Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 796 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met verscheidene technische en kleine beleidsmatige wijzigingen (Verzamelwet SZW 2026)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 4 november 2025
Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de leden
van de fracties NSC en GroenLinks-PvdA hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag
gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties. De oorspronkelijke
tekst van het verslag is integraal overgenomen in deze nota en cursief weergegeven.
Daar waar vragen of opmerkingen zich lenen voor gezamenlijke beantwoording, zijn zij
gegroepeerd. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie
van de regering.
I. Algemeen
1. Inleiding
2. Klein beleid
2.3. Naamswijziging Stichting Inlichtingenbureau naar Bureau Informatiediensten Nederland
De leden van de NSC-fractie onderschrijven de voorgestelde naamswijziging van Stichting Inlichtingenbureau naar
Bureau Informatiediensten Nederland. Voor deze leden is deze naamswijziging een kleine
stap die toewerkt naar een overheid die haar burgers niet met wantrouwen bejegent,
maar juist uitgaat van vertrouwen. Deze leden hebben hierover nog een aantal aanvullende
vragen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de naamswijziging van het Bureau Informatiediensten
Nederland ook gepaard zal gaan met een statutenwijziging. Deze leden vragen of de
regering aan kan geven hoe en wanneer de Tweede Kamer betrokken zal worden bij deze
statutenwijziging.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering of zij bekend is met het rapport «Onzichtbare
Macht – het Inlichtingenbureau doorgelicht» van het Wetenschappelijk Bureau NSC.1 Deze leden vragen de regering om een reactie op dit rapport en vragen daarbij ook
hoe zij aankijkt tegen de aanbevelingen en conclusies van het rapport.
Specifiek vragen deze leden om te reageren op de aanbeveling om het Bureau Informatiediensten
Nederland om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Kan de regering aangeven
of, en zo ja waarom, zij de huidige governancestructuur van een stichting geschikt
acht? Is de regering het met deze leden eens dat het meer voor de hand zou liggen
om deze stichting om te vormen tot een zbo, omdat op deze manier de transparantie
kan worden bevorderd?
De leden van de NSC-fractie vragen ook of de regering kan reageren op de wenselijkheid
van de in het rapport gesignaleerde gemeentelijke afhankelijkheid van het Bureau Informatiediensten
Nederland. Deze leden vragen hierbij ook specifiek om een reactie op gemeentelijke
afhankelijkheid van het Bureau Informatiediensten Nederland voor producten zoals de
berekening van de beslagvrije voet of het berichtenverkeer in de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) en jeugdzorg.
Tot slot vragen deze leden ook om een reactie op de stelling dat het Bureau Informatiediensten
Nederland zich zou moeten beperken tot haar oorspronkelijke kerntaak: het faciliteren
van rechtmatigheidscontroles op uitkeringen en of de regering het eens is met de stelling
dat uitbreiding naar bredere ICT-diensten risico’s van monopolie, gebrek aan controle
en verwatering van verantwoordelijkheden met zich mee brengen; indien nee, kan de
regering aangeven waarom niet?
In reactie op de inbreng van de leden van de NSC-fractie is de regering verheugd dat
deze leden de voorgenomen naamswijziging van het Inlichtingenbureau naar Bureau Informatiediensten
Nederland (BIDN), zoals opgenomen in het wetsvoorstel, steunen. In aanvulling hierop
hebben deze leden een aantal vragen die verder strekken dan het voorliggende wetsvoorstel.
Een statutenwijziging van stichting Inlichtingenbureau, waarbij ook de naamswijziging
in Bureau Inlichtingendiensten Nederland (BIDN) wordt geformaliseerd, is in voorbereiding
naar aanleiding van Kamervragen2 en het daaropvolgende onderzoeksrapport «Grip op Gegevensuitwisseling»3. Na advisering over dit voornemen door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen
van het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer neemt het kabinet hierover
een besluit, dat naar verwachting voor het eind van dit jaar zal worden voorgehangen
bij de Eerste en de Tweede Kamer. Deze voorhangprocedure is niet verplicht bij een
statutenwijziging van een bestaande stichting, maar wel in lijn met kabinetsbeleid
en ook conform een eerdere toezegging aan Uw Kamer.
Van het rapport van het wetenschappelijk bureau van Nieuw Sociaal Contract heeft de
regering kennisgenomen. De kern van de aanbevelingen is om Bureau Informatiediensten
Nederland om te vormen van een stichting in een zelfstandig bestuursorgaan of – «mocht
een transformatie nog niet haalbaar zijn – via een statutenwijziging de toezichtstructuur
vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te versterken, de rol van
de Minister bij benoemingen en toezicht te herstellen, en een duidelijke begrenzing
van het takenpakket vast te leggen.»
In verband met de hiervoor geschetste procedure meent de regering dat het voor de
hand ligt dat eerst kabinetsbesluitvorming wordt afgerond. Wanneer het besluit bij
het parlement wordt voorgehangen zullen de gemaakte keuzen worden onderbouwd, waarbij
ook kan worden ingegaan op de kwesties die de leden van de NSC-fractie in hun vragen
aansnijden. Ten overvloede zij opgemerkt dat in de Kamerbrief van 25 september 2023,
waarin een reactie is gegeven op het onderzoeksrapport «Grip op Gegevensuitwisseling»4, reeds is ingegaan op enkele door de leden van de NSC-fractie gestelde vragen. Zo
is daarin uitgelegd waarom niet voor een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan
is gekozen.
2.5. Wijzigingen Algemene nabestaandenwet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de gekozen oplossing rondom het harmoniseren van de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). Deze leden vragen of het klopt dat harmonisatie
op twee manieren kan plaatsvinden, namelijk door aan te sluiten bij de Anw (en de
AKW op het voorliggende punt aan te passen zodat deze overeenkomt met de Anw, zoals
de regering via dit wetsvoorstel beoogt) of aan te sluiten bij de AKW (en de Anw op
het voorliggende punten aan te passen zodat deze overeenkomt met de AKW). Deze leden
vragen nader te onderbouwen waarom de regering niet kiest voor de tweede optie. Deze
leden vragen welke effecten de regering verwacht als hiervoor gekozen wordt en hier
ook een budgettaire inschatting van te maken.
In reactie op de inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie laat de regering
weten dat in het wetsvoorstel is gekozen voor de tweede optie. De Anw wordt aangepast
zodat de voorwaarden overeenkomen met de AKW. In de memorie van toelichting staat:
«...In de AKW is de aanspraak op kinderbijslag bij het volgen van onderwijs aangepast
naar de voorwaarde dat leerlingen van 16 en 17 jaar onderwijs volgen met als doel
het behalen van een startkwalificatie (artikel 7, tweede lid, onder a, AKW). Dit geldt
ook als zij dit onderwijs in het buitenland volgen (artikel 7, tweede lid, onder b,
AKW). In de Anw is een identieke bepaling te vinden in het geval aan de kwalificatieplicht
wordt voldaan (artikel 26, tweede lid, onder a, Anw), maar daarbij is verzuimd te
regelen dat hetzelfde geldt voor de 16- of 17-jarige wees die in het buitenland onderwijs
volgt dat vergelijkbaar is met de Nederlandse startkwalificatie. Voorgesteld wordt
om de voorwaarde ten aanzien van buitenlands onderwijs uit artikel 7, tweede lid,
onder b, AKW, toe te voegen aan artikel 26, tweede lid, Anw om zo de kennelijke omissie
te herstellen. Middels het toevoegen van dit nieuwe onderdeel wordt artikel 26, tweede
lid, Anw, op dit punt gelijkgetrokken met artikel 7, tweede lid, AKW. Het voorstel
is om de bewoording van artikel 7, tweede lid, onder b, AKW over te nemen in artikel
26, tweede lid, Anw...» Op deze wijze wordt de Anw in lijn gebracht met de AKW.
2.6. Hoogte kerstuitkering en overlijdensuitkering Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel een onbedoeld nadeel wil
herstellen voor de inwoners van Sint Eustatius en Saba. Deze leden steunen dit. De
leden vragen om hoeveel personen het gaat en hoe groot het nadeel is dat via deze
wet wordt weggenomen.
Het wetsvoorstel heeft betrekking op alle inwoners van Sint Eustatius en Saba die
AOV-gerechtigd zijn. Medio 2025 betreft dit ruim 700 personen. AOV-gerechtigden die
op Sint Eustatius wonen ontvangen een maandelijkse tegemoetkoming van USD 59; voor
AOV-gerechtigden op Saba is dit bedrag USD 86. Het niet meerekenen van de tegemoetkoming
bij de berekening van de kerstuitkering – deze bedraagt 100 procent van het bedrag
aan ouderdomspensioen, waarop recht bestond in de maand september – komt dus neer
op een jaarlijks nadeel van USD 59 voor AOV-gerechtigden op Sint Eustatius en USD
86 voor AOV-gerechtigden op Saba. Bij de toekenning van de overlijdensuitkering, die
viermaal het ouderdomspensioen bedraagt, is het huidige nadeel USD 236 voor Sint Eustatius
en USD 344 voor Saba. De overlijdensuitkering betreft een eenmalig bedrag ten gunste
van de nabestaanden van een overleden AOV-gerechtigde.
2.12. Inclusiviteitsopslag in de Wet banenafspraak en de Wet kinderopvang
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen nader toe te lichten om welke inclusiviteitsopslag het gaat. Ook vragen deze
leden hoe hoog deze is en welke (totale) premieopbrengst daarmee gemoeid is.
Als het aantal banen dat is afgesproken voor de banenafspraak niet gerealiseerd wordt,
kan het kabinet in overleg met sociale partners besluiten om de quotumregeling te
activeren. De quotumregeling kan overigens pas geactiveerd worden wanneer de Wet banenafspraak
volledig in werking getreden is. Op 1 januari 2026 treedt het eerste deel van de Wet
banenafspraak in werking, en op een nader te bepalen tijdstip (waarschijnlijk juli
2026) het overige deel van de Wet banenafspraak.
De quotumregeling bestaat uit een heffing en een bonus. De heffing is een opslag op
de premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en wordt de inclusiviteitsopslag
genoemd. Pas als de quotumregeling geactiveerd wordt, zal deze inclusiviteitsopslag
via de Aof-premies geheven worden.
De hoogte van de inclusiviteitsopslag, de bijhorende premieopbrengst, het totale bedrag
dat aan bonus uitgekeerd wordt en de uitvoeringskosten kunnen pas geraamd worden als
de quotumregeling geactiveerd gaat worden. Deze ramingen hangen namelijk af van het
aantal gerealiseerde banen volgens de banenafspraak op het moment dat de quotumregeling
geactiveerd wordt en de totale premieplichtige loonsom van opslagplichtige werkgevers
op dat moment. De verwachting is dat de opbrengst via de inclusiviteitsopslag even
hoog is als het geraamde besparingsverlies op de uitkeringslasten, de uitgekeerde
bonussen en de uitvoeringskosten. Uitgangspunt is dat het te betalen bedrag aan inclusiviteitsopslag
per werknemer voor bedrijven met een gemiddelde loonsom vergelijkbaar zal zijn met
het te ontvangen bedrag aan banenafspraakbonus van € 5.000 per te realiseren baan.
De memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak bevat een uitgebreide toelichting
op de inclusiviteitsopslag. Zoals opgemerkt in die toelichting vloeien de opbrengsten
van de inclusiviteitsopslag rechtstreeks naar de algemene middelen van het Rijk. Het
onderhavige wetsvoorstel neemt dit expliciet in de wettekst op.
3. Uitvoering
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de uitvoeringstoets van de Nederlandse Arbeidsinspectie
(NLA). Deze leden merken op dat de NLA kritiek heeft op de gekozen formulering bij
artikel 12. Zo schrijft de NLA dat er sprake is van een niet concrete doelbepaling,
waardoor niet met een waarschuwing kan worden opgetreden. Deze leden vragen welke
overwegingen de regering heeft gehad om dit artikel niet verder te concretiseren.
Deze leden vragen om aan te geven waar nog meer aan gedacht kan worden en daarmee
de niet limitatieve lijst in antwoord op deze vraag aan te vullen.
Anders dan de Arbeidsinspectie is de regering van mening dat het tweede lid van artikel
12 voldoende concreet is om een waarschuwing op te kunnen leggen. In dit lid wordt
aangegeven dat in het overleg alle maatregelen die van wezenlijk belang zijn voor
de veiligheid en gezondheid, besproken moeten worden. Dit wordt nog verder geconcretiseerd
door de opsomming van onderwerpen die daarna volgt. De onderwerpen die nu genoemd
staan in de opsomming onder a tot en met f komen uit artikel 11 van de Kaderrichtlijn
veiligheid en gezondheid op het werk en het huidige artikel 12 van de Arbowet. Het
is niet uit te sluiten dat voor specifieke bedrijfstakken nog andere onderwerpen in
het overleg besproken moeten worden omdat die van wezenlijk belang zijn voor de veiligheid
en gezondheid. De niet limitatieve opsomming laat zien welke onderwerpen in ieder
geval van belang zijn en daarom besproken moeten worden, maar laat ook zien dat het
gesprek verder aangevuld kan worden als de risico’s van het werk daarom vragen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid