Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda informele Telecomraad 9 - 10 oktober 2025 (Kamerstuk 21501-33-1149)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1151 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 september 2025
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over de brief van 19 september 2025 over de geannoteerde Agenda
informele Telecomraad 9–10 oktober 2025 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1149), over de brief van 25 augustus 2025 over Non paper «Strengthening cloud sovereignty
of public administrations» (Kamerstuk 22 112, nr. 4113), over de brief van 30 juni 2025 over Non-paper Cyber Security Act» (Kamerstuk 22 112, nr. 4093), over de brief van 27 juni 2025 over het Verslag van de formele Telecomraad van
6 juni 2025 in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1141), over de brief van 25 juni 2025 over Antwoorden op vragen commissie over het Fiche:
Aanbeveling Blueprint Cyber (Kamerstuk 22 112, nr. 4018) (Kamerstuk 22 112, nr. 4089.
De vragen en opmerkingen zijn op 23 september 2025 aan de Minister van Economische
Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd.
Bij brief van 30 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Wingelaar
Adjunct-griffier van de commissie, Muller
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
0
II
Antwoord/reactie van de bewindspersoon
0
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Telecomraad van 9 oktober 2025. Deze leden hebben daarover
de volgende vragen.
Zij lezen dat het kabinet leeftijdsverificatie ziet als een geschikt instrument om
kinderen online beter te beschermen, maar dat dit proportioneel moet zijn en per situatie
moet worden afgewogen. Gaat de Minister borgen dat leeftijdsverificatie niet leidt
tot een algemene plicht om zich overal online te identificeren, met grote gevolgen
voor de anonimiteit en privacy van burgers? Verder noemt het kabinet privacy, gegevensbescherming
en non-discriminatie als randvoorwaarden. Hoe wordt concreet voorkomen dat leeftijdsverificatie-apps
leiden tot grootschalige verzameling van gevoelige persoonsgegevens, datalekken of
commerciële exploitatie van identiteitsdata? Tevens willen de leden van de PVV-fractie
graag van de Minister vernemen hoe effectief deze voorgenomen maatregel wordt geacht
te kunnen zijn op websites van buiten de EU, zoals Russische en Chinese websites,
die middels een VPN eenvoudig te benaderen zijn.
Deze leden willen verzoeken of de Minister bereid is zich in Europees verband actief
uit te spreken tegen leeftijdsverificatiemaatregelen die onevenredig inbreuk maken
op de privacy van burgers en zich in te zetten voor alternatieven die kinderrechten
beschermen zonder grootschalige dataverzameling.
Daarnaast lezen zij op pagina 2 van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1149) dat Nederland in aanloop naar de Digital Fairness Act (DFA) inzet op een Europese
aanpak van het verslavend ontwerp in sociale media en verleidingstechnieken in games,
zoals in-game aankopen en lootboxes. Kan de Minister toelichten waarom hiervoor nieuwe
Europese wetgeving nodig zou zijn en waarom dit niet kan worden geregeld via bestaande
wetgeving?
Zowel de Europese Tech Alliance (met bedrijven als Spotify en Booking) als Digital
Europe en andere koepels stellen dat de problemen vooral voortkomen uit een gebrek
aan handhaving van bestaande kaders (DSA, DMA, AI Act, Data Act) en niet zozeer uit
hiaten in de wetgeving. Waarom kiest het kabinet er desondanks voor nieuwe wetgeving
te steunen, in plaats van juist te pleiten voor betere coördinatie en handhaving van
bestaande kaders, zo vragen de leden van de PVV-fractie?
Deze leden wijzen erop dat veel Europese startups en scale-ups vrezen dat de DFA opnieuw
extra regels en verplichtingen oplevert en daarmee de Europese concurrentiekracht
schaadt. Dit blijkt onder meer uit de gezamenlijke verklaringen van brancheorganisaties.
Hoe weegt de Minister deze zorgen? En is hij bereid deze nadrukkelijk in te brengen
tijdens de Raad? Er is ook stevige kritiek op de consultatie over de DFA, omdat de
vragenlijst volgens betrokkenen sterk sturend was en zelfs kenmerken had van de «dark
patterns» die men met deze wet wil tegengaan. Hoe beoordeelt de Minister de kwaliteit
en legitimiteit van dit consultatieproces? En vindt hij dit een betrouwbare basis
voor het opstellen van nieuwe Europese wetgeving? De Europese Commissie overweegt
om via de DFA meer eigen handhavingsbevoegdheden te krijgen, bovenop de rol van nationale
toezichthouders. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit mogelijke verlies van nationale
bevoegdheden? Acht hij het wenselijk dat Brussel taken naar zich toetrekt die nu door
nationale toezichthouders zoals de Autoriteit Consument & Markt (ACM) al effectief
worden uitgevoerd, zoals bij de sancties tegen Epic Games (Fortnite)?
Als het doel vooral is om kinderen te beschermen tegen schadelijke ontwerptechnieken,
zoals lootboxes, waarom wordt er dan niet gekozen voor een gerichte aanpak binnen
de bestaande Europese kaders, zo vragen de leden van de PVV-fractie? Zou een brede
verordening als de DFA niet veel verder gaan dan nodig is voor dit specifieke doel?
Deze leden vragen verder of de Minister bereid is tijdens de Telecomraad een kritische
lijn te volgen, de optie open te houden dat bestaande wetgeving voldoende is en erop
toe te zien dat het thema kinderrechten niet wordt gebruikt om een veel bredere Brusselse
bevoegdheidsuitbreiding te rechtvaardigen. Tot slot vragen zij de Minister om bij
zijn pleidooi voor de versterking van de onderzeese kabelinfrastructuur het strategisch
belang van nieuwe aanlandingen van onderzeese datakabels in Nederland te benadrukken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
en de onderliggende stukken. Deze leden steunen het pleidooi van de Minister voor
veilige sociale media en meer cloudsoevereiniteit. Zij hebben echter vragen en opmerkingen over de gekozen uitwerking,
die zij in volgorde van de stukken uiteen zullen zetten.
Deze leden zien dat leeftijdsverificatie voor sociale media uitgebreid wordt besproken.
De komst van wetenschappelijke adviesleeftijden die breed worden uitgedragen steunen
zij van harte. Hoewel deze leden de voortvarende inzet voor een veilige online wereld
voor jongeren van harte steunen, hebben zij twijfels over de effectiviteit van leeftijdsverificatie
als middel. Het middel leeftijdsverificatie mag niet afleiden van de ingrijpende structurele
maatregelen die nodig zijn om het verziekte verdienmodel van sociale media te doorbreken.
Zij vragen verder de Minister of hij bekend is met de ontwikkelingen in landen als
het Verenigd Koninkrijk waar wettelijke leeftijdsgrenzen zijn ingevoerd voor bepaalde
content. Dit bleek makkelijk te omzeilen en het legde de verantwoordelijkheid voor
de techniek bij de sociale media bedrijven. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
hebben zorgen over de mate van privacybescherming en de cyberveiligheid die wordt
voorzien door deze bedrijven. Kan de Minister uitsluiten dat dergelijke situaties
in Europa ontstaan? Wat doet hij om in Europees verband te garanderen dat de methoden
voor verificatie van één leverancier afhankelijk worden? Is hij van mening dat er
altijd alternatieven moeten zijn voor één Europese methode, zodat gebruikers keuzevrijheid
hebben in verificatiemiddelen? Deze leden vragen de Minister om niet in te stemmen
met een gezamenlijke verklaring als deze zorgen niet voldoende zijn weggenomen.
Zij zijn tevens benieuwd naar de gevolgen voor de vrije toegang tot informatie en
de «mission creep» die kunnen ontstaan als leeftijdsverificatie Europees wordt ingevoerd.
Het internet wordt gekenmerkt door de vrijheid en anonimiteit voor gebruikers om zichzelf
te ontplooien en ontwikkelen. Heeft de Minister onderzocht welke negatieve gevolgen
voor kinderrechten het invoeren van leeftijdsverificatie kan hebben? Is er wat hem
betreft een effectieve integrale aanpak voor online veiligheid van jongeren waar leeftijdsverificatie
geen onderdeel van is? Hoe onderbouwt de Minister dat het verplichten van verificatie
proportioneel is ten opzichte van andere maatregelen? Ook vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie
om een reflectie op het mogelijke waterbedeffect van wettelijke leeftijdsgrenzen.
Zal het verplichten hiervan jongere internetgebruikers niet naar gevaarlijke websites
leiden die slechter zijn gereguleerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen de inzet voor keiharde regulering
van verslavende en polariserende algoritmen in de DFA. Deze leden vragen de Minister
om in te gaan op de specifieke maatregelen die wat hem betreft deel moeten zijn van
de DFA. Als hij dit niet meteen kan uitleggen, kan hij dan wel aangeven wanneer de
Kamerbrief komt waarin de inzet uitgebreid beschreven staat? Bovendien waarderen deze
leden de steun voor het ontwikkelen van een Digitale Kijkwijzer door het Nederlands
Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Zij vernemen graag
wat de Minister specifiek gaat doen om de ontwikkeling te ondersteunen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsinzet
op het gebied van technologische soevereiniteit. Hoewel deze leden de ambitie ten
volste steunen, zien zij dat Nederland nog onvoldoende nationale maatregelen neemt
om met gezag te spreken over het afbouwen van digitale afhankelijkheden. Zij wijzen
op de antwoorden op de Kamervragen van de leden Kathmann en Six Dijkstra1 waarin wordt aangegeven dat het uitvallen van Amerikaanse techleveranciers kan leiden
«tot onoverkomelijke verstoring [...] van de dienstverlening.» Is de Minister van
mening dat Nederland genoeg doet om de eigen afhankelijkheden van de Verenigde Staten
af te bouwen? Welke EU-lidstaten zijn wat hem betreft goed bezig met het nationaal
terugdringen van digitale afhankelijkheden? Deze leden benadrukken dat zonder investeringsagenda, mandaat voor de coördinerend bewindspersoon op het gebied van Digitalisering,
en een concreet tijdspad voor het terugdringen van afhankelijkheden, Nederland niet
genoeg doet om de strategische autonomie te waarborgen.
Zij hebben ook vragen over de Europese aanpak van technologische afhankelijkheden.
In de opsomming van organisaties waarmee wordt samengewerkt, missen de leden van de
GroenLinks-PvdA-fractie het maatschappelijk middenveld. Welke rol ziet de Minister
voor mensenrechtenorganisaties die opkomen voor (digitale) grondrechten, zoals Bits
of Freedom (BoF) en European Digital Rights (EDRi)? Is hij bereid te pleiten voor
het betrekken van dergelijke organisaties bij de Europese plannen? Verder vragen de
leden om een nadere toelichting wat de Minister bedoelt met het «stimuleren van interoperabiliteit,
standaardisatie en een sterker innovatie-ecosysteem.» Wat bedoelt hij hiermee en hoe
wil hij dit bereiken?
Deze leden steunen de proactieve inzet op een sterke zeekabelinfrastructuur in Europa.
Zij zien echter dat EU-lidstaten die met publiek geld investeren in zeekabels, strategisch
beter in positie zijn om zeekabels aan te landen in hun land. In Nederland ontbreekt
die aanpak, zoals beschreven in de recente Kamerbrief over drie aangenomen moties
van het lid Kathmann over zeekabels (Kamerstuk 26 643, nr. 1398). Is de Minister van mening dat lidstaten publiek moeten investeren in een sterke
digitale infrastructuur? Heeft het vertrouwen van dit kabinet in de marktwerking geleid
tot een kwalitatief hoogwaardig en wenselijk niveau van de zeekabelinfrastructuur?
Tot slot hebben zij vragen over de non-paper over cloudsoevereiniteit (Kamerstuk 22 112, nr. 4113). Deze leden waarderen hoe de Minister dit agendeert. Echter hebben zij ook enkele
kanttekeningen bij de brief. Zo wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erop
dat in de non-paper staat dat het huidige cloudbeleid «may [...] create significicant
strategic dependencies» en «may compromise Europe’s digital sovereignty and resilience.»
Deze leden vragen de Minister om hierin stellig te zijn, net als in de eerder benoemde
antwoorden op Kamervragen van de leden Kathmann en Six Dijkstra, waarin wordt erkent
dat de afhankelijkheid in het geval van storing kan leiding tot een «onoverkomelijke
storing.» Daarnaast vragen zij welke definitie de Minister gebruikt voor cloudsoevereiniteit. Is hij bekend met het feit dat de «autonome cloud» van Amerikaanse
techgiganten op Europese bodem alsnog kan vallen onder niet-Europese spionagewetgeving?
Kan hij dit betrekken in zijn definitie van cloudsoevereiniteit?
Deze leden lezen in de non-paper dat er geen Europese alternatieven zijn voor Big
Tech. Zij zijn het hier niet mee eens. Hoewel een Europees bedrijf op de schaal van
Microsoft, Google of Amazon niet bestaat, is er een rijk ecosysteem van Europese ondernemers
die – gezamenlijk – wel degelijk in staat zijn om goede IT-diensten te leveren. Deelt
de Minister deze mening? Deelt hij verder de mening dat een Europees Big Tech bedrijf
niet de oplossing is, omdat het de risico’s van een strategische afhankelijkheid niet
wegneemt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de Minister oproept tot nationale
maatregelen voor cloudsoevereiniteit. Met trots presenteert hij het Nederlandse «implementatiekader
risicoafweging cloudgebruik» als voorbeeld. Deze leden plaatsen de kanttekening dat
dit in Nederland niet heeft geleid tot het terugdringen van de afhankelijkheid van
Big Tech. Zij vragen daarom om toe te lichten welke nationale maatregelen wél effectief
zijn, en hierbij onderbouwing te leveren dat deze maatregelen daadwerkelijk hebben
geleid tot het wegnemen van nationale afhankelijkheden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Telecomraad van 9 oktober 2025. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
Zij lezen in de brief van het kabinet dat er geen «one size fits all»-oplossing is
voor online leeftijdsverificatie. De leden van de NSC-fractie vragen het kabinet om
toe te lichten waarom dat het geval is. Waarom zouden wiskundig en cryptografisch
bewezen effectieve privacybevorderende technologieën, zoals zero knowledge proofs,
hierin tekortschieten? En kan het kabinet hiervoor een wetenschappelijke of technische
bron aanhalen? Daarnaast vragen deze leden welke lessen het kabinet verwacht te trekken
uit het lopende TNO-onderzoek naar het Europese prototype voor een leeftijdsverificatie-app.
Hoe worden deze lessen ingebracht in de Brusselse inzet? En wanneer worden de uitkomsten
van dit onderzoek gedeeld met de Kamer?
Deze leden hebben ook met veel belangstelling kennisgenomen van het voornemen van
de Raad om 15 jaar als minimumleeftijd te hanteren voor socialemediagebruik binnen
de EU. Zij vragen of het kabinet dit voorstel steunt en welke overwegingen daarbij
een rol spelen. De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast hoe het kabinet wil inzetten
op het voorkomen dat de EU afhankelijk wordt van commerciële leeftijdsverificatieproviders.
Op welke wijze draagt Nederland bij aan de ontwikkeling van een publiek gecontroleerd
en toegankelijk alternatief?
Tevens vragen deze leden of het kabinet het aannemelijk acht dat de Europese eID-wallet
gratis en vrijwillig blijft voor burgers, ook op de langere termijn. Welke alternatieve
betrouwbare verificatiemethoden moeten volgens het kabinet beschikbaar zijn voor mensen
die de eID-wallet niet willen of kunnen gebruiken, gezien de maatschappelijke gevoeligheid
die bestaat omtrent deze identificatiemethode?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie onderzoekt of overheden
voor strategische toepassingen alleen nog cloudoplossingen mogen gebruiken van aanbieders
die volledig binnen de EU opereren en onder EU-wetgeving vallen. Nederland pleit daarbij
voor een evenwichtige benadering, waarin zowel veiligheid als keuzevrijheid en samenwerking
geborgd blijven. Deze leden steunen de inzet van de Europese Commissie van harte en
vragen het kabinet of zij de opvatting delen dat, alle bezwaren over keuzevrijheid
onverlet, de stip aan de horizon moet zijn dat Nederland uiteindelijk louter autonome
cloudoplossingen gebruikt voor strategische toepassingen, in lijn met onder andere
de motie van de leden Bruyning en Thijssen (Kamerstuk 36 574, nr. 13)?
Daarnaast is eerder dit jaar binnen de EU gesproken over het verplicht stellen van
certificering voor bepaalde digitale diensten, zoals netwerkbewaking voor overheden.
Ook werd overwogen om certificering als voorwaarde te stellen voor toegang tot EU-subsidies
of aanbestedingen. Deze leden vragen of er recente aanwijzingen zijn dat de Commissie
deze verplichting daadwerkelijk wil doorvoeren. Hoe voorkomt Nederland dat het wordt
verrast door strengere EU-eisen die nu nog in voorbereiding zijn?
Ook vragen zij hoe het kabinet het risico inschat dat Nederlandse bedrijven op achterstand
komen als andere lidstaten proactiever anticiperen op mogelijke certificeringseisen.
En hoe zorgt het kabinet ervoor dat ook kleinere bedrijven kunnen blijven meedoen
als certificering breder wordt verplicht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Telecomraad van 9 oktober en hebben behoefte aan het stellen van enkele
vragen.
Deelt het kabinet de opvatting dat bescherming van jongeren niet beperkt zou moeten
zijn tot sociale media, maar alle digitale diensten, apps en schermen zou moeten omvatten
die door jongeren gebruikt worden, waaronder gaming, videodeling en andere platforms?
Is het kabinet bereid zich in Europees verband in te zetten voor een brede reikwijdte
van regelgeving, inclusief centrale leeftijdsverificatie en ouderlijke goedkeuring
voor alle digitale diensten die jongeren gebruiken?
Erkent het kabinet dat bescherming van jongeren online niet alleen gaat over sociale
interactieplatforms, maar breder moet worden opgezet om jongeren gezond, veilig en
in balans te laten opgroeien, zo vragen de leden van de SGP-fractie? Hoe gaat het
kabinet dit uitgangspunt concreet inbrengen in de Europese discussie?
Deelt het kabinet de opvatting dat effectieve en privacyvriendelijke leeftijdsverificatie
op centraal niveau (bijvoorbeeld op het niveau van het besturingssysteem of de appstore)
de basis vormt voor leeftijdsgeschikte online ervaringen? Hoe gaat het kabinet zich
inzetten om dit in Europees verband te realiseren en daarbij ook nationale initiatieven
zoals een rode knop of richtlijnen voor gezond schermgebruik te verbinden met leeftijdsverificatie?
Hoe borgt het kabinet dat ouders of verzorgers daadwerkelijk het laatste woord krijgen
over welke digitale diensten zij geschikt achten voor hun tieners, zo vragen deze
leden? Is het kabinet bereid zich in te zetten voor regelgeving die ouders nadrukkelijk
ondersteunt en faciliteert in het nemen van beslissingen passend bij hun gezinssituatie?
Op welke manier gaat het kabinet er in Brussel voor pleiten dat regels om jongeren
online te beschermen helder, uniform en Europees geharmoniseerd worden, zodat dubbele
regelgeving wordt voorkomen en handhaving effectief en werkbaar blijft?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
stukken voor de Telecomraad van 9 oktober 2025.
Deze leden zijn verheugd dat leeftijdsverificatie en bescherming van minderjarigen
online gaat worden besproken bij de informele Telecomraad. Zij wijzen erop dat het
een uitgesproken wens is van de Tweede Kamer dat vereisten voor leeftijdsverificatie
wettelijk worden geborgd (Kamerstuk 26 643, nr. 1163) en specifiek dat privacyvriendelijke en betrouwbare leeftijdsverificatie voor online
gokken en pornografische content wettelijk wordt geborgd (Kamerstuk 36 531, nr. 20). De leden van de CU-fractie vragen naar de voortgang van de uitvoering van de genoemde
moties en de bevestiging dat het kabinet bezig is met nationale wetgeving.
Deze leden wijzen ook op de voorstellen die de leden samen met de leden van de NSC-fractie
hebben gedaan in de initiatiefnota «De rode knop» (Kamerstuk 36 719, nr. 2), waaronder om in samenwerking met stakeholders te onderzoeken welke cryptografische
technologieën en implementatiemethodes het meest geschikt zijn voor betrouwbare en
privacyvriendelijke leeftijdsverificatie en tot een concreet proof of concept te komen én om een interdepartementale taskforce aan te stellen, bestaande uit ambtenaren
van alle verantwoordelijke ministeries, om het beleid en de implementatie van online
leeftijdsverificatie integraal aan te vliegen. Kan de bewindspersoon op beide voorstellen
reageren? Is hij bereid om deze voorstellen uit te voeren? Zo nee, waarom niet? In
het verlengde hiervan vragen zij wanner ze een kabinetsreactie op de gehele initiatiefnota
kunnen verwachten.
Voor voorbeelden van betrouwbare, wettelijke leeftijdsverificatie kijken de leden
van de CU-fractie naar diverse buitenlandse voorbeelden, zowel binnen de Unie als
ook naar het Verenigd Koninkrijk, voor hoe leeftijdsverificatie kan worden toegepast.
Kan de bewindspersoon per land waar wettelijk verplichte leeftijdsverificatie al geldt
of waar een dergelijk wetstraject gaande is kort uiteenzetten hoe de leeftijdsverificatie
wordt geregeld en hoe fundamentele rechten zoals privacy en dataveiligheid daar worden
geborgd. Naar welk land of welke landen kijkt de bewindspersoon als voorbeeld?
Deze leden vragen voorts naar een tijdlijn voor de wettelijke verankering van leeftijdsverificatie
in Nederland, zeker als het gaat om online gokken en pornografische content. Wanneer
kunnen deze leden erop rekenen dat een wetsvoorstel in internetconsultatie gaat? Zij
merken ook op dat leeftijdsverificatie niet alleen noodzakelijk is voor sociale media
en websites met online gokken of pornografische content. Hoe ziet de bewindspersoon
dit? Zou de bescherming online voor minderjarigen niet voor alle apps en digitale
diensten moeten zijn waar deze groep gebruik van maakt? Dan denken deze leden bijvoorbeeld
ook aan gamen.
De leden van de CU-fractie wijzen ook op een andere aangenomen motie (Kamerstuk 26 643, nr. 1299) die vraagt om uniformering en handhaving van leeftijdsgrenzen voor sociale media.
Op welke manier is de bewindspersoon van plan deze motie uit te voeren? Welk standpunt
draagt het kabinet, in lijn met deze motie, uit op de komende Telecomraad?
Deze leden wijzen de bewindspersoon ook op de aangenomen motie over verkennen op welke
manier het recht op gegevensverwijdering zo toegankelijk mogelijk kan worden gemaakt
(Kamerstuk 36 600 VII, nr. 60). Zij kunnen zich voorstellen dat, naast nationale inzet, ook Europese inzet op dit
punt wenselijk is. Is de bewindspersoon bereid ook op Europees niveau in te zetten
voor het toegankelijker maken van gegevensverwijdering? Zo nee, waarom niet?
II Antwoord/reactie van de bewindspersoon
Antwoorden op de vragen van de PVV-fractie
Deze leden lezen dat het kabinet leeftijdsverificatie ziet als een geschikt instrument
om kinderen online beter te beschermen, maar dat dit proportioneel moet zijn en per
situatie moet worden afgewogen (p. 2). Hoe gaat de Minister borgen dat leeftijdsverificatie
niet leidt tot een algemene plicht om zich overal online te identificeren, met grote
gevolgen voor de anonimiteit en privacy van burgers?
Antwoord
Leeftijdsverificatie is een zwaar middel dat effect heeft op fundamentele rechten.
Daarom is de inzet van het kabinet dat in specifieke situaties moet worden afgewogen
of de inzet ervan proportioneel is, en daadwerkelijk bijdraagt aan het doel en of
er geen alternatief beschikbaar is dat minder inbreuk maakt op de rechten van betrokkene.
Naarmate de risico’s in specifieke situaties voor jongeren groter zijn en er tevens
wettelijke leeftijdsgrenzen zijn (bv. online gokken of online alcohol) is de inzet
van leeftijdsverificatie eerder te rechtvaardigen.
Het kabinet noemt privacy, gegevensbescherming en non-discriminatie als randvoorwaarden
(p. 2). Hoe wordt concreet voorkomen dat leeftijdsverificatie-apps leiden tot grootschalige
verzameling van gevoelige persoonsgegevens, datalekken of commerciële exploitatie
van identiteitsdata?
Antwoord
De inzet van leeftijdsverificatie moet altijd proportioneel zijn. In specifieke gevallen
wordt bekeken of de risico’s van de dienst of het product de inzet ervan rechtvaardigen.
In het geval dat daar sprake van is en leeftijdsverificatie wordt ingezet, dan moet
de leeftijdsverificatie-app voldoen aan het hoogste niveau van beveiliging en privacybescherming.
Deze leden willen graag van de Minister vernemen hoe effectief deze voorgenomen maatregel
wordt geacht te kunnen zijn op websites van buiten de EU, zoals Russische en Chinese
websites, die middels een VPN eenvoudig te benaderen zijn?
Antwoord
Binnen de EU bestaat reeds een uitgebreid toezichtskader. Websites en platforms die
zich op Europese gebruikers richten, zijn verplicht passende maatregelen te nemen
op grond van deze Europese verordeningen, ongeacht de geografische locatie van de
aanbieder. Grote internationale aanbieders vallen daarmee onder toezicht van de EU
en nationale autoriteiten. Als een dienst gevestigd buiten de EU wordt benaderd vanuit
de EU, terwijl deze aanbieder niet actief diensten aanbiedt in de EU, ligt de nadruk
op voorlichting, bewustwording en ouderlijk toezicht.
Deze leden willen verzoeken of de Minister bereid is zich in Europees verband actief
uit te spreken tegen leeftijdsverificatiemaatregelen die onevenredig inbreuk maken
op de privacy van burgers en zich in te zetten voor alternatieven die kinderrechten
beschermen zonder grootschalige dataverzameling.
Antwoord
Ja, dat doet het kabinet, waarbij we de volgende lijn volgen: leeftijdsverificatie
is een zwaar middel dat effect heeft op fundamentele rechten. Daarom is de inzet van
het kabinet dat in specifieke situaties moet worden afgewogen of de inzet ervan proportioneel
is. In het geval dat daar sprake van is en leeftijdsverificatie wordt ingezet, dan
moet de leeftijdsverificatie-app voldoen aan het hoogste niveau van beveiliging en
privacybescherming.
Daarnaast lezen de leden op pagina 2 van de geannoteerde agenda dat Nederland in aanloop
naar de DFA inzet op een Europese aanpak van het verslavend ontwerp in sociale media
en verleidingstechnieken in games, zoals in-game aankopen en loot boxes. Kan de Minister
toelichten waarom hiervoor nieuwe Europese wetgeving nodig zou zijn en waarom dit
niet kan worden geregeld via bestaande wetgeving?
Antwoord
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft onderzocht of consumenten voldoende
beschermd zijn in een online omgeving. De Commissie concludeert in haar rapport van
oktober 2024 dat consumenten onvoldoende beschermd zijn tegen een aantal schadelijke
praktijken zoals dark patterns, verslavend ontwerp van digitale diensten, gepersonaliseerde
prakijken (zoals gepersonaliseerde prijzen), influencer-marketing en in-app- en in-game-aankopen
(bijvoorbeeld loot boxes).
Om bovengenoemde problemen aan te pakken heeft de Commissie aangekondigd een Digital
Fairness Act (hierna: DFA) op te stellen. Het voorstel van de Commissie voor de DFA
wordt verwacht in de tweede helft van 2026.
Het kabinet vindt het belangrijk om fragmentatie op de Europese interne markt te voorkomen.
De DFA kan hierin ondersteuning bieden als geharmoniseerde Europese oplossing voor
de genoemde specifieke consumentenproblemen. Op die manier kunnen juridische onduidelijkheden
of hiaten worden weggenomen. Dit moet meer duidelijkheid bieden aan ondernemers en
handhavende instanties zoals de ACM.
Ten aanzien van verslavende algoritmen en ontwerptechnieken geldt dat dit (deels)
onder het bereik valt van de huidige Europese wetgeving (zowel onder de Digital Services
Act als onder de consumentenwetgeving), maar de reikwijdte en effectiviteit van dit
juridisch kader zijn onzeker. Daarom wordt, mede op basis van de moties Kathmann/Ceder
en Kathmann ingezet op een eenduidige aanpak van verslavende algoritmen en ontwerptechnieken
via het voorstel voor een DFA.
De huidige regelgeving rondom handelspraktijken in games is niet altijd duidelijk
en bevat geen specifiek verbod voor bepaalde manipulatieve handelspraktijken, zoals
loot boxes. Daarom wordt, mede op basis van de motie Bontenbal (CDA), gepleit voor
een verbod op loot boxes.
Zowel de Europese Tech Alliance (met bedrijven als Spotify en Booking) als Digital
Europe en andere koepels stellen dat de problemen vooral voortkomen uit een gebrek
aan handhaving van bestaande kaders (DSA, DMA, AI Act, Data Act) en niet zozeer uit
hiaten in de wetgeving. Waarom kiest het kabinet er desondanks voor nieuwe wetgeving
te steunen, in plaats van juist te pleiten voor betere coördinatie en handhaving van
bestaande kaders?
Antwoord
In aanloop naar het voorstel draagt het kabinet in algemene zin uit dat handhaving
van bestaande regelgeving in de digitale economie – en ondersteuning van ondernemers
bij de toepassing hiervan – belangrijk is. Dit heeft voor het kabinet de hoogste prioriteit.
Ook begrijpt het kabinet de zorgen van de digitale sector over de impact van EU-regelgeving.
Minder overlap en meer duidelijkheid is belangrijk om innovatieve bedrijven een gelijk
speelveld te geven en onze autonomie in Europa te versterken. Daarom zet het kabinet
in op vermindering van regeldruk. Er wordt momenteel een non-paper gemaakt met suggesties
voor de Digitale Omnibus en AI verordening.
In dit kader heeft het kabinet de Commissie gevraagd om spoedig met een voorstel te
komen om ook op Europees niveau handhavende bevoegdheden voor consumentenwetgeving
te organiseren (via een herziening van de Verordening Samenwerking Consumentenbescherming).
De DFA kan daarnaast worden ingezet als gerichte maatregel om specifieke online handelspraktijken
aan te pakken en daarmee duidelijkheid te creëren voor consumenten en ondernemers
over wat wel en niet is toegestaan.
De leden wijzen erop dat veel Europese startups en scale-ups vrezen dat de DFA opnieuw
extra regels en verplichtingen oplevert en daarmee de Europese concurrentiekracht
schaadt. Dit blijkt onder meer uit de gezamenlijke verklaringen van brancheorganisaties.
Hoe weegt de Minister deze zorgen? En is hij bereid deze nadrukkelijk in te brengen
tijdens de Raad?
Antwoord:
Het kabinet begrijpt de zorgen van de brancheorganisaties. Eventuele nieuwe regels
in de DFA moeten eenvoudig uitlegbaar en handhaafbaar zijn en moeten bestaande onduidelijkheden
en hiaten opvullen. Dit moet het voor ondernemers en handhavende instanties duidelijk
maken wat wel en niet is toegestaan. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag
5, is een belangrijk doel van de DFA om fragmentatie op de Europese interne markt
te voorkomen en te zorgen voor een gelijk speelveld.
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de Telecomraad. Nederland zal, los van deze
specifieke vergadering, deze positie blijven uitdragen in Brussel.
Er is stevige kritiek op de consultatie over de DFA, omdat de vragenlijst volgens
betrokkenen sterk sturend was en zelfs kenmerken had van de «dark patterns» die men
met deze wet wil tegengaan. Hoe beoordeelt de Minister de kwaliteit en legitimiteit
van dit consultatieproces? En vindt hij dit een betrouwbare basis voor het opstellen
van nieuwe Europese wetgeving?
Antwoord:
Er is in de optiek van het kabinet sprake van een open en transparant wetgevingsproces
van de Europese Commissie. Dit proces bestaat uit meerdere fasen waarin stakeholders
inbreng kunnen leveren. Zowel tijdens de consultatie voor de Digital fairness fitness
check van het consumentenrecht, als tijdens de nu lopende publieke consultatie voor
de DFA, kunnen alle partijen hun standpunten inbrengen en wordt een zeer brede en
grote groep stakeholders gehoord. De Commissie organiseert ook veel bijeenkomsten
in dit kader.
De vragenlijst voor de publieke consultatie is overigens gebaseerd op de uitkomst
van het rapport van de Commissie over de fitness check en de beleidsopties die daarin
naar voren zijn gebracht om specifieke problemen in de digitale economie aan te pakken.
In de vragenlijst is ruimte voor partijen om aan te geven dat zij geen aanvullend
beleid noodzakelijk achten op een specifiek thema. Daarnaast kunnen partijen hun algemene
positie altijd kenbaar maken aan de Commissie.
De Europese Commissie overweegt om via de DFA meer eigen handhavingsbevoegdheden te
krijgen, bovenop de rol van nationale toezichthouders. Hoe kijkt de Minister aan tegen
dit mogelijke verlies van nationale bevoegdheden? Acht hij het wenselijk dat Brussel
taken naar zich toetrekt die nu door nationale toezichthouders zoals de ACM al effectief
worden uitgevoerd, zoals bij de sancties tegen Epic Games (Fortnite)?
Antwoord
Op dit moment is grensoverschrijdende handhaving mogelijk bij bedrijven die de Europese
consumentenwetgeving overtreden (via de Verordening Samenwerking Consumentenbescherming
tussen nationale toezichthouders op het consumentenrecht).
Er zijn echter geen centrale handhavende bevoegdheden op Europees niveau voor het
opleggen van een sanctie, maar alleen nationale autoriteiten kunnen sancties opleggen.
In de praktijk zijn daarom geen boetes opgelegd in grote zaken die in dit samenwerkingsverband
zijn aangepakt. Dit komt de effectiviteit van het toezicht niet ten goede en het vermindert
de afschrikwekkende werking.
Als de Commissie eigen handhavingsbevoegdheden krijgt, kan de Commissie gericht een
aantal zaken oppakken die voor de hele EU van belang zijn. Dit moet handhaving van
de consumentenregels versterken en verbeteren. Hierdoor zou het gelijke speelveld
verbeterd worden tussen handelaren die enkel lokaal actief zijn enerzijds en grote
partijen die in de hele EU opereren anderzijds. En daarnaast moet het handhaving effectiever
maken richting partijen die van buiten de EU opereren. Andere zaken zullen nog altijd
door nationale toezichthouders worden opgepakt op basis van de huidige bevoegdheden.
In dit kader heeft het kabinet de Commissie gevraagd om spoedig met een voorstel te
komen om ook op Europees niveau handhavende bevoegdheden voor consumentenwetgeving
te organiseren (via een herziening van de Verordening Samenwerking Consumentenbescherming).
Als het doel vooral is om kinderen te beschermen tegen schadelijke ontwerptechnieken,
zoals lootboxes, waarom wordt er dan niet gekozen voor een gerichte aanpak binnen
de bestaande Europese kaders? Zou een brede verordening als de DFA niet veel verder
gaan dan nodig is voor dit specifieke doel?
Antwoord
De juridische vorm van een (eventueel) Commissievoorstel voor een DFA is nog onzeker.
De Commissie zal met de DFA naar verwachting aanpassingen voorstellen van de bestaande
Europese consumentenrichtlijnen. Het is nog onzeker of er daarnaast ook een voorstel
voor een nieuwe verordening zal worden gedaan. Het kabinet verwijst voor de verdere
beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 5.
Deze leden vragen of de Minister bereid is tijdens de Telecomraad een kritische lijn
te volgen, de optie open te houden dat bestaande wetgeving voldoende is en erop toe
te zien dat het thema kinderrechten niet wordt gebruikt om een veel bredere Brusselse
bevoegdheidsuitbreiding te rechtvaardigen.
Antwoord
De DSA biedt een goede basis om kinderrechten te beschermen. Het kabinet ziet echter
nog wel lacunes als het gaat om verslavend ontwerp. Dit is onwenselijk. Daarom steunt
het kabinet de Europese Commissie om dit te reguleren via de Digital Fairness Act.
Tot slot vragen deze leden de Minister om bij zijn pleidooi voor de versterking van
de onderzeese kabelinfrastructuur (p. 4) het strategisch belang van nieuwe aanlandingen
van onderzeese datakabels in Nederland te benadrukken.
Antwoord
Het kabinet pleit in Europees verband voor versterking van de onderzeese kabelinfrastructuur
en benadrukt daarbij inderdaad het belang van aanlandingen van strategische nieuwe
zeekabelprojecten in Nederland. Ook bij deze informele Telecomraad zal Nederland dit
doen.
Vragen van GroenLinks-PvdA
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de demissionaire Minister of hij bekend
is met de ontwikkelingen in landen als het Verenigd Koninkrijk waar wettelijke leeftijdsgrenzen
zijn ingevoerd voor bepaalde content. Dit bleek makkelijk te omzeilen en het legde
de verantwoordelijkheid voor de techniek bij de sociale media bedrijven. Deze leden
hebben zorgen over de mate van privacybescherming en de cyberveiligheid die wordt
voorzien door deze bedrijven. Kan de demissionaire Minister uitsluiten dat dergelijke
situaties in Europa ontstaan? Wat doet hij om in Europees verband te garanderen dat
de methoden voor verificatie van één leverancier afhankelijk worden? Is hij van mening
dat er altijd alternatieven moeten zijn voor één Europese methode, zodat gebruikers
keuzevrijheid hebben in verificatiemiddelen? De leden vragen de demissionaire Minister
om niet in te stemmen met een gezamenlijke verklaring als deze zorgen niet voldoende
zijn weggenomen.
Antwoord
In Europa hebben we uitgebreide wetgeving die hoge eisen stelt aan niveaus van privacybescherming
en cyberveiligheid van digitale diensten. Voorbeelden daarvan zijn de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG), de Cyber Security Act (CSA), Digital Services Act (DSA).
In 2026 komt daar de Cyberbeveiligingswet bij.
Daarnaast heeft de Europese Commissie specificaties gepubliceerd voor een White label
leeftijdsverificatie app. Op basis van deze specificaties kunnen vele varianten van
apps worden ontwikkeld, waarbij deze apps altijd moeten voldoen aan de wettelijke
eisen van gegevensbescherming en cyberveiligheid. Het kabinet is er een voorstander
van dat er op basis van deze specificaties verschillende apps worden ontwikkeld zodat
gebruikers keuzevrijheid hebben. In de verklaring staat nu een gebalanceerde tekst.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de gevolgen voor de vrije
toegang tot informatie en de «mission creep» die kunnen ontstaan als leeftijdsverificatie
Europees wordt ingevoerd. Het internet wordt gekenmerkt door de vrijheid en anonimiteit
voor gebruikers om zichzelf te ontplooien en ontwikkelen. Heeft de demissionaire Minister
onderzocht welke negatieve gevolgen voor kinderrechten het invoeren van leeftijdsverificatie
kan hebben? Is er wat hem betreft een effectieve integrale aanpak voor online veiligheid
van jongeren waar leeftijdsverificatie geen onderdeel van is? Hoe onderbouwt de demissionaire
Minister dat het verplichten van verificatie proportioneel is ten opzichte van andere
maatregelen? Ook vragen de leden om een reflectie op het mogelijke waterbedeffect
van wettelijke leeftijdsgrenzen. Zal het verplichten hiervan jongere internetgebruikers
niet naar gevaarlijke websites leiden die slechter gereguleerd zijn?
Antwoord
De inzet is om leeftijdsverificatie alleen in te zetten waar dat proportioneel is,
zodat fundamentele rechten zo min mogelijk worden geraakt. Door deze gerichte benadering
is er zo min mogelijk impact tot de vrije toegang tot informatie.
Het kabinet heeft de mogelijke negatieve gevolgen voor kinderrechten bij invoering
van leeftijdsverificatie in kaart gebracht. Een mogelijk negatief gevolg is bijvoorbeeld
dat niet alle kinderen toegang kunnen hebben tot een digitale dienst. Omdat er negatieve
gevolgen kunnen zijn, moeten voor specifieke digitale diensten de risico’s in kaart
worden gebracht en moet op basis daarvan bekeken worden of de inzet van leeftijdsverificatie
gerechtvaardigd is.
Ook hier geldt dat eerst voor een digitale dienst in kaart moet worden gebracht wat
de risico’s zijn en moet worden bekeken op welke manier die risico’s kunnen worden
weggenomen, waarbij leeftijdsverificatie een van de mogelijkheden is. Dit vloeit rechtstreeks
voort uit de DSA.
Een algemene plicht voor alle digitale diensten tot het gebruik van leeftijdsverificatie
is niet proportioneel. Per digitale dienst moet worden bekeken of dat de risico’s
van deze dienst de inzet van het middel van leeftijdsverificatie rechtvaardigen. Per
digitale dienst moet dus worden gekeken of de inzet van leeftijdsverificatie proportioneel
is.
In specifieke situaties waarin de inzet van leeftijdsverificatie overwogen wordt,
moet het risico op een waterbedeffect worden meegenomen. Als sprake is van een waterbedeffect
zal de conclusie kunnen zijn (dat zal mede afhangen van de grootte van het waterbedeffect)
dat leeftijdsverificatie niet het geschikte instrument is (en zal een keuze moeten
worden gemaakt voor een ander instrument).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen de inzet voor keiharde regulering
van verslavende en polariserende algoritmen in de Digital Fairness Act (DFA). Zij
vragen de demissionaire Minister om in te gaan op de specifieke maatregelen die wat
hem betreft deel moeten zijn van de DFA. Als hij dit niet meteen kan uitleggen, kan
hij dan wel aangeven wanneer de Kamerbrief komt waarin de inzet uitgebreid beschreven
staat? Bovendien waarderen deze leden de steun voor het ontwikkelen van een Digitale
Kijkwijzer door het NICAM. Zij vernemen graag wat de demissionaire Minister specifiek
gaat doen om de ontwikkeling te ondersteunen.
Antwoord
Het Ministerie van BZK voert gesprekken met NICAM over de ontwikkeling en totstandkoming
van een digitale Kijkwijzer. Andere departementen, zoals OCW (verantwoordelijk voor
de Mediawet 2008 en de subsidierelatie met NICAM i.s.m. VWS), dragen er graag aan
bij om dit succesvol te laten zijn door het bieden van technische hulp en ondersteuning.
Het kabinet zet deze inzet onverminderd voort.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsinzet
op het gebied van technologische soevereiniteit. Hoewel zij de ambitie ten volste
steunen, zien zij dat Nederland nog onvoldoende nationale maatregelen neemt om met
gezag te spreken over het afbouwen van digitale afhankelijkheden. Zij wijzen op de
antwoorden op Kamervragen van de leden Kathmann en Six Dijkstra [2025D40419] waarin het Ministerie van EZ aangeeft dat het uitvallen van Amerikaanse techleveranciers
kan leiden «tot onoverkomelijke verstoring [...] van de dienstverlening.» Is de demissionaire
Minister van mening dat Nederland genoeg doet om de eigen afhankelijkheden van de
Verenigde Staten af te bouwen? Welke EU-lidstaten zijn wat hem betreft goed bezig
met het nationaal terugdringen van digitale afhankelijkheden? Deze leden benadrukken
dat zonder investeringsagenda, mandaat voor de coördinerend bewindspersoon op het
gebied van Digitalisering, en een concreet tijdspad voor het terugdringen van afhankelijkheden,
Nederland niet genoeg doet om de strategische autonomie te waarborgen.
Antwoord
Technologiebedrijven van over de hele wereld, inclusief uit de VS, leveren belangrijke
producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draait. Juist
onze open economie heeft er de afgelopen decennia mede voor gezorgd dat de Nederlandse
welvaart hoog is en Nederlandse bedrijven internationaal innovatief én concurrerend
zijn.
Tegelijkertijd is het ook van belang om de risico’s die gepaard gaan met strategische
afhankelijkheden goed in kaart te brengen en zo nodig hier mitigerende maatregelen
voor te nemen. Het kabinet werkt hieraan, bijvoorbeeld als het gaat om AI, netwerktechnologie,
cryptografie en cloud.
Of meer ruimte voor Europese en Nederlandse alternatieven wenselijk is moet per digitale
technologie en productcategorie worden bezien. De Agenda Digitale Open Strategische
Autonomie (DOSA) en de Nationale Technologiestrategie (NTS) bieden hier aanknopingspunten
voor. Voor een aantal technologieën heeft het kabinet al een aantal stappen gezet
en de Kamer daarover geïnformeerd, zoals in het kader van cloud2, als ook door de voorgenomen realisatie van een AI faciliteit in Groningen3. In algemene zin is de kabinetsinzet om de publieke en private investeringen in R&D,
waaronder voor digitale (sleutel)technologie, te verhogen tot 3% van het bruto binnenlands
product (bbp)4.
Nederland is actief in gesprek met andere Europese lidstaten over digitale open strategische
autonomie, zowel met lidstaten die onze zienswijze delen als met lidstaten waarmee
er meer verschillen in zienswijze zijn. Zo heeft Nederland dit voorjaar de D9+ georganiseerd
in Amsterdam, waar 13 EU-lidstaten zich hebben uitgesproken voor het versterken van
de Europese digitale concurrentiepositie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de Europese aanpak van
technologische afhankelijkheden. In de opsomming van organisaties waarmee wordt samengewerkt,
missen deze leden het maatschappelijk middenveld. Welke rol ziet de demissionaire
Minister voor mensenrechtenorganisaties die opkomen voor (digitale) grondrechten,
zoals Bits of Freedom (BoF) en European Digital Rights (EDRi)? Is hij bereid te pleiten
voor het betrekken van dergelijke organisaties bij de Europese plannen? Verder vragen
de leden om een nadere toelichting wat de demissionaire Minister bedoelt met het «stimuleren
van interoperabiliteit, standaardisatie en een sterker innovatie-ecosysteem.» Wat
bedoelt hij hiermee en hoe wil hij dit bereiken?
Antwoord
Het kabinet hecht waarde aan ideeën uit het maatschappelijk middenveld. Bij de Nederlandse
beleidsvorming hebben dan ook gesprekken plaatsgevonden met verschillende groepen
en denktanks. Het is goed als dit ook op Europees niveau gebeurt. Goed werkende (Europese)
markten zijn belangrijk voor ons verdienvermogen. Interoperabiliteit, standaardisatie
en innovatie zijn belangrijke elementen om dat te realiseren. Een sterk innovatie
ecosysteem wordt gedreven door publiek-private samenwerkingen en is goed verbonden
met Europese initiatieven, zodat de benodigde schaalgrootte kan worden bereikt. Ook
heeft een sterk innovatie ecosysteem zo min mogelijk afhankelijkheden. Afhankelijkheden
kunnen worden afgebouwd als organisaties en bedrijven meer gebruik gaan maken van
zogenoemde «interoperabele» systemen. Interoperabel betekent dat systemen met elkaar
kunnen communiceren, elkaar begrijpen en daardoor ook makkelijker uitgewisseld of
vervangen kunnen worden door andere systemen. Interoperabiliteit is een belangrijke
randvoorwaarde voor een open, competitieve, op samenwerking gerichte Europese digitale
markt.
Een manier om dat te realiseren is om in Europa (of globaal) standaarden af te spreken.
Dat kan bijvoorbeeld vrijwillig via Europese samenwerkingsprojecten worden gestimuleerd
(bijvoorbeeld Horizon of Digital Europe Program) of dat kan door normen via Europese
verordeningen of richtlijnen te verplichten. Zo worden via de Data verordening onder
andere eisen gesteld aan cloudservice providers om interoperabele systemen te hebben,
zodat de daar opgeslagen data makkelijker gedeeld kan worden met concurrerende cloudoplossingen
of daarnaartoe verplaatst kan worden. Het Kabinet ondersteunt ook NEN-normcommissies,
waar Nederlandse stakeholders en experts kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van
standaarden, bijvoorbeeld voor cloudinteroperabiliteit, data delen en AI.
Door interoperabele oplossingen en standaarden te stimuleren of te verplichten creëren
we goed werkende markten met ruimte voor nieuwe innovaties, ter bevordering van de
keuzevrijheid van burgers en bedrijven en daarmee onze economie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen de proactieve inzet op een sterke
zeekabelinfrastructuur in Europa. Zij zien echter dat EU-lidstaten die met publiek
geld investeren in zeekabels, strategisch beter in positie zijn om zeekabels aan te
landen in hun land. In Nederland ontbreekt die aanpak, zoals beschreven in de recente
Kamerbrief over drie aangenomen moties-Kathmann over zeekabels [2025D40696]. Is de demissionaire Minister van mening dat lidstaten publiek moeten investeren
in een sterke digitale infrastructuur? Heeft het vertrouwen van dit demissionaire
kabinet in de marktwerking geleid tot een kwalitatief hoogwaardig en wenselijk niveau
van de zeekabelinfrastructuur?
Antwoord
Investeringen in digitale infrastructuur worden in principe aan de markt overgelaten.
Dit heeft gezorgd voor een hoogwaardige digitale infrastructuur, waarmee Nederland
tot de koplopers in Europa behoort. De Nederlandse positie in de top 5 van digitale
knooppunten in Europa staat echter onder druk. Zoals toegelicht in de brief van 22 september
jl. (26 643, nr. 1398) zijn er door gewijzigde omstandigheden goede redenen om ook publiek te investeren
in onderzeese datakabels. Omdat er in de allocatieve budgettaire afweging geen ruimte
beschikbaar is gekomen voor publieke investeringen in zeekabels, blijft het kabinet
via faciliterende maatregelen die in de brief zijn toegelicht inzetten op de aanlanding
van nieuwe zeekabels in Nederland.
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de non-paper over
cloudsoevereiniteit. Zij waarderen hoe de demissionaire Minister dit agendeert. Echter
hebben zij enkele kanttekeningen bij de brief. Zo wijzen deze leden er op dat de demissionaire
Minister vaakt spreekt dat het huidige cloudbeleid «may [...] create significicant
strategic dependenceies» en «may compromise Europe’s digital sovereignty and resilience.»
Deze leden vragen de demissionaire Minister om hierin stellig te zijn, net als in
de eerder benoemde antwoorden op Kamervragen van de leden Kathmann en Six Dijkstra,
waarin EZ erkent dat de afhankelijkheid in het geval van storing kan leiding tot een
«onoverkomelijke storing.» Daarnaast vragen de leden welke definitie de demissionaire
Minister gebruikt voor cloudsoevereiniteit. Is hij bekend met het feit dat de «autonome
cloud» van Amerikaanse techgiganten op Europese bodem alsnog kan vallen onder niet-Europese
spionagewetgeving? Kan hij dit betrekken in zijn definitie van cloudsoevereiniteit?
Antwoord
De geciteerde teksten betreffen niet het huidige (Rijksbreed) cloudbeleid, maar beschrijven
de toegenomen afhankelijkheid van clouddiensten en -technologie in het algemeen. Deze
toegenomen afhankelijkheid van clouddiensten en -technologie in het algemeen leidt
niet per definitie tot een grotere strategische afhankelijkheid van niet-EU dienstverleners,
aangezien dit afhankelijk is van de herkomst van de gekozen cloudprovider. De realiteit
is echter dat het overgrote marktaandeel in handen is van de hyperscalers. Het kabinet
heeft daarom meer aandacht voor de daaruit voortvloeiende risico’s en de inzet op
Europese en Nederlandse alternatieven. Het kabinet neemt waar dat er bij publieke
en private afnemers van clouddienstverlening meer aandacht is voor risico’s van toegang
tot data en continuïteit van dienstverlening. De afgelopen periode hebben veel – Europese
en niet-Europese – cloudaanbieders zogenaamde autonome of soevereine cloud proposities
op de markt gebracht om tegemoet te komen aan de zorgen en behoeften van afnemers.
Er bestaan op dit moment geen uniforme principes om te bepalen wat een soevereine
cloud is. Als gevolg hiervan vermarkten aanbieders op dit moment uiteenlopende producten
als «soeverein». Omdat er op dit moment geen regels zijn die voorschrijven dat een
soevereine cloud propositie bescherming moet bieden tegen niet-Europese spionagewetgeving,
is het in de praktijk mogelijk dat er clouddienstverlening op Europese bodem wordt
aangeboden als «soeverein» terwijl deze onder specifieke omstandigheden verplicht
is niet-Europese veiligheids- en opsporingsdiensten toegang te geven tot opgeslagen
data.
Het kabinet maakt zich er in Europees verband hard voor te komen tot eenduidige afspraken
en definities over wanneer een commerciële cloud propositie «soeverein» mag worden
genoemd. Daartoe wordt momenteel op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken
onderzoek uitgevoerd om in kaart te brengen wat principes en criteria zouden kunnen
zijn waaraan commerciële soevereine cloud proposities moeten voldoen. Dit biedt aanbieders
duidelijkheid over de eisen waar ze aan moeten voldoen om een soevereine cloud propositie
te mogen aanbieden, terwijl afnemers zekerheid hebben dat de dienstverlening daadwerkelijk
de volledige bescherming biedt waar ze naar op zoek zijn. Het kabinet zal de uitkomsten
van dit onderzoek ook in Europees verband inbrengen.
Het is overigens belangrijk het streven naar een soevereine cloud definitie voor commerciële
cloud proposities niet te verwarren met het streven in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie
om een soevereine overheidscloud te ontwikkelen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de non-paper dat er geen Europese
alternatieven zijn voor Big Tech. Zij zijn het hier niet mee eens. Hoewel een Europees
bedrijf op de schaal van Microsoft, Google of Amazon niet bestaat, is er een rijk
ecosysteem van Europese ondernemers die – gezamenlijk – wel degelijk in staat zijn
om goede IT-diensten te leveren. Is de demissionaire Minister dat met deze leden eens?
Deelt hij de mening van deze leden dat een Europees Big Tech bedrijf niet de oplossing
is, omdat het de risico’s van een strategische afhankelijkheid niet wegneemt?
Antwoord
Het kabinet is het ermee eens er een rijk Europees digitaal ecosysteem is, en dat
er in de EU goede IT-diensten worden aangeboden. Wel verschilt de kwaliteit van het
aanbod per technologie. Zo heeft Europa bijvoorbeeld een sterke marktpositie op netwerktechnologie,
maar een zwakke positie op bijvoorbeeld cloud.
Specifiek ten aanzien van cloud heeft het kabinet in een recente Kamerbrief5 uiteengezet dat er op dit moment al kwalitatief hoogwaardige Europese clouddiensten
op de markt beschikbaar zijn, maar dat aanbieders van deze diensten een minder geïntegreerd
dienstenpakket aanbieden. Als gevolg daarvan zijn Europese aanbieders niet in dezelfde
mate in staat zijn hun gebruikers te ontzorgen in vergelijking met de hyperscalers.
De digitale sector kenmerkt zich door hoogwaardige technologie en sterke schaalvoordelen.
Dit leidt tot een sterke «winner takes most»-dynamiek. Daarmee is echter niet gezegd
dat een Europees Big Tech-bedrijf de oplossing moet zijn voor de concurrentie-achterstand
van Europese bedrijven in het digitale domein.
Voor het kabinet ligt de prioriteit bij gericht mitigeren van ongewenste strategische
afhankelijkheden, het gericht investeren in digitale sleuteltechnologieën en het optimaliseren
van de randvoorwaarden voor concurrentievermogen in het digitale domein. De aanpak
hiervoor is onder meer beschreven in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie
(DOSA) uit 2023 en de Nationale Technologiestrategie (NTS) uit 2024.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de demissionaire Minister oproept
tot nationale maatregelen voor cloudsoevereiniteit. Met trots presenteert hij het
Nederlandse «implementatiekader risicoafweging cloudgebruik» als voorbeeld. De leden
plaatsen de kanttekening dat dit in Nederland niet heeft geleid tot het terugdringen
van de afhankelijkheid van Big Tech. Zij vragen daarom om toe te lichten welke nationale
maatregelen wél effectief zijn, en hierbij onderbouwing te leveren dat deze maatregelen
daadwerkelijk hebben geleid tot het wegnemen van nationale afhankelijkheden.
Antwoord
Het implementatiekader «risicoafweging cloudgebruik» wordt benoemd als maatregel die
genomen is om binnen de Rijksoverheid een gemeenschappelijk kader op te stellen om
risicoafwegingen te uniformeren. Het kader beoogt niet direct als maatregel om de
afhankelijkheid van «big tech» te verminderen, maar een bewuste afweging te maken
welke type cloud past bij het type data, waarvoor een cloud behoefte is. Overigens
wordt middels stimulerend beleid ingezet op innovatie en verbetering van de concurrentiepositie
van Nederlandse en Europese cloudaanbieders, zoals via financiering die onder IPCEI
CIS aan consortia van lokale cloudaanbieders is verschaft.
Vragen van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van de regering dat er geen «one size
fits all»-oplossing is voor online leeftijdsverificatie. Deze leden vragen de regering
om toe te lichten waarom dat het geval is. Waarom zouden wiskundig en cryptografisch
bewezen effectieve privacybevorderende technologieën, zoals zero knowledge proofs,
hierin tekortschieten? En kan de regering hiervoor een wetenschappelijke of technische
bron aanhalen?
Antwoord
In de brief van 19 februari 2025 heeft het kabinet uiteengezet dat Zero Knowledge
Proof (ZKP) geen leeftijdsverificatiemiddel is, maar een crypto grafische methode
waarmee kan worden bewezen dat iemand boven een bepaalde leeftijd is, zonder dat de
leeftijd of identiteit van een persoon hoeft te worden onthuld. Deze methode kan worden
toegepast door een leeftijdsverificatiemiddel. Hoewel ZKP een belangrijk onderdeel
kan vormen, moet gekeken worden naar de gehele oplossing om te zien of ook andere
relevante aspecten worden gerealiseerd.
Zo is ook van belang dat gedurende het hele proces van verifiëren van de leeftijd
wordt verzekerd dat de leverancier van het leeftijdsverificatiemiddel niet kan zien
waar en wanneer gebruikers hun middel inzetten, en dus niet kan leren wanneer en hoe
vaak gebruikers bijvoorbeeld gokken of alcohol kopen. Ook betrouwbaarheid van de brongegevens,
de betrouwbaarheid dat degene aan wie de gegevens toebehoren ook degene is die het
leeftijdsverificatiemiddel gebruikt, brede beschikbaarheid, inclusie, toegankelijkheid
en gebruiksgemak zijn relevante aspecten om mee te wegen. Leeftijdsverificatie-instrumenten
moeten dus al deze aspecten in voldoende mate adresseren. Standaarden hiervoor zijn
nog in ontwikkeling.
Daarnaast vragen deze leden welke lessen het kabinet verwacht te trekken uit het lopende
TNO-onderzoek naar het Europese prototype voor een leeftijdsverificatie-app. Hoe worden
deze lessen ingebracht in de Brusselse inzet? En wanneer worden de uitkomsten van
dit onderzoek gedeeld met de Kamer?
Antwoord
Het kabinet wil van het onderzoek van TNO leren welke opties er zijn om op basis van
de White label app van de Europese Commissie een leeftijdsverificatie oplossing te
ontwikkelen. Voor al deze opties brengt TNO in kaart wat de juridische, financiële,
organisatorische en technische haalbaarheid daarvan is. Ook brengt TNO per optie in
kaart in welke mate belangrijke fundamentele rechten en publieke waarden zoals privacy,
autonomie, veiligheid en inclusie geborgd kunnen worden. Op basis daarvan wil het
kabinet in specifieke situaties beter kunnen beoordelen welke inzet van leeftijdsverificatie
proportioneel is.
Het kabinet verwacht dat de uitkomsten van het TNO onderzoek uiterlijk in december
met Uw Kamer te kunnen delen.
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie met veel belangstelling kennisgenomen
van het voornemen van de Raad om 15 jaar als minimumleeftijd te hanteren voor sociale
media gebruik binnen de EU. Deze leden vragen of de regering dit voorstel steunt en
welke overwegingen daarbij een rol spelen.
Antwoord
Het kabinet is geen voorstander van een algemene wettelijke leeftijdsgrens voor social
media. Per digitale dienst (of het nu een social media platform, een game- of streamingdienst
is) moeten de risico’s voor minderjarigen in kaart worden gebracht. Op basis van de
in kaart gebrachte risico’s moet bepaald worden voor welke leeftijdsgroepen de digitale
dienst wel geschikt is en voor welke leeftijdsgroepen niet.
Hoewel het kabinet geen voorstander is van een algemene wettelijke leeftijdsgrens
voor social media, geeft het kabinet wel leeftijdsadviezen voor type diensten zoals
social media. Dit zijn niet bindende richtlijnen, zoals de richtlijn gezond en verantwoord
scherm- en sociale mediagebruik, en vormen handvatten ter ondersteuning van de mediaopvoeding
door ouders.
De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast hoe het kabinet wil inzetten op het voorkomen
dat de EU afhankelijk wordt van commerciële leeftijdsverificatieproviders. Op welke
wijze draagt Nederland bij aan de ontwikkeling van een publiek gecontroleerd en toegankelijk
alternatief?
Antwoord
Het kabinet is aan het onderzoeken welke opties voor leeftijdsverificatie ontwikkeld
kunnen worden op basis van de White label specificaties van de Europese Commissie.
Voor al deze opties brengt TNO in kaart wat de juridische, financiële, organisatorische
en technische haalbaarheid daarvan is. Ook brengt TNO per optie in kaart in welke
mate belangrijke fundamentele rechten en publieke waarden zoals privacy, autonomie,
veiligheid en inclusie geborgd kunnen worden. Op basis daarvan will het kabinet in
specifieke situaties beter kunnen beoordelen welke inzet van leeftijdsverificatie
proportioneel is.
Daarbij vragen deze leden of het kabinet het aannemelijk acht dat de Europese eID
Wallet gratis en vrijwillig blijft voor burgers, ook op de langere termijn. 25b: Welke
alternatieve betrouwbare verificatiemethoden moeten volgens het kabinet beschikbaar
zijn voor mensen die de eID Wallet niet willen of kunnen gebruiken, gezien de maatschappelijke
gevoeligheid die bestaat omtrent deze identificatiemethode?
Antwoord
De eIDAS-verordening bepaalt dat het uitgeven, gebruiken en intrekken van EDI-wallets
voor natuurlijke personen gratis is. Ook volgt uit deze verordening dat het gebruik
van een EDI-wallet vrijwillig is en schrijft de verordening voor dat het gebruik van
andere bestaande identificatie- en inlogmiddelen mogelijk blijft. Met betrekking tot
de alternatieve betrouwbare verificatiemethoden laat het Ministerie van BZK, zoals
bij voorgaande vraag vermeld, TNO de opties in kaart brengen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Europese Commissie onderzoekt of overheden
voor strategische toepassingen alleen nog cloudoplossingen mogen gebruiken van aanbieders
die volledig binnen de EU opereren en onder EU-wetgeving vallen. Nederland pleit daarbij
voor een evenwichtige benadering, waarin zowel veiligheid als keuzevrijheid en samenwerking
geborgd blijven. De leden van de NSC-fractie steunen de inzet van de Europese Commissie
van harte en vragen de regering of zij de opvatting delen dat, alle bezwaren over
keuzevrijheid onverlet, de stip aan de horizon moet zijn dat Nederland uiteindelijk
louter autonome cloudoplossingen gebruikt voor strategische toepassingen, in lijn
met onder andere de motie Bruyning-Thijssen (36 574, nr. 13)?
Antwoord
Alle bezwaren over keuzevrijheid en samenwerking onverlet zou het inderdaad een preferente
situatie zijn dat er louter autonome cloudtoepassingen gebruikt worden voor toepassingen
en gegevens die dit vereisen op basis van de risico’s die ervoor zijn benoemd. Dat
neemt echter niet weg dat dergelijke bezwaren wat het kabinet betreft wel degelijk
moeten worden meegewogen. Mede hierom is in de NDS opgenomen, en conform eerdere moties,
dat er verkend wordt hoe een soevereine overheidscloud eruit moet gaan zien.
Daarnaast is eerder dit jaar binnen de EU gesproken over het verplicht stellen van
certificering voor bepaalde digitale diensten, zoals netwerkbewaking voor overheden.
Ook werd overwogen om certificering als voorwaarde te stellen voor toegang tot EU-subsidies
of aanbestedingen. De leden van de NSC-fractie vragen of er recente aanwijzingen zijn
dat de Commissie deze verplichting daadwerkelijk wil doorvoeren. Hoe voorkomt Nederland
dat het wordt verrast door strengere EU-eisen die nu nog in voorbereiding zijn?
Antwoord
De Europese Commissie verkent momenteel de mogelijkheden om certificering van bepaalde
digitale diensten verder te versterken. Er zijn echter nog geen definitieve voorstellen
aangenomen die Nederland zouden verplichten. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen
nauwgezet en neemt actief deel aan overleg in Brussel, zodat wij tijdig kunnen anticiperen
en niet voor verrassingen komen te staan.
Wij erkennen dat proactieve voorbereiding belangrijk is om te voorkomen dat Nederlandse
bedrijven op achterstand raken. Daarom zetten wij in op nauwe samenwerking met het
bedrijfsleven, het delen van informatie over aankomende regelgeving en het ondersteunen
van innovatieve bedrijven bij hun transitie. Daarbij heeft het kabinet nadrukkelijk
aandacht voor de positie van het mkb. Wij streven naar uitvoerbare certificeringstrajecten,
met oog voor betaalbaarheid en toegankelijkheid, zodat ook kleinere bedrijven volwaardig
kunnen blijven meedoen.
Ook vragen deze leden hoe het kabinet het risico inschat dat Nederlandse bedrijven
op achterstand komen als andere lidstaten proactiever anticiperen op mogelijke certificeringseisen.
En hoe zorgt het kabinet ervoor dat ook kleinere bedrijven kunnen blijven meedoen
als certificering breder verplicht wordt?
Antwoord
De Europese Commissie verkent momenteel de mogelijkheden om certificering van bepaalde
digitale diensten verder te versterken. Er zijn echter nog geen definitieve voorstellen
aangenomen die Nederland zouden verplichten. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen
nauwgezet en neemt actief deel aan overleg in Brussel, zodat wij tijdig kunnen anticiperen
en niet voor verrassingen komen te staan.
Het kabinet erkent dat proactieve voorbereiding belangrijk is om te voorkomen dat
Nederlandse bedrijven op achterstand raken. Daarom zetten wij in op nauwe samenwerking
met het bedrijfsleven, het delen van informatie over aankomende regelgeving en het
ondersteunen van innovatieve bedrijven bij hun transitie. Daarbij heeft het kabinet
nadrukkelijk aandacht voor de positie van het mkb. Wij streven naar uitvoerbare certificeringstrajecten,
met oog voor betaalbaarheid en toegankelijkheid, zodat ook kleinere bedrijven volwaardig
kunnen blijven meedoen.
Vragen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat leeftijdsverificatie en bescherming
van minderjarigen online gaat worden besproken bij de informele Telecomraad. De leden
wijzen erop dat het uitgesproken wens is van de Tweede Kamer dat vereisten voor leeftijdsverificatie
wettelijk worden geborgd (Kamerstuk 26 643, nr. 1163) en specifiek dat privacyvriendelijke en betrouwbare leeftijdsverificatie voor online
gokken en pornografische content wettelijk wordt geborgd (Kamerstuk 36 531, nr. 20). De leden vragen naar de voortgang van de uitvoering van de genoemde moties en de
bevestiging dat het kabinet bezig is met nationale wetgeving.
Antwoord
Zoals uiteen gezet in de brief van 19 februari 2025 is hier sprake van een sectorale
aanpak. De Ministeries van Financiën, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid werken aan het beschermen van minderjarigen
tegen de praktijken waar in de moties naar verwezen wordt. Dat omvat onder meer het
onderzoeken en in sommige gevallen het instellen van een wettelijke leeftijdsgrens
(voor de situaties waar die er nog niet is) en het wettelijk verplichten van adequate
online leeftijdsverificatie binnen hun eigen sectorale wetten. Verschillende situaties
kunnen leiden tot een verschillende uitkomst van bovengenoemde belangenafweging.
Zo bestaat er bij online alcoholverkoop ook een fysiek moment waarom leeftijdscontrole
moet plaatsvinden (bij de levering), terwijl online gokken een geheel digitale aangelegenheid
is.
Met betrekking tot pornografische content is adequate online leeftijdsverificatie
niet wettelijk geregeld. Wel ondersteunt de richtsnoer van artikel 28 DSA het gebruik
van toegangsbeperkingen door leeftijdsverificatiemethoden als een passende en evenredige
maatregel om een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging van minderjarigen
te waarborgen wanneer bepaalde producten of diensten een hoog risico vormen voor minderjarigen.
Als hoog risico heeft de Europese Commissie geclassificeerd:
i. de verkoop van alcohol, tabak of nicotinehoudende producten, drugs,
ii. toegang tot elke vorm van pornografische content,
iii. toegang tot gokcontent.
Het kabinet verwacht dat met deze richtsnoer de toezichthouder bij platforms bij pornografische
content op adequate leeftijdsverificatie zal aandringen. Indien blijkt dat dat niet
het geval is, kan een signaal worden afgegeven aan het toezicht.
Ook is het mogelijk bij de evaluatie van de DSA leeftijdsverificatie bij pornografische
content aan de orde te laten komen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepleit dat de desbetreffende
richtsnoer in de wetgeving zelf wordt opgenomen waarmee het juridisch aan gewicht
wint.
Als het gaat om leeftijdsverificatie bij online gokken is leeftijdsverificatie wettelijk
geregeld in artikel 4.11 van het Besluit Kansspelen op Afstand. De identiteit en leeftijd
van gebruikers moeten worden geverifieerd aan de hand van naam, geboortedatum, geboorteplaats
en, voor zover die persoon daarover beschikt, diens Burgerservicenummer, diens fysieke
adres en contactgegevens, waaronder in ieder geval e-mail adres en telefoonnummer,
en het rekeningnummer of een andere unieke aanduiding en de tenaamstelling van de
tegenrekening. Aanbieders moeten de leeftijdsverificatie baseren op betrouwbare bronnen,
zoals een geldig identiteitsdocument en oefenen adequate kwaliteitscontrole uit op
de gegevens, bijvoorbeeld via de Beheervoorziening Burgerservicenummer (BV BSN). De
Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van deze regels en kan optreden
tegen overtredingen bij illegale en legale aanbieders, waaronder het opleggen van
een last onder dwangsom of een boete.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen ook op de voorstellen die de leden samen
met de leden van de NSC-fractie hebben gedaan in de initiatiefnota «De rode knop»
(Kamerstuk 36 719, nr. 2), waaronder om in samenwerking met stakeholders te onderzoeken welke cryptografische
technologieën en implementatiemethodes het meest geschikt zijn voor betrouwbare en
privacyvriendelijke leeftijdsverificatie en tot een concreet proof of concept te komen
én om een interdepartementale taskforce aan te stellen, bestaande uit ambtenaren van
alle verantwoordelijke ministeries, om het beleid en de implementatie van online leeftijdsverificatie
integraal aan te vliegen. Kan de Staatssecretaris op beide voorstellen reageren? Is
hij bereid om deze voorstellen uit te voeren? Zo nee, waarom niet? In het verlengde
hiervan vragen de leden wanneer ze een kabinetsreactie op de gehele initiatiefnota
kunnen verwachten.
Antwoord
Momenteel is het kabinet aan het onderzoeken welke opties voor leeftijdsverificatie
ontwikkeld kunnen worden op basis van de White label specificaties van de Europese
Commissie. Voor al deze opties brengt TNO in kaart wat de juridische, financiële,
organisatorische en technische haalbaarheid daarvan is. Ook brengt TNO per optie in
kaart in welke mate belangrijke fundamentele rechten en publieke waarden zoals privacy,
autonomie, veiligheid en inclusie geborgd kunnen worden. Op basis daarvan wil het
kabinet in specifieke situaties beter kunnen beoordelen welke inzet van leeftijdsverificatie
proportioneel is.
Het kabinet verwacht de uitkomsten van het TNO onderzoek uiterlijk in december met
Uw Kamer te kunnen delen. Tevens zal het kabinet uiterlijk in december komen met een
reactie op beide initiatiefnota’s.
Voor voorbeelden van betrouwbare, wettelijke leeftijdsverificatie kijken de leden
van de ChristenUnie-fractie naar diverse buitenlandse voorbeelden, zowel binnen de
Unie als ook naar het Verenigd Koninkrijk, voor hoe leeftijdsverificatie kan worden
toegepast. Kan de Staatssecretaris per land waar wettelijk verplichte leeftijdsverificatie
al geldt of waar een dergelijk wetstraject gaande is kort uiteenzetten hoe de leeftijdsverificatie
wordt geregeld en hoe fundamentele rechten zoals privacy en dataveiligheid daar worden
geborgd. Naar welk land of welke landen kijkt de Staatssecretaris als voorbeeld?
Antwoord
Er is contact over leeftijdsverificatie met een aantal EU-lidstaten, maar een compleet
overzicht binnen de EU en het Verenigd Koninkrijk is er op dit moment nog niet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts naar een tijdlijn voor de wettelijke
verankering van leeftijdsverificatie in Nederland, zeker als het gaat om online gokken
en pornografische content. Wanneer kunnen de leden erop rekenen dat een wetsvoorstel
in internetconsultatie gaat?
Antwoord
Als het gaat om online gokken is er al een wettelijke regeling. Zie hiervoor het antwoord
op vraag 29.
Als het gaat om pornografische content, verwijst het kabinet naar de richtsnoeren
van artikel 28 DSA. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 29.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat leeftijdsverificatie niet alleen
noodzakelijk is voor sociale media en websites met online gokken of pornografische
content. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Zou de bescherming online voor minderjarigen
niet voor alle apps en digitale diensten moeten zijn waar deze groep gebruik van maakt?
Dan denken de leden bijvoorbeeld ook aan gamen.
Antwoord
Het kabinet is geen voorstander van een algemene wettelijke verplichting voor leeftijdsverificatie
bij alle apps en digitale diensten. Per digitale dienst moeten de risico’s van de
digitale dienst voor minderjarigen in kaart worden gebracht en moet gekeken worden
of de inzet van leeftijdsverificatie proportioneel is. Hoe groter de risico’s voor
minderjarigen van de digitale dienst en er tevens wettelijke leeftijdsgrenzen zijn,
hoe meer de inzet van leeftijdsverificatie gerechtvaardigd is.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen ook op een andere aangenomen motie (Kamerstuk
26 643, nr. 1299) die vraagt om uniformering en handhaving van leeftijdsgrenzen voor social media.
Op welke manier is de Staatssecretaris van plan deze motie uit te voeren? Welk standpunt
draagt het kabinet, in lijn met deze motie, uit op de komende Telecomraad?
Antwoord
Het kabinet is geen voorstander van algemene wettelijke leeftijdsgrenzen voor social
media. Per digitale dienst moeten de risico’s voor minderjarigen in kaart worden gebracht
en moet gekeken worden welke maatregelen moeten worden genomen om minderjarigen te
beschermen waarbij leeftijdsverificatie een van de mogelijke instrumenten is die in
overweging moet worden meegenomen. Hoewel het kabinet geen voorstander is van een
algemene wettelijke leeftijdsgrens voor social media, geeft het kabinet wel leeftijdsadviezen
voor type diensten zoals social media. Dit zijn niet bindende richtlijnen, zoals de
richtlijn gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik, en vormen handvatten
ter ondersteuning van de mediaopvoeding door ouders. Dit standpunt zal het kabinet
ook uitdragen tijdens de komende informele Telecomraad.
De leden van de ChristenUnie-fractie herinneren de Staatssecretaris ook op de aangenomen
motie over verkennen op welke manier het recht op gegevensverwijdering zo toegankelijk
mogelijk kan worden gemaakt (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 60). De leden kunnen zich voorstellen dat, naast nationale inzet, ook Europese inzet
op dit punt wenselijk is. Is de Staatssecretaris zich bereid ook op Europees niveau
in te zetten voor het toegankelijker maken van gegevensverwijdering? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
In de Kamerbrief van 4 februari 2025 (Kamerstuk 32 761, nr. 313) is uitgebreid ingegaan op de motie van het Tweede Kamerlid Ceder (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 60). Daarin is aangegeven dat het recht op vergetelheid al is vastgelegd in de Algemene
Verordening Gegevensbescherming. Een specifieke bepaling ziet op gegevens van kinderen
die worden verwerkt door onlinediensten. Voor die gevallen bestaat de mogelijkheid
om gebruik te maken van het recht tot gegevenswissing, ook nadat de betrokkene inmiddels
meerderjarig is. Een recht op het laten wissen van álle gegevens bestaat niet, want
het recht op vergetelheid is niet absoluut. Het dient bijvoorbeeld rechtmatig te zijn
om persoonsgegevens te blijven bewaren als dit noodzakelijk is voor de uitoefening
van andere belangen of op grond van wettelijke verplichtingen. Artikel 17 AVG geeft
daaraan nader invulling. Verder voorziet de Autoriteit Persoonsgegevens op haar website
in hulp bij de uitoefening van het recht op gegevensverwijdering, door middel van
onder meer een voorbeeldbrief. Alles bijeengenomen wordt met het bestaande juridische
kader en de maatregelen van de AP, dan ook reeds voorzien in de wens die in de motie
wordt geuit.
Vragen van de SGP-fractie
Deelt de regering de opvatting dat bescherming van jongeren niet beperkt zou moeten
zijn tot sociale media, maar alle digitale diensten, apps en schermen zou moeten omvatten
die door jongeren gebruikt worden, waaronder gaming, videodeling en andere platforms?
Is de regering bereid zich in Europees verband in te zetten voor een brede reikwijdte
van regelgeving, inclusief centrale leeftijdsverificatie en ouderlijke goedkeuring
voor alle digitale diensten die jongeren gebruiken?
Antwoord
Ja, het kabinet vind dat jongeren in alle typen digitale diensten beschermd moeten
worden. Het kabinet is echter geen voorstander van leeftijdsverificatie en ouderlijke
goedkeuring voor alle digitale diensten die jongeren gebruiken. Per dienst moeten
de risico’s voor jongeren in kaart worden gebracht en op basis van die risico’s moeten
de maatregelen worden bepaald om die risico’s weg te nemen. Dit kan leeftijdsverificatie
zijn, of vormen van ouderlijke goedkeuring of andere maatregelen. Dit moet per specifieke
situatie worden bekeken.
Erkent de regering dat bescherming van jongeren online niet alleen gaat over sociale
interactieplatforms, maar breder moet worden opgezet om jongeren gezond, veilig en
in balans te laten opgroeien? Hoe gaat de regering dit uitgangspunt concreet inbrengen
in de Europese discussie?
Antwoord
Het kabinet is voorstander van effectieve bescherming voor jongeren, bijvoorbeeld
met werkbare adviezen (zoals de richtlijnen over gezond schermgebruik van de Staatssecretaris
van VWS). Het kabinet is van mening dat dit per specifieke situatie moet worden bekeken.
Deelt de regering de opvatting dat effectieve en privacyvriendelijke leeftijdsverificatie
op centraal niveau (bijvoorbeeld op het niveau van het besturingssysteem of de appstore)
de basis vormt voor leeftijdsgeschikte online ervaringen? Hoe gaat de regering zich
inzetten om dit in Europees verband te realiseren en daarbij ook nationale initiatieven
zoals een rode knop of richtlijnen voor gezond schermgebruik te verbinden met leeftijdsverificatie?
Antwoord
Zoals hiervoor aangegeven is het kabinet geen voorstander van verplicht leeftijdsverificatie
voor alle digitale diensten.
Hoe borgt de regering dat ouders of verzorgers daadwerkelijk het laatste woord krijgen
over welke digitale diensten zij geschikt achten voor hun tieners? Is de regering
bereid zich in te zetten voor regelgeving die ouders nadrukkelijk ondersteunt en faciliteert
in het nemen van beslissingen passend bij hun gezinssituatie?
Antwoord
Het kabinet richt zich onder meer op het verstrekken van adviezen aan ouders die hen
ondersteunen in het maken van beslissingen waar het gaat om mediaopvoeding. Het kabinet
ziet parental control daarbij als belangrijk instrument voor ouders.
Op welke manier gaat de regering er in Brussel voor pleiten dat regels om jongeren
online te beschermen helder, uniform en Europees geharmoniseerd worden, zodat dubbele
regelgeving wordt voorkomen en handhaving effectief en werkbaar blijft?
Antwoord
Het kabinet zal dit onder de aandacht brengen tijdens de informele Telecomraad.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N.T.P. Wingelaar, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken -
Mede ondertekenaar
S.R. Muller, adjunct-griffier