Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 813 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 9 oktober 2025
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
INLEIDING
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben het wetsvoorstel met interesse
gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
Overige fiscale maatregelen 2026. Dit wetsvoorstel bevat diverse technische en beleidsmatige
aanpassingen in de fiscale wetgeving. Deze leden begrijpen dat het merendeel van deze
wijzigingen gericht is op vereenvoudiging, verduidelijking en verbetering van de uitvoerbaarheid.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
2.2 Samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering een samentelplafond
wil opnemen in de energie-investeringsaftrek (EIA) om te voorkomen dat de EIA wordt
toegepast over meer dan 151 miljoen euro aan energie-investeringen. Heeft de regering
overwogen om ook een bepaling op te nemen om de zogenaamde «grondslagleenstructuren»
in de EIA tegen te gaan? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen deze bepaling op te
nemen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van fiscale regelingen die ondernemers
stimuleren om te investeren in de verduurzaming van hun bedrijfsvoering. Deze leden
zien dergelijke instrumenten als een belangrijk middel om de verduurzamingsopgave
van onze economie te versnellen. Tegelijkertijd vinden deze leden het goed dat de
regering optreedt wanneer sprake is van onbedoeld gebruik van dergelijke regelingen.
Deze leden vragen daarom of de regering kan toelichten in hoeverre de voorgestelde
samentelbepaling bij de energie-investeringsaftrek (EIA) een daadwerkelijk probleem
oplost.
Kan de regering bovendien bevestigen dat ondernemers die, vanwege hun juridische structuur,
nu terecht gebruikmaken van de EIA, niet zullen worden belemmerd door deze nieuwe
bepaling? De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat ondernemers geen extra
onzekerheid ervaren bij hun verduurzamingsinvesteringen.
Tot slot vragen deze leden hoe de regering tot de inschatting is gekomen dat het effect
op de administratieve lasten gering is. Zowel de regering als de leden van de D66-fractie
hechten er immers aan dat de regeldruk voor ondernemers niet verder toeneemt.
2.3 Verlengen overgangsrecht franchiseloze pensioenregelingen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe het komt dat het nog niet
is gelukt de pensioenregeling van Pensioenfonds Kappers aan te passen. Deze leden
vragen de regering om dit toe te lichten. Daarnaast vragen deze leden of de regering
kan uitleggen om welke aanpassingen het precies gaat.
2.4 Technische fiscale knelpunten Wet toekomst pensioenen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet reeds voorzien
in het behouden van prepensioen en overbruggingspensioen bij invaren. Deze leden vragen
welk wijzigingsvoorstel hier concreet voorligt, als deze wetten al in het gewenste
resultaat voorzien. Klopt het dat het gaat om een wijziging van de Wet op de loonbelasting
1964 in lijn met wat al geregeld is in de bovengenoemde wetten?
2.7 Herstel tarieven Eurovignet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om de afspraken in het
Eurovignetverdrag verder toe te lichten. Welke tarieven zijn afgesproken en in hoeverre
kan hier van worden afgeweken? In hoeverre zijn de vastgestelde tarieven voldoende
om de externe kosten van vrachtwagenvervoer, bijvoorbeeld op milieu- of klimaatgebied,
te internaliseren?
2.8 Actualiseren verwijzing naar SBI-codes in de energiebelasting
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering of zij heeft overwogen
om de genoemde vrijstellingen in de energiebelasting te schrappen in plaats van de
verwijzingen naar SBI-codes te actualiseren. Zo ja, waarom heeft de regering anders
besloten? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen de regering ook in hoeverre deze
fiscale regeling doelmatig en doeltreffend is.
2.9 Uitzonderen Belastingdienst en Douane Wet modernisering elektronisch bestuurlijk
verkeer
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering op dit punt of de regering
kan toelichten wat het voorgestelde uitstel tot 1 januari 2030 precies voor gevolgen
voor burgers en bedrijven heeft.
De leden van de VVD-fractie lezen dat vanwege uitvoeringsproblemen de Belastingdienst
en de Douane de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (Wmebv) niet met
ingang van 1 januari 2026 kunnen uitvoeren en dat daarom wordt voorgesteld om de Belastingdienst
en de Douane tot 1 januari 2030 de tijd te geven om volledig aan de Wmebv te voldoen.
De leden van de VVD-fractie hebben hiervoor begrip, maar vragen tegelijkertijd aandacht
voor de zorgen over de afgenomen kwaliteit van de Nederlandse postbezorging, een probleem
dat direct raakt aan de rechtsbescherming van belastingplichtigen, waar het gaat om
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar bij tijdige ter post bezorging door de
belastingplichtige, maar te late ontvangst van het document door de Belastingdienst.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat volledige openstelling van berichtenverkeer
langs elektronische weg deze geschillen voorkomt en de rechtsbescherming van de belastingplichtige
direct ten goede komt. Is de regering het op dit punt met de leden van de VVD-fractie
eens? Overweegt de regering de volledige openstelling van berichtenverkeer langs elektronische
weg? Indien dit niet het geval is, kan de regering dan aangeven wat hiervoor de motivatie
is? Indien dit wel het geval is, wat is dan de termijn waarop dat zal worden gerealiseerd?
Kan de regering in overweging nemen om in het ingroeimodel een hoge prioriteit toe
te kennen aan de bezwaarfase?
De leden van de D66-fractie hechten groot belang aan de positie van de burger in het
contact met de overheid. Deze leden constateren dat de voorgestelde uitzondering hieraan
enigszins afbreuk doet. Deze leden begrijpen dat de druk op de ICT-systemen van de
Belastingdienst aanzienlijk is, maar willen benadrukken dat de rechtspositie van de
burger leidend moet blijven.
Daarom vragen deze leden de regering om te bevestigen dat de Belastingdienst er alles
aan zal doen om deze uitzondering zo spoedig mogelijk overbodig te maken. Kan de regering
bovendien aangeven welke stappen worden gezet om de noodzakelijke ICT-aanpassingen
te realiseren?
Tot slot verzoeken de leden van de D66-fractie de regering om te bevestigen dat deze
uitzondering van strikt tijdelijke aard is en niet bedoeld is als een structureel
privilege voor de Belastingdienst.
2.10 Tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden over het feit dat uitvoering is gegeven
aan de motie Van Eijk (Kamerstuk II 36 602, nr. 105), waarin is verzocht knelpunten aangaande het fonds voor gemene rekening (fgr) te
onderzoeken en te bezien of deze knelpunten kunnen worden opgelost. Deze leden lezen
dat het voorgestelde overgangsrecht als doel heeft om een uitkomst te bieden voor
lichamen die in het kader van het eerder geboden overgangsrecht het voornemen hebben
om als inkoopfonds te kwalificeren, maar de vervreemdingsvoorwaarden voor hun bewijzen
van deelgerechtigdheid niet kunnen aanpassen voor 1 januari 2026. Kan de regering
bevestigen dat dit concreet betekent dat wanneer niet is voldaan aan één van de voorwaarden
van artikel IXa van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling,
een beroep kan worden gedaan op het voorgestelde artikel IXb van de Wet aanpassing
fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling? Kan dit worden geïllustreerd
aan de hand van een tweetal concrete voorbeelden?
Voorbeeld 1: Het samenwerkingsverband voldoet aan onderdelen a, b, en d, van artikel IXa
van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling,
maar kan niet uiterlijk op 31 december 2025 bewerkstelligen dat de vervreemding van
de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fonds uitsluitend kan plaatsvinden aan het
fonds voor gemene rekening (onderdeel c).
Voorbeeld 2: Het samenwerkingsverband voldoet aan onderdelen a en b van artikel IXa
van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling,
maar had niet reeds vóór 1 januari 2025 het voornemen om aan de voorwaarde in onderdeel c
te voldoen en voldoet ultimo 2025 niet aan voorwaarde c.
De leden van de VVD-fractie zien enerzijds in artikel XVIII van het wetsvoorstel Overige
fiscale maatregelen 2026 een horizonbepaling, maar zien anderzijds in de memorie van
toelichting dat de mogelijke wijziging van de fgr-definitie op zijn vroegst met ingang
van 1 januari 2027 kan plaatsvinden. Ligt het niet voor de hand om géén horizonbepaling
op te nemen en het voorgestelde artikel IXb van de Wet aanpassing fonds voor gemene
rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling te laten vervallen met ingang van het
tijdstip waarop de definitie van het fgr wordt gewijzigd?
Is de voorgestelde overgangsmaatregel ook van toepassing op met een fgr vergelijkbare
buitenlandse rechtsvorm, zoals dat geldt bij artikel IXa van de Wet aanpassing fonds
voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling?
Kan in het geval waarin (in)directe participanten zelf transparante lichamen zijn
(al dan niet als gevolg van het voorgestelde overgangsrecht) bevestigd worden dat
instemming van (de beheerder van) een dergelijk lichaam voldoende is of is ook instemming
nodig van de achterliggende participanten van dat lichaam?
Kunnen ook fondsen voor gemene rekening die zijn aangegaan na 1 januari 2025 toegang
krijgen tot het thans voorgestelde én reeds bestaande overgangsrecht? Zo nee, waarom
niet? Kan het niet zo zijn dat, gelet op de onzekerheid over de interpretatie en toepassing
van de toetsingsvoorwaarden, ook na 1 januari 2025 fondsen zijn opgericht met het
oogmerk op behandeling als transparant fonds, maar zonder te voorzien in een inkoopregeling?
Kan het ook niet zo zijn dat dergelijke fondsen in de toekomst als fiscaal transparant
kwalificeren door een wijziging in de definitie van de fgr? Zou deze tijdelijke belastingplicht
in deze situatie dan ook niet onwenselijk zijn?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het voorgestelde nieuwe overgangsrecht
voor fondsen voor gemene rekening. Deze leden constateren dat in de praktijk onduidelijkheid
bestaat over de verhouding tussen dit nieuwe overgangsrecht en het eerder ingevoerde
overgangsrecht uit 2024.
Deze leden vragen de regering om te verduidelijken hoe beide regelingen zich tot elkaar
verhouden. In het bijzonder vragen deze leden hoe moet worden omgegaan met fondsen
die in 2024 gebruik hebben gemaakt van het toenmalige overgangsrecht en destijds hebben
aangegeven een inkoopfonds te willen worden om fiscaal transparant te blijven. Moeten
deze fondsen hun fondsvoorwaarden nog vóór 1 januari 2026 hebben aangepast om als
inkoopfonds te kwalificeren of kunnen zij de nieuwe definitie van het fonds voor gemene
rekening per 2027 afwachten?
Deze leden merken op dat de memorie van toelichting op dit punt niet eenduidig is.
Deze leden vragen de regering om expliciet te bevestigen dat het nieuwe overgangsrecht
ook geldt voor fondsen die in 2024 reeds onder het oude overgangsrecht vielen. Dit
zou bijdragen aan rechtszekerheid en duidelijkheid voor de praktijk.
Daarnaast vragen deze leden of de regering voornemens is om deze verduidelijking vast
te leggen in een beleidsbesluit of nadere toelichting, zodat fondsen niet onnodig
hun voorwaarden aanpassen terwijl de nieuwe definitie mogelijk al uitkomst biedt.
Aangezien dergelijke wijzigingen vaak instemming van alle participanten vergen en
administratief bewerkelijk zijn, achten deze leden tijdige communicatie over de reikwijdte
van het overgangsrecht essentieel.
III OVERIG
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel meerdere
passages over horizonbepalingen. Deze leden brengen in dit kader graag de motie Maatoug
c.s. (Kamerstuk 36 202, nr. 112) in herinnering. Deze motie verzoekt de regering evaluatie- en horizonbepalingen
op te nemen in alle nieuwe én bestaande fiscale regelingen. Aangezien deze motie alweer
drie jaar geleden aangenomen is door een zeer ruime meerderheid in de Kamer zijn de
leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd hoe het met de uitvoering hiervan staat.
Kan de regering een overzicht geven van alle fiscale regelingen die sinds het aannemen
van de genoemde motie al een evaluatie- en horizonbepaling hebben gekregen? Deze leden
vragen de regering daarnaast aan te geven of er sinds die tijd ook nieuwe fiscale
regelingen zonder evaluatie- en horizonbepaling zijn geïntroduceerd. Kan de regering
in dat geval toelichten waarom zulke bepalingen niet zijn toegevoegd? Voorts willen
deze leden graag weten hoeveel fiscale regelingen nog geen evaluatie- en horizonbepaling
bevatten en waarom dat nog niet zo is. Wanneer verwacht de regering klaar te zijn
met het toevoegen van evaluatie- en horizonbepalingen aan alle bestaande fiscale regelingen?
Waarom introduceert de regering met het voorliggende wetsvoorstel geen evaluatie-
en horizonbepalingen in de fiscale regelingen die die nog niet hebben? Is de regering
bereid hier alsnog op korte termijn vooruitgang mee te boeken, bijvoorbeeld via een
nota van wijziging op het voorliggende wetsvoorstel?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.