Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europese strategie voor waterweerbaarheid en aanbeveling over leidende beginselen inzake waterefficiëntie eerst (Kamerstuk 22112-4105)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4190
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 11 juli
2025 over het Fiche: Mededeling Europese strategie voor waterweerbaarheid en aanbeveling
over leidende beginselen inzake waterefficiëntie eerst (Kamerstuk 22 112, nr. 4105).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 augustus 2025 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 13 oktober 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, C. Martin
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de beleidsontwikkeling in
Nederland op veel wateronderwerpen al verder is dan die in andere landen. Dat betekent
helaas niet dat we in Nederland ook in de buurt komen van wat nodig is. De normen
en doelen die wij ons zelf stellen zijn weinig ambitieus, handhaving schiet tekort
en de financiële, bestuurlijke en juridische middelen ontbreken. Veel waterdoelen
die andere sectoren raken, zoals vervuiling of droogte door landbouw en industrie,
worden al decennia niet of onvoldoende aangepakt om deze sectoren te beschermen. Dat
maakt de problemen onnodig groter en urgenter. Heeft de Minister er vertrouwen in
dat het nu, met vrijblijvende Europese intentieverklaringen als stok achter de deur,
wél gaat lukken? Wat voegt dit toe, aan middelen, of afdwingbare normen, ten opzichte
van wat we al hebben? Kan de Minister aangeven hoe dit leidt tot nieuw nationaal beleid,
tot versnelling of tot effectieve handhaving van bestaande normen en regels?
Antwoord
De strategie voor waterweerbaarheid voegt geen juridische verplichtingen toe aan de
bestaande richtlijnen en verordeningen. Met de strategie voor waterweerbaarheid hebben
lidstaten een extra stimulans om samen te werken, om opgaven integraal aan te pakken
en om maatregelen op elkaar af te stemmen. Dit kan nationaal sneller en effectiever
te doelbereik leiden voor de bestaande richtlijnen en verordeningen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief dat het kabinet, net als
de Europese Commissie, geen nieuwe normen en doelen wil omdat er in de huidige doelen
al «voldoende uitdagingen» liggen. Is de Minister het met deze leden eens dat die
doelen er niet zijn om ambtenaren een uitdagende baan te geven, maar om onze leefomgeving
te beschermen? Onderkent de Minister ook dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt
dat dit op tal van deelterreinen nu flink tekortschiet of bij uitblijvende maatregelen
tot grote problemen in de toekomst gaat leiden? Deze leden wijzen daarbij met name
op enorme blijvende schade door verdroging, onherstelbare schade door verzilting en
bodemdaling als gevolg van verkeerd waterbeheer, onherstelbare schade door PFAS-vervuiling
en grote economische schade door niet tijdig omschakelen van economische sectoren
naar schone en zuinige technieken. Is de Minister het eens met deze leden, dat zonder
druk vanuit Europa en zonder dwingende en juridisch afdwingbare normen, zelfs de inmiddels
behaalde resultaten niet zouden zijn behaald?
Antwoord
De waterweerbaarheidsstrategie kent, aangezien het een strategie is, geen juridische
verplichtingen. Er zijn wel verplichtingen die volgen uit andere Europese instrumenten,
zoals de Kaderrichtlijn Water. De daarin opgenomen doelen zijn er niet om «uitdagende
banen» te scheppen, maar de bestaande richtlijnen en verordeningen geven binnen Europa
een gelijk speelveld, beschermen de leefomgeving en waarborgen ook in de toekomst
duurzaam gebruik. Europese kaders helpen daarbij en voorkomen dat problemen op andere
lidstaten worden afgewenteld.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er veel resultaat is bereikt, maar ook dat
er op sommige onderdelen meer nodig is. Dat heeft mede te maken met veranderende omstandigheden,
zoals het klimaat. Om betere effectiviteit en minder administratieve lasten te bewerkstelligen
benadrukt Nederland bij de EU dat harmonisatie van de richtlijnen noodzakelijk is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het Europese Milieuagentschap erop
wijst dat de grootste wateronttrekkers ook het grootste besparingspotentieel hebben.
Als de huidige intensieve landbouw verantwoordelijk is voor een groot deel van de
wateronttrekking, juist in tijden van droogte, en verantwoordelijk is voor een groot
deel van de watervervuiling, door landbouwgif en mest, en verantwoordelijk is voor
de bodemdaling in west-Nederland, is dan een andere landbouwpraktijk niet de meest
logische en effectieve stap om al deze problemen en meer tegelijk op te lossen? Welke
rol ziet deze Minister voor zichzelf in de aanpak van deze problemen? Welke stappen
heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gezet om deze problemen op te
lossen?
Antwoord
Het landelijk gebied heeft een grote en specifieke opgave waarbij agrarische productie
weerbaarder moet worden voor de effecten van klimaatverandering. Dat betreft niet
alleen wateronttrekking, maar ook weerbaarheid voor clusterbuien waarbij in korte
tijd veel regen valt en verdergaande verzilting. Een agrarisch ondernemer moet met
beide, droogte en wateroverlast, kunnen omgaan. De Ministeries van IenW en LVVN werken
samen om de problemen rond mest (Nitraatrichtlijn) en gewasbescherming (Uitvoeringsprogramma
Gewasbescherming 2030) uit de landbouw voor waterkwaliteit op te lossen wat van belang
is voor de Kaderrichtlijn Water.
Het Ministerie van IenW werkt hieraan via verschillende sporen, zoals: het Deltaprogramma
Zoetwater, het Programma bodem, ondergrond en grondwater, de uitvoering van het KRW-impulsprogramma,
de uitvoering van de structurerende keuzes en het advies van de Studiegroep grondwater
met de titel «Grondwater: onzichtbaar en onmisbaar».
Tegelijkertijd is het Ministerie van IenW bezig met de uitwerking van het Nationaal
Water Programma (2027–2033) waarin de ambities en richting van het waterbeleid voor
de komende jaren wordt bepaald. Er wordt vanuit IenW op waterbeleid samengewerkt met
de ministeries van LVVN, VRO en VWS, zoals in het programma Ruimte voor Landbouw en
Natuur.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn er voorstander van om wateronttrekkingen
veel beter te reguleren. We kunnen niet goed grondwater en waterstanden beheren als
we niet weten wie, wat, wanneer en waarvoor gebruikt. Dat er nog steeds heel veel
onvergunde putten zijn en ongecontroleerde onttrekkingen, maakt dit onmogelijk. Waarom
wordt het oppompen van grondwater niet beschouwd als een activiteit zoals mijnbouw,
waarvan het maatschappelijk belang goed dient te worden gewogen aan de maatschappelijke
baten en lokale omstandigheden?
Antwoord
Het klopt dat er meer inzicht en grip nodig is op grondwateronttrekkingen. Mede in
het licht van de moties Bromet/Van Esch (Kamerstukken 27 625, nr. 650) en Van Ginneken/Tjeerd de Groot (Kamerstukken 27 625, nr. 636) en het voornemen om alle grondwateronttrekkingen in beeld te brengen via een meet-
en registratieplicht van totaal onttrokken volumes (Kamerstukken 27 625, nr. 592), en naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie tegen Nederland
gestart is over de Kaderrichtlijn Water (Kamerstukken 27 625, nr. 674) wordt op dit moment gewerkt aan nadere regulering van grondwateronttrekkingen, zodat
er meer zicht op onttrekkingen komt en er bij meer onttrekkingen dan nu het geval
is, steeds een weging plaatsvindt van de gevolgen daarvan voor het watersysteem. Conform
de aan de Europese Commissie toegezegde planning is de inzet om eind dit jaar de internetconsultatie
voor dit wetsvoorstel te starten en om het voorstel in de eerste helft van 2026 aan
de Kamer voor te leggen.»
Hoe kan de verdringingsladder werken, als we niet goed in beeld hebben wie, waar en
waarvoor water onttrekt? Waarom passen we de verdringingsladder pas toe als er reeds
tekorten zijn, en niet vooraf?
Antwoord
De verdringingsreeks geeft een rangorde van maatschappelijke en economische behoeften,
die bij (dreigende) watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare
oppervlaktewater. Op het moment dat er sprake is van voldoende neerslag en aanvoer
van water is er geen noodzaak om bepaalde watergebruikers uit te sluiten. De verdringingsreeks
geldt voor alle oppervlaktewateren en de waterbeheerder is verplicht de verdringingsreeks
in acht te nemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het kabinet van zichzelf vindt
dat Nederland reeds voorbeeldig bezig is, maar vreest dat nieuwe normen en doelen
leiden tot nieuwe «uitdagingen», iets wat we kennelijk niet zouden moeten willen.
Is het niet zo dat Nederland vooral goed is in het inventariseren en registreren van
problemen, maar slecht in het oplossen ervan? Immers, het mestoverschot hebben we
al vele decennia, de bodemdaling is ingezet in de middeleeuwen en ook de PFAS-regels
zijn hier veel trager geïmplementeerd dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Is
het dan niet juist de Europese Unie (EU) die hier ambitieuze doelen dwingend zou moeten
voorschrijven?
Antwoord
Nederland kan uitstekend inventariseren en registreren maar we zijn ook goed in het
aanpakken van problemen in het waterdomein. Denk daarbij aan de Deltawerken, Ruimte
voor de Rivier en het verfijnd watermanagement dat we samen met de waterschappen uitvoeren.
We blijven dat doen met het Deltaprogramma en -beslissingen. Uitgangspunt van ons
beleid is om vervuiling bij de bron aan te pakken en dit geldt ook op Europese schaal.
Het oplossen van de problemen kent natuurlijk diverse uitdagingen, o.a.: de bevolkingsdruk
neemt toe, consumptiepatronen worden anders en het klimaat verandert. Dat neemt niet
weg dat Nederland zich blijft inzetten om doelen te bereiken en daarmee de leefomgeving
te beschermen en duurzaam gebruik ook in te toekomst te waarborgen. De Europese Unie
schrijft nu al meerdere ambitieuze doelen dwingend voor in bestaande richtlijnen en
verordeningen.
VVD-fractie
De indruk die de mededeling van de Europese Commissie bij de leden van de VVD-fractie
wekt, is dat de aanpak in de toekomst kan zorgen voor meer rigiditeit door meer bindende
regels. Hoe is de Minister van plan de Nederlandse flexibiliteit op bijvoorbeeld droogte
en waterbesparing te bewaken, mocht regelgeving herzien gaan worden?
Antwoord
De strategie voor waterweerbaarheid is geen Europese richtlijn maar een strategie
en daarmee juridisch niet bindend. Daarmee komt de Nederlandse beleidsruimte voor
waterbeschikbaarheid niet in het geding.
Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de visie van de Minister
op de conclusies van het Europees Milieu Agentschap (EEA) dat de economische sectoren
met de grootste wateronttrekkingen ook het potentieel voor de grootste waterbesparingen
hebben en zouden moeten worden aangemerkt als de meest prioritaire sectoren voor waterbesparingen.
Wat is de Minister van plan om met deze conclusies te gaan doen?
Antwoord
De aanbevelingen van het Europees Milieu Agentschap (EEA) worden onderschreven. Deze
zijn in het Nederlandse waterbeschikbaarheidsbeleid geïmplementeerd. In 2022 zijn
er reductiedoelen voor grootgebruikers (bedrijven met het grootste waterverbruik)
gesteld (Kamerstukken 27 625, nr. 592). Via het maatregelenpakket van het Deltaprogramma Zoetwater fase 2 zijn investeringen
gedaan om de landbouw te ondersteunen bij de aanschaf van waterbesparende technieken.
Voor drinkwater geldt dat ca. 25% van het totale gebruik voor rekening komt van zakelijke
afnemers. Zakelijk gebruik van water van drinkwaterkwaliteit dat door drinkwaterbedrijven
geleverd wordt, kent een grote verscheidenheid. Industriële grootgebruikers kennen
andere soorten gebruik van water dan zakelijke dienstverleners met bijvoorbeeld alleen
kantoorpanden. Ook de oplossingen om te komen tot drinkwaterbesparing zijn divers.
In het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing is daarom afgesproken dat drinkwaterbedrijven
waterscans uitvoeren bij hun zakelijke klanten. De resulterende «waterprofielen» geven
inzicht in het besparingspotentieel per branche en helpen om benchmarks op te stellen,
zodat verdere stimulering en regulering waar nodig plaats kan vinden.
Wat is de Minister voornemens op het gebied van waterbesparing bij particulieren en
wat gaat hij in dat kader inbrengen?
Antwoord
In juni 2024 is het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing gedeeld met de Kamer
(Kamerstukken 27 625, nr. 671). Daarin is opgenomen welke maatregelen en instrumenten in 2024–2026 worden ingezet
om toe te werken naar de doelstelling van gemiddeld 100 liter per persoon per dag
in 2035. Het betreft maatregelen op het gebied van communiceren, stimuleren en reguleren.
Het is een gezamenlijk plan van veel stakeholders, waarin iedereen bijdraagt aan het
bereiken van de doelstelling. De voortgang wordt jaarlijks gemonitord en elke twee
jaar kan het plan bijgesteld worden.
Zou het volgens de Minister ook verstandig zijn om naar grootverbruikers te kijken
die nu al middels innovatieve maatregelen het verbruik substantieel reduceren?
Antwoord
Ja, het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing richt zich ook op zakelijk (groot)gebruikers
van drinkwater. In diverse provincies (o.a. Overijssel, Gelderland, Zuid-Holland)
zijn koploper aanpakken voor drinkwaterbesparing met bedrijven gestart. Daarin wordt
onder andere gesproken over efficiënter omgaan met drinkwater in het bedrijfsvoeringproces
en wordt kennis uitgewisseld over toegepaste maatregelen.
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe hij kijkt naar de mededeling en
daarbij behorende aanbevelingen over waterefficiëntie afkomstig vanuit de Europese
Commissie.
Antwoord
In het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing zijn maatregelen opgenomen om
het drinkwatergebruik bij particulieren en bedrijven te verminderen. Voor bedrijven
geldt de doelstelling van 20% minder in 2035 t.o.v. het gemiddelde gebruik in de referentieperiode
2016–2019, hetgeen vooral via efficiency in de bedrijfsprocessen bereikt moet gaan
worden. Door middel van waterscans wordt uitgezocht hoe we daar kunnen komen en wat
daarvoor nodig is (o.a. uitrol slimme meters, benchmarking, best practices etc.).
