Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Voortgang Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (Kamerstuk 30995-104)
30 995 Aanpak Wijken
Nr. 106
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 september 2025
De vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening over de brief van 17 oktober 2024 over voortgang Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid (Kamerstuk 30 995, nr. 104).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 september 2025 aan de Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 30 september 2025 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Postma
De griffier van de commissie, De Vos
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
17
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
19
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
21
II
Volledige agenda
23
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen naar de verbinding met moeilijk bereikbare gemeenschappen
in 14 NPLV-gebieden inzake de actielijn veiligheid. Zij vragen de Minister om welke
moeilijk bereikbare gemeenschappen het gaat, waar exact de «bereikbaarheidsproblemen»
zitten en wat het aan (extra) middelen kost (in de breedste zin van het woord «middelen»)
om deze gemeenschappen te bereiken?
Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) richt zich op kwetsbare
wijken. In deze wijken heeft de overheid soms beperkt contact met de groepen burgers
en gemeenschappen die daar leven. Hiervoor kunnen verschillende redenen zijn zoals
dat burgers weinig vertrouwen hebben in de overheid, slechte ervaringen met de overheid
hebben of wanneer mensen door persoonlijke problemen op zichzelf zijn gericht. Dit
heeft onder meer te maken met dat in deze wijken sprake is van een concentratie van
huishoudens met een lage sociaaleconomische positie, mensen met schuldenproblematiek,
werkloosheid of gezondheidsachterstanden, en groepen met een migratieachtergrond,
waaronder arbeidsmigranten. Vanuit het project Weerbare gemeenschappen wordt geïnvesteerd
in de samenwerking tussen de gemeenten en deze wijken om zo te komen tot een aanpak
op de preventie van ondermijnende (jeugd)criminaliteit. Het gaat om 675.000 euro waarbij
dit bedrag wordt geïnvesteerd in deze samenwerking.
Ook vragen de leden van de PVV-fractie of het mogelijk is om voortaan zoveel mogelijk
over individuele gebieden te rapporteren en zo nee, waarom niet?
Als coördinerend Minister rapporteer ik jaarlijks over de rijksinzet en de voortgang
van het programma als geheel. Rapporteren over ieder individueel gebied zie ik primair
als een lokale verantwoordelijkheid. Gebieden rapporteren middels hun eigen voortgangsrapportage
jaarlijks of tweejaarlijks aan de partners van de lokale alliantie, waaronder de gemeenteraad,
over individuele interventies uit de lokale uitvoeringsplannen en de ontwikkelingen
in het gebied.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar het verder vereenvoudigen van de aanvraag-
en verantwoordingsprocedures. Deze leden vragen de Minister of deze vereenvoudiging
onbedoeld niet kan resulteren in een onduidelijke verantwoording met alle gevolgen
van dien. Wat wordt gedaan om dat te voorkomen?
In de regeling (Stcrt. 2023-17605) zijn verschillende artikelen opgenomen die ervoor zorgen dat er aan de verantwoordingsplicht
wordt voldaan (o.a. artikel 14 en artikel 17). Zo dient het college verantwoording
over de besteding van de uitkering af te leggen op de wijze bepaald in artikel 17a,
eerste lid van de Financiële-verhoudingswet. Ook verstrekt het college op verzoek
van de Minister medewerking en informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie
van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten waarvoor de uitkering
is verstrekt. Op deze wijze wordt er zorg voor gedragen dat een vereenvoudiging van
de aanvraag- en verantwoordingsprocedures niet onbedoeld resulteren in een onduidelijke
verantwoording.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de Voortgangsrapportage staat dat landelijke
wet- en regelgeving of beleid soms knelt met de uitvoering; soms zorgen organisatorische
of culturele aspecten ervoor dat problemen niet opgelost kunnen worden. De leden van
de PVV-fractie willen van de Minister zo gedetailleerd mogelijk weten wat de «culturele
aspecten» zijn die ervoor kunnen zorgen dat problemen niet opgelost worden.
De culturele aspecten waar hier op wordt gedoeld betreffen het verschil in bestuurscultuur
binnen de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied. Zo wordt in sommige gemeenten
meer gebiedsgericht gewerkt en in andere juist met meer centrale diensten. Beide vormen
van werken hebben voor- en nadelen, maar vereisen vooral een eigen op maat gesneden
aanpak vanuit de regio én vanuit het Rijk. Centraal in de aanpak staat dat de uitvoerings-
en realisatiekracht vergroot moet worden en dat knelpunten daarbij opgelost moeten
worden, ook als dat soms moeilijk is vanuit bestaande manieren van werken.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de derde tranche van het Volkshuisvestingsfond.
Zij vragen de Minister of genoemde separate methodiek voor de BES-eilanden, zoals
genoemd in de brief, er al is en zo ja, hoe deze eruit ziet en waar de verschillen
zitten ten opzichte van de reguliere beoordelingsmethodiek.
Uiteindelijk is voor de aanvragen van het Volkshuisvestingsfond vanuit de BES-eilanden
ook de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting
als uitgangspunt voor de beoordeling gebruikt. Dit is de regeling die aan het Volkshuisvestingsfonds
ten grondslag ligt. Bepaalde eisen uit de regeling zijn buiten beschouwing gelaten,
als die evident niet van toepassing zijn voor de BES-eilanden. Zo is de eis van een
minimum aantal woningen in de aanvraag losgelaten, vanwege het schaalniveau van sommige
eilanden. Ook zijn de eilanden niet gehouden aan de eis om te werken met voorgeschreven
kengetallen ten aanzien van fysieke werkzaamheden, omdat die kengetallen gebaseerd
zijn op ervaringscijfers in de Nederlandse markt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een geactualiseerde voortgangsrapportage.
Zij vragen de Minister om hierbij in te gaan op de knelpunten en mogelijke oplossingen
waar het gaat om de verbetering van de NPLV-aanpak.
Voor het kerstreces ontvangt uw Kamer een nieuwe voortgangsrapportage over de periode
2024 tot en met half 2025. In deze nieuwe voortgangsrapportage worden verschillende
knelpunten en mogelijke oplossingen beschreven. Het ondersteunen van NPLV-gebieden
bij het signaleren en oplossen van knelpunten in wet- en regelgeving is een belangrijk
onderdeel van de aanpak. Op die manier kan de effectiviteit ervan worden versterkt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de problematiek in veel wijken
vaak niet los te zien is van zorgen over bestaanszekerheid. Zo levert een kind dat
achttien wordt direct verlies van kindgebonden budget op, en ontstaan er extra lasten,
zoals de zorgverzekering. Wanneer dit niet soepel samenvalt met het verkrijgen van
zorgtoeslag, ontstaan al snel betalingsachterstanden en opnieuw risico’s op schulden.
De feitelijke situatie in het huishouden verandert niet, maar de financiële positie
wel, en dat maakt gezinnen kwetsbaar. Zij vragen of de Minister dit herkent en wat
zij ziet voor oplossingsmogelijkheden?
Als kinderen achttien jaar worden, verandert er veel voor hen én voor hun ouders op
financieel terrein. Het is belangrijk dat beiden dan in actie komen, om aan te vragen
waar ze recht op hebben en te kijken hoe zij beter rond kunnen komen.
Over deze levensgebeurtenis is voor ouders en jongeren veel informatie beschikbaar,
bijvoorbeeld op de websites van het Nibud, Wijzer in Geldzaken en Geldfit. Ook sturen
sommige gemeenten verjaarsdagskaarten aan jongeren die 18 worden, om hen voor te bereiden
op regelzaken.
Ook kunnen mensen terecht met deze en andere geldvragen bij inlooppunten voor geldzaken
van gemeenten en vrijwilligers. Verder zijn er ca. 20.000 vrijwilligers die mensen
aan de keukentafel kunnen helpen met hun geldzaken. Mensen kunnen deze hulproutes
ook vinden via de website van Geldfit of bellen/chatten/appen/mailen met Geldfit.
Het Ministerie van SZW doet ook regelmatig publiekscampagnes om mensen te attenderen
op deze hulproutes.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vernemen dat er meer behoefte is aan langjarige
zekerheid en aan meer gestroomlijnde ondersteuning en financiering. Zij constateren
dat op dit moment er nog veel versnipperde financiering is die veel beleidsterreinen
raken. Zij vragen of de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat dit
een punt van zorg is en dat het verstandig zou zijn deze zorg op te lossen? Zo ja,
wat gaat de regering hieraan doen?
De burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk hebben
zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15–20 jaar om de doelstellingen van
het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige
financiële zekerheid te bieden.1 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028
in te vullen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het Volkshuisvestingsfond tot nu
toe concreet heeft opgeleverd en wat de gevolgen zouden zijn, wanneer dit fonds niet
zou worden voortgezet?
Door verschillende kabinetten zijn er in de periode 2021–2024 in vier tranches bijdragen
verstrekt aan gemeenten in de omvang van iets meer dan 1 miljard euro. De gemeenten
hebben daar 30% aan toegevoegd in de vorm van cofinanciering. Dit geld wordt met name
ingezet voor de herstructurering van de particuliere woningvoorraad in kwetsbare gebieden
(ruim 50.000 woningen) en voor een deel ook voor verbetering van de openbare ruimte
en maatschappelijke voorzieningen. De Sisa-verantwoording over 2024 is nog niet volledig
verwerkt, maar duidelijk is al wel dat op basis van de eerste tranche (2021) al vele
honderden woningen zijn geherstructureerd en dat de werkzaamheden bij duizenden woningen
zijn aangevangen. Gemeenten krijgen 10 jaar de tijd voor de realisatie en de resultaten
van de tranches uit 2023 en 2024 zijn (logischerwijs) nog niet zichtbaar in de verantwoording
over 2024. Dit kabinet heeft geen geld uitgetrokken voor het Volkshuisvestingsfonds,
maar voor verbetering/verduurzaming van particuliere woningen is nog steeds geld beschikbaar
vanuit de ISDE, de SVVE, de SVOH en het Nationaal Warmtefonds.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister om een reactie m.b.t. de
ondersteuning van gemeenten waar het NPLV niet actief is. Ook vragen zij of de Minister
hierbij specifiek kan ingaan op de observatie van de burgemeester van Beverwijk dat
de overheid niet alleen in wijken aanwezig moet zijn als er incidenten zijn, maar
juist ook op andere momenten en dat de rijksoverheid losgezongen is van wat er echt
gebeurt in de wijken?
De burgemeester van Beverwijk deed deze uitspraak in september nadat de spanningen
tussen rivaliserende jeugdgroepen leidden tot geweldsincidenten. Dit leidde tot onrust,
tijdelijke sluiting van scholen en extra veiligheidsmaatregelen. Naast de gemeenten
met een stedelijk focusgebied wordt op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten bij het bevorderen van
kansengelijkheid, leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken en gebieden. Iedere
gemeente in Nederland die een integrale aanpak wil inzetten op een concentratie van
maatschappelijke problemen binnen een specifiek gebied, kan gebruik maken van de producten
en diensten die vanuit het programma worden ontwikkeld en via het kennis- en leernetwerk
van WijkWijzer beschikbaar komen. In samenspraak tussen adviseurs van het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de gemeente wordt (zoveel mogelijk samen met
andere relevante lokale partijen) een passend arrangement georganiseerd, waarbij de
vraag vanuit de gemeente centraal staat. De basis van waaruit activiteiten plaatsvinden
is WijkWijzer, het platform voor kennisuitwisseling tussen beleidsmakers, wijkprofessionals
en actieve bewoners.2
Ik vind het belangrijk daadkracht en uitvoeringskracht centraal staat in de NPLV-aanpak.
Naast dat het vraag om inzet vanuit het Rijk, vraagt de aanpak ook veel van de gemeente
en andere betrokken lokale partners.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de capaciteit bij de
politie. Graag ontvangen deze leden een reactie op deze zorgen en vernemen zij graag
van de Minister welke gevolgen deze afschaling van de operationele inzet heeft voor
de inzet van de politie in de wijken waar voldoende wijkagenten juist van cruciaal
belang zijn.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Tweede Kamer op 12 juni jl. in het
halfjaarbericht politie geïnformeerd over het bestaan van een financiële opgave bij
de politie. Voor de politiebegroting en de financiële knelpunten is een knip gemaakt
tussen 2026 en de meerjarenbegroting vanaf 2027. De korpschef zal de operationele
slagkracht ontzien bij het oplossen van de financiële opgave voor 2026. Zo zullen
de basisteams (gebiedsgebonden politie (hier zijn de wijkagenten onderdeel van) en
opsporing) in 2026 buiten beschouwing worden gehouden. Ook wordt in 2026 niet getornd
aan de instroom. Vanwege zijn demissionaire status past het de Minister van Justitie
en Veiligheid niet om verstrekkende meerjarige besluiten te nemen. De meerjarige keuzes
van het op orde brengen van de politiebegroting zullen in het licht van de bestaande
financiële kaders in een zorgvuldig proces gewogen moeten worden. Hiervoor is door
de korpschef een voorbereidend proces in gang gezet. Er wordt over mogelijke keuzes
overlegd met de gezagen (regioburgemeesters, OM).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het samenvoegen verloopt van diverse regelingen
die worden ingezet voor de NPLV-aanpak? Ziet de Minister al synergie-voordelen waardoor
meer van de middelen uit de regelingen worden gebruikt voor de wijk?
Met de Regeling kansrijke wijk 2023–2025 is een eerste stap gezet met het bundelen
van diverse beleidsdoelen en middelen van verschillende departementen in één specifieke
uitkering ten behoeve van de 20 NPLV-gebieden. Deze regeling stelt lokale allianties in staat om integraal te werken met
minder administratieve lasten en zo synergievoordelen te realiseren. Dit wordt bijvoorbeeld
gestimuleerd door gebieden de ruimte te geven een deel van de middelen integraal te
besteden aan activiteiten die zich niet beperken tot één beleidsterrein en in te zetten
voor thema’s uit de regeling die voor het gebied het meest van belang zijn. Als gevolg
van evaluatie en consultatie bij de NPLV-gebieden en betrokken departementen is de
regeling in een aantal opzichten verder vereenvoudigd en verruimd voor de periode
2026–2028. In de nieuwe Regeling kansrijke wijk die per 1 juli jl. in werking is getreden
zijn de thema’s meer op doelstellingen geformuleerd, waarmee de bestedingsmogelijkheden
zijn verruimd. Ook kan worden vermeld dat de middelen voor het thema «re-integratie
en preventiegeldzorgen» voortkomen uit de bundeling van middelen uit twee verschillende
SZW-begrotingsartikelen (voor re-integratie en voor armoede & schulden), wat eveneens
zorgt voor een verruiming van de bestedingsmogelijkheden en vereenvoudiging van de
aanvraag. Daarnaast is het aanvraagformulier vereenvoudigd waarmee de uitkering kan
worden aangevraagd, waarbij meer is gefocust op ambities en resultaten en activiteiten
meer op hoofdlijnen kunnen worden beschreven. Het is de bedoeling om voor de tweede
periode per 1 oktober a.s. nog een tweetal thema’s toe te voegen. Het betreft de thema’s
«maatschappelijke samenhang» (voorheen «veerkracht en weerbaarheid») en «financiële
educatie». Die toevoeging is nog onder voorbehoud van besluitvorming in de Kamer over
de ontwerpbegroting 2026.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast de Minister aan te geven in welke NPLV-gebieden
de aanpak van de Rotterdamwet positief uitpakt en wat daar de voornaamste reden van
is? Welke verbeteringen zijn zichtbaar?
Kwantitatieve effecten van de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond
van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) zijn lastig
aan te tonen voor de leefbaarheid in de aangewezen straat, buurt of wijk. Enerzijds
komt dit doordat het slechts één maatregel is die ingezet kan worden binnen een brede
integrale aanpak met allerlei andere maatregelen in (onder andere) de NPLV-gebieden
om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren. Anderzijds doordat het doel dat gemeenten
voor ogen hebben een kwestie is van lange adem.
Wel blijkt uit lokale evaluaties naar de effecten van de toepassing van de Wbmgp en
uit gesprekken met professionals en bewoners, dat het volgens hen bijdraagt aan een
verbetering van leefbaarheid en veiligheid en daarmee voorziet in een behoefte. Ook
ervaart een woningcorporatie in Schiedam het verhuren met voorrang (artikel 9) als
een positieve maatregel en als een verbetering van hun complexen. Naast deze positieve
ervaringen, blijkt uit een lokale evaluatie van Schiedam ook dat de effecten van selectieve
woningtoewijzing ter voorkoming van woonoverlast en criminaliteit (artikel 10) een
significante verbetering van veiligheidscijfers laten zien ten opzichte van de rest
van de stad waar de Wbmgp niet wordt toegepast. Ook bevindingen uit een lokale evaluatie
van Zaanstad, waar artikel 9 en 10 van de Wbmgp sinds 2018 in de wijk Poelenburg en
de buurt Peldersveld wordt toegepast, laten zien dat de regulering van de instroom
van bewoners goed werkt.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie de Minister aan te geven op welke manier
en met welke arrangementen er moet worden gestuurd op nieuw woningaanbod, waaronder
inbreiding en vernieuwing, in NPLV wijken om de leefbaarheid drastisch te verbeteren.
De afspraken die zijn gemaakt tijdens de Woontop op 11 december 2024 bevatten specifieke
onderdelen voor de NPLV-gebieden. Er is afgesproken dat van 2025 tot en met 2029 in
de NPLV-gebieden 40.000 woningen versneld en 10.000 woningen extra worden gebouwd
om de wijken leefbaarder te maken. De gebieden worden hierbij ondersteund door de
introductie van de Realisatiestimulans. Deze regeling wordt in het 4e kwartaal van dit jaar gepubliceerd en financiert alle gemeenten in Nederland met
€ 7.000,– per woning waarmee wordt gestart met bouwen in de periode 2025–2029.
De Realisatiestimulans is hiermee het grootste en nieuwste instrument ter ondersteuning
van de woningbouw. Het budget (circa € 2,5 miljard) omvat de helft van de € 5 miljard
die beschikbaar is gesteld door dit kabinet. Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovenop
de Realisatiestimulans aanvullend budget beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen
in de openbare ruimte en maatschappelijke voorziening, en voor uitvoeringscapaciteit
gericht op de woningbouwopgave. Het betreft voor de NPLV-gebieden respectievelijk
€ 180 mln. en € 50 mln. Met de NPLV-gebieden zijn door de Minister van VRO op 24 juni
jl. per gebied bestuurlijke afspraken ondertekend die de beschikbare financiële ondersteuning
concreet koppelen aan de geplande woningbouw in het gebied en de bijbehorende bovenplanse
investeringen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van het schriftelijk
overleg Leefbaarheid en Veiligheid. Zij vragen hoe de Minister de effectiviteit van
het NPLV tot nu toe beoordeelt. In welke mate krijgen mensen daadwerkelijk de juiste
hulp, op de juiste plaats en het juiste moment?
Het NPLV is nu drie jaar onderweg en de eerste contouren van de aanpak worden zichtbaar.
Structurele veranderingen hebben tijd nodig en vragen om een lange adem. Om de effectiviteit
van het programma te beoordelen wordt de voortgang jaarlijks gemonitord. Over de voortgang
van het programma rapporteer ik jaarlijks aan uw Kamer via de voortgangsrapportage.
Deze komt tot stand op basis van de jaarlijkse monitor, onderzoeken, een enquête en
gesprekken met betrokkenen uit de NPLV-gebieden. Afgelopen jaar is samen met departementen en NPLV-gebieden gewerkt aan een
monitoringskader met een vaste set indicatoren. Hierbij gaat het om contextindicatoren
die inzicht geven in de objectieve en subjectieve karakteristieken van de gebieden,
gebiedsrealisatie-indicatoren die de lokale inzet en voortgang met betrekking tot
de Rijksregelingen meten en gebiedseffectindicatoren die de veranderende situatie
in de gebieden op (middel)lange termijn, gekoppeld aan de NPLV-doelen, meten.
De leden van de NSC-fractie hebben een aantal vragen over de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG). Herkent de Minister de signalen van professionals dat jongeren
die dreigen af te glijden (bijvoorbeeld door schoolverzuim, rondhangen op straat of
aansluiting bij risicogroepen) vaak al vroeg in beeld zijn, maar dat gegevensdeling
tussen instanties stokt? Deelt de Minister de analyse dat de toepassing van de AVG
in het sociaal en veiligheidsdomein soms belemmerend werkt voor effectieve samenwerking
tussen gemeenten en hulpverleners? Zo ja, op welke wijze kan dit worden aangepakt?
Is de Minister bereid om te onderzoeken hoe gemeenten en hulpverleners jongeren daadwerkelijk
kunnen ondersteunen zonder in strijd te handelen met de AVG? Ziet de Minister daarnaast
mogelijkheden om te komen tot een landelijk werkende norm of kader voor gegevensdeling
in het sociaal en veiligheidsdomein, zodat professionals duidelijkheid hebben en niet
uit angst voor sancties (zoals verlies van SKJ-registratie) samenwerking nalaten?
Kan de Minister tot slot toezeggen dat zij de Kamer vóór het einde van dit jaar informeert
over de uitkomsten van dit onderzoek en eventuele voorstellen voor een landelijk kader?
We herkennen dat het belangrijk is om signalen tijdig te signaleren en op tijd te
handelen om afglijden te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat jongeren
en hun ouders ten onrechte als «probleemgeval» worden gezien.
De sleutel naar een verantwoorde manier van vroegsignalering ligt in een uiterst zorgvuldige
aanpak, waarbij voldoende waarborgen zijn ingebouwd om stigmatisering en het risico
van ten onrechte als probleemgeval «gelabeld» te worden, wordt voorkomen. Dat vraagt
om een doordachte organisatie en afspraken. Dit begint bij een goede analyse van het
doel van de gegevensdeling en het vaststellen welke minimale gegevensdeling nodig
is om dit doel te bereiken.
Dit blijkt ook uit de praktijk. Zo hebben in een breder kader het NPLV en het Instituut
voor Publieke Waarden in Den Haag geholpen met een casus vroegsignalering van schulden.
De privacy officers van de gemeente en de corporaties adviseerden negatief over gezamenlijke
huisbezoeken om gezinnen met snel toenemende schulden te helpen, omdat dit juridisch
niet toegestaan was. Juridisch en praktisch onderzoek van het IPW wees uit dat met
beperking van de gegevensdeling bezoeken alsnog konden worden afgelegd, waardoor mensen
snel geholpen konden worden bij oplopende schulden. Dit is van belang omdat snellere
ondersteuning voorkomt dat de problemen in gezinnen en daarmee ook voor de kinderen
escaleren.
Daarnaast is inmiddels een aantal pilots voor vroegsignalering in ontwikkeling in
enkele gemeenten, waarin die noodzakelijke zorgvuldigheid is ingebouwd. Op basis daarvan
wordt in opdracht van de Minister van JenV gewerkt aan een handreiking om gemeenten
meer houvast te geven bij het organiseren van vroegsignalering die rechtmatig, zorgvuldig
en met oog voor de rechten van jongeren en hun ouders wordt uitgevoerd. De verwachting
is dat deze voor het eind van dit jaar gereed zal zijn en beschikbaar komt voor alle
gemeenten. De Taskforce Gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
zal een aantal gemeenten, waaronder één of meerdere NPLV gemeenten, begeleiden bij
de verdere organisatie van vroegsignalering en nadere PmG opgaven. De geleerde lessen
worden vanzelfsprekend ook breder beschikbaar gesteld.
Voor jongeren en hun ouders is het primair van belang dat de betrokken partijen op
basis van een goede grondslag informatie over hen kunnen delen. Gemeenten en hulpverleners
hebben al veel mogelijkheden om jongeren goed te ondersteunen, zonder in strijd te
handelen met de AVG op grond van de Jeugdwet, Wmo en andere sociaal domein wetten.
Dat laat onverlet dat het kabinet al het mogelijke doet om te waarborgen dat snel
hulp geboden kan worden aan mensen die dit nodig hebben. Zo beoogt het wetsvoorstel
Wet aanpak meervoudige problematiek in het sociaal domein (Wams) een wettelijke taak
te regelen voor gemeenten voor een gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek,
waaronder de juridische grondslagen voor de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens
en waarborgen tegen onnodige verspreiding of verzameling van persoonsgegevens.
Daarnaast biedt de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) nu al
een grondslag voor casussen waarin sprake is van crimineel gedrag of veiligheidsproblematiek
om ook de straf- en bestuursrechtketen te betrekken in de Zorg- en Veiligheidshuizen.
Verder zijn er vanuit of ondersteund door het Ministerie van Justitie en Veiligheid
diverse handreikingen in ontwikkeling voor o.a. de aanpak van problematische jeugdgroepen
en vroegsignalering3. Kern van al deze handreikingen is dat gemeenten en relevante organisaties de aanpak
goed organiseren en afspraken maken over een zorgvuldige omgang met gegevens om te
voorkomen dat jongeren en hun ouders ten onrechte te boek komen te staan als probleemgeval.
Zoals bovenstaand uitgelegd is er niet één landelijke kader denkbaar dat alle ervaren
knelpunten kan oplossen. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het laten uitvoeren
van een dergelijk onderzoek.
De leden van de NSC-fractie stellen een aantal vragen over afgepakt crimineel vermogen.
Zo vragen zij of de Minister de visie deelt dat crimineel vermogen dat door de overheid
is afgepakt, in de eerste plaats zou moeten terugvloeien naar de wijken waar dit vermogen
is buitgemaakt? Ook vragen zij of de Minister het eens is dat het inzetten van afgepakt
crimineel vermogen in de lokale samenleving een krachtig signaal kan zijn tegen criminele
praktijken en tegelijkertijd kan bijdragen aan herstel en preventie? Verder vragen
zij of de Minister de signalen herkent vanuit verschillende gemeenten dat het verkrijgen
van middelen uit afgepakt vermogen nu moeizaam verloopt? Kan zij aangeven wat de oorzaken
hiervan zijn?
Ja. Het is een wens van het kabinet om afgepakt vermogen (zichtbaar) terug te geven
aan de samenleving, in het bijzonder aan burgers en wijken die te lijden hebben onder
criminaliteit.
Ja. Maatschappelijk herbestemmen dient het publieke belang, vergroot de maatschappelijke
betrokkenheid en verbinding tussen overheid en burgers, en maakt de opbrengsten van
de aanpak van de georganiseerde criminaliteit zichtbaar. Maatschappelijk herbestemmen
is daarmee een belangrijk sluitstuk van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende
criminaliteit.
De afgelopen jaren coördineerde het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning
naar de (on)mogelijkheden van maatschappelijk herbestemmen van afgepakt vermogen.
Binnen de verkenning zijn pilotprojecten (o.a. in Schiedam, Rotterdam-Zuid en Nieuwegein)
opgestart om ervaring op te doen met verschillende vormen van maatschappelijk herbestemmen.
In het bijzonder projecten met afgepakt vastgoed bleken ingewikkeld. Dit lag onder
andere aan ontbrekend beleid, de staat van het vastgoed, kostbare en tijdrovende renovaties
en bestuurlijke processen, zowel nationaal als lokaal.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister ook om uiteen te zetten op welke wijze
gemeenten momenteel gebruik kunnen maken van afgepakt vermogen, en of zij deze middelen
structureel en gericht kunnen inzetten voor maatschappelijke doelen zoals jongerenwerk,
schuldenaanpak of veilige ontmoetingsplekken? Ook vragen zij of de Minister bereid
is, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, te verkennen welke juridische
grondslag nodig is om gemeenten directer toegang te geven tot afgepakt crimineel vermogen?
Kan de Minister tot slot toezeggen dat zij op korte termijn met een voorstel naar
de Kamer komt waarin duidelijk wordt gemaakt hoe afgepakt vermogen voortaan ten goede
kan komen aan de lokale samenleving?
De inzichten uit de verkenning naar maatschappelijk herbestemmen worden op dit moment
verwerkt in concrete plannen om te komen tot landelijk beleid, zodat maatschappelijk
herbestemmen voor alle partijen – inclusief gemeenten – eenvoudiger en sneller kan
worden georganiseerd. Het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – waarin de strafrechtketen,
de betrokken departementen en het lokaal bestuur zijn vertegenwoordigd – heeft maatschappelijk
herbestemmen als thema aangewezen waarop zij versnelling wil organiseren. Dit moet
in 2025 en 2026 resulteren in concrete handvatten voor gemeenten en de initiatie van
nieuwe projecten met onroerend goed.
Samen met de deelnemers van het Strategisch Beraad Ondermijning werkt het Ministerie
van Justitie en Veiligheid aan nieuw beleid voor het maatschappelijk herbestemmen
van afgepakt vermogen. Het lokaal bestuur is hierin vertegenwoordigd.
De Minister van Justitie en Veiligheid rapporteert in de halfjaarlijkse voortgangsbrief
aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit over de ontwikkelingen ten aanzien
van maatschappelijk herbestemmen. In de voortgangsbrief die dit najaar verschijnt
wordt nader ingegaan op de inzichten uit de verkenning en de wijze waarop hieraan
vervolg wordt gegeven.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister herkent dat bij de uitbreiding van
wijken vaak zo gebouwd wordt dat kwetsbare wijken kwetsbaar blijven, terwijl rijke
wijken buiten schot blijven? Ook vragen zij of de Minister de mening deelt dat dit
leidt tot een versterking van ongelijkheid op de woningmarkt, en dat juist gemengde
wijken kunnen bijdragen aan meer sociale cohesie en bestaanszekerheid? Zij vragen
of de Minister inzichtelijk kan welke in welke mate sociale woningbouw nu geconcentreerd
wordt in kwetsbare wijken, en hoeveel er gerealiseerd wordt in duurdere wijken? Verder
vragen zij of de Minister herkent dat gemeenten terughoudend zijn om sociale woningbouw
te realiseren op dure locaties vanwege hoge grondprijzen en de zogenoemde onrendabele
top? Zij vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om deze terughoudendheid te doorbreken
en gemeenten te stimuleren om ook op duurdere locaties sociale en betaalbare woningen
te bouwen? Ook vragen zij of de Minister bereid is impulsgelden en rijksbijdragen
gericht in te zetten als financiële hefboom, zodat gemeenten gestimuleerd worden sociale
woningbouw ook in rijke wijken te realiseren? Zij vragen welke aanvullende instrumenten
of maatregelen de Minister wil inzetten om gemengde wijken te bevorderen en te voorkomen
dat sociale woningbouw zich blijft concentreren in kwetsbare gebieden? Verder vragen
zij of de Minister kan toezeggen dat bij het bestrijden van de wooncrisis niet alleen
wordt ingezet op snelheid, maar ook op rechtvaardige verdeling en betaalbaarheid in
álle wijken?
Er is de eerste helft van 2025 gewerkt aan de uitwerking van de Woontopafspraken voor
19 NPLV-gebieden. Daarin zijn afspraken gemaakt voor de bouw van 50.000 nieuwbouwwoningen
in de sociale huur- en koop en middenhuur sectoren. Daarbij gaat het niet om een straatje
erbij, maar substantiële nieuwbouwcomplexen die ervoor gaan zorgen dat er een gemengder
woningaanbod ontstaat in de wijken met huizen waarin het fijn wonen is.
Met het aanbod van gemengder woningen wordt beoogd dat er ook een gemengdere samenstelling
van de wijk ontstaat. Mensen die willen en kunnen doorgroeien naar een duurder segment,
kunnen in de wijk blijven wonen, wat belangrijk is voor de sociale structuren. Tegelijkertijd
kunnen mensen uit andere wijken er een woning naar hun budget (middenhuur) en kwaliteit
vinden, waardoor een gemengdere samenstelling ontstaat.
Er zijn geen cijfers beschikbaar die in beeld brengen in welke mate er sociale huurwoningen
in kwetsbare wijken worden gerealiseerd en hoeveel er gerealiseerd worden in duurdere
wijken. Voor de NPLV-gebieden is de afspraak gemaakt om de komende 4 jaar 50.000 betaalbare woningen te
realiseren. Dat kunnen woningen zijn tot de sociale huurgrens maar ook middenhuurwoningen
en betaalbare koopwoningen.
Hoge grondprijzen en dure locaties kunnen een obstakel zijn voor gebiedsontwikkelingen.
Wanneer er in een gebiedsontwikkeling meer kosten dan opbrengsten zijn, en er geen
dekking is voor het tekort, moet er aan knoppen worden gedraaid om de kosten en opbrengsten
met elkaar in evenwicht te brengen. Het aanpassen van het woonprogramma is dan een
belangrijke knop. De hoeveelheid woningen en de hoeveelheid betaalbare woningen staan
dan samen met andere beoogde voorzieningen onder druk.
De kosten van gebiedsontwikkelingen zijn vaak hoger dan de opbrengsten, mede door de prijs van grond. Met verschillende maatregelen zorgt dit kabinet
daarom dat de prijs van grond beter aansluit bij het gewenste programma en rekening
houdt met de te maken (publieke) kosten voor de gebiedsontwikkeling. Dit doen we door
gemeente te ondersteunen om het huidige instrumentarium voor grondbeleid beter te
benutten en door meer duidelijkheid te geven over de publieke kosten die moeten worden
gemaakt om grond te kunnen ontwikkelen. Tevens beoogt dit kabinet de taxatie van grond
beter aan te laten sluiten bij de te verwachte kosten en opbrengsten. Ook moet de
waardeverandering van grond beter benut worden voor de dekking van publieke kosten.
Bovenstaande neemt niet weg dat er op veel plekken de komende jaren nog sprake zal
zijn van tekorten bij gebiedsontwikkelingen. Ik ondersteun gemeenten hierbij met een
financiële bijdrage via de realisatiestimulans en de woningbouwimpuls.
De bouw van sociale huurwoningen op dure locaties vergt onder meer een sluitende exploitatie,
zodat het project financieel uitvoerbaar is. De realisatiestimulans draagt daaraan
bij doordat gemeenten een rijksbijdrage ontvangen per startbouw van een betaalbare
woning die ook voor deze sluitende exploitatie ingezet kan worden. Via het wetsvoorstel
regie voorzie ik er in dat álle gemeenten moeten bijdragen aan de bouw van 30% sociale
huurwoningen, waarbij centrumgemeenten extra focus moeten leggen op de bouw van woningen
voor middeninkomens. Deze verplichting geldt niet op het niveau van een project of
wijk, zodat ook hierdoor er voor meer gemeenten meer ruimte ontstaat om te voorzien
in een meer evenwichtige samenstelling van wijken.
Gemeenten worden met verschillende financiële regelingen actief gestimuleerd om betaalbare
woningbouw (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop) te realiseren. Zo ontvangt
een gemeente met de nieuwe Realisatiestimulans vanaf 2026 voor elke betaalbare woning
die gerealiseerd wordt een bijdrage van € 7.000. Daarnaast kunnen gemeenten een bijdrage
krijgen voor dekking van publieke onrendabele toppen uit de Woningbouwimpuls. Om hiervoor
in aanmerking te komen is er o.a. opgenomen dat minimaal 50% van de woningen in het
betaalbare segment (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop) gebouwd moeten worden.
Ook met andere regelingen zoals de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen
en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen ondersteun ik de bouw van betaalbare woningbouw
op locaties en wijzen waar dit niet uit kan. Op deze manier ondersteun ik met rijksbijdragen
de bouw van betaalbare (incl. sociale woningbouw) in heel Nederland, dus ook op locaties
waar dit vanwege hogere grondprijzen niet uit kan.
Naast een financiële stimulans om betaalbare woningen te bouwen is in de wet versterking
regie op de Volkshuisvesting opgenomen dat van de woningbouw tweederde in het betaalbare
segment moet vallen, en dat 30% van de totale woningbouw sociaal moet zijn.
Mijn beleid is niet alleen gericht op versnelling van de bouw van 100.000 woningen
per jaar, maar ook op het realiseren van twee derde betaalbare woningen, waarvan 30%
sociale huurwoningen. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting voorziet
in wettelijke sturing dat alle gemeenten daaraan bijdragen én dat alle gemeenten moeten
bijdragen aan de huisvesting van urgent woningzoekenden. Dit draagt bij aan de mogelijkheden
voor gemeenten om te sturen op leefbare wijken met een meer evenwichtige samenstelling.
De leden van de NSC-fractie hebben een aantal vragen over het toenemende aantal aanslagpogingen
door middel van explosieven in relatie tot de leefbaarheid en veiligheid in de Nederlandse
wijken. Hoe kijkt de Minister aan tegen het toenemende aantal aanslagpogingen en heeft
de Minister zicht op waar in Nederland deze aanslagen doorgaans plaats vinden? Ziet
de Minister een relatie tussen de NPLV-wijken of vinden de aanslagen doorgaans ook
plaats buiten deze wijken? Heeft de Minister een goed beeld van de gevolgen die deze
aanslagen hebben op de leefbaarheid van wijken die toch al onder druk staan? Kan de
Minister delen in welke mate, met het oog op de recente ontwikkelingen omtrent aanslagen
met explosies, het wijs zou zijn om het aantal wijken dat extra aandacht krijgt in
het NPLV uit te breiden en haar antwoord ook toelichten?
De leden van de NSC-fractie vragen zich daarnaast af hoe de Minister de rol van woningcorporaties
ziet als het gaat om de aanpak van aanslagen met explosieven. Is de Minister van mening
dat woningcorporaties meer ruimte moeten krijgen om strafrechtelijke gegevens te ontvangen
ten behoeve van de aanpak van aanslagen met explosieven? Wanneer verwacht de Minister
dat het wetsvoorstel Wijziging Woningwet i.v.m. bijzondere gegevensuitwisseling in
werking treedt? Welke mogelijkheden ziet de Minister om landelijke afspraken te maken
met woningcorporaties aangaande de aanpak van aanslagen met explosieven en ondermijning?
Daarnaast vragen deze leden of de Minister bereid is om, afhankelijk van de uitkomsten
van het project van het Financieel Expertise Centrum (FEC), met de Minister van Justitie
en Veiligheid, instanties betrokken bij het FEC-project, en de politie tot een landelijke
aanpak tegen hypotheekfraude te komen?
De toename van het aantal (pogingen tot) aanslagen vind ik een zorgelijke ontwikkeling.
Het eerder geuite verzoek vanuit gemeenten, politie en Openbaar Ministerie om landelijke
ondersteuning in de aanpak van aanslagen met explosieven is door het Ministerie van
Justitie en Veiligheid met voorrang opgepakt. Om in deze landelijke ondersteuning
te voorzien is in december 2024 het Offensief tegen Explosies opgericht onder voorzitterschap
van burgemeester Carola Schouten. Het Offensief is een samenwerkingsverband tussen
publieke en private partijen om te komen tot een integrale aanpak van de problematiek4. Gezien de zorgwekkende stijging in de afgelopen jaren is het een stevige opgave
om het tij te keren. Het Offensief zet in op (door)ontwikkeling van verschillende
(innovatieve) maatregelen en interventies die moeten leiden tot een duurzame afname
van het aantal (pogingen tot) persoonsgerichte aanslagen met gebruik van explosieven
op woningen, bedrijfspanden en voertuigen. Want elke aanslag is er één te veel. De
impact op slachtoffers, hun directe omgeving en de maatschappij is enorm.
Aanslagen met explosieven worden door het hele land gepleegd5 en de beschikbare politie regiocijfers zijn niet te relateren aan NPLV-wijken. De
aanvallen beperken zich niet tot de wijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
Niet in alle gevallen is de bewoner van het huis het doelwit vanwege connecties met
het criminele milieu. In een aanzienlijk deel van deze gevallen is sprake van een
aanslag vanwege een conflict in de relationele of zakelijke sfeer, met als doel om
de betrokkene onder druk te zetten of te verwonden. In sommige gevallen is er sprake
van een «vergisaanslag».
Elke aanslag is er één te veel. Een aanslag met explosieven kan veel impact hebben
op slachtoffers en omwonenden, waardoor de veiligheidsbeleving onder druk komt te
staan en er maatschappelijke onrust kan ontstaan. Op basis van best practices van lokale veiligheidspartners wordt een landelijk handelingskader opgesteld voor
gemeenten met handvatten voor een effectieve lokale aanpak, waaronder de nazorg voor
slachtoffers en de betreffende wijk. Het kader wordt op dit moment samen met gemeenten,
VNG, CCV, politie, OM en woningcorporaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid
opgesteld. Het landelijk handelingskader gemeenten, wordt op 6 november 2025 door
de VNG gepubliceerd. Het is van belang om gemeenten waar aanslagen met explosieven
plaatsvinden, heel gericht te ondersteunen met een handelingsperspectief.
Een deel van de explosies vindt plaats bij sociale huurwoningen, waardoor woningcorporaties
een belangrijke rol hebben in de aanpak van aanslagen met explosieven. De woningcorporaties
zijn daarom vertegenwoordigd in het Offensief tegen Explosies door Aedes. Met woningcorporaties
wordt verkend op welke wijze zij kunnen bijdragen aan het verminderen van aanslagen
met explosieven. De voornaamste rol van corporaties is het signaleren van verdachte
situaties in de wijk en het voorkomen dat panden worden gebruikt voor criminele doeleinden,
door kwetsbare huurders te herkennen en te ondersteunen en door een rol te spelen
in de nazorg na een aanslag. Ze zijn ook een belangrijke samenwerkingspartner met
gemeenten en politie in de integrale aanpak van ondermijning.
Er zijn al mogelijkheden om op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
en de Wet politiegegevens strafrechtelijke gegevens met woningcorporaties te delen,
indien zij direct belanghebbende zijn. Daarnaast wordt binnen het door de Minister
van JenV opgerichte Offensief tegen Explosies gekeken naar mogelijkheden om informatiedeling
tussen partijen als woningcorporaties, gemeenten, politie en OM te optimaliseren en
te bevorderen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid spant zich in om – samen
met gemeenten en de politie – de knelpunten in deze gegevensuitwisseling op te lossen,
aan de hand van concrete casuïstiek.
Over de signalerende taak van woningcorporaties waar het gaat om verdachte situatie,
is in het kader van het wetsvoorstel «Wijziging Woningwet ivm expliciete grondslagen
voor gegevensdeling en gegevensverwerking voor woningcorporaties» veel gesproken met
de woningcorporatiesector en met Aedes. Ik zie vooralsnog onvoldoende concrete aanknopingspunten
om te regelen dat corporaties meer ruimte krijgen om gegevens van zeer gevoelige aard,
zoals strafrechtelijke gegevens, te ontvangen.
Ik heb het wetsvoorstel wijziging Woningwet i.v.m. bijzondere gegevensuitwisseling
van 12 november 2024 tot en met 6 januari 2025 in openbare consultatie gegeven. Hierop
heb ik 28 openbare reacties ontvangen waarin verschillen argumenten voor en tegen
het wetsvoorstel tot uiting komen. Verder heb ik op 5 augustus 2025 een advies van
de Autoriteit Persoonsgegevens ontvangen. In dit advies uit de AP fundamentele bezwaren.
Momenteel bestudeer ik de consultatiereacties en dit advies van de AP en bezie ik
of het wetsvoorstel aanpassingen behoeft. Ik hoop in de tweede helft van 2025 een
volgende stap kunnen zetten in het wetgevingsproces.
Verder heeft het Rijk met Aedes en de VNG in het kader van de Nationale prestatieafspraken
2025–2035 (NPA) afspraken gemaakt over veiligheid en ondermijning. In de NPA is het
belang onderstreept om lokaal afspraken te maken, omdat er grote regionale verschillen
zijn. In de NPA is opgenomen dat het terugdringen van (gevoelens van) onveiligheid
van bewoners én medewerkers van woningcorporatie van groot belang is. De NPA-deelafspraak
op dit punt luidt:
… «Dit wordt periodiek uitgevraagd voor gebruik in wijkbarometers en wijkwijzers.
Hieruit kan een gezamenlijke inzet volgen met programma’s zoals Preventie met gezag,
maar ook door het versterken van de jeugdstrafrechtketen en het zoveel mogelijk een
publieke bestemming geven van afgepakt crimineel geld in met name wijken die lijden
onder criminaliteit. Met het dashboard «Zicht op Ondermijning» worden risicofactoren
voor ondermijnende criminaliteit in een gebied inzichtelijk gemaakt.»
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister een verband ziet tussen de leefbaarheid
van wijken en wijken met energielabels E, F, en G? Deelt de Minister de mening dat
wijken met veel woningen met bovengenoemde energielabels vaak mensen aantrekken met
een kleine portemonnee, kan zij haar antwoord onderbouwen? Deelt de Minister de opvatting
dat koeling, zonwering en schaduwrijke buitenruimte geen luxe zijn, maar basisvoorwaarden
voor gezonde en leefbare wijken? Welke stappen onderneemt het kabinet om ervoor te
zorgen dat deze voorzieningen standaard onderdeel worden van nieuwbouwprojecten? Hoe
kan worden voorkomen dat gemeenten en ontwikkelaars worden geconfronteerd met extra
bureaucratie of vertraging bij het realiseren van hittestressreductie? Is het kabinet
bereid om hittestressmaatregelen te koppelen aan bestaande rijksbijdragen (zoals de
Woningbouwimpuls of de Startbouwimpuls) zodat er geen extra procedures nodig zijn?
Kan de Minister toelichten hoe generieke data uit bijvoorbeeld het Deltaprogramma
ingezet kan worden, zodat nieuwe onderzoeken naar hittestress per project niet nodig
zijn? Hoe wordt geborgd dat deze data actueel en bruikbaar blijft voor gemeenten en
ontwikkelaars? Hoe ziet het kabinet de rol van publieke middelen in het waarborgen
dat woningbouwprojecten toekomstbestendig zijn en bijdragen aan leefbare, gezonde
wijken? Is de Minister bereid te onderzoeken hoe publieke bijdragen structureel kunnen
worden gekoppeld aan klimaat adaptieve maatregelen, met name hittestressreductie?
Hoe borgt het kabinet dat nieuwbouwwoningen niet alleen voldoen aan de huidige eisen,
maar ook bestand zijn tegen het klimaat van de komende vijftig jaar, met name op het
gebied van hittebestendigheid? Ziet de Minister, naast de klimaat- en energiedoelen,
ook een directe relatie tussen woningen met een E, F of G-label en de leefbaarheid
en veiligheid in wijken? Welke inzichten heeft het kabinet over de impact van slecht
geïsoleerde woningen (EFG-labels) op bijvoorbeeld gezondheid, sociale cohesie en veiligheid
in deze wijken? Is de Minister bereid gemeenten op te roepen om wijken met veel EFG-labelwoningen
als prioriteit te benoemen in hun lokale woon- of wijkprogramma’s, juist vanwege de
samenhang met leefbaarheid en veiligheid? Op welke wijze kunnen bestaande instrumenten,
zoals het NPLV of de Woningbouwimpuls, worden ingezet om de verduurzaming van EFG-labelwoningen
te koppelen aan bredere wijkverbetering? En erkent de Minister dat het versneld verbeteren
van EFG-labelwoningen niet alleen een bijdrage levert aan het behalen van de klimaatdoelen,
maar ook een publieke waarde vertegenwoordigt door de leefbaarheid en veiligheid in
kwetsbare wijken te versterken?
Er bestaan geen wijken met een EFG-label, elke woning heeft een eigen energielabel.
Een wijk met een groot aandeel van woningen met een laag energielabel past in de cumulatie
van problemen in kwetsbare gebieden, zoals de NPLV-gebieden. De aard van de fysieke
woonomgeving hangt vaak samen met de sociale problemen in wijken. In een aantal gebieden
is de afgelopen jaren slechts beperkt fysiek geïnvesteerd. Het stedelijk vernieuwingsbeleid
is afgebouwd en corporaties richtten zich vooral op hun eigen bezit en minder dan
voorheen op de leefbaarheid in de wijk. Tegelijkertijd manifesteren zich in de particuliere
woningvoorraad onderhoudsproblemen, zijn er verduurzamingsopgaven bij particuliere
woningeigenaren met een laag inkomen en is er sprake van malafide verhuur. In de twintig
NPLV-gebieden is vaak een concentratie van woningen met een laag energielabel. Het
gemiddelde aandeel woningen met EFG-labels in de NPLV-gebieden is sinds 2018 gedaald
en ligt inmiddels op het niveau van het landelijke gemiddelde. Ondanks deze gunstige
ontwikkeling zijn er gebieden waar de verbetering van energielabels achterblijft.
Het gaat hier om uitschieters waar meer dan 20 procent van de woningen energielabel
EFG heeft. De aantrekkingskracht op bijvoorbeeld middenklasse huishoudens, of zogenoemde
sociale stijgers binnen de wijk, staat daardoor onder druk. Weliswaar is de stad in
trek bij woningzoekenden en is de woningmarkt in veel steden oververhit, maar de keerzijde
van dit proces is verdringing; kwetsbare en kansarme bewoners zijn aangewezen op deze
minder gewilde buurten, met als gevolg dat de sociaal-ruimtelijke ongelijkheid binnen
steden verder toeneemt.
Dit zal relatief vaker voorkomen, maar het is niet zo dat woningen met lage energielabels
alleen mensen met een kleine portemonnee trekt. Het is zo dat de hoogte van het energielabel
van een woning invloed heeft op de woningwaarde. Een woning met een laag energielabel
is in de aanschaf gemiddeld goedkoper dan een woning met een hoog energielabel. Hierdoor
zullen in beginsel lage inkomens vaker aangewezen zijn op woningen met lage energielabels.
De daadwerkelijke prijs van een woning zal echter wel per stad of regio verschillen.
De ligging van een woning blijft namelijk ook een belangrijke factor in de prijs.
Dat het energielabel invloed heeft op de woningwaarde blijkt onder andere uit onderzoek
van Brainbay. Zo is de woningwaarde van een woning met energielabel C gemiddeld 10,2%
hoger dan een woning met energielabel G. En een woning met energielabel A+ of beter
is gemiddeld 8,8% duurder dan een woning met energielabel C. Overigens blijft de ligging
van een woning een belangrijke factor in de prijs.
Om te verduurzamen zijn er verschillende subsidies en instrumenten beschikbaar. Met
de leennormen die per 1 januari 2024 zijn gewijzigd krijgen huishoudens meer leenruimte
voor het verduurzamen. In combinatie met de landelijke subsidies en daarbovenop subsidies
uit de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma voor woningen met een lage
WOZ-waarde zijn er flinke bijdragen en financieringsmogelijkheden beschikbaar om maatregelen te nemen na aankoop. Bij het Nationaal Warmtefonds
is bovendien een lening tegen 0% rente mogelijk voor inkomens tot 60.000 euro om in
de resterende financieringsvraag te voorzien en zijn er verantwoorde financieringsmogelijkheden
voor verduurzaming voor mensen zonder leenruimte. Het nemen van maatregelen is verstandig:
het verbetert het energielabel en de energierekening wordt verlaagd. Recent onderzoek
van Brainbay laat ook zien dat elke euro die een huiseigenaar in het verduurzamen
steekt direct leidt tot een waardevermeerdering. Bij isolatie is dit gemiddeld een
vermeerdering van 196% ten opzichte van het geïnvesteerde bedrag.
Koeling, zonwering en een schaduwrijke buitenruimte kunnen bijdragen aan het beperken
van de gevolgen van hitte. Daarom kan het verstandig zijn dat bewoners en eigenaren
investeren in maatregelen om hitte in de woning tegen te gaan. Als Rijk ondersteunen
we hierin met een aantal activiteiten zoals aangekondigd in de in juni gelanceerde
Hitte aanpak 2025.
Voor nieuwe gebouwen worden er al eisen gesteld in de bouwregelgeving om het risico
op oververhitting in woningen te beperken (TOjuli indicator). Voor een koele buitenruimte
biedt de Landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving een
vrijwillig kader aan de bouwsector en de medeoverheden om te komen tot een klimaatbestendige
inrichting van de nieuwbouwopgave. De maatlat bestaat uit doelen en richtlijnen voor
onder andere het thema hitte.
De eis in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting te beperken is een bestaande
eis. Daarmee is er geen sprake van extra bureaucratie. Op gebiedsniveau worden geen
harde eisen gesteld. Hiermee is het een lokale en projectspecifieke afweging hoe de
buitenruimte op een slimme manier wordt ingericht.
Het oproepen van gemeenten om wijken met veel EFG-labelwoningen als prioriteit te
noemen gebeurt via de lokale isolatieaanpakken die gemeenten in het kader van het
Nationaal Isolatieprogramma inzetten. In de lokale aanpak helpen gemeenten eigenaar-bewoners
en verenigingen van eigenaars met lage energielabels hun woning te isoleren. Het gaat
hierbij om woningen met een label D, E, F of G, of een vergelijkbare energetische
staat, waarbij wijk-voor-wijk en straat-voor-straat aanpakken worden gestimuleerd.
De regie hiervoor ligt bij de gemeente, omdat gemeenten het beste weten wat in welke
wijk speelt en welke ondersteuning nodig is. Voor de lokale isolatieaanpakken is 1,6
miljard euro aan gemeenten beschikt voor het isoleren van 750.000 woningen tot en
met 2030. De beschikbare middelen zijn in te zetten bovenop de landelijk beschikbare
subsidies.
Daarnaast zijn woningcorporaties goed bezig met het verbeteren van woningen op basis
van de nationale prestatieafspraken, waarbij het doel is dat er geen woningen meer
zijn met een energielabel E, F of G uiterlijk in 2028. Tussen 2022 en 2024 is het
aantal EFG-labels volgens de Aedes benchmark gedaald van ongeveer 247.000 naar 143.000
woningen. Per 2029 dienen alle E, F en G energielabels bij huurwoningen (dus ook private
huur) te zijn verbeterd vanwege minimale energieprestatie-eisen die vanaf dan gaan
gelden. Hierbij is ondersteuning in de vorm van subsidies en informatievoorziening
beschikbaar.
Nog voor het einde van dit jaar stuur ik de tweede Voortgangsrapportage van het NPLV
naar uw Kamer. Hierin zal ik rapporteren hoe het NPLV en de Wbi zijn ingezet bij de
verduurzaming van woningen in de NPLV-gebieden.
Tot slot, ja, het verduurzamen en isoleren van woningen draagt bij aan een prettig
woonklimaat voor bewoners en een lagere energierekening en dat is juist voor de inwoners
van kwetsbare wijken extra waardevol. Daarom zet elk NPLV-gebied op zijn eigen manier
in op verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Zo lukt het in Zaandam-Oost om
kwetsbare bewoners goed te bereiken als het gaat om energiebesparing. Daar gaan energiefixers
actief de wijk in en langs de huizen om in gesprek te gaan over de mogelijkheden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen naar de derde tranche van het Volkshuisvestingsfonds
(VHF) in relatie tot Heerlen-Noord. Zij vragen of de Minister kan toelichten wat de
volledige omvang van de aanvraag van Heerlen in de derde tranche van het VHF was?
Ook vragen zij of de Minister kan toelichten welke projecten in Heerlen-Noord door
de gedeeltelijke toewijzing nu niet kunnen worden gerealiseerd? Verder vragen zij
of de Minister kan toelichten op welke wijze ervoor gezorgd wordt dat de noodzakelijke
woningverbetering en woningbouw in deze wijken alsnog doorgang kan vinden?
De volledige omvang van de aanvraag van Heerlen-Noord in de derde tranche van het
VHF bedroeg 1.122 te herstructureren woningen. Er is een rijksbijdrage toegekend voor
de herstructurering van 645 woningen, hetgeen 477 woningen scheelt ten opzichte van
de aanvraag. Het onderscheid naar projecten is aan de gemeente overgelaten.
Voldoende beschikbare woningen die aansluiten bij de vraag is een belangrijk onderdeel
van de NPLV-aanpak. De afspraken die zijn gemaakt tijdens de Woontop op 11 december
2024 bevatten daarom ook specifieke onderdelen voor de NPLV-gebieden, waaronder Heerlen-Noord.
Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovenop de Realisatiestimulans aanvullend budget
beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen in de openbare ruimte en maatschappelijke
voorziening, en voor uitvoeringscapaciteit gericht op de woningbouwopgave. Het betreft
voor de NPLV-gebieden respectievelijk € 180.000.000,– en € 50.000.000,– Met de NPLV-gebieden
zijn door de Minister van VRO op 24 juni jl. per gebied bestuurlijke afspraken ondertekend
die de beschikbare financiële ondersteuning concreet koppelen aan de geplande woningbouw
in het gebied en de bijbehorende bovenplanse investeringen.
Voor Heerlen Noord is overeengekomen dat in de periode 2025–2029 zal worden gestart
met de bouw van 2.352 woningen, waarvan 1.775 in het betaalbare segment. Daarnaast
is € 10.000.000 vrijgemaakt voor bovenplanse investeringen in openbare ruimte en maatschappelijke
voorzieningen in Heerlen-Noord en € 4.300.000,– voor investeringen in uitvoerende
capaciteit in deze periode.
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister kan toelichten of Heerlen-Noord
onderdeel is van een Regio-deal, of dat er plannen zijn om dit gebied op te nemen
in de zesde en laatste tranche? Zo nee, waarom niet? En hoe wordt in dat geval voorzien
in de langjarige financiële zekerheid die noodzakelijk is om duurzaam verschil te
maken in Heerlen-Noord?
De wijk Heerlen-Noord is onderdeel van een gebied waar zowel Regio Deal middelen uit
de tweede als vierde tranche zijn geland (Regio Deal Parkstad Limburg I en II). En
ook in het kader van de zesde tranche Regio Deal zijn middelen voor deze regio gereserveerd.
De deal richt zich op het versterken van de economie, op het landelijk gebied en op
kwetsbare wijken. De selectie van projecten ligt bij de regio. In het verleden zijn
gelden van de Regio Deal toegekend aan projecten in Heerlen-Noord. Naar verwachting
zal dat ook in de 6e tranche Regio Deal het geval zijn.
Verder vragen de leden van de BBB-fractie welke mogelijkheden de Minister ziet om
de kracht van middelgrote gemeenten – het leren van en met elkaar en het bundelen
van regionale functies – actief te benutten in de doorontwikkeling van het NPLV?
Naast de gemeenten met een stedelijk focusgebied wordt op basis van het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten
bij het bevorderen van kansengelijkheid, leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken
en gebieden. Iedere gemeente in Nederland die een integrale aanpak wil inzetten op
een concentratie van maatschappelijke problemen binnen een specifiek gebied, kan gebruik
maken van de producten en diensten die vanuit het programma worden ontwikkeld en via
het kennis- en leernetwerk van WijkWijzer beschikbaar komen. In samenspraak tussen
adviseurs van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de gemeente wordt
(zoveel mogelijk samen met andere relevante lokale partijen) een passend arrangement
georganiseerd, waarbij de vraag vanuit de gemeente centraal staat. De basis van waaruit
activiteiten plaatsvinden is de WijkWijzer, het platform voor kennisuitwisseling tussen
beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners.6
Ik vind het belangrijk daadkracht en uitvoeringskracht centraal staat in de NPLV-aanpak.
Naast dat het vraag om inzet vanuit het Rijk, vraagt de aanpak ook veel van de gemeente
en andere betrokken lokale partners. Daarnaast kunnen ook andere gebiedsgericht aanpakken
passend(er) zijn voor de lokale uitdagingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Nationaal
Programma Vitale Regio’s, NOVEX of Agenda Stad met bijvoorbeeld citydeals of townsdeals.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie naar de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke
problematiek (Wbmgp). Zij vragen hoe de Minister de brede inzet van de Wbmgp rijmt
met de beperkte effectiviteit van onderdelen van deze wet? Ook vragen zij hoe de Minister,
naast sociale en fysieke verbeteringen, gaat zorgen voor een daadwerkelijke impuls
van de lokale wijkeconomie in Heerlen-Noord?
De zo breed mogelijke inzet van de Wbmgp die de gemeenteraad van Heerlen voorstaat
betreft alle mogelijkheden die de wet in hoofdstuk 3 biedt om selectieve woningtoewijzing
te kunnen toepassen in aangewezen gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid flink
onder druk staan. Selectieve woningtoewijzing draagt bij aan meer gemengde wijken
en buurten, en het verbeteren van het perspectief van huidige bewoners. De door Heerlen,
op basis van een met grote meerderheid door de raad aangenomen motie van de SP-fractie,
voorgenomen «zo verregaande mogelijke toepassing» is gericht op een drietal maatregelen
in de wet: het beïnvloeden van de instroom van woningzoekenden met een bijstandsuitkering
om een sterke segregatie van inkomens tegen te gaan (artikel 8), het voorrang verlenen
op basis van sociaaleconomische kenmerken zoals veerkracht versterkende beroepsgroepen
(artikel 9), en het beperken van woningzoekenden met overlastgevend en crimineel gedrag
(artikel 10).
Het laten vervallen van hoofdstuk 2 van de Wbmgp (verlaging OZB-belasting in kwetsbare wijken om lokale ondernemers te behouden, dan wel aan te trekken)
doet niets af aan het belang dat ik hecht aan het stimuleren van werkgelegenheid en
ondernemerschap in kwetsbare gebieden, niet alleen in Heerlen-Noord. Als voor versterking
van de lokale wijkeconomie ruimte in regelgeving nodig is of verbreding van de Wbmgp,
dan zie ik die suggesties graag tegemoet. Op grond van een verkenning die naar alternatieven
voor hoofdstuk 2 is uitgevoerd, leg ik vooralsnog de nadruk op het delen van kennis-
en ervaringen tussen gemeenten. Doel is de inzet van bestaande instrumenten en effectieve
interventies te vergroten die de lokale wijkeconomie versterken en het perspectief
van bewoners verbeteren. Mijn ministerie heeft daartoe het initiatief genomen voor
het organiseren van een aantal kennisbijeenkomsten op locatie. Ook Heerlen neemt daaraan
deel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van CDA-fractie vragen de Minister of de huidige uitwerking van het NPLV
voldoende recht doet aan de drie hoofddoelen: betere woningen en gemengde wijken,
meer participatie, en het terugdringen van criminaliteit. Zij vragen waar de Minister
risico’s ziet dat doelen niet worden gehaald en hoe wordt daarop bijgestuurd?
Het NPLV is nu drie jaar onderweg en de eerste contouren worden zichtbaar. Structurele
veranderingen hebben echter tijd nodig en vragen om een lange adem. De meeste effecten
van de interventies zijn naar verwachting na een paar jaar zichtbaar. Het is daarom
belangrijk dat zowel het Rijk als de betrokken gemeenten zich gecommitteerd hebben
aan het NPLV.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er afspraken zijn gemaakt over de bouw
van 50.000 betaalbare woningen in de NPLV-gebieden, gecombineerd met investeringen
in de openbare ruimte en voorzieningen. Zij vragen hoe realistisch de Minister deze
aantallen acht gezien de complexe opgaven en met het oog op hoe gemeenten worden ondersteund
bij de uitvoeringskracht.
Tijdens de Woontop op 11 december 2024 is afgesproken dat van 2025 tot en met 2029
in de NPLV-gebieden 40.000 woningen versneld en 10.000 woningen extra worden gebouwd
om de wijken leefbaarder te maken. De gebieden worden hierbij ondersteund door de
introductie van de Realisatiestimulans. Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovendien
aanvullend budget beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen in de openbare
ruimte en maatschappelijke voorziening, en voor extra uitvoeringscapaciteit gericht
op de woningbouwopgave (respectievelijk 180 mln. euro en 50 mln. euro).
Met de NPLV-gebieden zijn door de Minister van VRO op 24 juni jl. per gebied bestuurlijke
afspraken ondertekend die deze beschikbare financiële ondersteuning concreet koppelen
aan de geplande woningbouw in de gebieden. In de totstandkoming van deze afspraken
is met de verschillende gebieden per project de planstatus besproken om te bezien
of realistisch verwacht kan worden dat de start van de woningbouw zal aanvangen in
de periode 2025–2029. Projecten waarvan dit niet de verwachting was op basis van de
planstatus en de voortgang van het traject, zijn niet in de bestuurlijke afspraken
opgenomen.
Ondersteuning van de benodigde uitvoeringskracht bij de gemeenten om de beoogde versnelling
en extra woningbouw te realiseren vindt plaats door middel van de genoemde 50 mln.
euro die op basis van de geïnventariseerde behoefte van de NPLV-gebieden onder de
gemeenten is verdeeld. Met dit budget kunnen de gemeenten in de periode 2025–2029
extra uitvoeringscapaciteit ten behoeve van de realisatie van de geplande woningbouw
organiseren en aantrekken.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de financiering na 2025. Deze leden
vragen hoe wordt gewaarborgd dat lokale programmabureaus en integrale aanpakken niet
stilvallen door gebrek aan structurele middelen. Wordt gewerkt aan een langjarige
financiële basis die zekerheid biedt aan regio’s?
De burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk hebben
zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15–20 jaar om de doelstellingen van
het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige
financiële zekerheid te bieden.7 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028
in te vullen.
De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de herziening van de Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek. Zij vragen hoe wordt gewaarborgd dat gemeenten instrumenten
als selectieve woningtoewijzing en voorkeursrecht proportioneel inzetten en dat bewoners
voldoende rechtsbescherming behouden?
Op grond van artikel 6 van de Wbmgp moet de gemeenteraad bij een gebiedsaanvraag voor
het toepassen van selectieve woningtoewijzing «voldoende aannemelijk» maken dat deze
gebiedsaanwijzing noodzakelijk en geschikt is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit
en proportionaliteit. In een aanvraag voor een gebiedsaanwijzing moet tevens voldoende
aannemelijk worden gemaakt dat woningzoekenden, aan wie als gevolg van die aanwijzing
geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte
in de aangewezen complexen, straten of gebieden, voldoende mogelijkheden worden houden
om binnen de regio passende huisvesting te vinden. Ook kan voor woningzoekenden de
hardheidsclausule worden toegepast in schrijnende situaties. Bij mijn besluit op een
aanvraag van een gebiedsaanwijzing betrek ik ook het advies van de desbetreffende
provincie.
In het nog uit te werken wetsvoorstel over het vestigen van voorkeursrecht in gebieden
waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat, zal ik aandacht besteden aan de proportionele
toepassing hiervan en de nodige procedurele waarborgen. Het vestigen van een voorkeursrecht
kan een inbreuk op het eigendomsrecht betekenen. De overheid mag dit echter doen in
bepaalde omstandigheden. Waar het in de kern om gaat is of de inbreuk in het algemeen
belang plaatsvindt en proportioneel is. Het verbeteren van de leefbaarheid in wijken
is zo’n algemeen belang. Om te waarborgen dat dit instrument door gemeenten proportioneel
wordt ingezet moet voor elk voorkeursrecht worden onderbouwd dat het middel geschikt
is om de leefbaarheid te verbeteren, en niet verder gaat. Het is in dit kader ook
belangrijk te vermelden dat bij een voorkeursrecht de verkopende partij de marktwaarde
ontvangt.
De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van de Regio Deals. Deze leden
vragen hoe wordt gezorgd dat de lessen en investeringen vanuit de Regio Deals en het
NPLV elkaar versterken en niet langs elkaar heen lopen. Wordt gewerkt aan structurele
inbedding van Regio Deals in de brede regionale investeringsagenda’s?
Afgelopen jaren zijn er meer dan 80 Regio Deals gesloten in ongeveer 50 regio’s in
heel Nederland. Een groot aantal van deze Regio Deals zijn of één op één gekoppeld
aan een NPLV gebied of omvatten een groter gebied waarbinnen een NPLV-gebied ligt.
In deze Regio Deals zie je, dat de middelen ingezet worden voor voorstellen die passen
bij de lange termijn aanpak en plannen die zijn op gesteld in het kader van de NPLV-aanpak.
De governance van de Regio Deal is in die gebieden ook al zoveel mogelijk gekoppeld
aan de governance van het stedelijk focus-gebied. Dit om te zorgen dat de geleerde
lessen vanuit de Regio Deal worden ingebed in de lange termijn NPLV-aanpak.
De meerwaarde van het programma Regio Deals behouden we voor de toekomst met een blijvende
inzet op samenwerking in en met de regio’s. In andere regio’s dan NPLV wordt de inzet
van de Regio Deal middelen gekoppeld aan andere gebiedsgerichte programma’s, zoals
de aanpak in de 11 regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR), de aanpak
van de sociale agenda in het kader van Nij Begun in Groningen en Noord-Drenthe of
de aanpak in de NOVEX-gebieden. Door de koppeling van de Regio Deals aan lange termijn
aanpakken in een gebied ontstaat een structurele inbedding van de resultaten van de
Regio Deal.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de voortgang van de programma’s systematisch wordt gemeten. Wordt daarbij niet alleen naar fysieke verbeteringen
gekeken, maar ook naar sociale en economische indicatoren die het brede perspectief
op leefbaarheid en veiligheid weerspiegelen?
De voortgang van het programma wordt jaarlijks gemonitord en hierover rapporteer ik
aan uw Kamer via de voortgangsrapportage. Afgelopen jaar is samen met departementen
en NPLV-gebieden gewerkt aan een monitoringskader met een vaste set indicatoren. De
indicatoren meten de voortgang op alle drie de actielijnen: fysiek, meedoen en veiligheid.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van contextindicatoren die inzicht geven in de objectieve
en subjectieve karakteristieken van de gebieden, gebiedsrealisatie-indicatoren die
de lokale inzet en voortgang met betrekking tot de Rijksregelingen meten en gebiedseffectindicatoren
die de veranderende situatie in de gebieden op (middel)lange termijn, gekoppeld aan
de NPLV-doelen, meten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het noodzakelijk dat het programma structureel
doorgezet wordt. Zij vragen de Minister of zij deze mening deelt en voorstellen wil
voorbereiden om het NPLV na 2028 voort te zetten.
Zoals ook aangegeven in de reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
hebben de burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk
zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15–20 jaar om de doelstellingen van
het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige
financiële zekerheid te bieden.8 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028
in te vullen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister de Kamer zo spoedig mogelijk
te informeren over de uitkomsten van de verschillende financiële regelingen die belangrijke
elementen in de NPLV-aanpak vormen.
Op 30 juni heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw kamer geïnformeerd
over de regeling School en Omgeving 2025–20289.
De Kamer wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid middels de halfjaarbrief
georganiseerde ondermijnende criminaliteit in december geïnformeerd over de uitkomsten
van de meest recente aanvraagronde Preventie met Gezag van de deelnemende gemeenten,
waaronder de NPLV-gebieden.
Tot slot zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de aanvraagronde voor de
SPUK Kansrijke Wijk, tweede tranche.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken tegelijkertijd op dat de verschillende
financiële regelingen tot een hoge administratieve druk kunnen leiden. Deze leden
vragen daarom hoe de Minister de integraliteit in de NPLV-aanpak bevordert?
Met de Regeling kansrijke Wijk 2023–2025 is een eerste stap gezet met het bundelen
van diverse beleidsdoelen en middelen van verschillende departementen in één specifieke
uitkering ten behoeve van de 20 NPLV-gebieden. Deze bundeling van beleidsdoelen en middelen loopt door in de Regeling kansrijke
wijk 2026–2028, waar in afstemming met de NPLV-gebieden, een verdere verruiming van de bestedingsmogelijkheden en verlichting van
administratieve druk mogelijk is gemaakt. Om de integraliteit in de NPLV-aanpak te
bevorderen speelt de lokale alliantie in het gebied, een samenwerkingsverband van
publieke en private organisaties, een belangrijke rol. Primair is de lokale alliantie
namelijk verantwoordelijk voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van de SPUK-middelen
ter ondersteuning voor de uitvoering van het meerjarige integrale gebiedsplan.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat gezondheid en preventie meer prioriteit
in het NPLV zou kunnen krijgen. Deze leden vragen hoe de Minister ook vanuit het Volksgezondheidbelang
betrokken kan blijven bij de aanpak. Zij vragen ook hoe zorgverzekeraars actiever
bij het NPLV betrokken kunnen worden, hun betrokkenheid is vooralsnog zeer beperkt
binnen het NPLV omdat ze in veel gebieden niet participeren. Zij vragen de Minister
of en hoe zij de zorgverzekeraars als partner in het NPLV gaat betrekken.
In de periode 2023–2025 stelde het Ministerie van VWS middelen beschikbaar voor de
NPLV gebieden om plannen te maken om de fysieke leefomgeving in deze gebieden gezonder
te maken. In de komende periode kunnen de gebieden gebruik blijven maken van de kennis
en instrumenten die het Programma Gezonde Leefomgeving in dezelfde periode heeft uitgewerkt
om de gezondheid van de leefomgeving te verbeteren.
In het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord zijn afspraken gemaakt over de aanpak multiproblematiek
specifiek binnen de NPLV-gebieden. Deze aanpak is gericht zijn op het tegengaan van
gezondheidsachterstanden in deze gebieden. Voor deze aanpak zijn vanaf 2027 voor 3
jaar middelen beschikbaar. In 2026 zal de aanpak met de gebieden, de gemeenten en
zorgverzekeraars worden uitgewerkt. Met de beschikbare middelen zal de aanpak worden
geïmplementeerd en worden onderzocht op de impact van de aanpak op het voorkomen van
(zwaardere) zorg en ondersteuning.
In het Aanvullend Zorg en Welzijn Akkoord zijn ook met zorgverzekeraars en gemeenten
afspraken gemaakt over basisfunctionaliteiten en aanpakken op een ontwikkelagenda
die potentie hebben om een basisfunctionaliteit te worden. Basisfunctionaliteiten
vragen een wederkerige inzet vanuit zowel gemeenten als de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars
hebben zich hier met het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord aan gecommitteerd. De
aanpak multiproblematiek staat op de ontwikkelagenda en er zal de komende jaren gewerkt
worden aan de doorontwikkeling hiervan tot basisfunctionaliteit. Expliciet de rol
van de zorgpartijen zal dan ook onderdeel zijn van de aanpak multiproblematiek met
de NPLV-gebieden. De zorgverzekeraars zijn onderdeel van de uitwerking en implementatie
van de aanpak in de NPLV-gebieden.
II Volledige agenda
Herziening Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek; Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid
Kamerstuk 33 340-35 – Brief d.d. 26 juni 2025, Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Uitwerking afspraken met 19 NPLV gebieden voor realisatie bouw woningen en voorzieningen
Kamerstuk 30 995-105 – Brief d.d. 24 juni 2025, Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Voortgang Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
Kamerstuk 30 995-104 – Brief d.d. 17 oktober 2024, Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Eerste deals vijfde tranche Regio Deals
Kamerstuk 29 697-155 – Brief 10 oktober 2024, Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G.
Keijzer
Regio Deals openstelling zesde tranche
Kamerstuk 29 697-154 – Brief 18 juli 2024, Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G.
Keijzer
Leefbaarheid in Nederland 2022
Kamerstuk 32 847-1181 – Brief 24 mei 2024, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M.
de Jonge
Derde tranche Volkshuisvestingsfonds
Kamerstuk 32 847-1177 – Brief 13 mei 2024, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M.
de Jonge
Terugkoppeling Bestuurlijk Overleg Woondiscriminatie enaanbieding rapport onderzoek
woondiscriminatie ADV Limburgen BGB Flevoland
Kamerstuk 32 847-1129 – Brief 19 december 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Middelen voor het herstructureren van kwetsbare wijken
Kamerstuk 32 847-1126 – Brief 12 december 2023 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Financiering Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
Kamerstuk 30 995-103 – Brief 8 december 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Herziening Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek; Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid
Kamerstuk 33 340-31 – Brief 7 december 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Themarapport «Leefbaarometer 2020; verdiepende analyses»
Kamerstuk 32 847-1046 – Brief 12 juni 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M.
de Jonge
Voortgang Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
Kamerstuk 30 995-102 – Brief 12 juni 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M.
de Jonge
Ondersteunen van gemeenten bij het aanpakken van kwetsbare gebieden met het Volkshuisvestingsfonds
2023
Kamerstuk 32 847-991 – Brief 17 januari 2023, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Voortgang aanpak woondiscriminatie
Kamerstuk 32 847-989 – Brief 23 december 2022 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid
Kamerstuk 30 995-101 – Brief 4 november 2022, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier