Brief regering : Diverse onderwerpen migratiebeleid
19 637 Vreemdelingenbeleid
30 573
Migratiebeleid
Nr. 2757
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2021
Met deze brief informeer ik u, in navolging van een aantal moties en toezeggingen,
en in het licht van de voortdurende impact van COVID-19, over enkele onderwerpen op
het terrein van het migratiebeleid.
Financiële regeling t.b.v. lokale maatregelen tegen overlast
Nederland wil bescherming bieden aan mensen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging.
Er is een relatief kleine groep asielzoekers die voor overlast zorgt, zoals winkeldiefstal,
vernieling en bedreiging. Zij zorgen voor vermindering van het draagvlak voor de opvang
van diegenen die onze bescherming nodig hebben. In samenwerking met partijen uit de
migratieketen, het Openbaar Ministerie, en de politie pak ik deze groep stevig aan.
Allemaal met hetzelfde doel, ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid
en expertise. Lokale partijen zoals gemeenten zijn daarbij onmisbaar vanuit hun verantwoordelijkheid
voor de openbare orde. Elke gemeente heeft te maken met andere vormen van overlast.
Om dit probleem aan te pakken is maatwerk nodig. Daarom heb ik in 2020 een specifieke
uitkering (SPUK) van in totaal 1 miljoen euro beschikbaar gesteld om gemeenten (gedeeltelijk)
tegemoet te komen in de financiering van lokale maatregelen tegen overlast. Met deze
regeling kunnen gemeenten zelf kiezen voor een aanpak die het best past bij hun problematiek.
Elf gemeenten hebben in 2020 geld ontvangen. Het resterende budget van de SPUK-regeling
uit 2020 is mede naar aanleiding van de aangenomen motie van Kamerleden Becker (VVD)
en Van Toorenburg (CDA) van 25 november 2020 gebruikt voor het toekennen van een aantal
extra bijdragen aan gemeenten met overlast.1
In 2021 stel ik opnieuw 1 miljoen euro beschikbaar voor gemeenten om lokale maatregelen
te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers buiten de (COA) opvanglocatie.
Gemeenten kunnen tot 1 oktober 2021 een aanvraag indienen voor deze specifieke uitkering.
In de regeling staat aan welke voorwaarden de maatregelen moeten voldoen.2 Bijvoorbeeld dat gemeenten het geld besteden aan maatregelen die vanaf 1 januari
2021 zijn begonnen en maximaal doorlopen tot 31 mei 2022. Voor gemeenten die minimaal
1.500 opvangplekken kunnen bieden is voor ieder 150.000 euro inclusief btw gereserveerd.
Voor gemeenten met minder van 1.500 opvangplekken is dat budget maximaal 50.000 euro
inclusief btw. De aanvragen voor de specifieke uitkering van gemeenten met minder
dan 1.500 opvangplekken worden behandeld op basis van volgorde van binnenkomst, totdat
het totaalbudget van 1 miljoen euro uitgeput is. Wanneer het bedrag is uitgeput, wordt
dit kenbaar gemaakt op de pagina Aanpak overlastgevende asielzoekers.3
Pilot Terugkeerspoor
In de brief van 17 december 2020 over de voortgang van de flexibilisering van de asielketen
berichtte ik u over de pilot «terugkeerspoor».4 Het idee achter de pilot is om te bezien hoe door middel van intensieve ketenaanpak
het aantoonbaar vertrek kan worden verbeterd van afgewezen asielzoekers voor wie reeds
een terugname-akkoord is verkregen of reisdocument is afgegeven. Zoals in voornoemde
brief toegezegd informeer ik uw Kamer over de huidige stand van zaken van de pilot.
Na een tijdelijke opschorting als gevolg van COVID-19 is de pilot in december 2020
weer opgestart. Sindsdien verloopt de samenwerking tussen de betrokken ketenpartners
goed en wordt de pilot conform afspraken uitgevoerd. In de periode sinds de herstart
in december 2020 en 15 mei jl. zijn ca. 110 zaken besproken tussen de ketenpartners
in het multidisciplinair overleg. In ca. 20 van deze zaken is versnelling van het
terugkeerproces mogelijk geweest, bijvoorbeeld door het onthouden van de schorsende
werking van een voorlopige voorziening en/of het opleggen van een bewaringsmaatregel.
Vooralsnog zijn in ca. 5 zaken asielzoekers gedwongen teruggekeerd naar het herkomstland.
Enkele geplande uitzettingen hebben (vooralsnog) geen doorgang kunnen vinden in verband
met het weigeren van een coronatest. De reden dat versnelling in het merendeel van
de zaken niet mogelijk was, is hoofdzakelijk gelegen in het feit dat de terugkeerprocedure
aangehouden moest worden in verband met het indienen van een voorlopige voorziening.
Een andere reden is dat vreemdelingen zich na het ontvangen van een afwijzende beschikking
aan het toezicht onttrekken, waardoor inbewaringstelling niet meer mogelijk is. De
pilot loopt in de herfst van 2021 af. De komende maanden wil ik bezien hoe het huidige
proces efficiënter kan worden gemaakt, zodat in meer gevallen de ontvangen reisdocumenten
en terugname-akkoorden ook daadwerkelijk gebruikt kunnen worden. Ik streef ernaar
uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de lessen die uit de pilot
kunnen worden getrokken en de eventuele vervolgstappen die gezet kunnen worden.
Monitoring Taskforce door Inspectie Justitie en Veiligheid
In maart 2020 is een Taskforce opgericht om de achterstanden bij de IND weg te werken.
De Inspectie Justitie en Veiligheid volgt de taakuitvoering van de Taskforce met aandacht
en heeft besloten in de komende maanden de verdere behandeling van Taskforce-zaken
te monitoren. Hierbij zal de aandacht gericht zijn op de zorgvuldige besluitvorming
op de voorliggende asielaanvragen.
Informatiebeveiliging
De afgelopen jaren laten wereldwijd een toename van ernstige incidenten met bijvoorbeeld
ransomware zien. Het NCSC en de AIVD wijzen in hun rapporten op een toenemende digitale
dreiging door statelijke actoren die geavanceerde aanvallen uitvoeren. In de migratieketen
wordt door de organisaties die taken in het migratiedomein uitvoeren, digitaal informatie
uitgewisseld zodat de ketenpartners kunnen beschikken over juiste en actuele informatie,
steeds binnen de wettelijke kaders en waarborgen die daarbij horen.
Naar aanleiding van recente rapporten, zoals hierboven genoemd, wil ik uw Kamer informeren
dat in de migratieketen voortdurend aandacht uitgaat naar de beveiliging van de informatiesystemen,
zowel preventief als reactief.
Bijvoorbeeld door de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid
en andere binnen JenV afgesproken kaders. Expliciet noem ik daarbij passende monitoring
door een Security Operations Centre en dat incident- en crisisprocedures op orde zijn
voor het geval een van de systemen onverhoopt toch geraakt wordt.
De veiligheid van de systemen wordt periodiek getest en de procedures geoefend. Eventuele
bevindingen uit de testen leiden weer tot verbeteringen. Daarmee doe ik, in de wetenschap
dat het versterken van de weerbaarheid een continu proces is, dat wat mogelijk is
om zo goed als mogelijk beschermd te zijn tegen digitale dreigingen.
Gevolgen van COVID-19 voor het migratiebeleid
Wet quarantaineverplichting inreizigers
Vanaf 1 juni is de Wet quarantaineverplichting inreizigers (Kamerstuk 35 808) in werking getreden die geldt voor alle reizigers uit zeer hoogrisicogebieden. De
quarantaineplicht is een van de maatregelen die het kabinet neemt om het risico op
verspreiding van het virus en de komst van nieuwe virusmutaties tegen te gaan. Met
de quarantaineplicht moeten reizigers uit aangewezen zeer hoogrisicogebieden verplicht
tien dagen in quarantaine. De quarantaine kan worden beëindigd wanneer zij na vijf
dagen een negatieve COVID-test kunnen overleggen. De afgelopen periode is door het
COA en de IND in afstemming met de betrokken partijen binnen de migratieketen uitvoering
gegeven aan de quarantaineverplichting middels een daarvoor ingerichte voorziening
op het aanmeldcentrum in Ter Apel en op de opvanglocatie. Iedere asielzoeker werd
bij aankomst in Ter Apel in een cohort in quarantaine opgevangen Als onderdeel van
de quarantainevoorziening werden, naast de reeds bestaande antigeen sneltest, drie
extra PCR-testen in de aanmeldfase afgenomen. Inmiddels is op basis van de actuele
lijst van zeer hoogrisicogebieden en de reisroutes van asielzoekers gebleken dat voor
het merendeel van de asielinstroom geen verplichting tot quarantaine (meer) geldt.
Om aan te sluiten bij deze positieve ontwikkeling is bovengenoemde werkwijze per juli
aangepast en de quarantainevoorziening voor alle nieuwe asielinstroom beëindigd. Voor
asielzoekers die uit zeer hoogrisicogebied komen en de plicht geldt en/of het advies
om in quarantaine te gaan willen opvolgen, zullen quarantaineplekken beschikbaar blijven.
Ook blijven de geldende RIVM-maatregelen zoals de anderhalve meter afstand en hygiënemaatregelen
gehandhaafd, dit in het belang van de gezondheid en veiligheid van bewoners en medewerkers.
Positief geteste personen en personen die naar voren komen in het bron- en contactonderzoek
worden nog steeds in isolatie danwel quarantaine geplaatst. Binnen de migratieketen
wordt in afstemming met het Ministerie van VWS en het RIVM en met de betrokken GGD’en
de komende periode nauwlettend gemonitord hoe deze aanpak werkt. Daarbij zal rekening
worden gehouden met aanpassingen van de lijst van zeer hoogrisicogebieden en met de
(on)mogelijkheden binnen de asielketen. Het ordentelijk doorlopen van de asielprocedure
heeft daarbij prioriteit.
Vaccinatie(bereidheid)
De Minister van VWS heeft uw Kamer bij brief van 11 mei jl. geïnformeerd over de vaccinatie
van asielzoekers in de leeftijd van 18–60 jaar5.
Vanaf 1 juni is gestart met de vaccinatie van deze doelgroep op de drie AZC-locaties
in Amsterdam, Leersum en Assen. Sinds 21 juni volgen de overige 44 opvanglocaties.
Het vaccineren van de bewoners wordt gezamenlijk uitgevoerd door GZA en GGD’en. Het
COA vervult een grote rol in de coördinatie en logistiek.
Het COA zet op verschillende manieren (zoals folders en filmpjes) nadrukkelijk in
op voorlichting aan asielzoekers om de drempel om (volledig) te vaccineren te verlagen
en actief de vaccinatiebereidheid te verhogen.
Binnen de asielketen is gewerkt aan een goed geborgde werkwijze om de vaccinatiebereidheid
te bevorderen en ervoor te zorgen dat adequate vastlegging plaatsvindt van vaccinatie,
ook met het oog op de veiligheid en gezondheid van bewoners van COA-locaties. Er wordt
gewerkt aan een werkwijze om de nieuwe instroom in de COA-opvang bij binnenkomst te
vaccineren.
Uitvoering terugkeerbeleid
In mijn brief van 8 januari jl.6 over de gevolgen van de COVID-19 pandemie voor het migratiebeleid, berichtte ik u
dat diverse nationale en internationale maatregelen die verband houden met de pandemie
van invloed zijn op de uitvoering van het terugkeerbeleid. Waar eerder de beschikbaarheid
van vliegverkeer en gesloten grenzen de grootste belemmeringen vormden, ondervindt
het vertrekproces de afgelopen maanden in toenemende mate hinder van testvereisten.
Nagenoeg alle voor terugkeer relevante landen werken thans met een dergelijk testvereiste.
Er bestaat, zoals eerder met uw Kamer gedeeld in reactie op schriftelijke vragen van
het lid Van Toorenburg (CDA)7, thans geen wettelijke basis voor het afdwingen van medewerking aan de afname van
een voor vertrek benodigde COVID-test. Dit heeft tot gevolg dat zolang dergelijke
vereisten blijven voortduren, vreemdelingen vertrek kunnen tegengaan.
Nieuwe registratie- en rapportagefunctionaliteiten maken het inmiddels mogelijk de
impact hiervan op de uitvoering van het terugkeerbeleid bij benadering te kwantificeren.
Ik hecht eraan uw Kamer daarover te informeren, ondanks onzekerheden in de beschikbare
gegevens. Gebleken is dat dit jaar (tot medio juni) ca. 550 vluchten geannuleerd moesten
worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Het aantal om die reden geannuleerde
vluchten is tot dusver elke maand toegenomen. De afgelopen maanden (medio maart–medio
juni) moesten ook circa 120 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt
aan de afname van een COVID-test. Daarnaast is het aannemelijk dat om genoemde reden
ook tientallen Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken zijn verlopen, waardoor
overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is.
De mogelijkheid bestaat dat herkomstlanden in de toekomst (ook) een vaccinatiebewijs
zullen verzoeken of voorwaardelijk zullen maken aan de terugname van onderdanen.
De succesvolle uitvoering van het terugkeerbeleid blijft daarmee de komende periode
onder druk staan. Landen zullen naar verwachting nog langdurig bij inreis verlangen
dat iemand negatief getest dan wel gevaccineerd is. Ook voor het verkrijgen en gebruiken
van een vaccinatiebewijs, is medewerking van de vreemdeling noodzakelijk.
Die ontwikkelingen zijn een risico voor de handhaafbaarheid en succesvolle uitvoering
van het terugkeerbeleid, en kunnen ook de bereidheid van vreemdelingen om zelfstandig
te vertrekken raken.
Volledigheidshalve merk ik daarbij op dat er vooralsnog met resultaat wordt gewerkt
aan de terugkeer van vreemdelingen die Nederland moeten verlaten. Dit jaar zijn er
tot en met week 23 circa 1.740 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken, waarvan circa
750 gedwongen.
Ik vind de negatieve impact van test- en vaccinatievereisten op de uitvoering van
het terugkeerbeleid om meerdere redenen onwenselijk en betreur dat uitgeprocedeerde
vreemdelingen gebruikmaken van deze omstandigheden. Binnen de kaders van huidige wet-
en regelgeving zijn verschillende acties ondernomen om zo goed mogelijk invulling
te blijven geven aan de uitvoering van het terugkeerbeleid. Zo is de DT&V gaan samenwerken
met partners om vreemdelingen die wel bereid zijn om mee te werken aan de afname van
een voor vertrek benodigde coronatest daarbij laagdrempelig te faciliteren. Ook wordt
(op dossierniveau) gepoogd om met landen tot afspraken te komen over alternatieven
voor de negatieve coronatest (bijvoorbeeld quarantaineperiode voorafgaand aan vertrek).
Daarnaast wordt zowel (hoog)ambtelijk als door mij persoonlijk blijvend aandacht gevraagd
voor deze problematiek in Europa.
Genoemde interventies blijken in de praktijk beperkt effect te sorteren. Om de succesvolle
uitvoering van het terugkeerbeleid te behouden is mogelijk meer fundamentele actie
aangewezen. Op dit moment worden vanuit dat vertrekpunt de handelingsperspectieven
in kaart gebracht, waarbij ook extern juridisch advies wordt ingewonnen. De verwachting
is dat er geen eenvoudige oplossing mogelijk is en de handelingsperspectieven zullen
raken aan complexe (juridische) dilemma’s. Na het zomerreces zal ik uw Kamer informeren
over de uitkomsten van de onderzochte mogelijkheden om voor dit vraagstuk een oplossing
te vinden.
Verkrijging van het Nederlanderschap door Ranov-vergunninghouders
Jongvolwassenen
In mijn brief van 26 april 20218 heb ik u bericht over de beleidswijziging van 1 juni jl. ten behoeve van de niet-genaturaliseerde
Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met zijn ouder(s) of zelfstandig
een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. De brief stelt
dat alleen bij naturalisatie sprake is van vrijstelling van het doen van afstand van
de oorspronkelijke nationaliteit. Na verzending van de brief is vastgesteld dat de
opgenomen formulering te beperkt is. Beoogd is een vrijstelling voor het doen van
afstand van de oorspronkelijke nationaliteit in zowel de optie- als de naturalisatieprocedure.
De brief had moeten vermelden:
«c) van de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit [en
daarvan een bewijsstuk te overleggen].»
Overige Ranov-vergunninghouders
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van de leden Van Ojik (GroenLinks), Jasper
van Dijk (SP) en Kuiken (PvdA) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1529) heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijke belemmeringen die Ranov-vergunninghouders
ondervinden bij naturalisatie en te onderzoeken in hoeverre er meer van hen gevraagd
wordt dan redelijkerwijs van hen verwacht kan worden. Een actueel beeld is noodzakelijk
om tot een zorgvuldig afgewogen beslissing te komen. Inmiddels is het WODC/IND-onderzoek
afgerond, de uitkomsten van dit onderzoek vindt u in de bijlage. Op basis van dit
onderzoek met actuele cijfers en inzichten heb ik een besluit genomen over het beleid.
Het inmiddels afgeronde onderzoek brengt in kaart hoeveel van de oorspronkelijke Ranov-vergunninghouders
(ca. 28.000 personen) momenteel Nederlander is (60%), afgewezen is voor naturalisatie
(3%), nog nooit een naturalisatieverzoek heeft ingediend (36%) of in een naturalisatieprocedure
zit (1%). Circa 2.000 personen van de oorspronkelijke groep zijn overleden, hebben
Nederland verlaten of hebben geen geldige verblijfsvergunning meer.
Onderzocht is welke belemmeringen voor het indienen van een naturalisatieverzoek zijn
te identificeren voor Ranov-vergunninghouders. Het slot van het als bijlage met deze
brief meegestuurde WODC/IND-rapport9 vat de onderzoeksresultaten als volgt samen: «Uit verschillende onderzoeken gedaan
tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel
vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie
in te dienen. Sindsdien zijn er geen grote beleidswijzigingen doorgevoerd en zonder
geldig paspoort en/of geboorteakte is het ook in 2021 nog steeds moeilijk om te naturaliseren.
De IND geeft aan dat voor de meeste landen in theorie documenten te verkrijgen zijn.
In de praktijk is dit echter niet altijd mogelijk. Dat zal in sommige gevallen te
wijten kunnen zijn aan eerder verkeerd verstrekte gegevens, maar heeft in andere gevallen
te maken met tegenwerkende autoriteiten (die zonder documenten personen niet als onderdaan
erkennen) of angst naar het land van herkomst af te reizen. Voor mensen voor wie dit
geldt, betekent dit in de praktijk dat zij momenteel zeer beperkt perspectief hebben
op het Nederlanderschap terwijl zij hier al meer dan 20 jaar wonen.»
Een Kamermeerderheid heeft gevraagd dit gebrek aan perspectief op de nationaliteit
bij langdurig in Nederland gevestigde personen op te heffen (zie tevens Kamerstuk
19 637, nr. 2709 en Kamerstuk 32 317, nr. 689). Ik zie op grond van de onderzoeksresultaten en op grond van de specifieke en uitzonderlijke
omstandigheden van deze groep reden om tevens de overige Ranov-vergunninghouders in
de optie- en naturalisatieprocedure vrij te stellen van:
a) het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het
actuele bezit van een vreemde nationaliteit) en
b) het overleggen van een (buitenlandse) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs en
c) indien van toepassing van de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke
nationaliteit [en daarvan een bewijsstuk te overleggen].
De overige naturalisatievoorwaarden gelden onverminderd, zoals de voorwaarden omtrent
openbare orde en nationale veiligheid. Daaronder valt de bij naturalisatie (ook) bestaande
regel dat indien de IND twijfel heeft aan de gestelde persoonsgegevens en/of nationaliteit
het naturalisatieverzoek wordt afgewezen. Deze regel geldt ook bij naturalisatieverzoeken
van asielgerechtigden, die uit de aard van de zaak geen documenten hoeven te overleggen
uit het land tegen wiens autoriteiten zij bescherming hebben gekregen.
Mijn besluit wordt geformaliseerd met een daartoe strekkende aanpassing van het beleid
in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Deze
aanpak is uitdrukkelijk beperkt tot de groep Ranov-zaken, ook in het licht van de
herhaalde onderzoeken die hiernaar zijn gedaan. Voor overige zaken blijft onverkort
het huidige beleid en de bestaande voorwaarden gehandhaafd. Om de uitvoerende instanties,
waaronder ook gemeentes, voldoende gelegenheid te geven de werkprocessen aan te passen
en de dienstverlening hiervoor in te richten (onder meer ten behoeve van de registratie
van deze groep), zal deze beleidswijziging per 1 november 2021 worden ingevoerd. In
verband met de beleidsaanpassing die op 1 november 2021 in werking zal getreden, zal
tijdelijk niet beslist worden op een naturalisatieverzoek van iemand die op of na
1 november 2021 zou zijn vrijgesteld en aan de overige voorwaarden voldoet.
Motie basisexamen inburgering buitenland
Bij motie10 is verzocht om samen met ambassades, consulaten en uitvoeringsorganisaties te zoeken
naar oplossingen voor buitenlandse geliefden van Nederlandse burgers, die door COVID-maatregelen
geen inburgeringsexamen kunnen doen. Sinds het afschalen van de niet-noodzakelijke
consulaire dienstverlening door COVID, hebben de Ministeries van Buitenlandse Zaken,
Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid voortdurend gezocht naar
oplossingen om MVV- en inburgeringsplichtigen in het buitenland zo goed als mogelijk
te kunnen bedienen.
Nederlandse ambassades en consulaten-generaal hebben sinds mei 2020 daar waar de lokale
omstandigheden dit toelieten hun consulaire dienstverlening weer opgeschaald. Van
de Nederlandse vertegenwoordigingen waar het basisexamen inburgering buitenland kan
worden afgelegd zijn op peildatum 19 mei 2021 61 van de 72 posten (85%) beschikbaar
voor het afnemen van een basisexamen inburgering. De top 5 grootste «inburgeringsposten»
zijn Rabat, Bangkok, Manilla, Jakarta en Accra. Deze posten faciliteren momenteel
alle weer het basisexamen inburgering buitenland. Kandidaten voor wie het bij de dichtstbijzijnde
Nederlandse vertegenwoordiging niet mogelijk is om een inburgeringsexamen af te leggen,
mogen dit ook doen op een andere Nederlandse vertegenwoordiging waar dit wel mogelijk
is. Daarnaast geldt er een coulancemaatregel voor personen die zich momenteel legaal
in Nederland bevinden en die door het ontmoedigen van reisbewegingen niet hun MVV-aanvraag
en inburgeringsexamen in het buitenland kunnen doen en daardoor in een overmachtssituatie
dreigen te geraken. Zij kunnen onder bepaalde voorwaarden in Nederland een verblijfsaanvraag
indienen zonder eerst het basisexamen inburgering te hebben behaald.
Daarnaast geldt dat een beroep kan worden gedaan op een ontheffing van het basisexamen
inburgering wanneer men van mening is dat het niet mogelijk is te voldoen aan dit
vereiste. Het tijdelijk niet kunnen afleggen van het basisexamen buitenland vormt
op zichzelf geen reden tot ontheffing, maar wordt wel als een van de wegingsfactoren
meegenomen bij de beoordeling. In de toekenning van de ontheffing wordt meegewogen
of men zich heeft voorbereid op het examen.
Motie Syriërs-Armenië
Bij motie van 3 juni 2021
11
verzoekt uw Kamer de regering, om de intrekkingen van asielvergunningen op grond van
het hebben (gehad) van de Armeense nationaliteit ambtshalve te heroverwegen om te
bezien of er in individuele zaken grond bestaat om de intrekking met terugwerkende
kracht ongedaan te maken.
Een belangrijk onderdeel van de overwegingen van de motie is de duiding van de uitspraak
van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2021 in de zaken
NL20.6147 en NL20.6149. De betreffende overweging van de motie luidt: «overwegende dat de rechtbank op 15 februari heeft geoordeeld dat sprake lijkt te
zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen (...)».
De rechtbank heeft in de betreffende uitspraak het beroep gegrond verklaard omdat
de IND in het onderliggende besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op het beroep
op het gelijkheidsbeginsel. Daarmee stelt de rechtbank de IND feitelijk in de gelegenheid
een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Dat kan, indien aangewezen,
ook een vergelijkbaar besluit zijn met een aanvullende motivering. Het is daarom niet
zo dat thans enkel vanwege het geconstateerde motiveringsgebrek een gerechtvaardigd
beroep op gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan, zoals de motie suggereert. De IND
heeft geen hoger beroep ingediend en beoordeelt momenteel of het motiveringsgebrek
hersteld kan worden in een nieuw besluit.
Voorts wil ik in meer algemene zin benoemen dat de uitkomst van een beroep op het
gelijkheidsbeginsel mede afhangt van de specifieke individuele zaak. De rechtbank
kan enkel zeggen dat het beroep in die specifieke zaak wel of niet slaagt.
In dit specifieke geval lijkt de motie te zijn uitgegaan van een verkeerde duiding
van de uitspraak in beroep. Om die reden is het kabinet tot het besluit gekomen geen
uitvoering te geven aan de motie.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid