Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid El Abassi over de onterechte aanhouding en de gevolgen voor een Marokkaans-Nederlands gezin in Urk
Vragen van het lid El Abassi (DENK) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de berichtgeving over de onterechte aanhouding en de gevolgen voor een Marokkaans-Nederlands gezin in Urk (ingezonden 15 september 2025).
Antwoord van Minister Van Oosten (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 11 november 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2025–2026, nr. 195.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving over hoe op Urk een Marokkaans-Nederlands gezin
werd opgeofferd om de rust in het dorp te bewaren, waarbij een veertienjarige jongen
onterecht werd aangehouden en vervolgens een zogenoemd sepot 01 ontving?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de veiligheidsdriehoek in Urk op 11 oktober 2023 heeft besloten «voor
het weekend een aanhouding te verrichten» om de rust in het dorp te bewaren? Hoe beoordeelt
u deze handelwijze, mede gelet op het ontbreken van bewijs tegen de betrokken minderjarige?
Antwoord 2
De besluitvorming over aanhoudingen valt onder het gezag van het Openbaar Ministerie.
Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in de besluitvorming
van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. Wel merk ik in algemene zin op dat
aanhoudingen alleen kunnen worden verricht wanneer er een concrete verdenking is van
een strafbaar feit. Van een aanhouding enkel om een signaal af te geven mag dan ook
nooit sprake zijn.
Vraag 3
Welke concrete juridische en operationele afwegingen zijn gemaakt bij het besluit
tot aanhouding van deze minderjarige? Hoe is rekening gehouden met proportionaliteit,
subsidiariteit, kinderrechten en de onschuldpresumptie?
Antwoord 3
Zoals in het vorige antwoord aangegeven past het mij niet om in te gaan op een individuele
zaak. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben in hun optreden vanzelfsprekend
altijd rekening te houden met geldende rechtsbeginselen, waaronder de beginselen genoemd
in de vraagstelling.
Vraag 4
Waarom is, ondanks het snelle besluit tot seponeren, niet onmiddellijk en publiekelijk
gecommuniceerd dat de jongen onschuldig was? Bestaan er richtlijnen die het Openbaar
Ministerie (OM) verplichten om in dit soort gevallen actief te rectificeren? Zo ja,
waarom is dat niet gebeurd?
Antwoord 4
Wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was, wordt
de zaak geseponeerd. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform
de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van
de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie
besluiten hierover een persbericht uit te brengen, maar in de regel gebeurt dit niet.
Hiervoor bestaan geen richtlijnen.
Vraag 5
Wie nam het besluit tot het verspreiden van een politiebericht waarin werd gesteld
dat «de verdachte op het spoor was gekomen», terwijl de jongen kort daarvoor was vrijgelaten
en later volledig onschuldig bleek? Waarom is dit bericht niet onmiddellijk ingetrokken
of gecorrigeerd?
Antwoord 5
Deze beslissing is onder het gezag van het Openbaar Ministerie genomen. Bij incidenten
die leiden tot maatschappelijke onrust of grote publieke belangstelling is het gebruikelijk
dat de politie, in afstemming met de betrokken partners, zo snel mogelijk communiceert
over ontwikkelingen in een onderzoek, zoals een aanhouding van een verdachte. Als
na de aanhouding van de verdachte uit onderzoek blijkt dat de eerder als verdachte
aangemerkte persoon toch niet de persoon is die de strafbare feiten heeft gepleegd,
dan wordt deze persoon daarover geïnformeerd. Natuurlijk is dit vervelend voor de
betrokkene en de inzet is vanzelfsprekend dat dit niet gebeurt. Tegelijkertijd is
het nooit helemaal te voorkomen dat ten aanzien van een persoon die op enig moment
als verdachte wordt gezien op basis van nader onderzoek geen verdenking meer bestaat.
Het is in deze situatie niet gebruikelijk en ook niet verplicht voor politie en het
Openbaar Ministerie om hierover een persbericht naar buiten te brengen.
Vraag 6
Welke beschermingsmaatregelen zijn aan het gezin aangeboden toen bekend werd dat zij
bedreigd werden door dorpsgenoten? Waarom is er niet gekozen voor directe bescherming
of een veiligheidsplan ter plaatse, in plaats van hen feitelijk te dwingen tot vluchten?
Antwoord 6
Over concrete beschermingsmaatregelen worden, uit veiligheidsoverwegingen, nooit mededelingen
gedaan.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de keuze om de aanhouding zichtbaar uit te voeren met dienstauto’s
bij de woning, in een kleine gemeenschap waar bekend was dat dit onmiddellijk tot
stigmatisering zou leiden? Past dit binnen de richtlijnen voor het omgaan met minderjarigen?
Antwoord 7
Het past mij, zoals ik ook aangaf in antwoord op vraag 2, niet om te treden in de
besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. In het algemeen merk
ik op dat het Openbaar Ministerie en de politie bij het voorbereiden en uitvoeren
van aanhoudingen rekening hebben te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder
ook de mogelijke aanwezigheid van minderjarigen.
Vraag 8
Klopt het dat het gezin herhaaldelijk processtukken heeft opgevraagd, maar deze tot
op heden niet heeft ontvangen? Op welke wettelijke grond is dit geweigerd? Hoe verhoudt
dit zich tot hun recht op inzage en herstel?
Antwoord 8
Het verzoek om processtukken te ontvangen is door het Openbaar Ministerie beoordeeld
op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Als er sprake is van
een afgesloten strafzaak, zoals in de onderhavige casus het geval is, biedt de wet
geen grondslag voor verstrekking. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat
een verzoek om inzage niet is ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten,
na intern overleg en nadere informatie-inwinning, bij wijze van uitzondering en uit
coulance tot verstrekking van het dossier over te zijn gegaan.
Vraag 9
Herkent u het patroon dat lokale overheden in situaties met sterke politieke of maatschappelijke
emoties sneller geneigd zijn minderheden als «bliksemafleider» te gebruiken? Welke
landelijke waarborgen bestaan er om dit te voorkomen?
Antwoord 9
Nee, dit patroon herken ik niet. Wel herken ik, en begrijp ik, dat het lokaal bestuur
in zijn maag kan zitten met situaties van onrust in de samenleving. Om die reden ondersteunt
het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van
SZW, BZK en de VNG gemeenten bij de omgang met zulke situaties. Deze ondersteuning
kan worden geboden in de vorm van een advies, dat eventueel kan uitmonden in een handelingsperspectief.
Vraag 10
Hoe verklaart u dat de gemeente, politie en het OM in hun interne communicatie vooral
spraken over de «beeldvorming» en reputatie van de instituties, terwijl de veiligheid
van het gezin nauwelijks aandacht kreeg? Hoe verhoudt dit zich tot de plicht van de
overheid om burgers te beschermen?
Antwoord 10
Ik heb mij laten informeren dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie, de politie
en de gemeente wel degelijk aandacht is geweest voor de veiligheid van betrokkenen.
De suggestie dat de beeldvorming prevaleerde boven de veiligheid van het gezin wordt
door hen niet herkend.
Vraag 11
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van politie,
OM en gemeente Urk in deze zaak, zodat duidelijk wordt welke fouten zijn gemaakt en
welke lessen daaruit moeten worden getrokken?
Antwoord 11
Op basis van de informatie waarover ik op dit moment beschik zie ik geen aanleiding
tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek.
Vraag 12
Welke routes van compensatie en herstel staan dit gezin nu daadwerkelijk open, zowel
juridisch (schadevergoeding) als praktisch (psychosociale hulp, onderwijs voor de
kinderen, bescherming)? Wordt dit gezin proactief hierin begeleid?
Antwoord 12
Wanneer sprake is van een, naar achteraf blijkt, onterechte verdenking die heeft geleid
tot schade, materieel of immaterieel, staat het de familie vrij te proberen de vermeende
schade vergoed te krijgen. Een advocaat kan de familie hierin behulpzaam zijn. Deze
kosten voor rechtsbijstand kunnen, mits redelijk, ook voor vergoeding in aanmerking
komen. Ook kunnen burgers klachten indienen bij de verschillende betrokken organisaties
zoals het Openbaar Ministerie. Eventueel kan de burger vervolgens deze klachten voorleggen
aan de Nationale ombudsman.
Daarnaast kan het gezin zich met praktische hulpvragen in de nieuwe gemeente wenden
tot de betreffende instanties die verantwoordelijk zijn voor deze onderwerpen. Bijvoorbeeld
hulp bij het zoeken van passend onderwijs voor de kinderen in het gezin.
Vraag 13
Bent u bereid te komen tot landelijke richtlijnen die borgen dat minderjarigen nooit
louter om «signaalwerking» worden aangehouden, dat bij een onterechte verdenking binnen
48 uur publiekelijk wordt gerectificeerd en dat gezinnen in dergelijke situaties recht
hebben op directe bescherming en nazorg?
Antwoord 13
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 ook heb aangegeven mag van een aanhouding enkel
omwille van «signaalwerking», en zonder concrete verdenking van een strafbaar feit,
nooit sprake zijn. Niet bij minderjarigen en ook niet bij meerderjarigen. Zoals ik
in mijn antwoord op vraag 4 ook heb aangegeven wordt een zaak geseponeerd wanneer
het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was. De gewezen
verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van
de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie
besluiten hierover een persbericht uit te brengen. Over eventuele beschermingsmaatregelen
worden nooit uitspraken gedaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. van Oosten, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.