Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over opzet periodieke rapportage armoede en schulden (Kamerstuk 24515-815)
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 816
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 november 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de brief van 1 september 2025 over opzet periodieke rapportage armoede en schulden
(Kamerstuk 24 515, nr. 815).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 september 2025 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 3 november 2025 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
00
II
Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
00
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief van de Staatssecretaris over de onderzoeksopzet voor de periodieke rapportage
op het gebied van armoede en schulden. Deze leden hebben de volgende vragen bij deze
manier van rapporteren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke elementen van onderzoek verloren
gaan of juist worden toegevoegd bij deze vorm van rapporteren ten opzichte van de
oude beleidsdoorlichting. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris het veld bij deze
rapportage betrekt. Hoeveel ruimte en bereidbaarheid is er nog om af te wijken van
de opzet? Daarnaast zijn deze leden benieuwd welke organisaties uit het veld worden
betrokken en op welke wijze wordt hun betrokkenheid geformaliseerd?
Beschikken zij over een gelijkwaardige positie binnen het proces, en welke beslissingsbevoegdheden
hebben zij? Ook vragen deze leden of de inbreng van het veld en de ervaringsdeskundigen
(lees: mensen die zelf gebruik maken/hebben gemaakt van de beleidsmaatregelen die
geëvalueerd worden) duidelijk inzichtelijk kan worden gemaakt voor de Kamer. Verder
vragen zij of in de onderzoeksopzet kan worden meegenomen dat bij de beoordeling van
de doeltreffendheid ook expliciet de mening van ervaringsdeskundigen wordt betrokken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris ervoor kiest
om armoede en schulden apart te rapporteren, terwijl het maatschappelijke doel van
artikel 2 juist ziet op de samenhang tussen werk, inkomensondersteuning en aangepaste
arbeid. Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze componenten nauw met elkaar verweven
zijn? Welke voordelen en nadelen ziet hij in het loskoppelen, en hoe worden die gewogen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris reflecteert
op de kennislacunes uit de vorige beleidsdoorlichting (die vooral betrekking hadden
op inkomensondersteuning)? Wat is er sindsdien veranderd om deze lacunes te dichten
om een beter onderzoek mogelijk te maken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de opzet dat er lessen moeten worden
beschreven voor het vergroten van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid
van het beleid. Is de Staatssecretaris bereid ervoor te zorgen dat ook het veld en
ervaringsdeskundigen hun visie kunnen geven op welke lessen getrokken zouden moeten
worden in het rapport, en hen een reflectie te laten doen op de uiteindelijke opties?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de onderzoeksopzet wordt gesproken
over het schetsen van opties bij een investering of bezuiniging van 20 procent van
de middelen. Is de Staatssecretaris bereid om daarbij tevens inzichtelijk te maken
wat dit concreet betekent voor de financiële situatie van de mensen die van deze regelingen
gebruikmaken? Deelt de Staatssecretaris de mening dat een percentage van 20 procent
te groot is, gezien de beperkte budgettaire ruimte, waardoor investeringen van 20
procent in de praktijk nauwelijks haalbaar zijn, terwijl bezuinigingen van 20 procent
relatief eenvoudig zijn door te voeren? Deelt de Staatssecretaris de zorg dat dit
de nadruk te veel op bezuinigingen legt en daarmee een eenzijdige uitwerking heeft?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Opzet periodieke rapportage
armoede en schulden. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de opzet voor een periodieke
rapportage armoede en schulden en hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom de periodieke rapportage zich tot artikel
2 van de SZW-begroting beperkt, terwijl armoede en schulden in de praktijk onlosmakelijk
verbonden zijn met inkomensbeleid, toeslagen en koopkrachtmaatregelen. Hoe wordt voorkomen
dat de rapportage hierdoor een te smal en technisch beeld geeft?
Hoe worden ervaringsdeskundigen en mensen die in armoede of schulden leven concreet
betrokken in de rapportage, zodat niet alleen de systeemwereld maar ook de leefwereld
zichtbaar wordt? Op welke manier wordt getoetst of de menselijke maat in beleid en
uitvoering voldoende geborgd is?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de opzet werk benadrukt als de belangrijkste
weg uit armoede. Hoe wordt in de rapportage geborgd dat ook het sociaal minimum en
bestaanszekerheid als fundamentele voorwaarden worden onderzocht? Wordt er specifiek
gekeken naar de armoedeval en de prikkel om (meer) te gaan werken? Gemeenten spelen
een sleutelrol in de uitvoering, maar kampen vanaf 2026 met forse financiële tekorten
en al langer met uitvoeringsproblemen. Hoe wordt dit meegenomen in de periodieke rapportage?
Wordt de uitvoerbaarheid van maatregelen bij gemeenten, mede gezien de ICT-problemen
bij de Belastingdienst, expliciet geëvalueerd?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe wordt gemeten of beleid daadwerkelijk mensen
uit armoede en schulden helpt, in plaats van slechts tijdelijk compenseert. Wordt
ook onderzocht welke rol complexiteit en regeldruk spelen in het ontstaan en voortbestaan
van schulden?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de rapportage lessen moet trekken voor het
Nationaal Programma Armoede en Schulden. Hoe wordt geborgd dat deze lessen daadwerkelijk
leiden tot koerswijzigingen en niet slechts tot een technische terugblik? Kan in dit
verband worden aangegeven welke interventies en maatregelen de afgelopen jaren specifiek
gericht waren op het voorkomen van armoede onder kinderen. Wat was bij aanvang van
deze maatregelen de nullijn en welke resultaten zijn geboekt? Welke interventies en
maatregelen waren specifiek gericht op het dempen van de effecten van armoede onder
kinderen, wat was de nullijn en wat zijn de resultaten? Hoeveel procent van de beschikbare
budgetten zijn besteed of ten goede gekomen aan kinderen, direct en indirect? Kan
de Staatssecretaris toezeggen dat de Kamer ook scenario’s ontvangt waarin structureel
20 procent meer middelen worden ingezet om bestaanszekerheid te versterken, en niet
alleen een scenario met 20 procent bezuiniging?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Opzet periodieke rapportage
armoede en schulden.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Staatssecretaris het volgende schrijft op
pagina 2 over de opzet van een periodieke rapportage die de aanpak van armoede en
schuldenbeleid moet evalueren: «Gezien de recente lancering van het Nationaal Programma
Armoede en Schulden, wil ik deze periodieke rapportage hoofdzakelijk richten op lessen
die meegenomen kunnen worden uit het eerdere beleid, om daarmee het huidige beleidsprogramma
te voeden en vooruit te helpen.» Tegelijkertijd wil de Staatssecretaris niet domeinoverstijgend
te werk gaan, zo lezen deze leden: «De rapportage richt zich echter voornamelijk op
de aanpak en rol van SZW.» De reikwijdte van de rapportage betreft zodoende niet de
gehele maatschappelijke opgave op het terrein van armoede en schulden.». Het leidt
bij deze leden tot de volgende vragen:Hoeveel zin heeft het om een domein specifieke
rapportage op te laten stellen door een extern bureau als die zich moet richten op
best practices vanuit een domeinoverstijgende aanpak?
Vanuit de beleidstheorie «Aanpak geldzorgen armoede en schulden 2022» komt naar voren
dat maatregelen als adequate huisvesting (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening)
en de hervorming van het Toeslagenstelsel (Financiën) namelijk de meest urgente actiepunten
zijn. Zou niet alle inzet erop gericht moeten zijn om eerst de actiepunten uit de
«Aanpak geldzorgen armoede en schulden 2022» het hoofd te bieden? Waarom worden dergelijke
onderzoeken uitbesteed? Is het ministerie niet zelf in staat om periodiek te rapporteren
over de aanpak van armoede en schulden?
II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
Antwoorden t.a.v. de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de verhouding met de oude beleidsdoorlichting
en de wijze waarop het veld wordt betrokken bij de periodieke rapportage.
De oude (voorgaande) beleidsdoorlichting betrof de bredere Beleidsdoorlichting artikel
2 SZW: Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet over de periode 2014 – 2018.1 In die beleidsdoorlichting werd het armoede- en schuldenbeleid als onderdeel meegenomen.
De aankomende periodieke rapportage over de periode 2019 – 2025 vormt een eigenstandige
beleidsdoorlichting van het armoede- en schuldenbeleid. Een gerichte focus op het
armoede- en schuldenbeleid biedt meer ruimte om op de specifieke aspecten van dit
beleid in te gaan in de rapportage. In een aparte periodieke rapportage die is voorzien
voor 2027 zal de focus liggen op het bijstands- en participatiebeleid. Hoewel deze
vorm van (apart) rapporteren mogelijk minder uitvoerig ruimte biedt aan het in beeld
brengen van verwevenheden met het bijstandsbeleid en ander sociaal domein beleid,
valt dit niet weg. Daarnaast doet deze vorm recht aan een beleidsterrein dat behoorlijk
in beweging is geweest in de afgelopen onderzoeksperiode. Bovendien is deze vorm het
meest geschikt om gericht lessen uit het eerdere beleid te trekken om daarmee het
Nationaal Programma Armoede en Schulden te voeden, waarop ik deze periodieke rapportage
hoofdzakelijk wil richten.
Bij de periodieke rapportage worden verschillende (maatschappelijke) organisaties
uit het veld betrokken, door vertegenwoordiging in een klankbordgroep. Daarbij wordt
getracht een vertegenwoordiging in te stellen die de verschillende aspecten van armoede
en schulden overziet. In elk geval worden hiertoe de volgende organisaties gevraagd
deel te nemen: VNG, Divosa, NVVK, Sam& en ervaringsdeskundigheid vanuit Sterk uit
Armoede en EAPN Nederland (European Anti Poverty Network). De klankbordgroep wordt
betrokken bij het hele onderzoeksproces, inclusief reflectie op en eventuele bijstelling
van de onderzoeksopzet. De rol van de klankbordgroep in den brede is om advies en
feedback te geven op het onderzoek en perspectieven vanuit het veld in te brengen.
Met de leden van de klankbordgroep, inclusief ervaringsdeskundigen, zal worden besproken
of zij wensen dat hun inbreng specifiek inzichtelijk wordt gemaakt. Bij beantwoording
van de vraag naar de doeltreffendheid van het beleid worden ervaringsdeskundigen betrokken.
Naast betrokkenheid in de klankbordgroep zal overigens ook in het (synthese)onderzoek
door het bureau ruime aandacht uitgaan naar de ervaringen van partijen in het veld,
ervaringsdeskundigen en mensen die in armoede en schulden leven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de periodieke rapportage zich
apart richt op armoede en schulden en niet breder op (het maatschappelijke doel van)
artikel 2 van de begroting van het Ministerie van SZW. Uit de Strategische Evaluatie
Agenda, zoals opgenomen in de begroting, volgt dat in deze periodieke rapportage specifiek
wordt gekeken naar het beleidsthema armoede en schulden.
Het idee achter het hanteren van een Strategische Evaluatie Agenda (en het rapporteren
per beleidsthema in plaats van per begrotingsartikel) is dat hiermee tot betere en
meer bruikbare inzichten kan worden gekomen.2 In een aparte periodieke rapportage die is voorzien voor 2027 zal de focus liggen
op het bijstands- en participatiebeleid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de kennislacunes uit de vorige
beleidsdoorlichting en wat hierin sindsdien is veranderd. Sinds de vorige beleidsdoorlichting
is op verschillende manieren ingezet om lacunes te adresseren en de kennisbasis voor
het armoede- en schuldenbeleid te verstevigen. Een belangrijk initiatief in de afgelopen
periode is geweest het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden
(met daarin ook een internationaal vergelijkend onderzoek). Een ander belangrijk initiatief
betreft de brede onderzoeken op het vlak van inkomensondersteuning van de Commissie
Sociaal Minimum. Ook de nieuwe (eenduidige) armoededefinitie en de inzet via het project
Data Delen Armoede en Schulden zijn noemenswaardige ontwikkelingen om beter onderzoek
mogelijk te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het veld en ervaringsdeskundigen
worden betrokken bij de te beschrijven lessen voor het beleid en de beleidsopties.
De klankbordgroep, waarin het veld en ervaringsdeskundigen zijn vertegenwoordigd,
zal worden gevraagd om hun visie en reflecties ten aanzien van zowel lessen voor het
vergroten van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid
alsook ten aanzien van de beleidsopties.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de omvang en gevolgen van de te
schetsen beleidsopties. Bij het uitwerken van de besparings- en intensiveringsopties
zal ook worden ingegaan op de maatschappelijke effecten van deze opties, zoals de
gevolgen voor mensen die gebruik maken van regelingen binnen het armoede- en schuldenbeleid.
Het uitwerken van varianten ter grootte van 20% van de grondslag sluit aan bij de
standaard die hiervoor in regelgeving wordt aangehouden.3 Door zowel besparings- als intensiveringsvarianten uit te werken wordt ingezet op
een evenwichtige uitwerking van beleidsopties. Bezien zal worden of er – naast een
intensiveringsoptie van 20% – ook een intensiveringsoptie van geringere omvang wordt
uitgewerkt.
Antwoorden t.a.v. de vragen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen waarom de periodieke rapportage zich tot artikel
2 van de SZW-begroting beperkt, hoe ervaringsdeskundigen worden betrokken en hoe getoetst
wordt of de menselijke maat voldoende geborgd is. Dat in deze periodieke rapportage
apart wordt gekeken naar het armoede- en schuldenbeleid volgt uit de Strategische
Evaluatie Agenda van het Ministerie van SZW. Een gerichte focus op het armoede- en
schuldenbeleid biedt meer ruimte om op de specifieke aspecten van dit beleid in te
gaan in de rapportage. Het beleid rond inkomen, toeslagen en koopkracht wordt geëvalueerd
in andere periodieke rapportages. In een aparte periodieke rapportage die is voorzien
voor 2027 zal de focus liggen op het bijstands- en participatiebeleid. Dit wil overigens
niet zeggen dat in de periodieke rapportage armoede en schulden geen oog is voor de
context van het beleid, neveneffecten en de rol van SZW in het stelsel. Ervaringsdeskundigen
worden betrokken bij de periodieke rapportage door vertegenwoordiging in de klankbordgroep.
Mede door inbreng van ervaringsdeskundigen zal in de periodieke rapportage worden
ingegaan op wat het beleid betekent in de leefwereld van mensen en de borging van
de menselijke maat.
Naast betrokkenheid in de klankbordgroep zal overigens ook in het (synthese)onderzoek
door het bureau ruime aandacht uitgaan naar de ervaringen van partijen in het veld,
ervaringsdeskundigen en mensen die in armoede en schulden leven.
De leden van de NSC-fractie vragen of een aantal onderwerpen expliciet worden geëvalueerd
in deze periodieke rapportage en hoe wordt gemeten of beleid daadwerkelijk mensen
uit armoede en schulden helpt. Het sociaal minimum, de financiële situatie van gemeenten,
uitvoering van maatregelen en ICT-problemen bij de Belastingdienst vormen geen expliciet
onderdeel van de periodieke rapportage. Wel gaat de rapportage in op de aanpak van
het ministerie SZW en de rol in het stelsel. Ook zullen verschillende beleidseffecten
zoals rond de prikkel om meer te gaan werken en de armoedeval (gedeeltelijk) aan bod
komen in deze periodieke rapportage. Daarnaast zullen de rol van complexiteit en regeldruk
in het ontstaan en voortbestaan van schulden aan de orde komen. Voor de meting van
het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft en/of problematische schulden heeft
en de ontwikkelingen hierin gedurende de onderzoeksperiode wordt aangesloten bij cijfers
van het CBS, SCP en NIBUD. De mate van doeltreffendheid van het beleid wat betreft
het uit armoede en schulden helpen van mensen, wordt in de periodieke rapportage voornamelijk
bekeken door synthese uit onderliggende evaluaties en onderzoeken.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe wordt geborgd dat lessen uit de periodieke
rapportage daadwerkelijk worden opgepakt, naar de beleidsmaatregelen en resultaten
specifiek op het vlak van kinderarmoede en naar het ontvangen van intensiveringsscenario’s.
In de kabinetsreactie op de periodieke rapportage zal worden ingegaan op de lessen
en aanbevelingen hierin voor het armoede- en schuldenbeleid en hoe deze worden opgepakt.
Deze beleidsreactie zal aan uw Kamer worden aangeboden. Blijvende aandacht voor opvolging
van de bevindingen en aanbevelingen wordt vervolgens geborgd door hierover jaarlijks
te rapporteren in een aparte Kamerbrief. Over de beleidsmaatregelen op het vlak van
kinderarmoede is uw Kamer geïnformeerd in de voortgangsbrieven van de Aanpak geldzorgen,
armoeden en schulden.4 Ook in het Nationaal Programma Armoede en Schulden zijn maatregelen op dit terrein
uiteengezet.5 In de periodieke rapportage zal tevens aandacht zijn voor de interventies en maatregelen
gericht op het voorkomen van armoede onder kinderen, de middelen hiervoor en de resultaten
van het gevoerde beleid in de onderzoeksperiode 2019 – 2025. De Kamer zal zowel besparings-
als intensiveringsopties ontvangen, voorzien van een kabinetsreactie.
Antwoorden t.a.v. de vragen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen naar de reikwijdte van de rapportage, waarom deze
niet domeinoverstijgend wordt aangepakt en of niet alle inzet erop gericht zou moeten
zijn om eerst de actiepunten uit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden het hoofd
te bieden. Het uitvoeren van een eigenstandige beleidsdoorlichting van het armoede-
en schuldenbeleid sluit aan bij de Strategische Evaluatie Agenda van het Ministerie
van SZW en bevordert dat er een zo scherp mogelijk beeld gevormd kan worden in de
rapportage van het gevoerde beleid, om daarmee het Nationaal Programma Armoede en
Schulden te voeden. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden worden ook verschillende
actiepunten uit de eerdere Aanpak geldzorgen, armoede en schulden – die een lange
adem vergen – voortgezet en aangepakt.
De leden van de BBB-fractie vragen waarom het onderzoek wordt uitbesteed en of het
ministerie niet zelf kan rapporteren over de aanpak van armoede en schulden. Het Ministerie
van SZW rapporteert doorgaans zelf over de voortgang van de aanpak van armoede en
schulden.6 Voor deze beleidsdoorlichting is echter gekozen om het onderzoek uit te besteden
aan een extern onderzoeksbureau, mede om de onafhankelijkheid van het onderzoek te
borgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier