Schriftelijke vragen : De erkenning van de Armeense genocide
Vragen van de leden Ceder (ChristenUnie) en Kahraman (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken over de erkenning van de Armeense genocide (ingezonden 14 oktober 2025).
Vraag 1
Herinnert u zich de kabinetsbrief van 25 april 2025 (Kamerstuk 36 600 V, nr. 70), waarin het kabinet stelt dat voor Armenië «het vredesproces met Azerbeidzjan en
het normalisatieproces met Turkije de hoogste prioriteiten [zijn] in zijn buitenlandse
beleid»? Herinnert u zich ook dat het kabinet schreef dat «Nederland de verbetering
van relaties in de regio door Armenië niet [wil] hinderen doordat Nederland zodanige
diplomatieke effecten oproept dat deze nadelig kunnen uitwerken op de belangen van
Armenië, landen in zijn regio of Nederland zelf»?
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat in augustus Armenië en Azerbeidzjan een vredesovereenkomst
hebben getekend? Bent u er ook van op de hoogte dat op het gebied van het normalisatieproces
tussen Armenië en Turkije er goede vorderingen worden gemaakt?
Vraag 3
Herinnert u zich dat meerdere moties de regering hebben opgeroepen niet meer te spreken
over de «kwestie» van de Armeense genocide? Hoe voert het kabinet, nu de vredesovereenkomst
is getekend, de motie-Ceder c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3122) uit?
Vraag 4
Bent u zich ervan bewust dat de Kamer met deze motie-Ceder c.s. niet oproept tot een
juridische erkenning (wat ook niet mogelijk is, omdat het Genocideverdrag uit 1948
geen retroactiviteit kent), maar tot een historisch morele erkenning, zoals Duitsland,
Frankrijk, België, Luxemburg, de Verenigde Staten en andere landen al hebben gedaan?
Vraag 5
Herinnert u zich dat het kabinet in de eerdergenoemde brief ook schreef dat, «juíst
als verdediger van het internationaal recht, de Nederlandse regering het mogelijke
gebruik van zwaarwegende juridische kwalificaties zeer zorgvuldig [hoort] te verkennen»?
Vraag 6
Ziet u de overige landen van de Benelux niet als verdedigers van het internationaal
recht? Hoe weegt u de uiting dat hier sprake zou zijn van een zwaarwegende juridische
kwalificatie, terwijl dit om een gebeurtenis gaat voordat het Genocideverdrag ondertekend
was en dit verdrag geen retroactiviteit noch juridische erkenning en rechtsgevolgen
kent en een historisch-morele benadering heel goed mogelijk is, zoals andere landen
hebben laten zien?
Vraag 7
Ziet u Frankrijk, de Verenigde Staten en Duitsland niet als verdedigers van het internationaal
recht? Hoe weegt u de uiting dat hier sprake zou zijn van een zwaarwegende juridische
kwalificatie, terwijl uit erkenning noch een juridische status, noch rechtsgevolgen
vloeien, maar slechts een historisch-morele erkenning?
Vraag 8
Kunt u ontkrachten dat het kabinet bang is voor de Turkse reactie en mogelijke gevolgen?
Indien u dit niet kunt, voor welke gevolgen vreest het kabinet? Waarom hebben gelijkgezinde
landen de Armeense genocide dan wel al erkend? Acht u de vrees voor een Turkse reactie
zwaarwegender, dan de wens die de Kamer veelvuldig, in verschillende samenstellingen,
heeft geuit?
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat het kabinet aan het verzoek van de bijna unaniem aangenomen
motie-Ceder c.s., om voortaan niet meer over «de kwestie» te spreken, met het beantwoorden
van deze brief heeft voldaan? Zo niet, waarom niet?
Vraag 10
Kunnen deze vragen één voor één worden beantwoord en voor aanvang van het debat over
de Europese top van 23 en 24 oktober?
Indieners
-
Gericht aan
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken -
Gericht aan
H.W.M. Schoof, minister-president -
Indiener
Don Ceder, Kamerlid -
Medeindiener
I. Kahraman, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.