Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 24 september 2025, over Arbeidsmarktbeleid en Arbeidsmarktdiscriminatie
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1303
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 15 oktober 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 24 september 2025
overleg gevoerd met mevrouw Paul, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 juli 2023 inzake
start vereenvoudiging verlofstelsel (Kamerstuk 32 855, nr. 38);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 augustus 2023
inzake opzet periodieke rapportage Arbeid en Zorg (Kamerstuk 30 982, nr. 68);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 april 2024 inzake
scenario’s vereenvoudiging verlofstelsel (Kamerstuk 32 855, nr. 39);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 november 2024
inzake arbeid en zorg: invoeringstoets betaald ouderschapsverlof, periodieke rapportage,
en dialoog SamenSpraak (Kamerstuk 26 447, nr. 60);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 november 2024
inzake onderzoek Cao-afspraken over verduurzaming en groene arbeidsvoorwaarden (Kamerstuk
29 544, nr. 1252);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 november 2024
inzake project onderhoud cao en avv-stelsel (Kamerstuk 29 544, nr. 1255);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 november 2024
inzake voortgang Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen en wetsvoorstellen
die de arbeidsmarkt hervormen (Kamerstuk 31 311, nr. 278);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 november 2024
inzake slim investeren in Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 158);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 december 2024
inzake eindevaluatie NL leert door (Kamerstuk 30 012, nr. 159);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 december 2024
inzake toezegging tijdelijkheid van inlenen (Kamerstuk 29 544, nr. 1261);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 februari 2025
inzake reactie op verzoek commissie over uitsplitsing vraag 20 en 21 uit verslag houdende
een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 36 625 XV, nr. 3) (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 92);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 februari 2025
inzake uitkomst SZW-pilot over gesprekken met bedrijven die arbeidswetten op het gebied
van eerlijk werk hebben overtreden (Kamerstuk 29 544, nr. 1269);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 februari 2025
inzake onderzoeksrapport van Diversion over vertegenwoordiging werknemers horecasector
(Kamerstuk 29 544, nr. 1268);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 februari 2025
inzake re-integratiedienstverlening voor WW-gerechtigden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie
(Kamerstuk 26 448, nr. 802);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 maart 2025 inzake
appreciatie van de motie van de leden Maatoug en Patijn over het in kaart brengen
van uitvoerbare varianten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen
(Kamerstuk 29 544, nr. 1257) (Kamerstuk 29 544, nr. 1271);
− de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 november
2020 inzake CBS-monitor loonverschillen vrouwen en mannen 2018 (Kamerstuk 27 099, nr. 23);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 januari 2021
inzake verkennend onderzoek discriminatiemogelijkheden onlineplatforms (Kamerstuk
35 673, nr. 6);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 juni 2021 inzake
toezegging gedaan tijdens het VAO Arbeidsmarktbeleid van 20 mei 2021, over openbaarmaking
en veroordelingen met betrekking tot discriminatie (Kamerstuk 29 544, nr. 1062);
− de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 november
2021 inzake aanbevelingen vanuit het Committee on the Elimination of Racial Discrimination
(rapport augustus 2021) (Kamerstuk 30 950, nr. 278);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 maart 2022 inzake
behandeling wetsvoorstel Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, en onderzoek
anoniem solliciteren (Kamerstuk 35 673, nr. 8);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 juli 2022 inzake
Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie (Kamerstuk 29 544, nr. 1119);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 november 2022
inzake tussentijdse rapportage aan Committee on the Elimination of Racial Discrimination
(augustus 2022) (Kamerstuk 30 950, nr. 321);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 november 2022
inzake gendergelijkheid op de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 1156);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 november 2022
inzake stand van zaken van het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)
(Kamerstuk 29 544, nr. 1158);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 september 2023
inzake voortgangsrapportage Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 (Kamerstuk
29 544, nr. 1217);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 december 2023
inzake CBS-monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2022 (Kamerstuk 27 099, nr. 24);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 december 2023
inzake voortgangsbrief programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 1226);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 februari 2024
inzake onderzoek Kansengelijkheid in Selectie en Assessment (Kamerstuk 35 673, nr. 28);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 maart 2024 inzake
rapportage SamenSpraak fase 1 (Kamerstuk 30 420, nr. 390);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 mei 2024 inzake
ontwikkelagenda gelijke kansen (Kamerstuk 29 544, nr. 1243);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 juni 2024 inzake
rapport Verkenning arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s (Kamerstuk 29 544, nr. 1244);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 maart 2025 inzake
Offensief Gelijke kansen (Kamerstuk 29 544, nr. 1272);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 maart 2025 inzake
rectificatie Offensief Gelijke kansen (Kamerstuk 29 544, nr. 1275);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 maart 2025 inzake
rapport Verkenning wettelijk minimumjeugdloon (Kamerstuk 36 545, nr. 18);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 maart 2025 inzake
combinatie arbeid en zorg (inclusief gezinsonderzoek) (Kamerstuk 25 883, nr. 524);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 maart 2025 inzake
reactie op verzoek van het lid Patijn, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden
van 11 maart 2025, over het bericht dat werknemers van Transavia met vaste contracten
zes weken per jaar een WW-uitkering krijgen (Kamerstuk 29 544, nr. 1276);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 april 2025 inzake
reactie op de motie van het lid Boomsma over de mogelijkheden in kaart brengen om
van 5 mei een officiële nationale feestdag te maken (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 23) (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 110);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 mei 2025 inzake
invoeringstoets Wet invoering minimumuurloon en uitvoering van de motie van het lid
Van Kent over onderzoeken welke begrippen toegevoegd, gewijzigd of verhelderd moeten
worden voor helderheid, gelijke behandeling en betere handhaafbaarheid van het wml
(Kamerstuk 35 335, nr. 19) (Kamerstuk 35 335, nr. 24);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 mei 2025 inzake
onderzoeksresultaten aangaande nevenwerkzaamhedenbeding (Kamerstuk 35 962, nr. 14);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 23 juni 2025 inzake
rapport «Cao-afspraken 2025» en het anticiperen op wijziging van artikel 13a Wml bij
algemeenverbindendverklaring (Kamerstuk 29 544, nr. 1281);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 juli 2025 inzake
uitkomst van verkenning toegang tot de werkvloer (Kamerstuk 29 544, nr. 1285);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 juli 2025 inzake
kabinetsreactie op rapport Verkenning wettelijk minimumjeugdloon (Kamerstuk 36 545, nr. 19);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juli 2025 inzake
kabinetsreactie op advies Stichting van de Arbeid over de reiskostenvergoeding (Kamerstuk
36 602, nr. 164);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 juli 2025 inzake
nader antwoord op een vraag van commissie over jaarverslag Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 1) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 11);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15 september 2025
inzake voortgang vereenvoudiging verlofstelsel (Kamerstuk 32 855, nr. 41).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Van den Broek
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bamenga, De Beer, Van der Burg, Ergin,
Flach, Patijn, Saris, Thiadens en Vermeer,
en mevrouw Paul, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 13.00 uur.
De voorzitter:
Goed, het is 13.00 uur. Ik open hierbij de vergadering van de vaste commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het onderwerp voor vandaag is arbeidsmarktbeleid
en arbeidsmarktdiscriminatie. Ik heb zojuist in mijn rol van voorzitter van de commissie
dit kookboek in ontvangst genomen namens de gehele Aziatische horeca. Ik zie ook dat
verschillende commissieleden die in ontvangst hebben genomen, maar deze heb ik dus
formeel in mijn rol als lid van de commissie ontvangen. Dat wilde ik u even melden,
omdat ik dat net buiten deze zaal heb gedaan.
Dat gezegd hebbende gaan wij met elkaar zo het debat voeren. Er is net al aan de mensen
op de publieke tribune uitgelegd wat wel en niet geoorloofd is. Richting de commissieleden
zeg ik even: u heeft zes minuten spreektijd per fractie en ik stel voor dat we vijf
interrupties plegen. Dan moet het goed gaan.
Ik moet formeel even toestemming aan de rest van de commissie vragen, want de heer
Vermeer is geen lid van de commissie maar verzoekt toch het woord te mogen voeren.
Ik neem aan dat u daar geen bezwaar tegen heeft. Daar heeft u geen bezwaar tegen.
Dan ga ik de heer Vermeer ook meteen het woord geven, maar daarvoor heeft hij al meteen
een punt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik heb even een punt van orde, voorzitter. Ik wil ten eerste mijn collega’s bedanken
dat ik toch deze bijdrage mag doen. Dat heeft ermee te maken dat een van mijn fractiegenoten
in de coronacommissie zit. Daarom ga ik het woord voeren. Ik heb zo nog een andere
afspraak en een plenair debat. Helaas moet ik dus na mijn bijdrage het debat verlaten.
Dat gaat ten koste van de interrupties en van extra spreektijd van de rest. Dat spijt
me. Ik probeer dat op een ander moment goed te maken.
De voorzitter:
We vergeven het u. Dat gezegd hebbende krijgt u nu wel meteen het woord, maar niet
voordat ik de Minister formeel welkom heb geheten, evenals haar ondersteuning. Het
woord is aan de heer Vermeer namens BBB.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. BBB pleit voor een mensgerichte arbeidsmarkt waarin we omzien
naar elkaar, een cultuur waarin we zowel betaalde als onbetaalde arbeid zoals mantelzorg
waarderen, en waarin we streven naar een eerlijke beloning en maatschappelijke erkenning
voor zowel theoretisch als praktisch werk. Zeker op dat laatste punt kunnen we nog
winst behalen, is ons idee. BBB pleit voor een arbeidsmarkt met gelijke kansen. Arbeidsmarktdiscriminatie
heeft wat ons betreft dan ook geen enkele plaats.
Gelijke kansen betekent niet gelijke uitkomsten op elk moment. In sectoren als de
zorg kan het zijn dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn en in de bouw zullen dat eerder
mannen zijn. Dat is wat ons betreft helemaal prima. Wat mijn fractie betreft is er
geen ruimte voor geforceerde uitkomsten door middel van quota’s. De vorige Minister
schreef in zijn brief Offensief Gelijke kansen dat er veel hulpmiddelen vanuit de
Werkagenda VIA zijn – dat gaat over het zijn van een inclusieve arbeidsmarkt – die
kunnen bijdragen aan het creëren van gelijke kansen, zoals het opstellen van objectieve
selectiecriteria of het creëren van inclusieve vacatureteksten. Blijven deze uitgangspunten
ook vrijwillig, is mijn vraag aan de Minister. En hoe wordt voorkomen dat een Offensief
Gelijke kansen zich vertaalt in een regeldrukoffensief? Graag een reactie hierop.
BBB is ook een partij voor werkgevers. In ons verkiezingsprogramma pleiten we voor
een eerlijker ziekteregime voor kleine werkgevers. Loondoorbetaling moet terug naar
één jaar. Nederland is het enige land in Europa waar werkgevers twee jaar verantwoordelijk
zijn voor zieke werknemers. Dit leidt tot terughoudendheid bij het aannemen van vast
personeel en tot verhoogde regeldruk, en het zet vooral het midden- en kleinbedrijf
onder druk. Het terugbrengen van de loondoorbetalingstermijn naar één jaar voor kleinere
werkgevers is een cruciale stap om het arbeidsmarktbeleid eerlijker te maken. Daarnaast
worden vaste contracten beter gestimuleerd. In het tweede ziektejaar komt er wat ons
betreft een publieke voorziening voor inkomensbescherming met ruimte voor re-integratie.
Zo blijft de werknemer niet in de kou staan, maar nemen we werkgevers wel een onredelijk
risico uit handen.
Voorzitter. Wij roepen ook op tot een reële basis voor gerichte arbeidsmigratie. Voor
sommige sectoren, zoals de bouw, de techniek, de zorg en de horeca, zijn arbeidsmigranten
nou eenmaal noodzakelijk, een inzicht dat bij sommige partijen nog weleens lijkt te
ontbreken. Nederlandse bedrijven hebben aantoonbaar behoefte aan zowel kennismigranten
en seizoenarbeiders als vakmensen met aantoonbare economische en maatschappelijke
meerwaarde. Wij helpen ons vestigingsklimaat en verdienvermogen niet als we dit belang
ontkennen.
Ik wil het belang van gerichte arbeidsmigratie nog eens onderstrepen door het kort
te hebben over de Aziatische horeca, een sector die goed is voor bijna 2 miljard euro
omzet per jaar, 40.000 mensen werk biedt en, zeker ook op het platteland, een belangrijke
plek in de gemeenschap inneemt. De Aziatische horeca mag bij de werving van specialiteitenkoks
geen functie-eisen meer hanteren, dit vanwege vermeende en soms aangetoonde misstanden
in het verleden. De consequentie daarvan is dat Aziatische restaurants kampen met
een ernstig tekort aan specialiteitenkoks, zodanig dat zelfs 65% van de ondernemers
overweegt te stoppen. Erkent de Minister de cruciale rol die gerichte arbeidsmigratie
vervult in de Nederlandse economie? Is de Minister bereid de Aziatische horeca weer
ruimte te bieden voor reële functie-eisen, zodat ondernemers gewoon kunnen ondernemen?
Daarbij merk ik wel op dat dat wat mij betreft gebeurt in een vorm die niet leidt
tot permanente vestiging, nationalisatie of gezinshereniging.
Voorzitter, tot slot de zzp’er. Die is slachtoffer van een inmiddels langlopende politieke
impasse. Een grote groep ondernemers die essentieel is voor onze welvaart ervaart
grote onzekerheid en instabiliteit. BBB wil dit doorbreken door bonafide ondernemers
te gaan erkennen als ondernemer. Wat BBB betreft komt er vooraf zekerheid voor opdrachtgevers
en zelfstandigen via een vrijwillige toets. De Wet Vbar, die ondernemerschap achteraf
toetst, draagt wat ons betreft niet bij aan het toekomstperspectief dat zzp’ers en
ook hun opdrachtgevers zo nodig hebben, zeker vanwege het dynamische en onzekere kader
van de WZOP-toets, de werknemers-, zelfstandigen- en ondernemerschapstoets. Ondernemers
moeten worden gefaciliteerd en niet worden tegengewerkt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat er een interruptie is van de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Dank aan de heer Vermeer voor zijn pleidooi voor zelfstandigen. Ik heb een soortgelijk
pleidooi. Volgens mij bleek twee weken terug uit onderzoek dat 20% van de zelfstandigen
overweegt te stoppen. Dat is gewoon schadelijk voor onze economie. Ik heb alleen geen
voorstel gehoord om meer zekerheid te bieden aan zelfstandigen vanuit de WRB. Zou
de heer Vermeer daar iets meer uitleg over kunnen geven?
De heer Vermeer (BBB):
Wat ons betreft moeten wij niet die nieuwe Wet Vbar in gang zetten maar gewoon de
huidige wet aanscherpen en ervoor zorgen dat aan de voorkant duidelijk is of iemand
mag werken als zelfstandige of niet. Wat mij betreft wordt direct elke vorm van handhaving
van zzp’ers geschrapt in deze onzekere periode, omdat die handhaving niet alleen leidt
tot minder inzet van zzp’ers, wat schadelijk is voor onze economie, maar ook tot extra
druk in complete sectoren voor mensen die daar vast werken, zoals in de zorg het geval
is.
De heer Ergin (DENK):
Ik ben het er helemaal mee eens dat we de wet moeten wijzigen, dat we in de wet moeten
zetten wanneer je zelfstandig bent en dat dat vooraf duidelijk moet zijn. Tegelijkertijd
hebben we er wel mee te maken dat heel veel zzp’ers op dit moment onzekerheid ervaren.
Ik begrijp dat wetgeving anderhalf, twee jaar duurt. Dat is allemaal veel te laat.
Hoe kijkt de BBB naar het voorstel om de zachte landing waar we om hebben gevraagd
bij het opheffen van het moratorium per 1 januari 2025, te verlengen naar 2026, zodat
er in ieder geval meer lucht en rust komt in de zzp-markt?
De heer Vermeer (BBB):
Ik sta daar volledig achter. BBB wil ook dat dat moratorium, voordat er een wetswijziging
is doorgevoerd, totdat er een wetswijziging wordt doorgevoerd of totdat een nieuwe
wet is doorgevoerd, gewoon weer in gang gezet wordt. Dit is namelijk veel te schadelijk.
Het leidt niet alleen tot economische schade maar ook tot veel onrust en stress bij
iedereen die daarmee te maken heeft.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee rondt de heer Vermeer zijn bijdrage af. Hij gaat ons zo verlaten.
Voor ik het woord geef aan de heer Ergin – het ging goed, zeg ik erbij – roep ik op
om de interrupties kort te houden. Als u boven de 45 seconden komt, loopt u het risico
dat ik ze dubbel ga tellen. Het ging bij de heer Ergin nog goed. Dat gezegd hebbende
geef ik hem nu het woord voor zijn bijdrage.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, het doet mij altijd deugd als de voorzitter mij een compliment geeft.
Dank u wel.
Voorzitter. Ik wil direct beginnen met een voorbeeld uit de praktijk. Een jonge vrouw,
geboren en getogen in Nederland, solliciteert op een functie waarvoor ze perfect gekwalificeerd
is. Ze heeft diploma’s op zak, relevante ervaring en een goede motivatie. Maar zodra
haar hoofddoek in beeld komt, is het gesprek voorbij, nog voordat het gesprek is begonnen;
geen uitnodiging, geen uitleg. Alleen een stilte, die alles zegt.
Voorzitter. Dit is geen incident. Onderzoek van de Nationale Vacaturebank laat zien
dat een op de vier mensen discriminatie ervaart bij sollicitaties. Voor zwangere vrouwen
ligt dat percentage nog hoger. Dit zijn cijfers, maar achter die cijfers schuilt talent
dat we keer op keer verspillen. Ik heb een aantal andere onderzoeken bij me, die we
van de Minister hebben gekregen, bijvoorbeeld van RADAR over discriminatie die arbeidsmarktdeskundigen
zien. Ik heb een actieplan van uitzendbureaus om een inclusieve arbeidsmarkt te bewerkstelligen.
Ik heb hier een verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie over moslima’s, met schokkende
resultaten. Ik heb hier een onderzoek naar discriminatie op de zorgwerkvloer en hoe
we daarmee om kunnen gaan.
Voorzitter. We praten al decennia over deze onderzoeken. Volgens mij kunnen we deze
zaal vullen met al deze onderzoeken die zijn verricht. Er zijn actieplannen, er zijn
offensieven en er zijn agenda’s, maar de harde waarheid is dat discriminatie op de
arbeidsmarkt nauwelijks daalt. Het voelt alsof we een brand proberen te blussen met
enquêtes, terwijl we aan de andere kant zien dat discriminatie gewoon toeneemt.
Voorzitter. We hebben in voorbereiding op dit debat van het College voor de Rechten
van de Mens een brief gekregen met een duidelijke oplossingsrichting. In die brief
wordt duidelijk gerefereerd aan twaalf normen die zijn opgesteld voor eerlijk werven
en selecteren. Normen en regels die ervoor zorgen dat niet afkomst, huidskleur of
zwangerschap doorslaggevend is, maar kwaliteit en talent. Toch zagen we in haar brief
dat deze Minister kiest voor vrijblijvende afspraken, pilots en stimulerende maatregelen.
Mijn vraag aan de Minister is: wanneer komt ze nou eindelijk met concrete, harde maatregelen
tegen discriminatie op de arbeidsmarkt, maatregelen die ook de kern van het probleem
aanpakken en geen pleisterpolitiek zijn?
Voorzitter. Discriminatie verdwijnt niet door vrijblijvendheid. Het verdwijnt pas
als er duidelijkheid is, als er duidelijke kaders zijn en als een instantie toeziet
op de naleving daarvan. Mijn oproep aan de Minister is daarom helder: veranker die
twaalf normen wettelijk en geef de Arbeidsinspectie de bevoegdheid om daarop te handhaven.
Alleen zo kunnen we garanderen dat alle Nederlanders echt gelijke kansen krijgen op
de arbeidsmarkt. Ik zou graag ook een reactie van de Minister willen op de huidige
rol van de Arbeidsinspectie als het gaat om de arbeidsmarkt. Is de Minister van mening
dat de Arbeidsinspectie meer controlerende bevoegdheden zou moeten krijgen?
Voorzitter. Mijn volgende punt gaat over zelfstandigen. Zzp’ers lopen vast. Sinds
de Belastingdienst weer streng handhaaft, raken ze opdrachten kwijt en weten ze niet
of ze aan het einde van de maand hun rekeningen nog kunnen betalen en of ze überhaupt
nog opdrachten krijgen. Zes op de tien zien werk verdwijnen; 20% denkt er zelfs aan
om te stoppen. Het is gewoon een keiharde crisis in de zzp-markt. Dat is niet alleen
hun probleem. Het is niet alleen het probleem van die mensen die ervoor kiezen om
te ondernemen en om zelfstandig te zijn, maar het is een probleem van ons allemaal.
Dit betekent onder aan de streep: minder handen aan het bed in de zorg, minder bouwvakkers.
Het is gewoon slecht voor onze economie.
De voorzitter:
Punt. De heer Vermeer, van wie ik het afscheid al had aangekondigd, wil voordat hij
weggaat in ieder geval nog een interruptie plegen. Dat sta ik hem toe.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel. Het gaat over die zzp’ers. Ik heb brieven gekregen van mensen die in de
auditingwereld zitten en die door grote bedrijven gedwongen worden om voor tarieven
van € 32 en daaronder te werken. Heeft de heer Ergin een idee wat we daaraan gaan
doen?
De heer Ergin (DENK):
Een aantal partijen in de Kamer heeft een initiatiefwet voorbereid, waarin we dit
probleem eigenlijk aanpakken door vooraf duidelijke kaders te stellen voor wat je
minimaal moet verdienen. Volgens mij staat dat voor een deel ook in de Vbar. Ik vind
de Vbar in zijn totaliteit niet volledig en niet goed, maar ik ben het ermee eens
dat we afspraken moeten maken over een minimumtarief en dat we daarnaast ook schijnzelfstandigheid
moeten aanpakken. Maar de echte oplossing is dat we in de wet duidelijk maken wanneer
iemand zelfstandig is en dat we niet gaan wachten totdat de rechter een afweging maakt.
Volgens mij noemden ze dat een toetsing waarbij iemand de ene dag een zelfstandige
kan zijn maar de volgende dag in dezelfde situatie met dezelfde opdracht opeens niet
meer. Volgens mij moeten we daar echt gaan kijken naar de oplossing.
De voorzitter:
U kunt nu doorgaan met uw betoog.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Ik was bij mijn oproep aan de Minister. Ik roep deze Minister ertoe op
om te regelen dat we de zachte landing die we aan het begin van dit jaar hebben ingezet
bij het opheffen van het handhavingsmoratorium verlengen tot eind 2026. Dat geeft
zelfstandigen rust, maar ook de opdrachtgevers krijgen rust en duidelijkheid. We moeten
niet sturen op boetes, maar eerst begeleiden. We kunnen niet in een of twee jaar tijd
een arbeidsmarkt die zich in twintig jaar heeft ontwikkeld even met boetes terechtwijzen.
Onder aan de streep willen zelfstandigen gewoon werken. Wij moeten er alles aan doen
om ervoor te zorgen dat deze groep gewoon kan werken. De politiek heeft in al die
jaren geen duidelijkheid gegeven. We hebben zwabberbeleid gevoerd. We zien dat de
huidige wetgeving wankelt. De Vbar is weinig populair. Een alternatief wetsvoorstel
moet nog langs de Raad van State. Dat kost heel veel tijd. Dat betekent in de praktijk
dat heel veel zelfstandigen gewoon niet weten waar ze aan toe zijn. Mijn vraag aan
de Minister is ook hoe zij denkt dat de duizenden zelfstandigen die nu in grote onzekerheid
leven duidelijkheid krijgen. Hoe wil zij die duidelijkheid bieden?
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over een initiatiefwetsvoorstel vanuit de Kamer.
Volgens mij hebben we gezien dat er nu al in ieder geval een meerderheid is om zelfstandigheid
in de wet te verduidelijken. Ik hoop dat dit een brede meerderheid wordt. Juist daarom
is het nu belangrijk om die zachte landing waar de Kamer voor heeft gekozen te verlengen
tot eind 2026.
Voorzitter. Dit zijn echt de laatste zinnen die ik wil uitspreken; daarna kan ik overgaan
naar de interrupties. Zelfstandigen willen niet wegduiken. Zelfstandigen willen gewoon
werken. Het enige wat ze van ons vragen, is de zekerheid dat ze hun werk kunnen blijven
doen zonder dat ze telkens bang hoeven te zijn voor de volgende brief van de Belastingdienst.
Dank u wel.
De voorzitter:
Punt. Dank u wel. Ik zie inderdaad een interruptie van de heer Flach van de SGP.
De heer Flach (SGP):
Ik ben het op het punt van de zzp’ers van harte eens met collega Ergin. We zijn daarbij
in het verleden ook wel samen opgetrokken. Het is echt belangrijk dat er nu duidelijke
wetgeving komt, want je kunt niet handhaven als niet helder is waarop. Tegelijkertijd
is mijn vraag aan de heer Ergin of we ons echt moeten gaan richten op risicosectoren
waar nog duidelijk misstanden aanwijsbaar zijn of dat hij helemaal wil stoppen met
handhaven.
De heer Ergin (DENK):
Daarom pleit ik ook niet voor de herinvoering van het handhavingsmoratorium, want
dat zou betekenen dat we helemaal niet handhaven. DENK pleit ervoor dat we de zachte
landing, die we eind 2024 al aan de Minister hebben gevraagd ... Een zachte landing
betekent dat de Belastingdienst met name coachend optreedt. Ondertussen gaan we aan
de slag met duidelijkheid in de wetgeving, maar tegelijkertijd heeft de Belastingdienst
ook ruimte om te handhaven als het gaat om schijnzelfstandigheid, onderbetaling en
het misbruik maken van arbeidsmigranten door, zoals ik het even noem, rare zzp-constructies.
Dat moet gewoon doorgaan. Dat is volgens mij ook onderdeel van de zachte landing.
Tegelijkertijd is DENK van mening dat we rust en duidelijkheid moeten bieden aan zelfstandigen.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan naar mevrouw Patijn van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Een zeker en stabiel inkomen begint bij zeker werk en een vast contract,
zodat je morgen niet op straat staat en zekerheid hebt over je inkomen, zodat je als
werkende ademruimte hebt om een leven op te bouwen en toegang te krijgen tot een hypotheek.
Dan is het voorstel van de vorige Minister om meerdere banen te combineren echt de
wereld op zijn kop. Als je banen moet stapelen om rond te kunnen komen, blijft er
voor de mensen heel weinig privéleven over. We moeten juist zorgen voor meer vaste
volwaardige arbeidscontracten. Onze aangenomen motie stelt dat 70% van de mensen vast
in dienst moet komen. Er moet heel veel gebeuren om dat te bereiken in 2028. Het arbeidsmarktpakket
is niet voldoende om dit doel te bereiken. Is de Minister bereid om met een strategie
te komen over hoe de 70% vaste contracten gehaald gaat worden? Is de Minister bereid
om met werkgevers en werknemers concrete afdwingbare afspraken te maken om tot die
70% te komen?
Voorzitter. Een zeker en stabiel inkomen betekent ook een vangnet waar je op kunt
rekenen als je geen werk meer hebt. Het zou je maar gebeuren: je wordt ontslagen bij
bijvoorbeeld Vredestein of Batavus. Je bent al onzeker over je toekomst. Het weghalen
van het halfjaar WW komt dan extra hard aan. Dit kabinet zet de WW-verkorting echter
gewoon door, terwijl de Kamer onze motie heeft aangenomen om de bezuinigingen terug
te draaien. Is de Minister bereid de WW-bezuinigingen alsnog terug te draaien?
Voorzitter. Dan kom ik bij de verlofregelingen. De SER is met een belangrijk advies
gekomen. We hebben de voortgangsbrieven ontvangen, maar er ontbreken wat ons betreft
een aantal belangrijke punten. In het SER-advies staat een aanbeveling over een bodem
in de betaling van het ouderschapsverlof en geboorteverlof. Uit de evaluatie blijkt
dat partners met een laag inkomen door de financiële bodem zakken als ze het verlof
opnemen en de regeling voor deze partners dus niet toegankelijk is. Is de Minister
bereid om hier alsnog naar te kijken en op zoek te gaan naar financiële middelen?
Kan de Minister de mogelijkheden in kaart brengen of hier een omgekeerde maximumdagloonregeling
voor zou kunnen komen, een soort minimumdagloonregeling?
Dan de motie-Westerveld/Patijn, over ouders van ernstig zieke kinderen. We willen
weten hoe het met de uitwerking staat. Wanneer is een passende regeling uitgewerkt
voor ouders met ernstig zieke kinderen? De onzekerheid van deze ouders is namelijk
groot.
Voorzitter. Gisteren kregen we ook nog een petitie aangeboden van ouders van pubers.
Ouders kunnen ouderschapsverlof opnemen tot hun kind 8 jaar oud is. Daarna vervalt
hun recht. Kan de Minister aangeven of deze regeling aangepast kan worden, zodat ouders
dit verlof ook later kunnen opnemen? Is de Minister bereid om te onderzoeken op welke
manier de verlenging van ouderschapsverlof naar 18 jaar kan worden geregeld?
Tot slot de arbeidsmarktdiscriminatie. Terwijl arbeidsmarktdiscriminatie aan de orde
van de dag is – mijn collega Ergin verwees daar al naar – werd de wet om dit tegen
te gaan verworpen in de Eerste Kamer. De rechtse meerderheid was ertegen, onder het
mom van regeldruk. Recent verscheen het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie, waaruit
blijkt dat discriminatie van moslims aanzienlijk is op de arbeidsmarkt. Het kabinet
komt met het Offensief Gelijke kansen, dat gericht is op het stimuleren van beter
gedrag. Maar kan de Minister aangeven wat ze gaat doen als die stimulering niet gaat
werken? Eén op de vier mensen ervaart discriminatie bij het solliciteren. Is de Minister
bereid meer dwingende maatregelen te nemen?
Voorzitter. Dit is een belangrijk debat over de positie van werkenden op de arbeidsmarkt.
Veel onderwerpen zijn weggestopt in een soort restdebat dat is samengevoegd vanuit
drie debatten. Ik hoop dat er in de volgende Kamerperiode weer echt aandacht gaat
komen voor de 10 miljoen mensen die gevolgen ervaren van de regelingen die we hier bespreken en dat we de debatten
ook weer echt serieus kunnen gaan voeren, zodat we wat meer tijd hebben voor bijvoorbeeld
arbeidsmarktdiscriminatie.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van uw buurman, de heer Flach van de SGP.
De heer Flach (SGP):
Achter de petitie die gisteren werd aangeboden door ouders die vragen om verlof om
te zorgen voor hun puberende kinderen, zit een hele mooie gedachte. Die ouders willen
er zijn voor hun kind en voelen zich eigenlijk gevangen in het construct waar ze in
zitten, namelijk hun werkende leven. Ze zijn niet in staat om onbetaald die keuze
te maken. Is mevrouw Patijn het met mij eens dat dat te maken heeft met de hyperfocus
op betaalde arbeid, waardoor mensen de keuze die ze normaal gesproken zouden willen
maken voor hun gezin, om extra tijd in hun pubers te kunnen steken, eigenlijk niet
meer kunnen maken zonder financieel hard geraakt te worden? Is dat niet het diepere
probleem?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Nee, dat ben ik niet met u eens. Ik denk dat heel veel ouders gewoon de wens hebben
om allebei te kunnen werken. Maar in sommige fases van hun leven moet er de ruimte
zijn om even wat minder te kunnen werken, om daarna weer terug te schakelen naar wat
meer kunnen werken. De hyperfocus betreft niet alleen de behoefte daaraan, maar ook
de noodzaak die er is; als dat weg zou vallen, is er namelijk geen inkomen. Die betreft
ook het feit dat vrouwen de behoefte hebben om onafhankelijk te zijn. Stel dat de
man vertrekt of de vrouw vertrekt, en het huwelijk werkt niet meer. Die onafhankelijkheid
is een cruciaal onderdeel in onze geëmancipeerde samenleving. Ik ben het niet met
u eens dat die onder druk zou moeten komen te staan.
De voorzitter:
Uiteraard nog een interruptie van de heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Op dat gebied verschillen we wellicht wat van mening. Tegelijkertijd ben ik ook erg
voor keuzevrijheid van mensen zelf op dat gebied. We zien dat er honderdduizenden
eenverdieners zijn die de keuze maken om niet allebei te werken; een van de twee partners
besteedt zorg aan de kinderen, omdat ze dat extra nodig hebben. Ons belastingstelsel
is dermate ondoelmatig ingericht dat mensen die keuze financieel niet eens meer kunnen
maken. Nu komen we dus terecht in een situatie waarin, als ze dat wel willen, de werkgever
dat moet gaan betalen. Dan schieten we ons doel toch eigenlijk voorbij? Zouden we
niet helemaal terug moeten naar de basis en de vrijheid voor die onafhankelijkheid,
voor die keuze tussen werk en privé helemaal terug moeten leggen bij de mensen zelf,
en dus een soort samenlevingsvormneutraal belastingstelsel maken, waardoor mensen
écht vrij zijn om die keuzes te maken?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Om te beginnen is het niet een voorstel dat werkgevers geld kost. Het betreft onbetaald
verlof dat mensen willen kunnen opnemen, ook na die tijd. Dat is het eerste. Daar
zitten geen problemen. De keuzevrijheid vind ik belangrijk, maar de keuzevrijheid
om niet samen door te gaan, vind ik nog belangrijker. Ik blijf het zeggen: ik vind
het het allerbelangrijkste dat de onafhankelijkheid van vrouwen, maar soms ook van
mannen, goed gewaarborgd wordt doordat beiden blijven deelnemen aan het arbeidsproces.
Dat kan alleen als je dit soort regelingen mogelijk maakt.
De voorzitter:
Als mijn microfoon tenminste meewerkt, gaan we over naar de bijdrage van de heer Flach
namens de SGP.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil graag beginnen met het gezinsbeleid. En dat is best
een beetje raar in een debat over arbeidsmarktbeleid en arbeidsmarktdiscriminatie.
Maar dat geeft ook gelijk het probleem van het gezinsbeleid weer: het is nergens echt
goed belegd. Het staat hier wel ergens als agendapunt tussen. Het is belangrijk om
hier ook aandacht aan te besteden, want gezinnen vormen de basis van Nederland. Het
is des te opmerkelijker dat dit leefverband toch een verwaarloosbare rol speelt in
het overheidsbeleid. Er wordt nauwelijks gekeken naar hoe gezinnen ervoor staan, wat
ze nodig hebben en hoe beleid voor gezinnen uitpakt.
Het was de SGP die er bij het vorige kabinet op aan moest dringen dat er toch een
breed integraal onderzoek zou worden gedaan naar de situatie van gezinnen in Nederland.
Dankzij een motie van mijn collega Stoffer is dat onderzoek nu uitgevoerd. Dat levert
heldere conclusies en aanbevelingen op. Gezinsvorming wordt vaker uit- of afgesteld,
bijvoorbeeld omdat er geen geschikte woning voorhanden is. Steeds meer gezinnen hebben
moeite om rond te komen. Ouders voelen zich steeds verder in de spagaat tussen werk,
zorg, opvoeding en ook mantelzorg geduwd. Het rapport zegt klip-en-klaar: versterk
randvoorwaarden voor gezinsvorming, verbeter gezinsvoorzieningen, ondersteun ouders
bij het combineren van werk en gezin, en ontwikkel een eenduidige visie op gezinsbeleid.
Voorzitter. Het zijn zaken die me uit het hart gegrepen zijn. Het gezin verdient veel
meer waardering en aandacht in onze plannenmakerij. Niet voor niets nam de Kamer begin
dit jaar mijn motie aan die het kabinet oproept werk te maken van positief gezinsbeleid
en het wegnemen van belemmeringen voor aanstaande ouders, juist ook in het licht van
demografische ontwikkelingen. En, als u het niet van een SGP’er wilt aannemen, lees
dan het rapport «Groeipijn» van de Deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd. Deze
commissie roept onder leiding van een prominente VVD’er op tot het realiseren van
een samenhangende jeugd- en gezinsaanpak, de rijksoverheid voorop. Hoewel dit onderzoek
dus aandringt op stevig aanvullend gezinsbeleid, somt het kabinet in reactie hierop
vooral bestaande beleidsmaatregelen op, terwijl het rapport zegt: er is meer nodig.
Ik bied het kabinet de gelegenheid om deze gemiste kans te herstellen door concrete
beleidsopties voor aanvullend beleid voor te bereiden voor een volgend kabinet. De
vraag is: pakt de Minister deze handschoen op?
Dan mantelzorg, voorzitter. Een kwart van de 2,4 miljoen werkende mantelzorgers heeft
moeite met het combineren van werk en zorg. In de hervorming van het belasting- en
toeslagenstelsel stelt de regering een stelsel voor waarin meer werken loont als expliciet
doel. Dat is op zich terecht, maar gelet op de zorguitdagingen zou meer zorgen ook
moeten worden aangemoedigd. Is de Minister bereid om in het kabinet te bespreken hoe
een zorgzame samenleving kan worden gestimuleerd via de fiscaliteit? En wat bieden
we mensen die het moeilijk hebben met de combinatie van werk en mantelzorg? Het is
goed dat de regering de wirwar aan verlofregelingen gaat vereenvoudigen. Gaat de regering
daarbij ook nadrukkelijk de mogelijkheden voor de verruiming van het mantelzorgverlof
in kaart brengen?
Zzp’ers zitten in de hoek – dat is mijn volgende onderwerp, voorzitter – waar de klappen
vallen. Een op de vijf zelfstandigen denkt zelfs aan stoppen; dat is al een paar keer
genoemd. En bij 60% nam het aantal opdrachten af als gevolg van handhaving. Allemaal
het gevolg van de opheffing van het handhavingsmoratorium, zonder dat duidelijk is
wie zzp’er is en wie niet. Stel u eens voor dat wij dat ons hier elke dag moesten
afvragen: ben ik nou een politicus of niet, en waar moet je dan aan voldoen? Dan komt
het wat dichterbij. Laat het helder zijn dat ook de SGP wil dat schijnzelfstandigheid,
waarmee mensen onder andere worden uitgebuit en de sociale zekerheid wordt ontdoken,
stopt. Maar goedwillende ondernemers komen nu in de knel vanwege falend overheidsbeleid,
en dat moet het kabinet zich aanrekenen. Daarom moet er echt snel duidelijkheid komen
over het juridisch kader. Via de Zelfstandigenwet, waar hard aan wordt gewerkt, willen
wij die bieden. Er zou risicogericht gehandhaafd worden. Toch krijgen wij signalen
dat ook zzp’ers uit het hogere segment of sectoren waarin geen sprake is van een verhoogd
risico op schijnzelfstandigheid, onder het vergrootglas liggen. «Risicogericht» betekent
wat mijn fractie betreft: richt je op die sectoren waarin overduidelijk sprake is
van schijnzelfstandigheid. Dáár zitten die problemen, pak die aan en laat andere ondernemers
met rust. Gaat de Minister de Belastingdienst hierop wijzen?
Dan regeldruk. Dit kabinet is van plan om de regels nog eens tegen het licht te houden,
en terecht. De arbeidswetgeving is een van de regelkluwens die het zwaarst op ondernemers
drukken. Vast zou minder vast worden, maar werkgevers zagen de werkgeverslasten alleen
maar stijgen. Is de Minister bereid om te bezien hoe de regeldruk op dit punt verminderd
kan worden? En mag ik één concreet voorstel doen? Schaf de verplichte transitievergoeding
bij ontslag af. Nu zelfs de Raad van State dat een goed idee vindt, kan deze Minister
toch niet achterblijven? Wat is daarop haar antwoord? Eerder vroeg ik al aandacht
voor de verplichte gedragscode ongewenst gedrag, die leidt tot een forse regeldruk
en eigenlijk slechts schijnveiligheid creëert. Ook de in aantocht zijnde implementatiewet
van de EU-richtlijn over loontransparantie zadelt werkgevers op met complexe berekeningen
en een compleet rapportagecircus. Mijn laatste vraag is dan ook: is de Minister bereid
om in Europees verband aan te dringen op aanpassing van deze richtlijn in het kader
van de EU-regeldrukreductie?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. En dan gaan we meteen door naar de heer Thiadens van de PVV.
De heer Thiadens (PVV):
Dank, voorzitter. De PVV ziet met lede ogen aan hoe dit kabinet onder het mom van
gelijke kansen doorgaat met het subsidiëren en promoten van woke beleid. Dat beleid
wordt gepresenteerd als rechtvaardig en inclusief, maar leidt in werkelijkheid tot
onrecht, willekeur en verdeeldheid. Een voorbeeld uit Amsterdam is wat dat betreft
illustratief. In de vacature voor de hoogste ambtenaar, de gemeentesecretaris/algemeen
directeur, wordt expliciet een voorkeur uitgesproken voor kandidaten van buiten-Europese
herkomst. Dan bedoelen ze niet Amerikanen of Nieuw-Zeelanders, maar wel kandidaten
uit klassieke migratielanden zoals Turkije en Marokko. Dat is wat er bedoeld wordt.
En dit discriminerende beleid geldt vanaf schaal 15. En dat gebeurt gewoon in onze
hoofdstad Amsterdam! Dit is onversneden discriminatie. Mijn vraag aan de Minister
is hoe zij hiertegen aankijkt, of zij dat wél prima vindt of dat zij hier met de fractie
van de PVV aanstoot aan neemt en, zo ja, wat zij hiertegen gaat doen.
Voorzitter. Verder maakt de PVV zich zorgen over gevallen waarin loyaliteit aan Nederland
ver te zoeken is, zoals bij enkele veelzeggende voorbeelden van dit diversiteitsbeleid.
De 64-jarige Ab el M., medewerker van de NCTV, probeerde 10 miljard A4’tjes aan geheime
gegevens naar Marokko te smokkelen. Atoomspion Khan maakte de Pakistaanse kernbom
mogelijk. Ten slotte huurt de haven van Rotterdam voor zijn beveiliging een bedrijf
in dat is geïnfiltreerd door de cocaïnemaffia van Azam S, Tariq S. en Eril A. De PVV
zegt: stop met dit zogenaamde diversiteitsbeleid. De overheid en bedrijven moeten
mensen beoordelen op hun capaciteiten, ervaring en inzet, niet op huidskleur, afkomst
of geslacht. Dat is geen vooruitgang, maar identiteitsdenken, met alle risico’s van
dien.
Voorzitter. Dan de zogeheten objectieve werving en selectie, een pilot met zogenaamde
nudges, waarbij vacatureteksten worden herschreven en selectiecriteria worden versmald
tot een paar vage competenties. Dat nudgen gebeurt niet om de beste kandidaat te vinden,
maar om diversiteit af te dwingen. Functie-eisen worden uitgekleed en persoonlijkheidskenmerken
verdwijnen naar de achtergrond, maar wat hier in werkelijkheid gebeurt, is dat afkomst
en identiteit belangrijker worden dan geschiktheid. In plaats van neutraliteit krijgen
we ideologie. In plaats van gelijkheid krijgen we voorkeursbeleid. Dat gaat ten koste
van de kwaliteit van onze ambtenarij, onze diensten, onze overheid. Wat vindt de Minister
van deze ontwikkeling?
Voorzitter. Op verzoek van het Ministerie van SZW is door de Radboud Universiteit
onlangs een verkennend onderzoek uitgevoerd naar discriminatie van moslima’s op de
arbeidsmarkt; het is al eerder genoemd. Tijdens dat onderzoek zijn drie focusgroepen
gevolgd met elk acht respondenten. Een van die respondenten met een sterk cv en veel
motivatie zei het volgende: «Iedereen maakt van alles mee en ik had zelf nog niks
concreets meegemaakt, maar ik dacht: het kan me morgen ook overkomen.» Alleen al de
gedachte dat het je zou kúnnen overkomen betekent dus discriminatie. Een andere respondent
gaf aan: «Ik zie dat niet anders dan dat het gewoon discriminatie is geweest, maar
dat zeg ik op gevoelsbasis, hoor.» In dit soort situaties is het misschien een natuurlijke
reflex om de discriminatiekaart te trekken, terwijl het in dit specifieke geval duidelijk
ging om vriendjespolitiek. Daarnaast is er gesproken met drie islamitische belangenorganisaties,
die bovendien aan de subsidieslurf hangen. Dat roept vragen op over de objectiviteit
en de representativiteit van het onderzoek. Is de Minister werkelijk van mening dat
dit onderzoek een solide basis vormt voor landelijk beleid? Graag een reflectie.
Wordt er daarnaast ook onderzoek gedaan naar discriminatie van andere groepen, zoals
Chinezen, Hindoestanen of noem maar op? Of richt het ministerie zich uitsluitend op
moslima’s? Zo ja, waarom?
Voorzitter. In 2025 zal meer dan 16,2 miljoen euro voor antidiscriminatievoorzieningen,
ADV, beschikbaar zijn voor gemeenten om discriminatie te bestrijden. De PVV-fractie
wil weten waaraan dit geld precies wordt besteed. Wie zijn de grootste ontvangers?
Welke projecten worden er gefinancierd? En nog belangrijker: op basis van welke KPI’s
wordt beoordeeld of dit beleid daadwerkelijk iets oplevert? We willen voorkomen dat
dit weer een geldverslindende subsidiepot wordt voor actiegroepen en belangenclubs
met een ideologische agenda. Gemeentelijk beleid hoort te draaien om veiligheid, bereikbaarheid
en betaalbare woningen en niet om ideologisch activisme.
Voorzitter. Tussen 2022 en 2024 kwamen er volgens het UWV jaarlijks 250.000 banen
bij, maar het UWV voorziet dat er tot 2027 nog maar 45.000 banen per jaar bij komen.
Indeed wijst in dit kader op de opmars van AI, waardoor er een afname is van banen
zoals tekstverwerkers, accountants en marketeers. Hoe ziet de Minister de arbeidsmarkt
veranderen door AI en waar maakt zij zich zorgen over?
Voorzitter. Zonder ingrijpen wachten in 2030 ongeveer 200.000 mensen op een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
van het UWV. Nieuw onderzoek van het Kennisinstituut Werk en Gezondheid van Arbo Unie,
gebaseerd op bijna 4 miljoen verzuimgevallen tussen 2004 en 2018, toont aan dat werknemers
sneller herstellen bij loonaanpassing. Dit geldt vooral wanneer het salaris daalt
van 100% naar 70%, bijvoorbeeld na een maand ziek zijn. Kennelijk werken financiële
prikkels, overigens zonder negatieve gevolgen voor het welzijn van de werknemer. Hoe
ziet de Minister de resultaten van dit onderzoek, zeker ook in het licht van een historisch
hoog ziekteverzuim van bijna 6%? De PVV roept de Minister op om zich weer te richten
op de kerntaken van haar ministerie: aanpak van arbeidsmarktkrapte, schuldenproblematiek
bestrijden en zorgen voor een uitvoerbare en rechtvaardige sociale zekerheid.
De voorzitter:
Wilt u richting een afronding gaan?
De heer Thiadens (PVV):
Ja. Geen tijd en geld verspillen aan identiteitspolitiek, die slechts verdeeldheid
zaait en wantrouwen versterkt. Stop met het politiek gedreven diversiteitsbeleid.
Stop met het bevoordelen van sommige groepen ten koste van andere. Gelijke kansen
betekent gelijke behandeling en dus geen voorkeursbehandeling.
De voorzitter:
Punt. Dank u wel. Daarmee gaan we over naar de heer De Beer van de VVD.
De heer De Beer (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD staat voor een Nederland waar werken loont, waar ondernemers
de ruimte krijgen om te ondernemen, waar mensen de kans krijgen om hun talent te ontwikkelen
en te benutten en waar we samen nadenken over de weerbaarheid van ons land in een
onzekere wereld. Daarom wil ik vandaag drie thema’s bespreken. Het eerste thema is
het terugdringen van de regeldruk. Collega’s had het er ook al over. Het tweede is
het aanpakken van de arbeidsmarktkrapte, met bijzondere aandacht voor de scholingsfondsen,
en het derde het beter inpassen van reservisten in onze arbeidsmarkt.
Voorzitter. Ondernemers in het mkb ervaren dagelijks hoe zwaar de regeldruk is. Een
gemiddeld bedrijf moet voldoen aan 71 tot 93 verplichtingen, waarvan ruim een op de
vijf als moeilijk uitvoerbaar wordt gezien. Uit onderzoeken blijkt dat ondernemers
jaarlijks honderden miljoenen euro’s kwijt zijn aan dit soort regelingen. Tot wel
70% van die kosten is vaak extern, via accountants, juristen of arbodiensten. Voor
een groot bedrijf is dat vervelend, maar met name voor de kleinere mkb’er is dat een
heel groot probleem.
De VVD vindt dat ondernemen vooral moet gaan over kansen en niet over regels. Daarom
is het goed dat de Minister van Economische Zaken heeft aangekondigd dat hij 500 regelingen
tegen het licht gaat houden en ook wil schrappen. We zouden graag zien dat het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daar een stevige bijdrage aan levert. Ook positief
is het feit dat vorige week een motie is aangenomen van de VVD en de SP om het tweede
jaar van loondoorbetaling bij ziekte voor kleine ondernemers te vervangen door een
collectieve voorziening. Dat is belangrijk, omdat vooral kleinere ondernemingen moeilijker
kunnen doorgroeien en geen mensen meer aan durven te nemen vanwege het risico op twee
jaar loon doorbetalen bij ziekte.
Mijn vragen aan de Minister. Hoe sluit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
aan op de regelinventarisatie en -vereenvoudiging van het Ministerie van Economische
Zaken? Welke mogelijkheden ziet de Minister om de regels vanuit het Ministerie van
SZW te vereenvoudigen of te schrappen? Zou zij daar specifiek willen kijken naar regels
die onevenredig drukken op het mkb? Kan de Minister ook zorgen voor meer voorspelbaarheid
als het gaat over het ontwikkelen van regels, zodat ondernemers niet telkens door
nieuwe verplichtingen worden verrast?
Het tweede thema gaat over de arbeidsmarkt.
De voorzitter:
Ja, mevrouw Saris. Terecht dat u het nu doet, want het eerste punt was afgerond.
Mevrouw Saris (NSC):
Ja, ik dacht: ik moet heel snel wezen. Ik hoor de heer De Beer zeggen dat er regels
worden geschrapt door de Minister van Economische Zaken. Hij roept de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid op om ook een flinke duit in het zakje te doen. Welke
regelgeving stelt de VVD-fractie voor op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
De heer De Beer (VVD):
We hebben gevraagd naar een inventarisatie vanuit het ministerie. Ik denk dat we op
basis van die inventarisatie moeten gaan kijken welke maatregelen concreet zouden
kunnen leiden tot een verlaging van de regeldruk. Dus ik ga nu geen concrete regels
noemen, want dan hebben we het over die concrete regels, en de oproep aan het kabinet
is vooral om te kijken waar onnodige regeldruk zit en hoe we die kunnen verminderen.
Mevrouw Saris (NSC):
Het klinkt altijd mooi, onnodige regeldruk, maar ik ken de VVD ook als een partij
met visie op wat dan die regeldruk is. Ik ben juist wel heel erg benieuwd wat het
dan specifiek op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is. Dat mis ik nog
in uw antwoord.
De heer De Beer (VVD):
Ja, maar ik heb gezegd dat daar nu niet in concreetheid op doorga. Wij zijn geïnteresseerd
in wat er vanuit het ministerie komt. Daar kunnen wij dan zelf op reflecteren en dan
kunnen we ook gewoon wegen welke regel op welk moment kan worden geschrapt.
De voorzitter:
Nee, nee, nee. Ik wilde ja zeggen, maar toen zag ik opeens de hand van mevrouw Patijn.
Die mag uiteraard ook interrumperen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik sluit toch een beetje aan bij wat mevrouw Saris zegt. Ik hoor de VVD aangeven dat
de regeldruk zo’n groot probleem is. We hebben het er in deze commissie veel vaker
over gehad dat dit voor de VVD een commissie lijkt die vooral over economische zaken
gaat. Maar dit is de commissie Sociale Zaken, zeg ik even voor de duidelijkheid, voordat
u denkt dat u verkeerd zit.
Ik denk dat het heel erg belangrijk is om eens naar de regels te kijken vanuit het
perspectief van werknemers. Veel van de regels die hier besproken worden, zijn bedoeld
om werknemers te beschermen in hun werknemerschap. Ik doel dan op gezond en veilig
werk, goede werkomstandigheden, ontslagrecht en loondoorbetaling bij ziekte, zodat
je een inkomen houdt als je ziek wordt maar ook ergens terechtkunt als je weer beter
bent. Al dat soort zaken zijn heel belangrijk ter bescherming van de werknemer. Bent
u er nou vooral bezorgd over dat de werkgever het zwaar heeft, of heeft u ook het
gevoel dat we mensen moeten blijven beschermen? Ik vind dat u toch te vaag blijft
in antwoord op de vraag van mevrouw Saris. Kunt u er dus wat meer over zeggen?
De heer De Beer (VVD):
Wat ik daarover zou kunnen zeggen, of willen zeggen, is vooral dat we de verschillende
belangen die om die regels hangen, moeten wegen. Als je op basis van de inventarisatie
van het ministerie regels gaat schrappen, kom je juist toe aan de afweging die u noemt.
Natuurlijk gaan we ervan uit dat regels in het verleden zijn ontwikkeld vanuit een
bepaalde gedachte. Maar de vraag is hoe opportuun het is om bepaalde regels in stand
te houden als die een onevenredige druk leggen op bepaalde ondernemers. Ik noemde
net het voorbeeld van het tweede jaar loondoorbetaling bij ziekte. We zeggen niet
«schaf dat helemaal af», maar wel: zoek naar een collectief alternatief. Met die nuance
zullen we ook gaan kijken wat we kunnen doen aan de regeldruk.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Als ik het goed begrijp, zegt de VVD: we willen dat er gekeken wordt naar de regeldruk
zonder dat de rechten van werknemers aangetast worden.
De heer De Beer (VVD):
We willen dat er gekeken wordt naar de regeldruk met een scherpe blik, maar wel altijd
met in het achterhoofd de weging dat bepaalde regels ook bepaalde belangen dienen.
Als het betekent dat werknemers onevenredig worden geraakt in hun belangen, zullen
we dat moeten afwegen tegen het introduceren van een nieuwe regel, het zoeken naar
een alternatief of het in stand houden van de bestaande regel.
De voorzitter:
Ik zag mevrouw Patijn alweer naar de microfoon gaan. U mag nog los hoor, mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik wachtte op mijn beurt, voorzitter. Dank.
Ik concludeer dan toch dat hier vooral gekeken wordt hoe we werkgevers kunnen ontzien.
Dat kan bijna niet zonder dat het ten koste gaat van de rechten van werknemers. Ik
hoor u niet heel duidelijk zeggen: nee, het mag niet ten koste gaan van de rechten
van werknemers. We zullen hier nog de nodige botsingen op gaan hebben de komende tijd,
vermoed ik zomaar.
De heer De Beer (VVD):
Ja, dat vergt dan nieuwe weging of afweging.
De voorzitter:
Waarna de heer De Beer weer door kan gaan met zijn verhaal.
De heer De Beer (VVD):
Het tweede deel van mijn betoog gaat over de arbeidsmarktkrapte. Dat is een grote
uitdaging van dit moment. De laatste CBS-cijfers laten zien dat er in het tweede kwartaal
van 2025 gemiddeld 101 vacatures stonden ten opzichte van 100 werkzoekenden. Dat gaat
natuurlijk heel breed, in verschillende sectoren, de bouw, de techniek, de zorg, de
logistiek. Elke dag merken werkgevers dat het moeilijk is om in die sectoren vacatures
te vervullen. Dit zet een rem op onze economische groei, dus op onze welvaart, maar
ook op de voorzieningen en geeft werkdruk op de werkvloer.
Ik spreek regelmatig ondernemers, zoals iedereen natuurlijk, ook in de regio. Zo sprak
ik een bouwbedrijf in Limburg dat projecten moet afzeggen omdat metselaars ontbreken,
en een transporteur in het noorden van het land die vrachtwagens heeft maar geen chauffeurs.
Dit raakt niet alleen de bedrijven, maar ook de hele samenleving, want huizen worden
niet gebouwd, goederen worden niet geleverd en ook de zorg wordt niet altijd geleverd.
Regionale samenwerking tussen werkgevers, opleidingsinstituten en publieke en commerciële
bemiddelingsorganisaties is daarom cruciaal. Scholingsfondsen zoals in Twente en in
de Achterhoek, bijvoorbeeld het Twents Fonds voor Vakmanschap en het talentenfonds
Opijver, maar ook de Bovengrondse Vakschool in mijn eigen gemeente Heerlen laten zien
hoe krachtig die regionale samenwerking kan zijn. Mensen die hun baan verliezen, krijgen
daar een nieuwe kans door om te scholen. Jongeren krijgen via vouchers een opleiding
of kunnen kiezen uit opleidingen die aansluiten bij de arbeidsmarkt.
De Minister heeft in de beantwoording van onze gezamenlijke vragen erkend dat scholingsfondsen
een significante bijdrage kunnen leveren aan het vraagstuk van de arbeidsmarktkrapte.
Zij wijst daarbij terecht op de verdere inbedding in de regionale arbeidsmarktinfrastructuur,
bijvoorbeeld via de Werkcentra. Want juist nu hebben we die regionale kracht en samenwerking
hard nodig. Daarom mijn vragen aan de Minister. Hoe kijkt zij aan tegen een sterkere
rol voor de regionale scholingsfondsen in de Leven Lang Ontwikkelen-agenda? Welke
mogelijkheden ziet ze om de aansluiting met regelingen zoals SLIM beter te maken?
Kan zij aangeven wanneer we de aangekondigde Leven Lang Ontwikkelen-Kamerbrief mogen
verwachten, zodat ook de regio’s weten waar zij in de toekomst op kunnen rekenen?
Voorzitter. Dan in mijn derde thema specifiek het onderwerp reservisten en de nationale
weerbaarheid. Onze veiligheid staat onder druk. De oorlog in Oekraïne en de spanningen
elders laten zien dat Nederland zijn krijgsmacht moet versterken. De NAVO verwacht
dat Nederland doorgroeit naar ongeveer 200.000 militairen, waarvan een groot deel
reservisten, maar ook beroepsmilitairen en burgerpersoneel. Maar Nederland heeft momenteel
slechts 8.500 actieve reservisten. In 2030 moeten dat er ongeveer 20.000 zijn. Dat
vraagt ook aandacht voor ons arbeidsrecht, dat hier nauwelijks op ingericht is. Werkgevers
ervaren onzekerheid over doorbetaling van loon, vervanging en terugkeerrechten, zeker
gezien de opschaling van het aantal reservisten. In landen als Noorwegen en het Verenigd
Koninkrijk zien we dat het reservistenschap veel vanzelfsprekender is, mede doordat
werkgevers daar beter ondersteund worden. Mijn vraag aan de Minister is daarom hoe
zij aankijkt tegen de belemmeringen die werkgevers ervaren bij dit vraagstuk. Ziet
zij mogelijkheden om samen met Defensie en sociale partners oplossingen te verkennen,
zodat reservistenschap in de toekomst makkelijker en aantrekkelijker wordt?
Voorzitter. Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Ik was benieuwd hoe de VVD van plan is om al die honderdduizenden zelfstandigen in
Nederland rust en duidelijkheid te bieden.
De heer De Beer (VVD):
Ik heb uw betoog gehoord. Volgens mij is er ook nog een commissiedebat over zzp. Ik
ga er dus over in gesprek met mijn collega. De VVD is zeker voor het creëren van meer
duidelijkheid voor zzp’ers, maar we horen graag van de Minister hoe dat precies uitpakt
in de regelgeving.
De heer Ergin (DENK):
Volgens mij is er nog een ongepland commissiedebat en komen er ook nog debatten over
het wetsvoorstel. Maar tegelijkertijd ben ik ook wel op zoek naar een manier om duidelijkheid
te kunnen bieden zonder eerst te hoeven wachten op wetgeving. Wetgeving gaat namelijk
nog heel lang duren. Ik zoek hoe we nu al wat meer duidelijkheid kunnen bieden, in
ieder geval voor 2026. Want voor je het weet, is het 2026. Hoe kijkt de VVD bijvoorbeeld
naar het verlengen tot eind 2026 van de zachte landing als het gaat om handhaving
door de Belastingdienst?
De heer De Beer (VVD):
Ik heb uw oproep en uw vraag aan de Minister gehoord. Ik wacht graag het antwoord
van de Minister af en overleg graag met mijn collega om uiteindelijk te bepalen hoe
wij in dit specifieke vraagstuk staan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we over naar de heer Bamenga, D66.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ons land snakt naar doorbraken, ook op de arbeidsmarkt. Neem
bijvoorbeeld de zorg. Daar dreigen volgens prognoses in 2030 bijna 200.000 vacatures.
Dat zijn geen abstracte cijfers. Het betekent dat we straks mensen niet kunnen helpen;
het betekent ouderen die langer wachten op hulp en verpleegkundigen die opbranden
door werkdruk. Tegelijkertijd is de zorg zelf een deel van de oplossing, want gezonde
mensen kunnen weer aan het werk. De zorg is daarmee niet alleen een investering in
onze gezondheid, maar ook een investering in onze arbeidsmarkt.
Recent heeft D66 een doorbraakplan voor de zorg gepresenteerd, waarin we pleiten voor
duurzame arbeidsmigratie gericht op de structurele inzet van buitenlandse zorgprofessionals
die hier, al dan niet tijdelijk, werken en willen integreren. Ik weet dat het debat
over arbeidsmigratie onlangs geweest is, maar ik vraag het toch nog een keer: deelt
de Minister de opvatting dat we om het grote personeelstekort in de zorg aan te pakken
ook nadrukkelijk moeten kijken naar arbeidsmigratie van buitenlandse zorgprofessionals
die hier werken en integreren? Zo nee, wat gaat zij dan doen om ervoor te zorgen dat
er straks genoeg handen aan het bed zijn?
Voorzitter. Als we verder kijken dan alleen de arbeidsmarktkrapte, zien we nog een
reden om nu echt in actie te komen: de arbeidsproductiviteit in Nederland daalt opnieuw,
zo blijkt uit recent onderzoek van het CBS. Leven Lang Ontwikkelen is beleid dat de
productiviteit in Nederland kan verhogen, maar dit kabinet heeft daar helemaal niets
mee gedaan, integendeel; het heeft meermaals besloten om te bezuinigen op onderwijs,
wetenschap en technologie, terwijl we uit onderzoek weten dat juist deze zaken belangrijk
zijn om de productiviteit te laten stijgen en dat deze zaken ervoor zorgen dat onze
economie kan groeien, dat de lonen stijgen en dat de producten goedkoper worden. Het
is vooral pijnlijk dat dit de mensen raakt die we straks zo hard nodig hebben in bijvoorbeeld
de zorg, de bouw en het onderwijs. Vooral leerlingen in het vmbo en mbo worden namelijk
geraakt. Dit is kortzichtig beleid dat onze productiviteit op de arbeidsmarkt een
halt toeroept. Daarom hoor ik graag van de Minister of zij deze zorg deelt. Juist
zij weet hoe belangrijk onderwijs is. Is zij ook bang dat deze bezuinigingen leiden
tot een minder productieve economie in de toekomst?
Voorzitter. Ik zeg het nogmaals: er zijn 200.000 zorgvacatures in 2030. Dat gaat dus
alleen nog om de zorg, laat staan alle sectoren. Dan is het toch pijnlijk om te zien
hoeveel talent we laten liggen en hoeveel mensen er afhaken na talloze afwijzingen,
niet omdat ze niet willen of het niet kunnen, maar omdat ze keer op keer worden buitengesloten.
Het SCP liet zien dat 5% van de werkzoekenden stopt met solliciteren door ervaren
discriminatie. Dat zijn tienduizenden mensen die wel aan de slag willen, maar niet
de kans krijgen.
De voorzitter:
Punt, zeg ik in de microfoon, want de heer Thiadens wil een vraag aan u stellen. Hij
zocht al een tijdje naar een moment om u te kunnen interrumperen.
De heer Thiadens (PVV):
En de voorzitter heeft dat moment gevonden, waarvoor dank. Ik heb een vraag aan de
heer Bamenga van D66. Hij noemt – dat getal kennen we allemaal – die 200.000 vacatures
die er, over een aantal jaar al, in de zorg zullen zijn, terwijl er nu al veel vacatures
zijn. De heer Bamenga noemt daarvoor als oplossing arbeidsmigratie: migratie van buitenlandse
zorgmedewerkers. Stel dat je daar die 200.000 vacatures mee gaat vullen; als je kijkt
naar fte’s zijn dat misschien nog meer mensen. Hoe ziet de heer Bamenga de druk op
huizen, scholen en ook op de zorg zelf als al deze mensen erbij zouden komen?
De heer Bamenga (D66):
Wij hebben natuurlijk ook een plan als het gaat om de woningen. Ik kom zelf uit Eindhoven.
Ik kan u verzekeren dat Eindhoven het economisch hart van Nederland is. Dat zou het
nooit zijn geweest als, in eerste instantie, Philips niet allerlei medewerkers had
aangetrokken, eerst uit heel Nederland, maar op een gegeven moment was het noodzakelijk
om talenten uit de hele wereld aan te trekken. Hetzelfde gebeurt nu bij andere bedrijven,
zoals ASML. Als al die mensen niet daarnaartoe waren getrokken, waren we niet het
economisch hart geweest van Nederland en, breder, misschien wel van Europa. Ik geloof
zeker dat het ontzettend belangrijk is dat we dat doen.
Maar niet alleen dat. Ik denk dat het ook heel erg belangrijk is om te kijken naar
de zorgkant; hoe kunnen we de zorgvraag überhaupt verminderen? Volgens mij zegt niet
alleen mijn partij dat. Kijk naar andere instanties, bijvoorbeeld naar de commissie
die over arbeidsmigratie gaat. Die heeft daarover geschreven en geeft aan dat het
ontzettend belangrijk is dat wij ervoor zorgen dat de mensen die nu niet aan bod komen,
de mensen die gediscrimineerd worden, ook juist een baan kunnen krijgen. Daar moeten
we ook op inzetten. Wat mij betreft moeten we dus inzetten op al deze drie punten.
De voorzitter:
De heer Thiadens heeft nog een interruptie.
De heer Thiadens (PVV):
Een vervolgvraag. De heer Bamenga noemt als voorbeeld ASML, waarvoor veel buitenlandse
werknemers aan het werk zijn in de regio Veldhoven. Dat is een bedrijf om trots op
te zijn; het is wereldwijd bekend. Tegelijkertijd zorgt het voor enorme druk op de
woningmarkt in de regio Veldhoven, die u zo goed kent. Dat kunt u niet ontkennen.
Wat heeft u dan voor oplossingen daarvoor? Daar kunt u namelijk niet omheen.
De heer Bamenga (D66):
Ik ben onlangs nog op werkbezoek geweest bij de gemeenten Eindhoven en Helmond, die
fantastische plannen hebben op het gebied van wonen. Ik nodig u dus graag uit om daarnaartoe
te gaan. We hebben natuurlijk te maken met uitdagingen, die we zeker moeten aangaan
en waar we natuurlijk heel veel aandacht voor moeten hebben om ervoor te zorgen dat
mensen inderdaad fatsoenlijke woongelegenheid hebben. Dat geldt dus niet alleen maar
voor de grootverdieners, maar ook voor de sociale huur. We moeten natuurlijk niet
terechtkomen in een soort woondebat, maar ik wil wel aangeven dat dit ontzettend veel
kansen biedt voor Nederland. Ik hoor eigenlijk geen oplossingen vanuit de PVV. We
hebben hier gewoon te maken met enorme tekorten. Die tekorten moeten aangepakt worden.
Ik heb juist aangegeven op welke drie manieren wij dat willen doen.
De voorzitter:
U mag door met uw betoog.
De heer Bamenga (D66):
Er zijn tienduizenden mensen die wel aan de slag willen, maar niet de kans krijgen.
Dat is niet alleen schrijnend; het is ook ronduit onverstandig. Met een arbeidsmarkt
waarop de nood zo hoog is, kunnen we het ons niet permitteren gemotiveerde mensen
langs de kant te laten staan. Laten we helder zijn: wie keer op keer wordt buitengesloten,
verliest het vertrouwen. Discriminatie leidt tot stress, tot lagere inkomens en tot
uitval. We kunnen het ons maatschappelijk en economisch simpelweg niet veroorloven
om mensen structureel buitenspel te zetten.
Wat gebeurt er? We geven adviezen en publiceren handreikingen over gelijk werven voor
beginners. Goed bedoeld? Zeker. Maar zonder handhaving en wetgeving blijft het bij
mooie woorden. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie haalde het niet
in de Eerste Kamer, mede doordat de VVD van koers veranderde. Een gemiste kans. Het
aangekondigde Offensief Gelijke kansen klinkt hoopvol, maar opnieuw ontbreekt een
wettelijke verankering. Mijn vraag aan de Minister is: hoe kijkt de Minister naar
de noodzaak van wettelijke verankering en handhaving om arbeidsmarktdiscriminatie
effectief aan te pakken?
Ik had het over de zorg en over de grote tekorten daar. Ook daar speelt discriminatie
een grote rol. Veel personeel, zeker in de langdurige zorg, is van kleur. Ook dat
ervaart veel discriminatie. Dat is natuurlijk onverteerbaar. Maar het vormt ook een
groot gevaar voor de kwaliteit van onze zorg, want we kunnen het ons niet veroorloven
om mensen in de zorg kwijt te raken. Dus wat doet de Minister eraan om ook hier die
discriminatie tegen te gaan en te voorkomen dat personeel verloren gaat? Wat doet
de Minister om diversiteitsensitieve zorg te bevorderen?
Voorzitter. Dan het onderwijs. Helaas is ook daar nog veel te vaak sprake van discriminatie.
Onze samenleving is in de ban van: «Hogeropgeleid is een betere mentaliteit». Er wordt
vaak niet verder gekeken dan iemands papiertje. Op de arbeidsmarkt zijn de gevolgen
het meest direct zichtbaar. De feiten liegen er niet om. Mbo’ers verdienen voor hetzelfde
werk vaak minder dan hun hbo- of wo-collega’s. Ze krijgen ook significant minder vaak
een vast contract aangeboden. Ook hun doorgroeimogelijkheden zijn beperkt. Promoties
en dure trainingen gaan onevenredig vaak naar hogeropgeleiden, ook als die mbo’ers
meer ervaring of potentieel hebben. Uit verscheidene studies komt naar voren dat de
werkmotivatie van lageropgeleiden gemiddeld juist hoger is dan die van hogeropgeleiden,
maar vakmensen worden systematisch ondergewaardeerd. Een samenleving die talent verspilt
omdat het niet het juiste papiertje heeft, is een samenleving die kansen misloopt.
Dat is schadelijk voor onze economie, juist nu we gigantisch veel praktisch opgeleiden
nodig hebben om de groeiende tekorten te vullen. Mijn vraag aan de Minister is: wat
wordt er concreet gedaan om dit tegen te gaan en welke maatregelen gaan er nog volgen?
Voorzitter. Dan is er nog een andere diepgewortelde vorm van arbeidsmarktdiscriminatie,
namelijk zwangerschapsdiscriminatie. Hier vragen we al lang aandacht voor. In 2024
ging meer dan een kwart van de meldingen bij het College voor de Rechten van de Mens
hierover. Bijna de helft van hun oordelen betrof zwangerschapskwesties. Ondanks jaren
van campagnes en bewustwording blijft het probleem onverminderd groot.
De voorzitter:
Wilt u richting een afronding gaan?
De heer Bamenga (D66):
Ja. Zolang er geen norm, controle en handhaving is, verandert er te weinig. Ja, er
zijn regelingen, maar die werken pas als mensen zelf melding maken. Dat gebeurt in
slechts 3% van de gevallen. Zolang wij geen actie ondernemen, vragen we vrouwen om
dit gevecht alleen te voeren. Daarom hoor ik graag van deze Minister welke extra maatregelen
zij nog ziet om zwangerschapsdiscriminatie effectiever te bestrijden.
Dank u wel.
De voorzitter:
U ook, voor uw termijn. Dan gaan we nu naar mevrouw Saris, namens NSC. Daarna schorsen
we voor een halfuur, opdat de Minister zich kan voorbereiden.
Mevrouw Saris (NSC):
Voorzitter, dank u wel. Voor Nieuw Sociaal Contract is de eenvoudigste route naar
bestaanszekerheid die van werk. Werk geeft zingeving, sociale contacten, ontwikkeling
en verbreding van kennis. Belangrijk is ook dat werk bijdraagt aan inkomenszekerheid.
Werken zou ook weer de basis moeten zijn van het inkomen. Daarom is het hard nodig
dat er een gebalanceerd stelsel komt van inkomensondersteuning, -belastingen en -toeslagen.
Het is in ieder geval een positieve stap dat het minimumjeugdloon voor 16- tot en
met 20-jarigen stapsgewijs wordt verhoogd. Zo brengen we ook wat meer aan de basis
op orde.
Voorzitter. Voor het zomerreces spraken we in de commissie al met elkaar over de arbeidsmarktkrapte.
Op de arbeidsmarkt liggen grote opgaven om Nederland toekomstbestendig te maken. In
het licht van ontwikkelingen als de toenemende vergrijzing en de manier waarop de
wereldeconomie in rap tempo aan het veranderen is, is een belangrijke onderliggende
vraag hoe we in de toekomst het werk doen. Misschien moeten we dan wel meer werk doen
met minder mensen. Cruciaal is ook het toekomstbestendig maken van de arbeidsmarkt.
Onze fractie verstaat daaronder ook het gebruik maken van onbenut arbeidspotentieel.
Het CBS becijfert dat in het eerste kwartaal van 2025 op maar liefst 1,2 miljoen mensen.
Dat zijn deels mensen die arbeidsongeschikt aan de kant staan, maar die met de juiste
ondersteuning wel kunnen en vaak ook willen werken. Het is ook van groot belang dat
we stappen gaan zetten om deze groep mensen, dit onbenut arbeidspotentieel, aan het
werk te krijgen. Wij willen ook specifieke aandacht voor mensen in de WW. Het is belangrijk
dat deze mensen eerder worden geholpen met gerichtere begeleiding. Nieuw Sociaal Contract
stelt voor om in samenspraak met werkgevers omschoolbanen te creëren voor sectoren
waarin een personeelstekort is. Op deze manier krijgen zij sneller uitzicht op een
nieuwe baan en een inkomen. Kan de Minister toezeggen om dit mee te nemen in de uitwerking
van de agenda Leven Lang Ontwikkelen?
Het grote onbenutte arbeidspotentieel vraagt ook om een sterke regionale arbeidsmarktinfrastructuur.
Wij zijn dan ook positief over de investeringen in regionale Werkcentra in alle vijfendertig
arbeidsmarktregio’s. Maar we missen in het beleid van de Minister nog het belang van
scholing op de regionale arbeidsmarkt. In de praktijk zijn er al regionale scholingsfondsen.
Een collega noemde net het Twents Fonds voor Vakmanschap en uit mijn eigen Achterhoek
komt het Achterhoeks talentenfonds Opijver. Deze scholingsfondsen leveren een significante
bijdrage aan het terugdringen van het onbenut arbeidspotentieel en stimuleren tegelijkertijd
ook nog eens de leercultuur bij werkgevers en werknemers. In het kader van Leven Lang
Ontwikkelen is er ook al een subsidieregeling ontstaan: de zogenaamde SLIM-regeling.
Deze regionale scholingsfondsen zouden hier graag gebruik van willen maken, maar de
subsidie gaat nu alleen uit van collectieve aanvragen vanuit de sectoren. Wat Nieuw
Sociaal Contract betreft is dit een gemiste kans. Is de Minister daarom bereid de
SLIM-regeling ook open te stellen voor regionale scholingsfondsen, zodat zij, als
hoofdaanvrager, kunnen beschikken over de financiële borging die zij nodig hebben?
Voorzitter. Ik ga van de regio naar de internationale context. Op de Nederlandse markt
bevinden zich honderdduizenden arbeidsmigranten. Deze leveren vaak een belangrijke
economische bijdrage aan onze samenleving. Het risico is echter dat deze migranten
zich makkelijk afzijdig houden en in hun eigen taalbubbel blijven leven. Nieuw Sociaal
Contract heeft een plan voor een taaloffensief: praat Nederlands met me. Taal is cultuur
en wij verwachten van arbeidsmigranten dat zij zich serieus inspannen om de taal te
leren. Concreet betekent dit dat kennismigranten binnen twee jaar een basisniveau,
A2-niveau, horen te hebben en binnen vier jaar goed Nederlands moeten kunnen praten,
dus op B1-niveau. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Bent u bereid dit in uw beleid
op te nemen?
Voorzitter, tot slot. Niet alleen arbeidsmigranten, maar ook Nederlandse werkgevers
dragen verantwoordelijkheid. Wie buitenlandse werknemers naar Nederland haalt, moet
daarom volgens ons zorgen voor taaltrainingen en -cursussen. Werkgevers moeten daartegenover
ook wel taaleisen kunnen stellen voor op de werkvloer. De voertaal moet waar mogelijk
ook Nederlands zijn. Taaleisen kunnen nu alleen gesteld worden vanwege functie- en
veiligheidsredenen; anders kunnen ze opgevat worden als discriminatie, omdat niet-Nederlandstaligen
buitengesloten worden. Deze afbakening is voor ons veel te strikt. De taal die je
gebruikt, beïnvloedt immers ook de bedrijfscultuur. Ik vond de quote van de topvrouw
van de HEMA ook zo mooi. «We zijn ook weer Nederlands gaan spreken op het hoofdkantoor,
omdat taal zo belangrijk is voor wat je als merk wilt zijn. Als je een regenponcho
ontwerpt met elastiek, zodat je benen niet nat worden tijdens het fietsen, moet je
dan Engels met elkaar praten?»
De voorzitter:
Punt. De heer Flach wil u namelijk wat vragen.
Mevrouw Saris (NSC):
O, kijk.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank. Ik wachtte op een logisch moment, maar ik doe het nu maar. De vraag
aan NSC is: zijn de economie en de arbeidsmarkt doel of middel voor NSC? Ik zal het
verduidelijken. Door het gebruik van de term «onbenut arbeidspotentieel» kan zomaar
de indruk ontstaan dat het gaat om een groep mensen die nu eigenlijk niets nuttigs
doen, terwijl onze samenleving juist kleur en warmte krijgt door mensen die, vaak
belangeloos en in hun eigen tijd, dingen doen voor anderen. Dat is het cement van
onze samenleving. Niet de economie maakt onze samenleving, maar de mensen en hoe die
met elkaar omgaan. De vraag is dus, nogmaals: zijn de economie en de arbeidsmarkt
het doel waarvoor we leven, of het middel?
Mevrouw Saris (NSC):
Met onbenut arbeidspotentieel doel ik, met name ook in mijn bijdrage, op mensen die
deels arbeidsongeschikt zijn en op mensen die in de WW zitten, die graag zouden willen
werken maar de wegen niet kennen en die heel graag hulp en ondersteuning van bijvoorbeeld
regionale scholingsfondsen of de overheid zouden krijgen. Zij willen dat steuntje
in de rug krijgen om mee te doen aan die samenleving. Ik ben het met u eens dat de
samenleving meer is dan werken. Vrijwilligerswerk is voor ons ook een hele belangrijke
bijdrage aan de samenleving. In het kader van de wetsbehandeling Participatiewet in
balans heb ik ook aangegeven dat juist ook het doen van vrijwilligerswerk een belangrijke
stap zou kunnen zijn naar het doen van werk. Maar met «onbenut arbeidspotentieel»
doel ik echt op mensen die ook onbedoeld, ongewild en ongezien aan de zijlijn van
de arbeidsmarkt staan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kunt u doorgaan met uw betoog.
Mevrouw Saris (NSC):
Ja, want ik was gebleven bij de regenponcho van de HEMA. Daarmee gaf ik aan dat op
het hoofdkantoor van de HEMA ook gewoon weer in het Nederlands wordt gepraat. Wat
Nieuw Sociaal Contract belangrijk vindt, is dat er duidelijke wetgeving komt die werkgevers
ook het recht geeft om het Nederlands als voertaal op de werkvloer vast te leggen.
Het zit immers niet verankerd in onze Grondwet. Deelt de Minister dat de voertaal
op de werkvloer waar mogelijk Nederlands moet zijn? En is hij dan ook bereid om hiervoor
wetgeving voor te bereiden?
Voorzitter. Dat was mijn bijdrage in de eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik nu tot 14.45 uur. Dan gaan we verder met de beantwoording
van de Minister.
De vergadering wordt van 14.11 uur tot 14.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Goed, het is 14.45 uur. We gaan beginnen. Ik meld even dat mevrouw Patijn de vergadering
helaas moet verlaten. Zij zal niet meer deelnemen. Dat gezegd hebbende is het woord
aan de Minister.
Minister Paul:
Voorzitter, dank u wel. In mijn vorige functies, eerst als Minister en daarna als
Staatssecretaris Primair en Voortgezet Onderwijs en Emancipatie, heb ik van dichtbij
gezien dat arbeidsmarktkrapte een grote uitdaging is voor, in dit geval, het onderwijs.
Ik heb ook gezien hoe belangrijk goed werkgeverschap is om mensen te behouden voor
belangrijke maatschappelijke sectoren zoals het onderwijs. Maar ook de zorg werd genoemd;
zo zijn er verschillende sectoren.
De arbeidsmarkt is cruciaal voor een bloeiende economie. Iedereen is nodig om de maatschappelijke
opgaven aan te pakken, zoals zorg, veiligheid, onderwijs en het bouwen van meer woningen.
Zonder voldoende mensen en goed opgeleide mensen lukt dit niet. Ik vind het dan ook
een eer en een prachtige opgave om me de komende periode als Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid in te zetten voor een goed functionerende arbeidsmarkt en
sociale zekerheid.
Door de vergrijzing blijft arbeidsmarktkrapte iets waar we nog lang mee te maken zullen
hebben en mee om moeten gaan. Dit roept ook de vraag op hoe we al het werk gedaan
gaan krijgen. Onze economie past zich op de krapte aan, bijvoorbeeld via hogere lonen
voor werknemers en investeringen in de arbeidsproductiviteit door werkgevers. Maar
helemaal vanzelf gaat dat niet. Ook van de richting die de aanpassingen opgaan, kunnen
en moeten we iets vinden. Ik wil bijvoorbeeld niet laten gebeuren dat krapte op de
arbeidsmarkt de economie stuurt op een manier die allerlei ongewenste effecten heeft,
zoals lesuitval door een tekort aan leraren of verminderde toegang tot huisartsenzorg
in provincies als Limburg en Zeeland.
We hebben vorige week nog een uitgebreid en mooi debat gehad over arbeidsmigratie.
Arbeidsmigratie biedt geen duurzame oplossing. Arbeidsmigratie zorgt ook weer voor
extra vraag en toenemende druk op de woningmarkt, de zorg en het onderwijs. Bovendien
kan het een prikkel tot innovatie wegnemen; wanneer we laagbetaalde arbeidskrachten
naar Nederland halen, is voor veel ondernemers de prikkel om te innoveren wat minder.
Dit vraagt om gerichte en selectieve arbeidsmigratie.
Als we kiezen voor de inzet van arbeidsmigranten is het belangrijk dat zij ook de
Nederlandse taal leren. Dat deel ik met mevrouw Saris. Voor de zomer heeft u een uitgebreide
brief ontvangen over de sociale inbedding en de taalbeheersing van arbeidsmigranten.
Hierin staan verschillende maatregelen om dit te verbeteren. Een verplichting voor
werkgevers of werknemers, zoals gesuggereerd werd door NSC, vind ik echter niet wenselijk.
Ook vind ik het niet wenselijk om voor te schrijven welke voertaal op de werkvloer
gehanteerd moet worden. Dergelijke wetgeving zou leiden tot extra regeldruk voor werkgevers
en werknemers en kent ook juridische bezwaren; mevrouw Saris refereerde daar zelf
al aan.
Iedereen is hard nodig op de arbeidsmarkt. Het kabinet zet in op meer arbeidsparticipatie
van mensen die langs de kant staan of meer uren willen werken. Dat vergt om te beginnen
– dat zeggen we vaker in deze Kamer – dat meer werken loont, dat mensen zich dat realiseren
en dat ze dat ook ervaren in hun portemonnee. Het kabinet heeft daarom werken lonender
gemaakt, bijvoorbeeld door de introductie van de laagste schijf in de inkomstenbelasting.
Het kabinet werkt ook aan de hervormingsagenda voor de vereenvoudiging van inkomensondersteuning.
Ook loopt er, gefinancierd vanuit het Nationaal Groeifonds, het programma Meer uren
werkt!, waarin meer werken gestimuleerd wordt en er tegelijkertijd onderzocht wordt
wat daarvoor nodig is. Daarnaast loopt er in het primair onderwijs een nieuwe meerjarige
pilot waarin verschillende schoolbesturen experimenteren met meerurenmaatwerk. Ik
weet dat daar inmiddels zo’n 200 scholen aan meedoen.
Ik vind het wel mooi om te benoemen dat die benaming, «meerurenmaatwerk», vanuit de
sector zelf is ontstaan. Aanvankelijk hadden we vanuit het Ministerie van OCW bedacht
dat we de «meerurenbonus» gingen introduceren. Maar de grap is dat we door het stimuleren
van het goede gesprek tussen schoolleiders en leraren veel beter konden achterhalen
wat mensen – in dit geval ging het om leraren, maar dit geldt ook voor andere sectoren
– nodig hebben om uiteindelijk eventueel meer uren te werken. Het ging niet altijd
om geld. Het ging bijvoorbeeld heel vaak over meer flexibiliteit wat betreft de eigen
agenda, het rooster. Mij staat een heel mooi gesprek bij dat ik met een leraar had.
Die zei: ik wil mijn eigen kinderen ook weleens naar school brengen. Als je door het
goede gesprek te voeren dat kunt faciliteren en iemand ertoe kunt brengen om meer
uren te werken, dan heb je echt een win-winsituatie. Zo wordt er in dat experiment
inderdaad met dit soort zaken gewerkt, onder andere in het onderwijs, maar ook in
de zorg.
De voorzitter:
De heer Flach heeft een vraag aan de Minister.
De heer Flach (SGP):
Ik ben het van harte met de Minister eens dat werken moet lonen en dat meer werken
moet lonen. Nu hebben we niet zo lang geleden een agenda gezien van de VVD. Die zei
dat mensen die meer werken er eigenlijk altijd meer op vooruit moeten gaan – ik zit
even te kijken naar de voorzitter, die een probleem heeft met zijn microfoon – dan
uitkeringsgerechtigden. Nou gaat deze Minister over de sociale zekerheid en over de
arbeidsmarkt. Voor mensen die meer wíllen werken is dat plan helder, maar er zijn
ook mensen die niet meer kúnnen werken. Is de Minister dan niet met mij bang dat er
een toenemende kloof gaat ontstaan tussen mensen die kunnen werken, die er altijd
meer op vooruitgaan, en uitkeringsgerechtigden, die altijd achterblijven?
Minister Paul:
Nee, ik ben daar niet bang voor. Ik onderschrijf wat de heer Flach zegt: je moet die
kloof vooral niet te groot laten worden. Als ik kijk naar de koopkrachtplaatjes voor
het komende jaar, dan stelt het mij gerust dat juist de balans heel goed gezocht en
gevonden is. Je ziet namelijk dat het vrijwel gelijk opgaat. Dat is ook belangrijk,
want je wil geen grote verschillen in de samenleving. Tegelijkertijd vind ik het ook
heel belangrijk dat de prikkel om aan het werk te gaan en om meer uren te gaan werken
er ook is. Ik heb te veel verhalen gehoord, met name van ondernemers, bijvoorbeeld
van mkb’ers, die grote moeite hebben om personeel te vinden. Zij zeggen tegen mij:
«Mariëlle, hoe kan dit nou? Ik heb goede en gezonde mensen in dienst, maar sommigen
willen niet meer dan 20 uur werken, of – ik noem maar wat – 24 uur of 16 uur, omdat
ze dan allerlei toeslagen verliezen. Dan krijgen ze geen huurtoeslag, geen zorgtoeslag
en geen andere toeslagen.» Dat vind ik een verkeerde prikkel. Ik ben het helemaal
met de heer Flach eens dat het sociale vangnet nodig is voor mensen die niet kunnen
werken. Daar moet je ook voor zorgen dat het enigszins gelijk op gaat. Maar de prikkel
om aan de slag te gaan, vind ik ongelofelijk belangrijk.
Ik voeg daar dan ook nog maar aan toe dat uiteindelijk ... Daar komt ook mijn drive
om werken en meer werken te stimuleren vandaan. Die staat nog los van het feit dat
het zorgt voor een inkomen en bestaanszekerheid, maar ook voor een sociaal netwerk
en voor ontwikkelmogelijkheden; mevrouw Saris zei dat ook. Het is dus een heel pakket
dat je daar als individu en als samenleving voor krijgt, zeg maar. Al de dingen die
we willen binnen het sociale domein, zoals het sociale vangnet, dat we belangrijk
vinden, en de voorzieningen, zoals goed onderwijs, goede zorg en een stevige en robuuste
defensie, kunnen we alleen maar opbrengen als de economie ook goed blijft draaien;
vandaar dat ik daar heel zwaar op inzet.
Tegelijkertijd is er meer in het leven, ook al is werk belangrijk; ik denk dat de
heer Flach en anderen in de Kamer daar ook wel aan refereren. Denk aan de zorg voor
kinderen of voor andere naasten, of aan andere manieren om je in te zetten voor de
samenleving. Vrijwilligerswerk is niet te onderschatten. De verenigingen in Nederland,
of het nou gaat om sportverenigingen of om andersoortige verenigingen, zouden niet
kunnen draaien zonder de vele vrijwilligers die zich daarvoor inzetten. Daar scheppen
we op verschillende manieren ook ruimte voor. Dat doen we onder andere door te werken
aan een nieuw stelsel voor de kinderopvang, dat goedkoper en zekerder is voor werkende
ouders. De Kamer heeft hier vorige week een brief over gehad van Staatssecretaris
Nobel.
We doen het ook door het verlofstelsel te vereenvoudigen. Met betrekking tot het verlof
heeft mevrouw Patijn van GroenLinks-PvdA aandacht gevraagd voor het verlengen van
de opnametermijn voor het ouderschapsverlof van 8 naar 18 jaar. Op dit moment zijn
er geen voornemens om dit te doen. De Europese richtlijn over ouderschapsverlof schrijft
voor dat vier maanden ouderschapsverlof voor de leeftijd van 8 jaar kunnen worden
opgenomen. In Nederland zijn dit 18 van de 26 weken. Een ruimere opnametermijn voor
de resterende acht weken zou bijdragen aan een grotere complexiteit van het verlofstelsel,
terwijl we nu juist werken aan vereenvoudiging ervan. Om de combinatie van arbeid
en zorg te ondersteunen, geven we, tot slot, meer bekendheid aan wat er allemaal al
mogelijk is op basis van de Wet flexibel werken.
Voorzitter. Het arbeidsmarktpakket draagt bij aan het kiezen voor kwaliteit van werk
en goed werkgeverschap. Ik weet vanuit mijn ervaring in het onderwijsveld dat flexibel
werk soms nodig kan zijn om, zoals we dat noemen, «piek en ziek» op te vangen. Tegelijkertijd
heb ik in het onderwijs gezien dat juist duurzame dienstverbanden belangrijk zijn,
zodat kinderen een vast gezicht voor de klas hebben, ouders een herkenbaar aanspreekpunt
hebben en het vaste lerarenteam alle taken eerlijk verdeelt. Daarom werken we aan
wetsvoorstellen voor een betere balans op de arbeidsmarkt.
Overigens zou ik tegen de heer Bamenga willen zeggen dat voor de zorg precies hetzelfde
geldt. De vaste contracten zijn belangrijk, zodat de nachtdiensten – ik noem maar
wat – niet alleen op de vaste krachten neerkomen, of zodat in het onderwijs de oudergesprekken
en de meer overkoepelende taken die niet puur met lesgeven te maken hebben, niet alleen
op de vaste krachten neerkomen. Daarmee neemt de werkdruk op de vaste medewerkers
enorm toe, waardoor hun arbeidsvreugde ook vermindert. Dat moeten we zien te vermijden;
dat hoort ook bij goed werkgeverschap.
Het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers is eerder bij uw Kamer ingediend. Daarmee
geven we flexibele werknemers meer zekerheid over hun inkomen en hun rooster. Verder
ben ik blij dat de Belastingdienst weer handhaaft op schijnzelfstandigheid. We zien
dat steeds meer schijnzelfstandigen en hun opdrachtgevers ervoor kiezen om ofwel een
dienstbetrekking aan te gaan, ofwel hun relatie als zelfstandig ondernemer duidelijk
in te richten. Daarnaast werken we verder aan verduidelijking, bijvoorbeeld via het
wetsvoorstel Vbar.
Voorzitter. Arbeidsongeschiktheid is een risico. Als iemand niet meer kan werken door
ziekte of door een ongeluk, dan zijn de gevolgen groot. Daarom vind ik het belangrijk
dat er voor zelfstandigen een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering komt, zoals
ook is afgesproken in het regeerprogramma. De andere kant van de medaille vind ik
ook belangrijk, namelijk dat we werken aan meer wendbaarheid voor werkgevers, bijvoorbeeld
via een wetsvoorstel om in het geval van crisis, zoals een epidemie of een gewapend
conflict, zo veel mogelijk banen te behouden en via een wetsvoorstel dat werkgevers
eerder duidelijkheid moet geven over vervanging en langdurig zieke werknemers. Over
dit laatste wetsvoorstel is inmiddels een kritisch advies van de Raad van State ontvangen,
met dictum c. Dat betekent dat we hier nog wel wat huiswerk hebben te doen en dat
ik hierover in overleg ga met de polder, met de sociale partners.
Het wetsvoorstel over tijdelijkheid van inlenen is in overleg met sociale partners
tot stand gekomen. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel in oktober in internetconsultatie
voorgelegd. Aanstaande vrijdag wordt een Hoge Raaduitspraak verwacht over de tijdelijkheid
van inlenen. We zullen die uitspraak uiteraard goed bestuderen en waar nodig betrekken
bij het wetsvoorstel.
Voorzitter. De arbeidsmarkt is krap. Dat geeft kansen aan mensen die nu nog geen werk
hebben. We hebben iedereen keihard nodig. Als iemand kán werken, zou diegene dat wat
mij betreft ook moeten doen. Werken is de kortste weg naar een hoger inkomen en een
rijker sociaal netwerk, en werk biedt kansen voor persoonlijke ontwikkeling; ik noemde
het al. Daarom vinden we het belangrijk dat mensen een baan vinden die past bij hun
kwaliteiten. We maken het voor mensen en bedrijven gemakkelijker om elkaar te vinden.
Dit doen we door de arbeidsmarktinfrastructuur te hervormen. Gemeenten, UWV, SBB,
onderwijs en sociale partners gaan samenwerken in één Werkcentrum per arbeidsmarktregio.
Mensen kunnen daar terecht voor vragen over werk, scholing en personeelsvraagstukken.
Het wetsvoorstel dat dit regelt, heeft recent opengestaan voor internetconsultaties.
Daar zijn reacties op gekomen. Die worden op dit moment verwerkt. In meer dan de helft
van de 35 regio’s zijn Werkcentra van start gegaan, want veel van de verbeteringen
in de samenwerking kunnen nu al worden uitgevoerd. Die hoeven dus niet per se op die
wettelijke grondslag te wachten.
Ook werk ik samen met sectoren aan sectorale ontwikkelpaden. Het doel hiervan is dat
meer mensen via praktijkgerichte scholing een nieuwe baan vinden in deze sectoren.
Deze zijn bij uitstek geschikt voor mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie,
zoals een deel van de WW’ers, waarvoor NSC aandacht vroeg voor omschoolbanen. Deze
maand zijn negentien door mij erkende ontwikkelpaden verschenen voor bijvoorbeeld
de jeugdzorg, de groene sector en de ICT. Via de SLIM-scholingssubsidie kunnen werkgevers
in maatschappelijk cruciale sectoren subsidie krijgen voor opleidingen uit deze ontwikkelpaden.
In reactie op de vragen van mevrouw Saris en de heer De Beer over regionale scholingsfondsen
merk ik op dat ik de eindverantwoordelijkheid voor de aanvraag van deze subsidies
graag bij werkgevers- en werknemersorganisaties houd. Dat waarborgt namelijk dat er
een verbinding is tussen de vraag op de sectorale arbeidsmarkt en de mogelijkheden
voor in- en doorstroom voor werkenden en werkzoekenden. Op die manier kunnen we de
match het beste maken. Ik onderzoek of ontwikkelpaden kansen kunnen bieden voor werkzoekenden
en kwetsbare werkenden om basisvaardigheden te leren. Samen met de Staatssecretaris
van OCW bekijk ik ook welke belemmeringen en kansen er zijn in wet- en regelgeving
van gemeenten en UVW om de om- en bijscholing voor mensen met beperkte basisvaardigheden
te versterken.
Het kabinet vindt het voor het welzijn van mensen zelf, voor hun werkzekerheid en
voor de noodzakelijke productiviteitsgroei belangrijk dat iedereen zich een leven
lang kan ontwikkelen en inzetbaar blijft tot zijn pensioen. Dat vraagt een betere
benutting van bestaande publieke en private investeringen in Leven Lang Ontwikkelen.
Deelname aan scholing en leren op het werk groeit op die manier. Zo ontstaat er ook
veel meer een sterke leercultuur. De aansluiting van het opleidingsaanbod op de vraag
van de arbeidsmarkt verbetert. Hierin werken we onder andere samen met OCW. Via de
SLIM-regeling blijven we verder werken aan het stimuleren van leren en ontwikkelen
in met name het mkb.
De leden kunnen gerust zijn: ik ga straks alle gestelde vragen beantwoorden. Maar
af en toe heb ik een haakje om al een beetje op die vragen in te gaan, dus dat doe
ik dan. Ik zou nu in ieder geval nog willen ingaan op het onderwerp arbeidsmarktdiscriminatie,
dat vandaag ook op de agenda staat.
Uitsluiting en discriminatie van individueel talent op de arbeidsmarkt komen nog te
vaak voor. Uit onderzoek van het CBS komt naar voren dat 13% van de sollicitanten
aangeeft discriminatie te hebben ervaren tijdens het zoeken naar werk. Afgewezen worden
vanwege bijvoorbeeld je leeftijd, migratieachtergrond of geslacht is onacceptabel.
Ik blijf me daarom inzetten voor gelijkwaardige kansen voor alle mensen en specifiek
op het terrein van de arbeidsmarkt. Iedereen moet de kans krijgen om naar eigen vermogen
mee te doen. Gelukkig delen velen deze missie en zijn velen actief binnen hun eigen
organisatie om deze missie te helpen realiseren. Meer diversiteit leidt immers tot
het optimaal benutten van talent, meer creativiteit, andere manieren van samenwerken,
een bredere blik op wat goed is voor de organisatie en het bereik – er zit vaak ook
nog een commerciële kant aan – van een breder publiek of een bredere afzetmarkt.
Richting het lid Bamenga van D66 merk ik op dat er voor het wetsvoorstel Toezicht
gelijke kansen bij werving en selectie onvoldoende steun was in de Eerste Kamer. Hij
benoemde dat zelf ook. Daarom is er voor een aanpak richting werkgevers gekozen, die
hen ondersteunt en stimuleert om gelijke kansen te creëren. Begin dit jaar is dan
ook het Offensief Gelijke kansen aan uw Kamer aangeboden. Dat bestaat uit beleid en
maatregelen gericht op het realiseren van gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt.
Het offensief heeft drie pijlers: het ondersteunen en faciliteren van werkgevers bij
het creëren van gelijke kansen, het goed in positie brengen van werknemers zodat ze
zich bewust zijn van hun rechten en het monitoren van de stand van zaken omtrent arbeidsmarktdiscriminatie.
Dit doen we niet alleen. Binnen het offensief werken we samen met verschillende partners,
zoals AWVN en SER Diversiteit in Bedrijf. Zij zijn aangewezen als voornaamste uitvoerders
van het offensief om werkgevers te helpen in het vormgeven van gelijke kansen.
Voorzitter. Ik zou heel kort willen stilstaan bij de drie pijlers. Werkgevers spelen
een belangrijke rol bij het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie. Dat is de eerste
pijler. Ik vind het ook belangrijk om hier te benoemen dat discriminatie zeker niet
alleen ontstaat vanuit kwaadwillende motieven, maar ook vanuit onbewuste vooroordelen
en onbekendheid. Met het offensief zetten we in op het ondersteunen van werkgevers
bij het verbeteren van de instroom van nieuw personeel en stagiairs via objectieve
werving en selectie. Ik ben eigenlijk nog maar kort actief in de politiek, sinds vier
jaar. Daarvoor heb ik 30 jaar lang in het bedrijfsleven gewerkt, waarvan ook vier
jaar als zelfstandige. Ik weet uit eigen ervaring dat de vooroordelen soms hardnekkig
zijn en dat het geen kwade bedoelingen zijn. Ik heb in wervingstrajecten vaak meegemaakt
dat we een heel geschikte kandidaat hadden van een zekere leeftijd – waarschijnlijk
iemand die nog jonger is dan ik nu ben – maar dat werd dan gepercipieerd als heel
oud. De aanname was dat diegene misschien minder kneedbaar was, minder in staat zou
zijn om nieuwe dingen te leren of vaker ziek zou zijn. Ik kan u verzekeren dat het
aannemen van mensen met de juiste kwaliteiten en vaardigheden, of ze nou een zekere
leeftijd hebben of bijvoorbeeld zwanger zijn, ervoor zorgt dat ze op een zeer waardevolle
manier kunnen bijdragen aan een organisatie. Ik weet dat hierover vaak vooroordelen
leven. Dit zijn nou juist de zaken die we door ons offensief willen tackelen om ervoor
te zorgen dat we dat talent niet mislopen.
De tweede pijler richt zich op werknemers. Ik wil ervoor zorgen dat werknemers beter
weten waar ze terechtkunnen om discriminatie te melden, zowel binnen bedrijven als
daarbuiten. Daarom zetten we de informatievoorziening, die we al gestart waren, over
rechten en plichten door. Denk aan de bewustwording rondom zwangerschapsdiscriminatie.
Daar loopt nog steeds een campagne voor.
Tot slot de derde pijler. Daarin blijven we de ontwikkelingen rondom arbeidsmarktdiscriminatie
monitoren om zo de aanpak van discriminatie beter aan te pakken en meer doelgericht
vorm te kunnen geven.
Voorzitter. Dan ga ik nu heel graag in op de vragen van de leden. Dat doe ik in vijf
blokjes. Het eerste blokje gaat over LLO, Leven Lang Ontwikkelen. Het tweede blokje
gaat over arbeid en zorg en over verlof. Het derde blokje gaat over regeldruk en het
arbeidsmarktpakket. Het vierde blokje gaat over migratie en het vijfde over discriminatie.
Ik begin met het eerste blokje en wel met de vraag van de heer De Beer van de VVD
over een sterkere rol van de regionale scholingsfondsen in de LLO-agenda. Hij vroeg
ook wanneer de aangekondigde LLO-brief richting de Kamer gaat. Aan de agenda voor
LLO wordt nog gewerkt. De regionale scholingsfondsen maken daar zeker onderdeel van
uit, want ze zijn van belang voor de inzet op scholing binnen de arbeidsmarktregio’s.
In de brief over het LLO-beleid, die u voor het einde van het jaar ontvangt, komt
aan de orde hoe de scholingsfondsen een betere verbinding met de arbeidsmarktinfrastructuur
kunnen krijgen. Ik zou daar het volgende aan willen toevoegen. Wellicht heeft de heer
De Beer het al gezien, maar gisteren heb ik ook schriftelijke vragen van NSC, VVD
en GroenLinks-PvdA hierover beantwoord.
Dan een vraag van mevrouw Saris en de heer De Beer over de bereidheid om de SLIM-regelingen
open te stellen voor regionale scholingsfondsen, zodat ze ook als hoofdaanvrager kunnen
beschikken over de financiële borging die ze nodig hebben. Ik ben daar al een beetje
op ingegaan in mijn introductie. Er is bewust voor gekozen om een paritaire collectieve
aanvraag te laten doen door werkgevers- en werknemersverenigingen, omdat je die match
dan het beste kunt maken. Dat zorgt voor een directe verbinding met de behoefte in
de sector aan scholing voor instroom en doorstroom. Regionale scholingsfondsen hebben
nog niet altijd de verbinding met de sectoren. Sommige zijn enkel gericht op werkzoekenden
en niet op reeds werkenden, die je misschien wel zou willen laten doorstromen, dus
die verbinding vind ik heel belangrijk.
Mevrouw Saris vroeg of ik kan toezeggen dat we in de Leven Lang Ontwikkelen-agenda
ingaan op het samen met werkgevers creëren van omschoolbanen in sectoren waar een
personeelstekort is, specifiek voor kwetsbare mensen in de WW. Mevrouw Saris wordt
op haar wenken bediend, want we werken al aan extra mogelijkheden voor omscholing.
Mijn ministerie werkt samen met sectoren aan sectorale ontwikkelpaden, waarin functies
zitten met bijbehorende praktijkgerichte opleidingen voor werkenden en werkzoekenden,
waaronder WW’ers. Met de SLIM-scholingsregeling stimuleren we werkgevers om werkenden
en werkzoekenden via die sectorale ontwikkelpaden te laten instromen en doorstromen
met behulp van arbeidsmarktrelevante praktijkgerichte scholing. Via het scholingsbudget
WW worden WW’ers met de noodzaak tot omscholing in staat gesteld passend werk te vinden.
Mijn ministerie is op dit moment in gesprek met het UWV over hoe de inzet van het
scholingsbudget WW de inzet van scholing via de ontwikkelpaden kan ondersteunen en
versterken. Dat is dus heel specifiek gericht op de kwetsbare groep van WW’ers.
De voorzitter:
Mevrouw Saris werd weliswaar op haar wenken bediend, maar ze heeft toch nog een vraag.
Mevrouw Saris (NSC):
Ik moet het knopje voor de microfoon heel goed indrukken.
De voorzitter:
Bij mij ging die vandaag ook niet. Het is een drama, maar we slaan ons erdoorheen.
Mevrouw Saris (NSC):
Uiteindelijk komt alles goed.
Mijn vraag gaat over het SLIM-budget. Er kan een risico zijn dat middelen onbenut
blijven. De ervaring die GroenLinks-Partij van de Arbeid, VVD en ik in de regio hebben
opgedaan, is dat de scholingsfondsen direct impact kunnen hebben. Ik heb daarbij de
vraag of de Minister ook kan onderzoeken of het mogelijk is dat de regionale scholingsfondsen
kunnen deelnemen bij de herschikking van de slimme middelen. Als er sprake is van
onderbenutting, kun je die zo echt op een goeie manier inzetten.
Minister Paul:
Die vraag had ik ook in het vizier. Die vraag is ook gesteld door de heer De Beer.
De SLIM-scholingssubsidie is op dit moment al toegankelijk voor regionale scholingsfondsen
als samenwerkingspartner in een arbeidsmarktregio die meedoet aan een collectieve
aanvraag. Mevrouw Saris doelt wellicht ook op wat kunnen doen om hen daarbij te ondersteunen,
namelijk door met de scholingsfondsen en aanvragende sectoren actiever informatie
te delen. Dat gaan wij ook doen. Zo weten zij beter hoe ze ermee uit de voeten kunnen
en is duidelijker hoe een scholingsfonds binnen het samenwerkingsverband subsidiegeld
kan ontvangen voor de scholing die door het fonds wordt ingekocht. Dat was eigenlijk
een beetje de vervolgvraag van mevrouw Saris.
Dan ga ik door naar een vraag van de heer Bamenga. Hij vraagt mij of ik de zorgen
deel over de bezuinigingen op wetenschap en onderwijs. Vooral leerlingen in het vmbo
en mbo zouden daardoor geraakt worden en dat zou de productiviteit van de economie
schaden. Kijk, dat deel ik niet. Onderwijs en een leven lang ontwikkelen zijn absoluut
cruciaal voor onze economie en welvaart. We blijven hier stevig op inzetten. Ik weet
dat de collega’s dat vanuit OCW ook doen. Als Minister van SZW ga ik vandaag verder
geen uitspraken doen over de bezuinigingen die bij OCW ingeboekt zijn. Ik weet alleen,
vanuit mijn eerdere ervaring, dat vmbo, mbo en LLO zaken zijn waarin nog steeds stevig
geïnvesteerd wordt. En terecht, zeg ik er maar bij.
Voorzitter. Dan ga ik door naar het tweede blokje, dat gaat over arbeid en zorg. Dan
begin ik met een vraag van mevrouw Patijn over de uitwerking van de motie-Patijn/Westerveld
over verlof voor ouders met ernstig zieke kinderen. Het is juist in die verdrietige
situatie superbelangrijk dat ouders in staat worden gesteld om voor hun kinderen te
zorgen. Voor ouders van ernstig zieke kinderen kan dit ingewikkeld zijn en kunnen
er financiële problemen spelen. Ik ben daarom op dit moment in samenwerking met de
Staatssecretaris van VWS bezig met een verkenning van de mogelijkheden voor deze groep.
Ik streef ernaar uw Kamer in het voorjaar van 2026 verder te informeren. Uiteindelijk
zal dat waarschijnlijk betekenen dat fundamentele keuzes hierover aan een volgend
kabinet zijn, maar ik zal in ieder geval samen met de Staatssecretaris van VWS zo
veel mogelijk voorbereidend werk doen om dat mogelijk te maken.
De heer Flach van de SGP vroeg of ik bereid ben in het kabinet te bespreken hoe de
zorgzame samenleving – een mooie term – kan worden gestimuleerd via fiscaliteit. Diverse
Ministeries, SZW, VWS, OCW en Financiën, hebben de SER in oktober 2023 om advies gevraagd
over de toekomstige combinatie van werken en mantelzorg. In de adviesaanvraag wordt
onder meer gevraagd welke toekomstscenario’s en concrete domeinoverstijgende oplossingsrichtingen
of ingrepen in het stelsel, zoals het zorgstelsel en het belastingstelsel, mogelijk
en nodig zijn. Deze adviesaanvraag is op verzoek van uw Kamer zo breed mogelijk ingericht.
Omdat het zo breed ingericht is, laat het advies wellicht ook enigszins op zich wachten,
maar het wordt begin 2026 verwacht. Dat is mijns inziens een belangrijke basis voor
verdere beleidsvorming en voor gedegen keuzes voor de toekomst. Maar het is toch echt
aan een volgend kabinet om daar uitvoering aan te geven.
De heer Flach vroeg verder wat we mensen bieden die het moeilijk hebben met de combinatie
van werk en mantelzorg. We ondersteunen mensen op verschillende manieren bij de combinatie
van werk en mantelzorg, bijvoorbeeld met kort en langdurig zorgverlof. Samen met VWS
subsidiëren we de stichting Werk&Mantelzorg, die onder meer werkgevers en werknemers
helpt met het voeren van het goede gesprek. Want uiteindelijk komt het erop neer dat
je dat met elkaar moet zien te regelen. Daarnaast vragen wij via een campagne extra
aandacht voor het recht op flexibel werken. Dat kan werkenden namelijk de mogelijkheid
bieden om werk te combineren met mantelzorgverantwoordelijkheden. Het SER-advies over
werk en mantelzorg waar ik al aan refereerde, is een belangrijke basis voor verdere
beleidsvorming. Dat advies komt in 2026 onze kant op. Uiteraard zal dat dienen als
input voor een volgend kabinet.
De heer Flach stelde verder de vraag of de regering de mogelijkheden voor een verruiming
van mantelzorgverlof in kaart wil brengen. Met het samenvoegen van het kort en langdurig
verlof, dat onderdeel is van de vereenvoudiging van het verlofstelsel, wordt het betaalde
deel van het verlof in meer situaties inzetbaar. Dat gaat mensen dus meer mogelijkheden
bieden. Ik refereerde al aan het SER-advies. Dat zal een meer structurele en meer
op de toekomst gerichte inbreng zijn die een verdere beleidsvorming en keuzes voor
de toekomst kan dienen. Dit kabinet is niet voornemens om zorgverlof voor mantelzorg
uit te breiden. Dat is echt aan een nieuw kabinet.
Mevrouw Patijn van GroenLinks-PvdA heeft gevraagd of ik bereid ben te kijken naar
het aanbrengen van een bodem in de betalingshoogte bij verlof en of ik bereid ben
om op zoek te gaan naar financiële middelen daarvoor. Dit kabinet heeft geen voornemens
om een bodem aan te brengen in de betalingshoogte bij verlof. De mogelijkheden om
een bodem in de betalingshoogte aan te brengen zijn verkend. Uw Kamer is hierover
bijvoorbeeld geïnformeerd in de brief over scenario’s vereenvoudiging verlofstelsel.
Verdere keuzes en het eventueel vrijmaken van financiële middelen daarvoor zijn aan
een missionair kabinet.
De heer Flach vroeg of het kabinet bereid is om voor een volgend kabinet concrete
beleidsopties voor aanvullend gezinsbeleid te verkennen. Het huidige kabinet heeft
de Kamer in maart een brief gestuurd over de combinatie van arbeid en zorg. Daarin
is ook een reactie gegeven op het onderzoek naar de situatie van gezinnen in Nederland.
Dit onderzoek bevestigt ons beeld en ondersteunt beleid dat we op dit moment al uitvoeren
of dat we van plan zijn uit te voeren. Denk daarbij aan een eenvoudiger en zekerder
financieringsstelsel voor kinderopvang met een inkomensonafhankelijke vergoeding voor
werkende ouders, een verhoging van het kindgebonden budget, de voortzetting van de
financiering van gratis schoolmaaltijden en de ondersteuning van vijf partijen die
kinderen in armoede helpen door voorzieningen aan te bieden voor kinderen die opgroeien
in een gezin met weinig financiële middelen. Dat zijn de dingen die we op dit moment
al doen.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de heer Flach, SGP.
De heer Flach (SGP):
De Minister citeert uit een brief, maar zij citeert daar wel enigszins selectief uit,
want het onderzoek stelt juist dat meer nodig is. Aanvullende maatregelen zijn nodig
om de belangen van het gezin goed te dienen. Dat is eigenlijk de portee van dat onderzoek.
In de brief lees ik vooral over bestaande beleidsmaatregelen en dingen die al in de
steigers staan. Ik mis dus gewoon een adequate reactie op dat rapport, een reactie
waarin nieuwe, verdergaande maatregelen worden aangekondigd in lijn met de vier voorwaarden
die uit dat rapport naar voren komen. Natuurlijk snap ik dat dit kabinet dat niet
meer helemaal op poten gaat zetten, maar mijn verzoek aan de Minister is om dat voor
een nieuw kabinet voor te bereiden. Is zij daartoe bereid?
Minister Paul:
Als mijn mensen en middelen ongelimiteerd zouden zijn, zou ik daarop volmondig «ja»
zeggen. Hoelang ben ik nu bezig? Twee weken. Ik zie de grote uitdagingen die SZW heeft
op heel veel thema’s en ook ik word gedwongen om scherpe keuzes te maken. Dat is nooit
fijn, want het liefst wil je iedereen tevredenstellen. Ik zou heel graag tegemoet
willen komen aan de wens van de heer Flach, maar als ik moet kiezen voor welke onderwerpen
ik de altijd beperkte capaciteit aan ambtenaren en middelen inzet, dan is dit niet
een thema waar ik nu ruimte voor zie. Ik zou dit dus echt willen neerleggen bij een
volgend kabinet. Uiteindelijk is dit iets wat aan de formatietafel een plek moet krijgen
en daar verder uitgewerkt zou moeten worden.
De voorzitter:
De heer Flach heeft een vervolgvraag.
De heer Flach (SGP):
Dan wordt het toch wel iets politieker, want dat onderzoek is mede gedaan naar aanleiding
van een aangenomen motie van mijn collega Stoffer. In de brief wordt ook verwezen
naar vier aangenomen moties die ikzelf heb ingediend waarin wordt verzocht om echt
meer te doen aan gezinsbeleid. Verreweg de meeste Nederlanders komen uit een gezin.
Dit rapport laat zien dat gezinnen onder druk staan en dat er meer moet gebeuren.
Ik vind het toch echt mager als de Minister dan zegt «de menskracht die ik heb is
nou eenmaal gelimiteerd en ik geef daar dan nu geen prioriteit aan», want dat is het
dan. Dat vind ik toch teleurstellend. Ik zou de Minister echt willen vragen om dit
serieuzer en met meer prioriteit op te pakken, want wie weet hoelang zij hier nog
zit. Dat kan zomaar een jaar zijn.
Minister Paul:
De heer Flach zei in reactie op mijn antwoord dat ik van alles citeerde uit de brief.
Dat klopt, want daarmee wil ik aangeven dat we een hoop dingen doen. Wat ik aangeef,
is dat we daar volle kracht mee verdergaan. We zullen ook niet schuwen om laaghangend
fruit te plukken, maar ik zie het niet gebeuren dat het kabinet met de demissionaire
status aan nieuw beleid gaat werken. De heer Flach zei heel terecht, zonder het extreem
politiek te willen maken, dat het uiteindelijk gaat om keuzes: waar zet je die schaarse
mensen en middelen dan voor in? We gaan dus op volle kracht verder met de uitwerking
van lopende initiatieven, en nieuw beleid laten we aan een nieuw kabinet. Dat blijft
mijn antwoord.
De voorzitter:
Ja, meneer Flach, u mag.
De heer Flach (SGP):
Afrondend, voorzitter, op dit punt. Dan worden de Minister en ik het op dit punt echt
niet eens. Ik heb duidelijk aangegeven wat het belang van het gezin is, voor iedereen
in het dagelijks leven. Dat wordt nog eens onderstreept door het rapport Hervormingsagenda
Jeugd, dat echt hetzelfde signaal afgeeft. Als we gaan zitten wachten op een nieuw
kabinet dat vervolgens ook nog eens een hele tijd met zichzelf bezig is, dan verliezen
we zomaar weer anderhalf jaar. Ik heb laten zien hoe vreemd het is dat ik in een debat
als dit gezinsbeleid aan de orde stel. Het is een beetje een ondergeschoven kindje,
om in de beeldspraak te blijven. Ik zou de Minister dus nogmaals willen oproepen om
in voorbereidende zin toch echt dingen klaar te leggen, zodat de nieuwe Minister,
wie dat ook is, een vliegende start kan maken. Als de Minister daar niet toe bereid
is, moet ik dat met een motie bekrachtigen.
Minister Paul:
De heer Flach en ik zullen het wellicht op andere punten heel erg met elkaar eens
zijn, maar op dit punt helaas niet, ben ik bang. Ik denk oprecht dat we bij veel zaken
echt meters maken. Ik had het al over de kinderopvang en het kindgebonden budget.
Het nieuwe beleid en de nieuwe plannen zijn echt aan een nieuw kabinet.
Voorzitter. Ik ga door met het derde blokje. Daarin worden een aantal thema’s gecombineerd:
regeldruk, arbeidsmarktpakket, zzp, WW en meer van zulks.
Ik begin met een vraag van mevrouw Patijn. Zij vroeg of ik bereid ben om met een strategie
te komen gericht op 70% vaste contracten en daarvoor met de werkgevers en werknemers
aan de slag te gaan. Met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers, dat nu in uw
Kamer in behandeling is, worden al maatregelen ingevoerd om werkenden met een flexibel
contract meer zekerheid te geven. Dit is een onderdeel van het bredere arbeidsmarktpakket.
Zo worden de oproepcontracten afgeschaft, worden draaideurconstructies bij tijdelijke
contracten voorkomen en worden de meest onzekere fases van uitzenden ingekort. Anderzijds,
zo zou ik ook willen zeggen, moeten werkgevers de ruimte houden om hun personeelsbestand
samen te stellen. Het is daarbij niet wenselijk om aan de hele arbeidsmarkt vaste
normen op te leggen, want de sectoren verschillen nou eenmaal enorm.
De heer Ergin vroeg mij de zachte landing die begin dit jaar is ingezet bij het opheffen
van het handhavingsmoratorium, te verlengen tot eind 2026. We werken op verschillende
manieren aan meer duidelijkheid, ook over de manier waarop nog wel met zelfstandigen
of als zelfstandige gewerkt kan worden. Dat doen we bijvoorbeeld door voorlichting
via allerlei kanalen, via webinars, gesprekken met de sectoren en de website hetjuistecontract.nl,
waar alle betrokken partijen nadere informatie kunnen vinden, onder meer aan de hand
van praktijkvoorbeelden. Er is ook een webmodule beschikbaar voor de beoordeling van
arbeidsrelaties. Duidelijke wetgeving hoort hier ook bij.
Ik zie niet direct aanleiding om de zachte landing voor de handhaving op loonheffingen
te verlengen, want in 2022 is al aangekondigd dat het handhavingsmoratorium voor de
loonheffingen op enig moment opgeheven zou worden. De markt heeft dus ruim de tijd
gehad om zich hierop voor te bereiden. Het is goed om hier te benoemen dat per 1 januari
geen strengere regels gelden. Het arbeidsrecht was ook voor die tijd van toepassing.
Ik zie gelukkig veel beweging van organisaties in uiteenlopende sectoren, zoals de
bouw, kinderopvang, beveiliging, zorg en onderwijs, die dit ook echt goed willen doen.
Om deze partijen te ondersteunen, is het belangrijk dat handhaving weer genormaliseerd
wordt en dat we juist geen stap terugzetten. We willen deze sectoren en zelfstandigen
hierbij blijven ondersteunen, zoals we nu ook doen.
De heer Ergin (DENK):
De Minister schetst een beeld alsof het allemaal goed gaat. Ze noemt een aantal partijen
waarmee zij goed in gesprek is. Maar als we kijken naar de onderzoeken van Motivaction,
maar ook van HeadFirst Group, dan is heel duidelijk dat het juist tot heel veel zorgen
leidt bij zelfstandigen. 20% overweegt om te stoppen. Inmiddels zijn er onderzoeken
waaruit blijkt dat deze onzekere situatie voor zelfstandigen en de handhaving vanuit
de Belastingdienst en de wetgeving vanuit de Minister zorgen voor gezondheidsklachten
bij zelfstandigen. Dan kan de Minister het antwoord dat we hier krijgen toch niet
volhouden? Dan doel ik op het antwoord dat iedereen wist dat het zou komen, dat de
zachte landing prima gaat en dat zij geen aanleiding ziet om het te verlengen.
Minister Paul:
Ik heb niet gezegd dat de zachte landing prima gaat. Overal waar veranderingen optreden,
is tijd nodig, want het gaat om gedrag en veranderingen. Dat heeft tijd nodig. Wat
kun je als overheid doen? Wat zie ik als mijn taak en plicht om te doen? Dat is ervoor
zorgen dat we glashelder zijn in de communicatie en dat ondersteunen. Wat je op dit
moment ziet, is dat veel werkgevers huiverig zijn om interimmers aan te nemen omdat
ze denken: help, hoe zit dat nou precies? Dat moeten we dus adresseren. Daar moeten
we werkgevers bij helpen, zodat ze gewoon weer ruimhartig en volle bak aan de slag
kunnen gaan met de mensen die daadwerkelijk zelfstandig werken. Daarnaast zorgt het
verduidelijken, ook in wet- en regelgeving, ervoor dat je die onzekerheid wegneemt.
Ik herken inderdaad wat de heer Ergin zegt. Ja, er is onzekerheid, maar die gaat niet
weg door de boel voor ons uit te schuiven. Die gaat weg door daar inzet op te plegen,
door communicatie en door verduidelijkende wet- en regelgeving. Daar ben ik van overtuigd.
De heer Ergin (DENK):
Je kan heel vaak het woord «verduidelijken» gebruiken, maar we weten allemaal hoe
het ervoor staat. Er is initiatiefwetgeving, die kan rekenen op een meerderheid, die
dwars door de plannen van deze Minister loopt. Dat is nota bene een initiatiefwetsvoorstel
van de VVD, van de partij waar zij ook onderdeel van uitmaakt. We zien dus allemaal
aankomen dat er heel veel gaat wijzigen qua wetgeving. Dat is dan niet zoals de Minister
zelf heeft voorgesteld en afgelopen jaar heeft geschetst. Dan is het toch heel logisch
als de Minister zou zeggen: «Weet je wat? Er komen verkiezingen aan en er is een initiatiefwetsvoorstel
aangekondigd en er tekent zich al een meerderheid af. Ik ga niet door op de lijn van
meer onzekerheid. Nee, ik ga een pas op de plaats maken. Ik maak nog iets meer tijd
vrij voor de zachte landing. In de tussentijd kunnen de Kamerleden en de fracties
hier duidelijkheid bieden als het gaat om wetgeving.» Waarom kiest de Minister daar
niet voor, is mijn vraag.
Minister Paul:
Omdat ik me gewoon bezighoud met besturen en met het juiste doen voor de mensen in
het land, en niet met de verkiezingen bezig ben. Ten tweede weet ik dat er een initiatiefwet
aan zit te komen. Daar ben ik me terdege van bewust. Ik heb daarvan ook gezegd: laten
we dit, zodra die wet voorligt, bekijken. Ik heb bij de Algemene Politieke Beschouwingen
bij monde van de Minister-President toegezegd in gesprek te gaan met de initiatiefnemers,
nog voordat die wet in de Kamer ligt, om te bekijken hoe we nader tot elkaar kunnen
komen. Ik zou wel gek zijn als ik goede ideeën uit dat initiatiefwetsvoorstel niet
ook een plek geef in de wet die nu voorligt. Met andere woorden, we zullen kijken
hoe we een soort best of both worlds kunnen creëren. Daar sta ik helemaal voor open.
Maar nogmaals, ik geloof er niet in dat we door de boel voor ons uit te schuiven,
gaan bijdragen aan het wegnemen van onzekerheid onder werkgevers en werknemers.
De voorzitter:
De heer Flach gaat zijn laatste interruptie hieraan besteden. Dat is hem uiteraard
toegestaan.
De heer Flach (SGP):
Absoluut, want er komt volgens mij geen antwoord op de vraag van collega Ergin. Het
gaat er niet om dat die wetstrajecten goed verlopen en bij elkaar komen. Het gaat
erom dat die wetten kennelijk nodig zijn om een arbeidsrelatie te beoordelen. Dat
blijkt al uit de naam: de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden.
Dat betekent dat er dus onduidelijkheid is. Dat betekent dat zzp’ers op dit moment
zelf maar moeten gokken wanneer zij voldoen aan de normen die gesteld worden, waarop
tegelijkertijd gehandhaafd kan worden. Dat is volgens mij waar om gevraagd wordt.
Er is dus een soort zachte landing in 2025 geweest. De duidelijkheid is er nog niet
door traagheid aan de kant van de politiek. Dan mogen wij zzp’ers daar niet de dupe
van laten worden. Ik ben het van harte met collega Ergin eens dat we die periode nog
een jaar door zouden moeten trekken. Zzp’ers mogen niet de dupe zijn van trage besluitvorming
in Den Haag.
Minister Paul:
Dat ben ik helemaal eens met de heer Flach en de heer Ergin. Maar uiteindelijk gaat
het erom dat je duidelijk bent over wat van toepassing is, zoals ik al zei. Zowel
werkgevers als werknemers als zelfstandigen moeten goed weten waar zij aan toe zijn.
Wat dat betreft zie ik een inspanningsverplichting. Dat is waar we mee aan de slag
zijn en verder mee aan de slag gaan.
De voorzitter:
We gaan nog even door met mevrouw Saris.
Mevrouw Saris (NSC):
Ja, want mevrouw Saris wil deze interruptie gebruiken om de Minister te complimenteren
met het feit dat zij doorgaat me deze wet, omdat het gewoon oneerlijk is dat er op
één belastingsoort niet gehandhaafd wordt. Bedrijven hebben jarenlang de gelegenheid
gehad. Wij vinden het vanuit Nieuw Sociaal Contract belangrijk dat er een gelijk speelveld
komt voor ondernemers versus schijnzelfstandigen en een eerlijk speelveld voor het
betalen van sociale premies. Dus Minister, ik heb u goed gehoord. Gaat u door. Ik
ben het met u eens dat u oog en oor heeft voor de goede voorstellen uit de initiatiefwet.
Dat onderschrijf ik dan ook van harte.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de Minister «dank u wel» zegt en daarna doorgaat met haar betoog.
Minister Paul:
Veel dank aan mevrouw Saris.
Ik ga door met de volgende vraag van de heer Flach, namelijk of er werk wordt gemaakt
van risicogericht toezicht gericht op sectoren waar overduidelijk sprake is van een
groter risico op schijnzelfstandigheid. Zijn vraag was of ik daarover in gesprek kan
gaan met de Belastingdienst. Ik kan hem zeggen dat we voortdurend in gesprek zijn
met de Belastingdienst over handhaving op arbeidsrelaties. De Belastingdienst werkt
daarbij risicogericht en niet sectorgericht. Schijnzelfstandigheid komt in alle sectoren
voor. Daarmee pakken we ook oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan, zowel
tussen werkenden als werkgevenden, en zorgen we ook voor meer solidariteit op de werkvloer
als het gaat om werkdruk. Ik noemde al het voorbeeld van het onderwijs en de zorg.
We voorkomen bovendien ook dat de druk op het sociale en fiscale stelsel verder toeneemt.
De heer De Beer vroeg hoe het Ministerie van SZW aansluit op de regelinventarisatie
en vereenvoudiging van het Ministerie van EZ. Hij stelde nog een paar vragen die met
het mkb te maken hebben. Ik kan hem verzekeren dat mijn ministerie de ambitie van
EZ om regeldruk terug te dringen en om te werken aan vereenvoudiging vol omarmt. Ik
weet dat mijn collega Karremans dit volledig claimt – dat is heel mooi – maar dit
is echt een wens van het kabinet als geheel. Wij werken daar samen aan en zullen allemaal
moeten bekijken hoe we in bestaande regels kunnen schrappen en hoe we nieuwe regels
kunnen voorkomen en verminderen. Ik zou ook willen zeggen dat we daar echt een gezamenlijke
opgave in hebben. Dit gebeurt natuurlijk vanuit het kabinet, maar de Kamer weet dat
er ook veel regels, richtlijnen en wetgeving ontstaan vanuit wensen die in de Kamer
leven. We zullen daar dus allemaal kritisch naar moeten kijken. SZW zal daar zeker
een bijdrage aan leveren.
De heer Flach vroeg of we de verplichte transitievergoeding gaan afschaffen. Het doel
van de transitievergoeding is tweeledig. In de eerste plaats dient die als hulp bij
het vinden van een nieuwe baan, om van werk naar werk te gaan. Daarnaast dient de
transitievergoeding als financiële tegemoetkoming bij ontslag. Met andere woorden,
de transitievergoeding is een belangrijk recht voor werknemers wanneer zij hun baan
verliezen. Ik vind het dus niet direct onnodige regeldruk, want in dat kader bracht
de heer Flach het, maar ik wil wel altijd kijken of het nodig is om onnodige regeldruk
te beperken. Daarom wacht ik de evaluatie van de Wet arbeidsmarkt in balans af, waar
dit ook in terugkomt.
De heer Flach had nog een vraag. Vaste contracten zouden minder vast worden, maar
werkgevers zien de lasten stijgen. Hij vroeg: gaat de Minister bezien hoe de regeldruk
op dit punt verminderd kan worden? In antwoord op de vraag van de heer De Beer gaf
ik al aan dat we de ambitie van EZ delen om regeldruk terug te dringen en te werken
aan vereenvoudiging. We willen in de eerste plaats nieuwe regels voorkomen en verminderen.
Daarbij willen we ook kijken hoe we bestaande regels zouden kunnen schrappen. Tegelijkertijd
– dat was eigenlijk al aan de orde in een interruptiedebat tussen verschillende leden
– moeten we ook goed beseffen ... Schrappen klinkt heel gemakkelijk, maar die regels
en wetgeving zijn ooit wel met goede bedoelingen of met een bepaalde reden ontstaan,
dus je moet daar heel goed naar kijken. Dienen ze het juiste doel? Zijn ze doelmatig?
Leveren ze op wat we ervan hadden verwacht of gehoopt? Op die manier gaan we kijken
waar we kunnen schrappen. Schrappen klinkt namelijk heel gemakkelijk, maar eigenlijk
is dat best nog wel een grote exercitie.
De heer Flach heeft ook gevraagd of ik in Europees verband ga aandringen op aanpassing
van de EU-richtlijn over loontransparantie. Bij de implementatie van die richtlijn
is het uitgangspunt een voor werkgevers goed uitvoerbare regeling waarbij de administratieve
lasten zo laag mogelijk zijn. U mag van mij verwachten dat ik daar scherp op ben.
In Europees verband heeft Nederland tijdens de onderhandelingen ingezet op beperking
van de administratieve lasten. Wij zien zelf in de uitwerking – de collega’s op het
ministerie zijn daar nu volop mee bezig – dat de implementatie stuit op verplichtingen
en complexiteit bij werkgevers. We hebben dus meer tijd nodig om tot een goede uitwerking
te komen. Dat doen we ook in nauwe samenspraak met de werkgevers. Heel recentelijk
heb ik het verslag van de Raad naar uw Kamer gestuurd. Toen heb ik aangegeven dat
wij iets meer tijd nodig hebben, juist om ervoor te zorgen dat we dit op een slimme
en verstandige manier kunnen doen. We zullen overigens ook in Europees verband blijven
vragen om het zo veel mogelijk beperken van de administratievelastendruk. Dat punt
blijven we dus bewaken.
De heer Thiadens vroeg of ik de arbeidsmarkt zie veranderen als gevolg van AI. Ook
vroeg hij waar ik me in dit verband zorgen over maak. De opkomst van AI is inderdaad
een belangrijke ontwikkeling op de arbeidsmarkt. Ik denk dat die opkomst kansen biedt,
maar ook risico’s met zich mee kan brengen. Ik zie kansen als je het hebt over productiviteitswinst
en over het adresseren van maatschappelijke opgaven op een slimmere en innovatievere
manier. Wel zullen sommige banen en taken als gevolg van AI veranderen of zelfs verdwijnen,
maar daar komen andere banen voor terug. Tot nu toe zijn we als gevolg van technologische
veranderingen eigenlijk altijd welvarender geworden, zeg ik met het oog op allerlei
ontwikkelingen. Het begint met de industriële revolutie, maar ik kijk ook naar recentere
ontwikkelingen, ten aanzien van het internet bijvoorbeeld.
Wel is het heel belangrijk – dan grijp ik toch weer terug op mijn vorige portefeuille
– dat je mensen daar goed op toerust. Ze moeten erop voorbereid worden. Ik heb mezelf
er keihard voor ingezet om bij de herziening van het curriculum in het basis- en voortgezet
onderwijs digitale geletterdheid een plek te geven, omdat naast de basisvaardigheden
lezen, schrijven en rekenen die digitale geletterdheid ongelofelijk belangrijk is
om uiteindelijk de revolutie – dat is het bijna wel – op het gebied van AI en digitalisering
waar te kunnen maken. Dan heb je het dus over de jongere generaties die je goed moet
toerusten.
Daarnaast denk ik dat een ander deel van mijn portefeuille, van zowel mijn huidige
als mijn vorige portefeuille, heel belangrijk is, namelijk een leven lang ontwikkelen.
Je moet er namelijk voor zorgen dat mensen die al in het arbeidsproces zitten, goed
toegerust worden om een nieuw type banen te doen, om ervoor te zorgen dat ze volwaardig
mee kunnen doen en duurzaam inzetbaar zijn. Dat is een uitgebreid antwoord om te zeggen
dat ik me geen zorgen maak, maar wel zie dat we daar actief mee bezig moeten zijn,
want anders gaan we de boot missen. Maar wat mij betreft gaan we die boot niet missen,
want we zetten ons daarvoor in.
Voorzitter. Dan nog een vraag van de heer Thiadens, over nieuw onderzoek van Arbo
Unie dat aantoont dat werknemers sneller herstellen bij loonaanpassing, vooral als
het salaris daalt van 100% naar 70%. Ik ben bekend met dit onderzoek. Een belangrijke
uitkomst lijkt dat deze financiële prikkel met name effect heeft op kortdurend verzuim
en bijna niet of geheel niet op langdurig verzuim. Op dit moment bestudeer ik de conclusies
van dit onderzoek verder. We zouden moeten kijken wat we daar verder mee kunnen doen.
Ja, dat. Punt.
Voorzitter. Dan een vraag van de heer De Beer over de mogelijkheden om samen met Defensie
en sociale partners oplossingen te verkennen, zodat het reservistenschap – zo staat
het er – gemakkelijker en aantrekkelijker wordt. Zoals de VVD in haar vragen heeft
benadrukt, is het voor een weerbare arbeidsmarkt belangrijk dat de rechtspositie van
de reservist goed geregeld is. We zijn benieuwd welke belemmeringen worden ervaren
door werkgevers. Hierover wordt samen met Defensie overleg gevoerd met de sociale
partners. Ik vind het heel belangrijk om bij het uitwerken van oplossingen meer ruimte
te bieden om reservist te worden, maar tegelijkertijd het evenwicht te bewaren tussen
de belangen van de reservist, de civiele werkgever, Defensie en de arbeidsmarkt in
bredere zin. Daar waar knelpunten opgelost kunnen worden met goede afspraken tussen
werkgevers en Defensie of via een cao, heeft dit de voorkeur. Je ziet ook dat dat
steeds meer gebeurt. Er zijn een aantal goede voorbeelden, bijvoorbeeld KLM en Capgemini, en zo zullen er nog veel meer bedrijven zijn.
Mijn collega van Defensie en ik zullen de Kamer in de eerste helft van 2026 informeren
over de resultaten van deze overleggen en de eventueel te nemen vervolgstappen.
Dan een vraag van mevrouw Patijn. Zij vroeg of ik bereid ben de WW-bezuinigingen terug
te draaien. Mevrouw Patijn verwees daarbij naar een motie van haarzelf en het lid
Van Kent, die heeft opgeroepen tot intrekking van de WW-duurverkorting. Ze deden hierbij
het voorstel dit te dekken door het versoberen van de expatregeling. Ik kan echter
geen uitvoering geven aan die motie, want in de motie wordt gevraagd om dat per 2026
te doen, en dat was simpelweg niet uitvoerbaar. Daarnaast is het zo dat de voorgestelde
dekking in strijd is met de begrotingsregels. Het kabinet werkt daarom door aan de
voorbereidingen voor een duurverkorting per 2028. Een volgend kabinet kan een besluit
nemen over de uitvoering van deze motie.
Voorzitter. Dan ga ik door met het vierde mapje, dat gaat over migratie.
De voorzitter:
Maar voordat u dat doet, wil de PVV bij monde van de heer Thiadens een vraag stellen.
De heer Thiadens (PVV):
Ik kom toch even terug op de loonaanpassing. Het grote onderzoek dat er is geweest
tussen, uit mijn hoofd, 2004 en 2020 toont gewoon aan dat als je daarop ingrijpt,
het kortdurende verzuim met tientallen procenten terugloopt; daar had de Minister
het ook over. In het licht van het tekort aan mensen kan dat een goede tool zijn om
in ieder geval meer mensen op de vloer te hebben. Ik was niet helemaal overtuigd van
wat de Minister daar nou mee gaat doen. Kan de Minister daar misschien toch nog iets
meer over uitweiden?
Minister Paul:
Ik kan dit meenemen in de verdere uitwerking van plannen, onder andere de plannen
die er ook rond OCTAS zijn, eigenlijk de herziening van het socialezekerheidsstelsel
– ik kom niet op het woord – nee, het is het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Vergeef
me, ik ben nog maar kort aan boord. Er zijn een aantal dingen die we op de korte termijn
kunnen doen en er zijn ook dingen die we op de iets langere termijn moeten doen. Dat
is het punt, want ik zou ook hier willen zeggen: op het moment dat we op een passende
manier mensen kunnen stimuleren en prikkelen om mee te doen aan het arbeidsproces,
dan moeten we dat niet nalaten. De heer Thiadens haalt dit inzicht aan en dat wil
ik zeker meenemen in de uitwerking van de verdere plannen. Ik wil echter niets overhaast
doen. Wij nemen dit dus mee.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we door naar migratie.
Minister Paul:
Door naar migratie, even kijken. Ja, voorzitter, ik was even aan het stoeien met de
mapjes.
De heer Vermeer vroeg of ik de cruciale rol erken die gerichte arbeidsmigratie vervult
in de Nederlandse economie. We hebben hier zeer kort geleden, vorige week om precies
te zijn, in het commissiedebat over arbeidsmigratie ook over van gedachten gewisseld.
Arbeidsmigratie levert een belangrijke bijdrage aan onze economie en samenleving.
Tegelijkertijd legt arbeidsmigratie ook druk op de samenleving. Dat is ook door een
aantal leden benoemd en ik heb het zelf aangegeven. Dat betekent dat het belangrijk
is om aan gerichte arbeidsmigratie te doen en een selectiever beleid te voeren. Tegelijkertijd
is het voor de mensen die we naar Nederland hebben gehaald om allerhande werk te verrichten,
belangrijk om misstanden tegen te gaan. Het ibo over arbeidsmigratie biedt daarvoor
belangrijke handvatten. Ik refereerde er al aan dat ik binnenkort ook het SER-advies
daarover verwacht. O, nee, dat is een ander SER-advies, maar dit SER-advies verschijnt
in november. Ik zie de collega’s instemmend knikken. Ik zal uw Kamer nog dit jaar
informeren over onze brede inzet en de voortgang op arbeidsmigratie.
Dan was er nog een vraag van de heer Vermeer, namelijk over de Aziatische horeca.
Hij vroeg of ik bereid ben om meer ruimte te bieden voor reële functie-eisen zodat
ondernemers daar verder mee aan de slag kunnen. Dit onderwerp is in uw commissie al
vaak besproken, zoals ik onlangs heb begrepen al sinds 2014. Het ministerie heeft
hier de afgelopen jaren al veel over uitgezocht. Ik ben niet voornemens om de regelgeving
speciaal voor de Aziatische horeca aan te passen, dus ook niet wat betreft functie-eisen.
Tekorten worden in heel veel sectoren gevoeld, ook in de bredere horecasector. Een
speciale regeling voor een deel van die sector is daarmee niet op zijn plaats. De
Aziatische horeca kan onder de reguliere voorwaarden net als andere horeca nog steeds
personeel van buiten de EU werven. Daarbij heeft de Arbeidsinspectie eerder geconstateerd
dat een bijzondere regeling voor de Aziatische horeca misbruik eerder ruimte geeft
dan beperkt.
De heer Bamenga vroeg of ik de opvatting deel dat als we het grote personeelstekort
in de zorg willen aanpakken, we ook moeten kijken naar arbeidsmigratie van buitenlandse
zorgprofessionals die hier willen werken, en zo nee, wat ik dan ga doen. Het kabinet
– ik refereerde daar net ook al aan – ziet arbeidsmigratie niet als structurele oplossing
voor het aanpakken van tekorten in de zorg. Hier zijn vooral andere maatregelen nodig.
Mijn collega van VWS werkt hieraan. In specifieke gevallen kunnen arbeidsmigranten
in de zorg wel tijdelijk de krapte helpen verlichten. Dat gebeurt ook al. Zorgpersoneel
van buiten de EU kan naar Nederland komen met een gecombineerde vergunning voor verblijf
en arbeid. Hiervoor gelden verschillende voorwaarden. Zo toetst het UWV of er in Nederland
en de EU geen personeel te vinden is. Een werkgever moet daar eerst voldoende wervingsinspanningen
voor doen. Soms geldt ook dat een BIG-erkenning en een toelatingsprocedure nodig is.
Voorzitter, dan ga ik door naar het blokje discriminatie.
De voorzitter:
Dat is ook het laatste blokje.
Minister Paul:
Dat is het laatste blokje, ja. Dan begin ik met een vraag van de heer Ergin over concrete
maatregelen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt die de kern van het probleem aanpakken.
De heer Ergin weet van onze uitwisselingen in de onderwijsdebatten dat ik oprecht
vind dat iedereen de kans moet krijgen om volwaardig mee te doen. Ik vind het daarbij
van belang om de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie toe te snijden op wat werknemers
en werkgevers echt nodig hebben. Onder andere via het Offensief Gelijke kansen zetten
we in op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie, op het creëren van gelijke kansen
op de arbeidsmarkt en op bewustwording rondom diversiteit en inclusie. Daarnaast zet
het kabinet in op het tegengaan van andere vormen van arbeidsmarktdiscriminatie, zoals
zwangerschapsdiscriminatie en het bevorderen van gelijk loon.
Er was ook nog een aanvullende vraag van de heer Ergin over de rol van de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie kan een boete opleggen als een risico-inventarisatie en -evaluatie,
de zogenaamde RI&E, geen beleid bevat dat gericht is op het bestrijden van discriminatie
op de werkvloer. Dit vloeit voort uit de verplichting van een werkgever om beleid
te voeren ter voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting. Daar ligt
dus al een taak voor de Arbeidsinspectie.
Er is een vraag van de heer Vermeer en mevrouw Patijn.
De voorzitter:
Als u daar even mee wacht, dan kan de heer Ergin nog even reageren op het vorige.
De heer Ergin (DENK):
Het gaat mij ook niet om de intentie van deze Minister. Het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie
loopt dit jaar af. Ik zie dat er in het offensief dat de Minister heeft aangekondigd,
een aantal heel concrete zaken die we in het Actieplan arbeidsdiscriminatie wel hadden,
zijn weggevallen. Er wordt bijvoorbeeld nauwelijks nog gesproken over stagemarktdiscriminatie.
De overheid is de grootste werkgever. Dat was een aanpak binnen de rijksoverheid,
maar die komt helemaal niet meer voor in het offensief van de Minister. Qua diversiteit
in bedrijven wordt er één keer in algemene termen verwezen naar hulpmiddelen. Ik constateer
dat er zo nog een aantal andere onderwerpen zijn waarop het Actieplan arbeidsdiscriminatie
stopt. De Minister zegt dat het offensief het alternatief is, maar tegelijkertijd
zie in het alternatief dat onderwerpen juist weggemoffeld zijn en minder belangrijk
zijn gemaakt. Daar maak ik me wel zorgen over. Aangezien de Minister dit heel belangrijk
vindt, zou ik graag van haar willen horen waarom het in het offensief allemaal veel
kleiner en minder belangrijk is gemaakt en het erop lijkt dat deze Minister juist
een stapje terug doet in plaats van een stapje vooruit.
Minister Paul:
Dat is niet mijn beeld van hoe het offensief in elkaar steekt. Het feit dat je sommige
zaken niet letterlijk meer terugziet, betekent soms ook dat je in een andere fase
bent beland of dat je juist van de aanpak in de vorige fase geleerd hebt om die aan
te scherpen of het veel gerichter te doen in de situatie waar we nu in zitten. Ik
gaf al eerder aan dat het offensief aan de ene kant bedoeld is om werkgevers te brengen
tot het juiste gedrag en daarvoor handvatten te bieden. Aan de andere kant is het
bedoeld om werknemers te wijzen op hun positie en de rechten die daarmee samenhangen
en ervoor te zorgen dat ze ergens terechtkunnen, mochten hun rechten met voeten worden
getreden. Vervolgens blijven we monitoren hoe het gaat om te kunnen bijsturen of ingrijpen,
waarbij ook de Arbeidsinspectie een rol heeft. Dat gaf ik reeds aan. Ik zie dat dus
niet als een teruggang.
De heer Ergin (DENK):
Maar dat is het wel. Je hebt het over een aanpak waarmee je hele concrete zaken wilt,
zoals naming-and-shaming en kijken naar je eigen rol als werkgever, misschien wel
dé grootste werkgever van heel Nederland. Hoe ga je om met werving, selectie en behoud
van talent? Maar nu gaan we eigenlijk naar een wat algemenere, subtielere agenda.
Dat is gewoon een stap terug. Als de Minister nu aangeeft dat ze op elk onderdeel
gaat kijken waar het nog aangescherpt kan worden, dan ben ik eigenlijk wel blij met
haar antwoord. Ik kan eigenlijk geen genoegen nemen met het antwoord van de Minister,
waarin zij aangeeft dat ze juist meer wil doen, omdat ze het belangrijk vindt, terwijl
ik er tegelijkertijd op wijs dat het ambitieniveau van het offensief aantoonbaar een
stap terug is. De naam is mooi, maar de inhoud is gewoon een stap terug is. Kan de
Minister aangeven hoe ze dit beeld gaat proberen recht te zetten?
Minister Paul:
De heer Ergin noemde onder andere naming-and-shaming. Ik weet dat in dat lijstje ook
iets stond over mysteryguests, undercoveracties. Daarvan is in de evaluatie aangetoond
dat dat niet het gewenste effect had, dat het gewoon niet heeft gewerkt. Dat is niet
altijd gemakkelijk, maar de weging die je voortdurend maakt, is: hoe zet ik zo gericht
mogelijk in op bepaalde initiatieven, zodat we het gewenste resultaat boeken? Het
feit dat je in het oorspronkelijke actieplan een aantal initiatieven zag die nu niet
terugkomen, betekent niet dat je goede initiatieven weggooit of over de schutting
gooit, of het kind met het badwater wegspoelt. Nee, dat betekent dat je veel gerichter
te werk gaat en zaken die hun effectiviteit niet hebben bewezen, niet meer doet. Als
concreet voorbeeld werd naming-and-shaming genoemd. De praktijk wijst uit – daarom
benoemde ik dat ook in mijn inbreng – dat er in heel veel situaties sprake is van
een gebrek aan bewustzijn. Er zijn geen kwade bedoelingen, maar zij weten ook niet
hoe precies te handelen. Ik vind het dan belangrijk om ervoor te zorgen dat de werkgevers
de handvatten krijgen om daar op een positieve manier mee aan de slag te gaan, zodat
de werknemers en de toekomstige werknemers daar uiteindelijk baat bij hebben, in plaats
van door te gaan met acties die hun nut niet hebben bewezen. Zo kijk ik ernaar.
De voorzitter:
Uw laatste, meneer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Samenvattend. Als we kijken naar het actieplan, zien we afdwingbare doelstellingen
en plannen voor handhaving. Ik ga het deze Minister niet aanrekenen dat het wetsvoorstel
het in de Eerste Kamer niet heeft gehaald. We zien concrete instrumenten en, misschien
wel het allerbelangrijkst, normstelling. Bij het offensief zien we dat niet. Het is
vrijblijvend. Het is minder scherp. De focus ligt op monitoren. Ik denk dat dat niet
de oplossing is waar heel veel mensen in het land op wachten, dus ik zal daar bij
het tweeminutendebat voorstellen voor indienen. Ik hoop dat de Minister dit punt echt
goed meeweegt en samen met mij gaat kijken hoe we juist die scherpte, die ambitie,
die heel belangrijk is voor alle toekomstige talenten, weer in het offensief kunnen
krijgen. Want als we gewoon heel eerlijk zijn, worden nu heel veel zaken weggemoffeld
die goed waren in het actieplan.
De voorzitter:
De Minister gaat door met haar betoog.
Minister Paul:
De heer Vermeer en mevrouw Patijn hadden een vraag over de uitgangspunten van het
Offensief Gelijke kansen. Het Offensief Gelijke kansen is opgezet rekening houdend
met de toenemende regeldruk bij werkgevers. De nadruk ligt op het stimuleren van werkgevers
bij het creëren van gelijke kansen. De focus ligt daarbij op het ondersteunen van
werkgevers via de hulpmiddelen uit de Werkagenda VIA, zonder dat dit tot meer regeldruk
leidt bij werkgevers. Dat was hun punt van zorg.
Mevrouw Patijn vroeg wat ik ga doen als het Offensief Gelijke kansen niet werkt. Via
het Offensief Gelijke kansen zet ik in op het stimuleren en ondersteunen van werkgevers
op vrijwillige basis zonder de regeldruk voor werkgevers op te voeren. De aanpak is
– dit is even een jargonterm – grondenbreed en richt zich dus op allerlei vormen van
discriminatie: leeftijd, geslacht en noem maar op.
De heer Bamenga vroeg welke extra mogelijkheden ik eventueel zie om zwangerschapsdiscriminatie
effectiever te bestrijden. We nemen op dit moment verschillende maatregelen om zwangerschapsdiscriminatie
te bestrijden, bijvoorbeeld met de recente campagne Wat verwacht je. Hierin werden
werkgevers en werkenden op een positieve manier gewezen op rechten en plichten rondom
zwangerschap en werk. Daarnaast is er een doorlopende informatievoorziening richting
werkenden en werkgevers via brochures en samenwerkingen met onlineplatforms. Ook laat
SZW dit jaar onderzoek uitvoeren naar de aard en omvang van heel specifiek zwangerschapsdiscriminatie.
Dit onderzoek biedt mogelijk aanknopingspunten voor effectief beleid voor de aanpak
daarvan. Ik verwacht de resultaten in het eerste kwartaal van 2026 en kom daar dan
bij de Kamer op terug.
Ik kom op een vraag van de heer Thiadens over een verkennend onderzoek. De heer Thiadens
verwees naar een onderzoek naar discriminatie van moslima’s op de arbeidsmarkt, verricht
door de Radboud Universiteit. In het regeerprogramma van dit kabinet is benoemd dat
het kabinet inzet op een stevige aanpak van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie.
Uit recente onderzoeken van onder meer het CBS en het SCP wordt aangetoond dat in
2023 Nederlandse moslims als grootste groep discriminatie ervaren op basis van hun
religie of levensbeschouwing. Het onderzoek van de Radboud Universiteit is in 2024
naar uw Kamer gestuurd en toont aan dat in dit geval moslima’s veelvuldig met discriminatie
te maken hebben in alle fases van het arbeidsproces. Naar aanleiding van de uitkomsten
komt er een handreiking voor werkgevers om bewustwording te vergroten. Ook zal de
Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gesprekken voeren met werkgevers
over de uitkomsten van dit onderzoek.
De heer Thiadens (PVV):
Uit het antwoord van de Minister maak ik op dat zij dit onderzoek serieus neemt en
representatief vindt voor moslimdiscriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Is dat
juist?
Minister Paul:
Ik haalde bewust ook andere onderzoeken aan. Er is een veelheid aan onderzoeken die
dat aangeven. Ik baseer me nooit op één onderzoek. Maar dit is een van de onderzoeken
waar ik kennis van heb genomen en die ik meeneem.
De heer Thiadens (PVV):
Dan hoop ik niet dat de andere onderzoeken net zo rammelen als dit onderzoek, want
dit gaat echt helemaal nergens over. Ik had het er al over in mijn spreektekst. Het
gaat om een handjevol mensen die geïnterviewd zijn. Er zijn quotes van een aantal
mensen opgenomen. Die duiden helemaal niet op discriminatie. Ik hoop dat die andere
onderzoeken – ik hoop dat de Minister mij daarin kan geruststellen – wel representatief
zijn en wel echt iets zeggen over wat er gebeurt op de arbeidsmarkt.
Minister Paul:
De heer Thiadens mag van mij aannemen dat ik hou van gedegen werk. De andere instellingen ...
Ik heb niet al die onderzoeken tot op de letter gespeld. Daar had ik simpelweg de
tijd niet voor. Maar ik neem de input van de heer Thiadens mee, want ik vind het belangrijk
dat wat we presenteren, grondig is onderzocht en berust op een gedegen basis. Maar
ik geef aan dat er een veelheid aan onderzoeken ligt.
De voorzitter:
De Minister gaat door.
Minister Paul:
Voorzitter. Dan ga ik door met een volgende vraag van de heer Thiadens. Hij zei dat
er in 2025 meer dan 16,2 miljoen voor antidiscriminatievoorzieningen beschikbaar zou
zijn voor gemeenten om discriminatie te bestrijden. Hij vroeg: waar gaat dat geld
naartoe? Even om de juiste cijfers in beeld te hebben: op dit moment gaat er jaarlijks
12,9 miljoen naar het Gemeentefonds voor de gemeentelijke taken op grond van de Wet
gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Dat is een algemene uitkering. Omdat
de middelen in de algemene uitkering en de decentralisatie-uitkering beleids- en bestedingsvrij
zijn, vanwege de bestuurlijke autonomie van gemeenten, zijn gemeenten vrij om over
deze middelen te beschikken en is het aan gemeenten zelf om prestatieafspraken te
maken met hun antidiscriminatievoorziening. Het is goed om te benoemen dat de Minister
van BZK momenteel werkt aan het herzien van het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel
worden de huidige antidiscriminatievoorzieningen overgebracht in één centrale overheidsstichting.
In die situatie zal de Minister van BZK prestatieafspraken maken met de nieuwe organisatie,
aangezien het Rijk dan de stichting rechtstreeks zal financieren. Dan zal er meer
zicht zijn op wat waarnaartoe gaat.
De heer Bamenga stelde vragen waar ik voor een deel al op ben ingegaan in mijn beantwoording
of in mijn spreektekst. Via het offensief werken we aan een grondenbrede aanpak waar
ook de door de heer Bamenga genoemde doelgroepen onder vallen. Specifiek voor de zorg
zijn er extra inspanningen, maar die liggen ook bij mijn collega van VWS. Daar heb
ik niet de details van. Maar ik weet dat daar extra inzet op wordt gepleegd vanuit
VWS.
Dat was ’m, voorzitter.
De voorzitter:
Dan gaan we nog even naar mevrouw Saris voor een interruptie.
Mevrouw Saris (NSC):
Ja, voorzitter, want ik dacht: komt dat blokje taal nog even terug? Het kwam even
aan de orde aan het begin van het betoog van de Minister. Later dacht ik: misschien
komt het bij arbeidsmigratie of bij discriminatie. Ik hoor de Minister zeggen: ik
heb een brief gestuurd over de sociale inbedding. In de brief is ook heel nadrukkelijk
aangegeven dat de regering vindt dat werkgevers een verplichting hebben. De vraag
aan de Minister is: erkent zij dat er een probleem is met de Nederlandse taal? Is
ze het dan toch niet met de fractie van Nieuw Sociaal Contract eens dat er dwingendere
maatregelen nodig zijn om de Nederlandse taal op de werkvloer in de samenleving beter
in te bedden? Het is in het belang van de mensen die naar Nederland komen, de migranten,
maar ook van de samenleving dat er verbinding komt, want taal verbindt.
Minister Paul:
Dat is helemaal waar: taal verbindt. Ik vind het ook belangrijk dat arbeids- en kennismigranten
die langdurig hier willen blijven ook de Nederlandse taal leren. Zoals mevrouw Saris
terecht zegt, zorgt het voor betere participatie op de werkplek en veiligheid op de
werkplek, maar het zorgt er ook voor dat je een goed gesprek kunt voeren met de huisarts
of op de school van je kinderen. Voor de zomer heeft uw Kamer een uitgebreide brief
ontvangen over de sociale inbedding en taalbeheersing van arbeidsmigranten. Hier staan
verschillende maatregelen in om dit te verbeteren. Op dit moment vind ik een verplichting
voor werkgevers of werknemers om de Nederlandse taal te leren of als voertaal te gebruiken
niet wenselijk en niet in lijn met de inzet van het kabinet. Het biedt namelijk te
weinig ruimte voor maatwerk en leidt tot meer regeldruk, bijvoorbeeld voor werkgevers
die opereren in een internationale context waar Engels de voertaal is. Daarnaast –
volgens mij refereerde mevrouw Saris daar zelf ook al aan in haar inbreng – kan een
taaleis zorgen voor onbedoelde indirecte discriminatie. Dit zou kunnen leiden tot
een belemmering van het vrije verkeer aangezien het voor EU-burgers die niet de Nederlandse
taal spreken moeilijker zal zijn om in Nederland te werken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu naar de afronding van de eerste termijn. Ik stel een hele
korte tweede termijn voor, al was het maar omdat ik zo als eerste het woord ga geven
aan de heer Ergin. Hij gaat dan iets aankondigen waardoor ik denk: u krijgt nog heel
veel podium en tijd op een andere plek. Het woord is aan de heer Ergin. Iedereen heeft
zo’n anderhalve minuut. Meneer Ergin, u als eerste.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, zo lang heb ik niet nodig. Ik zou graag moties willen indienen. Daarom
vraag ik een tweeminutendebat aan. Ik zal nu gelijk dit debat verlaten. Ik moet naar
boven, naar de plenaire zaal, voor het debat over inflatie.
De voorzitter:
Velen van ons hebben last van heel veel debatten in die laatste twee weken, dus het
zij u vergeven. Het tweeminutendebat is bij dezen aangevraagd.
De heer Ergin (DENK):
Ik vraag om het zo snel mogelijk in te plannen; dat moest ik erbij vermelden, heb
ik gisteren gehoord.
De voorzitter:
Het zal ...
De heer Ergin (DENK):
Voor het reces.
De voorzitter:
«Voor het reces» geven wij mee aan de Voorzitter. U weet dat ik die belofte niet mag
doen, maar het wordt meegegeven aan de Voorzitter. Rekent u er maar op dat u vrijdagnacht
niet naar huis gaat. Ik heb het over volgende week vrijdagnacht. De heer De Beer.
De heer De Beer (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik kan en zal het kort houden. Wat de VVD betreft is arbeidsmarktbeleid
meer dan alleen cijfers en regelingen. Ook in het debat kwam dat net duidelijk naar
voren. Het gaat over de ruimte voor ondernemers, de kansen van werknemers, het benutten
van talent, onze welvaart, maar ook over de vrijheid en veiligheid van ons land. Daarom
hebben we aandacht gevraagd voor de regeldruk. De Minister heeft duidelijk aangegeven
samen op te trekken in het kabinet met de Minister van EZ. Het enige dat ik daarin
nog zou willen meegeven, is: redeneer bij het inventariseren en wegen van de verschillende
belangen rondom regels vooral vanuit «ja, mits», in de zin van «kunnen we regels schrappen
en wat is ervoor nodig om dat goed te laten landen?» in plaats van standaard vanuit
«nee, tenzij».
Mijn tweede blokje ging over regionale samenwerking en de scholingsfondsen. Ik deel
de mening van de Minister helemaal als het gaat over het aanhaken van werkgevers-
en werknemersorganisaties. Ze heeft een heel duidelijk antwoord gegeven over de mogelijkheden
van een SLIM-regeling en het betrekken van scholingsfondsen in de toekomst. Wat mij betreft is
dat prima.
Het derde blokje ging over de rechtspositie van reservisten. Daarin gaf ze duidelijk
aan meer ruimte te willen zoeken voor die reservisten, maar wel in balans met de belangen
van werkgevers en werknemers. Als we dat verder gaan verkennen in de komende tijd,
dan kan ik daar helemaal mee uit de voeten.
Ik heb dus geen aanvullende vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar de heer Bamenga, D66.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Discriminatie op de arbeidsmarkt moet zichtbaar, structureel
en proactief worden aangepakt, want in een tijd van groeiende personeelstekorten kunnen
we het ons niet permitteren om talent te verspillen. Wie echt werk wil maken van een
sterke en toekomstbestendige arbeidsmarkt, moet zorgen dat iedereen kan meedoen. Gelijke kansen zijn in dat
licht geen bijzaak maar een harde voorwaarde voor een goed functionerende arbeidsmarkt,
voor een economie die blijft draaien. Dat is precies waar D66 zich voor wil blijven
inzetten, want gelijke kansen zijn geen bijzaak; ze vormen de basis van een rechtvaardige
samenleving en sterke economie.
Ik wil de Minister in ieder geval danken voor de antwoorden. We zijn het niet over
alles met elkaar eens, maar misschien voeren wij dit debat in de toekomst nog verder.
Dank u wel.
De voorzitter:
En last but zeker not least, mevrouw Saris.
Mevrouw Saris (NSC):
Thank you. In keurig Nederlands: dank u wel. Ik dank ook de Minister voor de beantwoording
in eerste termijn. Uit haar antwoorden in dit debat en op de gestelde Kamervragen
over de regionale scholingsfondsen maak ik op dat zij het belang van deze fondsen
en een sterke regionale arbeidsmarktinfrastructuur echt inziet.
Echter, het blijft helaas nog wel bij het benadrukken ervan, in plaats van het daadwerkelijk
in staat stellen van regionale scholingsfondsen om gebruik te maken van die SLIM-regeling.
Wij horen ook dat grotere sectoren, zoals de zorg en de metaalsector, afzien van een
SLIM-aanvraag, omdat de regeling te complex en onuitvoerbaar is. De regionale scholingsfondsen
maken juist werk van de toeleiding van zijinstromers in samenwerking met werkgevers
en O&O-fondsen. In het aangekondigde tweeminutendebat ga ik hieraan zeker nog aandacht
besteden, maar is de Minister voor nu al wel bereid om toe te zeggen om nog dit jaar
in gesprek te gaan met een afvaardiging van deze scholingsfondsen over wat zij nodig
hebben om hun potentie maximaal te benutten?
Voorzitter. Bij het belang van het spreken van de Nederlandse taal willen wij nog
een stap verder gaan. Ik zie daarom ook uit naar het tweeminutendebat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan niet schorsen. We gaan meteen door naar de Minister.
Minister Paul:
Voorzitter. Ik wil de leden heel hartelijk bedanken voor de constructieve bijdragen.
Ik kijk ook uit naar dat tweeminutendebat. Ik kan in ieder geval richting mevrouw
Saris toezeggen dat ik graag in gesprek ga met die afvaardiging. Daar zal ongetwijfeld
waardevolle input gegeven worden. Die nemen we dan gewoon mee in de uitvoering van
onze plannen. Dus dank, en dank aan de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we deze vergadering afronden door nog even de drie door mij genoteerde
toezeggingen voor te lezen. Toezeggingen – ik kijk specifiek naar één iemand – moeten
voor ons verifieerbare toezeggingen zijn. Oftewel, het is geen toezegging als de Minister
heeft gezegd «het heeft mijn aandacht en ik ben ermee bezig». Het moet concreet leiden
tot brieven of anderszins. Dan kom ik tot een drietal toezeggingen.
− Eén. De brief over het LLO-beleid wordt eind dit jaar aan de Kamer gezonden.
− Twee. De Kamer wordt in het voorjaar van 2026 verder geïnformeerd over de uitwerking
van de motie-Westerveld/Patijn over ernstig zieke kinderen.
− Drie. De Kamer wordt in de eerste helft van 2026 geïnformeerd over de positie van
reservisten. Dit doet de Minister samen met de Minister van Defensie.
Ik zie tot drie keer toe ter rechterzijde geknik, waarmee ze zijn vastgelegd. Tot
slot constateer ik even dat er een tweeminutendebat is aangevraagd, waarbij het lid
Ergin de eerste spreker zal zijn. Ik merk op dat er minimaal één iemand is die niet
tevreden is op dit moment, en we kunnen natuurlijk niet naar huis als mevrouw Saris
niet tevreden is!
Mevrouw Saris (NSC):
Misschien heb ik niet goed opgelet, maar had u de laatste toezegging aan mij, over
de regionale fondsen, opgenoemd, voorzitter?
De voorzitter:
De Minister heeft inderdaad toegezegd dat ze in gesprek zou gaan, maar ze heeft niet
toegezegd daarover vervolgens een verslag of een brief naar u te sturen. Dat maakt
’m voor ons niet verifieerbaar, tenzij de Minister nu zegt: ik zal daar kort verslag
van doen.
Minister Paul:
We gaan kijken of we dat mee kunnen nemen in de LLO-brief. Het is altijd lastig om
iets toe te zeggen. Kijk, als ik hier publiekelijk beloof dat ik in gesprek ga, dan
doe ik dat. De heer Van der Burg weet dat. Maar het is ook een beetje ...
De voorzitter:
Ik ken de Minister al véél langer dan vandaag.
Minister Paul:
Het voelt ook een beetje zot om daar dan weer een soort afschrift van te sturen. Ik
ga dat gewoon doen. Als daar relevante punten uit komen die we kunnen meenemen in
de LLO-brief, dan gaan we dat ook doen. Hebben we ’m zo?
Mevrouw Saris (NSC):
Kijk, ik ken deze Minister nog niet zo lang, maar de indruk is dat afspraak afspraak
is. Ik ga hiermee akkoord. Dank u wel.
De voorzitter:
Ooit was de Minister mijn vicevoorzitter. Gelooft u mij, als zij iets zegt, dan komt
ze het na; dat zei ik als oud-lid van deze vicevoorzitter. Dat gezegd hebbende sluit
ik deze vergadering. Ik zie u ongetwijfeld komende week nog een keer of 300.
Sluiting 16.19 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier