Erkent mevrouw Van Toorenburg dat die mogelijkheden nu wel erg beperkt zijn? Erkent zij dat de drempels wel erg hoog zijn om een twijfelachtige veroordeling opnieuw aan de orde te stellen en een mogelijke dwaling aan het licht te brengen?

De voorzitter:
Komt u daarop terug?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik kom daar niet op terug, voorzitter. Ik zal proberen het heel kort te houden. Ik denk dat de heer Van Nispen van de SP een terecht punt aansnijdt. Iedere keer wanneer je terugkijkt bij een heel tragische justitiële dwaling zie je dat mensen hemel en aarde hebben moeten bewegen om hun gelijk te halen. Ik vind het inderdaad belangrijk om iedere keer weer te kijken wat we daaraan kunnen verbeteren. Ik kan me heel goed voorstellen dat op bepaalde onderdelen de drempels iets naar beneden moeten. Ik wil niemand onterecht vastzetten, net zoals ik niemand onterecht vrij wil laten.

Iets anders hebben we indertijd wel aan de orde gehad, omdat een aantal wetenschappers ons daarop wees. Ze zeiden: pas op met een te lage drempel, want dan krijg je bij de rechtspraak het idee dat er nog allerlei reddingsboeien zijn. We komen uiteindelijk tot een uitspraak en misschien betwijfelen we die een beetje, maar dan kan er altijd ergens een reddingsboei uitgegooid worden. Dat wil ik niet. Ik wil dat iedere uitspraak gewoon goed is. Ik wil daarom in eerste instantie investeren in politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak om dwalingen te voorkomen. Ik wil met de heer Van Nispen kijken hoe je dwalingen misschien sneller kunt aanpakken. Ik wil echter ook oog hebben voor de situatie waarin rechters misschien te gemakkelijk tot een veroordeling komen omdat ze denken: nou, als ik het echt fout heb, is er altijd nog wel een vierde helft.

De heer Van Nispen (SP):
We vinden elkaar in het voorkomen van dwalingen en als het gaat om het investeren in politie, OM, NFI en rechtspraak. Ik heb zelf twijfels bij de kanttekening dat rechters dan wel heel makkelijk gaan veroordelen. Volgens mij is dat hun eer te na. Het is in ieder geval goed om te horen dat het CDA een positieve grondhouding heeft bij een oproep aan het kabinet, die morgen misschien wel komt, om met voorstellen te komen om dwalingen makkelijker te herstellen. Dat is positief.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ga gewoon goed luisteren wat het kabinet daarop zegt.

Nogmaals, ik was bezig met het analyseren van de gasten op het feestje. Ik had gezegd dat de wijkagenten geen feest vieren. Is het dan feest bij de opsporing? Helaas moet ik concluderen dat het ook bij de opsporing en de recherche helemaal geen feest is. Wij hebben de minister opgeroepen om met de recherche in contact te treden om te zien hoe het toch kan dat er nog steeds rechercheurs zijn die drie dagen lang dossiers staan te kopiëren in een kopieerhok. De minister zei dat hij een visie op de opsporing had ontwikkeld en dat "aanvullende maatregelen zullen volgen door vanuit de analyse in de richting van de visie te bewegen." Toen ik die zin las, dacht ik: kan iemand me vertellen wat hier gaat gebeuren? Volgens mij is dat nog steeds te weinig.

Wij hebben vervolgens gevraagd om wat meer zicht op de versterking van de opsporing. Bij deze analyse van de politie zat helemaal geen bericht. Daarom vraag ik vandaag hoe het staat met de voortgang van de versterking van de opsporing, die volgens de minister zelf ook dringend noodzakelijk is. Is er al een uitgewerkt plan?

De vraag is dan natuurlijk of het feest is bij de aanpak van cybercrime. In een interview met De Telegraaf zei korpschef Akerboom kortgeleden dat de politie een enorme moderniseringsslag zal moeten maken op het gebied van ICT. De versterking van de aanpak van cybercrime heeft gelukkig prioriteit bij de minister, maar het is nog altijd echt onvoldoende. Er zijn nog steeds onvoldoende mensen. De vraag is zelfs hoeveel mensen er al zijn aangenomen. Misschien kan de minister er iets over zeggen, want ook bij de aanpak van cybercrime is het geen feest.

Ik zei in een interruptiedebatje al dat het geen feest was bij de rijksrecherche. Die geeft aan dat zij op dit moment zaken op de plank moet laten liggen en dat er te weinig onafhankelijk onderzoek is. Willen wij een eerlijke overheid, dan moeten wij erop kunnen vertrouwen dat als er ergens iets misgaat, er onderzoek wordt gedaan. Wij zien dat de rijksrecherche het niet aankan. Welke maatregelen gaat de minister nemen om ervoor te zorgen dat als de nationale politie een feest viert, ook de rijksrecherche mee feest kan vieren?

Helaas is het ook geen feest voor de burgers. Politiebureaus worden gesloten. Er is roekeloos bezuinigd. Mensen kunnen de hulp van de politie nauwelijks inroepen. Hoe staat het bijvoorbeeld met het mobiel werken op straat, als er vervolgens geen politiebureau meer is? Heeft de politie uiteindelijk adequate apparatuur? Ons wordt verteld van niet. Wij horen graag wat de minister daarvan vindt. De aanrijtijden zijn nog steeds vreselijk. Je zal maar in het Groningse De Marne wonen. Daar stond de politie in 30,5% van de gevallen binnen een kwartier voor de deur bij een prio 1-melding — voor de goede orde: dan is het echt heel noodzakelijk dat er meteen politie aanwezig is — als er al een voertuig beschikbaar is. De minister zegt dat er gemiddeld voldoende voertuigen zijn, maar een politieagent in Uden heeft er bar weinig aan als in Den Helder een politieauto beschikbaar is.

De minister heeft wel oog voor de burgers, maar vooral voor burgers die de politie kunnen helpen. Ik lees over pilots rond burgerparticipatie bij de aanpak van cybercrime. Het is wel heel jammer dat de heer Verhoeven er niet is … O, hij is er wel. Dit is een heel leuk punt voor hem, want hij is altijd zo met cybercrime bezig. De minister is van plan om burgers veel meer in te zetten tegen cybercrime. Daar krijg ik toch wel een beetje zorgen over. Is de politie voornemens om alle digitale slimmeriken als vrijwilliger in te zetten bij de politie om uiteindelijk het manco op te lossen wat betreft de deskundigheid bij de politie op het gebied van cybercrime? Daar word ik toch wel een beetje bezorgd over. Dat lees ik nu: "Door de inzet van burgers - ook in de vorm van politievrijwilligers - kan specifieke expertise worden ingezet bij de intake en opsporing van cybercrime". Dat moeten we toch met elkaar niet willen.

Tot slot. Waar was het nou wel feest bij de nationale politie? Dat was bij de Centrale Ondernemingsraad. Daar was het bar en boos. Het heeft ons gestoord dat deze minister dat een beetje heeft gebagatelliseerd. Dat vond ik toch wel heel erg. Ik ben blij dat er een onderzoek wordt gedaan, maar laat deze minister dit soort problemen serieus nemen. Ik denk dat het echt storend is voor de dienders op straat en voor de samenleving om te zien dat we een belangrijke reorganisatie hebben uitgevoerd naar de nationale politie, maar dat er blijkbaar in de top in de samenwerking met de ondernemingsraad heel veel is gebeurd. Het past de minister niet om daar een beetje giebelig over te doen. Laat mij tot slot de minister daarop bekritiseren en vragen om dat alstublieft niet nog een keer te doen.

De heer Segers (ChristenUnie):
Mevrouw Van Toorenburg eindigt zoals zij begon, namelijk kritisch. De eerste beoordeling van zes jaar VVD-beleid op Veiligheid en Justitie was buitengewoon kritisch. Ik kan dat oordeel delen, want ik denk dat onder aan de streep het oordeel negatief is. Maar het is wel begonnen bij de keuze om dit ministerie op deze manier in de steigers te zetten. Dat was ook een keuze van de CDA-fractie. Mevrouw Van Toorenburg zei heimwee te hebben naar oud-minister Hirsch Ballin, vanwege zijn rechtsstatelijke inborst. Juist deze oud-minister zei dat het met de naamswijziging is misgegaan. Veiligheid is voorop komen te staan en we moeten weer naar een ministerie waar Justitie, recht, voorop komt te staan. Is dat, met het heimwee dat mevrouw Van Toorenburg heeft, ook de inzet van de CDA-fractie?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik denk dat het niet zozeer ligt aan naamgeving of aan grootte. Het ligt aan integriteit en de manier waarop zo'n ministerie wordt gerund. Ik denk ook dat het geen oplossing is om er een ander plakkertje op te zetten of om het uit elkaar te trekken. Vanuit de politie hoor ik dat ze daar niet aan moeten denken. Ik weet ook nog heel goed van Ernst Hirsch Ballin hoe moeilijk hij het vond dat hij bijvoorbeeld over de recherche ging, dat Binnenlandse Zaken over de inzet van de politie ging en dat die in de keten weer met elkaar aan het knokken waren en tot niks kwamen. Ik geloof niet in weer een reorganisatie. Ik denk dat wij als Kamer nu samen met dit kabinet ervoor moeten zorgen dat de nationale politie een succes wordt. Ik geloof wel dat het met meer integriteit en meer rechtsstatelijkheid wordt benaderd, maar dat ligt niet aan een naamgevinkje of aan een samenvoeging. Het ligt er wel aan of je het runt als een VVD-partijkantoor of niet. Laat dat nooit meer gebeuren.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik had het niet over het opsplitsen van het ministerie of over een reorganisatie. Ik had het echt over de naamgeving, juist met verwijzing naar de rechtsstaat. Juist onder verwijzing naar de rechtsstatelijkheid van het ministerie zei oud-minister Hirsch Ballin: laat het recht vooropgaan. Dat is meer dan een "naamgevinkje", zoals mevrouw Van Toorenburg een beetje neerbuigend zegt. Het is een principiële keuze dat het recht vooropgaat. Wat we hebben gezien in de afgelopen jaren, is dat veiligheid vooropging, ook in de beeldvorming. Dat kan ertoe leiden — toch even die scherpe woorden citeren — dat het lijkt alsof het "een VVD-partijkantoor" is, alsof inderdaad de chocoladeletters in De Telegraaf vooropstaan. Als het recht weer vooropstaat, wordt het toch anders. Dan wordt het toch een ander ministerie dan het nu is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
In alle eerlijkheid, als ik kijk naar wat voor bedreigingen ons de afgelopen jaren zijn overkomen, vind ik het niet heel erg dat veiligheid zo'n grote rol speelt, als het maar altijd hand in hand gaat met de rechtsstaat en alles wat daarmee samenhangt. Ik ben dus echt niet zo van een naam. Ik ben het eens met de ChristenUnie dat we met elkaar moeten optrekken om ervoor te zorgen dat het meer in balans komt, dat het inderdaad niet alleen wordt beperkt tot chocoladeletters in De Telegraaf, maar dat vooral wordt gekeken of de rechtsstaat overeind staat. Die staat onder dit kabinet af en toe onder druk. Daar ben ik het helemaal mee eens.

De heer Segers (ChristenUnie):
Toch nog even een aanmoediging op dat aspect. Misschien kan mevrouw Van Toorenburg, als het over die naam gaat, nog eens een keer praten met de heer Hirsch Ballin, naar wie mevrouw Van Toorenburg heimwee heeft.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik praat heel graag met Ernst Hirsch Ballin.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Voor ons ligt de begroting voor 2017. Ik ga met name spreken over het onderwerp asiel. Hoe anders was de discussie een jaar geleden? Veel te laat had het kabinet gereageerd op de komst van heel veel asielzoekers naar Nederland. Daardoor is veel onrust ontstaan het afgelopen jaar. Bij inwoners allereerst, maar ook bij gemeentebesturen. En laten we de medewerkers van het COA niet vergeten, die ad hoc moesten inspelen op een toegenomen vraag. Er leken continu verkeerde inschattingen te worden gemaakt. Uiteindelijk bleek dat de plannen weer de ijskast in konden.

Waar dit door komt? Zeer waarschijnlijk heeft het neerzetten van hekken op de Balkan een groter effect gehad dan de deal met Turkije. Waarom is dit van belang? Om twee redenen. Een: de burger is niet gek en kijkt inmiddels meewarig naar de VVD'ers in dit kabinet die zichzelf op de borst slaan, terwijl dat wat goed gaat, eerder ondanks hen gebeurt dan dankzij hen. Twee: Waarom vasthouden aan een deal waarbij je marchandeert met de rechtsstatelijke uitgangspunten van Europa en zes miljard overmaakt aan Turkije, terwijl het maar zeer de vraag is of deze deal op deze manier nog steeds noodzakelijk is? Gisteren hebben we in deze Kamer gestemd over een motie om de onderhandelingen met Turkije op te schorten. De VVD en de PvdA stemden tegen. Wat als door allerlei omstandigheden weer duizenden en duizenden mensen het op een lopen zetten? Wat is er dan structureel veranderd in het vluchtelingenbeleid?

Het CDA heeft eerder gepleit voor het aanpassen van het Vluchtelingenverdrag. De VVD was toen tegen. Vandaag ontstond wat ruimte en dat is mooi. Desalniettemin toch de volgende vraag: werkt deze staatssecretaris daaraan in Europa? In de nieuwe Europese plannen, waar anderhalve week geleden over gesproken is, het zogenaamde GEAS, wordt zelfs nagedacht over het schrappen van de ontheemdenstatus. Wat doet deze staatssecretaris dus op de langere termijn ter voorkoming van een situatie zoals die zich in 2015 heeft voorgedaan?

Eerder pleitte het CDA ervoor om aan te sluiten bij de plannen van de Duitse minister De Maizière om bootjes met migranten per direct terug te sturen. Vanuit een aantal plekken kan dan een aanvraag voor vluchtelingenbescherming worden ingediend. Dit is volgens mij de enige manier om de drama's op zee te voorkomen waarbij dagelijks mensen verdrinken. "Eindelijk een Duitser die het met mij eens is," jubelde de staatssecretaris, of woorden van die strekking. Mooi. De vraag is dus hoe dit onderwerp op de agenda van de JBZ-Raad gekomen is en welke stappen daar gezet zijn. Een aanpassing van het Vluchtelingenverdrag is daarbij uiteindelijk nodig. Vandaar dat ik daar vandaag heel concreet duidelijkheid over vraag.

Bed-bad-brood. Een kabinetscrisis werd eerder afgewend doordat het kabinet met gemeenten een plan ging ontwikkelen voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Uiteindelijk is besloten om de stekker eruit te halen. De deal was op een haar na gevild. Blijkbaar paste niet bij het stoere betoog dat de VVD wil houden, dat je tegelijkertijd afspraken met gemeenten maakt om mensen op te vangen die anders op straat terechtkomen. Wat er echt moet gebeuren met uitgeprocedeerde mensen is ze uitzetten naar het land van herkomst. Vorige week vroeg ik hoeveel mensen er nou uitgezet zijn naar Ghana, Ivoorkust en Mali, waarmee Koenders eerder dit jaar afspraken maakte. De aantallen zijn beschamend laag. Hoeveel Ethiopiërs worden er nu uitgezet? Ze kraken inmiddels in Amsterdam een pand. Er gaan miljoenen vanuit Europa naar dat land. Het is voor normale Nederlanders die zich aan de wet houden onverteerbaar om daarnaar te kijken. Graag krijg ik daar ook antwoord op.

Een rechtvaardig asielsysteem. Op aandringen van het CDA zijn de regels aangescherpt voor asielzoekers die strafbare feiten plegen. Deze asielzoekers hebben uiteindelijk geen recht meer op verblijf in Nederland. Dat geldt ook voor asielzoekers uit veilige landen. Dat is wederom iets waar het CDA op heeft aangedrongen. De staatssecretaris kan het echter niet waarmaken. Dat bleek ook weer uit de situatie in Groningen. Hij krijgt zelfs Marokkanen het land niet uit. Dan heb ik het over illegale Marokkanen die zich hier melden voor asiel.

De staatssecretaris heeft nu aangekondigd de terugkeerondersteuning te versoberen, asielzoekers sneller in vreemdelingenbewaring te plaatsen en snellere procedures in te richten voor hen die geen recht op verblijf hebben. Dat zijn volgens mij geen nieuwe maatregelen, maar al bestaande mogelijkheden. Zijn die de afgelopen jaren te weinig gebruikt en waarom dan? Zijn de maatregelen die nu aangekondigd worden dan beleidstaal of gebeurt er ook daadwerkelijk iets overeenkomstigs? Voor welke veilige derde landen kennen wij nog steeds riante terugkeervergoedingen? Is het niet verstandig die nu ook tegen het licht te houden en niet pas wanneer de problemen de staatssecretaris weer boven het hoofd groeien, zoals nu met het criminele gedrag van veelal Marokkanen die zich in dit land melden voor asiel, terwijl glashelder is dat ze op die bescherming geen aanspraak kunnen maken?

De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Ik heb een belangrijk verhaal te vertellen vandaag.

De voorzitter:
Wij zijn één en al oor.

De heer Recourt (PvdA):
Dat is fijn. Mijn verhaal gaat over big data, de noodzaak tot verbinden, het failliet van Justitie en de noodzaak tot vernieuwing. Mijn verhaal gaat over splijtende boosheid, over mijn grote ambitie om mensen juist bij elkaar te brengen en over het op correcte manier met elkaar omgaan op social media.

Het is mooi om meteen over deze grote thema's een vraag te krijgen.

De voorzitter:
De heer Recourt heeft net één zin uitgesproken, mijnheer Sjoerdsma. En dat vindt u zo fascinerend?

De heer Sjoerdsma (D66):
Ik heb een heel korte vraag naar aanleiding van deze inhoudsopgave van wat er gaat komen. Ik zag dat collega Marcouch geen minuten spreektijd had. In voorgaande begrotingen sprak de asielwoordvoerder van de PvdA ook niet. Ik wil de heer Recourt dus vragen of wij hem wel kunnen bevragen op asiel.

De heer Recourt (PvdA):
Ja, dat kan helemaal aan het eind, maar de heer Marcouch spreekt ook gewoon, hoor. Alle PvdA-minuten staan bij één spreker.

De voorzitter:
Ze hebben hier allemaal gigantische spreektijden ingevuld, mijnheer Sjoerdsma, ook de heer Marcouch. Dus.

De heer Recourt (PvdA):
Ik ga 40 minuten doen volgens het lijstje, maar dat is 20-20, zeg ik dan maar voor alle duidelijkheid.

De voorzitter:
Ja, dat heb ik hier staan. O, jullie niet. Ooooh. Dat is geruststellend: de heer Marcouch komt ook aan de beurt.

De heer Recourt (PvdA):
Daar gaan mijn grote woorden, waarmee ik ervoor wilde zorgen dat iedereen aan mijn lippen zou hangen. Ik ga gewoon opnieuw beginnen! Nee hoor, de rest is ook van groot belang.

We leven in een revolutionaire tijd, een tijd van grote veranderingen die worden aangejaagd door de explosieve groei van data. Die datarevolutie raakt iedereen in zijn dagelijks leven, op werk en op school. Die datarevolutie brengt ons heel veel goeds, maar heeft, zoals alles in het leven, ook een keerzijde. Ik wil vandaag de consequenties van de datarevolutie voor V en J in kaart brengen op twee terreinen: social media en cybercrime. Hoe houden we invloed op onze persoonsgegevens? Hoe mogen die worden gebruikt? Wat doen we met gegevenswerking die discriminerend uitpakt? En hoe ver mogen bedrijven ingrijpen in ons persoonlijke leven? Voldoen nationale grenzen nog in het world wide web? Het lijkt erop dat wij niet zelf bepalen wat goed en slecht voor ons is, maar dat commerciële bedrijven dat voor ons doen, gedreven door financieel belang. De moraal van de belangrijkste maatschappelijke ontwikkeling sinds de industriële revolutie laten we op dit moment over aan Facebook, Apple en Google. De Partij van de Arbeid kan niet toezien hoe alleen de markt bepaalt wie profiteert van de digitalisering en wie achterblijft.

Heel veel Nederlanders maken gebruik van Facebook, LinkedIn of Twitter. Dat is terecht, want social media brengen mensen met elkaar in contact. Oma blijft op de hoogte van haar kleinkinderen via hun Facebookpagina's en kleinkinderen zien op hun beurt waar hun oma mee bezig is. Hobbyisten en sportfanaten vinden gelijkgestemden in de buurt en over de hele wereld. Grenzen zijn vervaagd en er worden vriendschappen gesloten voor het leven. Social media laten daarnaast meningen horen van mensen die van de traditionele media geen stem krijgen. Social media maken de wereld kleiner en sneller. We moeten deze voordelen koesteren. Maar ze zijn in gevaar, omdat we één ding hebben nagelaten. We zijn vergeten om normen te stellen. Agressie, discriminatie en leugens worden niet of nauwelijks gecorrigeerd. Terwijl we in de fysieke wereld meestal fatsoenlijk met elkaar weten om te gaan, verliezen veel te veel mensen dit fatsoen als ze elkaar digitaal ontmoeten. Als een mening ons niet bevalt, wordt de brenger digitaal kapotgemaakt. Bedreigingen zijn aan de orde van de dag. Politici hebben misschien een dikke huid gekregen, maar het is vreselijk als dit mensen overkomt die gewoon zeggen wat ze vinden, die een geloof aanhangen, die fan zijn van een voetbalclub en die daarvoor willen uitkomen. We kennen allemaal de bagger die zij soms over zich heen krijgen. Die is met geen pen te beschrijven.

Social media kennen nog een gevaar. Met nepnieuws en manipulatie wordt er gemorreld aan de waarde van de waarheid. Hoe moeten we dichter tot elkaar komen als leugens feiten worden? Onder het mom van de vrijheid van meningsuiting wordt het eigen gelijk dwingend aan de ander opgelegd. De overheid staat erbij en kijkt ernaar. De gedachte dat social media één groot café zijn, is onjuist. Je moet het steeds meer zien als een krant met een enorm bereik en een bijna oneindig geheugen. Zoals in een krant niet alles kan, kan dat op social media ook niet. Het wordt daarom hoog tijd dat de samenleving weer zelf gaat bepalen wat goed is, wat kan, wat mag, wat wenselijk is en wat juist bestreden moet worden.

Er ligt een urgente taak voor de overheid om met wetgeving te normeren en de handhaving zo te organiseren dat die past bij een snelle, digitale omgeving. Voor snelle handhaving moet je samenwerken met databeheerders, -bewaarders en -ontwikkelaars. Er ligt daarnaast een taak voor de gebruikers van social media om te corrigeren, bedrijven aan te spreken en kritisch te zijn. Maar er ligt ook een valkuil, waar we in vallen als we doorschieten in censuur, politieke correctheid of manipulatie. Dat maakt de oplossingsrichting redelijk duidelijk, maar dat geldt niet voor de oplossing zelf. Die is lastiger.

Er moet daarom een commissie komen die in kaart brengt wat we kunnen doen om normen te stellen aan Facebook, Google en Twitter, en aan de gebruikers van hun diensten. Deskundigen moeten uitzoeken wat al dan niet aan de overheid is, wat verboden is maar beter gehandhaafd moet worden, wat gebruikers zelf kunnen en waar het bedrijfsleven aan zet is. Het verketteren en het splijten moet een halt worden toegeroepen om de positieve, verbindende krachten van social media weer ruimte te kunnen geven. Ik vraag de minister daarom om met een voorstel te komen voor zo'n commissie. De overheid moet niet bepalen wat er al dan niet kan. Er moet door een brede groep gebruikers en experts worden bekeken hoe we kunnen regelen dat er ook via social media fatsoenlijk met elkaar wordt omgegaan en dat mensen die zich misdragen daarop worden aangesproken.

De heer Verhoeven (D66):
Ik ben blij dat we er als Kamer — ik met mijn fractie, mevrouw Van Toorenburg en ook de heer Recourt — nu in lijken te slagen om wat meer te praten over de digitale kant van veiligheid, over social media en de gevaren voor mensen. Het is mooi dat de heer Recourt daar aandacht aan besteedt. Over zijn voorstel voor het instellen van een commissie moet ik nog even nadenken. Is de heer Recourt ook voorstander van het D66-voorstel om een zorgplicht voor grote internetbedrijven in te voeren? Zij hebben namelijk een kennisvoorsprong op heel veel gebruikers, die niet weten wat de consequenties van het gedrag op internet kunnen zijn. Ik spreek van een zorgplicht die een beetje vergelijkbaar is met die in de bankensector.

De heer Recourt (PvdA):
Ik kan me heel goed voorstellen dat bewustwording daar een onderdeel van is. Ook het aanspreken van mensen op risico's gebeurt lang niet genoeg. Het voorstel om grote internetbedrijven aan te spreken op het feit dat zij een zorgplicht hebben voor de diensten die ze aanbieden, klinkt goed.

De heer Verhoeven (D66):
Dat is mooi. En hoe denkt de Partij van de Arbeid over de taakverdeling tussen Nederland en Europa? Ik vind dat je een verantwoordelijkheid hebt voor je eigen zeventien miljoen burgers, maar wereldspelers als Facebook en Google zullen vanwege hun grensoverstijgendheid niet heel erg onder de indruk zijn van een Nederlandse commissie. Welke mogelijkheden ziet de heer Recourt voor een grensoverstijgende, Europese aanpak?

De heer Recourt (PvdA):
Wat schuurt bij de digitale ontwikkeling is het gebrek aan nationale grenzen. We zitten echter in een nationaal parlement dat zich wel aan grenzen moet houden. Dat is een van de grote problemen die ik graag aan die commissie wil voorleggen. Het is prima om het Europees te regelen, maar voordat het zover is, zijn we weer twintig jaar verder. Ik wil dus in Nederland beginnen.

Social media, dat is maar één voorbeeld. De vraag wie de norm stelt, kun je ook stellen bij het gebruik van onze persoonsgegevens, de ontwikkeling van zelfrijdende auto's, het analyseren van data, het posten van naaktfoto's, het inzetten van lokkinderen bij het bestrijden van kinderporno, enzovoort, enzovoort, enzovoort. De datarevolutie brengt ongekende nieuwe mogelijkheden. Of we die allemaal willen gebruiken en hoe we dat willen doen is echter aan ons en niet aan technici en commerciële jongens van een paar heel machtige multinationals. Nogmaals: is de regering bereid om een dergelijke commissie in te stellen?

Dan mijn tweede onderwerp. Ik kom bij de politie aangifte doen van een inbraak. Als eerste krijg ik dan de vraag wat het plaats delict is, waar het gebeurd is. Als het antwoord luidt "internet", slaat het systeem op tilt. De criminaliteit in Nederland verplaatst zich in een hoog tempo naar internet, omdat de pakkans absurd laag is. Dat komt doordat de wetgeving niet bij de tijd is en er veel te weinig kennis bij de organisaties is. De hoogwaardige kennis die er is, zit bij een te klein specialistisch team en wordt niet vastgehouden, waardoor mensen afhaken. Ook is de internationale samenwerking niet op orde en is niet publiekelijk doordacht welke enorme consequenties die digitalisering voor de strafrechtspleging heeft. Er is geen misdrijf zonder digitale sporen. Het uitschrijven van processen-verbaal bijvoorbeeld is enorm 1995. Kinderporno is in Nederland een volledig digitale industrie.

Al heel snel voldoet het hebben van gespecialiseerde cyberagenten niet meer, maar moeten alle agenten, rechercheurs, officieren van justitie en strafrechters over die kennis over cybercrime beschikken.

Dat vergt een ander personeelsbeleid en een andere organisatie. Dat vraagt ook om een ministerie dat openstaat voor vernieuwing, dat zich realiseert dat alleen in samenwerking met marktpartijen digitale ontwikkelingen kunnen worden bijgehouden en, wellicht nog belangrijker, grootschalige preventie kan worden opgezet. Want juist hier valt een wereld te winnen. Het vraagt om digitale burgerrechten, om duidelijkheid over wat van providers kan worden gevraagd, hoe burgers effectief digitaal aangifte kunnen en wat de politie met big data kan en mag. De Wet computercriminaliteit III is nog maar het begin. Hoe speelt de minister in op de digitale criminaliteit? Kan en wil hij nog voor de verkiezingen met een plan van aanpak komen voor de toekomst van cybercrime, van preventie tot vervolging? Hierbij moet, analoog aan de Divorce Challenge, kennis van buiten worden gestimuleerd en verwerkt. Minister, staatssecretaris, ik wil dit onderdeel daarom eindigen met een oproep. Omarm de datarevolutie, maar wees vooral niet blind voor de fundamentele impact ervan; ga met urgentie aan de slag ermee!

Van de toekomst naar het heden: het verhaal van het failliet van de rechtspleging en de noodzaak tot vernieuwing. Als mensen in de knel komen, zoeken zij vaak hulp en bescherming van de overheid om het conflict op te lossen. Denk aan echtscheiding, burenruzies of slachtoffer zijn van een misdrijf. Maar de overheid, de rechtsstaat geeft steeds vaker niet thuis. Steeds minder rechtsproblemen worden opgelost: 42% in 2014. Het aantal advocaten en rechtsbijstandsverzekeraars neemt toe en het aantal officieuze geschilbeslechters, zoals vakbonden en consumentenorganisaties, neemt af en daarop wordt bezuinigd. Het aantal mensen dat met een geschil bij de rechter komt, wordt lager en lager: 4% in 2014. Als mensen bij de rechter komen, hebben ze wel vertrouwen in de rechter, maar het vertrouwen dat de rechter de zaak ook echt oplost, is een stuk lager: drie op vijf. En dan hebben we het nog niet over het strafrecht gehad. Meer dan de helft van de daders vervalt in herhaling.

Onze procedures om conflicten op te lossen, laten veel te veel mensen in de kou staan. Dat is ook niet gek: het zijn procedures die verschillen uitvergroten in plaats van verkleinen, die gericht zijn op de winst van de een en het verlies van de ander. Dus zijn het procedures die mensen uiteendrijven in plaats van verbinden. Daar moeten we wat aan doen.

De trieste conclusie is wel dat we niet zonder de huidige rechtspleging kunnen. De trieste conclusie is dat, als we met veel strijd vele honderden miljoenen euro's extra voor Justitie hebben geregeld, we dat geld moeten gebruiken om het bestaande systeem overeind te houden: veel extra geld voor extra juristen, terwijl ze steeds minder zaken afhandelen. Dat kan anders. Er zijn alternatieven. Er zijn oplossingen die mensen echt helpen. Er is een enorme ambitie in het land om deze problemen aan te pakken.

Kijk bijvoorbeeld naar de Divorce Challenge. Mijn motie van vorig jaar om het aantal vechtscheidingen te halveren en daarvoor een challenge uit te schrijven, is in ieder geval wat betreft de inzet een enorm succes: er kwamen meer dan 500 plannen om kinderen uit de knel te halen en plannen om het bestaande, disfunctionele systeem te verbeteren. Ik dank de minister en de betrokken ambtenaren op het ministerie voor de uitvoering van deze motie. Ik wijs hen op de enorme potentie en energie hiervan. Gebruik die!

Ik geef een ander voorbeeld. Waar blijven de mediationwetten, minister? Wilt u uw eigen initiatiefwetsvoorstellen van destijds nog voor de verkiezingen indienen? Waarom klagen zovelen dat de ambitie en de vernieuwing uit die oorspronkelijke initiatiefwetten zijn gesloopt? Ik zou dat heel jammer vinden. Om te vernieuwen en verbeteren, moet je altijd door behoudzucht en gevestigde belangen heen. Maar laten we daar niet bang voor zijn, want het is zo nodig. En waarom pakken we mediation in het strafrecht niet op en laten we dat juist doodbloeden? De Partij van de Arbeid is een groot voorstander van herstelrecht. Geef mensen om wie het gaat, de verantwoordelijkheid terug, zoals gebeurt bij mediation in het strafrecht. De recente pilot had een succespercentage van 80. Het slachtoffer, de dader en de samenleving zijn de grote winnaars als er een duurzame oplossing komt. Mediation in het strafrecht is geen wondermiddel, maar die moet wel een standaardafdoening worden, net als een taakstraf. De eerste stap om dit structureel op kleine schaal in Nederland aan te bieden, kost 1,5 miljoen. Ik heb samen met de SP, D66, de ChristenUnie en GroenLinks een amendement ingediend om dit te realiseren. Mediation verzoent en verbindt mensen na een burenruzie of bij discriminatie via Twitter, voorkomt recidive en maakt mensen en buurten sterker.

We hebben vernieuwing nodig. We moeten zo veel als mogelijk weg van de procedures met advocaten en rechters, die ons gevangenhouden in strijd. We moeten op zoek naar oplossingen die gericht zijn op overeenstemming. We moeten naar het begin van het conflict en naar oplossingen die mensen verantwoordelijkheid geven in plaats van afnemen. We moeten vooral naar een rechtsstaat die mensen bedient met een goede uitkomst bij die paar momenten in het leven dat ze klem zitten, zodat de overheid er weer meer voor hen is. Vernieuwen dus. Daar zijn geld en durf voor nodig. Ik heb vandaag gesproken over geld voor mediation in het strafrecht en ik steun een aantal amendementen van collega's die hetzelfde doel dienen. Ik zeg het nu al: welke coalitie er straks ook komt, geld voor vernieuwing is broodnodig.

Ik heb nog twee losse puntjes. Het eerste punt betreft de kinderbeschermingsmaatregelen. Als het aan het kabinet ligt, zullen die in de toekomst niet meer door de rechter worden opgelegd. Dat is een slecht en contraproductief voorstel. De rechter gaat over uithuisplaatsingen. Mijn collega Ypma en anderen hebben zich hier al tegen uitgesproken en ik herhaal dat hier. Deze maatregel is financieel pas van kracht in 2019. Maar er moet nog wel een wet komen. In deze begroting is die maatregel ook aangekondigd. Vandaar mijn oproep: laat dit onderdeel uit de wet die nog gemaakt moet worden, want dat is wel zo efficiënt.

Mijn tweede punt is bed-bad-brood. Het overleg is mislukt. Is er de afgelopen week toch nog voortgang geboekt? Zijn de gesprekken heropend? Zijn er gemeenten die zich bij de staatssecretaris hebben gemeld?

Voordat ik bij mijn laatste zinnen kom, zeg ik tegen de collega's dat dit ook het asiel- en migratiedeel is.

De heer Sjoerdsma (D66):
Ik dank collega Recourt voor de alertering dat dit het hele asiel- en migratiedeel is. Ik heb natuurlijk wel een vraag over bed-bad-brood, omdat staatssecretaris Dijkhoff heeft aangekondigd dat hij met een wet komt waarmee hij gemeentes gaat verbieden om bed-bad-broodopvang te bieden. Steunt de PvdA die wet?

De heer Recourt (PvdA):
Die wet moet nog komen, maar mijn collega Kuiken heeft al eerder gezegd dat wij niet voor een verbod zijn.

De heer Sjoerdsma (D66):
Dat is een duidelijk antwoord. Dat is een antwoord dat inderdaad in lijn is met de blog van de collega van de heer Recourt. In deze tijd waarin er nog zo veel wetten moeten worden behandeld en er zo'n schaarse capaciteit is op het gebied van wetgeving, is het natuurlijk wel de vraag of de staatssecretaris überhaupt zou moeten beginnen met deze wet. Ik tel even met de heer Recourt mee. De PvdA is tegen deze wet. Als ik kijk naar de SP, GroenLinks, de ChristenUnie, de Partij voor de Dieren en — ik kijk voor de zekerheid even om, maar ze zitten er niet meer — de groep Kuzu/Öztürk, stel ik vast dat een meerderheid er voorstander van is om überhaupt niet met deze wet te beginnen. Dat scheelt weer capaciteit en daar kunnen wij goede dingen mee doen. Zullen wij de staatssecretaris gewoon oproepen om überhaupt niet te beginnen aan deze wet?

De heer Recourt (PvdA):
Allereerst weet ik niet of ik de rekensom tot 76 opgeteld krijg. De heer Sjoerdsma zegt dat er een meerderheid voor is, maar ik weet dat niet. Ik heb al eerder gezegd dat wij tegen een verbod zijn. Maar goed, dit moet natuurlijk wel neergelegd worden in een wet en dan heb je een procedure waarmee je je argumenten en tegenargumenten kunt neerleggen. Ik ga op dit moment niet tegen het kabinet zeggen: u mag dat niet doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is nou weer opmerkelijk. De heer Recourt gaat niet tegen het kabinet zeggen dat het die wet niet moet maken. Maar goed, hij zegt wel dat hij de wet niet zal steunen.

Mijn vraag gaat over de financiering, want ook de Partij van de Arbeid heeft eerder aangedrongen op een overbruggingsfinanciering voor de tijd waarin er geen deal zou zijn met de VNG en de staatssecretaris. Die deal is er nog steeds niet. Vindt de Partij van de Arbeid ook dat die financiering aan de gemeentes voor de broodnodige bed-bad-broodregeling door moet lopen?

De heer Recourt (PvdA):
Die overbruggingsfinanciering was er ten tijde van de onderhandelingen. De onderhandelingen zijn officieel gestopt, dus dan is er ook geen financiering meer. Mijn vragen zijn er juist op gericht om te bekijken of die onderhandelingen weer van start kunnen gaan. Dan kun je weer aanleiding vinden om die financiering door te zetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
De aanleiding voor de financiering was überhaupt dat de gemeentes zeiden: dit is het sluitstuk van het asiel- en terugkeerbeleid. Dit mag niet op het bordje van de gemeentes worden gelegd. Dat moet geregeld worden met de staatssecretaris. Toen is er in de tussentijd inderdaad financiering gekomen. Er is nog steeds geen deal en nu zegt de Partij van de Arbeid dus: er is geen deal en zolang er geen deal is, betalen wij ook niet meer. Het is teleurstellend dat de Partij van de Arbeid die last ook weer over de schutting naar de gemeentes gooit. Kan ik dat zo constateren?

De heer Recourt (PvdA):
De Partij van de Arbeid wil heel graag dat partijen weer met elkaar aan tafel gaan. Ik roep de staatssecretaris hierbij daartoe op en zeker ook de gemeenten die daarover gaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik begrijp dat de inbreng van de Partij van de Arbeid over het deel "asiel" bestaat uit één zin en één vraag. Maar wij kunnen veel meer bespreken over het asielbeleid. Denk bijvoorbeeld aan de reactie op een motie waar ook de PvdA voor was. Die motie ging over de minuten, de verslagen, van de toekenningen voor het kinderpardon (19637, nr. 2229). Het kabinet gaf eerder aan dat er 40 toekenningen geweest zijn, maar dat bleken er 29 te zijn. Het afgelopen jaar was het er zelfs maar één. Ik zou graag van de Partij van de Arbeid willen horen wat zij vindt van de uitvoering van het huidige kinderpardon. Ziet de Partij van de Arbeid daar reden in om deze regeling nu eindelijk aan te passen?

De heer Recourt (PvdA):
Als partij moet je kiezen waarover je het hebt. Heel veel onderwerpen over asiel en migratie vinden plaats in een algemeen overleg. Daarom hebben wij voor andere thema's gekozen. Dat neemt niet weg dat we het er wel over hebben en er ook een mening over hebben. Die minuten heb ik zelf ook bekeken. Ik ben niet geschrokken van wat ik daar zie staan. Dat ziet er zelfs wel goed uit. Er is met een redelijke coulance geoordeeld. Het probleem is dat we niet kunnen kijken naar die afgewezen zaken. We hebben een motie daarover gesteund. Mevrouw Voortman weet dat beter dan ik, want ik ben niet de vaste woordvoerder op dit onderwerp. Die motie is niet aangenomen. Het is dus heel moeilijk om te zeggen of het te veel of te weinig is zonder dat je weet waarom die anderen zijn afgewezen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wat je juist wel kunt zien in deze toekenningen, is dat het gaat om situaties van mensen die anders om andere redenen ook wel een vergunning gekregen zouden hebben. Dit laat zien dat het kinderpardon zoals het nu is geformuleerd geen biet voorstelt. Ik zal het concreter maken. Wordt het niet hoog tijd om het meewerkcriterium, een onderwerp waar ook de Partij van de Arbeid zich vaak zorgen over heeft gemaakt, te versoepelen, ja of nee?

De heer Recourt (PvdA):
In die voorbeelden die gestuurd zijn naar de Kamer zit een aantal cases waarin niet volledig is voldaan aan het meewerkcriterium en er wel asiel is verleend. Er kan dus niet gezegd worden dat het meewerkcriterium niet wordt meegewogen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik ben ook een beetje onaangenaam verrast, vooral omdat de woordvoerder van de VVD wel zo veel aandacht heeft gehad voor die asielkwestie. Naast dat afschuwelijke beeld dat de liberalen hier vandaag weer hebben neergezet, waarin we zo min mogelijk internationaal solidair met elkaar moeten zijn, had ik zo graag het vergezicht van de andere coalitiepartner geschetst zien worden. Ik had gehoopt dat dat wat hoopgevender was. Dat is niet het geval. Ik heb daarom één vraag. In mijn eigen termijn heb ik aan het kabinet gevraagd wat het zou betekenen voor de instroom in Nederland als het dreigement van Erdogan bewaarheid wordt en Turkije niet langer meer mensen die richting Europa gaan tegenhoudt bij de Turkse kust. Is het dan niet nodig dat de staatssecretaris een reservecapaciteit aanhoudt, zodat de druk op de asielketen dan niet direct weer zo hoop oploopt als vorig jaar?

De heer Recourt (PvdA):
Als Partij van de Arbeid willen we het zo goed mogelijk regelen. Dat hebben we de afgelopen vier jaar ook gedaan. Soms hoort daar juist bij dat je niet te hoog van de toren blaast over je principes, maar het zo goed mogelijk regelt. De vraag over de reservecapaciteit wil ik graag aan de staatssecretaris stellen. Ik ga ervan uit — dat lijkt me niet meer dan logisch — dat je wel bedenkt dat het weer een stuk meer kan worden dan nu het geval is, zodat je niet weer in de noodsituatie komt waarin we gezeten hebben. Ik neem dus aan dat ook het ministerie van Justitie een lerende organisatie is. We gaan het horen.

Ik heb nog maar een paar zinnen. Ik kom terug op de punten die ik wel wilde maken vandaag. Het is mijn ambitie om na een conflict mensen bij elkaar te brengen in een samenleving die ze op dit moment veel te veel uit elkaar drijft. Daar is vernieuwing en visie voor nodig. Laten we daar nu vast de eerste stapjes voor zetten om het in een nieuw kabinet mogelijk te maken om door te pakken.

De heer Van Nispen (SP):
Als het gaat om moderne geschilbeslechting, vinden we elkaar vaak. Ik vind mediation in het strafrecht hartstikke goed. Ik ben echter een klein beetje bezorgd over het pleidooi om zaken weg te houden bij de rechter. Mogelijk vat ik het verkeerd op. De heer Recourt moet me dan vooral corrigeren. Deelt de heer Recourt de zorg dat voor heel veel mensen het recht niet bereikbaar en toegankelijk is en dat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand wel erg onder druk heeft gestaan de laatste jaren?

De heer Recourt (PvdA):
Ik wil zaken weghalen bij de rechter. Dat wil ik niet om de rechter onbereikbaar te maken omdat hij niet betaalbaar is, maar om veel breder werkende, praktisch werkende en vooral kwalitatief beter werkende oplossingen te vinden voor geschillen. Dat is wat ik wil. Je zult de rechter altijd nodig hebben, maar breng hem — "haar" is het meestal — zelf op een ander moment het conflict in, bijvoorbeeld als je in mediation zit en er op een punt niet uitkomt. Of breng bijvoorbeeld een rechter in buurten. Dat zijn de innovatieve ideeën waarvan ik houd, die weggaan van de traditionele procedures. Het staartje van de vraag van de heer Van Nispen was hoe het gaat met de rechtsbijstand. Volgens mij hebben we de plannen van dit kabinet, waarvan ik niet heel enthousiast werd, mede dankzij de stevige inzet van de SP weg weten te spelen. Nu ligt het rapport-Wolfsen er, dat wordt uitgewerkt. Over het rapport-Wolfsen hebben we gedebatteerd: in grote lijnen kan ik dat prima volgen.

De heer Van Nispen (SP):
In het programma van de Partij van de Arbeid voor de toekomst, dus voor na de verkiezingen, staat dat er meer geld beschikbaar komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Daar was ik ontzettend verheugd over. Mijn vraag is dan wel: waarom kunnen we daar nu niet iets aan doen? De PvdA heeft wel de motie gesteund over het verruimen van de inkomensgrens, waarvoor we gisteren de scenario's hebben ontvangen. Daar zouden we keuzes in kunnen maken. De vraag is vooral ook waar de heer Recourt het momenteel vindt knellen. Gaat het om te hoge eigen bijdrages? Gaat het om te krappe inkomensgrenzen? Krijgen de sociaal advocaten te weinig betaald? Waar zit volgens de heer Recourt de zorg waar meer geld naartoe moet? Nogmaals, we vinden elkaar op dit punt, maar kunnen we niet eerder al samen tot plannen komen?

De heer Recourt (PvdA):
Het gaat niet over het inkomen van sociaal advocaten. Ik ga ervan uit dat we dat met de commissie-Wolfsen goed regelen. Het gaat vooral om een verhoging van de bijdrage, die er al is voor de echt sociale minima, omdat de middengroepen tussen wal en schip dreigen te vallen. Vandaar ook mijn pleidooi voor andere mogelijkheden om geschillen op te lossen. Je kunt je ook voorstellen dat er een probleem zit in het eigen risico. Om mensen die echt niets hebben, die op een bankje slapen, maak ik me altijd grote zorgen. Als je hen eigen risico laat betalen, zullen zij feitelijk ook nooit rechtshulp krijgen. Op een aantal punten kan het dus zeker beter. Daarom hebben we ook geld uitgetrokken in ons verkiezingsprogramma. Waarom nu geen geld? We hebben andere keuzes gemaakt, allereerst om de basis te financieren met de 450 miljoen die er — dankzij de hele Kamer, moet ik erbij zeggen — dit jaar bij gekomen is. Ook zijn er een aantal accenten gelegd, waarvan ik mediation in het strafrecht erg belangrijk vind.

Mevrouw Swinkels (D66):
Ik hoor de heer Recourt net zeggen dat de rechter er altijd moet zijn en dat het helemaal niet zijn intentie is om zaken bij de rechter weg te houden. Daar ben ik blij mee. Toch lees ik in de begroting, zij het wat verstopt, dat het plan van de minister is om over kinderbeschermingsmaatregelen voortaan de raad beslissingen te laten nemen.

De voorzitter:
Daar heeft de heer Recourt net het nodige over gezegd.

Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb dat punt gemist en wil hem vragen om dat te verduidelijken. Is hij voor de plannen van het kabinet om de rechter daartussenuit te halen, of steunt hij mij in mijn zorgen daarover?

De heer Recourt (PvdA):
Ik heb net gezegd dat ik het echt het slechtste plan van de laatste decennia vind. Daar moeten we dus echt mee stoppen.

Mevrouw Swinkels (D66):
Kan de heer Recourt ook zeggen waarom hij het het slechtste plan vindt?

De voorzitter:
Dat heeft hij ook gezegd.

De heer Recourt (PvdA):
Bijvoorbeeld omdat uithuisplaatsingen heel eigen aan de rechter zijn. Het lijkt me sowieso niet efficiënt omdat je bezwaar, beroep en nieuwe procedures over jezelf gaat afroepen. Maar het is ook veel fundamenteler. Kinderen bij de ouders weghalen, moet je niet aan de Raad voor de Kinderbescherming over willen laten. Daar moet je een stevige rechterlijke toets op hebben.

Mevrouw Swinkels (D66):
Mijn excuses, ik had dit punt gemist.

De voorzitter:
Kan gebeuren. Dank u wel, mijnheer Recourt.

Nu geef ik het woord, mevrouw Gesthuizen, aan de heer Marcouch namens de PvdA. Ook de heer Sjoerdsma vroeg of de heer Marcouch zou spreken.

De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Veiligheid is de basis van alles wat ons leven goed maakt. Zonder veiligheid bestaan er geen vertrouwen, geen ondernemingslust en geen rechtvaardigheid. In goed sociaaldemocratisch Nederlands: veiligheid is onze basis voor verheffing. Springen gaat immers niet van een ijsschots. Alleen als wij veilig zijn, kunnen wij kinderen opvoeden, onderwijs bieden en banen vinden. Vooruitgang kan niet zonder normen, zoals preventie niet zonder repressie kan. Vandaag, bij deze begrotingsbehandeling, wil ik verbeteringen boeken op drie thema's die ons leven onveilig maken. Ik begin met buurtcriminaliteit. Daarna volgen radicalisering, discriminatie en racisme. Ik besluit met de organisatie die ons bij uitstek daartegen beschermt: de politie.

Gelukkig daalt de jeugdcriminaliteit. Het is mooi, maar meer ook niet, want de cijfers geven het Nederlandse gemiddelde, terwijl de verschillen met achtergebleven probleemwijken pijnlijk groot zijn. Niemand wil leven in een wijk waar mensen geen aangifte durven te doen van vernielde ruiten, van seksuele intimidatie van homo's en meisjes en van bespuugde joden en moslims. Doen de slachtoffers aangifte, dan wordt hun auto bekrast, hun hondje bekogeld en moeten zij hun kinderen binnenhouden, want de daders wonen in hun straat en niemand haalt ze daar weg, de familie niet, de huiseigenaar niet en ook de politie niet.

Hoe egocentrisch wij ons ook kunnen gedragen, in de kern zijn wij sociale mensen. Wij voelen dat dit niet deugt, ook al wonen wij zelf niet in zo'n buurt waar journalisten, buschauffeurs en ambulanceverplegers worden aangevallen. Wij hebben heel goed in de gaten dat deze buurtcriminaliteit als leerschool werkt voor dieven die in heel Nederland op rooftocht gaan, zich inlaten met de handel in wapens en drugs, en zich zelfs laten inhuren voor liquidaties. Alle reden dus om de beproefde methoden waardoor jeugdcriminaliteit daalt, met urgentie toe te passen in achtergebleven probleembuurten.

Ik heb drie noties om de veiligheidsaanpak in de wijken te revitaliseren. Nu wij weten hoe het moet, hebben wij de plicht om het ook te doen, ook in de probleemwijken.

1. Prioriteit. Pas toen wij als overheid de prioriteit zagen, ging de politie resultaten boeken. De overheid stopte met hangplekken voor hangjongeren, stopte met het entertainen van criminele jongeren in jeugdcentra en startte de bestrijding van jeugdcriminaliteit. De lokale overheid vormde een vitale coalitie met de beste agenten, met verantwoordelijke ouders en met energieke familieleden die gevonden werden via de Eigen Kracht-conferenties. Buurtbewoners kregen van de burgemeester een positie en kregen hulp van potige coaches, die de straat teruggaven aan de buurt. Zij jaagden de overlastgevers naar huis, waar hands-on hulpverleners klaarstonden die tot achter de voordeur van wanten weten.

2. Precisie. Het zijn jongens, geen jongeren. Dat scheelt al de helft. Te vaak zijn ze Marokkaans-Nederlands of Antilliaans-Nederlands, maar hierin moeten wij nog veel preciezer zijn. De enkeling die niet deugt, moeten wij onderscheiden van al die anderen, die wél deugen. Laat je dat onderscheidingsvermogen zien, dan doe je het omgekeerde van etnisch profileren. Je focust als agent of toezichthouder op die foute jongen en je krijgt hulp van al die andere buurtjongens, die net zo veel last hebben van diefstal, berovingen en intimidaties als de andere buren.

3. Vasthouden. Zodra wij de buurt loslaten, komen de criminelen terug. De helft van de gestraften recidiveert helaas, zolang de minister preventieve methoden als terbeschikkingstelling aan het onderwijs (tbo) niet op de rails heeft gezet. Volgens de motie-Marcouch worden criminelen pas vrijgelaten nadat zij geslaagd zijn voor hun vakdiploma. Hier ligt een bal voor open doel.

Ex-gedetineerden kunnen wij resocialiseren door ze een alternatieve vog te geven, een verklaring omtrent hun goede gedrag in de gevangenis. De potige straatcoaches horen ook bij de preventieve methoden, evenals de gezinsbezoekers, die de vaders manen hun zonen naar school te sturen, en de gezinscoaches, die tot achter de voordeur hun broertjes disciplineren. Helaas zie ik deze methoden, uitgevonden in Amsterdam Nieuw-West, verwateren. Criminele groepen zijn daar terug. In het hele land merken wij dit aan de kille liquidaties. En dat alles terwijl het enige wat je nodig hebt, goede teams zijn, etnisch divers met sterke teamleiders die dagelijks hun teams briefen voor ze de wijk ingaan en debriefen bij terugkomst. Nu wij de ins en outs kennen van deze wijkspecifieke werkwijze vraag ik de minister om ook bij de nationale politie deze succesvolle gebiedsgebonden methode in de stijgers te zetten voor onze probleemwijken, zodat ook daar het gemodder met normvervaging en rolvervaging plaatsmaakt voor deze stevige hands-on aanpak.

Dan nu de radicalisering! Dat wil zeggen: de bedreigende radicalisering van zowel moslimterroristen als rechtsextremisten, al dan niet in naam van religies. De achtergebleven broertjes en zusjes van jihadisten kunnen wij, net als bij jeugdcriminaliteit, redden als we achter de voordeur weten te komen. De pilot in Amsterdam met een zogenoemd jihadisme-interventieteam is echter mislukt door de handelingsverlegenheid van de hulpverleners, die geen natuurlijk moment zagen om binnen te komen. Dat is te tackelen met goede teamleden en dito -leiders. Ik vraag de minister om een plan om de pilot te introduceren bij de twintig gemeenten die volgend jaar opnieuw 6,7 miljoen euro ontvangen voor een gebiedsgebonden en persoonsgerichte aanpak van radicalisering. Landelijk zou het helpen dat de minister het OM de aanwijzing geeft om salafistische organisaties te ontmantelen als de doelen die zij nastreven strijdig zijn met de wet. Ik vraag dit omwille van de moeders die wanhopig moeten aanzien dat hun kinderen terechtkomen in de kweekvijver van ronselaars en omwille van moslims die hun religie gekaapt zien door de perverse machtsdoelen van IS.

Wellicht het meest vernietigend zijn discriminatie en racisme. Deze high-impact crimes kunnen wij volgens mij het beste bestrijden op de manier waarop wij huiselijk geweld bestrijden: met hoge prioriteit. Alle professionals op alle niveaus, intensief getraind en geïnstrueerd, moeten worden opgenomen in gemeentelijk veiligheidsplannen met gespecialiseerde agenten voor aangifte en opsporing. De informatie over aangiftes moet toegankelijk zijn met speciale codes en het opsporen moet zo nodig zonder aangifte gebeuren. Het succes zit ook hier in de kwaliteit van de uitvoering. Daarnaast moet er ook bij de meldpunten een tandje bij. Ook als de beledigende en kleinerende uitingen niet strafbaar zijn, helpt het om slachtoffers door te verwijzen en trends te agenderen bij de gemeente en het Rijk. Graag een reactie van de minister. Kunnen wij de bestrijding van dit vernietigende misdrijf, dat discriminatie en racisme heet, op deze wijze intensiveren?

Nu staat nota bene het digitale meldpunt MiND op omvallen. Dit voorkomen is mij zeker een amendement waard en dat amendement heb ik dan ook al ingediend met de steun van de collega's van de SP, D66, VVD, CDA, SGP en de ChristenUnie. Ik wil verder van de minister weten wanneer hij met de politie-app tegen etnisch profileren en andere klachten komt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Marcouch noemde een indrukwekkende rij van medeondertekenaars, maar hij is mijn naam vergeten te vermelden.

De heer Marcouch (PvdA):
Ik schaam me diep, voorzitter. Excuses! De collega's van GroenLinks staan er inderdaad ook onder.

De politie is de organisatie die bij uitstek tot taak heeft om ons te beschermen tegen criminaliteit. Wij zien een nieuw fenomeen bij de uitoefening van de taak van de politie. Bij staandehoudingen en andere acties van de politie zien we omstanders met smartphones opduiken die onmiddellijk beginnen te filmen, soms op een heel hinderlijke manier. Dit gaat gepaard met veel onduidelijkheid bij zowel de agenten als de burgers. Filmen — laat dat duidelijk zijn — mag! Mensen mogen filmen, en die filmpjes zijn heel vaak ook nuttig om misstanden aan de kaak te stellen. Filmen mag, maar het is wettelijk verboden om de dienders te hinderen in de uitoefening van hun taak. Ook de publicatie van de filmpjes is op zichzelf geen probleem, maar wel als de agenten herkenbaar gefilmd worden. Als zij in een gepubliceerd filmpje herkenbaar in beeld komen, worden sommigen in hun werk belemmerd, of eigenlijk wordt hun het werk onmogelijk gemaakt. Ik ken voorbeelden van agenten die uiteindelijk hun werkgebied moesten verlaten.

Dit maakt niet alleen het werk van agenten onmogelijk, maar wij zien wij ook dat dit negatieve effecten heeft op de gezinsleden van agenten. Daarom stel ik voor dat filmers de agenten moeten blurren. Zij moeten gezichten onzichtbaar, anoniem maken wanneer zij hun filmpjes publiceren. Ik vraag de minister of hij dat wil regelen. Een nieuw fenomeen vraagt om nieuwe omgangsregels. Ik vraag de minister ook om de grenzen die horen bij de vrijheid en die ook horen bij dit nieuwe fenomeen van het filmen met smartphones op te nemen in de vakmanschapstrainingen van dienders. Op die manier kunnen zij goed aangeven wat de grenzen zijn en weten zij wat wel en niet kan. Wat mij betreft gaat dit ook gepaard met een op de burgers gerichte campagne.

Investeren in de politie is investeren in de dienders, van werving tot pensionering, van vakmanschap tot integriteit. Agenten zijn 100% integer wanneer zij binnenkomen; anders waren zij namelijk nooit door de uitgebreide selectie gekomen. Maar integriteit vraagt onderhoud, net zoals de fysieke conditie. Ook de mentale conditie vraagt onderhoud. Het politiewerk is zeer ingrijpend door allerlei oorzaken, van agressie op straat tot kinderporno op internet. Daarom moet de politieleiding de mentale hulp op orde hebben, van PTSS-behandelaars tot geestelijk verzorgers. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Berndsen-Jansen/Marcouch over PTSS, zo vraag ik de minister. Kan hij de stand van zaken geven, zowel wat betreft PTSS als wat betreft de geestelijk verzorgers, over wie ik met de collega's van de ChristenUnie en de SGP, naar ik meen, een motie heb ingediend?

Het is in elk geval goed dat de politieleiding het verbod op etnisch profileren serieus neemt, om te beginnen door de norm te stellen. Ik wil echt een compliment aan de politie maken dat zij dit voortvarend heeft opgepakt. Dit compliment geldt ook voor de steun die de minister daaraan geeft. Vervolgens kan de politie dit serieus nemen door voortdurend te trainen en door agenten te stimuleren om elkaar op de werkvloer aan te spreken.

Het is goed dat de minister de werving van etnische diversiteit in gang heeft gezet. Politie-eenheden vragen om meer ruimte. Ik steun ze daarin en ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op de vraag in hoeverre politie-eenheden ruimte hebben om zelfstandig te werven. Wij hebben immers teams nodig die de wijkspecifieke opdrachten aankunnen.

Wel wil ik daar meteen bij melden dat de vorming van de nationale politie moet doorgaan. Opsporing is immers het doel. Dat gaat beter als 25 aparte opsporingssystemen opgaan in één systeem. De pakkans moet namelijk omhoog. Zo ontstaat veiligheid. Zo bouwen wij aan vooruitgang door een veilige basis te leggen. Veiligheid is als een vader: eerst de norm en dan de verheffing.

De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Verhoeven nog een vraag wil stellen voordat ik mevrouw Helder het woord geef.

De heer Verhoeven (D66):
Ik ben oprecht onder de indruk van de betogen, zowel van de heer Recourt als van de heer Marcouch. Ik heb er met veel plezier naar geluisterd. Maar het is wel bijna alsof zij niet medeplichtig zijn aan vier jaar V en J. Er zijn in die tijd toch wel heel veel dingen gebeurd die bij de Partij van de Arbeid echt pijn hebben gedaan. Ik zeg het nu tegen de heer Marcouch, maar richt het ook tegen de heer Recourt. Maar de heer Marcouch moet het namens de Partij van de Arbeid zeggen. Er zijn allerlei wetsvoorstellen aangenomen waardoor toch de rechtsstaat onder druk komt te staan. Er is veel bezuinigd op de politie, terwijl de heer Marcouch nu juist zo'n passievol betoog daarover heeft gehouden. Hoe kijkt de Partij van de Arbeid nu terug op vier jaar V en J, met vier bewindspersonen van de VVD op dat ministerie, en op alles wat er in die vier jaar gebeurd is? Daar hoor ik toch graag een oordeel over van de Partij van de Arbeid.

De heer Marcouch (PvdA):
Collega Tellegen zei terecht dat er in de afgelopen jaren veel bezuinigd is, breed en op alle domeinen. In de begroting van bijvoorbeeld V en J is er door de jaren heen echter steeds meer geld bij gekomen, ondanks de moeilijke financiële omstandigheden. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de dreigingen die zijn ontstaan en allerlei ontwikkelingen die niet voorzien waren. In die zin geef ik een groot compliment aan politiemensen die ondanks de omstandigheden van bezuinigingen en de immens grote reorganisatie gewoon elke keer weer hebben geleverd.

Zo kijk ik naar de politie, waar ik woordvoerder over ben: het is een gigantisch project waar alle partijen hier in de Kamer, de politie en de bonden groen licht voor hebben gegeven. Dat is niet altijd heel erg prettig verlopen. Het verloopt soms nog altijd met problemen. Ik zie echter wel dat we hier met zijn allen, ook de oppositie, elke keer weer een uitweg hebben gevonden om te zorgen voor de veiligheid van burgers en een werkbare situatie voor politiemensen. Ik denk dat dat gewoon heel goed is.

De heer Verhoeven (D66):
Allerlei wetten waarbij de rechtsstaat onder druk komt te staan zijn slecht, zoals het afpakken van Nederlanderschap, straf zonder tussenkomst van de rechter en het eerlijke proces dat steeds meer onder druk komt te staan. Dat geldt ook voor de manier waarop het bij de nationale politie is gegaan. Dat zegt de heer Marcouch zelf ook. Ik wil van de Partij van de Arbeid weten of zij vindt dat er na deze periode nog een keer een VVD-minister op dit ministerie moet komen. Ik zou ook graag een rapportcijfer van de Partij van de Arbeid horen. Het is goed als je duidelijk bent over wat er op dit ministerie gebeurd is. Vier jaar lang is er zo veel fout gegaan. De Partij van de Arbeid moet ook met lede ogen hebben toegezien hoe het gegaan is. Ik hoor dus echt graag van de heer Marcouch of er wat betreft de PvdA nog een VVD-minister terugkomt ...

De voorzitter:
Daar gaat de kiezer over, maar goed. Eerst de verkiezingen.

De heer Verhoeven (D66):
… en of we een cijfer aan deze twee heren gaan geven.

De heer Marcouch (PvdA):
Inderdaad: eerst de verkiezingen. Wat mij betreft komen er natuurlijk twee bewindspersonen van de Partij van de Arbeid. Alle gekheid op een stokje: op het terrein van Veiligheid en Justitie zijn er heel veel debatten gevoerd. Ik ga al die debatten hier niet nog eens evalueren. Ik zie wel dat er heel veel hobbels zijn geweest. De uitdaging is altijd dat je die hobbels neemt en de eindstreep haalt. Volgens mij gebeurt dat. Dat is niet alleen te prijzen in de coalitie, maar ook in de constructieve oppositie waar de heer Verhoeven toe behoort. Ik denk dat we het toch voor een groot deel samen hebben gedaan.

De heer Van Nispen (SP):
De heer Verhoeven vroeg heel concreet om een rapportcijfer. Feitelijk wordt er nog geen zesje uitgedeeld. Er komt namelijk helemaal geen cijfer.

De heer Marcouch (PvdA):
Ik heb in het onderwijs gezeten. Toen gaf ik cijfers. Daar zit ik hier niet voor.

De heer Van Nispen (SP):
Prima. Ik wil me oprecht aansluiten bij de complimenten aan al die mensen die het zware werk doen. Er zijn ook goede voorstellen over het beschermen van politieagenten die op internet worden geplaatst. Terecht vraagt de heer Marcouch ook aandacht voor problemen met PTSS en het politieonderwijs. Ik wil er één concreet punt uit halen: het politieonderwijs. Heeft de Marcouch helemaal geen spijt wat betreft deelname aan dit kabinet en de maatregelen die zijn genomen? Er is hard bezuinigd op het politieonderwijs. Het budget is teruggelopen van 140 miljoen naar 100 miljoen euro. Hoe kijkt de heer Marcouch daarop terug? Dat is toch een pijnlijke bezuiniging geweest, die niet goed uitpakt als we zo veel van de mannen en vrouwen op straat vragen?

De heer Marcouch (PvdA):
Ik ben erg trots op de prestaties die de veiligheidsketen de afgelopen jaren geleverd heeft als je ziet wat voor onvoorziene en soms toch ook dramatische incidenten er waren, met terreurdreiging, de MH17, de radicalisering en de reorganisatie die volop aan de gang is. Dat compliment is, denk ik, te maken. Het is aan het kabinet om daar elke keer weer met de Kamer op een goede manier op te anticiperen. Er waren heel veel knelpunten en die zijn opgelost. Ik zie dat er in de begroting en ook in de komende jaren structureel 450 miljoen bij komt. Voor een deel gaat dat geld in de wijkagenten zitten en dat stemt mij tevreden. Voor een deel gaat dat geld ook zitten in de opleiding en training van agenten, want dat moet ook gebeuren. Ik zie investeringen, ondanks de moeilijke financiële omstandigheden waarin het kabinet heeft bestuurd.

De heer Van Nispen (SP):
Nogmaals complimenten voor de mensen die het moeilijke werk doen; daar zijn wij het echt over eens. Ik wil het debat dat ik net met mevrouw Tellegen had niet overdoen, maar wij moeten ons wel bij de feiten houden. De begroting daalt. De heer Marcouch zegt dat er geld bij komt. Nee, de politiebegroting gaat volgend jaar met 30 miljoen euro naar beneden. Dus kom niet aan met: er komt allemaal geld bij. Nee, de bezuiniging wordt een beetje minder, maar de bezuiniging volgend jaar op de nationale politie alleen is 30 miljoen.

De heer Marcouch (PvdA):
Laten we wel eerlijk tegen elkaar zijn. Ik heb het gehad over de moeilijke financiële omstandigheden. Als u had bestuurd, had u ook maatregelen moeten nemen. Dan moet u ook zo eerlijk zijn om te zeggen wat u anders had gedaan en waar u dat geld vandaan had gehaald, maar dat zegt u niet. Er waren ontzettend moeilijke financiële omstandigheden. De politie zit in het grootste reorganisatieproject ooit en presteert toch. Er zijn onvoorziene omstandigheden ontstaan waardoor het nodig was dat er extra werd geïnvesteerd. Dat wordt gedaan; dat lijstje ligt op mijn tafel. Ik zie dat er jaarlijks geld bij komt in plaats van dat het eraf gaat.

Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. "We staan aan de vooravond van wat ons te wachten staat en er is geen enkele reden om gerust te zijn. Als er geen extra geld komt, gaat de kwaliteit van ons werk achteruit. En dat krijgen we in de toekomst keihard terug.". Dit zijn citaten van de voorzitter van het College van procureurs-generaal naar aanleiding van de presentatie van het jaarrapport van het Openbaar Ministerie in mei van dit jaar. Hij liet er geen misverstand over bestaan dat de bodem van de kas van het Openbaar Ministerie is bereikt. Er zijn de komende jaren miljoenen extra nodig, wil het Openbaar Ministerie zijn werk kunnen blijven doen. Maar die alarmerende woorden gingen daar niet eens over. De citaten verwijzen naar de verandering in de criminaliteit de laatste jaren: de zware georganiseerde criminaliteit, corruptie en de oprukkende cybercriminaliteit. Om die criminaliteit aan te kunnen, moet er per jaar minimaal 40 miljoen bij.

Ook de korpschef sprak nog niet zo lang geleden vergelijkbare woorden. "Cybercrime is een groot gevaar voor de integriteit van de samenleving, maar ook voor het veiligheidsgevoel bij burgers. Georganiseerde criminaliteit en cybercrime zijn tot op heden nauwelijks meetbaar. Dat zijn juist de misdaadvormen waar ik me ongerust over maak, vooral omdat we onvoldoende kunnen monitoren hoe die zich ontwikkelen,", aldus de korpschef.

Dat zijn woorden van mensen uit de praktijk waar mijn fractie het roerend mee eens is. Hoe anders zijn ze dan het mantra dat we steeds vanuit het ministerie horen, namelijk dat de criminaliteit is gedaald. Telkens moet ik de minister erop wijzen dat het dan gaat om de geregistreerde criminaliteit. Dat is iets heel anders, want dat zijn namelijk de misdrijven waarvan burgers aangifte hebben gedaan bij de politie. Na lang zeuren door de PVV hebben we nu eindelijk een rapport waaruit blijkt dat de aangiftebereidheid de laatste jaren onverminderd laag is, 19%. De minister probeerde nog te redden wat er te redden valt door de verwijzen naar een ander meetinstrument voor de criminaliteitscijfers en wel de veiligheidsmonitor. In een algemeen overleg over de politie heb ik gezegd dat ik in het begrotingsdebat daarop terugkom, dus dat doe ik bij dezen. Wat de minister toen zei, is niets meer of minder dan de burger een rad voor ogen draaien en wel om vele redenen. Laat ik hier de belangrijkste noemen.

Ten eerste zijn de onderliggende slachtofferenquêtes die voor de veiligheidsmonitor worden gebruikt slechts steekproeven waarop de respons al enige tijd dalende is. Ten tweede zijn veel misdrijven niet in die enquête opgenomen. Dat zijn de zogenoemde slachtofferloze delicten. Dat zijn delicten zonder een direct slachtoffer: hennepplantages, rijden onder invloed zonder een ongeval, productie van xtc, het dumpen van drugsafval en bepaalde vormen van cybercrime. Ten derde is de enquête onder bedrijven al enige jaren niet meer afgenomen. Misdrijven waar bedrijven slachtoffer van worden, blijven dus volledig buiten beeld.

Op deze manier komen we niet verder. Daarom een verzoek van mijn kant: is de minister bereid om onderzoek te laten doen naar een nieuw dan wel een aanvullend meetinstrument? Laat ik verwijzen naar een boek van een ter zake deskundige met de titel De economie van misdaad en straf. Het is geschreven door de heer Van Velthoven. Hij stelt daarin dat we niet kunnen terugvallen op slachtofferenquêtes. Hij stelt een andere methode voor, namelijk de vangst-/hervangstmethode. Ik zal niet verder gaan over statistiek. Als de minister met mij van mening is dat een nieuw of aanvullend meetinstrument noodzakelijk is, zal ik hem dat boek geven. Anders overweeg ik een motie, want meten is weten, maar wel met het juiste instrument. Misschien kost het een paar jaar, net als bij het rapport over de aangiftebereidheid, maar dan heb je ook wat.

Waar ook nog steeds tegen beter weten in aan wordt vastgehouden, is de taakstelling op de gehele veiligheidsketen. Ik hoorde een collega van de VVD in een interruptiedebat zeggen: we hebben verantwoordelijkheid genomen, want er moest 50 miljard bezuinigd worden. Ja, dat krijg je als je danst naar de pijpen van Brussel. De VVD ging echter wel de verkiezingen in met zeggen dat er op veiligheid niet zou worden bezuinigd, wetende dat er zo veel miljard bezuinigd moest worden. Ondanks waarschuwingen van alle kanten, van de politie, het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht en de advocatuur, dat het niet haalbaar is, wordt er niet vanaf geweken. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn de uitgaven aan veiligheid sinds 2009 vrijwel gelijk gebleven. Het ministerie besteedde in 2015 even veel, of even weinig, aan veiligheid. Alsof de wereld in die tijd niet is veranderd. Nu de oogkleppen dankzij de oppositiepartijen op een klein kiertje staan, is er geld bij gekomen. Dat wordt meteen aangeduid als extra geld of een extra investering. Het is echter een minder grote bezuiniging en dat is iets heel anders.

De politie kreeg er gratis en voor niets een enorme schoffering van de minister van Financiën bij. Hij gaf aan wel klaar te zijn met dat gebedel, met de toevoeging dat ze maar eens aan het werk moesten gaan in plaats van in de media om geld vragen. Zijn collega van Veiligheid en Justitie, hier in vak-K aanwezig, deed daar wat mijn fractie betreft nog een schepje bovenop door daar geen afstand van te nemen. Dat had niet eens geld gekost, alleen een beetje moeite. De minister deed echter niets. Hij verschuilde zich achter de geformuleerde doelstelling, namelijk de ontwikkeling van de politie tot een slimme, flexibele en adaptieve organisatie. Eerlijk is eerlijk, met die doelstelling om tot een slimme en flexibele organisatie te komen is mijn fractie het eens. Niet voor niets besteedt mijn partij in haar verkiezingsprogramma minimaal 1 miljard aan de politie.

Onder het mtto "nieuwe ronde, nieuwe kansen" heb ik de begroting voor volgend jaar zo objectief mogelijk bekeken. Het begint veelbelovend. Het kabinet heeft besloten om vanaf 2017 structureel 400 miljoen extra in te zetten voor, zoals het dat zo mooi noemt, maatschappelijke prioriteiten en het oplossen van knelpunten. Van dat bedrag is 221 miljoen voor de politie als investering in de prestaties en 10 miljoen ter versterking van de gebiedsgerichte inzet. Dat er geld bij komt, is niet meer dan normaal gezien wat wij van de politie vragen.

Waarom is de risicoparagraaf van de begroting van de politie niet meegenomen in de begroting van het ministerie zelf? Ik noem drie grote risico's: een hoog ziekteverzuim, het huisvestingsplan en het achterblijven van de uitstroom van medewerkers. De financiële resultaten zijn al ingeboekt, want in 2021 krijgt de politie maar liefst 250 miljoen minder dan in het vorige jaar. Met het miskennen van de geconstateerde financiële risico's kan wat mijn fractie betreft nu al gezegd worden dat de politie financieel op zeer dun ijs loopt. Gaat de minister dit oplossen en, zo nee, accepteert hij dan dat het eigen vermogen van de politie gevaar loopt? De opmerking in de schriftelijke antwoorden dat er rekening mee wordt gehouden zodra die risico's zich voordoen, is onvoldoende. Dat is gewoon de kop in het zand steken en hopen dat het goed gaat. Dat is een beetje "na mij de zondvloed". De minister moet dat eigen vermogen weer aan gaan vullen, dus waarom dit risico lopen en niet meteen aan de voorkant deugdelijk financieel beleid voeren?

Als het mobiel werken een prioritair thema is — dat hebben we ook al een paar keer gehoord van de minister — wordt de versnelde uitrol van de benodigde mobiele telefoons met de MEOS-app waar de minister zo'n voorstander van is dan door hem betaald? Naar verluidt kost dat 15 miljoen, maar ik kan het nergens in de begroting terugvinden. Dus op dat punt graag een reactie van de minister.

Mijn voornaamste punt van kritiek op het bedrag van 221 miljoen is echter dat het geen rekening houdt met de huidige en de toekomstige situatie. De minister schrijft namelijk, en ik citeer hem: "Met deze 221 miljoen worden de ambities/prestaties zoals opgenomen in het inrichtingsplan van de politie duurzaam betaalbaar gemaakt." Het inrichtingsplan is vier jaar oud en gebaseerd op de toen geldende situatie. In de tussentijd is er wel het een en ander gebeurd. De eis van de minister dat de politie ook adaptief moet zijn, moet blijkbaar uit het eigen vermogen komen. Of gaat de minister hier hopelijk zeggen dat hij, net zoals zij voorganger deed, in een oude sok nog wat geld heeft gevonden? Er moet namelijk meer financiële ruimte zijn voor vernieuwing. De technologische ontwikkelingen staan niet stil en criminelen helaas ook niet.

Het gaat niet alleen om geld. Waar blijven ook de instrumenten die de politie nodig heeft? Het wetsvoorstel dat de politie de bevoegdheid geeft om in computers van verdachten te kunnen kijken, met de mooie titel Computercriminaliteit III, is eindelijk ingediend, maar er was wel een aangenomen Kamermotie voor nodig. Maar er liggen nog genoeg onderwerpen die opgepakt moeten worden.

Laat ik er vier noemen. Ten eerste. Wat wordt er gedaan nu duidelijk is dat met behulp van het digitale meisje Sweetie gelokte pedofielen niet veroordeeld worden? Ten tweede. Waar blijft het wetsvoorstel over het gebruik van camerabeelden gemaakt door particulieren, naar aanleiding van ook een aangenomen Kamermotie van mijn fractie en het CDA? Vast staat dat het opsporen van verdachten met het tonen van beelden veel sneller gaat. Ten derde. In een aantal eenheden worden bodycams gebruikt, waaronder hier in Den Haag. Maar kan informatie uit zo'n bodycam wel gebruikt worden in het strafproces? Ten vierde. Op 25 en 26 november jongstleden is op initiatief van het ministerie een zogenoemde appathon gehouden, met als doel het ontwikkelen van een nieuwe app die agenten op straat moet gaan ondersteunen bij het maken van geluidsopnamen van bijvoorbeeld slachtoffers, getuigen en mogelijke verdachten. Maar ook hier de vraag: kan op deze manier vergaarde informatie gebruikt worden in een strafzaak?

Volgens het ministerie vormen multimedia zoals film, audio en foto's een steeds belangrijker onderdeel bij de opsporing van verdachten en het juridisch proces dat hierop volgt. Dat ben ik met het ministerie eens. Maar naar mijn mening blijven de juridische aspecten op zijn minst onderbelicht en blijft noodzakelijke wetgeving uit. Sinds het zogenoemde Zwolsman-arrest is artikel 3 van de Politiewet alleen bij een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voldoende als wettelijke grondslag. Voor de liefhebber en wie het op wil zoeken, dat staat in rechtsoverweging 6.4.4. Daar staat letterlijk: "De voortschrijdende ontwikkeling van het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (…) en de toenemende technische verfijning en intensivering van onderzoeksmethoden en -technieken verlangen een meer precieze legitimatie (…)" in de wet. Dat is een mooie uitdaging voor de minister. Mijn vraag is dus ook of hij die uitdaging gaat oppakken bij de onderwerpen die ik zojuist heb genoemd. We moeten niet het gevaar lopen dat er straks wel bevoegdheden zijn maar dat een strafzaak, zoals dat zo mooi heet, "stukgaat" vanwege onvoldoende wettelijke grondslag.

Niet alleen regeren is vooruitzien, ook investeren is vooruitzien. In het algemeen overleg over de politie op 6 oktober jongstleden zei de minister letterlijk: "We zullen de komende jaren zeer, zeer fors moeten investeren in de (…) aanpak van cybercrime. (…) de politie zal op relatief korte termijn over heel veel mensen moeten beschikken die ervaren zijn op het gebied van cybercrime." Maar wat schetst mijn verbazing? Er wordt slechts 1,5 miljoen gereserveerd voor de bestrijding van cybercrime en dit is blijkbaar alleen bedoeld voor meer mensen. Maar technologie kost toch ook geld? Met veel gevoel voor understatement spreekt de minister zelf van een "bescheiden" bedrag. Nog erger, hij zegt ook: "er moet terughoudendheid worden betracht met nieuwe ambities.". Dat betekent dus dat de minister de waarschuwingen van de korpschef en van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, waar ik mijn inleiding mee begon, in de wind slaat. Criminelen zullen lachen om de terughoudendheid met nieuwe ambities. Gaat de minister op de kortst mogelijke termijn zijn eigen ambitie op dit punt fors opschroeven en samen met beide heren tot een oplossing komen? Of misschien kan de minister eens gaan praten met de heer Prins van Fox-IT, naar aanleiding van zijn interview in het Tijdschrift voor de Politie met de veelzeggende titel Online is de pakkans nihil.

Het Openbaar Ministerie krijgt er vanaf 2017 structureel 13 miljoen bij om — alweer een citaat -"— beter in te kunnen spelen op diverse taken in de samenleving Dat is nog niet de helft van wat de voorzitter van het College van procureurs-generaal nodig zegt te hebben, namelijk 40 miljoen. De minister gaat er ook volledig aan voorbij dat het Openbaar Ministerie er, net als de politie, veel meer werk bij heeft gekregen vanwege de terroristische dreiging. Heeft de minister de beste man wel gesproken? Ook hij heeft immers gewezen op de toenemende cybercrime. De in de nota van wijziging genoemde bedragen zijn onvoldoende, net als de structurele investering van 15 miljoen die er vorig jaar bij is gekomen. Dus de vraag is ook hier: wordt er nog geld gevonden?

Maar laat ik de minister, aan de vooravond van de verkiezingen en met het eindpunt van zijn termijn in zicht, ook iets geven. Zijn voorganger grossierde in het overnemen van voorstellen van mijn fractie en plakte er dan zijn eigen sticker op. Het laatste voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel inzake de meerdaadse samenloop. Simpel gezegd: de mogelijkheid om straffen te kunnen stapelen. Dat is voor 99% overgenomen van de PVV, die hierover al een initiatiefwetsvoorstel had ingediend.

Maar laat ik nu eens aardig zijn en de minister een ander initiatiefwetsvoorstel aanbieden: de groepsaansprakelijkheid. De situatie waarin verdachten elkaar de schuld in de schoenen schuiven en het Openbaar Ministerie met een bewijsprobleem opzadelen, behoort dan tot het verleden. Dat initiatiefwetsvoorstel heb ik al ingediend. Antwoorden op de ingediende vragen zijn ook al klaar, dus de minister kan er zo mee verder. Ik zou dat natuurlijk het liefste zelf doen, maar vanwege de PvdA-boycot van al onze voorstellen ongeacht de inhoud heeft dat geen kans van slagen, ondanks de woorden die ik net van collega Recourt hoorde over samenbrengen. Dat was een van zijn doelen. Hij zei: mensen samenbrengen. Blijkbaar geldt dat niet als het over de PVV-stemmer gaat. Maar de minister zit met deze club in de coalitie en hij kan er wel voor zorgen dat het voorstel de eindstreep haalt. Het pakket is al klaar. Ik hoef er alleen maar een strikje om te doen. Dus als de minister het wil hebben, hoeft hij het alleen maar aan te geven.

Dan kom ik op een ander punt: in juli van dit jaar is een agent veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor het schieten op een auto in een poging de bestuurder te arresteren, die probeerde weg te rijden en dat ook al een paar keer had gedaan. De agent voelde zich bedreigd, vreesde voor zijn leven en voor dat van zijn collega, waarna hij heeft geschoten. In de media lezen wij helaas steeds vaker dat agenten zich bij de strafrechter moeten verantwoorden als geweld is gebruikt bij de aanhouding. De minister is bezig met een wetsvoorstel. Dat wil ik wel afwachten, mits het niet te lang duurt. Op dat punt is de geschiedenis van deze minister niet zo hoopgevend, dus ik maak alvast twee opmerkingen.

Ten eerste. In de meeste gevallen waarin de politie geweld moet toepassen is er sprake van aanhoudingen. Geweld is natuurlijk een ultimum remedium, maar degene die wordt aangehouden heeft ook een rol. Er wordt altijd eerst gewaarschuwd. Geweld of verzet tegen aanhouding is een keuze en dient wat mijn fractie betreft te worden meegenomen in de beoordeling van het optreden van de betreffende agent. Sinds 2008 is naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad het negeren van een ambtelijk bevel helaas geen strafbaar feit meer. Wat mijn fractie betreft moet dit veranderen. Is de minister bereid om dit mee te nemen in het wetsvoorstel?

Ten tweede. In geval van politieel geweld geldt een speciale procedure op grond van artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie. Daarin staat dat de geweldsaanwending onverwijld door de betreffende politieagent aan zijn meerdere wordt gemeld, die het op zijn beurt binnen 48 uur aan de officier van justitie moet melden. De officier van justitie beslist vervolgens over de status van de agent: getuige of verdachte. Met die korte termijnen ben ik het eens, maar wat mij verbaast, is dat het vervolgens wel twee jaar kan duren voordat de agent hoort of hij wordt vervolgd en, zo ja, wat de strafeis dan wel het vonnis wordt. Ik begrijp dat zorgvuldigheid voor snelheid gaat, maar zo kan een agent niet werken en het heeft ook invloed op de werkvloer. Is de minister dat met mij eens en, zo ja, wat gaat hij hieraan doen? Is hij bereid ook dit in het wetsvoorstel mee te nemen? Zo nee, dan ga ik zelf aan de slag met deze punten en kom ik zelf met een voorstel. Ik heb ook een motie klaarliggen, die ik in tweede termijn overweeg in te dienen. Agenten op straat moeten namelijk hun werk kunnen doen. Zij verdienen steun waar zij ingrijpen als dat nodig blijkt te zijn. Zoals zo vaak is gezegd: agenten doen een stap naar voren, waar burgers een stap terug doen.

Ik rond af. Er komt geld bij voor de strafrechtketen en dat is maar goed ook. Helaas is het te weinig om de huidige taken van politie en justitie te financieren en om toekomstige ontwikkelingen te kunnen volgen. Hopelijk komt de minister nog tot inkeer en gaat hij met de minister van Financiën om de tafel zitten. Wat mijn fractie betreft moet de minister zijn volle gewicht maar eens in de schaal werpen, want op dat punt wint hij het vast en zeker.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Het einde van het kabinet-Rutte II is gelukkig in zicht. De heer Van der Steur, de minister van Veiligheid en Justitie, is alvast weggelopen. Dat is een goed teken, nu alleen de staatssecretaris nog.

Het is tijd om ook op het terrein van immigratie en asiel de balans op te maken. Laten we beginnen met feiten en met harde cijfers. Het CBS, het Centraal Bureau voor de Statistiek, heeft berekend dat er vorig jaar een immigratierecord is gebroken. In 2015 zijn in Nederland meer dan 204.000 migranten toegelaten. Dat is geen verspreking. Dit kabinet heeft in slechts één jaar tijd meer dan 204.000 migranten verwelkomd. Dat is een stad ter grootte van Groningen. Dat is een stad groter dan Almere; het is vier keer Heerenveen en zo kun je er nog meer sommetjes op loslaten. Het is bijna de hele provincie Zeeland aan inwoners.

Op het onderdeel asiel is eveneens een record gebroken. De asielinstroom bereikte volgens het CBS …

De voorzitter:
Mijnheer De Graaf, ik ga u onderbreken, want ik vind dat de minister gewoon in vak-K hoort te zitten.

De heer De Graaf (PVV):
Ik stel mijn vraag natuurlijk vooral aan de staatssecretaris, maar het maakt mij niet zo heel veel uit.

De voorzitter:
Ja, maar ik stel voor dat we toch heel even wachten totdat de minister er is.

De heer Sjoerdsma (D66):
Zou ik mogen voorstellen dat we toch gewoon doorgaan?

De voorzitter:
Nee.

De heer Sjoerdsma (D66):
Daar is de minister.

De voorzitter:
Hij is eindverantwoordelijk voor Veiligheid en Justitie. Mijnheer De Graaf, gaat u verder. Weet u nog waar u was gestopt?

De heer De Graaf (PVV):
Ja. Ik hoop niet dat de minister gevlucht was voor de feiten, want die liegen er niet om. Ik ga gewoon door met de feiten.

De asielinstroom bereikte volgens het CBS vorig jaar een piek van maar liefst 56.940. Nooit eerder is de massa-immigratie in ons land zo opgevoerd als onder dit kabinet en onder deze minister, die net weer terug is. Nooit eerder is de instroom van migranten zo uit de hand gelopen als onder deze rampcoalitie van VVD en PvdA. Nooit eerder zijn beloften om de instroom te beperken, met name van de VVD, zo weinig waard geweest.

De gevolgen van deze opengrenzenpolitiek liegen er niet om. Zie de explosie van bijstandsuitkeringen die voor het overgrote deel naar allochtonen gaan. Zie de sociale huurwoningen, waar Nederlanders naar kunnen fluiten, omdat die massaal met voorrang naar statushouders gaan. Zie ook de veiligheidsproblemen en de voortwoekerende islamisering. Nederlanders worden zo langzamerhand steeds meer vreemden in eigen land. Helaas is dat het enige wat dit kabinet heeft bereikt. Maar voor een asielzoeker is dit natuurlijk een feestkabinet. Het zijn toppertjes. Iedereen die het wil en het woordje "asiel" kan uitspreken, is welkom in dit land en komt hier namens het kabinet binnen. Het maakt niet eens uit of opvang in de eigen regio mogelijk is. Het maakt ook niet uit of je je identiteitsdocumenten voor het gemak hebt weggegooid. Criminele asielzoekers krijgen ook gewoon verblijfsvergunningen. Het maakt voor dit kabinet zelfs niet uit dat gebleken is dat terroristen en jihadisten met de asielstroom naar Europa komen. Ik heb de voorganger van deze minister daar in 2014 zelfs nog twee keer voor gewaarschuwd. Maar de grenzen staan nog steeds wagenwijd open.

De cijfers liegen niet; dat doen cijfers nooit. Dit is het slechtste kabinet ooit, hier vertegenwoordigd door deze twee bewindslieden, wat betreft het aanjagen van massa-immigratie. Het kabinet heeft van het hele vreemdelingenbeleid één grote chaos gemaakt. Neem de strafbaarstelling van de illegaliteit, die meteen aan het begin onder druk van de Partij van de Arbeid uit het regeerakkoord werd geschrapt. Neem de zoveelste generaalpardonregeling waar dit kabinet mee kwam. Dat is de allermooiste beloning voor mensen die zich niet aan de regels houden en hun vetrekplicht negeren. Het is een bonus op wetteloosheid, een bonus op wangedrag. Ook deze pardonregeling heeft natuurlijk een desastreus effect. Vrijwel geen enkele asielzoeker, geen enkel asielzoekersgezin, vertrekt meer uit Nederland. Van de duizenden mensen die in het kader van de regeling zijn afgewezen, hebben slechts 80 Nederland aantoonbaar verlaten.

Dat schokkend lage aantal is het bewijs dat zachte heelmeesters enorm stinkende wonden maken. Het probleem van asielzoekers die hier in illegaliteit hun kinderen laten opgroeien, is daardoor alleen maar groter geworden. Men ziet immers, voor de zoveelste keer, dat het verblijfsvergunningen oplevert als je hier, tegen de regels in, gewoon blijft hangen. Zelfs de directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek geeft aan dat de pardonregeling het terugkeerbeleid ondermijnt. Waarom gaat de staatssecretaris dan toch door met die structurele pardonregeling? Je kunt toch niet willens en wetens ervoor kiezen om het terugkeerbeleid zo veel geweld aan te doen?

Ook speelt de kwestie van de opvang van illegalen. Daar gaat het kabinet vreselijk de mist mee in. Het kabinet mikte aanvankelijk op een bed-bad-broodregeling met zes opvangvoorzieningen. Dat zijn er natuurlijk zes te veel, want illegaal is illegaal. In werkelijkheid zitten we nu opgescheept met maar liefst 32 opvangvoorzieningen voor illegalen, van Assen tot Zwolle, van Nijmegen tot Nissewaard. Dat is wat we mismanagement noemen: 6 opvanglocaties willen en er uiteindelijk 32 creëren. Hoe heeft het kabinet dit zo enorm uit de hand kunnen laten lopen? Gemeenten die met deze opvang de verplichte terugkeer van illegalen naar het land van herkomst saboteren, zijn door dit kabinet nooit aangepakt. Sterker nog: ze kregen geld toe van de staatssecretaris voor al die opvangvoorzieningen. Weliswaar is er nu geen akkoord gesloten met gemeenten over bed, bad en brood, maar de tientallen bestaande locaties voor illegale opvang zijn helaas wel een feit. En die krijg je niet zomaar weg. Die krijgt het kabinet, vooral in zijn laatste weken, nooit meer gesloten. Het kwaad is al geschied: het vreemdelingenbeleid is uit handen gegeven aan de gemeenten. Maar eerder werd het al uit handen gegeven aan de Partij van de Arbeid en vooral ook aan Brussel.

Al met al ontstaat er een vernietigend beeld van de wijze waarop het kabinet alles op het gebied van vreemdelingenzaken heeft verknald, verprutst. Alle instroomrecords zijn gebroken. Uitgeprocedeerden krijgen weer ouderwets een pardonregeling en illegaliteit is gefaciliteerd als nooit tevoren. Het had niet erger gekund. Daarom is het de hoogste tijd dat dit fatale vreemdelingenbeleid ophoudt. Het is de hoogste tijd om puin te ruimen. Gelukkig weten wij, de PVV, hoe er op dit gebied orde op zaken moet worden gesteld. Daartoe hebben we al vaak voorstellen gedaan en die blijven we herhalen.

Zo moeten alle tijdelijke asielvergunningen worden ingetrokken. Het kabinet heeft immers in groten getale nepvluchtelingen toegelaten, die voor hun aankomst in Nederland al in veiligheid waren in andere landen. Soms kwamen ze door wel zeven veilige grenzen heen. Natuurlijk moeten we nu eindelijk de grenzen sluiten voor alle asielzoekers en alle migranten uit islamitische landen. Dat kan niet vaak genoeg worden herhaald. Met "de grenzen sluiten" bedoelt de PVV natuurlijk de eigen nationale grenzen. Want wij willen niet afhankelijk zijn van de EU en al helemaal niet van Erdogan, van Turkije, waarmee de EU helaas een vluchtelingendeal van 6 miljard euro heeft gesloten. We zien het resultaat daarvan. Erdogan chanteert erop los, en dreigt er steeds mee om Europa te overspoelen met migranten. Wanneer leert het kabinet eens dat de Turkse manier van onderhandelen pas begint als wij denken dat de deal gesloten is? Dat is de realiteit.

We moeten het heft weer in eigen handen nemen. Er is een hoop te doen. Ik vraag de staatssecretaris om te beginnen met twee belangrijke en concrete zaken die acuut geregeld moeten worden. Allereerst moeten asielzoekers die geen geldige reis- en identiteitsdocumenten kunnen laten zien, worden geweerd. De instroom van deze zogenaamde ongedocumenteerde asielzoekers loopt totaal uit de hand. Het kabinet heeft zelf aangegeven dat alleen al in 2015 meer dan 21.000 asielzoekers het land binnenkwamen zonder geldige reis- en identiteitsdocumenten. 21.000 mensen van wie we niet weten wie het zijn! Dat is natuurlijk een enorm probleem. Je weet immers niet wie er binnenkomen. Je weet niet wie je binnenlaat in je eigen huis, terwijl de voordeur openstaat. Dat kunnen misdadigers, terroristen zijn, die gewoon valse persoonsgegevens opgeven. Dat is onacceptabel, want dit raakt natuurlijk direct de veiligheid van de samenleving. Nu we weten dat terroristen met de asielstroom meeliften naar Europa — daar zijn genoeg berichten over — kun je niet doorgaan met het binnenlaten van personen van wie je niet weet wie het zijn.

Ongedocumenteerde asielzoekers kunnen ook mensen zijn die de kluit willen belazeren. We weten dat op grote schaal wordt gelogen over het land van herkomst om meer kans te maken op een asielvergunning. Dat is ook door Frontex onderzocht. Voor de kijkers thuis: Frontex is de veerdienst die namens de EU alle mensen binnenhaalt over de Middellandse Zee. Uit het onderzoek van Frontex kwam dat 40% van de Marokkanen beweerde uit Syrië te komen. Dat is toch apart. Daarnaast weten asielzoekers ook dat uitzetting na een procedure makkelijk is te saboteren als je geen papieren hebt. Het heeft dus alleen maar voordelen om je paspoort weg te gooien. Er zijn, kortom, veel goede redenen om er snel voor te zorgen dat ongedocumenteerde asielzoekers nooit meer een verblijfsvergunning krijgen. Graag krijg ik ook hierop een reactie van de staatssecretaris.

Bij dit laatste punt moet ik nog wel opmerken dat de staatssecretaris totaal geen zicht heeft op dit probleem. Op de vraag van de PVV hoeveel ongedocumenteerde asielzoekers nu eigenlijk een verblijfsvergunning krijgen, kon hij geen antwoord geven. We weten dus niet eens hoeveel mensen hier mogen blijven van wie we niet weten wie het zijn. Dat is, eufemistisch uitgedrukt, weinig geruststellend. Zie hiervoor ook de beantwoording van de technische vragen over de begroting.

Een tweede punt dat acuut geregeld moet worden, is het stoppen met het zogenaamde "nareisbeleid". Nederland is op dit moment echt de gekke henkie van Europa door niet alleen asielzoekers in groten getale toe te laten, maar ook deze toegelaten asielzoekers allemaal nog in de gelegenheid te stellen om hun partners en gezinsleden naar Nederland te halen. Dat gebeurt zonder dat daarbij hoeft te worden voldaan aan de gebruikelijke voorwaarden voor gezinshereniging. Makkelijker was de toegang tot Nederland nog nooit. Dat is, ook gezien de situatie rond de huizenmarkt, het toewijzen van woningen en al die Nederlanders die moeten wachten, volstrekt niet houdbaar.

Kijk naar de cijfers. Vanaf vorig jaar zijn er al meer dan 20.000 nareizigers toegelaten. En volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de IND, liggen er nog ongeveer 30.000 nareisverzoeken op de stapel. Het is bizar en volkomen onnodig om zo veel nareizigers zo makkelijk toe te laten. Kijk naar Denemarken, dat helemaal geen soepel nareisbeleid heeft. Zelfs Duitsland — ja, "wir schaffen das" — doet het op dit punt beter dan het kabinet. We zijn erger dan Merkel. In Duitsland geldt het nareisbeleid alleen nog maar voor de asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het Vluchtelingenverdrag. Dat zijn de echt zeldzame gevallen. Het is raar dat niet op zijn minst daaraan een voorbeeld wordt genomen. De staatssecretaris wordt in zijn toelatingsbeleid dus rechts ingehaald door Angela. Als dat niet te denken geeft. Mijn oproep aan de staatssecretaris is dus om zo spoedig mogelijk een streep te halen door het nareisbeleid.

Ik kom tot een afronding. We verwachten dat het kabinet nog dit jaar, in zijn nadagen, een begin maakt met de boel een beetje recht te breien — maak daar een begin mee — en met alle gemaakte fouten nog een klein beetje goed te maken, ook al zal het echte werk natuurlijk na de verkiezingen moeten worden verzet. De leden van de PVV-fractie, maar vooral de kiezers en de vele potentiële kiezers, kunnen niet wachten tot het 15 maart volgend jaar is.

De heer Verhoeven (D66):
Voorzitter. Dit kabinet is uitgeregeerd. Dat geldt zeker voor het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het begon met allemaal grote verkiezingsbeloftes op de VVD-posters: "Straf voor wie straf verdient", "Meer straf en minder begrip voor criminelen" en "Blauw hoort op straat, niet achter een bureau". Maar wat krijgen we van de VVD op V en J? Een financiële puinhoop, een reeks ingetrokken wetsvoorstellen, ruzie met burgemeesters, zwartgelakte WOB-stukken, onderzoekscommissies naar schimmige deals en rare declaraties en steeds opnieuw weer die excuses.

Dit ministerie dacht ook te kunnen regeren via de media. Het begon allemaal met die wekelijks vetgedrukte koppen in De Telegraaf van de heren Teeven en Opstelten, de crimefighters. Zij hadden dan weer plannetjes om boeven te vangen. En afgelopen weekend gaf de huidige minister van Veiligheid en Justitie een ronkend interview in het Algemeen Dagblad. Onverminderd kloppen de VVD-bewindslieden zich op de borst. Ze blijven dat na vier jaar vol problemen doen. Ze beweren dat Nederland veiliger is geworden, omdat de criminaliteitscijfers dalen. Maar wat zij er niet bij vertellen, is dat 55% van de gemelde misdaad niet wordt opgepakt door de politie, dat het ophelderingspercentage al jaren vastzit rond de 26, dat mensen steeds minder aangifte doen van een misdrijf, dat de criminaliteit in 95 gemeenten is gestegen, dat criminelen vrijuit gaan door de werkdruk bij de politie en het Openbaar Ministerie en dat de cijfers over cybercriminaliteit gewoonweg ontbreken.

Aan het eind van deze lijdensweg deelt het kabinet nu verkiezingscadeautjes uit. Het spreekt van een prachtbegroting, maar die 450 miljoen vergoedt natuurlijk geenszins de schade die de VVD heeft toegebracht aan het functioneren van onze rechtsstaat en het vertrouwen in de politiek. De geloofwaardigheid van het ministerie is volledig verdwenen. De beruchte communicatieafdeling van het ministerie van Veiligheid en Justitie kan nog maar terecht bij één krant en dat is de Fabeltjeskrant. Dit zou grappig zijn, als het niet zo triest was.

We leven in tijden van terreurdreiging. Wij hebben het er allemaal over gehad. Iedereen in deze Kamer wil terrorisme aanpakken. Het kabinet probeert het met nieuwe wetten en bevoegdheden. Het gebruikt grote woorden. Er wordt heel veel dreiging geuit en vervolgens worden heel stoere maatregelen voorgesteld met allemaal nieuwe bevoegdheden. Maar de basis is niet op orde, zoals ik net al zei. En de praktische uitvoering rammelt. Veel kabinetsvoorstellen vreten aan onze rechtsstaat: mensen opsluiten zonder concrete verdenking en niet-verdachte burgers vangen in datasleepnetten. Dit baat niet, maar het schaadt wel. D66 wil geen schijnveiligheid, geen verzwakt internet en geen zinloze berg data. D66 wil deskundige mensen die gericht informatie verzamelen, deze goed uitwisselen en nauwgezet behandelen.

D66 wil de veiligheidsdiensten daarom maximaal uitrusten, allereerst de Koninklijke Marechaussee. Keer op keer heeft D66 gewaarschuwd: zorg nu voor voldoende capaciteit! Steeds beweerde het kabinet dat de capaciteit op orde zou komen. Maar afgelopen zomer moest het leger bijspringen. De minister van Veiligheid en Justitie vond dat heel normaal, want dat was volgens protocol. Nu ziet het kabinet eindelijk toch de urgentie en zet extra capaciteit in. Het is fijn dat er wordt geluisterd, maar is dit genoeg? Nee, opnieuw is het knip- en plakwerk, want er is 350 fte extra nodig voor de marechaussee. Anders wordt het herprioriteren met directe gevolgen voor de veiligheid van Nederland. Komt het kabinet dus over de brug met de capaciteit die de marechaussee echt nodig heeft?

Een andere cruciale schakel is natuurlijk de politie. D66 wil dat de politie, de wijkagent in het bijzonder, zijn plek terugkrijgt in de haarvaten van onze samenleving, in de haarvaten van de wijken waar het allemaal gebeurt. De belofte was dat de wijkagent weer op volle sterkte in de wijk zou komen, maar de aanwezigheid zit nog niet op minimaal 80%. De wijkagent is zeker niet 24 uur per dag bereikbaar. Bovendien zijn er te weinig wijkagenten uit verschillende etnische groepen. D66 vindt dat deze drie wezenlijke punten in 2017 op orde moeten zijn.

Tot slot heb ik op dit punt ook nog een vraag over terreur. Vanochtend berichtten de media namelijk over gelekte terreurdossiers van Europol. Klopt dit? Hoe kan dit gebeuren? Graag krijg ik een reactie hierop.

Er is al veel gesproken over het "fenomeen van de cyber", zoals oud-minister Opstelten dat zo mooi zei. Dat doet mij deugd, al is er niet altijd over gesproken op de manier zoals D66 wil. Er is in ieder geval meer aandacht voor. Ook op dit vlak heeft het kabinet de boel niet op orde. Neem nou de Wet op de kansspelen. Die is al aangenomen. Het kabinet wilde de werking van het internet manipuleren door websites te blokkeren via het DNS-protocol. Dat zou een ramp zijn voor de onlinevrijheid. Gelukkig kon D66 daar met hulp van de Kamer een stokje voor steken.

Binnenkort krijgen wij de hackwet, de Wet computercriminaliteit III. Die maakt het voor mensen — zo zeg ik tegen mevrouw Van Toorenburg — onveiliger. Kwetsbaarheden in telefoons en tablets worden niet gedicht, maar blijven open voor criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten. Er liggen ook nog andere voorstellen, zoals Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het wetsvoorstel Aanpassing bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Deze voorstellen vergroten de datahooiberg in dit land, waardoor de naald verder uit zicht raakt.

Dit zijn stuk voor stuk voorstellen die het voor mensen onveiliger maken, die slecht zijn voor onze economie en die de vrijheid van het onschuldige individu ernstig beperken. Het laatste beetje liberalisme is er bij de VVD wel af. Het is een rechts-conservatieve partij geworden.

Dit is misschien een natuurlijk moment voor een korte vraag van de regeringspartner.

De heer Recourt (PvdA):
Ik zeg het heel ondiplomatiek. Ik dacht: laat maar kletsen. Toch sta ik hier aan de interruptiemicrofoon. De heer Verhoeven maakt namelijk wel erg een karikatuur van allerlei wetten. Ik snap dat hij tegen is en dat hij argumenten heeft, maar waarom erkent hij niet op zijn minst dat er een dilemma is als je een kinderpornonetwerk wilt oprollen, maar er op conventionele wijze niet bij kunt? Dan kun je zeggen: laat maar; wij willen dat niet. Dat is het recht van D66. Ontken echter niet dat er een dilemma is. Dat gebeurt er nu door alles op één grote hoop te gooien: het is allemaal een dikke ellende en het kabinet is achterlijke Henkie. Zo werkt het niet in de echte wereld.

De heer Verhoeven (D66):
Wij willen graag goede en effectieve voorstellen die kinderporno, terrorisme en internetcriminaliteit kunnen aanpakken. Dat wil D66. Bij elk wetsvoorstel van dit kabinet doen wij voorstellen, dragen wij alternatieven aan en dienen wij amendementen in. De heer Recourt zal de komende tijd veel amendementen van D66 zien langskomen op de wet over computercriminaliteit en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Allerlei zaken die rammelen, die het internet onveiliger maken, die een ongerichte databerg veroorzaken, die doelgericht speurwerk belemmeren, zullen we allemaal proberen te dichten. Wij zullen daar allemaal voorstellen voor doen. Wij staan hier nooit met de boodschap: het is allemaal slecht en we stemmen wel tegen. Wij willen er alleen graag over nadenken, juist omdat wij dat dilemma van de heer Recourt zo goed zien. Ik heb al vaak gezegd dat ik vind dat in deze Kamer te veel partijen zich blind staren op het feit dat er heel slechte dingen gebeuren. Zij trekken de conclusie dat er dan maar een paar zware wetten ingediend moeten worden en vervolgens stoppen zij met nadenken over de effectiviteit van die wetten. Ik wil geen onveilig internet als wapen tegen internetcriminaliteit. Ik wil een veilig internet tegen internetcriminaliteit.

De heer Recourt (PvdA):
Dat wil de Partij van de Arbeid ook. Dan moet de heer Verhoeven zeggen waar het precies beter moet in plaats van te zeggen dat het allemaal maar één pot nat is.

De heer Verhoeven (D66):
Ik ga heel veel voorstellen doen. Ik zou willen beginnen met de wet op de computercriminaliteit. Laten we bijvoorbeeld afspreken dat we niet gaan zeggen dat de politie en onze eigen overheid onbekende kwetsbaarheden mogen inkopen op zwarte markten, duistere donkere markten, om ervoor te zorgen dat we zogenaamd de criminaliteit kunnen aanpakken. Laten we dat voorstel eens proberen aan te passen. Daarover zal zeker een amendement van ons komen. Er komen er nog vele andere. We zullen altijd met initiatieven komen om het beter te maken. Als ik niet zeg dat deze wetten slecht zijn, dan zegt niemand het in deze Kamer. Daarom doe ik dat.

Ik vervolg mijn betoog. Ik zei dat de VVD een rechts-conservatieve partij is geworden. Dat was een natuurlijk rustmoment. Tegenover deze slechte wetten zal D66 tal van realistische voorstellen brengen om onze cyberveiligheid en -vrijheid echt te vergroten. Lees bijvoorbeeld — dat zou ik tegen de heer Recourt willen zeggen — onze Techvisie van voor de zomer en onze initiatiefnota Het Internet der Dingen van vorige week. Daarin staan voorstellen als het vasthouden aan sterke encryptie, digitale vaardigheden in het onderwijs, een sterk en onafhankelijk nationaal cybersecuritycenter, softwareaansprakelijkheid, minimumeisen voor op internet aangesloten apparaten zodat we niet een heel veilig internet der dingen krijgen, transparantie over algoritmes van de grote machtige bedrijven als Google en Facebook, enzovoort. We moeten ook de politie en de rechercheurs beter opleiden om de cybercriminaliteit beter te kunnen aanpakken en investeren in goede online recherche. Daarom heb ik een amendement ingediend om het Team High Tech Crime te verhogen en te investeren in betere cybercrimepreventiecampagnes.

Tot slot wil ik opmerken dat dit kabinet voortdurend doet alsof veiligheid en vrijheid tegenover elkaar staan, alsof dat vijanden van elkaar zijn. Dat is kwalijke onzin, want privacy is persoonlijke vrijheid én veiligheid van 17 miljoen Nederlanders. Door alle voorstellen van dit kabinet wordt de persoonlijke levenssfeer van onschuldige burgers kleiner en kleiner. Ik zei dat net ook al tegen de collega van het CDA. Dat moet echt stoppen. Helaas lezen we ook in deze laatste begroting niets terug dat de veiligheid en vrijheid van 17 miljoen Nederlanders versterkt. Er is opnieuw minder budget voor onze privacywaakhond, de Autoriteit Persoonsgegevens. D66 wil na dit kabinet een verdrievoudiging van het budget. Dat hebben we in ons verkiezingsprogramma gezet. Dit kabinet zit ook op z'n handen bij ernstige datalekken bij gemeenten, energiebedrijven en ziekenhuizen. De minister zegt dan: eigen verantwoordelijkheid. Hoe houdbaar is dat als grootschalige datalekken toenemen? D66 wil daarom een actieplan voor cyberveiligheid bij publieke instellingen en voor het oplossen van privacyknelpunten bij decentralisatie.

Ik wil natuurlijk iets zeggen over het kadaster. Omroep PowNed liet zien dat iedereen in dit openbare register kan snuffelen naar gevoelige persoonsgegevens. Het voorstel om in bijzondere situaties gegevens van specifieke personen af te schermen is niet genoeg. D66 vindt dat alleen diegenen voor wie de gegevens noodzakelijk zijn erbij moeten kunnen. Dat kan met een meldplicht voor openbare registers, zodat mensen kunnen zien wie welke persoonsgegeven van hen gebruikt en met welk doel dit gebeurt. Ook moet er een gegevensslot komen op alle openbare registers, zodat alleen degenen die een gerechtvaardigd belang hebben erbij kunnen, bijvoorbeeld na een belangentest, zoals in Duitsland. Graag een reactie.

Ik rond af. Iedereen wil een veiliger Nederland, maar laten we stoppen met schone schijn, stoere taal en nepveiligheid, en laten we kiezen voor echte oplossingen. Dit is de laatste begroting met de VVD op V en J — daar zijn we het hier allemaal wel over eens — maar voor het volgende kabinet aan zet is, wachten nog cruciale maanden. Ik wil graag van deze minister weten of hij daar klaar voor is.

Mevrouw Swinkels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik begin waar mijn fractiegenoot ophield, namelijk bij veiligheid. De rechtsstaat kan niet zonder veiligheid, maar steunt nog op een andere belangrijke pijler, te weten effectieve rechtsbescherming, in conflicten tussen de overheid en burgers, tussen werkgevers en werknemers, tussen echtgenoten, tussen buren en tussen bedrijven en klanten.

De rechter is er om de conflicten op te lossen waar we zelf niet uit komen. Met die zekerheid in het achterhoofd voorkomen we eigenrichting. Als een leverancier naar de rechter kan, zal hij niet zelf met een knokploeg verhaal gaan halen bij een niet betalende klant. Dan stuurt hij er de deurwaarder op af met een vonnis.

De rechtsbescherming kreeg een knauw door de bezuinigingsdrift van de kabinetten Rutte I en Rutte II. Niet "wat is er nodig?" maar "hoe kan het goedkoper" leek het uitgangspunt te zijn. Nu komt er gelukkig geld bij voor politie en justitie, maar eerdere maatregelen waarmee aan de rechtsbescherming werd geknabbeld, worden niet teruggedraaid.

Het kabinet heeft nog meer in petto. Zo werd onder dit kabinet de rekening bij burgers en bedrijven gelegd. Zij betalen nu aanzienlijk meer als zij een zaak aan de rechter willen voorleggen. Maar wat doet een zelfstandig loodgieter met een onbetaalde rekening van €78? De gang naar de rechter kost dan al meer dan die oplevert. Het alternatief, de Geschillencommissie Klussenbedrijven, dreigt nu ook te worden opgedoekt, als de subsidie door het kabinet wordt geschrapt. Kan de minister daarop reageren? Wat moet die loodgieter nu doen?

Stel dat diezelfde loodgieter op een donkere novembermiddag met zijn bedrijfsbus een ongeluk veroorzaakt omdat hij bij het afslaan een fietser over het hoofd ziet en omverrijdt. Wie gaat hem dan bijstaan in de strafprocedure wegens gevaarlijk rijden? Is er, zo vraag ik de minister, dan nog een goede advocaat te vinden die punten over heeft en een toevoeging kan krijgen? Als die bedrijfsbus in beslag genomen wordt door de politie voor het strafrechtelijk onderzoek, krijgt de loodgieter hem dan terug? Hoe voorkomt hij dat zijn bus wordt verkocht voordat er een beslissing van de rechter over zijn klacht is? Wordt, zo vraag ik de minister, daarop gewacht?

En wat gebeurt er met de aangereden fietser? Hoelang gaat het duren voordat hij een schadevergoeding krijgt voor zijn kapotte fiets? Mediation is een manier gebleken om schade snel onderling te regelen. Het is ook goedkoop, omdat de rechter en het Centraal Justitieel Incassobureau er niet meer aan te pas hoeven te komen. Het verbaast me daarom dat de minister toch geen steun geeft aan een voortzetting van de pilot strafrechtelijke mediation. Heeft de minister het feit dat bijvoorbeeld schadevergoeding via mediation zo snel en goedkoop kan worden geregeld, betrokken bij zijn beslissing om die pilot niet voort te zetten? Ik hoor het graag.

Ik kom op de kinderbeschermingsmaatregelen. Laten we verder doordenken. De loodgieter belandt vanwege zijn problemen in een vechtscheiding met zijn ex-vrouw, waardoor zijn 9-jarige zoontje bekneld raakt. Zijn zoontje vliegt op school zo uit de bocht dat er een melding volgt. De Raad voor de Kinderbescherming wordt erbij betrokken en adviseert om het jongetje onder toezicht te stellen. De vraag rijst of de raad dat straks zonder tussenkomst van de rechter mag doen. Ook daar hoor ik de minister graag over.

Dit zijn knelpunten in de rechtsbescherming, die alledaags lijken maar veel kunnen voorkomen. Ze zijn allerminst denkbeeldig.

Iets minder alledaags is het laatste onderwerp waarvoor ik de aandacht vraag: gerechtelijke dwalingen. Er zijn signalen dat het er veel meer zijn dan gedacht en dat de drempel voor herziening te hoog is. Is de minister het met mij eens dat dit het vertrouwen in onze rechtspraak schaadt? Is hij bereid te onderzoeken of er manieren zijn om dwalingen te voorkomen of gemakkelijker en sneller te herstellen? Ik vraag dit alles met begrip voor het feit dat het een moeilijke afweging is tussen rechtszekerheid en de mogelijkheid om fouten te herstellen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Al het goede komt in drieën.

Vier jaar asiel onder de hoede van deze coalitie. Vier jaar touwtrekken tussen de VVD en de PvdA. De VVD wilde de PVV-kiezer behagen en de PvdA probeerde haar idealen te redden. Het resultaat? Zigzagbeleid, chaos, gesteggel.

Helaas niet alleen in Nederland, maar in heel Europa was er verdeeldheid en bijbehorende ellende. 2016 is het jaar waarin er ruim 3.000 vluchtelingen in Griekse kampen vastzitten op een locatie waar maximaal 1.000 man in passen. 2016 is het jaar met de meeste doden ooit op de Middellandse Zee. 2016 is het jaar waarin Libanon en Jordanië ons, de Europese Unie, verweten te weinig te doen. 2016 is het jaar waarin ons asielbeleid werd uitbesteed aan beginnend dictator Erdogan.

Het meest kenmerkende voorbeeld van het onsamenhangende beleid van dit kabinet is wel het bed-bad-brooddossier. Anderhalf jaar geleden balanceerde het kabinet op het randje van de afgrond. Lokale bestuurders werden heel erg lang in onzekerheid gehouden, maar vorige week trok deze staatssecretaris doodleuk de stekker uit de onderhandelingen. Wellicht teruggefloten door het campagneteam?

Nu zegt hij stoer: de financiering gaat stoppen en per wet wordt lokale opvang gewoon verboden. Dat klinkt allemaal heel logisch. Uitgeprocedeerd? Dan moet je terug. Alleen als je meewerkt, is er opvang en mag je naar Ter Apel. Als je niet meewerkt, kom je op straat. Maar deze staatssecretaris weet ook dat deze aanpak al bestaat en niet werkt. Herinnert de staatssecretaris zich de Koppelingswet, waarmee het Rijk zou zorgen voor een sluitend terugkeerbeleid en de gemeentes geen opvang meer zouden bieden? Ik hoop dat ik de staatssecretaris er niet aan hoef te herinneren dat die terugkeer van de straat simpelweg niet werkt. Willen wij nu echt mensen de meest basale voorzieningen onthouden, enkel en alleen omdat ons terugkeerbeleid niet functioneert?

Wat gaat de staatssecretaris nu doen met de terugkeer en opvang van uitgeprocedeerden? In welke gemeenten komen de aangekondigde landelijke voorzieningen voor vreemdelingen?

Ik wil dat de financiering aan gemeenten voor bed-bad-brood blijft bestaan zolang er geen sluitend beleid is. In de nota van wijziging zag ik niets over het schrappen van deze middelen. Ik vraag de staatssecretaris of hij hierop bakzeil heeft gehaald.

Ik wil ook dat de staatssecretaris afziet van de wetgeving die hij heeft aangekondigd die gemeentelijke opvang verbiedt, zolang hij zelf geen beter alternatief heeft dat ook door gemeenten wordt gedragen. Ik vraag hem of hij daartoe bereid is.

Ik denk graag met de staatssecretaris mee over een beter terugkeerbeleid. Is hij bereid om te kijken of er meer kan worden gedaan aan terugkeer door specialistische capaciteit op ambassades daarvoor vrij te maken? Graag een reactie.

D66 heeft zich keihard ingezet voor taalles vanaf dag één voor asielzoekers die maandenlang op hun handen zouden moeten zitten, die niet kunnen beginnen met hun integratie, die niet kunnen werken aan hun toekomst. Uit onderzoek blijkt dat migranten met een goede beheersing van de taal twee tot drie keer zo veel kans hebben op een baan. Na heel veel getouwtrek werd daarover ruim een jaar geleden een motie van mijn hand aangenomen, maar het duurde ruim een jaar voordat er van het kabinet een brief kwam over de uitvoering. Waarom moest dit zo lang duren? Ik kan eigenlijk geen enkele andere reden bedenken dan onwil en politieke spelletjes. Die reactie, ruim een jaar na dato, was een voornemen om ergens over een halfjaar, waarschijnlijk na de verkiezingen, misschien iets te gaan doen. Ik vraag de staatssecretaris: waarom die vertraging? Waarom zet het kabinet in op een bijstandsexplosie en een integratieramp en wat zijn eigenlijk de maatschappelijke kosten van dit uitstel?

Voorzitter, ik ga door! Vorig jaar stonden we hier op het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis. De dagelijkse beelden van bussen met asielzoekers van crisislocatie naar crisislocatie en lokale bestuurders met de handen in het haar: volledige chaos. Nu lijkt iedereen opgelucht achterover te leunen, want extra opvangplekken worden gesloten en extra IND- en COA-personeel wordt weer de laan uit gestuurd. Ik vraag de staatssecretaris: is het kabinet nu wel voorbereid wanneer die deal met Erdogan klapt?

Zelfs als die deal niet zou klappen, is het kabinet dan voorbereid op de extra instroom die nu al via Georgië en andere routes, waaronder zelfs al weer de Balkanroute, langzaam lijkt toe te nemen? Is het wel verstandig om zomaar al die opvang te schrappen en ligt er een plan van aanpak voor het geval die toestroom toch toeneemt? Als je de beelden van Aleppo van vandaag ziet, zie je dat die stad leegloopt. Als je weet wat er in Mosul gaat gebeuren, weet je dat die stad leegloopt. Die mensen gaan ergens naartoe en de kans dat zij Europa en de Europese Unie als bestemming kiezen, is simpelweg heel groot.

Nog een belangrijk punt: oorlogsmisdadigers en mensenrechtenschenders. Oorlogsmisdadigers die meeliften in een vluchtelingenstroom: mensen maken zich hier zorgen over. Ik ben hier niet om mensen angst aan te jagen, maar ik vind wel dat wij alles moeten doen wat we kunnen doen om die mensen eruit te filteren. Het Team Internationale Misdrijven heeft de heel belangrijke taak om deze oorlogsmisdadigers te signaleren, te vervolgen en berecht te krijgen. Die inspanningen kunnen volgens mij een extra impuls gebruiken. Daarom dien ik een amendement in dat regelt dat er 2 miljoen extra naar het Team Internationale Misdrijven gaat. Is de staatssecretaris bereid om dat te steunen?

Tot slot. Mijn fractie heeft opgeroepen, daartoe gesteund door de Partij van de Arbeid, de SP, GroenLinks en de ChristenUnie, om 750 alleenstaande vluchtelingenkinderen uit Griekenland en Italië naar Nederland te halen. Vanuit Griekenland zijn er nu twaalf naar Nederland gekomen. Twaalf! Dat is natuurlijk veel te weinig. Alleen al in Italië zijn er 4.000 alleenstaande kinderen van wie er nul herplaatst zijn. Volgens het kabinet komt dit door de — ik citeer — "bestuurlijke juridische complexiteit". Ik weet niet wat ik me daarbij precies moet voorstellen, maar ongetwijfeld gaat de staatssecretaris het me nog uitleggen. Ik weet wel dat die kinderen daar heel weinig boodschap aan zullen hebben. Ik wil heel graag dat die 750 vluchtelingenkinderen, over wie wij het eens zijn in de Kamer, eigenlijk nog voor kerst naar Nederland en andere Europese landen komen. Graag actie door de staatssecretaris!

De heer Segers (ChristenUnie):
Voorzitter. Onlangs was ik in het fraaie Rome. Ik liep daar langs een oud gebouw met op de gevel de tekst "Grazia e Giustitia", Genade en Recht. Het bleek een oud gebouw te zijn van het ministerie van Justitie. In Italië heette dat ministerie vroeger het ministerie van Genade en Recht.

In 2010 was de ChristenUnie zeer tegen de naamswijziging van dit ministerie en dat het het ministerie van Veiligheid en Justitie werd, omdat de naam iets zegt over een ministerie. Die oude naam uit Italië vind ik zo mooi, omdat het de prachtige ambitie uitstraalt om met recht bij te dragen aan het herstel van de samenleving. Wat de ChristenUnie-fractie betreft dient op de begroting van dit ministerie dat herstel voorop te staan. Daar hoort ook streng straffen bij en duidelijk rechtspreken, maar wel als onderdeel van inspanningen om de verhoudingen in de samenleving te herstellen, om de vrede van die samenleving te zoeken.

In dat licht constateer ik dat na zes jaar Veiligheid en Justitie en zes jaar VVD-bewindslieden aan het roer de keuze om veiligheid voor alles te laten gaan, ook in de beeldvorming, een verkeerde is geweest. Ik spreek de hoop dat het ministerie weer een ministerie wordt waarin het recht vooropstaat, dus een ministerie van Justitie. Op veel plekken dreigde de afgelopen jaren de mogelijkheid om aan herstel en recht te werken op de achtergrond te raken. Er waren grote reorganisaties bij de politie, knellende budgetten bij het Openbaar Ministerie, de politie en de rechtsspraak, en grote problemen bij de nationale politie. Soms was er ook een ongelukkig optreden van de minister of gedoe op het ministerie.

Ik wil de minister nu echter ook een compliment maken. We hebben hem en het kabinet vanuit de oppositie de afgelopen jaren flink moeten aanmoedigen, maar er is nu wel meer geld bij gekomen. En daar ben ik oprecht zeer blij mee. Maar nu moeten die verbeterde financiën wat de ChristenUnie-fractie betreft echt gaan leiden tot meer focus op recht en herstel.

In dat kader wil ik beginnen met een voorstel om te komen tot een vredesrechter. In België heb je die in bepaalde vormen al. Ik ben op het idee gebracht door mr. Frank Visser, eerder bekend als De Rijdende Rechter. Hij stelde in zijn boekje Onze buren jaren geleden voor om in iedere gemeente een buurtrechter in te voeren, waar je laagdrempelig terechtkunt. Ik denk daarbij niet aan een kantongerecht in iedere gemeente of iets dergelijks. Mijn voorstel is om met enige regelmaat in elke gemeente een rechter een middag zitting te laten nemen op locatie, in het dorp of in de stad, in een buurthuis, een Veiligheidshuis of een Centrum voor Jeugd en Gezin, waar je voor een klein bedrag kleine zaken kunt voorleggen. Het kan gaan om kantonzaken die normaal in gewone kantongerechten worden afgehandeld, maar wat ons betreft ook om gewone burenruzies, waarin de rechtsvraag minder duidelijk is. Het houdt dus het midden tussen rechtspraak en mediation. In beide typen zaken gaat het om het herstel van verhoudingen en waar mogelijk het oplossen van het onderliggende conflict. Een dergelijk voorstel kan bijdragen aan vrede voor de samenleving en het kan de gewone rechtspraak ontlasten. Ik wil de minister voorstellen om de haalbaarheid van dit plan te onderzoeken. Ik ben voornemens om daarover in tweede termijn een motie in te dienen.

Een ander punt van herstel betreft de uitstapprogramma's voor prostituees. Tot 2018 is er ieder jaar 3 miljoen euro beschikbaar, maar het geld is op. Toch zijn er nog initiatieven om op plekken waar nog niets is, een uitstapprogramma op te zetten. Wij vinden het belangrijk dat er ook in die gebieden een aanbod komt. Samen met collega Van der Staaij heb ik een amendement ingediend om €100.000 vrij te maken daarvoor. Met verplichte cofinanciering kan dat een bedrag worden dat veel vrouwen en mannen helpt als zij uit de prostitutie willen stappen. Ik hoop op brede steun in de Kamer en van de minister.

Als wij het hebben over herstel en rechten, kom ik uiteraard ook op de 1,5 miljoen euro voor het bevorderen van herstelrecht; collega Recourt heeft er al over gesproken. Daar is een streep doorheen gehaald. Ik vind dat buitengewoon teleurstellend, omdat het van zo groot belang is voor slachtoffers maar ook voor het leven van daders. Zij kunnen daarmee weer op het goede spoor gezet worden. Het helpt ook de samenleving vooruit. Vandaar dat ik het amendement met overtuiging heb medeondertekend.

Als er één organisatie in dienst staat van herstel en recht, dan zijn het de mannen en vrouwen in blauw. Ik wil hier graag mijn waardering voor hen uitspreken, omdat ik weet dat zij soms een ander gevoel krijgen bij de politiek en dat de politieke aansturing van die organisatie soms te wensen overlaat. Dat de politietop en de ondernemingsraad recent in opspraak kwamen, helpt ook niet. Ik vond de relativering door de minister in het Algemeen Dagblad dit weekend ten aanzien van het bedrag waarmee is gesjoemeld, niet verstandig, moet ik eerlijk zeggen. Misschien wil de minister daar nog eens op reflecteren.

Ik wil vanwege het vertrouwen van de gewone agenten ook een andere vraag stellen. Er is een aantal zeer goed betaalde adviseurs binnen het ministerie of in dienst bij het ministerie, in het bijzonder bij de politie. Onder andere de oud-korpschefs Bouman en Welten zijn in dienst als adviseurs. Welke adviezen hebben zij het afgelopen jaar precies gegeven? Waren die echt dat vorstelijke salaris van hen waard? Misschien kan de minister eens inzichtelijk maken wat alle adviseurs op het ministerie die meer dan €150.000 verdienen, eigenlijk hebben afgeleverd aan producten. Is het gebruikelijk dat werknemers die vertrekken tegen een ruim salaris in een adviespool terechtkomen? Graag opheldering daarover.

Het is belangrijk dat de politie integraal werkt. Daarom wil ik aandacht vragen voor twee groepen. De eerste zijn de boa's. Ik wil graag een reactie van de minister op het voorstel van de Stichting Maatschappij en Veiligheid, de stichting die door mr. Pieter van Vollenhoven is opgericht. Zij pleit ervoor om boa's als brigadier bij de politie onder te brengen, zodat zij een formele positie hebben, en daarmee een integrale benadering van veiligheid mogelijk wordt. Ik vind dat een interessante gedachte, omdat politie en gemeentelijke boa's nu naast elkaar werken. Is de minister bereid om onderzoek te laten doen naar een dergelijke constructie?

Een tweede groep die aandacht vraagt zijn de politievrijwilligers. De minister heeft het beleid rond politievrijwilligers in de ijskast gezet vanwege de reorganisatie bij de nationale politie. De organisatie van politievrijwilligers, LOPV, wil dat er snel een landelijk vrijwilligersbeleid komt. Er zijn nu grote regionale verschillen. Deze organisatie is, naar ik uit de krant heb begrepen, zelf opgestapt en wil niet meer praten met de minister totdat er duidelijk is over de positie van politievrijwilligers. Ik vind dat zeer zorgelijk. Politievrijwilligers zijn mensen die met hart voor de zaak hun diensten aanbieden. Ik vind dat we daar fatsoenlijk mee moeten omgaan en vooral met hen in gesprek moeten blijven. Ik wil graag weten wat de minister gaat doen om snel weer met die politievrijwilligers om de tafel te kunnen zitten.

Gisteren kondigde de gemeente Amsterdam aan straatintimidatie te willen verbieden in de APV. Het is een probleem: vrouwen die nagefloten worden of seksueel getinte opmerkingen naar hun hoofd geslingerd krijgen. Ik ben positief over dat initiatief. In Den Haag klonk eenzelfde pleidooi van de fracties van de ChristenUnie, de SGP en het CDA. Meteen waren er echter ook juristen die aangaven dat een dergelijk verbod in de APV niet mogelijk is, omdat het strafbaar stellen van de inhoud van uitlatingen een landelijke bevoegdheid is. Klopt dat? Is de minister bereid om tot een landelijke strafbaarstelling te komen? Ik overweeg op dat punt ook een motie. Daarmee zet ik een punt, voorzitter.

De heer Marcouch (PvdA):
Straatintimidatie is het, of seksuele intimidatie op straat. Ik ben in een vergevorderd stadium met een wetsinitiatief. De vraag die ik aan collega Van Toorenburg heb gesteld, stel ik ook aan de heer Segers. Als hij dit zo belangrijk vindt, doet hij dan mee aan dat wetsvoorstel?

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik vind dat een heel mooie uitnodiging. Ik zie bij de PvdA-fractie een heel open houding. We zijn een uitermate constructieve fractie. Ik denk heel graag mee. Dat is niet zozeer omdat die samenwerking op één staat, maar omdat we echt een heel reëel probleem aanpakken, namelijk de veiligheid van vaak vrouwen, maar soms ook mannen op straat. De straat moet een plek zijn van ons allemaal, waar mensen zich veilig voelen. Als wij die veiligheid kunnen bevorderen, draag ik graag mijn steentje bij.

De heer Marcouch (PvdA):
Wij zijn ervan overtuigd dat de huidige wetgeving ontoereikend is en dat er iets moet gebeuren. Daarom is er dat wetsinitiatief. Het zou mooi zijn als we daar in de Kamer een meerderheid voor krijgen.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik moedig de heer Marcouch aan om daar heel snel mee te beginnen. Willen we daar in deze periode echt nog verder mee komen, dan moet hij heel snel zijn. Ik ben graag bereid om mee te werken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. "Duizenden mensen zitten vast in Griekenland. De Griekse eilanden waar ik werk als vrijwilliger zitten overvol. Het is onmenselijk en beschamend. Nederland belooft 4.000 mensen te herplaatsen vanuit Europa en komt zijn beloftes tot nu toe niet na. Nederland heeft duizenden lege bedden in de opvang. Het is er warm, droog en veilig. Het is een plek waar mensen ook hun procedures zouden kunnen afwachten. Waarom halen we die mensen niet op?" Dit is een citaat uit een brief die ik gisteren nog kreeg. Het is niet de enige brief die ik kreeg. Bijna elke week krijg ik brieven van vrijwilligers die daar op Lesbos aan het werk zijn.

Het zijn eigenlijk ook mijn vragen aan de staatssecretaris. Inmiddels zitten 16.000 mensen in mensonterende situaties vast op die Griekse eilanden. Ze zitten in de kou en de regen, kinderen en ouderen. Een schande vind ik het. Het is een falend asielbeleid van Europa. De screening moet sneller. Dat vindt de staatssecretaris ook. Dat kan als Europa en ook Nederland Griekenland beter gaan bijstaan. Wanneer gaat dat gebeuren, vooral om die alleenstaande kinderen te redden uit de klauwen van mensenhandelaren en pooiers? Hoeveel van die 750 kinderen over wie de staatssecretaris een toezegging heeft gedaan zijn inmiddels al opgenomen in Nederland?

Intussen stonden vandaag enkele honderden auto's klaar om deze mensen uit de kampen in Griekenland te halen, met de actie We gaan ze halen. Vandaag heb ik iets overhandigd gekregen van een "Hofchauffeur". Gaat de staatssecretaris deze mensen ook helpen om ze te halen?

Dan kom ik op die andere groep die in Nederland in de kou dreigt te komen te staan. Het overleg met de gemeenten over bed-bad-brood is afgebroken door de staatssecretaris. Gemeenten worden daarvoor nu financieel gestraft, terwijl het terugkeerbeleid juist het sluitstuk is van zijn eigen asielbeleid en niet van dat van de gemeenten. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om de onderhandelingen te hervatten en dan zonder voorwaarden. Anders komen de partijen er namelijk alsnog niet uit. Kom eruit, geef hun de hulp die ze nodig hebben en laat hen letterlijk niet in de kou staan. Ik zeg dat over de uitgeprocedeerden, maar ook over de gemeenten. Ik zeg het ook in de richting van de Partij van de Arbeid. Voor het geval dat de staatssecretaris dat niet wil doen, hebben we met verschillende partijen in de Kamer een amendement gemaakt dat oproept om die financiering voor de gemeenten te laten doorlopen, in ieder geval zolang er geen overeenkomst is met de VNG.

Ten slotte kom ik bij de asielkinderen en de vele verhuizingen. De staatssecretaris heeft onlangs een brief hierover gestuurd. Hij zegt te kiezen voor azc's die voor langere tijd openblijven zodat de kinderen niet hoeven te verhuizen, maar ook onlangs weer zijn 52 kinderen uit Almelo verhuisd. Er was geen noodzaak toe. Mag ik het de staatssecretaris nog een keer vragen? Alstublieft, op het moment dat die kinderen naar school gaan, laat ze in die scholen zitten en verhuis ze niet meer. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Na een aangenomen motie van GroenLinks heeft de staatssecretaris gisteren eindelijk de geanonimiseerde minuten van de ingewilligde verzoeken om een kinderpardonvergunning naar de Kamer gestuurd. Het bleken er niet 40 te zijn, maar nog minder, 29. Wij hebben nog niet alle minuten kunnen lezen, maar een groot deel van de zaken betreft gevallen waarin sowieso al een verblijfsvergunning zou moeten worden toegekend. Dat moet anders. Het meewerkcriterium moet met een meer menselijke maat worden gehanteerd. Het is bijvoorbeeld niet billijk om te verwachten dat mensen spontaan uit eigen initiatief hun vertrek uit Nederland voorbereiden of documenten regelen bij de ambassade van hun land van herkomst, als deze ambassade niet meewerkt. Ik kom op dit punt met een vervolgmotie.

Na anderhalf jaar onderhandelen trok staatssecretaris Dijkhoff vorige week de stekker uit het overleg met de gemeenten over de bed-bad-broodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Gemeenten zoeken het maar uit met ex-asielzoekers die het land niet kunnen verlaten. Sterker nog, de staatssecretaris werkt aan een verbod voor gemeenten om überhaupt opvang te bieden aan uitgeprocedeerden. Gemeenten hebben de afgelopen twee jaar onder grote maatschappelijke druk asielopvang gerealiseerd. Zij hebben dus hun verantwoordelijkheid genomen, maar staatssecretaris Dijkhoff heeft tot nu toe geen oplossing geboden voor asielzoekers die niet kunnen terugkeren naar hun herkomstland. Dat wordt nu afgewenteld op gemeenten. Stank voor dank! Niemand is erbij gebaat dat we mensen in de winter op straat laten slapen. GroenLinks pleit er dan ook voor dat een commissie van wijzen wordt ingesteld die als opdracht krijgt het meningsverschil tussen gemeenten en de staatssecretaris te beslechten. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Het COA heeft aangekondigd een derde van de banen te schrappen in verband met de afname van het aantal asielzoekers. In dat licht vindt GroenLinks het des te onbegrijpelijker dat de staatssecretaris weigert om meer vluchtelingen uit Griekenland en Italië te halen zoals afgesproken, met de argumentatie dat wij te weinig capaciteit zouden hebben. Kan hij uitleggen hoe hij die twee zaken weet te verenigen?

De problemen die het volgende kabinet moet oplossen op het gebied van Justitie, zijn groot. Het huis van de nationale politie is koud opgeleverd en is nu al een bouwval. De ene na de andere affaire komt aan het licht. De werksfeer bij de beveiliging is zwaar verziekt. Nederland laat steken vallen in de terrorismeaanpak. Er is internationale kritiek op de draconische antiterrorismewetgeving, maar in de praktijk komen verdachten te makkelijk onder de radar door. En hoewel de ergste bezuinigingen voorlopig van de baan zijn, is de rechtsstaat dringend aan renovatie toe. De reactie van de minister, die zichzelf schetst als een opgeruimd persoon, is kenmerkend: niet somberen, niet overdrijven. Kortom, laten we blij zijn, toch?

Maar het aantal vrijspraken neemt toe. De schadevergoedingen voor onterechte detentie lopen op. Op dit moment zitten waarschijnlijk meer veroordeelden dan we voor mogelijk houden, vast voor delicten die zij nooit begaan hebben. In zijn hoofdredactioneel commentaar hekelde Folkert Jensma de doelmatigheid van de Nederlandse strafrechtspleging. De politie heeft nog maar een beperkt beeld van wat mensen elkaar aandoen. Het Openbaar Ministerie seponeert ongeveer de helft van alle zaken waarvan het kennis krijgt. Pakkans en strafkans verbaasden enkele jaren geleden de Algemene Rekenkamer al.

In Nederland is het recht om naar de rechter te stappen, erkend in de Grondwet. In een vreedzame samenleving vecht je geschillen niet uit met de vuist, maar vraag je de rechter om een onafhankelijk oordeel. Na jaren bezuinigen en interen op het eigen vermogen lijkt er gelukkig een voorlopige pas op de plaats te worden gemaakt, een kans voor groot onderhoud aan de rechtsstaat. Het is niet zo gek dat in een situatie van op hol geslagen wetgevingsdrift er vaak ingewikkelde rechtszaken worden gevoerd. Opeenvolgende ministers vragen burgers om vooral niet de gang naar de rechter te maken, maar miskennen dat burgers vaak geen enkel alternatief voorhanden hebben en soms juist door overheden zelf in procedures worden gezogen. Is de minister bereid om zijn licht op te steken in Groot-Brittannië, waar nieuwe digitale vormen van rechtspraak niet ter vervanging, maar naast de traditionele rechtspraak worden aangeboden? De voorlopige resultaten hiervan zijn innovaties en verbeterde toegang tot het recht. Burgers weten door digitale intakes en efficiënte voorlichting over hoe het juridisch zit sneller waar ze aan toe zijn.

Digitale rechtspraak voorkomt slepende traditionele procedures en draagt bij aan een snelle, toegankelijke en goedkopere rechtsspraak. Die kans moeten we pakken. Dat betekent echter niet dat we de traditionele rechtsgang moeten afbreken. In tegendeel. We moeten voorkomen dat de sociale advocatuur en de rechterlijke macht een crepeermodel worden door te sturen op de rechtsbijstandsvergoedingen. Door bijvoorbeeld de vergoedingen voor raadsleden bij politieverhoren af te knijpen, ontzegt de minister rechtzoekende de toegang tot het recht en de rechtshulperleners een eerlijke vergoeding voor hun belangrijke werk. De overbelasting van politieagenten, officieren van justitie en rechters trekt een zware wissel op het daadwerkelijke functioneren van de rechtsstaat en dat moet worden opgelost.

GroenLinks gunt de minister de door hem geambieerde overstap naar Artis. De bewindspersonen zitten echter nog even op hun plek. GroenLinks wil daarom weten wat de komende periode de politieke agenda van beide bewindspersonen is. Welke erfenis willen zij op Veiligheid en Justitie nalaten voor hun opvolgers? Is dat een en al dure afscheidsfeestjes en "na ons de zondvloed" of gaat de minister nog iets ondernemen om de boel op orde te krijgen? De minister en de staatssecretaris lezen ongetwijfeld hun kranten. Oude affaire spelen op. Wat was nu bijvoorbeeld echt de invloed van het departement op de politiebeslissing om patholoog George Maat de deur te wijzen? Waarom is niet uit onderzoek gebleken dat El Bakraoui de Turkse autoriteiten vermoedelijk heeft omgekocht om niet naar België, maar naar Nederland uitgewezen te worden? Wie over zo'n erfenis heen stapt, behoudt misschien wel zijn zonnige humeur, maar miskent het belang waarvoor het departement aan zijn zorgen is toevertrouwd, namelijk dat van veiligheid én justitie.

De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. "Een superministerie" is het regelmatig genoemd, het ministerie van Veiligheid en Justitie. Jammer genoeg voor de bewindslieden heeft dat er niet toe geleid dat er ook een superminister en een superstaatssecretaris zitten. Die aanduiding is vooral bedoeld voor de grote taakomvang die bij het ministerie van Veiligheid en Justitie berust. Dat is waar. De kerntaken van de overheid, bijdragen aan veiligheid en gerechtigheid najagen en waarmaken, komen inderdaad samen in dit ministerie. Dat is door de tijden heen, de afgelopen jaren, steeds een enorme klus geweest, ook voor de bewindslieden op dit belangrijke ministerie. Je zag de afgelopen jaren ook dat de problemen bij de reorganisatie van de politie veel aandacht vroegen, net als de toename van de terroristische dreiging, een fors hogere asielinstroom en nog een stevig aantal affaires en incidenten.

Het regeerakkoord uit 2012 beloofde extra inzet op veiligheid. Zeker als we terugkijken naar de wetgevingsactiviteit en het beleid dat ontwikkeld is, zien we dat er veel inzet is gepleegd waar de SGP-fractie vaak haar steun voor heeft uitgesproken. Ook de veiligheid waarborgen, ervoor zorgen dat die gereedschapskist goed gevuld is, hoort bij de overheidstaken en bij de taak van Veiligheid en Justitie. Waar het gaat om de financiële investeringen, zien we dat de bezuinigingen fors zijn geweest en dat het hoog tijd is om meer te investeren in veiligheid. Feitelijk wordt in 2017 voor het echte veiligheidsbeleid nog steeds minder budget uitgetrokken dan vijf jaar geleden. Als we kijken naar de uitdaging die er nog steeds is in het omhoog brengen van alleen al de cijfers voor opsporing en vervolging, zien we dat het zaak is om verder te blijven investeren in veiligheid in de komende tijd. Dan moet er ook echt geld bij.

Investeren in veiligheid vraagt om voldoende wijkagenten die hun wijk of dorp kennen en signaleren wanneer er problemen optreden. Wanneer komt het beloofde onderzoek naar de borging van deze wettelijke norm per wijk? We hebben vaak de degens gekruist over het halen van de wettelijke norm voor wijkagenten. Wanneer is dat op orde?

Veiligheid en Justitie is ook de werkgever van heel wat mensen die dagelijks met grote inzet iets van die veiligheid en die justitie proberen waar te maken en die ons hartelijke steun verdienen. De overheid moet achter deze mensen staan. Als tegen hen aanklachten zijn ingediend over bijvoorbeeld het geweldsgebruik of als aantijgingen zijn gemaakt van etnisch profileren, moet daar zo snel mogelijk helderheid in worden geboden. Dan moet niet alleen het systeem aangepast worden, maar dan moet er ook tijdig helderheid geboden worden. Ik dring ook aan op snelheid met het wetsvoorstel dat daarover is aangekondigd. Collega's hebben er al de aandacht voor gevraagd. Een agent uit Enschede, om maar een van de vele voorbeelden te noemen, wacht al maanden op een beslissing over hoe het met zijn zaak verder gaat, waarin ook een aantijging van etnisch profileren aan de orde was. Die zaak is uitgebreid in de media geweest. Hij wordt er op straat over aangesproken, bij wijze van spreken. Het is ongelooflijk belastend dat dit zo lang moet duren. Is de minister bereid om duidelijke afspraken te maken met het OM en de rijksrecherche om te zorgen dat agenten in beginsel binnen drie weken weten waar ze aan toe zijn, dat helderheid wordt geboden?

We hebben heel wat tijd besteed aan de strijd tegen terrorisme in de afgelopen jaren. Laat ik daar nog maar heel kort dit over zeggen. Ook de SGP-fractie hecht zeer aan zowel de inzet op het terrein van preventie, met de inzet van wijkagenten en het voorkomen dat de spanningen verder oplopen, als de inzet op het terrein van repressie, met een goed gevulde gereedschapskist en daadwerkelijke bestraffing van terroristische misdrijven. Graag willen we ook die wettelijke regeling van strafbaarstelling van het uitreizen naar terroristisch gebied. Dit betreft de uitvoering van de motie-Zijlstra c.s.

Naast aanpak via het strafrecht is ook een sluitende bestuursrechtelijke aanpak nodig. Een aantal weken geleden is onze motie aangenomen die vraagt om een gebiedsverbod voor Nederland of een uitreisverbod naar bijvoorbeeld Frankrijk. Wij vragen de minister om de uitvoering van de motie snel ter hand te nemen. Wat is zijn concrete inzet iom dit zo mogelijk samen met andere Europese landen voor elkaar te krijgen?

Het is geen geheim dat de SGP-fractie de huidige regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling niet goed vindt. We hebben daar ook al regelmatig in debatten over gesproken met elkaar. Na twee derde deel van de straf uitgezeten te hebben, komt de gedetineerde in principe weer vrij. Iemand met een straf van twaalf jaar zit feitelijk slechts acht jaar vast. Wij hebben een wetsvoorstel voorbereid om hier verandering in aan te brengen. De kern van het voorstel is dat de vrijwel automatische strafkorting verdwijnt en dat de rechter voortaan voorwaardelijke straf kan opleggen. Maar hij hoeft dat niet te doen. Hij kan dus meer maatwerk bieden. Het voorwaardelijke deel mag slechts een kwart van de straf en maximaal vier jaar zijn. Bij het opleggen van de straf is daarmee meteen duidelijk, zo is de gedachte, voor welk deel de straf onvoorwaardelijk is en voor welk deel de straf voorwaardelijk is. Met dit voorstel wil de SGP duidelijkheid bieden over de precieze straf, inzetten op strenge straffen, recht doen aan maatschappelijke onvrede over de strafkorting van een derde deel, en tegelijkertijd voluit blijven inzetten op resocialisatie.

De heer Recourt (PvdA):
Ik heb een vraag aan de heer Van der Staaij. Als rechters een straf opleggen, kijken ze gewoon naar wat iemand feitelijk zit. Als je tien jaar oplegt, weet je dat na twee derde daarvan de deur opengaat. Dat laatste deel, die een derde, gebruik je of als iemand zich misdraagt in detentie of als die weer even vrij is. Dus wat levert dit voorstel nu op, anders dan dat we het net wat anders noemen? De netto gevangenisstraf zal identiek blijven.

De heer Van der Staaij (SGP):
Wat het in ieder geval oplevert, is meer duidelijkheid naar de samenleving en ook naar de nabestaanden. Je kunt zeggen: iedereen weet dat toch zo langzamerhand. Maar het valt mij elke keer wel weer op dat heel veel mensen juist als ze er zelf meer persoonlijk mee te maken krijgen, zeggen: oh, werkt dat inderdaad zo; is dit het effect. Dan heb je toch het gevoel dat je voor het lapje wordt gehouden als een straf van achttien jaar is opgelegd en iemand na twaalf jaar, bijvoorbeeld bij ernstige moordzaken, vrijkomt. Als daar gelijk duidelijkheid over wordt geboden, is dat al heel wat waard voor het vertrouwen vanuit de samenleving. En ik weet niet wat de effecten zullen zijn op de daadwerkelijke strafoplegging. Als de onvoorwaardelijke straf in een ernstige moordzaak uiteindelijk twaalf jaar zou zijn, kan het ook zo zijn dat de rechter zegt: is twaalf jaar eigenlijk niet te kort? Misschien zal het gevoel er zijn dat een langere straf nodig is en dat de balans iets meer verschuift naar een groter deel onvoorwaardelijk en naar een kleiner deel voorwaardelijk.

De heer Recourt (PvdA):
Ik denk dat wij rechters tekortdoen als wij zeggen dat ze niet weten wat het effect van hun straf is. Maar als dat het probleem is, dan is dat toch veel makkelijker op te lossen? In plaats van de wet te wijzigen moet je dan de voorlichting wat beter organiseren. Zeg, als er twaalf jaar opgelegd wordt, dat dat betekent in de praktijk: twee derde feitelijk tenzij men zich misdraagt en dan is de hele straf aan de orde. Kortom, met voorlichting bereik je precies hetzelfde.

De heer Van der Staaij (SGP):
Ik vind voorlichting toch wat te mager. Als het probleem is dat je op deze manier telkens weer een verkeerd beeld oproept, waarom spreek je dan niet zo precies mogelijk uit wat je daadwerkelijk wilt? Dat is dan een onvoorwaardelijke straf van een bepaald aantal jaren en daarna een periode waarin je nog ruimte hebt voor reclasseringstoezicht, andere afspraken, proeftijd en dergelijke.

De heer Van Nispen (SP):
De SP is juist bezorgd over de periode van resocialisatie. Juist de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling, waar de heer Van der Staaij zijn laatste antwoord mee eindigde, wordt korter in het voorstel van de SGP. Dus de periode waarin je iemand op het rechte pad kunt dwingen omdat er nog een strafrechtelijk kader is, zodat je iemand kunt verplichten om naar de reclassering te gaan, om zich aan de voorwaarden te houden et cetera, wordt korter in het voorstel van de heer Van der Staaij. Dat heeft toch juist risico's voor de resocialisatie?

De heer Van der Staaij (SGP):
Het hoeft niet per definitie korter te worden. Er kan nog steeds een lange voorwaardelijke straf worden opgelegd. Uiteindelijk is de gedachte dat maatwerk voor de rechter mogelijk is en dat die periode van een derde geen automatisme is, maar dat die korter of langer kan zijn. Daar is een zekere variatie in mogelijk. Ik ben het met de SP-fractie eens dat er altijd ruimte moet zijn voor een strafrechtelijke titel om voldoende tijd te hebben om voorwaarden op te leggen en iemand in de gaten te kunnen houden.

Ik wil ook graag een exemplaar van het conceptwetsvoorstel verspreiden onder de leden van het kabinet en de Kamerleden hier aanwezig. Een conceptwetsvoorstel dien je niet formeel in, maar ik vind het goed om de collega's de tekst van het voorstel en de toelichting ter hand te stellen.

De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Van Nispen (SP):
Dat is mooi. Daar gaan wij met belangstelling naar kijken, maar de essentie van dat voorstel is toch juist om die periode van voorwaardelijke invrijheidstelling korter te maken? Dat heeft de heer Van der Staaij net toegelicht. Maar juist als je wilt dat iemand zich aan de voorwaarden houdt, zijn agressie gaat reguleren, naar die cursussen gaat en geen middelen zoals alcohol en drugs meer tot zich neemt, dan moet je in die periode investeren. Recidive bestrijden en slachtoffers voorkomen doe je juist in die laatste periode. Ik hoop dat de heer Van der Staaij daar aandacht voor blijft houden en niet de periode in gaat korten waarin je iemand op het rechte pad kunt dwingen.

De heer Van der Staaij (SGP):
Ik gaf al aan dat wij het van belang vinden om voldoende ruimte te hebben en te houden voor daadwerkelijke maatregelen. Wat mij betreft begint dat al in detentie en in de periode van de voorwaardelijke strafoplegging. Daar zoeken wij in ons voorstel aansluiting op. Dat moet altijd overeind blijven.

Mevrouw Helder (PVV):
Mijn partij heeft daar al verschillende moties over ingediend. Daar begon mijn collega De Roon al mee. Daar was de SGP altijd tegen. Ik wil er even eentje voorhouden, eigenlijk twee, maar op eentje heeft collega Van der Staaij net antwoord gegeven bij de interruptie van collega Van Nispen. Ik hoorde collega Van der Staaij ook zeggen: zo veel mogelijk zekerheid bieden. Dan zou mijn vraag zijn, want dat was ook een motie waar de SGP tegen was: als de voorwaarden worden overtreden, zou het voorstel van mijn fractie zijn dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt opgeheven. Ergo: dan gaat degene die de voorwaarden heeft overtreden ook daadwerkelijk terug naar de gevangenis voor het strafrestant.

De heer Van der Staaij (SGP):
Wij sluiten aan bij het systeem in de wet van een voorwaardelijke strafoplegging. Daar geldt inderdaad hetzelfde voor. Als de voorwaarden zijn overtreden, moet de straf ook daadwerkelijk worden uitgezeten. Ik ben het eens met dat uitgangspunt. Dat gebeurt nu juist te weinig. Als ik hiermee in het verleden moties van de PVV onrecht heb gedaan, wil ik dat graag nader bekijken. Dat is zeker niet mijn bedoeling geweest. De SGP had de afgelopen periode al in haar verkiezingsprogramma staan dat zij de vervroegde invrijheidstelling graag op een andere manier wil vormgeven.

De voorzitter:
Mijnheer Van der Staaij, gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb op dit punt nog een concrete vraag aan de bewindslieden. Er is een motie aangenomen om te bekijken wat er mis is met het systeem van vervroegde invrijheidstelling en hoe dat anders zou kunnen. Ik vraag de bewindslieden om de plannen zoals we die nu hebben uitgewerkt in dit voorstel, mee te nemen in het onderzoek.

Als iemand wordt veroordeeld voor twee straffen van één jaar, wordt er bij gelijktijdige uitvoering van de straf ook een derde deel gekort op de straf. Wij vinden dat, even los van de systeemdiscussie waarover we het net hadden, niet eerlijk vergeleken met iemand die twee keer een losse straf ondergaat van één jaar. Is de minister bereid om te onderzoeken hoe dit verbeterd kan worden?

Ik heb in dit verband nog een concreet punt. Alleen als een straf onherroepelijk is, gelden er voorwaarden en toezicht voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Een slimme veroordeelde kan door in beroep of in cassatie te gaan, voorkomen dat zijn straf onherroepelijk wordt. Met een beetje geluk is twee derde deel van zijn straf dan al voorbij. Zo komt iemand vrij zonder dat er toezicht op hem kan worden gehouden. In dit verband wordt in kringen van het Openbaar Ministerie en reclassering gesproken van een fout in de wetgeving. Herkent de minister dit? En zo ja, is hij bereid die fout te repareren?

We hadden het net over het belang van de inzet op resocialisatie. In dit kader willen wij aandringen op een impuls voor vrijwilligerswerk onder gedetineerden, zoals dat ook wordt vormgegeven door een aantal kleinere en grotere instellingen, bijvoorbeeld Exodus, Humanitas, Gevangenenzorg Nederland en BONJO. Duizenden vrijwilligers zijn daarin actief. Juist de verbinding met de maatschappij zorgt voor een effectieve inzet voor resocialisatie. Is de minister bereid een deel van het extra budget voor vakmanschap DJI in te zetten voor vrijwilligers? Ik heb daarover samen met collega Segers een amendement ingediend. Vrijwillig vakmanschap is minstens zo belangrijk voor goed functioneren, ook gezien vanuit degenen die daar vrijwillig een bijdrage aan leveren. De gedachte is dat je daarmee ook de cofinanciering overeind houdt en een stimulans geeft. Er zijn ook particuliere fondsen die nu al inzetten op vrijwilligerswerk onder gedetineerden. Een extra bijdrage vanuit het Rijk zou weer een extra bijdrage vanuit die fondsen opleveren. Het mes snijdt dan aan twee kanten.

De heer Recourt (PvdA):
Ik sla even aan op BONJO. Wij vinden dat ook een heel belangrijke organisatie. Dat geldt overigens ook voor die andere organisaties, maar ik wil het nu specifiek over BONJO hebben. De mensen daar zeggen: wij hebben in beginsel op dit moment helemaal geen extra geld nodig, maar wij willen wel graag meedoen met de aanvraag voor subsidies. Daar vrezen wij voor. Is de heer Van der Staaij het met ons eens dat we daar goed op moeten letten en dat we het kabinet moeten vragen om BONJO in ieder geval een eerlijke kans te geven op een subsidieaanvraag?

De heer Van der Staaij (SGP):
De heer Recourt noemt een eerlijke kans op een subsidieaanvraag. We hebben een subsidiekader afgesproken. Dat is geëvalueerd en daar hebben we vorig jaar een verslag van gehad. Niet alle organisaties dachten op dezelfde manier over een eerlijke aanwending van die gelden. In lijn met een eerder aangenomen Kamermotie hechten wij aan maatschappelijke verworteling en op het kunnen aanspreken van particuliere fondsen. Dat maakt je als maatschappelijke organisatie sterker dan als je zegt: we doen vrijwilligerswerk, maar we hebben eigenlijk geen geld vanuit de samenleving zelf. In dat opzicht blijf ik staan achter die eerder aangenomen motie. Ik hoor juist signalen van bestaande organisaties die zeggen: extra geld zou ons enorm kunnen helpen om meer mensen te kunnen bereiken, meer gezinsbezoeken te kunnen afleggen en dergelijke.

De heer Recourt (PvdA):
Ik probeer de heer Van der Staaij even te begrijpen. Volgens mij staan wij voor hetzelfde, alleen zegt hij dat er extra geld bij moet. Maar wat zegt hij over die subsidieaanvraag? Nogmaals: daar zit mijn zorg. We kaderen het zo in dat een organisatie zoals BONJO niet eens kan aankloppen, omdat er dan gezegd wordt: uw organisatiestructuur moet net even anders zijn, want anders past u niet in het kader.

De heer Van der Staaij (SGP):
Als het klopt dat er onredelijke beperkende eisen worden gesteld, dan moet daar kritisch naar gekeken worden. Dat ben ik met de heer Recourt eens. Maar als men aanloopt tegen andere eisen waarvan de Kamer heeft gezegd dat men die voldoende moet kunnen laten zien, zoals de maatschappelijke verworteling, dan vind ik het een ander verhaal. De cofinanciering, die men ook voor elkaar moet krijgen, moet niet aan de kant worden gezet om zo'n organisatie wel te kunnen bedienen.

Collega Segers heeft al toegelicht waarom we met een amendement komen op het punt van de uitstapprogramma's. Graag zien we ook een ruimhartige uitvoering van de motie over de gemeenschappelijke beleidsvisie inzake uitstapprogramma's. Dat is zowel landelijk als plaatselijk aan de orde. Graag zien we een blijvende inzet voor deze belangrijke programma's.

De term "mediation" is vandaag ook een aantal keren gevallen. Daarover is wetgeving in voorbereiding. De huidige minister van Veiligheid en Justitie is hiermee in het verleden als Kamerlid zelf bezig geweest. Het initiatiefwetsvoorstel hiertoe is zelfs in eerste termijn behandeld, maar de behandeling is vervolgens spaak gelopen omdat hij minister werd. Ik hoop dat er voortvarend werk wordt gemaakt van de aangekondigde wetgeving op dit punt.

Ik vervolg met enkele opmerkingen over het asielbeleid. De grote vreemdelingenstroom heeft de zwakte van het Europese asielbeleid duidelijk aan het licht gebracht. Volgens de regering moet daarom, terecht, het einddoel van beleid zijn dat asielzoekers meteen teruggestuurd kunnen worden naar veilige, structurele gastgemeenschappen in de regio. De EU reageert hierop echter vooral met nieuwe rompslomp en hoge kosten als gevolg van de omzetting van de kakelverse richtlijnen in verordeningen. Wij zijn er niet van overtuigd dat dit tot verbetering gaat leiden. Ook met verordeningen blijven er in de praktijk verschillen tussen lidstaten bestaan. Die tussenfase leidt wel tot heel veel rompslomp, omdat onze huidige wet- en regelgeving moet worden omgezet. Waarom is de regering niet kritischer op de subsidiariteit van deze plannen? Zet het kabinet even sterk in op het sluiten van overeenkomsten met landen in de regio? Komen we vooruit op dat punt?

De terugkeer van vreemdelingen blijft helaas ook een zorgenkind. Zonder grootschalige terugkeer van kansloze vreemdelingen wordt een streng asielbeleid niet serieus genomen. De motie-Bisschop/Van Haersma Buma vraagt om een versoepeling van Europese regels om terugkeer te verbeteren. Wat komt daar nu concreet van terecht?

Ook vraag ik bijzondere aandacht voor de christelijke asielzoekers uit Pakistan. De veiligheid die de overheid op papier biedt, blijkt in de praktijk ver te zoeken. Neemt de staatssecretaris dit punt duidelijk mee in zijn beleid op basis van het te verwachten ambtsbericht?

Ik besef dat ik in blessuretijd zit, dus sluit ik af. Er zat echter nog een minuutje in het potje van andere begrotingen. Het is noodzakelijk dat de overheid betrouwbaar is en investeert in het vertrouwen van de burger. Regelmatig hebben we allemaal te maken met belangengroeperingen, met verontruste burgers die zeggen dat zij zich grote zorgen maken over het functioneren van de rechtsstaat op een bepaald onderdeel. Laatst sprak ik met een aantal van dergelijke belangengroeperingen. Het ministerie is ongetwijfeld ook benaderd, door een comité van verontruste burgers enzovoorts. Wat is de reactie van het ministerie daarop? Hoe kan aan dat wantrouwen tegemoet worden gekomen? En hoe kan het vertrouwen in de overheid behouden of versterkt worden?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. De belofte van het kabinet aan het begin van deze regeerperiode was dat Nederland veiliger zou worden, dat criminelen keihard zouden worden aangepakt, dat de politie dichter bij de mensen zou komen te staan en dat de rechterlijke macht toegankelijker zou worden. Uit de afgelopen vier jaar zijn ons de volgende gebeurtenissen bijgebleven. Een minister is afgetreden, een staatssecretaris heeft zijn functie neergelegd, er waren omstreden deals, er was een zoekgeraakt bonnetje, er kwam regelmatig foutieve informatie naar de Kamer en er waren declaratieschandalen, met als gevolg een gigantische deuk in het vertrouwen van onze burgers in onze rechtsstaat. Ook de Kamer heeft meerdere malen moties van wantrouwen ingediend tegen deze minister.

De kritiek blijft niet binnen de landsgrenzen. We zien dat de internationale kritiek toeneemt. Gisteren is minister Van der Steur op de vingers getikt door de Raad van Europa. De terrorismebestrijding slaat in Nederland door, zegt de raad. De Commissaris voor de Mensenrechten, Nils Muižnieks — ik hoop dat ik het goed uitspreek — waarschuwt dat repressieve maatregelen tot stigmatisering en vervreemding van bepaalde sociale groepen leiden. Preventie is volgens Muižnieks de sleutel in de strijd tegen terrorisme. Hij waarschuwt dat bepaalde maatregelen mogelijk strijdig zijn met de door Nederland ondertekende verdragen over mensenrechten. Wat vindt de minister daarvan? Trekt hij zich deze kritiek aan? Of blijft hij vasthouden aan zijn extremistische terreurbeleid? Of zegt hij sorry? Deze minister gaat namelijk ook de geschiedenis in als "excuusminister". Hij maakt talloze fouten, zegt sorry en gaat weer door. Een excuus is gemeend als je er lessen uit trekt. Deze minister herhaalt dat maar al te vaak.

Het ministerie van Veiligheid en Justitie, oftewel het partijkantoor van de VVD, heeft in de afgelopen vier jaar onvoldoende gefunctioneerd. Dat zijn harde woorden, maar helaas is dat wel de realiteit. Er is weinig geld om te investeren in de politie, maar opmerkelijk genoeg is er wel geld genoeg voor afscheidsfeestjes van dubieuze oud-ambtenaren. Ik noem bijvoorbeeld Joris Demmink. Voor de burgers in het land: hij is een omstreden oud-topman van het ministerie van Veiligheid en Justitie en tevens lid van de VVD. Hij stond onder andere bekend om zijn buitensporige declaraties en nog wel meer schimmige dingen. Diezelfde VVD'ers organiseerden namens het ministerie van Veiligheid en Justitie een afscheidsfeestje voor — houd je vast — maar liefst €34.000. Ik herhaal: €34.000. Dat is het jaarsalaris van een hardwerkende Nederlander. Wij vinden dat schaamteloos. Op een avond werden in de Haagse Ridderzaal 1.142 glazen wijn gedronken met gemeenschapsgeld, en dit terwijl de burgers in ons land niet naar het ziekenhuis durven omdat ze bang zijn voor een hoge rekening, kinderen niet op schoolreis kunnen omdat hun ouders dat niet kunnen betalen en veel mensen in ons land zich afvragen met welk geld ze aan het eind van de maand nog boodschappen moeten doen.

Het is duidelijk dat er van alles mis is bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit ministerie is een te groot departement geworden. De regie is zoek, net als het bonnetje van Fred Teeven. Elke politieagent kan vertellen dat, als de menigte te groot is, het moeilijk wordt om het overzicht te behouden. Dit geldt ook voor het monsterministerie van V en J. Het is duidelijk: V en J is mislukt, het is tijd voor verandering. In ieder geval zou de politie in de volgende periode naar het ministerie van Binnenlandse Zaken terug moeten.

Ik wil het ook hebben over de nationale politie. Terwijl bij de overheid de trend is dat alle sectoren decentraal worden georganiseerd om ze dichter bij de burger te brengen, is de politieorganisatie verder van de burger af komen te staan. Het vertrouwen van de burger in de politie is in de afgelopen jaren gekelderd. Terwijl de politie je beste kameraad behoort te zijn, hebben wij voorbeelden gezien van politieagenten die hun macht misbruiken om de cowboy uit te hangen. Voor het overgrote deel van de politieagenten heb ik veel waardering, maar ik heb kritiek op mensen die hun macht en positie misbruiken om andere mensen te kleineren en te schofferen. Een jaar geleden stond ik hier omdat ik vond dat het onderzoek rond Mitch Henriquez veel te lang op zich liet wachten. Toen zei ik al dat het vijf maanden te laat was. Na een jaar kunnen we weer de balans opmaken. Het onderzoek loopt nog steeds. Mijn concrete vraag aan de minister is: wanneer is dat traject naar verwachting afgerond?

De schrijnende voorbeelden stoppen niet. Zo zagen we recentelijk nog een 84-jarige Marokkaanse Nederlander hardhandig gearresteerd worden. Stelt u zich voor dat het uw opa is die in de boeien wordt geslagen. Zou u de politie dan zien als uw kameraad of als iemand met wie u liever niet samenwerkt? Ik denk dat na het zien van die beelden de tweede optie niet verwonderlijk is.

De burgers dreigen het vertrouwen in de politie compleet kwijt te raken. Het aantal voorbeelden van etnisch profileren stijgt met de dag. Daarom is het nodig dat burgers meer inspraak krijgen. DENK wil de politie dichter bij de burger organiseren. Burgers moeten inspraak krijgen over 20% van de politie-inzet in hun wijk. Burgers weten wat er in hun wijk speelt en wat nodig is. De politie moet daar dan ook serieus aandacht aan geven.

Wij vinden ook dat het Openbaar Ministerie meer armslag moet krijgen om discriminatie en racisme te behandelen en vervolgen. Op dit moment zien wij dat onvoldoende gebeuren. Het Openbaar Ministerie had aangekondigd, discriminatie hard aan te pakken, maar slaagt daar niet in. Slechts een kwart van de aangiften wordt door het Openbaar Ministerie behandeld. Is de minister van plan om daar meer in te investeren en meer capaciteit voor vrij te maken?

Ook wil ik het hebben over de toegankelijkheid van het rechtssysteem. Wij vinden dat de rechtsgang toegankelijk moet zijn voor iedereen. Recht is geen recht als het een privilege wordt. Daarom zijn wij voor het schrappen van de sluiting van rechtbanken, voor het investeren in de kwaliteit van de rechtsspraak en de strafrechtketen en voor het verlagen van de griffierechten en de eigen bijdrage in de rechtsspraak. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop.

Dan wil ik het ook nog hebben over asielzoekers in ons land, de mensen die het misschien wel het moeilijkst hebben. Deze mensen zijn gevlucht uit oorlogsgebieden op zoek naar meer veiligheid en rechtvaardigheid. Terwijl deze mensen een ruimhartige ontvangst verdienen, vindt deze regering dat zij een sobere opvang horen te krijgen. Ik kan één ding zeggen: wij hebben de afgelopen jaren geconstateerd dat soberheid en solidariteit niet hand in hand gaan. Bij de bed-bad-broodregeling vergeten wij al te vaak de belangrijkste b en dat is de b van beschaving. De staatssecretaris denkt soms nog weleens dat hij campagneleider is van de VVD, terwijl hij de staatssecretaris moet zijn van iedereen.

Dit kabinet moet stoppen met bangmakerij en zorgen voor draagvlak. Het lijkt wel of er bewust problemen worden gecreëerd. Want als je in een dorp waar enkele honderden mensen wonen, een mega-azc plaatst, vraag je om problemen. Daarom vraag ik de staatssecretaris om zijn beleid te herzien. Wees solidair en niet sober. Staatssecretaris, laat uw hart spreken en denk met uw hart.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):
Voorzitter. "Ik doe het best goed", zei de minister van Veiligheid en Justitie afgelopen zaterdag in een interview in het Algemeen Dagblad. De minister gaf zichzelf een compliment. Het was erg komisch om te lezen. Het is komisch en tegelijkertijd volstrekt ongeloofwaardig. De prestaties van deze minister zijn natuurlijk bedroevend slecht. Al die jaren VVD op het ministerie hebben geleid tot een enorme puinhoop: van Teevendeal tot Teeventap en van Volkert van der Graaf tot de zaak-professor Maat. Er werd gelogen en geblunderd. We zagen wanpresterende topambtenaren en aftredende bewindspersonen. Er heerste chaos en onrust aan de top van het ministerie. Twee dikke rapporten waren nodig om duidelijkheid te krijgen over de witwasdeal met een crimineel.

Het was allemaal erg pijnlijk om te zien. Ondanks de VVD-verkiezingsbelofte in 2012 werd het onveiliger in Nederland. Onder dit kabinet sloten meer dan de helft van de politiebureaus hun deuren. Terwijl duizenden veroordeelden op dit moment vrij rondlopen, worden ook veel gevangenissen opgedoekt. Moordenaars en terroristen, zoals Mohammed B., kunnen dankzij een voorstel van staatssecretaris Dijkhoff straks vervroegd vrijkomen. Het is absurd VVD-beleid.

Natuurlijk kampen wij ook nog steeds met het fiasco nationale politie. De reorganisatie kostte al twee keer zo veel en werd ernstig vertraagd. De situatie verslechtert alleen maar verder, want er is nog steeds een groot tekort aan wijkagenten. Bovendien is het ziekteverzuim bij de politie twee keer zo hoog als het landelijke gemiddelde. Slechts 26% van de misdrijven wordt opgelost. Aangifte doen heeft vaak weinig zin. De aangiftebereidheid is dan ook schrikbarend laag, met name bij vandalisme, seksuele delicten en cybercrime. Bij verschillende politiediensten is de werksfeer totaal verziekt.

Het grootste schandaal was toch wel de zelfverrijking door de ondernemingsraad. In het interview deed de minister daar laconiek over. Het ging slechts om een bedrag van 1,5 miljoen euro dat misschien verkeerd besteed is. De arrogantie droop ervan af. De minister van Veiligheid en Justitie kan in plaats van privéfeestjes op de ambassade in Parijs geven beter eens een cursus zelfreflectie overwegen. Hoe is het mogelijk dat zulke enorme problemen zijn ontstaan, mede onder zijn toezicht? Ik hoor graag een reactie.

De ellende houdt niet op. Door computerstoringen bij de douane komen harddrugs via de Rotterdamse haven ongehinderd ons land binnen. Drugscriminelen hebben onder dit kabinet vrij spel. Tegelijkertijd pakt het de automobilist onevenredig hard in de portemonnee. De trajectcontroles op de snelwegen hebben slechts één doel: het spekken van de schatkist. Iedere keer stelt deze minister de verkeerde prioriteiten. De aanpak van terrorisme schiet tekort door klungeligheid en amateurisme. Falende politietelefoons leiden ertoe dat terroristen gewoon hun gang kunnen blijven gaan. Teruggekeerde jihadisten worden niet preventief opgesloten, maar krijgen hulp bij het vinden van een woning, werk en een opleiding. Het naïeve beleid is echt vreselijk om te zien.

Vorig jaar kwam een recordaantal asielzoekers Nederland binnen. Door een gebrek aan capaciteit werd er onvoldoende gescreend. We weten dus niet wie er op dit moment in ons land verblijft, terwijl bij verschillende aanslagen bleek dat terroristen de asielinstroom misbruikten. Volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid zijn er op dit moment 80 terroristen in Europa die aanslagen voorbereiden. De komende periode valt er daarnaast een stortvloed aan IS-strijders richting Europa te verwachten. Het opengrenzenbeleid van dit kabinet blijkt levensgevaarlijk. Nu zou de Marechaussee ook nog eens te weinig budget hebben om al haar taken uit te voeren. Wat gaat het kabinet hieraan doen? Ik hoor graag een reactie.

De migranten brengen niet alleen terreur met zich mee, maar veroorzaken ook een enorme criminaliteitsgolf. In Duitsland plegen ze elke dag bijna 800 misdaden. De problemen zijn ook in Nederland heel ernstig, van stelende Marokkaanse asielzoekers in Groningen tot afgewezen asielzoekers die panden kraken in Amsterdam. Wij zeggen: zet dit tuig zo snel mogelijk uit en natuurlijk zonder die perverse vertrekbonus.

Ik rond af. Veiligheid is de kerntaak van de overheid. Juist hierop is door het kabinet-Rutte II de afgelopen jaren ongehoord bezuinigd. Het roer moet drastisch om. Mijn partij VNL doet onder andere de volgende voorstellen: 1 miljard extra voor de politie en onze veiligheidsdiensten, meer blauw op straat en hoge straffen voor zware misdrijven, het preventief vastzetten van teruggekeerde jihadisten, de grenzen sluiten voor asielzoekers en ten slotte de invoering van een puntenpaspoort voor mensen met een dubbele nationaliteit. Zij zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitsstatistieken. Bij verlies van alle punten, in geval van een of meer misdrijven, komt het Nederlanderschap te vervallen. Dat is helemaal geen onhaalbaar voorstel. Bij een veroordeling voor een terroristisch misdrijf is het intrekken van het paspoort al mogelijk. Wij zeggen tegen het kabinet: breid deze wetgeving uit, want Nederlanders hunkeren naar meer veiligheid. Zij verdienen een regering die daarvoor zorgt.

De heer Klein (Klein):
Voorzitter. Ik zal nog vijf puntjes inbrengen, zodat we het overzichtelijk houden op dit tijdstip in het debat. Allereerst wil ik een reactie geven op een interessante schriftelijke conversatie tussen mij en zowel de minister als de staatssecretaris over de waarheidsvinding binnen de jeugdhulpverlening en de aanwezigheid van gezinsvoogden tijdens rechtszittingen. Ik hoor allerlei berichten over de afwezigheid van gezinsvoogden tijdens rechtszittingen en het feit dat dit de waarheidsvinding en het vertrouwen van betrokkenen schade toebrengt. De minister geeft in antwoorden op mijn vragen aan dat hij van de aantallen geen weet heeft. Vervolgens zegt hij dat het ook niet zo vaak voorkomt. Mijn vraag is dan: hoe vaak komt het nou voor en kan de minister dat onderzoeken?

We hebben ook gesproken over het afleggen van een eed door medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen. Het antwoord van de minister was: nee, dat kost tijd. Het antwoord van de staatssecretaris was: nee, dat heeft geen toegevoegde waarde. Daar ben ik niet van overtuigd. Waarom een ingewikkelde klachtenprocedure achteraf optuigen wanneer in het kader van artikel 3.3 van de Jeugdwet ook waarheidsvinding vooraf kan worden geborgd door het afleggen van een eed?

Een ander punt vinden we terug op bladzijde 53 van de V en J-begroting. Daar staat dat jeugdbeschermingsmaatregelen volgens de minister voortaan prima door de Raad voor de Kinderbescherming genomen kunnen worden omdat adviezen van de raad in 90% tot 95% van de gevallen toch al door de rechter overgenomen worden. Ik viel van mijn stoel toen ik dat las. Het is onbegrijpelijk hoe de minister hier een fundamenteel recht van iedereen, namelijk een onafhankelijke toetsing van een zaak door de rechterlijke macht, om zeep helpt.

Ik kom op mijn volgende punt. In zijn brief van 28 oktober kondigt de minister rigoureus aan de stekker uit de succesvolle pilot mediation in strafzaken te trekken. Ook dat is weer onbegrijpelijk. Het slagingspercentage van 80 veegt de minister zo van tafel, eenvoudigweg omdat er geen geld zou zijn. Allereerst is dat strijdig met de wet omdat het Wetboek van Strafvordering bemiddeling als opdracht meegeeft. Daarnaast worden hiermee alle betrokkenen tekortgedaan die als gevolg van mediation nader tot elkaar hebben kunnen komen, op een manier die heilzaam kan zijn voor alle partijen en de samenleving. Het amendement van de heer Recourt steun ik dan ook met overtuiging.

Ik kom toe aan mijn laatste punt. Vrijzinnige politiek betekent dat er ontwikkelingsmogelijkheden moeten zijn voor iedereen, dus ook voor alle asielzoekers. Taalles vanaf dag één is hard nodig, maar het is onzinnig om mensen, ongeacht of ze kansrijk zijn of niet, Nederlands te laten leren als we niet weten of ze hier kunnen blijven. Daarom lijkt het me veel beter om iedereen eerst Engelse taalles te geven. Daar kan iemand ook in Nederland mee uit de voeten. Als zijn asielvraag afgewezen wordt, kan het ook in een ander land van pas komen. Als de aanvrager wel mag blijven, is de stap naar het leren van het Nederlands eenvoudiger. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voor het overige zouden ook de toegelaten legaal verblijvende statushouders een basisinkomen moeten krijgen, net als iedereen boven de 18 jaar.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De minister en de staatssecretaris zijn van plan om zo veel mogelijk vragen schriftelijk te beantwoorden. Dat zal, gezien de hoeveelheid vragen, vanavond laat worden. Morgen gaan we rond half elf verder met de behandeling van de begroting.

De vergadering wordt van 19.45 uur tot 20.32 uur geschorst.

Begroting Binnenlandse Zaken

Begroting Binnenlandse Zaken

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2017;
  • Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar 2017.


Termijn antwoord

Voorzitter: Maij

De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Plasterk:
Mevrouw de voorzitter. Ik stel me voor dat ik de beantwoording als volgt indeel. Ik begin met een korte algemene inleiding. Dan kom ik te spreken over het grote onderwerp "democratie". Bij deze gelegenheid wil ik dat opsplitsen in een aantal deelonderwerpen, want veel valt daaronder, zoals de deliberatieve democratie, de burgemeester en zijn of haar benoeming, de staatscommissie, experimenten en Code Oranje, de herverdeling binnen het Gemeentefonds, de bestuurlijke herindeling en het referendum. Over dat laatste onderwerp zullen wij op 14 december in een algemeen overleg spreken, dus daar zou ik kortheidshalve naar willen verwijzen.

Vervolgens zal ik iets zeggen over discriminatie, de digitale overheid en het Huis voor klokkenluiders. Daarna zal ik de sprekers nalopen op resterende vragen waarop ik mondeling wil reageren. Tot slot ga ik in op de ingediende amendementen.

In principe heb ik alle gestelde vragen overigens vanmiddag schriftelijk beantwoord.

De voorzitter:
Dank daarvoor.

Minister Plasterk:
En complimenten voor de medewerkers die daar allemaal heel hard voor gewerkt hebben.

Voor mijn algemene inleiding wilde ik mij laten inspireren door de heer Amhaouch, die vroeg: waar is de minister nou trots op? Dit is waarschijnlijk de laatste begrotingsbehandeling van dit kabinet, dus een goed moment om daar eens op terug te kijken. Ik noem vijf onderwerpen, die tezamen in willekeurige volgorde mijn algemene inleiding vormen.

Allereerst ben ik blij dat wij de topinkomens in de publieke en semipublieke sector hebben kunnen beperken. Het was de eerste wet die ik heb kunnen invoeren: de Wet normering topinkomens. De wet is ingevoerd en uitgevoerd. Er is toezicht op gehouden. Er is advies gegeven aan wie dat nodig had. Er is geëvalueerd. Er zijn nadere regels gesteld. Vervolgens is het plafond van het maximuminkomen in de publieke sector bij wet teruggebracht van 130% van een ministerssalaris naar 100%, dus van €230.000 naar €180.000. Dat is een grote stap. Nu ligt er een wetsvoorstel om de reikwijdte uit te breiden naar anderen dan bestuurders. Voor het vertrouwen in de publieke sector en in het goed besteden van publieke middelen vind ik dat echt een belangrijke stap.

De heer Van Raak (SP):
Veel hulde daarvoor. Het is altijd fijn als een voorstel van de SP ook in het regeerakkoord komt, maar het gebouw is nog niet helemaal af. Vandaag hadden wij het nieuws van een radiodeejay die €565.000 krijgt. Ik heb begrepen dat het nieuwe, aanvullende voorstel van de minister ook dit soort zaken onmogelijk moet maken. Is de minister bereid om zijn uiterste best te doen om dat nog voor de verkiezingen in orde te maken, zodat hij het huis straks netjes kan achterlaten?

Minister Plasterk:
Succes heeft vele vaders, in dit geval ook de SP. Dat is mooi. De huidige wet beperkt zich tot bestuurders in de publieke en semipublieke sector. Inderdaad is er het voornemen om de wet zo te veranderen, dat ook andere functionarissen, in principe alle functionarissen daaronder vallen. Ook diskjockeys zouden er dan onder vallen. Het wetsvoorstel is in consultatie geweest. U hebt er dus kennis van kunnen nemen. Het moet nu naar de Raad van State. Ik heb het niet helemaal in de hand in welk tempo het terugkomt en uiteindelijk hier in de Kamer zal voorliggen. Aan mij zal het niet liggen. Ik ben zeer gemotiveerd om dat te doen.

Een tweede grote stap is dat wij de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die twintig jaar oud is, geëvalueerd hebben en dat wij een nieuwe wet hebben gemaakt, die binnenkort zal worden behandeld. Ik heb begrepen dat de Kamer zich heeft voorgenomen om de wet met voorrang te behandelen. De wet zal voor de komende — wat zal het zijn? — twintig jaar opnieuw de balans vast tussen veiligheid, die cruciaal is, en grondrechten, zoals het waarborgen van de privacy. Ik denk dat dat iets is om met enige trots naar te kijken. Ik voeg er overigens aan toe dat de AIVD met de CTG ook op Europees niveau het voortouw heeft genomen bij het bestrijden van terrorisme, het centrum waar alle informatie gedeeld wordt tussen 30 veiligheidsdiensten. CTG is de Counter Terrorism Group. Ik denk dat het een belangrijk cluster is.

De derde is misschien wel de grootste verandering in het binnenlands bestuur sinds … Misschien niet sinds mensenheugenis, maar wel sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat zijn de grote decentralisaties. Ik kan me nog herinneren dat vier jaar geleden door pessimisten werd gezegd: dat gaat allemaal nooit lukken, want de gemeenten gaan niet samenwerken; de budgetten worden niet ontschot en het Rijk zal nooit bereid zijn om de verantwoordelijkheid ook echt aan het lokaal bestuur te laten. We zijn nu vier jaar verder en … Ik zeg niet dat alles goed gaat, want we wisten dat er nog jaren van finetuning nodig zouden zijn, maar in principe is deze grote hervorming onder regie van Binnenlandse Zaken doorgevoerd. Dat is een belangrijke verandering in het binnenlands bestuur.

De vierde is — ik kom er zo nog nader in de beantwoording van de vragen op terug — de digitale overheid. We hadden ons tot doel gesteld om in 2017 100% van de interacties tussen burger en overheid digitaal mogelijk te maken. We staan nu op 88% en we zitten in principe dus op koers. Dat is een grote verandering waar ik trots op ben.

Ten slotte ben ik trots op iets wat de heer Bisschop mooi samenvatte met de term "oliemannetje". Ik had het in die context nog niet eerder gehoord, maar hij zei dus dat het departement van Binnenlandse Zaken in zekere zin het oliemannetje van de overheid is. Als er een klus te doen is — ik noemde net die decentralisaties — heeft en pakt het departement de coördinerende rol. Je ziet dat niet altijd, maar het moet wel gebeuren. Kennelijk is het bij de decentralisaties zo goed gegaan dat toen zich een nieuwe kwestie voordeed, de opvang van een grote stroom asielzoekers, het kabinet heeft gezegd: laat BZK de regietafels voorzitten, waar collega Dijkhoff de portefeuillehouder is voor asielzaken. De voorzitter is BZK en wij proberen er met de gemeenten en de provincies aan tafel voor te zorgen dat het allemaal goed gaat.

Daar kwam ook de term vandaan: schouder aan schouder met de verschillende overheidslagen dingen oplossen. Ik denk dat dat ook wel laat zien dat er sprake is van een omslag in het denken over BZK. BZK en het Rijk werden een tijdje toch als een soort tegenstander gezien door het lokaal bestuur, terwijl men nu meer het gevoel heeft dat we naast elkaar staan, het samen doen en elkaar helpen. Dat is meer een cultuurverandering dan een wet of een maatregel, maar wel een heel belangrijke.

Ik doe het maar op die ene vijfde vinger van die oliemannetjesrol: er is na jaren van nullijn 5% loonstijging gekomen in de collectieve sector. Dat moest wel uitonderhandeld en gedekt worden en dat heeft BZK gedaan. Onlangs is er natuurlijk ook nog een antwoord gekomen op de premieverhoging van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.

Misschien tot slot: bij het staatsbezoek van de Koning der Belgen de afgelopen twee dagen bleek mij in gesprekken met collega's dat de open overheid op verbazing mag rekenen. Wij zijn er als Nederlanders een beetje aan gewend, maar toen ik mijn collega's vertelde dat wij al onze declaraties elke maand op het internet zetten, zeiden zij dat ze zich dat helemaal niet konden voorstellen. Ik zei dat wij daarnaast ook onze agenda's publiek maken en ook dat was voor onze buren een ongekende gedachte. Nederland is daarin dus best ver. Volgende week zal ik aanwezig zijn bij een bijeenkomst die wordt geopend door president Hollande. Op die bijeenkomst zullen de ministers aanwezig zijn van zestien landen die bezig zijn met de open overheid. We mogen best trots zijn op wat we daar stapje voor stapje aan het bereiken zijn.

Het normeren van de topinkomens, de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de decentralisaties, de digitale overheid en de dienende rol van BZK op de achtergrond als moederdepartement zijn de vijf dingen waar het departement in mijn ogen trots op kan zijn.

De heer Amhaouch (CDA):
Natuurlijk gunnen we de minister zijn vijf successen. Er is natuurlijk altijd verschil van inzicht over de digitale overheid, maar daar komen we straks nog over te spreken. Ik wil nu even terugkomen op de Wiv, de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, want die zal niet meer terugkomen. De minister neemt daar nu een voorschot op, maar heeft hij er ook vertrouwen in dat hij de Wiv nog voor de verkiezingen door de Kamer zal leiden?

Minister Plasterk:
Er is een motie aangenomen door de Tweede Kamer om die wet met voorrang te behandelen. Ik doe er van mijn kant alles aan — alle verloven zijn ingetrokken — om ervoor te zorgen dat het niet aan het department ligt als er enige vertraging ontstaat, bijvoorbeeld wanneer er behoefte is aan schriftelijke inbreng. Ik hoop dat ik het wetsvoorstel met steun van de Kamer snel in het parlement zal kunnen behandelen en dat het vervolgens ook geaccepteerd zal worden. Dan ligt het aan de Eerste Kamer, maar ook daar zal ik er wel naar streven om dat nog voor de verkiezingen te doen.

De heer Amhaouch (CDA):
U denkt dus dat er ook voldoende steun is in de Tweede Kamer om de wet er voor de verkiezingen doorheen te krijgen?

Minister Plasterk:
De politesse brengt met zich mee dat ik me daarover niet al te veel uitlaat, maar ik heb een aantal van de woordvoerders gesproken en ik zie het debat met enig vertrouwen tegemoet. Laat ik bijvoorbeeld het CDA aanspreken: ik weet dat ook het CDA hecht aan een snelle behandeling. De heer Buma heeft daarop bij een eerdere gelegenheid bij mij aangedrongen. Ik heb dat als steun ervaren om dit snel te doen. Dank daarvoor.

De voorzitter:
Er is ook nog een vraag van mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben dat rijtje nog aan het afgaan. De Wet normering topinkomens wil ik de minister wel nageven. De Wiv komt nog. Maar de drie decentralisaties waren, los van wat je er verder van vindt, volgens mij toch echt vooral het werk van de staatssecretaris van VWS en de staatssecretaris van Sociale Zaken. Ik vind dat dus al een twijfelachtige.

Minister Plasterk:
Dat is niet juist.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als laatste noemt de minister open overheid, omdat er een paar agenda's openbaar gemaakt worden. Meent hij dat nou werkelijk? Als je in verband met dat onderwerp kijkt hoe Nederland het doet in vergelijking met andere landen, zie je dat we het gewoon nog steeds hartstikke slecht doen. Als ik dit rijtje zie, denk ik dus: de minister kan zich wel optimistisch voordoen, maar hij kan toch niet werkelijk menen dat dit zijn grote succesnummers zijn?

Minister Plasterk:
Het is onjuist. Ik ben vanaf het begin coördinerend minister voor de grote decentralisaties geweest. Bij alle bijeenkomsten zaten drie portefeuillehouders aan tafel, namelijk van VWS, van Justitie en van Sociale Zaken, die taken in het zorgdomein en het sociale domein aan gemeenten hebben overgedragen. Zij hebben natuurlijk ieder op hun terrein die wetten in de Kamer verdedigd. Ik kan me de perspectivische vertekening uit het oogpunt van mevrouw Voortman dan ook wel voorstellen. Die drie portefeuillehouders, plus natuurlijk de lokale bestuurders, zaten aan de regietafel die door mij werd voorgezeten en door mijn medewerkers werd voorbereid.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Inderdaad heb ik bij al die debatten die wij in de Kamer gevoerd hebben de minister van Binnenlandse Zaken niet gezien.

Minister Plasterk:
Dat is ook niet juist. Wij hebben plenair ook debatten over de decentralisaties gehad. Mevrouw Voortman was er misschien niet altijd bij, maar wij hebben periodiek ...

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Geen plenaire debatten.

Minister Plasterk:
Wij hebben algemeen overleggen gevoerd.

De voorzitter:
Ik stel voor dat we niet door elkaar praten. Mevrouw Voortman was haar vraag nog aan het stellen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Er zijn inderdaad een aantal algemeen overleggen geweest. Wanneer Kamerleden daar vragen stelden, werd vaak verwezen naar de staatssecretarissen van VWS en Sociale Zaken. Nou ja, ik vind het in ieder geval twijfelachtig. Wat betreft open overheid: is de grote stap daarbij dat er een paar agenda's openbaar gemaakt worden? Als het gaat om open data had er nog zo veel meer kunnen gebeuren. Mevrouw Oosenbrug hield er zonet nog een uitgebreid betoog over. Laat ik dan vragen of de minister in ieder geval wil aangeven wat hij de komende maanden nog wil doen. Als dit het is, van vier jaar, dan vind ik het een beetje weinig.

Minister Plasterk:
Ik laat dat aan mevrouw Voortman. Bijvoorbeeld bij de gemeenten, wat ik eigenlijk een belangrijkere doelgroep vind dan de fractie van GroenLinks, is er geen enkel misverstand over dat BZK het departement is dat de regie voert over de decentralisatie, evenals over allerlei andere grote kwesties. Ik noem het monitoren, de rechtmatigheid van de uitgaven en het ontschotten van het fonds. Ook als er vragen komen over hoeveel er is besteed en hoeveel er niet is besteed, ligt echt de regierol bij BZK. Ik kan er niets anders van maken. Op wat ik de komende maanden ga doen, kom ik zo misschien nog uitgebreider terug.

Tot zover wat betreft een paar punten die ik zomaar op de hand opsomde. Er zijn natuurlijk veel meer onderwerpen, maar de vraag was even om er een paar te noemen. Er is zeer veel gebeurd in de afgelopen periode. Ik denk ook dat de positie van het moederdepartement BZK daarmee zeer is versterkt.

Dat brengt me bij het eerste grote onderwerp, de democratie. Ik heb al een aantal subonderwerpen aangegeven. Maar laat ik er, ook omdat een aantal leden er in eerste termijn het een en ander over hebben gezegd, toch ook een paar algemene termen aan wijden. Ons democratisch stelsel geniet veel vertrouwen; naar ik meen de heer Bisschop signaleerde dat. Dat blijkt ook uit peilingen. Er is zeker veel politieke onvrede. Die zie je niet alleen in de Nederlandse samenleving maar eigenlijk wereldwijd, in ieder geval in de westerse landen, van de Verenigde Staten tot en met alle landen in Europa. Maar op zichzelf is ons democratisch stelsel zeer goed in staat om, als er onvrede leeft, die te vertalen naar politieke macht. Ten tijde van Pim Fortuyn zeiden mensen ook: dat is het failliet van het stelsel. Dat heb ik altijd een beetje gek gevonden. Er heeft natuurlijk een afschuwelijke moord plaatsgevonden, maar de LPF is toen in de Kamer gekomen met, wat was het, 26 zetels, en heeft toen ook deel uitgemaakt van het kabinet dat volgde. Ons stelsel is dus zeer goed in staat om de mening van de bevolking te vertalen.

Ik heb vorige week een boek in ontvangst mogen nemen van professor Sjaak Koenis van de Universiteit van Maastricht over de januskop van de democratie. Het voert te ver om daar nu uitgebreid op in te gaan, maar ik voelde me daardoor geïnspireerd. Hij zegt dat het ressentiment en de boosheid in de samenleving niet ten koste gaan van de democratie, maar dat ze zich eerder manifesteren via de wegen die ons democratisch stelsel biedt. Dat kan zijn de uitslag van verkiezingen, maar ook de gebruikmaking van referenda of andere vormen van burgerparticipatie en inspraak. Dat stelsel op zichzelf is dus een vrij solide, degelijk en houdbaar vehikel.

De heer Van Raak sneed dit aan in de context van de lokale politiek. Ook sneed hij de democratische legitimatie als onderwerp aan. We hebben nu heel veel gedecentraliseerd van het Rijk naar de gemeente. Ik heb dat voortdurend ook hier verdedigd, want het lokale bestuur is evenzogoed democratisch gelegitimeerd als het landelijk bestuur. Dat is het echter alleen als ook lokaal die cyclus van kiezerswens versus politieke macht goed werkt, en vervolgens die van kiezers die bekijken of ze het met de uitkomst eens zijn. Op deze plek wil ik wel met de Kamer delen dat we daar in de komende jaren goed oog voor moeten houden. Er werkt namelijk ook een aantal krachten aan het depolitiseren van de lokale politiek. De heer Van Raak maakte daar misschien een beetje een grapje van, maar hij gaf wat voorbeelden.

Het dualisme was de overgang van de tijd waarin wethouders lid waren van de gemeenteraad naar de tijd dat ze daar niet meer in zaten. Dat heeft er natuurlijk toe geleid dat er carrièrewethouders zijn ontstaan die het in een kleine gemeente goed doen en dan naar een grotere gemeente gaan. Dat had niet iedereen voorzien in die tijd. Op zichzelf is dat prima. Het is inmiddels een beroep geworden, en een mooi beroep ook. Dat zou met zich mee kunnen brengen dat het wethouderschap meer als een managementrol wordt gezien dan wanneer iemand uit een lokale politieke partij als gemeenteraadslid uiteindelijk wethouder in zijn of haar fractie wordt.

De decentralisaties zijn, vanuit het Rijk gezien gelukkig, lokaal opgevangen zonder al te veel politiek getouwtrek. Of er nou een wethouder zit van de VVD, de SP, het CDA of GroenLinks; ze hebben allemaal geprobeerd om zonder bezwaar voor de burger de nieuwe taken over te nemen en uit te voeren. Ze hebben daarbij geprobeerd de professional, zoals de wijkverpleegkundige of anderen in een team, in de positie te brengen om knopen door te hakken. Daar ben ik blij om. Daar zou op langere termijn echter een depolitiserende werking van kunnen uitgaan. Uiteindelijk moeten immers lokale kiezers bepalen of ze vinden dat het goed gaat. Zo nee, dan kunnen ze op een ander stemmen. Ik kom zo nog uitgebreid te spreken over burgerparticipatie en de deliberatieve democratie. Dit zou ook met zich mee kunnen brengen dat lokale bestuurders meer procesmanagers worden die de inspraak organiseren dan mensen die zelf vanuit een politieke of ideologische achtergrond een programma naar voren brengen en willen uitvoeren.

Die drie processen samen zouden met zich mee kunnen brengen dat lokaal bestuur depolitiseert. Dat zou op lange termijn natuurlijk de democratische legitimatie ondergraven. De bedoeling is dat mensen bij verkiezingen kunnen laten merken of ze het ermee eens zijn of het over een andere boeg willen gooien. Dat zeg ik in algemene zin over de democratie en ook over de lokale democratie.

Met uw welnemen ga ik door naar een paar deelonderwerpen van de lokale democratie. De voorzitter kijkt mij streng aan, want het is een lange dag en het is laat. Ik ga dus proberen het snel te doen.

Mevrouw Voortman vroeg naar de deliberatieve democratie. Ik ben drie jaar geleden erg geïnspireerd geraakt door het boekje van David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen. Dat was al voordat hij als bekende Belg op de Nederlandse televisie verscheen. Ik ben toen eens een keer met hem uit eten geweest en heb me erg door hem laten inspireren. Het spreekt me zeer aan. Mevrouw Voortman vroeg naar het aspect van lotingen. Ik ben bij veel van die burgertoppen geweest. Loten kun je wel doen. Je loot dan 4.000 mensen in en die nodig je uit, maar het probleem is dat er dan 400 verschijnen. Dat is geen aselecte groep. Dat heb ik ook met mensen van de G1000-organisaties onder ogen gezien: wat je er ook aan doet, de groep die dat nu doet blijft gemiddeld niet aselect en gemiddeld hoger opgeleid. Dat moeten we onder ogen zien. Ik vind dat we op de koop toe moeten nemen dat heel veel progressieve bewegingen of andere maatschappelijke bewegingen zijn gestart door een voorhoede van mensen die een hogere opleiding hadden. Ik vind wel dat je bij dat soort vormen van burgerparticipatie de eis mag stellen dat die hoger opgeleide groep niet alleen voor het eigen belang opkomt, maar in de praktijk valt dat elke keer wel weer mee. Die mensen snappen dat je daar niet zit voor de kunstgras hockeyvelden voor je eigen gezin, maar voor het algemeen belang. Ik ben daar wel optimistisch over.

Mevrouw Voortman sneed de vrijblijvendheid van het resultaat aan. Ik herken dat. Dat is vaak de eerste stap van het in kaart brengen van wat je zou willen met de burgers van de gemeente Amersfoort, Groningen of Amsterdam. Dat wil nog wel en daar komt dan een lijstje uit. Dan is het vaak weer uit je handen. De uitdaging is om als bewonersinitiatief eigenaar te blijven, niet alleen van het lijstje, maar ook van het oppakken en het zo veel mogelijk met steun van de gemeente uitvoeren daarvan. Dat zal de komende jaren vorm moeten krijgen, maar ik ben daar heel enthousiast over. Ik kom er zo op terug in het kader van de Experimentenwet. Of laat ik dat eerst maar doen. Laat ik direct doorschakelen naar dat onderwerp.

Niet zo lang geleden kwam er een initiatief van lokale bestuurders en anderen die zich Code Oranje noemden en die vroegen om meer burgerparticipatie. Ik heb dat omarmd. Ik was al een paar jaren bezig met het entameren van lokale democratie — ik noemde net al vormen van deliberatieve democratie, burgerparticipatie — maar ik stuitte ook weleens op lokale bestuurders die zeiden: wij zijn gekozen, wij gaan daarover. Dan is de paradox dat het niet heel geloofwaardig is wanneer je vanuit de rijksoverheid, van boven zegt: u moet meer dingen van beneden laten komen. Dat komt dan van de verkeerde kant, van boven. Het was even afwachten of men dat ter plekke wilde oppakken. Ik ben heel blij dat dat nu gebeurt. Ik heb de initiatiefnemers uitgenodigd en we hebben twee weken geleden met elkaar om tafel gezeten.

Mevrouw Voortman vroeg: wat gaan we er nu mee doen; is het kabinet ook bereid de wet aan te passen? Als dat nodig zou zijn, zouden wij daartoe bereid zijn. We hebben een binnendijk van het wettelijk kader en een buitendijk van het grondwettelijk kader. Ik heb met de initiatiefnemers besproken dat de uiterwaarden tussen de binnendijk en de buitendijk vrij klein zijn. In artikel 125 van de Grondwet staat: aan het hoofd van de gemeente staat de gemeenteraad. In artikel 129 staat: de gemeenteraad wordt direct gekozen. Dat betekent voor de komende acht jaar — daar helpt geen lieve moedertje aan en dat zou ik ook niet wensen — dat de door de ingezetenen gekozen gemeenteraad aan het hoofd van de gemeente staat.

De dingen die de initiatiefnemers zich hebben voorgenomen, bijvoorbeeld burgerzetels in de raadzaal en het betrekken van burgers bij de besluitvorming, kun je allemaal binnen het grondwettelijk kader en zelfs binnen het wettelijk kader organiseren. Er staat nergens hoeveel stoelen er in de raadzaal staan. Of je daar vijf stoelen voor burgers neerzet, of je hen loot of uitnodigt, hoe je de stukkenstroom organiseert, of je als gemeentebestuur wilt dat die burgers zich mee uitspreken en desnoods mee debatteren; dat is allemaal een kwestie van het reglement van orde van de gemeenteraad. Mijn basishouding is inderdaad: laten we niet te bang zijn, laten we dat gesprek aangaan. Als wij wat kunnen betekenen vanuit het Rijk, dan ben ik beschikbaar. Wanneer gemeentebesturen daarmee willen experimenteren, dan hebben ze mijn steun.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Volgens mij gaat de Experimentenwet gemeenten net iets verder. Daarin wordt een voorstel gedaan voor een externe voorzitter van een raadscommissie, maar dat staat haaks op de Gemeentewet. Sterker nog, toen wij twee of drie jaar geleden de wijziging van de Gemeentewet hier behandelden, heeft de Kamer dat uit het wetsvoorstel geamendeerd. Volgens mij wil de minister wel eventueel via een experimentenwet artikelen van de Gemeentewet buiten toepassing laten. Of begrijp ik het nu verkeerd?

Minister Plasterk:
Mevrouw Fokke heeft volledig gelijk. Ik denk dat het eerste geldt voor een groot deel van wat er uit die Code Oranje-initiatieven komt. Mijn basishouding is: kijk eens even hoeveel er binnen de kaders van de Grondwet en de wet nu al mogelijk is. Omdat gemeenten zeiden dat allerlei dingen die zij wilden niet mogen van de wet, heb ik inderdaad — dat is een lang traject geweest — gezegd dat er een open inschrijving is: zeg maar van welke wetten je last hebt. Dat bleek een heel vruchtbaar proces. Gemeenten denken namelijk heel vaak dat iets niet mag van de wet. Als je echter nog eens goed kijkt, valt het eigenlijk best mee. Uiteindelijk zijn er maar twee voorstellen op de zeef blijven liggen. Ik heb gezegd dat we dan van die twee voorstellen een experiment maken, maar dat we in de wet daartoe ook afspreken dat we binnenkort een volgende ronde doen — dat zal opnieuw wetgeving vragen — om te bekijken of dat ook voor nieuwe wetten geldt. Nogmaals, ik vind ook het proces van het bekijken waar je echt last van hebt en welke wet je tijdelijk buiten haken zou willen zetten interessant en nuttig, ook als de uitkomst nu beperkt is. Die uitkomst ligt inderdaad nog bij de Raad van State, dus die belandt hier nog.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dit is heel erg interessant. Als ik het goed begrijp, kan de Experimentenwet ervoor zorgen dat zaken die we geregeld hebben in de Gemeentewet toch voor bepaalde gemeenten tijdelijk buiten beschouwing worden gelaten.

Minister Plasterk:
Ja.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als gemeenten graag een burgercommissie willen hebben die bepaalde bevoegdheden van de gemeenteraad kan overnemen, kan dat dan wel of kan dat dan niet? En als raadsleden hun zetel voor bepaalde onderwerpen tijdelijk willen afstaan aan een zeer deskundige burger, kan dat wel of kan dat niet? Dat soort voorbeelden, hoe zit het daarmee?

Minister Plasterk:
Laten we het laatste voorbeeld eens pakken. Mijn suggestie aan de gemeenten is op voorhand dat niemand het een gemeenteraadslid belet om in de gemeenteraadsvergadering voor te stellen dat er een stoel komt voor een burger en dat hij met zichzelf afspreekt, verklaart of zegt dat hij voor zijn besluitvorming heel goed gaat luisteren naar wat die burger zegt en dat er heel wat moet gebeuren voordat hij zijn stem anders zal uitbrengen dan die burger heeft gedaan. Dan blijft je binnen het kader van de Grondwet, namelijk dat de gemeenteraad aan het hoofd van de gemeente staat en dat de leden direct gekozen zijn, maar doe je de facto een hoop. Als je echt werkelijk je zetel wilt afstaan, kom je natuurlijk in strijd met artikel 129 van de Grondwet. Vandaar dat ik zoekende ben om het zo veel mogelijk praktisch op te lossen, als dat kan. Als er dan nog iets op de zeef blijft liggen, kan de wetgever daar altijd nog naar kijken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik vind dat wel een gezonde benadering, want je wilt natuurlijk niet meteen de Grondwet op dit punt wijzigen. Dat begrijp ik. De minister zegt nu dat hij eerst wil bekijken welke ideeën er nu leven en wat er nu mogelijk is. Mocht iets niet mogelijk zijn, kan er binnen de Experimentenwet ruimte gecreëerd worden om ook dat mogelijk te maken, zo lang we er wel aan vasthouden dat de raad aan het hoofd staat.

Minister Plasterk:
Ja, dan ben ik op zichzelf bereid om voorstellen aan de Kamer te doen. Dat is natuurlijk wel een heel traject van wetgeving, dus dat lukt niet voor maart. Dat is echter inderdaad de bedoeling.

Mijn appel aan het lokaal bestuur is om al die vormen van aanvullende burgerparticipatie — "doe-democratie" hebben we het eerder in de nota genoemd — niet te zeer als een bedreiging te zien, maar in principe als een aanvulling op de politiek. Wees blij dat een paar honderd burgers uit de gemeente de tijd en de interesse hebben om betrokken te zijn bij de besluitvorming. Ik zie dat dat breed wordt opgepakt. Ik zou dat willen aanmoedigen.

Nu we toch bij de lokale democratie zijn, brengt mij dat op het punt van de burgemeester en de burgemeestersbenoeming. Daar is door een aantal leden naar gevraagd. De grondwetswijziging ten aanzien van de benoemingswijze, de kroonbenoeming, die vastligt in de Grondwet, is in eerste lezing aangenomen door de Tweede en de Eerste Kamer. Het is een initiatiefwetsvoorstel van D66 en de PvdA. Zij hebben — ik denk verstandig, wijs geworden van de vorige poging die is gestrand in de Eerste Kamer — zich voorgenomen om niet vooruit te lopen op de benoemingswijze zelf. Zij hebben sec gezegd dat wat voorligt de vraag is of de benoemingswijze in de Grondwet vast moet liggen of dat de gewone wetgever die bij wet kan bepalen. Dat laatste is wat wordt beoogd. Ik vind dat verstandig. Ik sprak net al even over de overgang in het lokaal bestuur van het monisme naar het dualisme. Dat kon zonder grondwetswijziging, omdat dat hele aspect van het lokaal bestuur, of de wethouders wel of niet deel zijn van de gemeenteraad, niet in de Grondwet vastligt. De benoemingswijze van wethouders ligt niet in de Grondwet vast. Waarom zou dan de benoeming van de burgemeester daar wel vastliggen? Dat is echt uit de tijd dat de Kroon zei: lokale democratie is tot daaraan toe, maar wij benoemen wel degenen die de gemeenteraad en het college van wethouders voorzit. Mijn pleidooi zou dus zijn om dat in tweede lezing los te laten.

Ik zou een kanttekening willen plaatsen bij de suggestie dat wat er nu gebeurt, niet democratisch is. Ik heb deze periode zo'n beetje de helft van de zittende burgemeesters op bezoek gehad bij de benoeming. Daar zit er een, de heer Boelhouwer. Welkom, goedenavond. Die zijn gekozen door een vertrouwenscommissie uit de gemeenteraad. Natuurlijk zijn er andere manieren waarop je die procedure zou kunnen organiseren, maar dat is echt een vertrouwelijke, democratische keuze die door de Kroon altijd wordt gevolgd. Dan volgt er inderdaad een kroonbenoeming, maar in mijn ervaring vinden de te benoemen burgemeesters het altijd zeer bijzonder dat de Koning ze benoemt in plaats van dat ze lokaal bij hamerslag worden benoemd. Er is dus ook voor de huidige benoemingswijze veel te zeggen. Het is sowieso aan de wetgever, na het eventueel in tweede lezing aannemen van de deconstitutionalisering, om te bepalen of men blijft bij de huidige benoemingswijze, die tot heel goede burgemeesters leidt, of dat men een andere procedure kiest.

Over de staatscommissie was eerder bij interruptie enig debat. Ik heb nog even de brief erbij gezocht van de beide Kamervoorzitters. Als de beide Kamervoorzitters eronder staan, dan klets je niet meer! De brief is dus van mevrouw Broekers-Knol en van mevrouw Arib, die mij hebben geschreven: Beide Kamers hebben overwogen dat de Nederlandse burger meer betrokkenheid ambieert, dat de Europese besluitvorming van de parlementen is veranderd, dat veel taken zijn gedecentraliseerd, dat de electorale volatiliteit sterk is toegenomen en dat de digitalisering en social media onmiskenbaar invloed hebben. Er staat verder: "In het licht van deze overwegingen zijn de Kamers tot het oordeel gekomen dat bezinning over verkiezing, taken, positie en functioneren van het parlementair stelsel en de parlementaire democratie gewenst is. Met deze brief verzoeken beide Kamers de regering derhalve over te gaan tot het instellen van een staatscommissie die een antwoord zou moeten geven op de vraag of het parlementair stelsel, gelet op genoemde overwegingen, voldoende toekomstbestendig is en die zo nodig voorstellen doet voor aanpassingen." Daar is geen woord Frans bij. Ik voer dat uit. Ik probeer ruim voor maart, in januari, tot de benoeming van een staatscommissie te komen, waarbij de opdracht in principe die is, die ik uit de brief van de Kamervoorzitters ontleen. Als u mij oproept om te debatteren, ben ik natuurlijk elk moment van de dag en de nacht bereid om hier te komen. Mij lijkt dat de brief van de Kamervoorzitters helder is. Daarom citeer ik die ook. Ik moet doen wat mij gevraagd is en de commissie instellen. Die zou dan met zichzelf in gesprek kunnen, lijkt mij.

De voorzitter:
Wij debatteren bij voorkeur gedurende de dag. De heer Amhaouch heeft een vraag.

De heer Amhaouch (CDA):
Er zijn weinig ministers die altijd direct doen wat ze opgedragen wordt.

Minister Plasterk:
Twee Kamers tegelijk!

De heer Amhaouch (CDA):
Hoe ziet de minister het voor zich? Inderdaad, de brief is duidelijk. Er was een meerderheid die omschreven heeft wat de staatscommissie zou moeten doen. Maar heeft het kabinet er zelf geen behoefte aan om met de Kamer te debatteren voordat het die staatscommissie instelt? Kunt u ons helpen met de komende processtappen? Hoe ziet u dat voor zich?

Minister Plasterk:
Ik denk dat de voorstellen waarmee een staatscommissie zou kunnen komen al snel grondwetswijzigingen met zich brengen. Dat betekent dat er in eerste lezing twee Kamers voor moeten zijn en in tweede lezing, na ontbinding van de volgende Tweede Kamer, die in maart wordt gekozen, moet er nog twee derde voor zijn. Je bent zo tien jaar verder voordat het praktijk zal zijn. De geschiedenis van grondwetswijzigingen in Europa laat zien dat dat soort trajecten zo'n tien jaar zal innemen. Het is dus niet zo nuttig, misschien eerder contraproductief, als ik al te nadrukkelijk mijn eigen opvatting ga geven. Ik ben het eens met de overweging in die motie.

Ik heb overigens op verzoek van de Kamers twee jaar geleden een overzicht uitgebracht van de ontwikkeling van bicamerale stelsels, tweekamerstelsels, in Europa. Daarin kun je zien dat er in de afgelopen halve eeuw in heel veel landen om ons heen wijzigingen hebben plaatsgevonden en dat er nog niet veel landen zijn met twee kamers die allebei een vetorecht hebben. Dat was een analyse die op verzoek van de Kamers is uitgebracht. Deze opdracht van de staatscommissie is breder. Die vraagt om het hele stelsel te bezien, dus inclusief de rol van de Raad van State en andere democratische instrumenten. Ik denk dat het het beste is om die kip eerst maar eens aan het broeden te krijgen en dan even te laten werken.

De heer Amhaouch (CDA):
Nog een laatste vraag en dan stop ik hierover. De minister geeft duidelijk aan dat dit tot een grondwetswijziging zal leiden en dat dit wel ongeveer tien jaar gaat duren. Heeft hijzelf, omdat dat traject zo zorgvuldig zal moeten gebeuren, niet de behoefte om met het kabinet de voorkeur — niet de mening — uit te spreken om met de Kamer in debat te gaan voordat hij die staatscommissie de opdracht geeft?

Minister Plasterk:
Het zou onverstandig zijn, waar beide Kamers zich gevonden hebben in deze opdracht, om daar weer creatief met kurk aan te gaan zitten knutselen, want dan flakkert onmiddellijk een heel grote discussie op, die ik dan in twee Kamers tegelijk zou moeten gaan voeren. Ik denk dat deze opdracht breed is en daardoor alle ruimte biedt aan een staatscommissie om het werk te doen. Mijn zorg, waar ik ook begrip voor vraag, is dat, als ik nu al te specifiek een oplossingsrichting ga meegeven, mensen alweer bezwaar gaan maken voordat die commissie uit de startblokken is. Uiteindelijk is het ook van belang dat beide Kamers der Staten-Generaal het gevoel hebben dat er een gezagvol advies komt, waar ze niet alleen op de korte maar ook op de lange termijn mee uit de voeten kunnen. Vandaar dat ik daar met enige prudentie mee omga.

De heer Van Raak (SP):
De werkelijkheid is natuurlijk dat de VVD altijd een groot voorstander was van de Eerste Kamer, totdat er een regering kwam onder leiding van de VVD die geen meerderheid meer had in de Eerste Kamer. Heel veel VVD'ers hadden toen ineens bezwaar tegen de Eerste Kamer. Dat VVD'ers het licht zien, is nog niet per se een reden voor een staatscommissie. De minister zegt terecht dat wij straks de Grondwet moeten wijzigen en dat alle politieke partijen hier in de Kamer uitgesproken meningen hebben over alle punten die de commissie gaat bestuderen. Straks krijgen wij dus de situatie dat wij een commissie hebben die met een advies komt aan politieke partijen die een uitgesproken mening hebben over al deze onderwerpen. Als die staatscommissie er toch komt, zou het dan niet handig zijn om als start daarvan een goed debat te voeren in de Tweede Kamer om haar richting mee te geven — die commissie kan die dingen heus goed op een rij zetten — zodat er ook een serieuze kans is dat er ooit een tweederdemeerderheid in deze Kamer komt?

Minister Plasterk:
Allereerst ben ik het eens met de heer Van Raak dat deze discussie slecht uit de startblokken is gekomen. De indruk was dat dit kabinet, deze coalitie, een probleem had met de meerderheid in de Eerste Kamer en om die reden zei: laten we dan maar wat veranderen. Dat zou onverstandig zijn, omdat het om een grondwetswijziging gaat, dus daar heb je helemaal niks aan. Juist dit stadium, waarin het kabinet niet op zijn eigen hachje uit is, lijkt mij een goed venster in de geschiedenis om te zeggen: daar gaat het nu niet om; wij kunnen het met enige distantie bekijken en zien dat de politiek versnipperd is geraakt, waardoor een meerderheid in de Tweede Kamer lang niet altijd automatisch een meerderheid in de Eerste Kamer is en dat er sprake is van grote volatiliteit. Een politieke partij die het ene moment op 25 zetels staat, kan op het andere moment op 10 zetels staan of 5. De combinatie van die twee maken dat er een nieuw fenomeen is. Ik probeer de heer Van Raak mee te krijgen en vraag hem om nu niet cynisch te worden over de vooringenomen standpunten, want dan zou er nooit wat kunnen veranderen. Wij hebben in Europa, in alle Scandinavische landen, in Noord-Europa en Midden-Europa gezien dat er in de afgelopen decennia wel degelijk veranderingen zijn aangebracht. Daarom was die historische analyse interessant. Daarbij is de kamers inderdaad gevraagd bereid te zijn om veranderingen in hun eigen rol onder ogen te zien. Mijn pleidooi is toch om het stap voor stap te doen. We moeten nu niet bij handopsteken besluiten wat er moet gaan gebeuren. We moeten een goede commissie instellen en die aan het werk zetten. Met alle respect, maar we moeten onder ogen zien dat er best een kans bestaat dat veel van de hier aanwezigen er helemaal niet bij zullen zijn als over zes of acht jaar het finale moment plaatsvindt waarop bekeken zal worden of hier een tweederdemeerderheid voor is. Laten we het voorlopig in handen geven van — ik wil niet zeggen "de goden" — de staatscommissie.

De heer Van Raak (SP):
Op het ministerie van de minister ligt een heel grote stapel met rapporten van staatscommissies. Toen ik ruim tien jaar geleden in de senaat zat, heb ik zelf ooit onderdeel uitgemaakt van de Nationale conventie. Dat was heel genoeglijk, nadat we eerst al die managers en consultants de deur hadden uitgeschopt. Ik wil de minister nog wel een keer bijpraten over hoe het niet moet. Er is toen een prachtig rapport verschenen, maar daar is vervolgens niets mee gebeurd. Waarom gebeurt daar niets mee? Omdat er geen richting aan zit. Zou het niet goed zijn om in de Tweede Kamer een debat op hoofdlijnen te voeren om daarmee een commissie richting te kunnen geven? Anders krijgen we straks weer een prachtig verhaal van allemaal heel geleerde dames en heren, waarmee uiteindelijk niets gebeurt omdat het niet aansluit op de werkelijkheid hier in de Tweede Kamer.

Minister Plasterk:
Ik was ook lid van die Nationale conventie, toen nog als eenvoudig bioloog uit Bussum.

De heer Van Raak (SP):
O ja, dat is waar!

Minister Plasterk:
Ik kan mij dat nog herinneren. Die conventie heeft inderdaad uiteindelijk geleid tot een voorstel voor een algemene bepaling in de Grondwet. Dat ligt nog voor, dus daar is de samenleving nog niet echt door veranderd. Daar ben ik het mee eens. Maar ik houd toch vol dat we niet cynisch moeten zijn. Er zijn in het verleden in Nederland grondwetswijzigingen doorgevoerd. Dat geldt ook voor andere landen in Europa. Daar zaten ook grote wijzigingen tussen. Neem bijvoorbeeld de grondwetswijziging uit 1917. Dat was echt een grote grondwetswijziging. Het kan dus wel degelijk. Ik denk dat de kans groter wordt als je even de tijd neemt en niet op voorhand zegt: we hebben het daar al eens over gehad en we doen dat toch niet. Mijn pleidooi is echt om het even op zijn beloop te laten.

De voorzitter:
De heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter …

Minister Plasterk:
Sorry, mijn fout. Ik loop niet weg voor een debat. Als de heer Van Raak erover wil debatteren, ben ik daarvoor natuurlijk beschikbaar. Maar mijn pleidooi zou zijn om die staatscommissie even haar werk te laten doen.

De heer Bisschop (SGP):
Het is, denk ik, een heel goede insteek om dit proces heel zorgvuldig te structureren. Als zo'n staatscommissie wordt ingezet, moeten we die de ruimte laten om haar werk te kunnen doen. Dat vat de minister samen met de beeldspraak: een broedende kip moet je niet storen. Dat is een prachtige beeldspraak, maar die broedende kip moet dan wel eieren onder zich hebben. Volgens mij is dat wat de heer Van Raak bedoelt en wat ik met hem deel. Je moet in het proces voorzien dat het parlement betrokken is bij de hele uitwerking en de discussie. Dat is alleen al nodig om dat ei straks ook uitgebroed te krijgen en dat is nodig voor het draagvlak in het parlement. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de minister zegt: ik ga bij de opdrachtverlening nog eens goed bekijken op welke wijze het parlement er vanuit onze optiek bij betrokken zou moeten worden. Is de minister daartoe bereid?

Minister Plasterk:
Ja, daartoe ben ik zeker bereid. Beide Kamers hebben mij ook verzocht om te komen tot een uit beide Kamers samengestelde begeleidingsgroep, onder waarborging van de onafhankelijkheid van de staatscommissie. Dat lijkt mij de juiste formulering. Ik denk dat die begeleidingsgroep wel op enige afstand moet staan, want als die voortdurend over de schouders meekijkt, kan er geen proces tot stand komen in de staatscommissie. Daar zal een vorm voor moeten worden gevonden. Ik denk dat er eerst sprake moet zijn van een staatscommissie, waarna de Kamers uiteindelijk een begeleidingsgroep vaststellen.

De heer Bisschop (SGP):
Dat is niet helemaal wat ik bedoel. Ik bedoel juist dat het gesprek met de Kamers gaande wordt gehouden tijdens het traject en dat daarin ook wordt voorzien in de opdrachtverlening. Ik denk dat dat van belang is om tot een wat breder gedragen oordeel te komen en om te voorkomen dat er een zoveelste rapport op die indrukwekkende stapel komt te liggen. Je kunt daar uitvoerig op promoveren, maar je wilt graag iets meer. Ik vermoed dat de minister dat wel met mij meevoelt.

Minister Plasterk:
Zeker, maar het is ook een taxatie. Mijn zorg is wat er gebeurt als er nu meer richting aan zou worden gegeven. Stel dat de Tweede Kamer zegt dat zij aan een bepaalde oplossingsrichting denkt, dan kan het zijn dat de Eerste Kamer zegt: dat is toch niet helemaal wat wij in gedachten hadden. Dan is het broeden al gestopt voordat er überhaupt een ei is. Mijn taxatie is als volgt: wees daar niet cynisch over; laten we de signalering in de brief van beide Kamervoorzitters serieus nemen. Er is echt wel wat aan de hand in het parlementaire stelsel in den brede. Daardoor is het noodzakelijk om te bekijken of we met dit stelsel de komende vijftig jaar nog wel het land kunnen besturen of dat het aanpassing behoeft. Laten we de uitkomst daarvan afwachten. Er komt een parlementaire begeleidingsgroep op afstand. Laten we het in die volgorde doen.

De heer Klein (Klein):
Toch is het bevreemdend. Gezien de ontstaansgeschiedenis van deze staatscommissie en de brief van beide voorzitters, is hier sprake van schaamlappolitiek. Men loopt gewoon weg voor een politieke discussie over de inrichting van ons staatsbestel. De heer Van Raak heeft volkomen gelijk als hij stelt dat er vele voorstellen zijn gedaan door vele partijen, met ideeën over hoe we het democratische gehalte van het Nederlandse bestel kunnen verhogen. Dan is het toch volstrekt logisch dat je, wil je een duiding gaan geven aan die staatscommissie, daarover eerst hier met elkaar de discussie aangaat? Niet zozeer om een besluit te nemen in de zin van "de helft vindt dit en de andere helft vindt dat", als wel om een politieke discussie met elkaar te voeren die duiding kan geven aan de staatscommissie. Daarmee kunnen we die commissie sneller haar werk laten doen en hoeven we haar niet weer jaren te laten studeren, waarna er een rapport komt dat in de la blijft liggen.

Minister Plasterk:
Er is nog nooit een grondwetswijziging uit een Kamerdebat voortgevloeid. Er was altijd een staatscommissie die het voorwerk daarvoor heeft gedaan. Of de Groep Klein, voortkomend uit 50PLUS, erbij is wanneer die staatscommissie haar werk aflevert en de Kamer daar in eerste lezing een besluit over neemt, zullen we zien. Het lijkt mij verstandig om de staatscommissie te laten doen wat zij altijd doet bij grote stelselwijzigingen, namelijk het voorwerk en het advieswerk, waarna er eventueel een wetswijzigings-, misschien zelfs een grondwetswijzigingstraject in gang kan worden gezet.

De heer Klein (Klein):
Ik kan de minister geruststellen. Ik zal daar in de volgende periode zeker niet aan meedoen als Groep Klein, maar als Vrijzinnige Partij. Alle staatscommissies uit het verleden — bijvoorbeeld bij de herziening van de Grondwet in 1982 — hadden een opdracht, een uitgangspunt. Die hadden een aantal ideeën waarmee ze aan de gang konden gaan en die de richting aangaven. Dat is de enige vraag die we met elkaar moeten beantwoorden.

Minister Plasterk:
De richting ligt vast in de brief van beide Kamervoorzitters. Ik denk dat die een goede basis biedt, voldoende specifiek om mee aan het werk te kunnen gaan maar ook open genoeg om een serieus inhoudelijk gesprek in de staatscommissie mogelijk te maken.

Door de heer Bosma is gesproken over het referendum. Ik houd hem voor dat er op 14 december een AO over dit onderwerp op de rol staat. Ik verheug me nu al op het gesprek met de heer Bosma en anderen over dit onderwerp. Dat biedt mij de gelegenheid om het daar nu bij te laten.

Ik heb het punt genoemd van de herverdeling in het subcluster, in het Gemeentefonds, waarover is gevraagd waarom die niet volledig volgens het afgegeven advies wordt uitgevoerd. Ik werd er door mevrouw De Caluwé op gewezen dat bij het samenvatten van de vraag in de schriftelijke beantwoording wellicht de indruk zou kunnen zijn gewekt dat ik dacht dat de VVD beoogt om ook dat laatste derde deel van die herziening nu door te voeren. Daar is echter geen misverstand over. Mevrouw De Caluwé heeft al betoogd dat zij dat niet bepleit heeft. Dat is ook de lijn van het kabinet. Ik kom daar zo meteen in het kader van het amendement nog wel op terug in formele zin. Er ligt een advies om die clusterwijziging verder door te voeren, maar daar zitten wel wat aannames in, die volgens de onderzoeksresultaten nog wel onzekerheden bevatten. Ik heb ze in de schriftelijke beantwoording ook genoemd. Zo is per 2015 het investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing stopgezet. Er is verondersteld dat die uitgaven daarmee ook zullen wegvallen, maar de toekomst moet nog uitwijzen of dat wel helemaal het geval is. Dat geldt ook voor het vooruitlopen op de actualiseringsplicht uit de Wro voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Om het kort te houden: ik wil voorkomen dat we nu gaan herverdelen tussen gemeenten, vervolgens moeten constateren dat het is doorgeschoten en dat dan weer moeten terugdraaien. Ik wil het volgende doen, en dat is ook waar mevrouw Fokke om vroeg: nu hier vastleggen dat bij de herijking van het Gemeentefonds dit nadrukkelijk aan de orde komt — dat is absoluut de bedoeling — en het dan op die manier oplossen. Dat is volgens mij conform de vraag die mevrouw De Caluwé en mevrouw Fokke op dit punt hebben gesteld.

Ik heb op mijn kamer een houten koffertje staan met "Brandbrief" erop. Dat hebben de wethouders van Financiën mij vorig jaar overhandigd. Ze zeiden: in hemelsnaam, pas nou op voor late veranderingen aan ons budget en voor te grote schommelingen bij veranderingen van ons budget. Ze willen natuurlijk altijd liever meer dan minder geld, maar in ieder geval niet die voortdurende onzekerheid. Ook dat is voor mij reden om even te temperen met doorvoering hiervan.

Mevrouw Koşer Kaya sneed nog de provinciale herindeling aan. Dat is voor mij natuurlijk een onderwerp waarop ik met weinig plezier terugkijk. Ik heb daar namelijk een ongelooflijke hoop energie aan besteed. Waarom is die herindeling niet doorgegaan? Ik zie het moment nog voor me dat we in het Torentje zaten in een overleg met de fractievoorzitter van D66 en de heer Van Ojik van GroenLinks, dat zij zich terugtrokken voor beraad en dat zij terugkwamen met de boodschap: alles afwegende gaan we het niet steunen. Ik heb toen geconstateerd dat er niet een zodanige meerderheid in de Tweede Kamer was dat je redelijkerwijs mocht verwachten dat ook de Eerste Kamer het wellicht zou gaan steunen. Toen is het traject daar gestopt.

Dat wil niet zeggen dat er op het gebied van bestuurlijke kwesties en herindelingskwesties niets is gebeurd. Bij het aantreden van het kabinet waren er 415 gemeenten. Nu zijn het er 388. Het proces van onderop leidt tot een gestage clustering van gemeentebesturen. We hebben de Wgr-plus afgeschaft. Dat was een voornemen uit het regeerakkoord. Dat was ook een belangrijke indelingskwestie. Ik kan nog wel een aantal punten noemen …

De voorzitter:
Misschien kan mevrouw Koşer Kaya eerst …

Minister Plasterk:
Als ik het nu afrond, ben ik eerder klaar op dit punt. Ik noem misschien nog wel het belangrijkste: niet een stelselwijziging, maar de introductie van het fenomeen "regietafels". Dat deden we aanvankelijk bij de decentralisaties. Dat bleek goed te bevallen. We doen dat daarom nu ook bij kwestie van de asielzoekers. Daarmee hebben we eigenlijk een nieuwe bestuursvorm: regelmatig onder voorzitterschap van het ministerie van BZK met vertegenwoordigers van gemeentebesturen en betrokken departementen onderwerpen op een rijtje zetten om als partners in het lokale bestuur samen op te trekken en grote kwesties op te lossen. Dat is geen stelselwijziging of indelingskwestie, maar volgens mij wel een belangrijke cultuurwijziging in de afgelopen jaren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De minister zegt: het is niet mijn schuld, ik heb er geen verantwoordelijkheid voor.

Minister Plasterk:
Jawel, die heb ik wel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dan wil ik dat ook horen. Ik hoorde de minister er in vak-K allerlei opmerkingen over maken voordat ik mijn vraag stelde en het kwam wel daarop neer. De minister heeft de opdracht gekregen om de herindeling tot een succes te maken. Dat is niet gelukt. Erken dat gewoon en ga niet vervolgens naar partijen wijzen die het misschien niet op alle punten met u eens waren of wat dan ook. Nee, ú bent daar verantwoordelijk voor. Neem die verantwoordelijkheid!

Minister Plasterk:
Dat doe ik. Ik heb mijn stembanden schor gesproken in mijn pogingen om steun te verwerven in de betrokken provincies maar ook in de Kamers der Staten-Generaal. Het heeft niet aan de Partij van de Arbeid gelegen en het heeft niet aan de VVD gelegen. Ik moet constateren dat de partij die die herindeling in haar eigen verkiezingsprogramma had staan, namelijk D66, het voortouw nam met de woorden: laten we het maar kort houden, we gaan het niet steunen. Ja, dan houdt het op. Ik neem daar de volle verantwoordelijkheid voor. Ik heb daar mijn stinkende best voor gedaan. Maar een provinciale herindeling gaat wel via een wet. Als daar geen draagvlak voor is, dan houdt het op.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Hier moet ik echt van zuchten. De minister schuift het gewoon van zijn bord. Hij had echter een meerderheid in deze Kamer. Mijn partij heeft de afgelopen vier jaar keer op keer laten zien dat ze verantwoordelijkheid nam. Het ging daarbij niet alleen om allerlei reorganisaties, maar ook om de AIVD, waar flink op bezuinigd werd. En nu komt de minister vertellen: o, o, het was een moeilijk gesprek en daarom zijn de herindelingen mislukt. Nee, de VVD en de PvdA hadden als coalitiepartijen samen met de minister dat wetsvoorstel naar de Kamer moeten sturen en daarover kunnen debatteren. Ik vind dit veel te makkelijk. Deze minister heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen en ik vind dat hij dat hier ook ruiterlijk moet erkennen.

Minister Plasterk:
Ik ben nu toch even verbaasd, want de fractievoorzitter van D66, de heer Pechtold, destijds overigens nog geadviseerd door de heer Schouw, die inmiddels inderdaad van het bord is, heeft mij meegedeeld dat het geen zin had om het wetsvoorstel in te dienen, omdat D66 het niet zou gaan steunen. Met andere woorden: in de Tweede Kamer zal er een coalitiemeerderheid voor zijn — dat mag je toch aannemen; dat stond ook in het regeerakkoord — maar dan strandt het in schoonheid in de Eerste Kamer. Er is een grens aan de hoeveelheid zelfkastijding die je van een minister kunt verwachten. Dan houdt het natuurlijk op.

De voorzitter:
U wordt uitgedaagd, dus u mag nog even, mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dan had de minister al die wetsvoorstellen, zoals recentelijk het wetsvoorstel over de Raad van State dat ook niet door de Kamer is gekomen, ook niet moeten indienen. De minister heeft een eigen verantwoordelijkheid. Punt.

Minister Plasterk:
Ik begrijp niet waar dit heen gaat. Ik erken die verantwoordelijkheid volledig. Dit voorstel is, doordat D66 niet voor deze herindeling was, niet in het Staatsblad beland. Ik neem daar de verantwoordelijkheid voor in die zin dat ik het daar wel graag had gehad. Nou ja, goed, dus je weet bij wie je moet zijn voor bestuurlijke vernieuwing in een volgende periode en bij wie je niet moet zijn.

De voorzitter:
Volgens mij zijn we hier wel klaar mee.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Daar staat hij.

De voorzitter:
Dank u wel. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Plasterk:
Ik geloof dat ik de eerder beschreven punten van het onderwerp democratie en bestuur allemaal heb besproken. Dat brengt mij bij de digitale overheid. Daar wil ik redelijk kort over zijn, omdat ik de schriftelijke vragen daarover uitgebreid heb beantwoord. Ik zou wel nog willen betogen dat er in de afgelopen periode een spectaculaire verandering is geweest in het gebruik van de digitale overheid, al was dat wellicht voor een deel niet onmiddellijk zichtbaar. Het aantal accounts bij MijnOverheid was in oktober vorig jaar 1,8 miljoen. Dat zijn er nu 5 miljoen. In een dik jaar is het aantal dus meer dan verdubbeld, bijna verdrievoudigd. Of neem DigiD, de belangrijkste identificatie voor burgers bij de overheid en de semioverheid. Dat heeft nu 12,5 miljoen actieve accounts. Dus eigenlijk heeft het overgrote deel van de burgers in no time een DigiD-account.

Ik zou nog veel meer getallen kunnen noemen, maar laat ik er nog één uitlichten. In het regeerakkoord staat het voornemen dat alle interacties met de overheid in 2017 digitaal kunnen. Ik heb een inventarisatie gemaakt van de 550 meest gebruikte interacties en de teller staat nu — wij zijn nog niet in 2017, laat staan aan het eind van dat jaar — op 88% voor medio 2016. Er zijn dus grote vorderingen gemaakt, overigens met steun van de Kamer. Mevrouw De Caluwé zei al: wij willen het altijd liever nog sneller. Daar ben ik het mee eens. Als ik CEO van een bedrijf was, kon ik misschien nog net wat sneller doorpakken. Maar ik heb te maken met het parlement, dat meekijkt en per keer zegt: wij willen precies weten hoe dit gebeurt. Dat is het krachtenveld. Ik probeer het zo snel mogelijk te doen. Ik heb dan ook de heer Eenhoorn als Digicommissaris aangesteld om het proces te versnellen en ik ben dankbaar voor zijn steun op dit punt. Wij proberen het proces zo snel mogelijk te doen met alle overheden, dus niet alleen met het Rijk, waarvoor collega Blok verantwoordelijk is, maar ook met de medeoverheden.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
De minister zegt terecht dat het aantal aansluitingen op de bestaande faciliteiten spectaculair is gestegen. Dat hebben wij ook gezien in de GDI-monitor. Maar dat gaat natuurlijk wel om de oude functionaliteiten, zoals DigiD, die wij nu aan het vervangen zijn omdat die ernstig aan vervanging toe is. 88% van de organisaties is aangesloten op de GDI, maar het is de vraag of ze er ook mee werken. Het klopt dat daar hard aan wordt getrokken. Mijn inbreng ging over de noodzakelijke vernieuwing, de digitalisering van de overheid. Dat gaat niet alleen over de omzetting van offline documenten naar online documenten, waardoor je nu digitaal kan aanvragen wat eerst alleen offline kon. Het gaat ook om slimmer omgaan en werken met open data en open source, het zoeken naar nieuwe middelen en ervoor zorgen dat je verbanden trekt. Daar ging mijn inbreng over. Daar moet echt nog wel wat gebeuren.

Minister Plasterk:
Daar ben ik het mee eens. Ik heb met de grote partijen, de Belastingdienst, DUO en de Sociale Verzekeringsbank, kunnen constateren dat we op dat terrein op zo'n beetje 99% zitten. Er zijn echter ook nog gemeenten waar je een brief moet sturen om een vergunning te krijgen. Dat kan niet digitaal. Daarvoor hebben we de Digicommissaris. Die verzet heel veel werk en zegt daar: het is toch niet meer van deze tijd dat dat niet digitaal kan. Dan kan de burger 24/7 vanachter het bureau zaken met de overheid doen. Ik heb met mijn ambtenaren weleens zitten tellen of 100% digitaal kan. Trouwen kan bijvoorbeeld niet digitaal. Dat doe je toch in persoon. Zo zijn er nog een paar activiteiten. Inspraakavonden gaan niet digitaal, maar vergunningen en beschikkingen moeten bijvoorbeeld zo veel mogelijk digitaal. We proberen daaraan te trekken. Wat mevrouw De Caluwé zegt beschouw ik als een steun in de rug daarvoor.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik wil het feestje van de minister niet bederven. Hij begon zijn betoog vandaag met vijf punten waar hij trots op was. Een paar gunnen we hem, maar de digitale overheid de afgelopen jaren is geen succes. Dan heb ik het over de primaire verantwoordelijkheid van de minister zelf en niet over andere ministeries, want ook de Sociale Verzekeringsbank was een ramp. De minister kan toch niet trots zijn? De BRP is nog niet opgeleverd, de DigiD is nog niet opgeleverd en de iDIN van de private sector raast ons voorbij. De wet over de generieke digitale infrastructuur is nog niet opgeleverd. Dan kan hij hier toch niet met droge ogen beweren dat dat een succes is?

Minister Plasterk:
Toch doe ik dat wel. Ik heb natuurlijk te maken met de Tweede Kamer. Ik verwees daar net zijdelings naar. We hebben regelmatig AO's waarin we bijvoorbeeld over de digitale identiteit spreken. Eerder kreeg ik daarover vanuit de Kamer de waarschuwing dat we niet moesten gaan concurreren met wat private aanbieders kunnen doen. Toen heb ik gezegd dat we toch naar een gemengd stelsel toe moeten waarin dat wel kan. Daarvoor heb ik uiteindelijk ook steun van de Kamer voor gekregen. Daarom zijn we nu een heel eind met het digitale stelsel.

Ik wil overigens weerspreken dat de DigiD niet meer van deze tijd zou zijn. We komen weer met een upgrade van de DigiD. Ik denk dat die nog jaren mee kan, maar inderdaad, we werken straks in de wet over de generieke digitale infrastructuur met een nieuwe multimiddelen identificatiemanier.

Ik heb net al tegen mevrouw De Caluwé gezegd dat ik het ermee eens ben dat het altijd nog sneller kan. Ik probeer dat ook te doen. Tegelijkertijd heb ik te maken met een politiek krachtenveld in de Tweede Kamer, met complexe materie en met de commissie-Elias. Die heeft gezegd dat de overheid bij grote automatiseringsprojecten voortdurend stapsgewijs te werk moet gaan, die stappen moet toetsen en niet te grote sprongen moet maken. Ik word er terecht op aangesproken als iets niet Elias-proof zou zijn.

De heer Amhaouch (CDA):
Over Eliasproof gaan we het vandaag niet hebben. Volgens mij heeft de minister alle steun gekregen van deze Kamer. Mijn collega's, onder wie mevrouw Oosenbrug van zijn eigen partij en mevrouw De Caluwé, hebben zich in de verschillende AO's af en toe moeten beheersen omdat de voortgang gewoon niet voldoende was. Gisteren hebben we in De Telegraaf nog kunnen lezen dat de VVD vindt dat de digitale overheid een fiasco is geweest. De minister kan niet zeggen dat hij geen ruimte heeft gehad. Ik kom terug tot de kern. De minister zegt dat de DigiD door miljoenen gebruikt wordt. Kan de minister zeggen dat die vandaag de dag veilig genoeg is? Die gaat namelijk nog een tijdje door voor de eID komt.

Minister Plasterk:
Die is veilig genoeg voor het gebruik dat nu plaatsvindt, maar de collega van VWS zou bijvoorbeeld graag elektronische dossiers ook voor burgers toegankelijk willen maken. Dan wil je toch niet het risico lopen dat je alleen met een naam en een password bij gevoelige gegevens kunt komen. Het hangt dus net van de toepassing af. Als mensen hun DigiD-code gebruiken om een afspraak met de gemeenteambtenaar te maken, is het veilig genoeg. Als je er informatie over een ernstige ziekte mee kunt opvragen, wil je toch een hoger beveiligingsniveau. Daarmee komen we volgend jaar binnen de DigiD.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik ben altijd ongelooflijk kritisch geweest op deze minister, maar ik kan me niet herinneren dat ik me zo gefrustreerd voelde dat ik op het punt heb gestaan om hem onheus te bejegenen; laat ik het bij nette Haagse politieke termen houden. Wel had ik, toen ik hier begon, inderdaad weinig vertrouwen in de digitalisering van de overheid, maar in de afgelopen vier jaar heb ik gemerkt dat de Kamer zelf heel goed in staat is om te sturen. De minister heeft deze handschoen opgepakt. Daar wil ik hem mee complimenteren. Daarnaast trekt de Kamer op een gegeven moment aan de handrem. Dat moet ook, na het hele ICT-debacle rond de commissie-Elias. Ik wil best een vraag bedenken, maar dat ga ik niet doen omdat ik dat niet nodig vind. Ik wilde interrumperen omdat ik werd aangesproken alsof ik niet tevreden zou zijn over de digitalisering van de overheid. Het kan altijd beter; laat ik het daarop houden. Dit was dus een ondersteunend pleidooi voor deze minister.

Minister Plasterk:
Dank voor die steun, die ik ook altijd zo heb ervaren. Ik ben het eens met mevrouw Oosenbrug. De overheid werkt met publiek geld en heeft een andere rol en verantwoordelijkheid dan een private partij, die misschien een keer een risico kan nemen en dat alleen aan aandeelhouders hoeft uit te leggen. Dat maakt het traject complexer maar niettemin belangrijk.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik ga nu geen discussie voeren over of het nog sneller kon en moest. Ja, dat kan, maar daar zijn we nu even niet van, omdat we ook weer vooruit moeten. Mijn vraag betreft de sleutelbewaarder; de klant centraal. Als dit allemaal mogelijk wordt, is het heel belangrijk dat de klant ook echt centraal staat en sleutelbewaarder wordt. Ik wil van de minister horen welke plannen hij heeft en of hij dit ook mogelijk gaat maken.

Minister Plasterk:
We hebben diverse AO's achter de rug over inzage in de eigen dossiers en inzage in wie er inzage heeft gehad in dossiers. Dat onderwerp komt ook in de Wet GDI volop aan de orde. Ik ben het eens met mevrouw Koşer Kaya dat het van groot belang is. We doen het voor de burgers en zij moeten er ook op kunnen toezien dat het correct verloopt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het is wel belangrijk dat daar alvast voorwerk voor wordt gedaan, omdat we anders straks niet de tools, de kennis en de mogelijkheden hebben om het ook echt mogelijk te maken. Gaat de minister erop inzetten dat het voorwerk alvast gedaan is, zodat we straks echt kunnen zorgen dat de klant sleutelbewaarder wordt?

Minister Plasterk:
Het antwoord is bevestigend. Ik heb een hele directie die zich daarmee bezighoudt. Daarenboven hebben we een regeringscommissaris aangesteld. Dat doet de regering niet snel. De commissaris heeft een eigen club medewerkers, die eraan trekt. We hebben in het verleden een commissaris water gehad en nu hebben we de Digicommissaris. Dat zijn de twee uitzonderingen op de regel dat we binnen de regering in principe zo veel mogelijk zelf doen. We trekken er dus heel hard aan.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Ik kom nog even terug op het eID, na de vraag van mevrouw Koşer Kaya. De minister zei dat DigiD nog lang mee kan. Het wordt nu uitgewerkt op het betrouwbaarheidsniveau "substantieel", maar niet op het niveau "hoog". De inzet van het eID was dat er een inlogmiddel moet zijn op het niveau "hoog", met name voor de zorgsector, waar men er inderdaad om zit te springen. Het gaat om de snelheid. Mijn partij heeft gevraagd om een publiek middel. Dat heeft daarna enigszins vertraging opgelopen. Toen de pilots werden gestart, waren de evaluatiecriteria nog niet klaar. De Kamer heeft toen gezegd: ga alvast door met die pilots, maar zorg dat de evaluatiecriteria onderwijl worden klaargemaakt, want wij willen de snelheid erin houden. Er zou één stelsel zijn, maar dat werden meerdere stelsels. Dat moet weer terug naar één stelsel. Is de minister het dus met mij eens dat het niet de Kamer is geweest die de voortgang van het eID-traject heeft gefrustreerd?

Minister Plasterk:
Het woord "frustreren" zou ik niet gebruiken. Het beperken van het tempo is niet door de Kamer gebeurd, maar met name door de VVD-fractie. Ik heb het even voor mezelf opgeschreven. De eerste woordvoerder op dit punt was Pieter Litjens. Toen kwam woordvoerder Perjan Moors, die erop aandrong dat er hoe dan ook nooit geconcurreerd zou mogen worden met private middelen. Toen is, meen ik, de heer Roald van der Linde een tijd woordvoerder geweest. En nu is het mevrouw De Caluwé. Zij heeft in de laatste periode gezegd: wij gooien het over een andere boeg, wij willen dat er hoe dan ook een publiek middel is. Ik was blij met die standpuntbepaling van de VVD, omdat binnen het kabinet de minister van VWS, Edith Schippers, en de staatssecretaris van Financiën, overigens allemaal VVD, er juist op aandrongen dat er snel een publiek middel op een hoog veiligheidsniveau zou komen. Dus ik heb samen met de heer Eenhoorn, ook VVD, ervoor gekozen om te komen tot dit publieke middel. Ik doe dat zo snel als het kan in dit grote Liberalen Fest, maar dit is wel de context waarin wij het moeten doen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Dit is een heel grappig verhaal, maar het is niet helemaal zoals het in elkaar steekt. Ja, de woordvoerders hebben elkaar snel opgevolgd, door allerlei omstandigheden, maar er was wel een heel consistent verhaal vanuit de VVD. Er is gelijk gezegd: niet alleen privaat. De minister wilde alleen met private partijen om de tafel, maar wij hebben gezegd: zeker bij gevoelige punten moet je altijd kunnen inloggen met een publiek middel. Wij wilden een publiek middel. Pilots met private middelen, oké, maar daarna wilden wij beoordelen of die private middelen wel verder toegestaan konden worden. Dat heb ik steeds aangehouden. Dat heeft mijn voorganger Roald van der Linde aangehouden. Van hem heb ik dit dossier overgenomen en doorgevoerd. Het was ook het uitgangspunt van Perjan Moors. Nu is er een evaluatie van de private middelen geweest. Mochten ze voldoen aan de randvoorwaarden, die er nog moeten komen, dan kunnen ze meedoen. Het verhaal van de VVD is al die tijd constant geweest. Dat heeft dus niet tot vertraging geleid.

Minister Plasterk:
Nou, vooruit. Dat kan een ieder anders ervaren hebben. U wilde iets terugduwen op dit onderwerp en ik laat het daarbij. Ik ben blij met uw steun voor wat wij nu doen.

De heer Klein (Klein):
Het is wel een erg ronkend verhaal over de digitale overheid en de geweldige inspanningen die verricht worden. Ik kijk even naar het ministerie van BZK. Wij hebben het daarnet over de democratie gehad. De digitalisering in de hele democratie is stelselmatig om zeep geholpen. Er zijn geen initiatieven van de minister gekomen om de digitalisering van de Kieswet te realiseren. Er zijn geen voorstellen gekomen om daadwerkelijk goed te kunnen omgaan met de stemprocedures. Het hele voorstel van de heer Taverne is naar de prullenmand verwezen. Er is hier in de Kamer geen enkel initiatief om digitaal te stemmen. Kortom, er valt nog wel wat op af te dingen. Sterker nog, ik heb een initiatiefwet over de digitalisering van de hele kandidaatstellingsprocedure moeten indienen. Als de minister zegt dat de digitale overheid zo mooi op koers ligt, zou ik hem graag de spiegel voorhouden. Op dit onderdeel blijft het behoorlijk achter.

Minister Plasterk:
Ik heb mede op instigatie van de heer Taverne van de VVD een commissie-Van Beek, ook VVD, ingesteld. Die commissie heeft geadviseerd over het stelsel van digitaal stemmen. Toen bleek dat het op die manier nog niet kon, heb ik een vervolgadvies gevraagd aan de commissie-Van Beek. Dat is waar ik nu sta.

De heer Klein (Klein):
Je vraagt wel om adviezen, maar je komt niet met een eigen initiatief. Je geeft niet op je eigen manier inhoud aan de digitalisering van het hele traject. Het is een traject dat de minister heel duidelijk met de handrem erop afloopt. De digitalisering van het hele democratische proces kan leiden tot meer transparantie en meer betrokkenheid van kiezers bij het proces. Die digitalisering wordt in feite door dit kabinet tegengehouden.

Minister Plasterk:
Dat is niet juist. Ik herinner mij dat ik bij mijn aantreden ben gaan dineren met de voorzitter van de VNG, Annemarie Jorritsma, ook VVD. Zij zei tegen mij: als er één ding is dat wij in deze periode zouden kunnen doen, is het het elektronisch stemmen. Ik ben gekomen tot het instellen van die commissie, die heeft gewezen op het belang van een stemprinter etc. Vervolgens bleek dat daar kosten aan verbonden waren. De nieuwe voorzitter van de VNG, Jan van Zanen …

De voorzitter:
Wij gaan niet vragen van welke partij hij is.

Minister Plasterk:
Van welke partij hij is, laat ik in het midden. De nieuwe voorzitter zei dat hij de kosten niet zomaar kon opbrengen. Op dat punt hangt het dus nog. Ik blijf vinden dat het op zichzelf een interessante richting is.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Toen kwam de VVD met een initiatiefwetsvoorstel over elektronisch stemmen. Volgens mij heeft de minister dat niet weggestemd, maar ging de Kamer daarover. Het was onder andere de Partij van de Arbeid die het niet eens was met het initiatiefwetsvoorstel van de VVD. Het is dus ook weleens de schuld van de PvdA.

Ik kom even terug op die stembiljetten, die wij als Kamer hebben weggestemd, maar die ooit als pilot als hamerstuk door de Kamer zijn gegaan. In tweede instantie vonden wij het niks. Het was toch de bedoeling om die stembiljetten bij dat elektronisch stemmen te gebruiken? De Kamer heeft de boel rond elektronisch stemmen eerder vertraagd dan dat wij de zaak vooruit hebben geholpen.

Minister Plasterk:
Dat is juist, maar het is niet anders. Wij gebruiken die biljetten overigens nog wel bij het stemmen in het buitenland. Het systeem blijft bestaan en ik hoop dat er op enig moment in de toekomt ook weer ruimte komt om daar voortgang te boeken. Dank u wel voor dit punt.

Voorzitter, ik wil overgaan naar het volgende onderwerp. Dat is discriminatie.

De voorzitter:
Misschien nog niet naar het volgende onderwerp, want ik zie dat er nog twee vragen over het vorige onderwerp zijn, om te beginnen die van mevrouw De Caluwé.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
De minister heeft schriftelijk de vraag over de BRP beantwoord. Daarin gaf hij aan dat in het voorjaar de planning en de kosten in de voortgangsrapportage worden opgenomen, terwijl er dit jaar in april nog naar aanleiding van het BIT-rapport in de voortgangsrapportage stond dat we op basis van de integrale planning op plus 8,6 miljoen euro uitkomen. In plaats van op 30 miljoen zitten we dan al over de 90 miljoen. Het zou ook iets langer gaan duren, maar daarover zei de minister: dit was het dan. Nu begrijp ik uit de beantwoording dat, gezien het rapport van KPMG, de mogelijkheid reëel is dat er nog meer geld bij komt en dat er nog meer tijd bij komt.

Minister Plasterk:
Ik kan het niet uitsluiten. Als dat zo is, zal ik de Kamer dat melden want de Kamer moet dat autoriseren.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Dat betekent dat we een setback hebben op de BRP door de wijziging die de afgelopen zomer is doorgevoerd. Ik had dat heel graag in de Kamer willen horen, omdat er begin dit jaar is gezegd: daar zijn we er dan ook wel mee. We zitten nu boven de 90 miljoen. We hebben er nog 8,6 miljoen bijgeplust en we hebben een integrale planning zoals het BIT heeft gevraagd. Wij zijn er dan wel klaar mee. Hoelang gaat het nu nog duren? Dat gedoe met de BRP duurt nu al zo lang.

Minister Plasterk:
Ja, die verzuchting deel ik. Het staat niet vast dat het tot vertraging of een overschrijding leidt, maar ik informeer de Kamer als dat wel zo is.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik heb een belangrijke vraag aan de minister over het rapport van de Cyber Security Raad, dat is aangeboden aan de minister-president. In de schriftelijke beantwoording geeft de minister aan dat het publiek-privaat is. We spreken de minister dan ook aan op zijn publieke verantwoordelijk. Hij noemt verder ook de minister van V en J, terwijl wij de minister van BZK in zijn verantwoordelijkheid en niet in zijn coördinerende rol hebben gevraagd wat hij uit het rapport haalt dat belangrijk is voor de publieke e-governance in het kader van cybersecurity. Wat gaat hij daar concreet mee doen?

Minister Plasterk:
De vraag hoor ik, maar het antwoord blijft toch dat de collega van V en J het voortouw heeft bij cybersecurity. Ik heb de vraag ook schriftelijk zo beantwoord.

De heer Amhaouch (CDA):
Het kan toch niet zo zijn dat wij het hier vandaag hebben over de digitale overheid en dat de minister van V en J in een keer verantwoordelijk is. Dit geeft volgens mij ook precies aan waar we de afgelopen jaren mee geworsteld hebben. Elke minister wijst bij de digitale overheid of de digitale automatisering bij de overheid naar een andere minister. Of het nu minister Blok is of minister Plasterk of de minister van V en J, niemand geeft dan thuis. Erkent de minister dat we daar in deze zin een coördinerend probleem hebben?

Minister Plasterk:
Nee, het is glashelder. Ik ben coördinerend minister voor de digitalisering van de overheid en de lagere overheden. De minister voor Rijksdienst, collega Blok, is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan bij het Rijk. Ten slotte is de minister van Veiligheid — de naam zegt het al — verantwoordelijk voor de cyberdreiging en de cyberveiligheid. Als er sprake is van overlap doen we dat in samenspraak of mede namens een collega. Die taakverdeling is wel duidelijk.

De voorzitter:
We doen de interrupties in tweeën. Dank u wel, mijnheer Amhaouch.

Minister, dan alsnog het volgende blokje.

Minister Plasterk:
Ooit heeft een collega van mij gezegd dat een coördinerend minister een beklagenswaardige figuur is. Dat zij zo. Bij het volgende onderwerp, discriminatie, geldt dat tot op zekere hoogte ook, omdat het voortouw bij racisme en integratie bij collega Asscher ligt. De grondrechten en de Grondwet, inclusief artikel 1, vallen in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van de minister van BZK.

Ik ben begin dit jaar gekomen met een Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Om discriminatie op diverse gronden en terreinen te voorkomen en te bestrijden ontplooien de verschillende ministeries een groot aantal activiteiten. Ik heb daarin antidiscriminatiecampagnes uitgebracht. Men besteedt volop aandacht aan het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen. Er komt omstreeks januari, dus over een maand ongeveer, een rapportage over de voortgang daarvan. Er is, zoals men ongetwijfeld in de media heeft gezien, de campagne "zet een streep door discriminatie" geweest. In januari wordt dat nog bekrachtigd door het presenteren van een digitaal platform op dat terrein. Er wordt hard gewerkt aan een handreiking discriminatiebestrijding voor gemeenten. Die wordt onderdeel van het digitale platform. Er wordt gewerkt aan een nieuw rapportagesysteem voor meldingen van discriminatie bij politie en antidiscriminatievoorzieningen, en er is een Nationaal Actieplan Mensenrechten met aandacht voor antidiscriminatie. Op dit punt — er komt een vraag aan, zie ik — zijn wij dus buitengewoon actief.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Een campagne hier en een campagne daar. De campagne "zet een streep door discriminatie" met een aantal mensen die zelf discrimineren en rare uitspraken doen, met iemand die zelf 6 ton per jaar verdient. Is dat de wijze waarop de Partij van de Arbeid denkt discriminatie aan te pakken? Of is de minister bereid om degenen die discrimineren ook echt daadwerkelijk hard aan te pakken, of durft hij dat niet?

Minister Plasterk:
Het aanpakken van strafbare feiten is de verantwoordelijkheid van het OM en de politie en dus niet van BZK.

De voorzitter:
Uw vervolgvraag, mijnheer Öztürk.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Hieruit blijkt dat de Partij van de Arbeid niets wil doen tegen discriminatie. Als de minister die verantwoordelijk is voor het discriminatiebeleid een vraag krijgt en op deze manier antwoord geeft, laat hij daarmee zien dat de Partij van de Arbeid dit soort belangrijke items voor het land gewoon heeft losgelaten.

Minister Plasterk:
Laat ik maar voor mezelf houden wat ik hiervan vind. De verantwoordelijkheid voor het vervolgen van een ernstig strafbaar feit zoals discriminatie ligt vanzelfsprekend bij de politie en het Openbaar Ministerie. Wat dat met de Partij van de Arbeid te maken heeft, weet ik niet precies. De heer Öztürk is voor die partij in deze Kamer gekozen en heeft toen schriftelijk getekend dat hij uit de Kamer zou opstappen als hij uit de partij zou gaan. Ik kom daar zo nog op naar aanleiding van de vraag van de heer Klein. Maar de heer Öztürk spreekt hier toch.

De voorzitter:
Mijnheer Öztürk, u wordt aangesproken. U mag nog één keer reageren.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Deze minister weigert een antwoord te geven. Ik zeg gewoon: als iemand die hij voor de campagne heeft aangesteld een verkeerde daad stelt, heeft de minister dan de ballen, durft hij het dan, om deze persoon aan te spreken?

De voorzitter:
Sorry ...

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Daarop komt hij met rare antwoorden omdat hij het niet weet, omdat hij deze persoon niet durft aan te spreken. Kom nou, zeg gewoon waar het op staat. Wat betreft de vraag door wie ik ben gekozen: ik ben gekozen door de burgers van Nederland, en ik heb meer stemmen gehaald dan de meeste PvdA'ers bij elkaar.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik hoop wel dat wij net blijven praten hier in de Kamer.

Minister Plasterk:
Ik heb daar geen reactie op.

De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Öztürk. U hebt drie interrupties gehad en de minister heeft op zijn manier antwoord gegeven op uw vraag.

Minister Plasterk:
Dan ga ik door naar het Huis voor klokkenluiders.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Als wij een fatsoenlijk debat willen voeren, ga ik ervan uit dat iemand die in vak-K zit ook fatsoenlijk antwoord kan geven en niet op deze manier reageert. Hij beantwoordt mijn vraag uit de eerste termijn niet. Daarom reageer ik zo.

De voorzitter:
Dank u wel. Een fatsoenlijk debat houdt ook in: fatsoenlijke woorden gebruiken. Dat had ik graag ook aan u willen vragen.

Minister Plasterk:
Ik verwijs naar mijn eerdere antwoorden. Als het over vervolging van strafbare feiten gaat, is dat een zaak voor politie en het OM.

De voorzitter:
Dank u wel, het is helder.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik had een vraag gesteld over het Meldpunt Discriminatie Internet. Dit is stopgezet. De minister geeft ten antwoord dat het Meldpunt Discriminatie Internet is overgenomen door het Meldpunt Internet Discriminatie, MiND. In de begroting komt echter MDI wel voor maar MiND niet. Ik volg dit dus helemaal niet meer. Kan de minister hierover duidelijkheid geven?

Minister Plasterk:
Dit is volgens mij besproken bij de behandeling van de begroting van V en J. Het is een onderdeel van de portefeuille van de collega van V en J. Ik kom zo nog op de amendementen. Ik realiseer me dat er een amendement van mevrouw Koşer Kaya voorligt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik stel die vraag omdat ik brieven heb gekregen van onder meer COC Nederland, dat het ook over MiND heeft. MiND komt op de begroting echter niet voor. Als de MDI of MiND bestaat, is er geen reden tot zorg. Of MiND bestaat niet en MDI ook niet. Ik kom MiND nergens tegen.

Minister Plasterk:
Ik kom zo nog op het amendement dat hierop doelt. Nogmaals: dit is deel van de begroting van V en J.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De minister komt terug op dat amendement, maar dat heeft hier nauw mee te maken. Voor mij is dus wel belangrijk dat helder is hoe het zit met MDI en MiND.

De voorzitter:
Ik denk dat dit bij het amendement beantwoord wordt. Daar zullen we zo goed op letten. De minister vervolgt.

Minister Plasterk:
Ik ga dan over op het Huis voor klokkenluiders, geesteskind van de heer Van Raak. Hij heeft daar hard aan getrokken. Mijn complimenten daarvoor. Dat is in juli van dit jaar goed van start gegaan. Blijkens de eerste rapportage, die de Tweede Kamer ook heeft ontvangen, zijn er 338 adviesaanvragen in behandeling genomen. Dat betreft de periode tussen 1 juli en 1 september van dit jaar. Dat is een korte periode. In 43 gevallen gaat het om een klokkenluiderszaak. Er zijn zeven verzoeken voor onderzoek ingediend. Voor een deel gaat dat om bejegeningsonderzoeken. Het bestuur van het huis heeft aangegeven dat het budget voor 2016 en 2017 toereikend is. Ik heb geen signalen dat de in de Wet Huis voor klokkenluiders geboden bescherming niet toereikend zou zijn. Vooralsnog zou ik het hier dus toe willen beperken. Zo is het destijds ook met de kwartiermaker besproken. Ik deel echter het belang hiervan, waar de heer Van Raak in zijn eerste termijn welsprekend over gesproken heeft. Ik zou mij kunnen voorstellen dat als er goed onderbouwde signalen komen dat er meer moet gebeuren, dat op dat moment door mij of op enig moment wellicht door mijn opvolgers hier aan de orde wordt gesteld. Ik denk dat het nu goed uit de startblokken is gekomen.

Ik heb verder ook schriftelijk antwoord gegeven op de vraag. Ook deed ik dat op de vraag of ik kan garanderen dat ik geen invloed uitoefen op het onderzoek dat is aangevraagd door de heer Frits Veerman bij het Huis voor klokkenluiders. Dat kan ik verzekeren. We hebben dat bewust op afstand gezet. Daar houd ik mij uiteraard afzijdig van. Het huis moet een onafhankelijk oordeel geven over de verzoeken die gericht zijn aan het huis. Dat geldt ook voor dit verzoek.

De heer Van Raak (SP):
Dank voor de toezegging dat als er signalen uit het huis komen dat er meer mensen of middelen nodig zijn, die er komen.

Minister Plasterk:
Althans, dat ik het hier ga melden. Die moet ik nog wel dekken natuurlijk. Maar: ja.

De heer Van Raak (SP):
Ik ben ook blij dat de minister zegt dat het onderzoek naar de bejegening van Frits Veerman gewoon goed kan plaatsvinden en dat daar geen druk op wordt uitgeoefend. Ik vind het wel heel jammer dat de minister in de schriftelijke beantwoording zegt dat het ontslag van de heer Veerman "om andere redenen is geweest dan zijn melding". Dit zijn Kamerstukken. Daarmee trekt de minister in zijn schriftelijke beantwoording wel een conclusie die toch weer van invloed zou kunnen zijn op het onderzoek. Ik wil de minister dan ook vragen om dit in de toekomst niet meer op deze manier te doen. Het Huis voor klokkenluiders gaat een bejegeningsonderzoek doen. Ik zou heel graag zien dat er ook een inhoudelijk onderzoek komt. De CTIVD kan volgens mij in ieder geval onderzoeken wanneer de regering op de hoogte was van deze spionageactiviteiten en welke invloed er eventueel vanuit de CIA of andere Amerikaanse diensten op de Nederlandse regering of de Nederlandse BVD van destijds is uitgeoefend.

Minister Plasterk:
Ik zat even te schrijven over dat tweede punt van de CTIVD. Maar het eerste punt …

De heer Van Raak (SP):
Veerman en dat de minister zegt dat hij absoluut geen invloed gaat uitoefenen.

Minister Plasterk:
Ja, sorry. Die feitenweergave is in mijn perceptie een weergave van een standpunt van mijn voorgangers op dit punt. Ik heb hier dus geen nieuwe feiten willen creëren, maar weergegeven wat bij eerdere gelegenheid al door voorgangers en ministers van BZK op papier is gesteld. In die zin heb ik ook het gevoel dat ik nergens in interfereer, maar dat ik herhaal wat al door mijn ambtvoorgangers was uitgesproken.

De CTIVD heeft de wettelijke taak om toe te zien op de rechtmatigheid van handelen van de AIVD en de MIVD. Zij bepaalt daarin haar eigen agenda. Ik kan haar niet gelasten een historisch onderzoek te doen. Zij moet daartoe wel vanuit haar wettelijke verantwoordelijkheid een taak hebben en zien.

De heer Van Raak (SP):
De Kamer heeft dat in het verleden wel vaker gedaan, zelfs twee keer in verband met de terroristische aanslag op Theo van Gogh en het optreden van de Hofstadgroep en Mohammed Bouyeri. Ook heel recentelijk hebben we, op mijn initiatief, de CTIVD gevraagd om nog een keer naar die zaak te kijken in een historisch perspectief. De CTIVD kan dat doen, ook in een historisch perspectief. Als de minister niet bereid is dat te doen, zal ik die vraag aan de Kamer voorleggen.

De voorzitter:
De Kamer kan dat inderdaad ook zelf doen.

Minister Plasterk:
Dat vraagt niet om een beantwoording. Mijn pleidooi zou zijn: laat dat aan het Huis voor klokkenluiders. Maar daarmee krab ik het opnieuw open.

De voorzitter:
Daarmee ontlokt u toch nog een vraag.

De heer Van Raak (SP):
Nou hebben we die wet zo lang besproken met zijn tweetjes. In de Wet Huis voor klokkenluiders zijn geheime diensten nadrukkelijk uitgesloten. Het Huis voor klokkenluiders kan geen onderzoek doen bij geheime diensten. Dat is ook de reden waarom het huis dat zal moeten overlaten, als dat al op verzoek van het huis gebeurt, aan de CTIVD. Dan lijkt het mij zuiverder dat wij het zelf doen.

Minister Plasterk:
Dan is dat verhelderd.

Daarmee ben ik door de door mij specifiek geagendeerde onderwerpen heen. Ik zal kijken of ik nog iets toe te voegen heb aan de beantwoording per persoon.

De voorzitter:
"Overig" en "per persoon", die blokjes had ik nog.

Minister Plasterk:
Ik dacht dat ik de vragen van de heer Van Raak allemaal al schriftelijk had beantwoord, maar ik zie aan zijn lichaamstaal dat dat kennelijk niet waar is. Ik was voornemens om specifiek nog iets te zeggen over het depolitiseren van het lokaal bestuur, maar dat heb ik in mijn inleiding al gedaan.

De heer Van Raak (SP):
Ik had twee vragen. De minister zegt in zijn beantwoording dat hem niet bekend is dat gemeenten bij de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen minder stembureaus gaan inrichten. Mij is dat wel bekend, bijvoorbeeld wijkcentrum De Zuwe, kunstgalerie Het Web, St. Martinusschool in Gaanderen en seniorencomplex Henricushoeve in Wehl; dat is allemaal in Doetinchem. Dus alleen al in Doetinchem gaan we terug van 33 naar 29. Dat is alleen maar in Doetinchem. Volgens mij gaat dat in veel meer gemeenten gebeuren. Ik vind dat dat niet kan. Een van de redenen waarom mensen besluiten om niet te gaan stemmen, is dat het te ver is: zij kunnen het niet bereiken, omdat ze slecht ter been zijn. Kan de minister hier verzekeren dat alle stembureaus of net zo veel stembureaus in gemeenten opengaan als bij de vorige nationale verkiezingen?

Minister Plasterk:
Het organiseren van toegankelijke verkiezingen is een wettelijke taak van de gemeenten. Zij moeten dat in alle redelijkheid doen en hebben daarvoor ook budget in de vaste financiering van het Gemeentefonds. Ik zie dus geen enkele reden waarom gemeenten dat minder zouden doen. Ik heb ook geen aanwijzingen dat zij dat structureel doen. Dat laat onverlet dat een individuele gemeente per keer besluit welke stembureaus worden ingericht. Maar ik wil echt voorkomen dat we voorafgaande aan elke verkiezing gaan politiseren en een discussie gaan voeren over individuele besluiten van gemeenten in welk huis of op welke plek een stembureau wordt ingericht. De wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten is glashelder. Er moeten goed toegankelijke verkiezingen worden georganiseerd en daar hebben zij ook budget voor.

De heer Van Raak (SP):
Het zijn er veel minder, meer dan 10%, 15%. Het gaat van 33 naar 29 in Doetinchem, dus het zijn er gewoon minder. Het maakt niet uit waar: minder! Is de minister het met mij eens dat dat niet de bedoeling is? Is hij bereid om even te bellen met Doetinchem om te zeggen dat dat zo niet kan?

Minister Plasterk:
Het is in de eerste plaats aan het gemeentebestuur van Doetinchem om dat op een verantwoorde manier te organiseren voor de burgers van Doetinchem. Ik ken de situatie ter plekke onvoldoende. Als ze vier stembureaus minder hebben dan de vorige keer en als ze daar goede redenen voor hebben, dan zou dat kunnen. Als het lokaal bestuur meent dat daar een fout wordt gemaakt, dan is men er als de kippen bij om het gemeentebestuur daarvoor ter verantwoording te roepen. Ik heb geen enkele reden om te denken dat hier sprake is van een trend. Wij hebben in deze periode menige verkiezingen meegemaakt: Europees, Staten, gemeenteraad. Ik kan mij niet herinneren dat het eerder in de Tweede Kamer een onderwerp van debat is geweest als er ergens in Doetinchem een stembureau niet werd geopend. Het algemene antwoord is helder: het is een wettelijk taak van het gemeentebestuur om ervoor te zorgen dat er voldoende en toegankelijke stembureaus zijn. We hebben overigens ook al eens — ik kijk naar mevrouw Oosenbrug — een debat gehad over de toegankelijkheid daarvan.

De voorzitter:
Hebt u een vraag op dit punt of hebt u een andere vraag, mevrouw Voortman?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ja, precies op dit punt. Het was inderdaad een amendement van mij en Otwin van Dijk bij de behandeling van het wetsvoorstel over het VN-verdrag. Toegankelijkheid gaat natuurlijk niet alleen over de vraag of je het stembureau in komt, maar ook of het dichtbij genoeg is. Als er echt gemeenten zijn — ik ken het voorbeeld van Doetinchem niet zo goed als de heer Van Raak — waar significant minder stemlokalen zijn, kun je je wel afvragen of de toegankelijkheid niet in het geding komt en of er dan ook niet in strijd wordt gehandeld met dat amendement.

Minister Plasterk:
Als dat zo zou zijn dan zou dat het geval zijn, dus als er over de hele linie opeens 10% minder stembureaus zouden komen. Ik heb echter geen enkele reden om dat te denken en te verwachten. Maar goed, het is hier aan de orde gesteld. Alle gemeenten luisteren mee, dus iedereen kan het zien als een oproep om gewoon die wettelijke verantwoordelijkheid te nemen. Nogmaals, laten we nu niet een probleem creëren waar het niet is. Mijn beeld is dat gemeenten zich dondersgoed realiseren dat het een wettelijke taak is om goed toegankelijke verkiezingen te organiseren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het kan soms wel helpen als een minister eens informeert hoe het zit. Dat was volgens mij de enige vraag die de heer Van Raak stelde, om in elk geval eens in overleg te gaan en om eens navraag te doen bij de gemeente Doetinchem naar hoe het zit. Het kan al een effect hebben, ook richting andere gemeenten, om gewoon even duidelijk te hebben hoe het nu zit met die toegankelijkheid.

Minister Plasterk:
Wat ik dan nog liever doe, als ik het bordje omleg, is om in een volgend bestuurlijk overleg met de VNG nog even te informeren of zij het herkent dat er sprake zou zijn van minder stembureaus. Dan komt het namelijk weer op een systeemverantwoordelijkheid te liggen. Ik wil toch wegblijven van het idee dat wij hier vanuit de Tweede Kamer de gemeente Doetinchem gaan aansturen. Ik zeg toe dat ik het op die manier zal doen.

Met mevrouw De Caluwé heb ik volgens mij uitgebreid van gedachten gewisseld over de verschillende punten. Ik heb me zelfs laten verleiden tot iets meer detail dan ik me had voorgenomen. Dank voor de steun op het punt van het subcluster. Dat waardeer ik

De heer Amhaouch heeft een aantal punten naar voren gebracht, waarvan ik er over een iets wil zeggen in aanvulling op de schriftelijke reactie, namelijk de precariorechten. Het was een initiatief van de heer Veldman om daar bij motie de aandacht op te vestigen. Toen hij die kwestie aankaartte, was ik ervan overtuigd dat daar in feite een klassiek prisoner's dilemma speelt, namelijk dat gemeenten ten koste van de inwoners van andere gemeenten hun begroting kunnen aanvullen en dat dat een race naar steeds hogere tarieven oplevert. Ik heb gezegd dat er nu twee stappen gezet moeten worden. Ten eerste moeten we het bloeden stoppen, dus we moeten die toename met onmiddellijke ingang stoppen. Ten tweede moet die precario voor de ondergrondse netwerken verdwijnen. Dat zullen die gemeenten zelf moeten dekken. Omdat dat een gat slaat van om en nabij de 120 miljoen voor alle gemeenten samen, hebben we ze daar een ingroeiperiode voor gegund. Men ziet het dus op termijn aankomen. We gaan het echter niet compenseren, want andere gemeenten hebben dat nooit van hun burgers gevraagd. De gemeenten die dat wel een aantal jaren gedaan hebben die hebben er misschien iets nuttigs mee gedaan, maar zullen moeten anticiperen op het feit dat dat het in de komende jaren naar beneden moet worden bijgesteld en uiteindelijk zal moeten verdwijnen. We voeren dat nu uit, naar ik meen ook met steun van het CDA.

De heer Amhaouch (CDA):
Wij zijn natuurlijk ook voorstander van invoering van die wet. Ondertussen lezen we echter dat steeds meer gemeenten gaan heffen en zelfs nog meer gaan heffen. Het aantal gemeenten neemt dus toe en de bedragen nemen toe. Dat is toch een ongewenst effect? Wanneer komt die wet er?

Minister Plasterk:
Het mag niet meer per 1 januari 2017. Ik ben er inderdaad door een aantal gemeenten op gewezen. Ik meen dat we dat in een AO in detail met elkaar hebben besproken. Er zijn twee categorieën. Er was een aantal gemeenten, ik meen 35, die hem wel al in hun verordening hadden gezet toen de aankondiging van de kant van het Rijk kwam en een aantal had hem zelfs al geheven op dat moment. Die beriepen zich allebei op een overgangssituatie. In goede samenspraak hebben we toen gezegd dat het ook wel weer begrijpelijk is, omdat ze de verwachting hadden dat ze dat op die manier zouden kunnen doen. Dat tolereren we dan dus nog in die overgangssituatie, maar daarna niet meer.

De heer Amhaouch (CDA):
Dus gemeenten die dit jaar nog de precario omhoog hebben gegooid, mogen die nog tien jaar gaan afbouwen? Kijkt u ook naar de waarde zelf? Of mogen ze zelf verhogen, ook al zitten ze in die tussenfase? Dus niet alleen over de tijd, maar ook over de hoogte van het bedrag.

Minister Plasterk:
Ze mogen die niet nu alsnog verhogen. Degenen die al in samenspraak met hun gemeenteraad hadden besloten om dat te doen, toen zij nog niet konden weten dat we die wet om dat te stoppen zouden gaan invoeren, hebben zich beroepen op het feit dat ze het te goeder trouw hebben gedaan. Ik heb daarvan gezegd dat ik me dat wel kan voorstellen. Het is overigens wel zo dat als ze dat nu invullen en denken "daar kunnen we structureel mooie dingen van doen", ze zich wel moeten realiseren dat ze het de komende jaren weer naar beneden moeten bijstellen en dat het over tien jaar weg is. Mijn advies aan die gemeenten zou dus zijn: doe dat nou niet, want uiteindelijk heeft het weinig nu en u kent ook de opvatting dat we dat niet zouden moeten willen.

Ik ga snel door. Mevrouw Fokke heeft het opgenomen voor het LSA, de huurdersvereniging, en is met een amendement gekomen. Ik kom daar zo nog op, maar laat het oordeel daarover aan de Kamer. Er is overigens ook nog een amendement op de W&R-begroting, maar dat is natuurlijk de verantwoordelijk van de collega om daar advies over te geven. Ik heb schriftelijk al gereageerd op het aanvalsplan om jongeren een grotere rol in de democratie te geven. Dat lijkt mij buitengewoon goed.

Mevrouw Oosenbrug heb ik schriftelijk beantwoord. Specifiek nog op het punt van de "open government", waar zij ook aan getrokken heeft, meld ik dat er volgende week in Parijs een grote sessie zal zijn, waar we misschien kunnen uitdragen wat wij doen, maar wellicht ook weer met inspiratie uit kunnen terugkomen voor andere voorbeelden hoe we dat verder kunnen brengen.

De heer Bosma heb ik inderdaad tien jaar geleden leren kennen, toen ik aantrad als minister van OCW en hij woordvoerder cultuur was voor zijn partij. Met alle grote politieke verschillen die er tussen hem en mij altijd zijn en die we ook niet moeten wegwassen, heb ik hem toch altijd als een — nou, mag ik het zeggen — verdwaalde sociaaldemocraat beschouwd. Dat is waarschijnlijk wederzijds. Specifiek vroeg hij mij naar Gregorius Nekschot en om bij deze gelegenheid toch wat meer inzicht te geven in hoe die kwestie destijds in het kabinet-Balkenende IV is gelopen. Misschien is dit een van de laatste debatten die wij in deze setting met elkaar zullen hebben, dus de verleiding is groot om hem tegemoet te komen. Maar ik vind toch werkelijk dat het geheim van de Trêveszaal intact moet blijven. Het is niet aan mij om daar nader inzicht in te geven. Ik kan hem op dit punt dus niet helpen.

Ik geloof dat de hele vaderlandse pers weer was uitgerukt voor de zwartepietendiscussie, maar die heeft hier in deze zaal vanmiddag in volle glorie gefigureerd. Ik wilde dit verder maar achterwege laten. Ik meen dat ik de andere vragen van de heer Bosma schriftelijk heb beantwoord. Ik dank hem, ondanks de grote verschillen van mening, wel voor de goede debatten die wij altijd hebben.

Ik kom bij mevrouw Koşer Kaya. Ik heb in de algemene inleiding al het een en ander gezegd over de bestuurlijke agenda. Dank voor de notitie met de grote rol voor de regio. Ik heb de notitie pas vanmiddag kunnen lezen, maar ze sluit op zichzelf aan bij een tendens die ook door de Studiegroep Openbaar Bestuur wordt gesignaleerd, namelijk het toenemende belang van de regio. Ik denk dat dit ook in de komende jaren in de discussie over binnenlands bestuur een grote rol zal gaan spelen.

Tegen mevrouw Voortman heb ik over met name de deliberatieve democratie veel gezegd. Wij zitten op dezelfde lijn. Zij vroeg mij nog om een aantal punten mee te nemen naar de collega's van VWS en V en J. Dat zeg ik toe.

De heer Bisschop, die al had aangekondigd dat hij niet meer tot het eind hier zou zijn, dank ik voor zijn inbreng. Ik heb ook al gereageerd op zijn erkennen dat het ministerie van BZK ook een rol als oliemannetje heeft. Ik waardeer dus dat hij dat herkent. Hij vroeg naar de Zondagswet. Die ligt, meen ik, op dit moment voor behandeling hier in de Tweede Kamer.

De heer Öztürk heeft bepleit dat wij de stemgerechtigde leeftijd zouden verlagen van 18 jaar naar 16 jaar. Ik zou willen verwijzen naar mijn voorganger, mevrouw Bijleveld, die zich daar eerder op heeft georiënteerd en heeft geconcludeerd dat ze, in lijn overigens met de meeste Europese landen, geen voornemen ziet om dat te doen. Dus de regering heeft dat voornemen niet.

Ten slotte had de heer Klein twee punten; ik verwees er net al naar. Hij zei dat hij de provincies zou willen afschaffen. Dat zou ik niet willen. Ik realiseer mij dat ik mijn periode ben begonnen met een discussie over het herindelen van het provinciebestuur, maar altijd vanuit het belang van het erkennen van het middenbestuur. Ik heb de afgelopen jaren meer nog dan voorheen ervaren dat het in Nederland wel degelijk van belang is — mevrouw Koşer Kaya verwees daar ook naar in haar bijdrage — om meer in de richting van de regio een bestuurslaag te hebben die daar aansluiting bij vindt, die verantwoordelijkheden heeft, zoals de rol van toezichthouder op de gemeenten en andere verantwoordelijkheden op het niveau van het middenbestuur. Ik begrijp zijn opvatting, maar ik heb een andere.

Hij vroeg nog specifiek naar de politieke partijen die vragen van de kandidaten die ze op de lijst zetten, om schriftelijk vast te leggen dat zij, wanneer zij uit die partij treden, hun zetel zullen opgeven. Hij vroeg mij te bevestigen dat degenen die zich niet aan die schriftelijke afspraak houden, hun zetel kunnen behouden. Dat is correct. Van degenen die in strijd handelen met datgene waar ze hun woord voor hebben gegeven, kun je zeggen dat ze hun woord breken en dat ze niet staan voor hun handtekening. Je kunt daar een ethische opvatting over hebben, maar je kunt hen er niet staatsrechtelijk van weerhouden om dat woord te breken en die zetel te houden. Het kabinet heeft ook geen voornemen daar een wijziging in aan te brengen. Dit in antwoord op de vraag van de heer Klein.

De voorzitter:
Dit antwoord op de vraag van de heer Klein ontlokt een vraag van de heer Öztürk.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Het is heel goed dat u zegt dat het woord "partij" niet in de Kieswet staat. In de Kieswet is bepaald dat er een relatie is tussen de gekozene en de kiezer. De gekozenen zijn hier en de zetels behoren tot de gekozene. Maar het volgende vind ik heel jammer. U was een tijdje bezig met de opmerking te maken dat er zetelrovers zijn, maar op het moment dat een partij, een partijleiding, haar woord niet houdt en haar idealen verkwanselt, gaat een aantal Kamerleden weg. Uit uw partij zijn vijf Kamerleden weggegaan. Dat zegt toch ook iets. Waarom reageert u daar nooit op?

Minister Plasterk:
Het volgende weet ik omdat ik dat zelf destijds ook heb gedaan. Ik constateer dat, wanneer je kandidaat bent voor een politieke partij, je dat schriftelijk bevestigt en je handtekening ervoor zet dat je je zetel aan de Kamer opgeeft als je uit die partij zou treden. Dat gebeurt ook. Wanneer mensen hun woord breken, is dat in morele zin roof, maar staatsrechtelijk kun je hen daar niet van weerhouden. Wij hebben eerder debatten gevoerd over de vraag of je daar geen wijziging in zou moeten aanbrengen, maar de nadelen daarvan zijn in de ogen van de regering groter dan de voordelen. Ik heb wel begrepen dat de Kamer zich beraadt op een aantal aspecten meer in de sfeer van het Reglement van Orde. Daar blijf ik buiten. Dat zijn de zaken van de Tweede Kamer. Het woord "zetelroof" houd ik dus overeind; je staat niet voor je woord. Een man een man, een woord een woord. Maar staatsrechtelijk kan het.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Maar wat als de partijleiding haar woord niet houdt — een man een man, een woord een woord — haar idealen verkwanselt en er daardoor heel veel Kamerleden weggaan? Laten wij eerlijk zijn: de afgelopen vier jaar zijn heel veel Kamerleden bij verschillende partijen weggegaan. Dat zegt toch iets? U kunt als minister van Binnenlandse Zaken ook een keer nadenken over de vraag hoe dat dan komt. Zouden wij niet iets moeten doen aan ons politieke bestel om dit soort zaken te voorkomen? Denkt u daar eens een keer over na.

Minister Plasterk:
Zetelroof zul je, denk ik, altijd houden. Het is niet anders. Je kunt daar van alles van vinden, maar het kan.

De voorzitter:
Oké. De heer Klein heeft nog een vraag op dit punt.

De heer Klein (Klein):
Ik wil buiten de discussie blijven over de vraag wat al dan niet zetelroof is en hoe je het zou moeten doen; de Robin Hoods van deze democratie. Het ging om een heel ander punt. Het gaat erom dat een verklaring feitelijk geen juridische betekenis heeft. Je doet daarmee in feite twee dingen. Een partij die om zo'n verklaring vraagt, ontneemt enerzijds kandidaten de mogelijkheid om kandidaat te zijn, want als je die verklaring niet wilt tekenen, kun je ook geen kandidaat zijn voor die partij. Dat is een vorm van chantage. Anderzijds is het ook een vorm van kiezersbedrog, want je belooft de kiezer dat je je aan je woord zult houden, maar dat is nergens afdwingbaar. Mensen stemmen op kandidaten van partijen. Zij vinden het gek als die ineens blijven zitten, omdat dat grondwettelijk zo geregeld is. Voor de transparantie en duidelijkheid van het verkiezingsproces zou het verstandig zijn als de minister van BZK duidelijk maakt dat dergelijke verklaringen niets betekenen, of in ieder geval niets meer dan een moreel appel binnen de betrokken partijen.

Minister Plasterk:
We verschillen wellicht van mening over het verschil tussen niets en een moreel appel. Als iemand niet eigenstandig de kiesdeler haalt omdat hij 2.000 stemmen heeft gekregen, vind ik het wel degelijk van waarde als die persoon vervolgens de Kamer binnenkomt, omdat de partij waarvoor hij is gekandideerd kennelijk kiezerssteun krijgt. Die persoon kan met zijn partij zwart-op-wit afspreken dat hij zijn zetel ter beschikking zal stellen mocht er een reden zijn — wat voor reden dan ook; dat laat ik natuurlijk in het midden — om uit de partij te treden. Daar staat tegenover dat iemand die niet eigenstandig de kiesdeler haalt, mede dankzij de steun voor zijn of haar lijsttrekker een zetel kan veroveren. Ik vind dat in morele zin geen onlogische afspraak. Maar ik ben het met de heer Klein eens dat het niet staatsrechtelijk afdwingbaar is; dat blijkt ook.

De heer Klein (Klein):
Daarom is het ook verstandig om bijvoorbeeld in een instemmingsverklaring kandidaten te wijzen op het feit dat je weliswaar kunt instemmen, maar dat je nooit gehouden kunt worden aan een verklaring die alleen interne werking heeft binnen een partij en waar je dus niets aan hebt. Voor de kiezer is het volstrekt duidelijk dat iedereen die is gekozen, wordt gekozen op persoonlijke titel, omdat de Grondwet, artikel 67, lid 3, uitdrukkelijk uitgaat van het feit dat ieder lid hier zonder last stemt.

Minister Plasterk:
Dat is het punt niet. We hebben een lijstenstelstel en dat brengt met zich mee dat mensen van wie in Nederland nog nooit iemand heeft gehoord in deze Kamer gekozen kunnen worden, omdat ze op een lijst staan waar voldoende mensen op stemmen omdat ze de lijst, de partij of de lijsttrekker kennelijk van belang vinden. Ik kan mij op zichzelf voorstellen dat zo'n partij met iemand op die lijst afspreekt: wij willen u graag op de lijst …

De voorzitter:
Mag het iets rustiger in de zaal? Dank u wel.

Minister Plasterk:
… maar u hebt schriftelijk beloofd dat u in het geval dat u uit de partij stapt de zetel opgeeft. Maar dat is alleen maar een belofte. Niet iedereen houdt zich aan zijn belofte. Dat is een feit waarmee men zal moeten leven. Dat is de feitelijke consequentie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik maakte in mijn eerste termijn ook een punt van de beperkte aandacht in deze begroting voor mensenrechten in Nederland. We hebben terecht veel aandacht voor mensenrechten in het buitenland, maar in Nederland komen we er wat mij betreft bekaaid van af. In de beantwoording gaf de minister aan dat we het Nationaal Actieplan Mensenrechten hebben. Maar ik vind dat antwoord te mager, want je ziet tegelijkertijd dat ook ngo's heel kritisch zijn. In het rapport Bringing Human Rights Home geven 23 ngo's aan dat de situatie van mensenrechten in Nederland op tal van terreinen is verslechterd. Ik hoor graag van de minister wat hij op dat punt gaat doen.

Minister Plasterk:
Ik begrijp dat mevrouw Voortman meer wil, maar we hebben eerder in een algemeen overleg met elkaar over het Nationaal Actieplan Mensenrechten gesproken, en daar toen conclusies uit getrokken. Ik kan mevrouw Voortman verzekeren dat ik haar zorg deel. Het is niet zo dat mensenrechten alleen maar een probleem in een ver land zijn. Die kunnen ook in Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om jongeren, vluchtelingen en vrouwenhandel, wel degelijk serieus aan de orde zijn. Daarom hebben we dat geïnventariseerd in het actieplan en hebben we actiepunten vastgesteld. Ik vind het net als mevrouw Voortman terecht dat ngo's daar aandacht voor vragen, want het is niet alleen maar iets in een verre wereld, het kan ook hier in Nederland aan de orde zijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben blij met die erkenning, maar wat vindt de minister ervan dat organisaties aangeven dat de mensenrechtensituatie in Nederland in de afgelopen vijf jaar verslechterd is? Zegt hij dat hij dat niet herkent? Of zegt hij dat daar wel iets in zit en dat hij daar iets aan gaat doen? Hoe staat de minister daarin?

Minister Plasterk:
Ik kan me voorstellen dat ze dat zeggen. Het zou te maken kunnen hebben met de toestand van vluchtelingen en andere situaties, waardoor er hernieuwde aandacht voor is. Ik stel het op prijs wanneer men de kat de bel aanbindt. Ik kan mijn collega's daar vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid op aanspreken. Vaak kom je daarbij namelijk terecht op het terrein van de jeugdzorg, het strafrecht of de politie. Ik vind het dus nuttig dat die signalen komen.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
In de eerste termijn heb ik de minister, omdat dit zijn laatste begroting is, gevraagd of hij zelf eigenlijk wel gelukkig is. Er is ook een vraag gesteld over het nationaal geluk. Ik merk met name de laatste maanden dat de minister minder gelukkig is.

Minister Plasterk:
Voorzitter, ik vind dit een rare vraag. Mag ik de heer Öztürk onderbreken? Ik vind dat niet aan de orde. Ik spreek namens het kabinet. Als er vragen zijn over het kabinetsbeleid, dan geef ik daarop graag antwoord. Verder heb ik helemaal niks te maken met het levensgeluk van de heer Öztürk en hij ook niet met dat van mij. Overigens is daar niks mis mee.

De voorzitter:
Ik denk dat de heer Öztürk zijn vraag gaat stellen.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik snap niet waarom de minister zo reageert op zo'n vraag. Dat zegt al iets, denk ik, over zijn …

De voorzitter:
We hoeven hier niet het gesprek te voeren over elkaars persoonlijke gemoedstoestand. Het gaat hier over de inhoud van de begroting van Binnenlandse Zaken.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Mijn vraag had met name betrekking op het volgende. Er zijn landen die uitgaan van het bruto nationaal geluk. Ik heb de minister gevraagd of hij gelukkig is en wat hij op zijn oude dag zou adviseren om Nederland gelukkiger te maken. Daar heeft hij geen antwoord op gegeven.

De voorzitter:
Mijn persoonlijke analyse is dat de minister nog niet toe is aan zijn oude dag.

Minister Plasterk:
Dit slaat helemaal nergens op. Ik wil mij niet verwaardigen om hierop een antwoord te geven. De heer Öztürk kan van alles …

De voorzitter:
De heer Öztürk, in tweede instantie? Het hoeft niet, maar het mag wel.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik vind het bijzonder spijtig hoe de minister de afgelopen maanden hiermee is omgegaan. Dit is niet de minister die wij ooit hebben leren kennen, de ouwe ome Roon. Ik zie een heel gefrustreerde minister. Ik weet niet waarom. Misschien dat hij dat in een boekje opschrijft en wij achteraf kunnen lezen wat er precies is gebeurd.

De voorzitter:
Over hun eigen, persoonlijke gemoedstoestand gaan de mensen in deze zaal zelf.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik ben een vrij emotioneel mens schijnbaar, maar ik vind dit echt niet kunnen. Ik vind dat wij in dit huis op een fatsoenlijke manier met elkaar moeten omgaan. Ik vind dit niet fatsoenlijk. Dat is mijn persoonlijke mening, die ik in de Handelingen opgenomen wil hebben.

De heer Van Raak (SP):
Daar ben ik het van harte mee eens.

De voorzitter:
Zoals ik al zei, gaan we niet over elkaars persoonlijke gemoedstoestand spreken.

Minister Plasterk:
Waar overigens niks mis mee is, voordat dat …

De voorzitter:
Waar overigens niks mis mee is.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Voor de goede orde: daar sluit ik me ook bij aan.

Minister Plasterk:
Dan ga ik vrolijk verder met het bespreken van de amendementen. Dan komen we misschien rond 22.30 uur in uiterst goede gemoedstoestand tot het afronden van de eerste termijn van de regering.

Over het amendement van de Partij van de Arbeid heb ik al gezegd dat ik het oordeel daarover aan de Kamer laat.

De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 14?

Minister Plasterk:
Ja, dat moet haast wel.

Het amendement van D66 over het antidiscriminatiefonds wil ik ontraden. Het uitvoeren van het Nationaal Actieprogramma loopt voorspoedig. Ik zal de Kamer daar binnenkort over rapporteren. Het lijkt me zinniger om in die context te spreken dan om nu ongericht geld te reserveren. Overigens wordt het Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND), voorheen het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI), gesubsidieerd door de ministeries van V en J en van SZW, niet door het ministerie van BZK. Ik zie geen reden om die subsidieverantwoordelijkheid nu naar BZK over te hevelen. Voor het overige verwijs ik naar het gesprek daarover met de departementen die hiervoor de portefeuilleverantwoordelijkheid hebben. Dat zijn de genoemde departementen. Ik zou het amendement dus willen ontraden.

De voorzitter:
Ik vraag u, mijnheer Klein, om nog even te wachten, want we hebben het net afgerond. U kwam daarna naar voren, toen de minister begon met het geven van zijn oordeel over de amendementen. Als we daarmee klaar zijn, geef ik u graag alsnog het woord.

De heer Klein (Klein):
Sorry, voorzitter, maar de afstand tussen de plek waar ik mag zitten en de interruptiemicrofoon is dusdanig dat ik het met de geweldige snelheid van de minister net niet redde. Er was nog één vraag waarover ik graag nog verduidelijking krijg.

De voorzitter:
Mevrouw Koşer Kaya, die ook bij de microfoons staat, geeft u graag die kans. We doen dus eerst dit even en daarna gaan we in op het amendement van mevrouw Koşer Kaya.

De heer Klein (Klein):
Het gaat over het antwoord over de subsidiëring van de lokale partijen. De minister heeft aangegeven dat het "des gemeentes is" om dat te doen. Nationaal doet nationaal en lokaal doet lokaal, als dat al zou kunnen. Maar gaat de minister niet voorbij aan het feit dat de landelijke politieke partijen de subsidie gebruiken om ook de vorming, de scholing en de activiteiten van lokale raadsleden te verzorgen? Dan wordt dus landelijke subsidie gebruikt voor de lokale politici van de landelijke partijen.

Minister Plasterk:
Dit is een oude discussie. Het stelsel zoals het nu is ingericht, komt erop neer dat op ieder bestuursniveau het desbetreffende bestuur op dat niveau middelen voor de betreffende politieke partijen kan bestemmen en verdelen. Europa subsidieert dus Europese politieke partijen en het Rijk subsidieert landelijke politieke partijen. Het is aan de gemeenten om dat met lokale partijen te doen. Dat is dus het stelsel dat we nu hebben. De heer Klein zegt: het zou kunnen dat een landelijke politieke partij ook lokaal gemak heeft van het feit dat ze landelijk subsidies krijgt. Dat weerspreek ik op zichzelf niet, maar dat is aan die landelijke politieke partijen. Maar het is toch echt aan het lokale bestuur om te besluiten of men geld wil vrijmaken voor ondersteuning of scholing of anderszins subsidie wil verlenen aan de bestaande lokale politieke partijen. Je komt dan ook op de vraag wat de subsidiegrondslag is. Het moet ergens op gebaseerd zijn, bijvoorbeeld op het eerder verkregen aantal zetels. Maar wat is dan de peilperiode? Dat moet dan op dat corresponderende niveau worden vastgesteld. Het lijkt mij dat wij niet voor Doetinchem moeten gaan vaststellen wat de lokale politieke partij voor aanspraak op subsidie kan maken. Dat is echt aan het gemeentebestuur van Doetinchem.

De heer Klein (Klein):
Er zijn twee dingen. In de eerste plaats zou je uitstekend de landelijke regeling, de Wet financiering politieke partijen, kunnen toepassen op alle lokale partijen. Dan geldt de mate waarin en de wijze waarop die wet op de landelijke partijen wordt toegepast, precies ook voor de lokale partijen. Dat is dus even de systematiek. In de tweede plaats zou de minister, als hij consequent is in zijn redenering, de subsidievoorwaarden zoals die staan vermeld in de Wet financiering politieke partijen, moeten aanpassen. Hij zou dan expliciet daarin moeten opnemen: u mag uw geld niet gebruiken voor lokale politici. Nu staat er expliciet dat de subsidie die een landelijke politieke partij mag krijgen, mag worden gebruikt voor vorming en scholing en werving en selectie. Ik vind dat best. Ik vind dat ook heel redelijk. Maar meet dan niet met twee maten en zorg ervoor dat lokale politici van lokale partijen dezelfde mogelijkheden krijgen.

Minister Plasterk:
De Wet financiering politieke partijen is heel helder. Daarin is gedefinieerd op welk moment je moet kunnen aantonen dat je zoveel leden of zoveel zetels hebt. Dat is de grondslag voor het verdelen van de subsidie. Als, zoals in de Eerste Kamer overigens al het geval is, iemand in deze Kamer wordt gekozen als representant van een verzameling van lokale politieke partijen, dan is de Wet financiering politieke partijen op landelijk niveau natuurlijk van toepassing. We kunnen echter niet gaan treden in het voor 390 gemeenten vaststellen welke lokale politieke partij daar ondersteuning verdient. Dus ik denk dat de systematiek wel helder is. Stel dat de SP subsidie krijgt en daarmee een scholingsprogramma opzet waar lokale politici ook iets van opsteken, dan kun je dat natuurlijk niet met een schaartje knippen. Als een partij volgens de Wet financiering politieke partijen gerepresenteerd is in de Tweede Kamer, krijgt zij een landelijke subsidie. Als zij daar een deel van gebruikt voor dingen waar ook andere leden gemak van hebben, is dat onderdeel van de partijactiviteit en vloeit dit voort uit de logica van de Wet financiering politieke partijen.

De voorzitter:
Ik denk dat Koşer Kaya een vraag heeft in relatie tot haar amendement.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De minister gaat over het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. De financiële middelen voor de meldpunten zitten bij V en J dan wel Sociale Zaken. Dat geeft maar weer aan hoe makkelijk het allemaal is georganiseerd. Ik denk dat het de minister zou helpen als dit bij Binnenlandse Zaken ondergebracht zou worden, maar daar gaat mijn vraag niet over. Er is onduidelijkheid en daar wil ik een reactie op, wellicht later schriftelijk. In de begroting voor 2017 van V en J staat dat er geld gaat naar het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) en dus niet naar het meldpunt internet discriminatie (MiND). Bij Sociale Zaken kan ik het al helemaal niet vinden, dus ik wil heel graag weten hoe het hier precies mee zit. Kan dat schriftelijk aan mij toegezonden worden, zodat ik nog een keer naar het amendement kan kijken? Overigens is dat amendement een steun in de rug voor het actieprogramma.

De voorzitter:
U bedoelt dat het schriftelijk naar de Kamer gezonden wordt en niet alleen naar u, mevrouw Koşer Kaya.

Minister Plasterk:
Het is strikt genomen een vraag aan mijn collega van V en J. Ik wil mij inzetten om de vraag naar hem door te geleiden. Ik kan mij voorstellen dat hij zijn best doet om daar bij gelegenheid een antwoord op te geven. Ik moet dat echt even bij hem neerleggen, maar ik zeg toe dat ik dat zal doen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat moet niet bij gelegenheid gebeuren. Zo ingewikkeld is mijn vraag niet. Dat kan vrij snel, ook voordat wij over de amendementen stemmen.

Minister Plasterk:
Dan doe ik het niet, want het is niet aan mij om namens mijn collega van V en J toezeggingen te doen. Ik wil mij best daarvoor inspannen, maar strikt genomen is het niet aan mij. Om mevrouw Koşer Kaya tegemoet te komen, zal ik die vraag doorgeleiden naar mijn collega van V en J. Strikt genomen ga ik niet over zijn antwoord. Laten wij het zo doen, want dan zijn alle verantwoordelijkheden weer helemaal helder. Dus ik zeg toe dat ik dat zal doen.

Ik kijk nu even naar de heer Amhaouch, want er ligt een amendement zijnerzijds voor over de herverdeling in het Gemeentefonds. Dat klinkt nu geheimzinniger dan ik bedoel, maar ik had al laten weten dat die herverdeling strikt genomen niet geregeld wordt in de begroting van het Gemeentefonds. Als je dat anders zou willen, kun je dat eigenlijk niet per amendement doen. Nog even los daarvan ontraad ik om het dat besluit nu te nemen, omdat ik aan een aantal leden heb toegezegd om dat bij de herijking van het Gemeentefonds mee te nemen. Ik laat het vormargument nu maar even in het midden, maar ik zou willen ontraden om dat besluit nu te nemen.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik weet niet of het een amendement moet zijn. Bureau Wetgeving gaf aan: amendement. Wij zullen dadelijk ook nog een motie indienen. Dan hebben we ze allebei en kunnen wij er altijd nog eentje intrekken. Op basis van welke argumenten ontraadt de minister dit?

Minister Plasterk:
Ik kan dit herhalen, hoewel ik het zojuist heb aangegeven. Ik denk dat er vragen te stellen zijn bij de adviezen om dit volledig door te voeren, omdat er een aantal onzekerheden in zitten. Mij is door de wethouders van financiën op het hart gedrukt om echt op te passen met late, onvoorziene en grote wijzigingen in het budget. Het is uiteindelijk een zero sum game, dus wat er bij de ene gemeente bij komt, gaat er bij de andere gemeente van af. Wij hebben het voor een deel wel doorgevoerd. Ik maak nu dus de keuze om de laatste klap daar niet ook nog aan toe te voegen.

De heer Amhaouch (CDA):
De minister heeft het over de wethouders. Volgens mij is de VNG zijn gesprekspartner en de belangenbehartiger voor alle gemeentes. Misschien verval ik nu in herhaling, maar nogmaals, het kan gaan om 51%. Als wij in deze Kamer een motie aannemen, al is het maar met één stem verschil, dan is die aangenomen. Als 60% van de gemeentes voor een motie stemt, dan is die aangenomen. Er liggen meerdere rapporteren. Ik vind het echt … Ik moet natuurlijk netjes blijven.

De voorzitter:
Heel graag.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik vind het onbegrijpelijk. Dat is netjes, toch?

De voorzitter:
Heel netjes.

De heer Amhaouch (CDA):
Ik vind het onbegrijpelijk dat de minister hier de mensen die niet in de steden wonen, die in de plattelandsregio's wonen, tekort doet.

Minister Plasterk:
Uiteindelijk wordt de begroting niet gemaakt in de ledenvergadering van de VNG, maar hier. Daar lagen de verhoudingen ongeveer fiftyfifty, omdat ieder lid van de VNG natuurlijk op de zakcalculator uitrekent of hij er wel of niet op vooruit zal gaan. Die stemming was 51% tegen 49%. Binnen de meetnauwkeurigheid is dat fiftyfifty. De VNG heeft mij in een brief geschreven dat ze "wijst" op de motie. Dat was een terughoudende bewoording, omdat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich natuurlijk ook realiseert dat wat er bij de een bij komt er bij de ander vanaf gaat. Ik heb inhoudelijke redenen gegeven waarom ik vind dat we dat niet nu nog weer voor 100 miljoen extra moeten doorvoeren, omdat dan de klap in een aantal gemeenten wel heel erg hard aankomt. De kans bestaat dat bij de volgende herijking blijkt dat er toch weer een deel teruggeschoven zou moeten worden.

De gemeenten hebben er bij mij op aangedrongen op te passen met late, onverwachte en grote schommelingen. Hier moet dat besluit worden genomen en niet in de ledenvergadering van de VNG. Mijn voorstel aan de Kamer is dus om het voorliggende voorstel voor twee derde door te voeren en dat laatste deel te betrekken bij de herijking. Een aantal gemeenten heeft daar voordeel van. Dat is niet altijd de grote stad versus plattelandsgemeenten. Dat luistert heel nauw. Dit is het voorstel dat ik doe.

De voorzitter:
Daarmee komt een einde aan de beantwoording in eerste termijn en de boordeling van de ingediende amendementen. We gaan over naar de tweede termijn van de Kamer.


Termijn inbreng

De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Hellendoorn kreeg €61.000 voor het organiseren van het Oekraïne-referendum, heeft €16.000 uitgegeven en €45.000 in eigen zak gestoken. Democratie is een dure plicht en geen goedkope melkkoe. We kunnen makkelijk uitzoeken wat gemeentes allemaal hebben uitgegeven en wat ze in eigen zak hebben gestoken. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het geld dat gemeenten hebben overgehouden voor de organisatie van het Oekraïnereferendum weer terug te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (34550-VII).

De heer Van Raak (SP):
Frits Veerman heeft 40 jaar geleden de allergrootste atoomspionage ter wereld ooit aan het licht gebracht. Er komt nu een bejegeningsonderzoek, maar dat is niet voldoende. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de CTIVD te vragen om een onderzoek naar de atoomspionage door de Pakistaanse spion Abdul Khan in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (34550-VII).

De heer Van Raak (SP):
In de schriftelijke reactie op mijn verzoek om Edward Snowden asiel te verlenen schrijft de minister dat Snowden dat asiel in persoon in Nederland zou moeten aanvragen. Hij is natuurlijk bang linea recta naar Amerika doorgestuurd te worden. In het kader van het nationaal belang kan dat voorkomen worden. Het enige wat we nodig hebben is een toezegging van de minister dat we hem niet naar Amerika zullen sturen. Dan zal hij naar Nederland komen, kunnen wij hem politiek asiel geven en kunnen wij deze held een fatsoenlijker en beter leven geven. Dat de regering zich bij iemand die zo belangrijk is voor onze burgers en ons land op zo'n manier verschuilt achter een procedure is echt onbestaanbaar. Daarom heb ik deze motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, klokkenluider Edward Snowden politiek asiel te verlenen in ons land,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (34550-VII).

De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw De Caluwé namens de fractie van de VVD. Zij heeft nog zeven minuten voor haar inbreng in tweede termijn.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Ik dank hem ook voor het schriftelijke antwoord over de langetermijnplanning. Dat beschouw ik als een toezegging; hartelijk dank daarvoor.

Voordat ik aan mijn moties toekom, wil ik nog even kort spreken over het eID en de BRP. De minister was mij iets te luchtig over het eID, met grapjes over allerlei VVD'ers. De rode draad bij dit project is dat de basis niet op orde is. De Kamer heeft steeds bijgestuurd. We hebben daarvoor weer bijval gekregen van de Algemene Rekenkamer en het BIT. We hebben op 18 januari een debat. In december komen documenten, waarnaar ik heel erg uitzie. Ik hoop dat daarmee de basis op orde komt, waarvoor we al zo lang gestreden hebben, vaak Kamerbreed gesteund. Die documenten moeten dan wel dik in orde zijn. Anders hebben we daar een stevig debat over op 18 januari.

Ik kom op de BRP. In een laat stadium is een aanpassing gedaan aan het fundament van het project, namelijk de codegeneratoren. Dat staat een beetje omfloerst in de brief die de minister heeft gestuurd aan de Kamer, namelijk dat het verbeteringen tot gevolg heeft gehad. Waarom heeft de minister niet gemeld dat dit project deels opnieuw wordt ingericht? Dat haal ik uit het rapport van KPMG. Die vraag aan de minister staat nog open.

Ik kom nu op een aantal moties. Allereerst wil ik terugkomen op de speciale groep experts naar Engels model. De minister heeft in zijn schriftelijke beantwoording aangegeven vernieuwing te zoeken via het betrekken van private bedrijven bij projecten, het aannemen van ICT-deskundigen en het toekomstig toetsen op vernieuwing door het BIT. Hierbij gaat het echter om de inzet van mensen voor reguliere projecten en trajecten. Bij mijn voorstel gaat het er juist om, buiten projecten om vernieuwing te stimuleren door een soort laboratorium voor innovatieve ideeën. Dit is precies wat volgens de VVD ontbreekt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de transitie naar een digitale overheid traag verloopt;

overwegende dat bij digitaliseringsprojecten vaak wordt teruggegrepen op zogenaamde bewezen technologie, die al bij implementatie verouderd lijkt;

overwegende dat een adequate digitaliseringsagenda vraagt om innovatieve en baanbrekende maatregelen op het gebied van ICT en gerelateerde werkprocessen;

verzoekt de regering:

  • een kleine groep creatieve vernieuwers op ICT-gebied samen te stellen, al dan niet in een wisselende bezetting;
  • hiervoor experts van buiten de overheid in te schakelen en deze gevraagd en ongevraagd concrete voorstellen te laten doen voor innovatieve digitale producten;
  • deze eenheid uit het bestaande ICT-budget te financieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Caluwé. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (34550-VII).

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Verder heb ik in de eerste termijn aandacht gevraagd voor de mogelijkheid om op termijn inzage te krijgen in wie je gegevens heeft bekeken dan wel gebruikt. De minister heeft op vragen van mevrouw Koşer Kaya aangegeven daarmee bezig te zijn. Dat is natuurlijk fijn. De VVD wil heel graag dat individuele burgers meer regie krijgen over hun eigen gegevens. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de digitalisering van de overheid de gebruiker centraal hoort te stellen;

overwegende dat deze gebruiker van digitale diensten er ook van op aan moet kunnen dat die diensten betrouwbaar en veilig zijn;

verzoekt de regering, uit te zoeken binnen welke termijn en met welk budget gerealiseerd kan worden dat alle gebruikers de regie krijgen over hun gegevens, zodanig dat:

  • zij inzage krijgen in welke functionaris welke gegevens heeft ingezien dan wel gebruikt of aan een ander verstrekt heeft;
  • zij de mogelijkheid hebben zelf instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonlijke gegevens automatisch kan worden verstrekt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Caluwé en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (34550-VII).

Mevrouw De Caluwé (VVD):
Dan heb ik nog een opmerking over de beantwoording van vragen die ik heb gesteld naar aanleiding van eerdere vragen van mijn collega Veldman. Die betreffen de status van de bundeling van financiële middelen en de status van een actieplan informatiehuishouding overheid. De minister heeft daar antwoord op gegeven, maar uit dat antwoord blijkt niet echt een sense of urgency, als ik het zo mag formuleren. Wat de status van het actieplan informatiehuishouding betreft geeft de minister aan daar in 2017 op terug te komen. Ik zou hem willen vragen: wanneer in 2017? Gebeurt dat in het eerste kwartaal? Daar zou ik nog graag een antwoord op krijgen.

Dan de herverdeling van het Gemeentefonds cluster VHROSV. De minister gaf aan dat hij nu niet tot een verdere verdeling wil overgaan. Dat heeft de VVD ook bepleit. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft besloten in het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing van het Gemeentefonds een derde en laatste tranche van 33% herverdelen niet door te voeren;

constaterende dat er, vanuit onder andere de Raad voor de financiële verhoudingen, positieve adviezen liggen over volledige herverdeling binnen het subcluster;

overwegende dat het nu volledig doorvoeren van deze herverdeling tot een grote schommeling in het Gemeentefonds leidt;

overwegende dat grote schommelingen in het Gemeentefonds onwenselijk zijn, zoals in 2015 ook door 234 wethouders van financiën in een petitie aan de Tweede Kamer betoogd;

verzoekt de regering, een nadere afweging over de resterende vraagstukken van het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Stedelijke Vernieuwing te maken bij de volledige herijking van het Gemeentefonds waar de Tweede Kamer in november 2015 bij motie-Veldman de regering om heeft gevraagd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Caluwé en Fokke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34550-B).

Ik geef het woord aan de heer Amhaouch namens de fractie van het CDA. Hij heeft nog vier minuten voor zijn inbreng in tweede termijn.

De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Ik begin met een aantal moties. Ik hoop van harte dat de eerste motie met minimaal 51% wordt aangenomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Eerste Kamer — buiten betrokkenheid van de regering — een debat heeft plaatsgehad over de wenselijkheid van het instellen van een staatscommissie bezinning parlementair stelsel;

voorts constaterende dat dit debat in de Tweede Kamer niet heeft plaatsgevonden;

overwegende dat bezinning over verkiezing, taken, positie en functioneren van het parlementair stelsel en de parlementaire democratie gewenst is;

verzoekt de regering, een staatscommissie bezinning parlementair stelsel niet in te stellen voordat in de Tweede Kamer een debat heeft plaatsgevonden over de wenselijkheid en de taakomschrijving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch, Van Raak, Bisschop en Martin Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (34550-VII).

De heer Amhaouch (CDA):
Wij hadden al een amendement ingediend. Daar plaatste de minister wat kanttekeningen bij. Daarom kom ik nu met een motie over de herverdeling van de middelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kosten van gemeenten en het verdeelmodel van het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing (VHROSV) niet meer op elkaar aansluiten;

overwegende dat onderzoek van Cebeon, vervolgonderzoek van AEF, de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) en de VNG adviseren de verdeling van het subcluster VHROSV aan te passen;

constaterende dat de regering voornemens is de verdeling van het subcluster VHROSV slechts gedeeltelijk aan te passen;

verzoekt de regering, de verdeling van het subcluster VHROSV volledig aan te passen conform de adviezen van Cebeon, AEF, Rfv en VNG,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34550-B).

Ik hoop dat alle mensen thuis goed begrepen hebben waar alle afkortingen voor staan.

De heer Amhaouch (CDA):
De volgende motie, over het right to challenge, het uitdaagrecht en de aanbestedingsregels, hebben wij in eerste termijn niet kunnen toelichten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het in de Wet maatschappelijke ondersteuning verankerde uitdaagrecht als gevolg van complexe aanbestedingsregels in de praktijk niet blijkt te werken;

overwegende dat het uitdaagrecht van groot belang is om de samenleving te betrekken bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke aanbestedingsregels de toepassing van het uitdaagrecht in de Wmo belemmeren, voorstellen te doen voor vereenvoudiging en de Kamer daarover voor 1 maart 2017 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (34550-VII).

De heer Amhaouch (CDA):
Om de minister op het gebied van digitalisering te helpen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Cyber Security Raad in het rapport "De economische en maatschappelijke noodzaak van meer cybersecurity: Nederland digitaal droge voeten" onder meer de aanbeveling doet aan de overheid om de eigen digitale infrastructuur en bedrijfsvoering op orde te brengen;

overwegende dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid draagt voor digitale veiligheid in het publieke domein;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om de digitale veiligheid in het publieke domein te borgen en de Kamer daarover voor 1 maart 2017 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Amhaouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (34550-VII).

De heer Amhaouch (CDA):
Dan kom ik bij mijn laatste motie, ook deze op het gebied van digitalisering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het overgrote deel van de burgers beschikt over DigiD;

overwegende dat betrouwbare identificatie onmisbaar is in de digitale communicatie tussen overheid en burgers;

overwegende dat de overheid verantwoordelijk is voor veilige digitale communicatie;

verzoekt de regering, maatregelen te nemen om te zorgen voor veilig en betrouwbaar gebruik van DigiD en de Kamer daarover voor 1 februari 2017 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Amhaouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (34550-VII).

De heer Amhaouch (CDA):
Mijn laatste punt. De minister geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de waterschade en de noodwet geen verantwoordelijkheid zijn van de minister van Binnenlandse Zaken maar van die van V en J. Wij hebben in de stukken echter teruggevonden dat de Wet tegemoetkoming schade bij rampen wel degelijk onder de verantwoordelijkheid valt van de minister van Binnenlandse Zaken. Wij krijgen graag een reactie op de vraag of we wel over hetzelfde praten.

De voorzitter:
Dank u wel.

Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Fokke als eerste spreker namens de Partij van de Arbeid. Zij heeft vijf minuten voor haar inbreng in tweede termijn.

Mevrouw Fokke (PvdA):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Dan kan ik mijn moties heel erg langzaam voorlezen. Nee hoor, dat zal ik niet doen!

In de eerste plaats bedank ik de minister voor alle heldere antwoorden. Ik ben blij dat hij het LSA-amendement oordeel Kamer laat. Daar gaan we dan waarschijnlijk dinsdag over stemmen. Ik denk dat het goed is dat ook vanuit Binnenlandse Zaken een poging wordt gedaan om de subsidie voor het LSA op orde te houden. Het LSA doet immers heel belangrijke dingen.

Ik heb twee moties. De minister heeft inderdaad al een en ander gezegd over de democratische vernieuwing en over de manier waarop hij dat wil aanpakken. Hij heeft in dat verband gesproken over de experimentenwet, maar toch denk ik dat het goed is dat de Kamer zich hierover ook uitspreekt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de democratie meer is dan één keer per vier jaar naar de stembus gaan;

overwegende dat er inmiddels verschillende commissies hun licht hebben laten schijnen over de democratische vernieuwing op lokaal niveau;

overwegende dat er ook vanuit de lokale democratie verschillende ideeën over dit onderwerp zijn;

van mening dat een blauwdruk van bovenaf niet de oplossing zal zijn;

verzoekt de regering, te inventariseren welke wensen er vanuit de lokale democratie leven ten aanzien van experimenten met democratische vernieuwing en te bezien of belemmeringen voor die experimenten weggenomen kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Fokke, Koşer Kaya, De Caluwé en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (34550-VII).

Mevrouw Fokke (PvdA):
Ten tweede was ik heel tevreden over het antwoord van de minister over het betrekken van jongeren bij de politiek. Het is ook juist iets wat een minister van Binnenlandse Zaken zich bij uitstek moet aantrekken. Misschien is deze motie daarom vooral een aanmoedigingsmotie. Ik denk dat het een belangrijk onderwerp is dat gewoon in Den Haag op de agenda moet blijven staan. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er diverse goede initiatieven zijn om jongeren al vroeg politiek actief te maken;

van mening dat de betrokkenheid van jongeren bij de politiek verbetering behoeft;

van mening dat het beleid om jongeren bij de politiek te betrekken versnipperd is;

verzoekt de regering, met een actieplan te komen om jongeren nog meer bij de politiek te betrekken en daarbij gebruik te maken van de goede initiatieven die er al zijn zoals ProDemos, studentenparlement en het Model European Parlement,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Fokke, Koşer Kaya, De Caluwé, Voortman en Van Raak.

Zij krijgt nr. 26 (34550-VII).

Mevrouw Fokke (PvdA):
Dat was het wat mij betreft!

De voorzitter:
Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Oosenbrug, ook namens de Partij van de Arbeid. Zij heeft nog vier minuten over voor haar inbreng in tweede termijn.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Dank aan de minister en natuurlijk de ambtenaren voor het voldoende beantwoorden van de vragen die bij mij leefden. Wel heb ik twee moties voorbereid die gaan over onderwerpen die ik belangrijk vind en die ik graag duidelijk op het netvlies wil houden.

Ik ga deze moties nu gewoon voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er sinds 25 mei 2016 nieuwe Europese privacyregels van kracht zijn;

constaterende dat op 25 mei 2018 alle organisaties in de Europese Unie, waaronder de gemeenten en andere overheidsorganisaties, zich aan deze nieuwe regels moeten houden;

constaterende dat de bescherming van privacy meer is dan het stellen van regels en het houden van toezicht op de naleving ervan;

overwegende dat het duur en tijdrovend is om iedere organisatie in het openbaar bestuur het eigen wiel op dit gebied te laten uitvinden;

van mening dat wat goed werkt binnen de ene overheidslaag niet slecht kan zijn voor andere overheidslagen;

constaterende dat in de media voortdurend berichten verschijnen over problemen op het vlak van privacybescherming bij met name gemeenten;

verzoekt de regering, in de praktijk goed werkende aanpakken en handreikingen op het gebied van privacybescherming bij de gemeenten onder de aandacht te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Oosenbrug, Voortman en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (34550-VII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat opensourcesoftware een aantal belangrijke maatschappelijke baten kan realiseren als informatieveiligheid, efficiëntere overheid en een meer transparante overheid, zaken die voor een goed functionerende digitale overheid van groot belang zijn;

overwegende dat het ter beschikking stellen van onder eigen beheer ontwikkelde software als opensourcesoftware aan deze maatschappelijke meerwaarde een belangrijke bijdrage kan leveren;

constaterende dat de overheid steeds actiever wordt in het standaard ter beschikking stellen van overheidsdata als open data;

constaterende dat de overheid nauwelijks actief is in het standaard ter beschikking stellen van de broncode van in eigen opdracht ontwikkelde software;

verzoekt de regering om te komen met een visiedocument dat ingaat op de vraag of en hoe broncode van in eigen opdracht ontwikkelde software ter beschikking kan worden gesteld als opensourcesoftware,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Oosenbrug, Voortman en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (34550-VII).

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Dat waren mijn moties.

De voorzitter:
Dan gaan wij vliegensvlug over naar mevrouw Koşer Kaya namens de fractie van D66. De heer Bosma heeft laten weten af te zien van de tweede termijn. Mevrouw Koşer Kaya heeft nog twee minuten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Vanavond heb ik hier niet de hoeder van de grondrechten gezien. Daar moet nog heel wat voor gebeuren. Sterker nog, er is bijna geen woord aan vuilgemaakt door deze minister, terwijl het toch heel belangrijk is dat we de grondrechten te allen tijde beschermen en niet met twee maten meten.

Ik heb twee moties. De inhoud is duidelijk.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat grote groepen Nederlanders zich achtergesteld voelen, dat meldingsbereidheid van discriminatie laag is en dat onlinediscriminatie toeneemt;

verzoekt de regering om met het College voor de Rechten van de Mens, belangenorganisaties en (gemeentelijke) antidiscriminatievoorzieningen in gesprek te gaan om samen een aanpak te ontwikkelen die maatschappelijk draagvlak heeft en ook uitvoerbaar is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (34550-VII).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Mijn tweede motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de uitwisseling van informatie tussen Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten cruciaal is om terrorisme te bestrijden;

constaterende dat deze samenwerking nog niet optimaal verloopt;

verzoekt de regering, verdere samenwerking tussen Europese diensten verder te optimaliseren en in te zetten op een volwaardig mandaat met bijbehorende democratische controle voor de Europese inlichtingendienst INTCEN,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (34550-VII).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb samen met mevrouw De Caluwé een motie ingediend waarin staat dat de klant centraal moet staan als het gaat om privacy en internetgebruik. Althans, mevrouw De Caluwé heeft die mede namens mij ingediend. Ik ben daar erg blij mee en hoop straks op de steun van de Kamer.

De voorzitter:
Ik geef dan nu het woord aan mevrouw Voortman namens de fractie van GroenLinks. Ook zij heeft nog twee minuten voor haar inbreng in tweede termijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik denk dat ik het bij één minuut laat, want ik heb volgende week nog een begrotingsbehandeling voor Sociale Zaken. Dan kan ik daar nog tijd gebruiken. Ik begin met de motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 23 mensenrechtenorganisaties een rapport aan de Verenigde Naties hebben uitgebracht over de situatie van mensenrechten in Nederland;

constaterende dat in dit rapport wordt geconcludeerd dat ouderen en mensen met een beperking worden uitgesloten, de politie stelselmatig discrimineert, kwetsbare vluchtelingen slecht behandeld worden en de privacy van Nederlanders stevig onder druk staat;

verzoekt de regering, op korte termijn een uitgebreide reactie te geven op dit rapport, en de diverse adviezen in het rapport over de waarborgen van mensenrechten waar mogelijk in beleid om te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (34550-VII).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik dien deze motie in omdat ik wel schrik van dat soort conclusies. Ik wil graag van de minister horen hoe hij daarover denkt. Dat kan hij dan laten weten in zo'n uitgebreide reactie. Verder wil ik nog even zeggen dat ik blij was met de discussie die we hadden over deliberatieve democratie.

De voorzitter:
Dank u wel. Precies binnen de minuut. Ik geef dan graag als laatste het woord aan de heer Öztürk namens de Groep Kuzu/Öztürk, omdat de heer Bisschop zich heeft geëxcuseerd. Hij viert nu nog even zijn 60e verjaardag in kleine kring. Mijnheer Öztürk, u hebt nog één minuut.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad van Ministers van de Raad van Europa een aanbeveling heeft gedaan om buitenlandse financiering van politieke partijen aan banden te leggen;

constaterende dat een verbod op buitenlandse financiering van politieke partijen in andere landen, zoals Duitsland en Groot-Brittannië, reeds bestaat;

verzoekt de regering om een voorstel te doen om de Wet financiering politieke partijen zo aan te passen dat buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen verboden wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Öztürk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (34550-VII).

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Dit was de motie om te voorkomen dat buitenlandse mogendheden de politieke partijen hier rechtstreeks financieren om zodanig hun verhaal hier te kunnen doen. Ik kom dan bij mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 60% van de Nederlanders bezwaar heeft tegen partijpolitieke benoemingen en dat de principes van goed bestuur erdoor onder druk kunnen komen te staan;

verzoekt de regering, te inventariseren of een naar Brits voorbeeld ingestelde onafhankelijke commissie die toeziet op de benoeming van overheidspersoneel een wenselijke en effectieve oplossing kan bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Öztürk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (34550-VII).

Dan komt hiermee een einde aan de inbreng van de zijde van de Kamer in tweede termijn. Ik schors even heel kort omdat ik daar zelf behoefte aan heb. Wij gaan over vijf minuten weer verder.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn beantwoording in tweede termijn.


Termijn antwoord

Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik heb nog twee of eigenlijk drie vragen openstaan. Daarna kom ik toe aan de bespreking van de moties.

Mevrouw De Caluwé vroeg naar de veranderingen in de code van de BRP. Dat is geen herinrichting van het project, maar een verbetering. Het effect daarvan wordt momenteel bezien. Ik zal dat melden in de volgende voortgangsrapportage in het voorjaar. Dat laatste had ik de Kamer gemeld in mijn brief van 25 november jl. Dat was zo spoedig als dat kon.

Zij vroeg naar het moment waarop ik met de voortgangsrapportage BRP kom. Dat is in april van het komend jaar. Ik realiseer mij dat er half maart belangrijke gebeurtenissen plaatsvinden, maar met alle druk die ik erop zet, lukt dat niet eerder.

De heer Amhaouch vroeg naar het actieplan informatiehuishouding. Dat kan in het eerste kwartaal van volgend jaar komen.

Ik kom toe aan de moties. Het zijn er welgeteld twintig, waarover ik het voornemen heb u in alle bescheidenheid een advies mee te geven.

Ik begin met de motie op stuk nr. 16 van de heer Van Raak. Het geld voor de organisatie van het Oekraïnereferendum is toegevoegd aan het Gemeentefonds en daarmee onderdeel geworden van dat Gemeentefonds. Er is geen mogelijkheid om dat terug te halen, als je dat al zou wensen. Ik ontraad de motie.

In de motie op stuk nr. 17 van de heer Van Raak wordt de regering verzocht om de CTIVD opdracht te geven om een nader onderzoek te doen. Ik ontraad dat. Verschillende rechtswegen zijn in deze zaak al eerder belopen. De klacht van de heer Veerman is bezien door mijn voorganger. De Ombudsman heeft zich erover gebogen, ook over de koppeling met het ontslag, en heeft daarover geoordeeld. In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger geconcludeerd dat er geen reden was om nogmaals onderzoek in te stellen naar die zaak. Overigens verricht de CTIVD rechtmatigheidsonderzoek bij de AIVD en de MIVD. Dat is haar taak en zij beschikt daartoe over expertise. Ik wil haar geen historisch onderzoek vragen dat niet alleen de diensten maar ook de bredere besluitvormingsprocessen van de regering betreft, want dat is niet de taak van de CTIVD. Ik begrijp de overwegingen van de heer Van Raak heel goed, maar ik moet deze motie toch ontraden.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 18 van de heer Van Raak. Over Edward Snowden hebben we al vaker in de Kamer gesproken. Politiek asiel is overigens een beleidsverantwoordelijkheid van V en J, maar in dit geval wil ik wel even buiten de stippeltjes treden en de opvatting van het kabinet daarover geven. Het oordeel of hij nu een held is of niet laat ik sowieso aan de heer Van Raak. Ik heb kennisgenomen van zijn opvatting daarover. Ik verwijs toch naar de schriftelijke beantwoording die ik heb gegeven en ontraad deze motie.

Dat brengt mij op de moties van mevrouw De Caluwé, te beginnen met die op stuk nr. 19. Ik heb zeer veel sympathie voor het idee om kleine groepen creatieve vernieuwers aan te spreken, dus ik wil dat wel doen. Het verzoek is echter om een groep samen te stellen. Dan ben je toch weer een structuur aan het organiseren. Dat zou ik niet op die manier willen doen. Dat moet dan uit het ICT-budget worden gefinancierd, maar dat staat niet zomaar vrij. Ik ontraad de motie om een groep creatieve vernieuwers samen te stellen, met alle sympathie die ik voor vernieuwers en voor creativiteit heb.

Mevrouw De Caluwé (VVD):
De minister zegt dat hij niet weer een nieuwe groep of organisatie wil optuigen. Dat is ook zeker niet mijn bedoeling. De bedoeling is om vernieuwers erbij te betrekken. Ik kan nog wel even bekijken of ik dat kan herformuleren, zodat dat niet tot een groepje of een organisatievorm gaat leiden. Het gaat om het erbij betrekken van creatieve vernieuwers, dus ik kijk er nog even naar.

Minister Plasterk:
Nogmaals, als de doelstelling is om zowel mijn ministerie als de Digicommissaris, van wie ik denk dat die er open tegenover staat, bij het proces te betrekken, is dat ondersteuning van beleid. Ik zou willen waken voor nieuwe organisatorische of financiële eenheden.

De gedachte achter de motie op stuk nr. 19 spreekt mij wel aan, maar we zijn nu bezig met pilots waarvan we de impact nog in kaart moeten brengen. Het gaat me net iets te snel om mij nu te binden aan het dictum van de motie. Ik kan de consequenties er niet helemaal van overzien. Dan moet ik toch Eliasproof zijn. Misschien kan de motie worden aangehouden. Dat zou ik me kunnen voorstellen. Als ze nu in stemming zou komen, zou ik haar moeten ontraden, hoewel de doelstelling mij, nogmaals, zeer aanspreekt.

De motie van mevrouw De Caluwé op stuk nr. 20 beschouw ik als ondersteuning van het beleid. Dank ook daarvoor. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.

De heer Amhaouch verzoekt in zijn motie op stuk nr. 21 de regering om de staatscommissie niet in te stellen dan nadat er een debat heeft plaatsgevonden. Dan krijg ik het toch echt aan de stok met de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer in een mate waar ik geen goed humeur van zou krijgen. Ik ontraad de motie. Mijn voornemen is om mij te houden aan de aan de Kamervoorzitters toegezegde termijn en te streven naar het voor de verkiezingen en liefst voor het eind van januari instellen van de staatscommissie. Nogmaals, ik ga niet over de orde van het debat hier in de Kamer. Daar hebt u mijn advies dus ook niet over nodig.

Dan de motie op stuk nr. 10 (34550-B) over de herverdeling van het VHROSV-cluster. De afkorting staat voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing. Laten we even in het midden houden of dit een amendement of een motie is. Hoe dan ook blijft inhoudelijk mijn advies staan om dat nu niet te doen, onder verwijzing naar wat ik daar in eerste termijn over heb gesteld.

De motie op stuk nr. 22 vraagt in feite om een right to challenge in de Wmo. Dat is niet aan mij. Dat is de portefeuille van de collega van VWS. Ik stel voor dat de motie daar bij gelegenheid door de heer Amhaouch of mevrouw Keijzer, die medeondertekend heeft, aan de orde wordt gesteld. Als men mijn advies in deze context vraagt, zou ik genoodzaakt zijn om de motie te ontraden, maar ik kan mij voorstellen dat ze bij een andere gelegenheid misschien opnieuw aan de orde komt.

Demotie op stuk nr. 23 heeft betrekking op het rapport van de Cyber Security Raad. Dat ligt op het terrein van V en J. Mij is gemeld dat we bezig zijn met een kabinetsreactie. Ik zal zorgen dat ik aangesloten ben bij het opstellen daarvan vanuit het onderdeel waar ik zelf verantwoordelijk voor ben. Ik kan mij voorstellen dat bij die gelegenheid de reactie erop komt en dat dan ook eventuele voorstellen aan de orde zullen zijn. Als er nu over gestemd zou worden, zou ik de motie moeten ontraden.

De motie op stuk nr. 24 beschouw ik als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 25 van mevrouw Fokke over het inventariseren van de wensen vanuit de lokale democratie en voor de motie op stuk nr. 26 van mevrouw Fokke over het betrekken van jongeren bij de politiek, een zeer sympathiek doel.

Over de motie van mevrouw Oosenbrug op stuk nr. 27 over een handreiking op het gebied van privacy laat ik het oordeel aan de Kamer. Zo ook over de motie op stuk nr. 28 van mevrouw Oosenbrug.

De motie op stuk nr. 29 gaat in mijn ogen toch voorbij aan het feit dat we een actieplan antidiscriminatie hebben, dat we daar periodiek ook over rapporteren en in die context al contacten hebben met de diverse organisaties. Ik zou daar nu niet weer een circuit naast willen leggen. Ik ontraad dus de motie.

Bij de motie op stuk nr. 30 ligt het in die zin fijnzinniger dat ik het eerste deel van het dictum, namelijk het verder samenwerken tussen de Europese diensten optimaliseren, ondersteuning van het beleid vind. De Nederlandse AIVD heeft het voortouw genomen met de Counter Terrorism Group. De huidige directeur van de AIVD leidt die ook nog op dit moment na het Nederlands voorzitterschap. Het EU INTCEN is geen Europese inlichtingendienst maar een analysesamenwerkingsverband bij de EU. Wij moeten ontzettend ervoor oppassen dat wij daar nu democratische controle aan toekennen, want die ligt voor de Nederlandse veiligheidsdiensten via de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten toch echt bij het Nederlands parlement en voor een deel bij de CIVD. Dus ik moet deze motie toch ontraden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik weet niet hoe dit rijmt met hetgeen minister Koenders laatst zei over een Europese FBI zelfs, een inlichtingendienst. Als dat uit één mond komt, dan zou dit toch ook een lijn kunnen zijn?

Minister Plasterk:
Ik heb daar ook schriftelijk antwoord op gegeven. Het kabinet is een groot voorstander van het volledig delen van alle relevante informatie over terroristen. Het heeft daartoe ook het voortouw genomen in de Counter Terrorism Group. Die functioneert uitstekend. Die heeft de voordelen als ware hij op dit terrein één veiligheidsdienst, maar als je één veiligheidsdienst zou oprichten op Europees niveau, dan zitten in al die landen in verschillende wettelijke kaders verschillende afperkingen ten opzichte van het Openbaar Ministerie. Dat is niet de weg die het kabinet wil gaan.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Daar pleit ik niet voor. Ik geef alleen aan dat minister Koenders daarvoor pleit. In mijn dictum ben ik vrij helder. Voor mij is nog niet helder waarom de controle niet goed zou kunnen worden geregeld. Uiteindelijk zal ook het Europees Parlement daar goed naar kunnen kijken.

Minister Plasterk:
Dat zou wel kunnen, maar wij ontraden dat met klem. De controle op de AIVD gebeurt door de Tweede Kamer en voor zover dat vertrouwelijk moet door de CIVD. Dus ik ontraad de motie op stuk nr. 30.

Dan de motie-Voortman op stuk nr. 31. Ik heb zojuist in het debat al gezegd dat ik de zorgen deel. Het lijkt mij redelijk om het op deze manier te doen. Ik laat het oordeel over de motie op stuk nr. 31 aan de Kamer.

De heer Öztürk heeft de motie op stuk nr. 32 ingediend. De Wet financiering politieke partijen regelt de transparantie. Naar de mening van de regering kan daar dus voldoende zicht op worden gehouden, zo heeft zij laatst ook nog uitgebreid schriftelijk gemeld. Wij zien dus geen aanleiding om die wet aan te passen. Dus ik ontraad de motie op stuk nr. 32.

Ik ontraad ook de motie-Öztürk op stuk nr. 33, want er worden bij de rijksoverheid geen benoemingen gedaan op basis van partijpolitieke overwegingen. Er zijn transparante procedures met vacaturestellingen en selectiecommissies. Voor de topbenoemingen zijn dat de ABD-procedures. Dus ik ontraad de motie op stuk nr. 33.

Dan dacht ik dat ik het hele pakket op dit late uur heb gehad. Dank u voor de aandacht, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording. Er is nog één vraag van de heer Öztürk.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Wat vindt u zelf van het verbod van financiering van politieke partijen in Nederland door buitenlandse mogendheden? U zegt: de wet hebben wij geëvalueerd en zo. Vindt u dat de PVV …

De voorzitter:
Het gaat niet om mijn mening. Als u de minister via mij zou willen aanspreken, graag.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter, via u dan: vindt u dat de PVV …

De voorzitter:
Nee. "'Vindt de minister."

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Vindt de minister, nogmaals …

De voorzitter:
Dank u.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Leuk.

De voorzitter:
Nee, dat is niet leuk. Dat is de orde, zoals wij het hier doen. Dank u wel.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ja, goed. Dat kunt u blijven doen.

Vindt de minister dat de PVV alsnog betaald moet krijgen van buitenlandse mogendheden om hier toch een bepaalde manier van politiek te bedrijven die naar onze mening niet hoort in dit democratisch bestel?

Minister Plasterk:
Ik ga de beraadslaging niet heropenen. Ik ontraad de motie op stuk nr. 33 met verwijzing naar de argumenten die ik zojuist heb gegeven.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik vind het jammer dat de minister op deze manier toch geen antwoord wil geven. Jammer.

De voorzitter:
Dank u wel. De minister heeft geantwoord.

De heer Amhaouch (CDA):
Wij hadden vijf moties ingediend en één vraag gesteld. De minister gaf in het begin een antwoord op een vraag, maar de vraag die wij hadden is de volgende. De minister geeft aan dat de wet schade bij rampen en zware ongevallen een verantwoordelijkheid is van de minister van V en J. Wij vinden op overheid.nl waar wij het over hebben, namelijk dat de Wet tegemoetkoming schade bij rampen een verantwoordelijkheid is van de minister van BZK. Nogmaals: praten wij hier over hetzelfde?

Minister Plasterk:
Gezien het late uur zoek ik even naar een volgende gelegenheid om hier schriftelijk antwoord op te geven. Ik vind het een redelijke vraag. De volgende keer dat ik mij tot de Kamer wend, zal ik hierop antwoord geven. Mag ik het daarbij laten?

De voorzitter:
Ik zie de heer Amhaouch knikken, dus ik denk dat we dat zo gaan doen. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede termijn. Ik dank uiteraard ook zijn ondersteuning die hem daarbij heeft geholpen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We zullen aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties. Op 8 december gaan we stemmen over de ingediende amendementen. Ik dank de collega's en alle mensen die meekijken en meeluisteren.

Sluiting

Sluiting 23.34 uur.