Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 812 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026)
Nr. 18
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 22 oktober 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
a. In subonderdeel 1 wordt «€ 1.143» vervangen door «€ 432».
b. In subonderdeel 2, onder a, wordt «0,12%-punt» vervangen door «0,07%-punt».
2
Artikel I, onderdeel H, vervalt.
3
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
J.
Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «99,95%» vervangen door «93,87%».
2. In het vierde lid wordt «46,27%» vervangen door «43,46%».
3. In het zesde lid wordt «99,95%» vervangen door «93,87%».
4. In het zevende lid wordt «99,95%» vervangen door «93,87%» en wordt «225%» vervangen
door «239,57%».
4
Na artikel II worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2031 het in de laatste
kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde percentage
en het in de laatste kolom van de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel als
eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IIB
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2032 het in de laatste
kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde percentage
en het in de laatste kolom van de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel als
eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IIC
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2033 het in de laatste
kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde percentage
en het in de laatste kolom van de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel als
eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IID
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2035 het in de laatste
kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde percentage
en het in de laatste kolom van de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel als
eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
5
Artikel III, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
a. In subonderdeel 1 wordt «€ 1.143» vervangen door «€ 432».
b. In subonderdeel 2, onder a, wordt «0,12%-punt» vervangen door «0,07%-punt».
6
Na artikel IV worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IVA
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2031 het in de
laatste kolom van de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde
percentage en het in de laatste kolom van de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen
tabel als eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IVB
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2032 het in de
laatste kolom van de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde
percentage en het in de laatste kolom van de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen
tabel als eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IVC
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2033 het in de
laatste kolom van de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde
percentage en het in de laatste kolom van de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen
tabel als eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
ARTIKEL IVD
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2035 het in de
laatste kolom van de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel als eerste vermelde
percentage en het in de laatste kolom van de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen
tabel als eerste vermelde percentage verhoogd met 0,01%-punt.
7
Artikel III, onderdeel C, vervalt.
8
Artikel XLIII vervalt.
Toelichting
1. Algemene toelichting
Met deze nota van wijziging wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Klaver
en Kouwenhoven.1De koopkrachtmaatregelen die zijn opgenomen in het Belastingplan 2025 kunnen, in combinatie
met de reguliere indexatie van de arbeidskorting, tot negatieve inkomensgevolgen leiden
voor deeltijdwerkers die op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen en waarbij
de lonen minder zijn toegenomen dan de algemene loonontwikkeling. In het wetsvoorstel
wordt de arbeidskorting beleidsmatig verhoogd. In de motie van de leden Klaver en
Kouwenhoven wordt het kabinet verzocht deze inkomensgevolgen voor 2026 ongedaan te
maken.
Indexatie arbeidskorting
De arbeidskorting kent een opbouw- en een afbouwtraject en heeft daarom verschillende
inkomensgrenzen en daarmee samenhangende bedragen. De bedragen die horen bij de inkomensgrenzen
en de hoogte van de arbeidskorting worden jaarlijks geïndexeerd. Voor de hoogte van
de inkomensgrenzen gebeurt dat grotendeels aan de hand van het wettelijk minimumloon
(wml) en voor de hoogte van de arbeidskorting gebeurt dat uitsluitend met de tabelcorrectiefactor
(tcf) die gebaseerd is op de afgeleide consumentenprijsindex van het Centraal Bureau
voor de Statistiek.
Om uitvoering te geven aan de motie wordt met deze nota van wijziging voorgesteld
de indexatie van de bedragen van de eerste twee inkomensgrenzen van de arbeidskorting
per 1 januari 2026 zo aan te passen dat deze bedragen uitkomen op de bedragen die
zouden gelden wanneer de betreffende bedragen in 2025 en 2026 uitsluitend geïndexeerd
zouden zijn met de tcf. Hierdoor krijgen deeltijdwerkers die op jaarbasis minder dan
het minimumloon verdienen meer recht op arbeidskorting in 2026 ten opzichte van de
situatie waarin de inkomensgrenzen uitsluitend op basis van het wml zouden zijn geïndexeerd.
De inkomensgrens bij het eerste knikpunt is daardoor per 1 januari 2026 € 11.965 en
bij het tweede knikpunt € 25.845. Dit is een verlaging van € 774, onderscheidenlijk
€ 1.674. Deze aanpassing kost jaarlijks circa € 600 miljoen.
Om de budgettaire derving van deze afwijkende indexatie te kunnen dekken, wordt onder
andere voorgesteld de in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van het bedrag van de
arbeidskorting bij het tweede knikpunt met € 25 en het derde knikpunt met € 27 geen
doorgang te laten vinden.
Aanpassing tarief eerste schijf en aangrijpingspunt toptarief
Ter dekking van de voorgestelde gewijzigde indexatie met ingang van 1 januari 2026
van de inkomensgrenzen van de arbeidskorting wordt daarnaast voorgesteld om per die
datum het tarief in de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting minder te
verlagen dan in het wetsvoorstel is opgenomen en het aangrijpingspunt van het toptarief
minder te verhogen. Het tarief in de eerste schijf wordt hierbij met 0,05%-punt minder
verlaagd, waardoor het per 1 januari 2026 op 35,75% uitkomt.2 Het aangrijpingspunt van het toptarief wordt hierbij met € 711 minder verhoogd waardoor
het, rekening houdend met de indexatie, per 1 januari 2026 op € 78.426 uitkomt. Daarnaast
wordt in dit kader aan het begin van de kalenderjaren 2031 tot en met 2033 en 2035
het tarief in de eerste schijf telkens met 0,01%-punt verhoogd om de derving van de
gewijzigde indexatie van de inkomensgrenzen van de arbeidskorting structureel te kunnen
dekken.
Budgettaire aspecten
De hierna opgenomen tabel laat de budgettaire gevolgen zien van de maatregel en de
dekkingsmaatregelen. De structurele budgettaire derving van het verlagen van de knikpunten
is hoger dan de derving in de eerste jaren. Dit komt omdat door het per 1januari 2027
afbouwen en vervolgens per 1 januari 2035 volledig afschaffen van de inkomensafhankelijke
combinatiekorting meer arbeidskorting verzilverd kan worden door lagere inkomens.
Vanaf 2031 wordt het tarief in de eerste schijf in vier stapjes van 0,01%-punt verder
verhoogd (in 2031, 2032, 2033 en 2035) om deze extra derving te dekken.
Budgettaire gevolgen (in mln euro prijzen 2025)
2026
2027
2028
2029
2030
Struc
Verlagen knikpunten arbeidskorting volgens motie
– 604
– 611
– 608
– 611
– 612
– 734
Terugdraaien verhogingen arbeidskorting uit wetsvoorstel
185
185
185
185
185
185
Verhogen tarief eerste schijf
189
191
192
192
196
311
Verlagen aangrijpingspunt toptarief met € 711
236
234
234
232
230
227
Totaal
6
– 1
4
– 1
0
– 11
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De doelstelling van het pakket aan maatregelen is om deeltijdwerkers die op jaarbasis
minder dan het minimumloon verdienen meer arbeidskorting te geven in 2026 ten opzichte
van de situatie waarin de grenzen op basis van het minimumloon zouden zijn geïndexeerd.
De maatregel is doeltreffend in het bewerkstelligen van een positief inkomenseffect
voor deeltijdwerkers onder het minimumloon, zij ontvangen meer arbeidskorting. De
maatregel is beperkt doelmatig omdat hierdoor een groep deeltijdwerkers niet meer
door de arbeidskorting wordt gestimuleerd om voltijd te werken omdat het tweede knikpunt
op een lager percentage van het wml wordt vastgesteld. Het kabinet is niet voornemens
om deze maatregel te evalueren. De arbeidskorting is in 2024 geëvalueerd. Er is geen
evaluatie voorzien van de voorgestelde wijzigingen, omdat het beperkte parameteraanpassingen
betreft.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
De nota van wijziging is beoordeeld met de uitvoeringstoets. Daaruit blijkt dat de
wijzigingen met ingang van 1 januari 2026 uitvoerbaar zijn. De uitvoeringstoets is
als bijlage opgenomen.
Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
De wijzigingen hebben geen noemenswaardige gevolgen voor de administratieve lasten.
De hoogte van diverse parameters in de inkomstenbelasting wijzigt jaarlijks door inflatiecorrectie
en nieuw beleid. De wijzigingen leiden enkel tot een andere hoogte dan zonder de wijzigingen
het geval zou zijn geweest. Dit wordt verwerkt in de systemen van softwareleveranciers
en de Belastingdienst waarna automatisch de hoogte van de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting
wordt berekend.
2. Onderdeelsgewijze toelichting
Onderdelen 1, 4, 5 en 6
Artikel I, onderdeel A, en artikel III, onderdeel B (artikelen 2.10a en 2.10b van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikelen 20a en 20b van de Wet op de loonbelasting
1964).
Met de in de onderdelen 1 en 5 opgenomen wijzigingen worden artikel I, onderdeel A,
en artikel III, onderdeel B, gewijzigd. Voorgesteld wordt om per 1 januari 2026 het
tarief van de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting minder te verlagen
dan in het wetsvoorstel is opgenomen en het aangrijpingspunt van het toptarief minder
te verhogen, ter dekking van de in deze nota van wijziging opgenomen gewijzigde indexatie
met ingang van 1 januari 2026 van de inkomensgrenzen van de arbeidskorting. Hiermee
worden de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de tarieftabellen in de
artikelen 2.10, eerste lid, en 2.10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
(Wet IB 2001) en in de artikelen 20a, eerste lid, en 20b, eerste lid, van de Wet op
de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) aangepast. Het tarief in de eerste schijf wordt
op grond van deze nota van wijziging met 0,05%-punt minder verlaagd, waardoor het
in 2026 op 35,75% uitkomt.3 Het bedrag van het aangrijpingspunt van het toptarief wordt ten opzichte van het
wetsvoorstel met € 711 minder verhoogd per januari 2026, waardoor het, rekening houdend
met de indexatie, per die datum op € 78.426 uitkomt. Ingevolge de onderdelen 4 en
6 wordt aan het begin van de kalenderjaren 2031, 2032, 2033 en 2035 het tarief in
de eerste schijf telkens met 0,01%-punt verhoogd om de derving van de gewijzigde indexatie
van de inkomensgrenzen van de arbeidskorting structureel te kunnen dekken.
Onderdelen 2, 7 en 8
Artikel I, onderdeel H, artikel III, onderdeel C, en artikel XLIII (artikel 8.11 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964)
Eveneens ter dekking van de voorgestelde aangepaste indexatie van de voor de arbeidskorting
geldende inkomensgrenzen, vindt op grond van de onderdelen 2 en 7 de in het wetsvoorstel
voorgestelde verhoging van de voor de arbeidskorting geldende inkomensgrenzen bij
het tweede en derde knikpunt niet plaats. Dit wordt bewerkstelligd door artikel I,
onderdeel H, en artikel III, onderdeel C, te laten vervallen.
Omdat de artikelen waarin de hoogte van de arbeidskorting wordt aangepast in dat geval
komen te vervallen, kan ook artikel XLIII waarin de bijbehorende afwijkende wijze
van indexatie van de betreffende bedragen wordt geregeld, vervallen.
Onderdeel 3
Artikel I, onderdeel J (artikel 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met onderdeel 3 wordt aan artikel I een onderdeel toegevoegd, op grond waarvan artikel
10.7 Wet IB 2001 wordt aangepast. Aan de hand van de in dat kader te wijzigen percentages
in artikel 10.7 Wet IB 2001 worden de inkomensgrenzen in het opbouw- en afbouwtraject
van de arbeidskorting die zijn opgenomen in artikel 8.11 Wet IB 2001 berekend. De
op basis daarvan per 1 januari 2026 voorgestelde wijzigingen van de percentages in
artikel 10.7 Wet IB 2001 bewerkstelligen dat de hoogte van de eerste twee inkomensgrenzen
van de arbeidskorting, dus de inkomensgrenzen bij het eerste en tweede knikpunt, per
1 januari 2026 zo worden aangepast dat deze bedragen uitkomen op de bedragen waarop
ze zouden zijn uitgekomen wanneer in 2025 en 2026 uitsluitend geïndexeerd zou zijn
met de tcf en niet mede op basis van het wml. Deze inkomensgrenzen komen, inclusief
indexatie, dan uit op € 11.965 voor het eerste knikpunt en € 25.845 voor het tweede
knikpunt in plaats van € 12.739 en € 27.519. Hierdoor krijgen deeltijdwerkers die
op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen meer recht op arbeidskorting in
2026 ten opzichte van de situatie waarin de inkomensgrenzen uitsluitend op basis van
het wml zouden zijn geïndexeerd. Dit maakt voor de toekomst ook de mogelijke negatieve
inkomensgevolgen van de koopkrachtmaatregelen die zijn opgenomen in het Belastingplan
2025, in combinatie met de reguliere indexatie van de arbeidskorting, voor deeltijdwerkers
die op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen, ongedaan. De gewijzigde percentages
blijven ook na 2026 in artikel 10.7 Wet IB 2001 opgenomen. Als deze percentages daarna
niet zouden worden gehandhaafd in artikel 10.7 Wet IB 2001 zou per 1 januari 2027
de hiervoor beschreven verlaging van de knikpunten de facto weer ongedaan worden gemaakt.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.H.J. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën