Schriftelijke vragen : Het bericht 'Basisscholen mogen helft van de lessen in het Engels, Duits of Frans geven: ‘een verrijking’'
Vragen van de leden Hertzberger en Saris (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Basisscholen mogen helft van de lessen in het Engels, Duits of Frans geven: «een verrijking»» (ingezonden 7 oktober 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 3 oktober 2025 met de kop «Basisscholen
mogen helft van de lessen in het Engels, Duits of Frans geven: «een verrijking»» over
dat scholen voortaan maximaal 50% van hun onderwijs in het Nederlands hoeven aan te
bieden?
Vraag 2
Klopt het dat in het vmbo-basis en vmbo-kader twee derde van de leerlingen in het
tweede leerjaar nog onder 1F-niveau leest?
Vraag 3
Klopt het dat 1,8 miljoen Nederlanders laaggeletterd zijn en klopt het dat in de meest
recente «Staat van het Onderwijs» de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)
constateert dat de taalprestaties van vooral de vmbo basis- en kaderleerlingen onder
het verwachte niveau blijven?
Vraag 4
Hoe denkt u dat het verder terugdringen van het Nederlands in het basisonderwijs de
taalvaardigheid beïnvloedt en ziet u hierin een risico?
Vraag 5
Vindt u het verantwoord om scholen waar een deel van de leerlingen nu al de referentieniveaus
voor het Nederlands niet haalt, de mogelijkheid te bieden om nog maar 50% van het
onderwijs in het Nederlands te geven?
Vraag 6
Klopt het dat in de «Staat van het Onderwijs» de inspectie het belang benadrukt van
het werken aan taalleerdoelen in andere vakken en hoe beïnvloedt het terugdringen
van het Nederlands in niet-taalvakken de taalvaardigheid?
Vraag 7
Hoe verhoudt het besluit om scholen in staat te stellen het Nederlands tot maximaal
50% terug te dringen zich tot het wetsvoorstel Wet herziening wettelijke grondslagen
kerndoelen, waarin juist wordt ingezet op versterking van de basisvaardigheden Nederlands
en rekenen door het gehele curriculum heen?
Vraag 8
Erkent u dat de beleidsdoelen van enerzijds versterking van basisvaardigheden en anderzijds
verruiming van anderstalig onderwijs potentieel op gespannen voet staan en hoe weegt
u deze twee beleidsdoelen tegen elkaar af?
Vraag 9
Bent u van mening dat het gebruik van het Nederlands als instructietaal in het primair
onderwijs een intrinsieke waarde heeft, los van meetbare effecten op taalvaardigheid?
Vraag 10
Wat vindt u ervan dat het Nederlands door arbeids- en studiemigratie steeds minder
vaak wordt gesproken op de werkvloer, in het hoger onderwijs, in de winkelstraat en
in de horeca?
Vraag 11
Welke rol speelt de Nederlandse taal voor u in de Nederlandse samenleving, in wat
ons bindt, en wat zegt de keuze om in het onderwijs een andere taal net zo belangrijk
te maken in het onderwijs als de Nederlandse?
Vraag 12
Wat zijn de gevolgen van het terugdringen van het Nederlands in het funderend onderwijs
voor het gebruik van Nederlandse bronnen in het onderwijs zoals kranten, tijdschriften
en boeken?
Vraag 13
Erkent u dat de scholen die deelnamen aan de pilot tweetalig primair onderwijs (TPO),
waarop dit besluit werd gebaseerd, grotendeels scholen zijn met hoogopgeleide ouders,
een sterke schoolcultuur en relatief weinig leerlingen met een migratieachtergrond
en klopt het dat 75% van de ouders hoog opgeleid waren vergeleken met 50% in een vergelijkbare
Nederlandse leeftijdsgroep (20–40)? Acht u de scholen die deelnamen daarmee representatief
voor een Nederlandse school?
Vraag 14
Denkt u dat de positieve leerresultaten van de pilot zouden kunnen zijn beïnvloed
door deze achtergrondkenmerken?
Vraag 15
Op welke wijze wordt geborgd dat scholen met minder gunstige uitgangsposities – bijvoorbeeld
met een hoger aandeel leerlingen met taalachterstanden – toch de Nederlandse taalvaardigheid
van leerlingen het vereiste peil bereikt?
Vraag 16
Acht u de resultaten van de pilot TPO, gelet op het onderzoeksdesign met een quasi-experimenteel
karakter en vrijwillige aanmelding door scholen, een voldoende stevige basis om de
verruiming van de wettelijke norm voor anderstalig onderwijs structureel in wetgeving
te verankeren?
Vraag 17
Klopt het dat de norm voor het maximumaandeel anderstalig onderwijs in het primair
onderwijs niet in de wet zelf is vastgelegd, maar bij ministerieel besluit kan worden
gewijzigd?
Vraag 18
Hoe rijmt u dat in het hoger onderwijs er met de wet Internationalisering in balans
(WIB) wél een wettelijke norm is voor gebruik van het Nederlands en dat die strenger
is dan in het funderend onderwijs waar scholieren juist worden geacht hun Nederlandse
taalvaardigheid op te doen?
Vraag 19
Kunt u deze vragen allemaal los van elkaar beantwoorden binnen de daarvoor gestelde
termijn?
Indieners
-
Gericht aan
K.M. Becking, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Indiener
Rosanne Hertzberger, Kamerlid -
Medeindiener
Ilse Saris, Kamerlid