Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 27-28 oktober 2025 (Kamerstuk 21501-32-1730)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1731
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 oktober 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 15 oktober 2025 over de Geannoteerde
agenda Landbouw- en Visserijraad 27-28 oktober 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1730).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 oktober 2025 aan de Minister en de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 23 oktober
2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad van 27 en 28 oktober 2025 en richten hun inbreng op het
onderdeel visserij.
ICES-adviezen en vangstmogelijkheden
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe hij binnen
de Europese onderhandelingen inzet op maatwerk bij de uitwerking van de International
Council for the Exploration of the Sea (ICES)-adviezen, zodat verschillen tussen subbestanden
en visgronden beter tot uitdrukking komen. In het bijzonder vragen deze leden hoe
wordt omgegaan met de situatie bij Noordzeekabeljauw, waar één subbestand feitelijk
bepalend is voor het totale beheerbesluit. Is het volgens de Staatssecretaris wenselijk
om binnen ICES of in Europese Unie (EU)-verband te bevorderen dat subbestanden afzonderlijk
kunnen worden beoordeeld en beheerd en zo ja, welke ruimte ziet hij daarvoor?
Antwoord
Voor kabeljauw speelt inderdaad dat er drie subbestanden zijn waarvan bekend is dat
tussen deze bestanden vermenging plaatsvindt, maar het is onbekend in welke mate deze
bestanden mengen. Daarmee hebben maatregelen op de twee noordelijke bestanden dus
ook effect op de staat van het zuidelijke bestand. Door deze relatie tussen de bestanden
ziet de Staatssecretaris beperkte mogelijkheden om de subbestanden afzonderlijk te
beheren.
Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen deze bestanden is aanvullend genetisch
onderzoek nodig. Dit onderzoek is al in gang gezet maar gezien de complexiteit en
de noodzaak ook trends inzichtelijk te krijgen is het te verwachten dat dit nog wel
enkele jaren zal duren. Daarnaast zal de Staatssecretaris blijven pleiten voor aanvullend
onderzoek naar de impact van o.a. klimaatverandering. Dit met het doel om de mogelijke
migratie van de kabeljauwpopulatie als gevolg hiervan mee te kunnen nemen bij het
bestandsbeheer. Het is op dit moment niet duidelijk of en wanneer dit zou kunnen worden
meegenomen in de bestandsadviezen.
In het ICES-advies staat dat er alternatieve scenario's zijn om af te wijken van een
nulvangst voor alle drie de subbestanden, wat uiteraard grotere risico’s voor het
herstel van het bestand met zich meebrengt. De Staatssecretaris zal, zoals ook aangeven
in de geannoteerde agenda voor de Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1730), zich blijven inzetten om de sociaaleconomische impact zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast hoe in de tussenliggende periode wordt
geborgd dat ondernemers in de visserijsector kunnen blijven investeren en plannen
kunnen maken. Ook vragen deze leden hoe het staat met de voortgang van het eerder
aangekondigde traject om vangstadviezen meerjarig vast te stellen, zodat er meer stabiliteit
en voorspelbaarheid ontstaat voor de sector.
Antwoord
De Staatssecretaris deelt de wens om meer stabiliteit en voorspelbaarheid te creëren
voor de visserijsector. Nederland brengt dit onderwerp actief in tijdens de relevante
Europese besprekingen, met name in het kader van de evaluatie van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid (GVB). Zoals eerder aan de Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1706), wordt voor een aantal bestanden die enkel door de Europese Unie (EU) worden beheerd,
reeds ingezet op de mogelijkheid van meerjarige vaststelling van vangstadviezen. Daarbij
wordt tevens onderzocht voor welke andere bestanden dit haalbaar en wenselijk is.
De Staatssecretaris merkt daarbij op dat een meerjarige vaststelling kan bijdragen
aan stabiliteit, maar dat dit in jaren met lage bestandsinschattingen er ook toe kan
leiden dat lage vangstniveaus voor meerdere jaren worden vastgelegd.
ICCAT
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderwerpen die in het kader
van The International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT) aan
de orde komen en benadrukken dat proportionaliteit en wetenschappelijke onderbouwing
leidend dienen te blijven bij eventuele besluitvorming.
De leden van de VVD-fractie merken tot slot op dat vereenvoudiging en werkbaarheid
van visserijregelgeving voor deze leden een blijvend aandachtspunt is en dat dit onderwerp
opnieuw zal worden ingebracht zodra het in een volgende Raad is geagendeerd.
Antwoord
En marge van de Landbouw- en Visserijraad van 22-23 september 2025 heeft het Deens
voorzitterschap een informele lunch georganiseerd over de vereenvoudiging van regelgeving.
De Staatssecretaris heeft daar de voor het kabinet prioritaire onderwerpen benoemd,
zoals de vereenvoudiging van de technische maatregelenverordening om innovatie en
modernisering te stimuleren, een alternatief voor de aanlandplicht, de aanpassing
van de meerjarenplannen om meer stabiliteit en rechtszekerheid voor ondernemers te
creëren en proportionaliteit en vermindering van administratieve lasten bij de uitwerking
van de controleverordening. De Staatssecretaris zal hiervoor aandacht blijven vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 27 en 28 oktober 2025. Deze leden hebben
daarover nog enkele op- en aanmerkingen.
De leden van de BBB-fractie steunen dat er wordt gesproken over het voor boeren eenvoudiger
en aantrekkelijker maken om mee te doen aan de groene transitie binnen het nieuwe
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden vragen de Minister echter wat de
groene transitie inhoudt. Is dit op basis van vrijwilligheid? Geldt dat er een soort
stip op de horizon is waar alle boeren in Europa naartoe aan het werken zijn? Naar
welk soort landbouw is Europa in transitie?
Antwoord
De inzet van boeren op de groene doelen binnen het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) bestaat uit een combinatie van verplichte basisvoorwaarden en vrijwillige deelname
aan stimulerende maatregelen. Zo stelt de Europese Commissie in de nieuwe GLB plannen
voor dat boeren moeten voldoen aan een basisniveau van goede landbouwpraktijken (het
z.n. «Farm Stewardship», dat zich richt op dat boeren in de dagelijkse praktijk actief bijdragen aan behoud
en verbetering van het onder meer het milieu), gekoppeld aan het «Do no significant harm»-principe. Onder dit principe wordt gewaarborgd dat landbouwactiviteiten geen significante
schade toebrengen aan onder andere milieu en biodiversiteitsdoelstellingen. Daarbovenop
is er een vrijwillige deelname aan publieke diensten ten behoeve van natuur, milieu,
klimaat en/of dierenwelzijn, zoals de Agromilieu- en Klimaatacties. Voor deelname
aan deze publieke diensten ontvangen boeren dan een vergoeding. Deze in het toekomstige
GLB beoogde nieuwe acties maken het mogelijk onderdelen van de huidige ecoregeling
beter te combineren met het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Dat maakt
het, volgens de Commissie, voor boeren eenvoudiger en overzichtelijker om hieraan
deel te nemen.
De inzet op groene doelen binnen het GLB vind ik belangrijk en daarbij ook het beter
belonen van publieke diensten die boeren hiervoor leveren. Daarom ben ik ook positief
over de mogelijkheid om maatregelen uit de ecoregeling en het ANLb beter te stroomlijnen,
en over de ruimere mogelijkheden om publieke diensten te vergoeden, zoals beschreven
in het BNC-fiche van september 2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 4147). Het is belangrijk dat lidstaten daarbij voldoende flexibiliteit behouden bij de
invulling van de groene doelen van het GLB zodat lidstaten zelf kunnen bepalen welke
interventies en vormen van innovatie het beste passen bij nationale en regionale opgaven
en omstandigheden. Er is dus geen EU-blauwdruk hiervoor. Tegelijkertijd vind ik het
van belang dat de groene architectuur binnen het GLB moet blijven garanderen dat alle
lidstaten daadwerkelijk bijdragen aan de beoogde gezamenlijke EU-doelstellingen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er ook zal worden gesproken over het behoud
van een gelijk speelveld. Deze leden vragen of de Minister bereid is om tijdens de
Raad opnieuw de zorgen van Nederland in te brengen als het gaat over MERCOSUR en het
onderwerp gelijk speelveld?
Antwoord
Tijdens de Raad zal, onder het agendapunt over het GLB na 2027, worden gesproken over
een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU) voor de groene architectuur van het
toekomstige GLB. Dit onderwerp heeft geen betrekking op handelsverdragen. De Minister
verwacht echter dat er onder het agendapunt marktsituatie de gelegenheid zal zijn
om aan te geven dat het EU-Mercosur akkoord in Nederland politiek gevoelig ligt, en
dat de kabinetspositie momenteel opgesteld wordt. De Minister ziet dat er grote zorgen
zijn in Nederland over het ongelijke speelveld dat kan ontstaan. Bij het opstellen
van de kabinetsappreciatie worden de geopolitieke en economische kansen afgewogen
met de effecten die het akkoord mogelijk heeft op de landbouwsector.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt over de ICCAT-jaarvergadering.
Deze leden steunen de Nederlandse opstelling, evenals de inzet met betrekking tot
de vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Oostzee.
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de vangstadviezen voor makreel,
in het bijzonder over de opstelling van de zogenoemde derde landen: het Verenigd Koninkrijk,
de Faeröer en Noorwegen. Deze landen houden zich niet aan het wetenschappelijke advies
van ICES, waardoor Nederlandse vissers onevenredig worden geraakt. Deze leden verzoeken
de Staatssecretaris zich krachtig in te zetten richting deze landen, opdat zij zich
aan de afgesproken, wetenschappelijk verantwoorde quota houden, en zo nodig sanctiemaatregelen
te ondersteunen.
Antwoord
Het vangstadvies voor makreel is inderdaad zorgwekkend. De Staatssecretaris zal, wanneer
dit aan de orde is, de Commissie wijzen op de noodzaak om de derde landen, inclusief
de genoemde derde landen, aan te sporen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid te
nemen voor een duurzaam beheer van het bestand. Daarbij wil de Staatssecretaris opmerken
dat er de afgelopen jaren met de genoemde landen wel overeenstemming is bereikt over
de doorvertaling van de wetenschappelijke adviezen naar vangstmogelijkheden. Echter
is er geen overeenstemming over hoe deze vangstmogelijkheden worden verdeeld over
de vissende landen waardoor overbenutting een feit is. Op moment van schrijven is
voor makreel voor 2026 nog geen overeenstemming tussen de desbetreffende derde landen
en de EU over de totale vangstmogelijkheden.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd dat het voor Nederland belangrijke tongbestand
met 21 procent wordt verhoogd. Zij steunen de lijn van de Staatssecretaris om alternatieve
scenario’s te verkennen voor de kabeljauwquota, aangezien het met één van de subbestanden
niet goed gaat.
Deze leden ontvangen hierover graag nadere informatie in de vorm van een brief, waarin
wordt toegelicht hoe de opsplitsing van de bestanden is vormgegeven.
Antwoord
Voor tong is een positief vangstadvies afgegeven van 16,4% ten opzichte van het vangstadvies
van vorig jaar. Ten opzichte van de vastgestelde totale vangstmogelijkheden voor 2025
is het vangstadvies een toename in vangstmogelijkheden van 25%. Dit verschil komt
doordat de vangstmogelijkheden voor 2025 lager zijn vastgesteld dan het advies. De
Staatssecretaris zal zich inzetten om de vangstmogelijkheden voor 2026 wel in lijn
te laten zijn met het vangstadvies.
Voor kabeljauw speelt dat er drie subbestanden zijn waarvan bekend is dat tussen deze
bestanden vermenging plaatsvindt, maar het is onbekend in welke mate deze bestanden
mengen. Daarmee hebben maatregelen op de twee noordelijke bestanden dus ook effect
op de staat van het zuidelijke bestand. Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen
deze bestanden is aanvullend genetisch onderzoek nodig. Dit onderzoek is al in gang
gezet maar vergt tijd.
De onderhandelingen met het Verenigd Koningrijk en Noorwegen over kabeljauw moeten
nog beginnen. De Commissie onderhandelt namens de lidstaten. Het mandaat van de Commissie
voor de vangstonderhandelingen is vertrouwelijk. Wanneer de onderhandelingen zijn
afgerond zal de Staatssecretaris u per brief informeren over wat de uitkomst voor
de verschillende subbestanden betekent.
De leden van de BBB-fractie steunen de Staatssecretaris in zijn aanpak en de onderhandelingen
over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Deze leden vragen hem bijzondere
aandacht te besteden aan de pelagische sector en doen een nadrukkelijk beroep op hem
om zich in te zetten voor een herziening van de Haagse preferenties.
Antwoord
De Staatssecretaris beoordeelt de verlaging van de vangstadviezen voor meerdere pelagische
visbestanden als zorgelijk. In de Landbouw en Visserijraad van 22-23 september 2025
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1729) heeft de Staatssecretaris daarom reeds aangegeven dat de toepassing van de Haagse
preferenties in dat kader opnieuw tegen het licht gehouden moet worden. De Staatssecretaris
zoekt hiervoor steun bij andere betrokken lidstaten.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd dat de subsidieregeling «Vernieuwing in
de keten visserij en aquacultuur» opnieuw is opengesteld, met een hoger budget. Deze
leden hopen dat van deze regeling ruim gebruik zal worden gemaakt en vragen of ook
de binnenvisserij hiervoor in aanmerking komt, dan wel of voor deze groep een aparte
regeling zal worden ontwikkeld.
Antwoord
De Staatssecretaris heeft ervoor gekozen om onder de «Vernieuwing in de keten van
visserij en aquacultuur» onder het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en
Aquacultuur (EMFAF) visserij- en aquacultuurondernemingen onderdeel te maken van de
doelgroep. Visserijondernemingen die actief zijn in de binnenvisserij vallen hiermee
binnen de doelgroep en komen in beginsel in aanmerking voor subsidie.
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de moeizamer verlopende onderhandelingen
met het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en de Faeröer. Deze landen houden zich niet
aan het wetenschappelijke advies van ICES, hetgeen de onderhandelingen bemoeilijkt
en de positie van de Nederlandse vissers verder onder druk zet.
De leden van de BBB-fractie constateren dat voor blauwe wijting een verlaging van
41 procent wordt voorgesteld, als gevolg van een gemankeerde survey die onder slechte
weersomstandigheden is uitgevoerd. Hierdoor is de bestandsschatting vertekend, terwijl
het bestand zich nog boven de veilige biologische grenzen bevindt. Deze leden verwijzen
in dit verband naar het position paper van de EAPO en pleiten voor toepassing van
het stabilisatiemechanisme, waarmee de reductie zou worden beperkt tot 20 procent
(EAPO, 3 oktober 2025, «EU pelagic industry position paper on fishing opportunities
and Coastal States negotiations for pelagic stocks for 2026», https://www.eapo.com/swfiles/files/download.php?myfile=EAPO-NPWG-positi…). Deze leden vragen de Staatssecretaris om zich hiervoor hard te maken gezien de
sociaaleconomische impact.
Antwoord
Hoezeer de Staatssecretaris zich ook de frustratie van de sector kan voorstellen dat
een klein verschil in percentages in het advies de demping naar -20% weerhoudt, ziet
hij geen ruimte om tegen het hoofdlijnenadvies van ICES in te gaan. De juridische
kaders van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid maken dat de EU in haar onderhandelingsinzet
het hoofdlijnenadvies van ICES moet volgen. Het hoofdlijnenadvies biedt geen ruimte
dan wel andere percentages om in deze onderhandelingen hiervan af te wijken. Nederland
vraagt al enige tijd aandacht voor het beter kunnen meewegen van sociaaleconomische
aspecten in de onderhandelingen rondom de Total Allowable Catch (TAC’s). Momenteel is er geen ruimte om van het hoofdlijnenadvies af te wijken. Daarom
brengt Nederland dit punt ook in, in het kader van de evaluatie van het GVB. De Staatssecretaris
wijst erop dat voor 2023 het hoofdlijnenadvies van +81% ook onverkort is overgenomen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de pelagische vangstadviezen voor 2026 over
de gehele linie zeer negatief zijn, buiten de schuld om van de Nederlandse vissers.
Deze leden wijzen op de aanzienlijke sociaaleconomische impact en vragen de Staatssecretaris
om, binnen de wetenschappelijke adviezen, te bezien welke mogelijkheden er zijn om
de gevolgen voor de sector te verzachten. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierover
met de sector in gesprek te gaan.
Antwoord
De Staatssecretaris beoordeelt de verlaging van de vangstadviezen voor meerdere pelagische
visbestanden als zorgelijk. De dalende trend van veel pelagische visbestanden, zoals
makreel, blauwe wijting en Noordzeeharing, maakt de discussie over robuuste verdeelsleutels
nog urgenter. De Staatssecretaris zal zich in de Raad ervoor inzetten dat hierop voortgang
wordt geboekt, met oog voor de Nederlandse belangen in deze discussies. De Staatssecretaris
is hierover voortdurend in gesprek met de sector.
De leden van de BBB-fractie wijzen erop dat binnen het ICES-advies voor Noordzeeharing
een alternatieve optie bestaat, gebaseerd op de langetermijnbeheerstrategie (LTMS),
waarmee de reductie kan worden beperkt tot 20 procent in plaats van 29,9 procent.
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris deze optie te betrekken bij de onderhandelingen.
Antwoord
Het klopt dat recentelijk een aanvullend ICES-advies is gepubliceerd binnen het bestaande
advies voor Noordzeeharing waarin het lange termijn beheerplan (LTMS) voor een reductie
zou kunnen zorgen tot 20%. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad
van 22- 23 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1730), zullen de discussies over het vaststellen van een LTMS voor dit bestand voortgezet
worden. De Staatssecretaris acht het van belang dat er een trilateraal akkoord komt
op een beheerplan, met het oog op meer stabiliteit in de jaarlijkse adviezen en waarborging
van duurzaamheid van deze visserij. Het wel of geen akkoord bereiken op de LTMS heeft
effect op de mogelijkheid om de reductie toe te kunnen passen.
Deze optie zal dan ook onderdeel van de onderhandelingen zijn, waarbij de EU voor
de uitkomst ook afhankelijk is van het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat enkele supermarkten, naar aanleiding van
oproepen van natuurorganisaties, hebben besloten makreel uit de schappen te halen.
Dit heeft grote gevolgen voor vissers en verwerkers, terwijl juist overbevissende
kuststaten buiten de EU verantwoordelijk zijn voor de druk op het bestand. Aangezien
het ICES-advies voor 2026 een vangst van 174.357 ton toestaat, achten deze leden deze
vangsten wetenschappelijk verantwoord en zien zij geen reden waarom makreel niet zou
mogen worden verkocht en geconsumeerd. Zij verzoeken de Staatssecretaris hierover
het gesprek aan te gaan met de betrokken supermarkten.
Antwoord
De Staatssecretaris wil inderdaad benadrukken dat ondanks de sterke daling van de
makreelbestanden, ICES wel een vangstadvies heeft gegeven dat aangeeft dat makreel
voor een hoeveelheid van ruim 174 000 ton duurzaam gevangen kan worden. Met andere
woorden, de aangelande makreel van de Nederlandse vissers wordt binnen de afgesproken
quota duurzaam gevangen. De ontstane situatie benadrukt het belang van het komen tot
overeenstemming over de verdeelsleutel voor de vangstmogelijkheden, naast vanzelfsprekend
het belang van de overeenstemming op de vangstmogelijkheden. Het is aan supermarkten
en keurmerken om op basis van de beschikbare informatie een afweging te maken. De
Staatssecretaris is bereid in gesprek te gaan met het CBL om te horen hoe zij tot
hun besluit zijn gekomen.
De leden van de BBB-fractie willen dat visserij-innovatie, en in het bijzonder de
PULS-visserij, weer op de Europese agenda wordt geplaatst. Zij benadrukken dat innovatie
binnen de sector essentieel is om zowel de ecologische als de economische duurzaamheid
van de visserij te versterken. In dat kader pleiten deze leden ervoor dat wetenschappelijk
onderzoek naar de effecten en mogelijkheden van PULS-visserij opnieuw wordt opgepakt
en op Europees niveau wordt erkend. Deze leden vragen de Staatssecretaris zich in
te zetten om dit onderwerp in Brussel opnieuw onder de aandacht te brengen en zich
daar krachtig voor uit te spreken. Daarnaast vragen zij ook om andere visserijontwikkelingen
onder de aandacht te brengen zodat deze snel geïmplementeerd kunnen worden.
Antwoord
De Staatssecretaris heeft kennisgenomen van de aangenomen motie waarin de Kamer de
regering verzoekt om zich in te zetten voor de herintroductie van pulsvisserij en
hernieuwd wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding van ICES (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2326). De Nederlandse visserij is innovatief en dat wil het kabinet blijven ondersteunen.
De Staatssecretaris zet daarom alles op alles om de pulsvisserij weer mogelijk te
maken in Europa. Ook heeft de Staatssecretaris hierbij aandacht voor nieuwe visserijinnovaties,
zoals bijvoorbeeld de flomo-kuil. Daarom heeft de Staatssecretaris in maart 2025 al
een diversenpunt ingebracht op de Landbouw- en Visserijraad, dat breed gesteund werd
door andere lidstaten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1703). Hierin heeft de Staatssecretaris wederom de aandacht gevraagd voor het toekomstperspectief
voor de visserij en het belang van innovatie benadrukt. Daarnaast brengt de Staatssecretaris
de puls en andere innovaties in zijn bilaterale contacten met collega’s uit andere
lidstaten en de Commissie onder de aandacht. Dit zal de Staatssecretaris blijven doen.
Mede op basis van de aangenomen motie zal de Staatssecretaris u later dit jaar informeren
over zijn verdere inzet op dit dossier.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, griffier