Enige standaardisatie op EU-niveau kan helpen om het gelijke speelveld te borgen en
zo bedrijven voor Nederland te behouden.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie zoetwater als een niet-vanzelfsprekende
bron wil bestempelen, terwijl toegang tot zoetwater in de basis een mensenrecht is.
Deze leden vragen de Minister of er al meer duidelijk is over de toezegging om te
onderzoeken in welke mate het juridisch mogelijk is om effluent (gezuiverd rioolwater/afvalwater,
zoals in de puurwaterfabriek) ook in te zetten als drinkwater. Zo ja, wat zijn de
bevindingen?
Antwoord
Vanuit het Ministerie van IenW wordt ingezet op innovatie op het gebied van waterhergebruik,
mede in het licht van de toenemende druk op de drinkwatervoorziening. Op dit moment
kent toepassing van gezuiverd rioolwater in Nederland juridische beperkingen. Aan
een aanpak hiervan wordt gewerkt. Daarom ondersteunt het ministerie het project Ultieme
Waterfabriek1, waarin onder andere wordt onderzocht hoe vergaande zuivering van afvalwater kan
bijdragen aan alternatieve vormen van waterhergebruik, waaronder toepassingen richting
drinkwaterkwaliteit. Dit project loopt tot eind 2026, waarna op basis van de resultaten
besloten kan worden over verdere stappen, zoals aanpassing van regelgeving.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de lidstaten aangemoedigd worden om «waterefficiëntie
eerst» toe te passen, waarbij de EC een verbetering van ten minste tien procent in
2030 voor zich ziet en lidstaten aangemoedigd worden om eigen streefcijfers te ontwikkelen.
Deze leden vragen de Minister wat wij als lidstaat al doen in het kader van «waterefficiëntie
eerst».
Antwoord
Het Nederlandse beleid is in lijn met het «Waterefficiëntie eerst» principe uit de
Europese Waterweerbaarheidsstrategie. Dat blijkt uit de voorkeursvolgorde voor waterbeheer
zoals deze in het Nationaal Waterprogramma is vastgelegd:
1 In de ruimtelijke ordening rekening houden met waterbeschikbaarheid
2 Minder water gebruiken
3 Water vasthouden, bergen en opslaan
4 Water slimmer verdelen
5 Restschade accepteren
Ten aanzien van drinkwater is in 2024 het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing
gepubliceerd, waarin we toewerken naar een reductie van het particulier drinkwatergebruik
naar 100 liter per persoon per dag, en een reductie van 20% in het zakelijk gebruik
in 2035. In juni 2024 is het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing gedeeld
met de Tweede Kamer (Kamerstukken
27 625, nr. 671
).
Daarnaast vragen deze leden de Minister welke kansen en gevaren «waterefficiëntie
eerst» specifiek biedt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Antwoord
Vanuit de KRW worden er nu al acties genomen om een neerwaartse trend (daling van
de grondwaterstanden) door onttrekking van grondwater voor drinkwater te keren. Daarnaast
biedt «Waterefficiency Eerst» voor ons land een extra aanmoediging om ons beleid op
het gebied van waterbesparing (o.a. zoals geformuleerd in het Nationaal Plan van Aanpak
Drinkwaterbesparing) uit te voeren. Het principe waterefficiency Eerst is onderdeel
van de waterweerbaarheidsstrategie en daarmee niet juridisch bindend.
Daarnaast zijn deze leden benieuwd welke «quick wins» en uitdagingen ten aanzien van
«waterefficiëntie eerst» de Minister voor zich ziet. Beleid is al gericht op water
minder water gebruiken en hergebruiken in alle sectoren. Het vasthouden, bergen en
optimaal benutten van regenwater is de meest effectieve quick win. De grootste uitdaging
is het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan de waterbeschikbaarheid.
Antwoord
De grootste uitdaging is dat we in «Nederland waterland» op een andere manier met
(drink)water om leren gaan en ons bewust zijn van de waarde van ons (drink)water.
Hierbij denken we niet meer vanuit een mentaliteit van maakbaarheid, overvloed en
verspilling. Steeds vaker lopen we tegen de grenzen van het water- en bodem systeem
aan. Om in de toekomst met een grilliger klimaat ook te kunnen blijven leven, wonen
en werken in Nederland, is het belangrijk binnen de grenzen van het water- en bodemsysteem
te blijven handelen. Daarbij hebben overheden meer aandacht voor het vasthouden en
bergen van water, zodat wateroverlast voorkomen wordt en in droge tijden voldoende
(drink)water beschikbaar is. Bovendien past bij een telkens duurzamer wordende maatschappij
dat we niet verspillen.
Dit betekent dat we ons gedrag en de techniek aanpassen en zelfs in tijden van voldoende
beschikbaarheid zuinig om gaan met ons drinkwater. Hoewel dit een proces van de lange
adem is, zetten we nu al concrete stappen om de bewustwording te vergroten, bijvoorbeeld
via de nieuwe website Levenmetwater.nl en een campagne voor drinkwaterbesparing. We
vragen mensen daarin bijvoorbeeld om korter en minder vaak te douchen, wat al snel
zo’n 44 miljoen m3drinkwater per jaar kan schelen. Voor het bereiken van efficiënter (drink)watergebruik
bij bedrijven worden waterscans uitgevoerd. Op basis hiervan kan het besparingspotentieel
bepaald worden en kunnen doelmatige maatregelen afgesproken worden.
Ook vragen deze leden of de Minister vasthoudt aan de tien procent als streefcijfer.
Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer worden de streefcijfers met de Kamer gecommuniceerd?
Antwoord
Eén van de structurerende keuzes in het water- en bodembeleid is gericht op drinkwaterbesparing:
we werken toe naar een drinkwatergebruik per hoofd van de bevolking van 100 liter
in 2035 (thans 125 liter) en beperken laagwaardig gebruik van drinkwater. Grootverbruikers
vragen we het drinkwatergebruik met 20% te reduceren. Zo beperken we het effect van
toename van de watervraag in relatie tot de schaarsere beschikbaarheid van water.
Dit is overgenomen en geoperationaliseerd in het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing.
Daarmee kunnen we de EU-doelstelling van 10% in 2030 als tussendoel beschouwen naar
de ambitie van Nederland om 20% minder drinkwater te gebruiken in 2035. De streefcijfers
zijn gecommuniceerd naar de Kamer in de Kamerbrief «Water en Bodem sturend» (Kamerstukken
27 625, nr. 592) en de Kamerbrief Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing (Kamerstukken 27 625, nr. 671).
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voorziet dat de impact van extreem
weer niet volledig kan worden voorkomen en zij daarom inzet op meerlaagse veiligheid.
Deze leden vragen de Minister of hij conform een eerder gedane toezegging al in gesprek
is geweest met de waterbouwers over de gevaren die zij zien. Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Antwoord
De Kamer is in mei jl. geïnformeerd over de gang van zaken m.b.t. de zorgen van de
Vereniging van Waterbouwers (Kamerstukken 27 625, nr. 715).
De waterbouwers zijn gehoord o.a. ten aanzien van hun zorgen over de verlening van
KRW-vergunningen voor Hoogwaterbeschermingsprojecten, welke vertraging zou kunnen
veroorzaken. De denkrichtingen van de VvW sluiten aan bij de gesprekken die er momenteel
lopen met de waterschappen in het kader van de herijking van het HWBP. Eind 2025 worden
de afspraken rond de herijking van het HWBP met de Kamer gedeeld.
De leden van de NSC-fractie lezen dat Nederland bezig is om de Europese Critical Entities
Resilience Directive om te zetten naar de Wet Weerbaarheid Kritieke Entiteiten. Deze
leden vragen de Minister wanneer hij beoogt dit wetsvoorstel met de Kamer te delen.
Antwoord
Op 4 juni jl. zijn de deze wetsvoorstellen, de Cyberveiligheidswet en de Wet weerbaarheid
kritieke entiteiten, door de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Kamer aangeboden
(Kamerstukken 36 764, nr. 2 en 36 765, nr. 2).
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie ook de onlosmakelijke
verbinding tussen de wateropgaven en andere opgaven, zoals landbouw, industrie, (schone)
energieproductie, ruimtelijke ordening en het vervoer over water (TEN-T, Trans-European
Transport Network) ziet. Deze leden vragen de Minister of deze aanbevelingen nog gevolgen
hebben voor de Nota Ruimte.
Antwoord
De onlosmakelijke verbinding tussen de wateropgaven en andere
opgaven (zoals landbouw, industrie, (schone) energieproductie, ruimtelijke ordening
en het vervoer over water en TEN-T, wordt volledig herkend en heeft een prominente
plek in de op 26 september jl. aan de Kamer verzonden Ontwerpnota Ruimte (Kamerstukken
29 435, nr. 269).
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet vindt dat het opzetten van een Thematische
Water Hub, Europese Wateracademie, een Slimme Industriële Alliantie, een Platform
van Excellent Praktijkonderwijs Water en een Europese Water Alliantie kansen biedt
voor profilering en acquisitie van Nederlandse onderzoeks- en onderwijsinstellingen
en het bedrijfsleven. Deze leden vragen de Minister in welke mate het opzetten van
Europese instanties gevolgen kan hebben voor de Nederlandse instanties.
Antwoord
Dit kan een kans vormen voor het Nederlandse bedrijfsleven. De Nederlandse instanties
die al bedrijven en kennisinstellingen helpen met profilering en acquisitie kunnen
een verbindende rol spelen tussen het Nederlands bedrijfsleven en kennisinstellingen
enerzijds en toekomstige Europese instanties anderzijds. Het is nog onduidelijk of
en in welke mate hun activiteiten verschuiven naar Europese instanties.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Waterweerbaarheidsstrategie aanknopingspunten
biedt die voor Nederland en zeker voor deze leden positief te waarderen zijn. De nadruk
op grensoverschrijdende samenwerking en het erkennen van de afhankelijkheid van benedenstroomse
landen van bovenstrooms waterbeheer, zijn wezenlijke verbeteringen. Dat sluit nauw
aan bij de Nederlandse positie als delta en de rol die we in Europa en mondiaal willen
spelen. Ook de aandacht voor extreem weer – droogte en overstromingen – en het bevorderen
van innovatie, digitalisering en nature-based solutions passen goed bij de koers die
Nederland zelf al inzet. Deze leden steunen bovendien het uitgangspunt van toegang
tot schoon water en sanitaire voorzieningen als mensenrecht
en zien kansen voor de koppeling met gezondheid, energie en ruimtelijke ordening.
Tegelijk menen de leden van de D66-fractie dat het belangrijk is om ook de lacunes
te benoemen. Deze leden zijn van mening dat er te weinig structurele aandacht is voor
zeespiegelstijging en verzilting. Juist voor Nederland als laaggelegen delta is dat
een van de grootste uitdagingen voor de komende decennia. Kan de Minister toelichten
hoe hij dit in Brussel nadrukkelijker op de agenda wil zetten en of Nederland bereid
is hierin het voortouw te nemen?
Antwoord
Nederland heeft een groot kennisprogramma zeespiegelstijging2 en in het kader van het Deltaprogramma zoetwater wordt veel onderzoek gedaan, zoals
ook met de Kamer is gedeeld (Kamerstukken 36 200 J, nr. 7). Het kabinet zet zich in het kader van de aan te nemen Raadsconclusies over het
Europees Oceaanpact ook in om zeespiegelstijging hier als onderwerp te agenderen.
Daarnaast staat het onderwerp verzilting ook al op de EU-agenda (o.a. EU Soil Strategy,
Horizon Europe en Raadsconclusies over woestijnvorming, bodemaantasting en droogte)
evenals het onderwerp zeespiegelstijging en de daaraan ten grondslag liggende klimaatverandering.
Het effect van lagere rivierafvoeren op verzilting in de zomer is groter (en eerder)
dan het effect van zeespiegelstijging (minder tegendruk). Lage rivierafvoeren staan
op de agenda van de Rijn- en Maascommissies. Het onderwerp wordt dus al geagendeerd
in diverse gremia.
De leden van de D66-fractie lazen een tweede gemis, dat betreft de waterkwaliteit.
De strategie benadrukt weliswaar het beginsel van waterefficiëntie, maar concrete
Europese actie tegen probleemstoffen als PFAS en medicijnresten ontbreekt. Voor deze
leden is dit onacceptabel, omdat de volksgezondheid en ecologische kwaliteit van water
direct geraakt worden. Deze leden vragen de Minister of hij in Europees verband wil
aandringen op een gezamenlijke aanpak van deze stoffen, juist vanwege het grensoverschrijdende
karakter van waterverontreiniging.
Antwoord
Ja, ik ben mij zeer bewust van het grensoverschrijdende karakter van waterverontreiniging
en de noodzaak van een gezamenlijke Europese aanpak van zorgwekkende stoffen in het
water. Nederland zet zich daarom actief in voor de aanpak zorgwekkende stoffen in
EU-verband, onder meer in het kader van de Kaderrichtlijn Water om te komen tot geharmoniseerde
maatregelen en gezamenlijke normen. Ook is Nederland een van de initiatiefnemers van
de Europese PFAS-restrictie. Daarnaast zet Nederland zich actief in bilateraal en
multilateraal verband in om te komen tot een gezamenlijke aanpak, onder meer in de
internationale riviercommissies. Voor de detectie en aanpak van PFAS kondigt de strategie
overigens een specifieke actie aan.
Kan de Minister zich daarbij inzetten om expliciet de relatie tussen waterkwaliteit
en volksgezondheid terug te laten komen in het vervolgen van de strategie?
Antwoord
Ja. Schoon en veilig water is immers een essentiële randvoorwaarde voor de bescherming
van de volksgezondheid. Dit vraagt om een integrale benadering waarbij milieu- en
gezondheidsbeleid elkaar versterken. In de strategie wordt de relatie tussen volksgezondheid
en schoon drinkwater gelegd. In dat kader zal het ministerie zich ook ervoor inzetten
dat de relatie tussen waterkwaliteit en volksgezondheid expliciet wordt meegenomen
in de verdere uitwerking van Waterweerbaarheidsstrategie.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de koppeling met het Klimaatadaptatieplan
dat voor 2026 is aangekondigd. De strategie kan een nuttig instrument zijn om adaptatiemaatregelen
versneld te verankeren, maar dan moet wel helder zijn hoe beide trajecten elkaar versterken.
Hoe beoordeelt de Minister deze samenhang en op welke wijze wordt voorkomen dat we
met een wirwar van plannen en verplichtingen te maken krijgen die de nationale flexibiliteit
onder druk zetten?
Antwoord
De Europese strategie voor waterweerbaarheid en het Europese Klimaatadaptatieplan
dat eind 2026 wordt verwacht hangen zeker samen. De Europese strategie voor waterweerbaarheid
dient mede ter ondersteuning van lidstaten bij het vergroten van de weerbaarheid tegen
de toenemende klimaatdreigingen op het gebied van water. Het Europese Klimaatadaptatieplan,
dat inmiddels is omgedoopt tot het «Europees initiatief inzake klimaatveerkracht en
risicobeheer», zal zien op overkoepelend beleid voor klimaatadaptatie. Daarbij zal
worden aangesloten bij bestaande initiatieven zoals de Europese strategie voor waterweerbaarheid
om een optimale samenhang te bereiken. Het kabinet zal inzetten op wederzijdse versterking
van beide trajecten en terughoudend zijn ten aanzien van de hoeveelheid plannen en
actieplannen. Het kabinet is zich ook sterk bewust van de noodzaak nationale flexibiliteit
te behouden. Aanpassing aan klimaatverandering vereist veelal maatwerk dat is afgestemd
op de locatie specifieke omstandigheden. Het kabinet zal dit blijven benadrukken in
de Europese discussies.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie enkele zorgen over de introductie van
vele plannen en hubs zonder voldoende zicht te bieden op concrete uitvoerbaarheid.
Voor deze leden staat voorop dat Europese initiatieven een meerwaarde moeten hebben
boven nationaal beleid en niet mogen verzanden in bureaucratie. Hoe gaat de Minister
garanderen dat de uitwerking uitvoerbaar blijft, de administratieve lasten beperkt
blijven en er ruimte blijft voor maatwerk op nationaal en regionaal niveau?
Antwoord
De strategie voor waterweerbaarheid voegt op dit moment geen juridische verplichtingen
toe aan de bestaande richtlijnen en verordeningen. De Commissie sluit niet uit dat
op basis van het traject rondom de implementatie van de waterweerbaarheidsstrategie
daartoe te zijner tijd alsnog wordt besloten. Met de strategie voor waterweerbaarheid
hebben lidstaten een extra stimulans om samen te werken, om opgaven integraal aan
te pakken en om maatregelen op elkaar af te stemmen. Dit kan nationaal sneller en
effectiever te doelbereik leiden voor de bestaande richtlijnen en verordeningen.
Er komen nu geen aanvullende verplichtingen en de verwachting is dat de strategie
voor waterweerbaarheid een impuls kan zijn voor een effectiever doelbereik.
Samenvattend vragen de leden van de D66-fractie dat de Minister zich inzet om Nederland
en zijn positie als delta in de Europese discussie stevig voor het voetlicht te brengen,
dat grensoverschrijdende samenwerking verder wordt versterkt, maar dat tegelijk wordt
aangedrongen op serieuze actie rond waterkwaliteit, zeespiegelstijging, verzilting
en de koppeling met gezondheid en klimaatadaptatie. Alleen dan wordt de strategie
echt toekomstbestendig.
Antwoord
Uiteraard zet ik mij in om Nederland en onze specifieke ligging in de delta naar voren
te brengen. Op dit moment komen er geen aanvullende verplichtingen. De verwachting
is dat de strategie voor waterweerbaarheid een impuls kan zijn voor een effectiever
doelbereik.
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat het kabinet stelt dat waterbesparing
en droogte primair nationale competenties zijn. Deze leden vragen of de Minister kan
bevestigen dat Nederland zich er in Brussel actief tegen zal verzetten dat de Europese
Commissie criteria voor waterbesparing of waterschaarste gaat vaststellen die de Nederlandse
verdringingsreeks of nationale keuzes inperken.
Antwoord
Zoals de leden van de BBB-fractie aangeven, is het kabinet zich zeer bewust van het
nationale karakter van de waterbesparing en droogte. In het algemeen zal Nederland
zich constructief opstellen met als inzet voldoende ruimte voor nationale invulling
en maatwerk, en elk voorstel wegen op zowel uitvoerbaarheid als op het behoud van
de flexibiliteit die we nodig hebben.
Ook lezen deze leden dat de Europese Commissie inzet op een doelstelling van tien
procent waterbesparing in 2030. Deze leden vragen of de Minister het risico ziet dat
dit in de praktijk leidt tot Brusselse bemoeienis met de Nederlandse landbouwsector,
die in droge zomers al met forse beperkingen te maken krijgt.
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie gelezen dat het kabinet terughoudend is
over de hoeveelheid nieuwe actieplannen die de Europese Commissie aankondigt. Deze
leden vragen of dit betekent dat de Europese Commissie in de toekomst juist bij boeren
en tuinders het hardst zal ingrijpen, en hoe de Minister gaat voorkomen dat de rekening
eenzijdig bij deze sector terechtkomt.
Antwoord
Er is nu geen sprake van verplichtingen en daar zullen wij in de toekomst ook scherp
op blijven. Zoals in de antwoorden hiervoor is aangegeven, is het ook in het belang
van de productie van agrarische ondernemers van de toekomst dat zij in hun kennis
en handelen in het water- en bodembeheer adequaat kunnen omgaan met toenemende perioden
van droogte en hevige regenbuien. Het omgaan met deze extremen geldt uiteraard ook
voor de andere sectoren. De beslissingen die de komende jaren in het Deltaprogramma
Zoetwater en het Nationaal Water Programma over waterbeschikbaarheid en -verdeling
worden genomen, zullen in belangrijke mate de randvoorwaarden bepalen.
Deze leden vragen de Minister concreet aan te geven hoeveel actieplannen er vanuit
Brussel op Nederland afkomen en welke extra regeldruk en administratieve lasten dit
kan veroorzaken voor overheden, bedrijven en boeren.
Antwoord
In de strategie wordt een groot aantal initiatieven benoemd. Het is echter nog onbekend
welke daarvan concreet worden, op welke termijn en wat dit dan betekent voor de eventuele
extra regeldruk en mogelijke administratieve lasten. Uiteraard houdt het kabinet dit
in de gaten en zal waar nodig ook de Kamer hiervan op de hoogte houden.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Europese Commissie stelt dat sectoren als
landbouw, industrie, energieproductie en transport de meeste waterwinst kunnen opleveren.
Daarnaast lezen deze leden dat de Europese Commissie een investeringsgat van circa
23 miljard euro per jaar becijfert. Het kabinet stelt dat dit binnen het huidige Meerjarig
Financieel Kader (MFK) moet worden opgelost en wil niet vooruitlopen op de periode
2028–2034. Deze leden vragen of de Minister kan garanderen dat er geen nieuwe EU-heffingen
of nationale bijdragen zullen worden opgelegd voor dit dossier.
Antwoord
De Minister van Financiën brengt het Nederlandse standpunt met betrekking tot het
Meerjarig Financieel Kader in. Wanneer het gaat om waterveiligheid en -beschikbaarheid
kunnen investeringen in bovenstroomse lidstaten overigens voor Nederland gunstig zijn.
Ook merken de leden van de BBB-fractie op dat Nederland zelf nog altijd kampt met
onopgeloste waterproblemen, zoals verdroging, drinkwatertekorten en de PAS-problematiek
bij boeren. Deze leden vragen waarom het kabinet er desondanks voor kiest om de EU
te steunen in een rol als mondiaal waterleider, in plaats van de focus eerst te leggen
op de nationale problemen.
Antwoord
De waterproblematiek is bij uitstek een internationaal probleem. Dat geldt voor de
hoeveelheid water én voor de kwaliteit van het water. Daarom is het in Nederlands
belang dat er Europese regie op zit; dit draagt in belangrijke mate bij aan het oplossen
van nationale problemen.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie gelezen dat de Europese Commissie nieuwe
Europese platforms wil oprichten, zoals een Water Hub, Wateracademie en Water Alliantie.
Deze leden vragen wat dit concreet oplevert voor Nederland, en welke kosten, middelen
en uitvoeringslasten hieraan verbonden zijn.
Antwoord
Dit is niet bekend. Het zijn voornemens die eerst uitgewerkt moeten worden. Na die
uitwerking kunnen de consequenties ingeschat worden. Dit wordt nadrukkelijk in de
gaten gehouden. Omdat Nederland een sterke rol op watergebied heeft zouden wij dit
kunnen benutten voor verdere profilering van onze kennis op watergebied en onze watersector.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie de Minister te bevestigen dat Nederland
bij elke verdere uitwerking van deze strategie scherp zal toetsen op subsidiariteit,
proportionaliteit en nationale flexibiliteit, en dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd
wanneer bindende voorstellen vanuit Brussel te verwachten zijn.
Antwoord
Het kabinet herkent deze uitgangspunten en zal daar scherp op blijven. Daarnaast hecht
het kabinet er aan de Kamer hier goed in mee te nemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier