Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Patijn over de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte
Vragen van het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte (ingezonden 10 september 2025).
Antwoord van Minister Paul (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 14 oktober
2025)
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 12 augustus jl., waarin
werd geoordeeld dat werknemers in een slapend dienstverband ook recht hebben op de
opbouw en uitbetaling van vakantiedagen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe duidt u deze uitspraak?
Antwoord 2
Het gaat hier om een uitspraak van de rechtbank Gelderland in een procedure tussen
de werkgever en werknemer. De werknemer is langdurig arbeidsongeschikt en bevindt
zich in een zogenoemd slapend dienstverband; er is daarbij nog wel een arbeidsovereenkomst,
maar geen recht meer op loon. Op verzoek van de werknemer wordt de arbeidsovereenkomst
door de rechter ontbonden.
De rechter doet ook uitspraak over de opbouw van vakantiedagen over de tijd dat het
dienstverband slapend is. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:634, eerste
lid) worden vakantiedagen alleen opgebouwd over de periodes waarover de werknemer
recht heeft op loon. Dit zou betekenen dat hij geen vakantiedagen meer heeft opgebouwd
over de periode na 29 februari 2024 tot 12 augustus 2025. De kantonrechter stelt dat
dit in strijd is met Europese regelgeving en rechtspraak, en laat daarom de bepaling
over de opbouw van vakantie-uren uit het BW buiten toepassing. De rechter kent de
vakantiedagen alsnog toe aan de werknemer.
Vraag 3 en 4
Vindt de regering dat de Nederlandse wetgeving in lijn is met het Europees recht en
jurisprudentie? Waarom wel of niet?
Hoe reflecteert u op artikel 7:634 BW, artikel 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG en op
rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU)?
Antwoord 3 en 4
Artikel 7:634 BW regelt onder meer de opbouw van vakantierechten. Vakantie wordt opgebouwd
over periodes waarin sprake is van recht op loon. Het kabinet is niet van mening dat
de bepalingen over de opbouw van vakantie in Nederlandse wetgeving in strijd zijn
met Europees recht. De uitspraak van de kantonrechter staat vooralsnog op zichzelf
en biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten om te concluderen dat de Nederlandse
wetgeving niet in lijn zou zijn met Europees recht.
In de genoemde Europese Richtlijn staat dat alle werknemers vakantie opbouwen. Tegelijkertijd
is naar het oordeel van het kabinet duidelijk dat deze richtlijn bedoeld is voor de
situatie dat er werk is of wordt verricht of in ieder geval voor de situatie dat er
recht is op loon. De richtlijn stelt immers minimumvoorschriften op het gebied van
veiligheid en gezondheid bij de organisatie van de arbeidstijd. Het gaat dan bijvoorbeeld
om dagelijkse rusttijd en de jaarlijkse vakantie. Het belang van hersteltijd voor
werknemers staat daarbij centraal. Uit de richtlijn blijkt niet dat hiermee ook is
bedoeld om regels te stellen met betrekking tot de opbouw van vakantierechten van
werknemers van wie (na tenminste twee jaren) arbeidsongeschiktheid de loondoorbetalingsperiode
bij ziekte is verstreken.
Ook jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie leidt volgens het kabinet niet
tot een ander oordeel.2 De arresten zien vooral op -kort gezegd- de mogelijkheid tot het opnemen van vakantie
die tijdens werktijd is opgebouwd. Ook maakt de jurisprudentie duidelijk dat het jaarlijkse
minimum aan opgebouwde vakantiedagen niet mag vervallen, als de werknemer daarvan
wegens ziekte geen gebruik heeft kunnen maken. In de jurisprudentie gaat het met name
om mogelijkheden om gebruik te maken van het recht op vakantie (opgebouwd tijdens
de periode dat er gewerkt is) en niet om de opbouw van vakantierechten zelf (gedurende
de periode van ziekte).
Het doel van vakantie is ook volgens de richtlijn om werknemers een periode van rust,
ontspanning en vrije tijd te bieden om hun veiligheid en gezondheid te beschermen.
Dit betekent volgens het Europese Hof van Justitie3 dat de werknemer vooraf werk heeft verricht die de toekenning van vakantie rechtvaardigt. De rechten op jaarlijkse
vakantie met behoud van loon worden in beginsel berekend op basis van de tijdvakken
van daadwerkelijke arbeid die krachtens de arbeidsovereenkomst zijn vervuld. Dit houdt
volgens het kabinet niet in dat de opbouw van vakantie ook na de periode van loondoorbetaling
bij ziekte doorgaat.
Vraag 5
Hoe reflecteert u op de publicatie «Geen arbeid, geen loon en toch vakantie» van Q.
van Vliet in ArbeidsRecht 2024/28?
Antwoord 5
In het artikel «Geen arbeid, geen loon en tóch vakantie» komt de auteur tot de conclusie
dat een richtlijnconforme uitleg van de richtlijn met zich meebrengt dat een werknemer
ook na het tweede jaar ziektejaar vakantiedagen opbouwt. In het artikel stelt de auteur
zich op het standpunt dat de opbouw van vakantiedagen aan het recht op loon op grond
van de eerdergenoemde bepaling uit het BW een ander uitgangspunt is dan het uitgangspunt
van de genoemde Richtlijn waarin de opbouw van vakantiedagen wordt gekoppeld aan het
verrichten van arbeid. De auteur meent dat op grond van de Richtlijn aannemelijk is
dat in beginsel alle zieke werknemers recht hebben op volledige opbouw van vakantie.
Bij de beantwoording van vragen 3 en 4 is toegelicht dat het kabinet dit anders ziet
en naar oordeel van het kabinet op dit moment onvoldoende concrete aanknopingspunten
zijn om tot wijziging van wetgeving over te gaan.
Vraag 6
Gaat u de Nederlandse wetgeving in lijn brengen met het Europees recht middels een
wetswijziging? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze wetgeving verwachten? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 6
Zoals hiervoor ook toegelicht, is de Nederlandse vakantiewetgeving naar het oordeel
van het kabinet niet in strijd met Europees recht. Op dit moment is het kabinet dan
ook niet voornemens om tot een wetswijziging over te gaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.