Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 678 Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2464 met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering)
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 1 oktober 2025
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
INLEIDING
Ik dank de leden van de fracties van de PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, BBB en de
ChristenUnie voor hun vragen. Ik beantwoord die hieronder in de volgorde waarin ze
zijn gesteld en doe dat in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid.
In verband met het bijzondere verloop van het wet- en regelgevingsproces wil ik graag
eerst van de gelegenheid gebruik maken om enige toelichting te geven over de implementatie
van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en over de ontwikkelingen
die zich dit jaar hebben voorgedaan en die zullen leiden tot wijziging van de CSRD.
De CSRD wordt geïmplementeerd door het onderhavige wetsvoorstel voor zover het (voornamelijk)
gaat om de regels voor accountants en accountantsorganisaties die assurance-onderzoeken
van de duurzaamheidsrapportering verrichten. De verplichting voor ondernemingen om
te rapporteren over de duurzaamheidsaspecten wordt geïmplementeerd door een ontwerpbesluit
gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat ontwerpimplementatiebesluit richtlijn
duurzaamheidsrapportering (hierna ook ontwerpimplementatiebesluit) is bij de brief
van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 juni 2024 in het kader van de voorhang
naar uw Kamer gestuurd.1 Een nieuwe versie is naar uw Kamer is gestuurd op 12 september 2025.2 De implementatie van de CSRD geschiedt tot slot door middel van een implementatiebesluit
assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering waarin de wettelijke eisen voor accountants
en accountantsorganisaties uit het wetsvoorstel worden uitgewerkt. Over dat besluit
is openbaar geconsulteerd en het zal voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd
nadat uw Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen.3
De implementatie van de CSRD heeft een bijzondere wending gekregen door het voorstel
voor Omnibus I dat de Europese Commissie op 26 februari 2025 heeft gedaan om het concurrentievermogen
van de EU te versterken door onder meer de administratieve lasten en nalevingskosten
van de CSRD te verlagen. Omnibus I bevat twee richtlijnvoorstellen die de CSRD wijzigen.
Eén ervan is reeds in werking getreden, de Stop-de-klok-richtlijn.4 Door deze richtlijn krijgen ondernemingen die vanaf boekjaar 2025 en boekjaar 2026
voor het eerst hadden moeten rapporteren ingevolge de CSRD twee jaar uitstel van de
verplichtingen tot respectievelijk 2027 en 2028. In het tweede richtlijnvoorstel worden
inhoudelijke wijzigingen in de CSRD aangebracht (hierna: de ontwerpwijzigingsrichtlijn).5 De belangrijkste wijziging betreft het voorstel tot het beperken van de reikwijdte
van de CSRD tot grote ondernemingen en grote groepen van ondernemingen (concerns)
met meer dan duizend werknemers, die hetzij een netto omzet van meer dan € 50 miljoen,
hetzij een balanstotaal van meer dan € 25 miljoen hebben, zodat onder meer kleine
en middelgrote beursgenoteerde dochtermaatschappijen niet meer onder de richtlijn
vallen. Volgens de Commissie leidt dat tot een afname van het aantal rapportageplichtige
ondernemingen met 80%. Verder wordt voorgesteld om de informatie die rapporterende
ondernemingen moeten opvragen bij de ondernemingen in hun waardeketen te beperken
tot de informatie die door de Europese Commissie zal worden vastgelegd in een vrijwillige
standaard. Ook zij hier vermeld dat wordt voorgesteld het accountantsonderzoek van
de duurzaamheidsrapportering blijvend te beperken tot een beperkte mate van zekerheid
en niet, zoals nu nog in de CSRD staat, over enkele jaren de mogelijkheid te hebben
om deze uit te breiden naar een redelijke mate van zekerheid. Daarnaast heeft de Commissie
toegezegd de European Sustainability Reporting Standards (ESRS, de standaarden die
de verplichtingen uit de CSRD uitwerken en die zijn neergelegd in een uitvoeringsverordening6 van de Commissie) te herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook
daar de lasten te verminderen. Voor verdere details verwijs ik naar het BNC-fiche
bij de richtlijnvoorstellen en naar het schriftelijk overleg dat naar aanleiding daarvan
is gevoerd met de Tweede Kamer.7
Dit richtlijnvoorstel is nog in onderhandeling. De lidstaten hebben inmiddels eind
juni jl. een politiek akkoord bereikt,8 waarin de reikwijdte van de CSRD nog verder wordt beperkt tot ondernemingen met meer
dan duizend werknemers en een netto omzet van meer dan € 450 miljoen.9 Het Europees Parlement zal naar verwachting in oktober 2025 zijn standpunt bepalen,
waarna de triloog tussen de Commissie, de Raad en het parlement van start zal gaan.
Het is nog niet te voorzien wanneer deze richtlijnwijziging zal zijn afgerond en hoe
de inhoud ervan dan zal luiden. Voor de implementatie van de wijziging is momenteel
uiterlijk 31 december 2026 voorgesteld.
Ondanks deze ontwikkelingen zijn de lidstaten gehouden de CSRD zoals die nu luidt
te implementeren. De implementatiedatum is reeds op 6 juli 2024 verstreken. De Europese
Commissie is inmiddels een inbreukprocedure wegens te late implementatie tegen Nederland
gestart. Ik ben dan ook verheugd dat uw Kamer de behandeling van het wetsvoorstel
heeft opgepakt. De Stop-de-klok-richtlijn heb ik reeds bij nota van wijziging kunnen
meenemen in dit wetsvoorstel. Ook in het gewijzigde ontwerpimplementatiebesluit dat
door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar uw Kamer is gestuurd, is
die richtlijn verwerkt. De implementatiedatum van die richtlijn verstrijkt op 31 december
2025.
In de beantwoording van de vragen van uw Kamer hieronder ga ik zo nodig in op de verschillende
versies van de CSRD. Zo zijn bijvoorbeeld de administratieve lasten van de CSRD door
de wijzigingsrichtlijn naar verwachting substantieel verlaagd. Omdat de vragen van
uw Kamer ook betrekking hebben op de inhoud en de effecten van de duurzaamheidsrapportage,
beperk ik mij niet tot dit wetsvoorstel, maar betrek ik ook het ontwerpimplementatiebesluit
in de beantwoording.
De leden van de fracties van de PVV-, GroenLinks-PvdA-, VVD-, NSC-, BBB- en de ChristenUnie-fracties
hebben kennisgenomen van de Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering,
en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie benadrukken het belang van een efficiënte en effectieve
overheid die zich richt op de belangen van Nederlandse burgers en bedrijven.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een stevige vereenvoudiging
van de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). De Omnibus I van de Europese Commissie
is daarin een goede eerste stap. Omnibus I en dan met name de Stop-de-klok-richtlijn
is verwerkt in de nota van wijziging. Deze leden vinden dit echter een druppel op
de gloeiende plaat, en vinden de wijzigingen in het kader van Omnibus I niet ver genoeg
gaan. De leden zijn voor het schrappen van CSRD.
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre deze implementatie van een EU-richtlijn
bijdraagt aan de directe belangen van de Nederlandse burger en het Nederlandse bedrijfsleven.
Het belang van de CSRD is gelegen in het bieden van transparantie over duurzaamheidsrisico’s,
-kansen en -effecten van de rapporterende onderneming. Dat is ten eerste in het belang
van investeerders bij het maken van duurzame investeringsbeslissingen, omdat het de
informatiekloof tussen ondernemingen en investeerders verkleint. Investeerders hebben
deze informatie nodig, ook om aan hun verplichtingen te voldoen op grond van de Verordening
Informatieverschaffing over Duurzaamheid in de Financiëledienstensector (SFDR).10 Ingevolge die verordening moeten financiële ondernemingen transparant zijn richting
de beleggers over de duurzaamheid van de financiële producten die zij aanbieden. Zij
moeten dus beschikken over de duurzaamheidsinformatie van de ondernemingen waarin
zij investeren. Ten tweede verschaft de duurzaamheidsrapportering inzicht in potentiële
risico's, zoals milieu- of mensenrechtenschendingen. Ten derde voorkomt de geharmoniseerde
rapportering dat ondernemingen moeten voldoen aan uiteenlopende informatieverzoeken
die zij van belanghebbenden ontvangen. Zij hebben nu allen toegang tot dezelfde informatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de duurzaamheidsrapportering
meer op een lijn komt te staan met die van de financiële informatie in de jaarrekening.
Echter constateren deze leden dat dat niet betekent dat de verantwoording over de
duurzaamheidsrapportering ook op een lijn komt te staan met de verantwoording van
de financiële informatie in de jaarrekening. Deze leden zijn van mening dat voor het
voor volledige transparantie noodzakelijk is om het CSRD-duurzaamheidsverslag jaarlijks
op de aandeelhoudersvergadering te behandelen en dat de verantwoording over de duurzaamheidsprestaties
wordt afgesloten met een stemming. Waarom heeft de regering hier niet voor gekozen?
Wat zouden de effecten zijn als deze verplichting er wel zou komen?
Er is niet voor gekozen om de duurzaamheidsrapportering verplicht op de algemene vergadering
te behandelen omdat het de implementatie van de richtlijn te buiten gaat. Dat zou
leiden tot een nationale kop en die staat op gespannen voet met het uitgangspunt van
gebonden implementatie van EU-richtlijnen. Daarnaast vergt het een grondiger afweging
of de vaststelling van de duurzaamheidsrapportering door de algemene vergadering past
binnen de zorgvuldige verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen
van de vennootschap, dan dit implementatietraject toelaat. Het effect van een dergelijke
verplichting zou kunnen zijn dat die bevoegdheidsverdeling binnen de vennootschap
tussen het bestuur en aandeelhouders onevenwichtig wordt. De duurzaamheidsrapportering
gaat namelijk voor een belangrijk deel over het beleid en de strategie ten aanzien
van duurzaamheidskwesties. Het beleid en de strategie van de onderneming zijn in het
in Nederland geldende Rijnlands model primair aan het bestuur, onder toezicht van
de raad van commissarissen. Het toekennen van een bevoegdheid aan de algemene vergadering
om de duurzaamheidsrapportering vast te stellen zou daarom een fundamentele verschuiving
in deze bevoegdheidsverdeling (kunnen) betekenen. Gelet hierop lijkt het in de rede
te liggen om dit op een later moment separaat nader te bezien, waarbij ook de ervaring
kan worden meegenomen die ondernemingen dan hebben opgedaan met de CSRD.11
Deze leden constateren ook dat de reikwijdte van deze nieuwe wetgeving zich beperkt
tot grote bedrijven. Deze leden zijn van mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk
bedrijven flinke stappen zetten op verduurzaming, in het belang van de klimaatdoelen
en de internationale concurrentiepositie. Overweegt de regering om de CSRD-verplichtingen
op termijn uit te breiden naar middelgrote bedrijven? Waarom is er gekozen voor de
harde grenzen die er nu zouden gelden?
Het kabinet heeft geen voornemens om de CSRD-verplichtingen uit te breiden naar middelgrote
bedrijven. Het kabinet heeft zich juist geschaard achter de voorstellen van de Europese
Commissie in het Omnibus I-pakket, die de reikwijdte van de CSRD beperken tot grote
ondernemingen met meer dan duizend werknemers. De grenzen in de CSRD, zoals die door
dit wetsvoorstel worden geïmplementeerd, zijn een uitbreiding ten opzichte van de
grote beursvennootschappen, banken en verzekeringsmaatschappijen met meer dan vijfhonderd
werknemers, die al sinds 2017 niet-financiële informatie moeten opnemen in hun bestuursverslag.12 Vanwege een toenemende behoefte aan duurzaamheidsinformatie, is in 2022 besloten
in de oorspronkelijke CSRD die reikwijdte uit te breiden tot alle beursvennootschappen,
met uitzondering van de micro-entiteiten, alle grote vennootschappen en alle grote
banken en verzekeringsmaatschappijen. Deze beperkte groep ondernemingen – in Nederland
nog geen 1% van alle ondernemingen – vertegenwoordigt volgens berekeningen van de
Commissie 75% van de omzet van alle vennootschappen in de EU.
De grenzen die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpwijzigingsrichtlijn in
het Omnibus I-pakket omvat alle grote ondernemingen en grote groepen van ondernemingen
(concerns) met meer dan duizend werknemers, die hetzij een netto omzet van meer dan
€ 50 miljoen, hetzij een balanstotaal van meer dan € 25 miljoen hebben. De Commissie
en het kabinet hebben ingezet op het beperken van de regeldruk als prioriteit. Voor
de Commissie is dat belangrijk om het concurrentievermogen van de EU te versterken.
Inmiddels ligt er een Raadsakkoord over de ontwerpwijzigingsrichtlijn, waarin de reikwijdte
van de CSRD nog verder wordt beperkt tot ondernemingen met meer dan duizend werknemers
en een netto omzet van meer dan € 450 miljoen. Dit leidt ertoe dat minder ondernemingen
rapportageplichtig zullen zijn onder de CSRD.
§ 2. Richtlijn duurzaamheidsrapportering
De leden van de PVV-fractie lezen dat de zogenaamde Stop-de-klok-richtlijn de toepassing
van de CSRD voor een groot aantal ondernemingen met twee jaar uitstelt. Voorziet de
regering nog problemen met betrekking tot handhaving en compliance bij de uitgestelde
invoering? Zo ja, hoe is de regering van plan hiermee om te gaan zodat dit niet leidt
tot onnodige onzekerheid voor het Nederlandse bedrijfsleven?
De uitgestelde invoering leidt niet tot problemen voor de handhaving en naleving.
De Stop-de-klok-richtlijn stelt enkel de toepassing van de CSRD uit, zodat in de tussentijd
onderhandeld kan worden over een beperking van de CSRD-verplichtingen. Het uitstel
voorkomt dat ondernemingen eerst één of twee jaar moeten rapporteren met de kans om
vervolgens onder de gewijzigde CSRD buiten het toepassingsbereik te vallen. Juist
om die onzekerheid weg te nemen, is er voorrang gegeven aan een snelle totstandkoming
van de Stop-de-klok-richtlijn. Tegelijkertijd heeft het kabinet de implementatie snel
opgepakt door middel van een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel en een aangepast
implementatiebesluit dat voorgehangen is bij het parlement.
Deze leden willen tenslotte weten wat de impact van de duurzaamheidsrapportering is
op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ten opzichte van bedrijven buiten
de Europese Unie?
De CSRD beoogt op middellange termijn positief bij te dragen aan de concurrentiepositie
van ondernemingen doordat ondernemingen via de rapporteringsverplichting meer inzicht
krijgen in financiële duurzaamheidskansen en -risico’s. De Europese Commissie geeft
in haar Impact Assessment bij het voorstel voor de oorspronkelijke CSRD in 2021 aan
dat de concurrentiekracht van ondernemingen in de EU waarschijnlijk wordt vergroot
op de lange termijn, als de ESRS de basis vormen van toekomstige internationale standaarden.
Dan hebben ondernemingen in de EU een voordeel als voorlopers. Verder stelt de Commissie
dat de concurrentiekracht van ondernemingen die voorlopers zijn op het gebied van
duurzaamheid toeneemt, omdat zij beter herkenbaar zijn voor investeerders en andere
gebruikers van duurzaamheidsinformatie, wat de reputatie van deze ondernemingen ten
goede komt en het makkelijker maakt voor hen om kapitaal aan te trekken.
Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met nadelige gevolgen van te veel rapportageverplichtingen.
De Commissie wijst daarbij op verhoogde administratieve lasten ten opzichte van ondernemingen
buiten de EU en misgelopen investeringen, bijvoorbeeld voor ondernemingen die zich
in een minder goede positie op het duurzaamheidsterrein bevinden.13 Dit sluit ook aan bij kosten-batenanalyse die EFRAG in 2022 heeft opgesteld bij de
ESRS. Uit dat onderzoek blijkt dat de meeste ondernemingen onderaan de streep een
concurrentievoordeel verwachten. Zij verwachten vaker aanbestedingen en tenders te
kunnen winnen, aantrekkelijker te zijn voor nieuwe klanten en eenvoudiger toegang
krijgen tot financiering. Een minderheid van ondernemingen verwacht concurrentienadeel
te ondervinden van het moeten openbaar maken van gevoelige bedrijfsinformatie, zoals
waar een vooruitblik gegeven moet worden over risico’s, verwachtingen en plannen ten
aanzien van duurzaamheidskwesties voor de middellange en lange termijn.
De CSRD bevat daarnaast een verplichting voor bepaalde in de EU en de Europese Economische
Ruimte (EER) gevestigde dochtermaatschappijen en bijkantoren om een verslag inzake
de duurzaamheid openbaar te maken over het hele concern van hun moedermaatschappij
als die laatste buiten de EU en EER is gevestigd en in de gehele EER een netto-omzet
van meer dan € 150 miljoen heeft behaald. Dat is een belangrijke maatregel ter bevordering
van een gelijk speelveld tussen ondernemingen in de EU en grote concerns buiten de
EU. In het Omnibus-voorstel wordt die netto-omzetgrens verhoogd naar € 450 miljoen.
Verder wijst het kabinet erop dat steeds meer internationaal opererende ondernemingen
vrijwillig rapporteren volgens de duurzaamheidsstandaarden IFRS S1 en IFRS S2 zoals
vastgesteld door de International Sustainability Standards Board (ISSB), die een internationaal referentiekader bieden om over duurzaamheidsrisico’s
te rapporteren.14 Hiermee kunnen ondernemingen investeerders op uniforme wijze van materiële informatie
voorzien, hun eigen duurzaamheidsrisicobeheer naar een hoger plan tillen en de rapportage
bijdraagt aan toekomstige toegang tot kapitaal. Steeds meer niet-EU-jurisdicties stellen
rapportages volgens de door de ISSB opgestelde standaarden bovendien verplicht. EFRAG
heeft samen met de ISSB aangegeven dat er een hoge mate van interoperabiliteit zit
tussen de ESRS- en ISSB-rapportagestandaarden, wat bevorderlijk is voor het gelijke
speelveld van EU-spelers ten opzichte van niet-EU spelers op het terrein van duurzaamheidsrapportage.
Uit een rapport uit 2024 van de IFRS Foundation (die de internationale jaarrekeningstandaarden
opstelt) blijkt dat naast de EU 36 landen enige vorm van duurzaamheidsrapportering
voor bepaalde ondernemingen (doorgaans beursvennootschappen en financiële instellingen)
hebben ingevoerd of hebben aangekondigd die binnen een of twee jaar in te voeren,
waaronder in Australië, Brazilië, China, Egypte, Japan, Maleisië, Nigeria, Filipijnen,
Turkije, en het Verenigd Koninkrijk.15 De EU staat hierin dus niet alleen.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om helder uiteen te zetten wat er nu
is, dan wel wordt, aangepast in de CSRD en wat de gevolgen daarvan zijn.
De belangrijkste aanpassingen zijn weergegeven in de inleiding van deze nota naar
aanleiding van het verslag, omdat dit veel vragen over het voorstel raakt. Ik zal
hierna de verwachte gevolgen van de voorstellen schetsen, waarbij ik ook de overige
wijzigingen zal betrekken.
Het eerste voorstel is de Stop-de-klok-richtlijn. Het uitstel door de Stop-de-klok-richtlijn
voorkomt dat bedrijven één of twee jaar zouden moeten rapporteren over de boekjaren
2025 en 2026 onder de CSRD, waarna ze mogelijk buiten de reikwijdte van de gewijzigde
CSRD zouden vallen.
Het tweede richtlijnvoorstel, de ontwerpwijzigingsrichtlijn, wijzigt de CSRD op de
diverse onderdelen. Ten eerste is dat de beperking van de reikwijdte van de CSRD.
Doordat kleine en middelgrote beursvennootschappen niet meer onder de rapporteringsverplichting
zullen vallen, vervallen ook enkele gedeeltelijke en tijdelijke vrijstellingen in
de CSRD die alleen van toepassing zijn op MKB-ondernemingen. Volgens de Commissie
bespaart de verhoging van de drempels voor ondernemingen die over duurzaamheid moeten
rapporteren, in de EU ca. € 1,2 miljard per jaar aan rapporteringskosten. Het aantal
rapporteringsplichtige ondernemingen zou met circa 80% afnemen. Deze voorgestelde
wijzigingen beogen de lasten van het bedrijfsleven te beperken en het concurrentievermogen
te verbeteren, conform de doelstelling van de Commissie met de Omnibus-voorstellen.
Ten tweede is voorgesteld om een grens te stellen aan de informatie die de rapporterende
ondernemingen mogen opvragen bij de ondernemingen in hun waardeketen, voor zover die
laatstbedoelde ondernemingen duizend werknemers of minder hebben. Deze maatregel beschermt
de ondernemingen in de waardeketen tegen ongebreidelde informatieverzoeken vanuit
de rapporterende ondernemingen. Het beperkt het doorsijpelen («trickle down») van
rapporteringsverplichtingen naar het MKB. Ook voor de rapporterende ondernemingen
wordt het zo veel duidelijker wat zij ten hoogste nodig hebben uit de waardeketen.
De accountant stelt zijn assuranceverklaring bij de duurzaamheidsrapportering op met
inachtneming van de verplichting voor de onderneming om niet meer informatie te verlangen
uit de waardeketen dan in de standaarden voor vrijwillig gebruik is gespecificeerd.16 De standaard die de Commissie in een uitvoeringsverordening zal opstellen en die
de maximaal op te vragen informatie zal benoemen, zal tevens gebruikt kunnen worden
als vrijwillige rapporteringsstandaard door ondernemingen die niet (meer) onder de
rapporteringsverplichtingen vallen, maar wel willen rapporteren.
Ten derde vervalt in de ontwerpwijzigingsrichtlijn de mogelijkheid om de verklaring
met een beperkte mate van zekerheid, die de accountant afgeeft over de duurzaamheidsrapportering,
in de toekomst te vervangen door een verklaring met een redelijke mate van zekerheid.
Dit kan leiden tot minder kosten voor ondernemingen. Daarnaast zal de Commissie in
plaats van assurancestandaarden in 2026 targeted assurance guidelines uitvaardigen.17 Dit stelt de Commissie in staat om sneller in te spelen op ontwikkelingen op het
gebied van het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering om zo onnodige
lasten voor ondernemingen die onder de rapportageverplichtingen vallen te beperken.
Ten vierde zal de Commissie afzien van het opstellen van sectorspecifieke standaarden,
zoals nu nog in de CSRD is beoogd (artikel 29ter, eerste lid, derde tot en met zesde
alinea, CSRD). De bedoeling van deze sectorspecifieke standaarden was om de vergelijking
tussen ondernemingen in dezelfde sector te bevorderen. Het schrappen van sectorstandaarden
beperkt voor de beoogde sectoren veel extra rapportagelasten, die boven op de ESRS
zouden komen.
Ten vijfde heeft de Commissie toegezegd de ESRS te zullen herzien door deze te vereenvoudigen
en te stroomlijnen, zodat de lasten van de rapportering worden verminderd. Dit moet
met name zorgen voor meer duidelijkheid voor ondernemingen en accountants over de
afbakening van de hoeveelheid en nauwkeurigheid van de informatie die nodig is om
te voldoen aan de ESRS. Dit moet leiden tot het voorkomen van een stijging van de
assurancekosten voor ondernemingen en moet leiden tot meer voorspelbaarheid van de
rapportagekosten. De Commissie heeft toegezegd die vereenvoudiging uiterlijk zes maanden
na inwerkingtreding van de ontwerpwijzigingsrichtlijn vast te stellen. EFRAG, die
voor de vereenvoudiging advies uitbrengt aan de Commissie in de vorm van een voorstel
voor de wijziging van de ESRS, heeft eind juli 2025 de consultatie geopend over dat
voorstel. Het aantal datapunten wordt volgens EFRAG met 57% verminderd.18
Ten zesde worden via de ontwerpwijzigingsrichtlijn de rapportageverplichtingen voortkomend
uit de Taxonomieverordening (EU/2020/852) gewijzigd. Voor ondernemingen die onder
het voorstel rapportageplichtig blijven en minder dan 450 miljoen euro omzet hebben,
stelt de Commissie voor om de verplichtingen uit artikel 8 van de Taxonomieverordening,
die zien op het rapporteren over de mate waarin omzet en kapitaalinvesteringen in
lijn zijn met de Taxonomie, om te zetten naar een vrijwillig na te leven bepaling.
Op vrijwillige basis kunnen deze ondernemingen daarnaast rapporteren over de mate
waarin operationele uitgaven in lijn zijn met de Taxonomie. Het wordt voor ondernemingen
tevens mogelijk om op vrijwillige basis te rapporteren over activiteiten die gedeeltelijk
in lijn zijn met de taxonomie. Dit dient als een prikkel om over activiteiten te rapporteren
die, alhoewel zij niet geheel in lijn zijn met de Taxonomiecriteria, wel gedeeltelijk
duurzaam zijn. Nadere uitwerking van voornoemde bepalingen geschiedt via een gedelegeerde
handeling. De Commissie heeft op 4 juli jl. haar definitieve voorstel voor die gedelegeerde
handeling gepubliceerd.19 Daarin worden tevens enkele andere versimpelingen in de Taxonomie aangebracht die
ten tijde van de presentatie van het Omnibus I-voorstel reeds waren aangekondigd.
Ten slotte heeft de Commissie in het richtlijnvoorstel opgenomen dat de verplichting
om de duurzaamheidsrapportering te voorzien van digitale markeringen («tagging») zodat
die machineleesbaar wordt, niet zal gelden zo lang de Commissie niet heeft voldaan
aan haar verplichting om daarvoor een uitvoeringsverordening op te stellen.20 Bovendien wordt de verantwoordelijkheid van bestuurders en commissarissen van de
vennootschap voor wat betreft de digitale duurzaamheidsrapportering beperkt tot het
openbaar maken (en niet tot het opstellen) en digitaal markeren ervan.21 Dit verheldert de toepassing van de richtlijn en maakt duidelijk wat er van de rapporterende
ondernemingen wordt verwacht.
De leden van de VVD-fractie willen ook graag weten wat de regering als nut en noodzaak
ziet van CSRD en dus van deze implementatiewet. Hoe kijkt de regering daarnaar in
relatie tot de regeldruk en administratieve lasten? Hoe draagt CSRD bij aan vergroening
en duurzaamheid? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting en onderbouwing.
Deze leden hebben namelijk grote twijfels over de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de CSRD-rapportageverplichtingen en zijn bang voor een check-the-box- en compliance-exercitie.
Hoe kan de regering deze zorg wegnemen?
Ik onderschrijf de lezing van deze leden dat voorkomen moet worden dat het voldoen
aan rapportageverplichtingen een compliance-exercitie wordt. Het kabinet verwelkomt
in dat kader dat de CSRD en onderliggende ESRS via het Omnibus I-voorstel versimpeld
worden. Verschillende elementen van de versimpelingsvoorstellen dragen er onder meer
aan bij dat de rapportageverplichtingen en de wijze waarop hierop assurance plaatsvindt,
enerzijds rekening houden met de regeldruk voor ondernemingen en anderzijds voor duidelijkheid
zorgen over het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering door de accountant.
De CSRD is noodzakelijk om investeerders te laten beschikken over duurzaamheidsinformatie
die zij kunnen gebruiken om investeringsbeslissingen te maken. De CSRD beoogt de duurzaamheidsinformatie
beter toegankelijk en beter onderling vergelijkbaar te maken door standaardisering
en digitalisering en door de rapportage aan een audit te onderwerpen. Ook uit onderzoek22 blijkt dat investeerders, waaronder pensioenfondsen en grote internationale banken
en beleggers, groot belang hechten aan voldoende duurzaamheidsdata. Zo kunnen deze
data hen inzicht geven in de mate waarin ondernemingen zich rekenschap geven van de
kansen en risico’s die de klimaattransitie biedt voor hun verdienmodellen, bijvoorbeeld
wanneer een onderneming actief is in een sector die inherent vervuilend en daarom
onvoldoende toekomstbestendig is. Duurzaamheidsdata vormen daarmee een belangrijk
instrument voor investeerders om ondernemingen te bewegen te verduurzamen en zo de
financiële duurzaamheidsrisico’s in hun portefeuille te beheersen.
Aan de kant van de ondernemingen beoogt de rapporteringsverplichting te leiden tot
bewustwording over duurzaamheid bij de onderneming, tot verbetering van interne processen
en in het beleid, de risicostrategieën en de bedrijfsmodellen van de onderneming en
eventueel tot wijzigingen in de waardeketen indien de ondernemingen in die keten de
duurzaamheid onvoldoende in acht nemen. De openbaarheid van de duurzaamheidsinformatie
maakt dat aandeelhouders, werknemers, klanten, investeerders, maatschappelijke organisaties
en andere betrokkenen beter geïnformeerd zijn om ondernemingen te kunnen aanspreken
op hun duurzaamheid en hen te stimuleren om (nog) duurzamer te worden.
EFRAG heeft in haar Cost-Benefit Analysis uit 2022 op basis van bureauonderzoek en
gesprekken met stakeholders de verwachte praktische gevolgen in kaart gebracht van
de rapporteringsverplichtingen voor het gedrag van ondernemingen ten aanzien van duurzaamheidskwesties.23 Zowel de rapporterende ondernemingen zelf als de ondernemingen in de waardeketen,
accountants en gebruikers van de informatie verwachten dat het beleid en het gedrag
van de rapporterende ondernemingen zal veranderen. Dat zal naar verwachting vooral
gebeuren met betrekking tot het milieu en in iets mindere mate met betrekking tot
sociale aspecten. Op het terrein van mensenrechten en anti-corruptie worden minder
beleidswijzigingen verwacht. Bezien naar de aard van de onderneming worden de meeste
beleidsveranderingen verwacht bij die grote, niet-beursgenoteerde ondernemingen, die
tot nu toe vaak nog geen duurzaamheidsinformatie in hun bestuursverslag opnemen.
Onderzoeken en een SER-advies hebben uitgewezen dat voor effectieve gedragsverandering
verplichtende maatregelen, waaronder rapportering, een essentieel onderdeel zijn van
een beleidsmix op maatschappelijk verantwoord ondernemen, die bijdraagt aan de Sustainable
Development Goals (EDG) en daarmee aan duurzame ontwikkeling wereldwijd.24 Rapporteren over duurzaamheid vergroot het bewustzijn en de kennis over duurzaamheid
bij ondernemingen.
Daar staan administratieve lasten en regeldruk voor de rapporterende ondernemingen
tegenover. Maar ook kan de rapportering zakelijke voordelen opleveren, onder andere
doordat de ondernemingen betere toegang kunnen krijgen tot financiering, of bij aanbestedingen
en tenders. De geharmoniseerde rapportering voorkomt bovendien dat ondernemingen moeten
voldoen aan uiteenlopende informatieverzoeken die zij van verschillende belanghebbenden
ontvangen.
De Europese Commissie heeft in het Impact Assessment bij de CSRD uit 2021 diverse
beleidsopties onderzocht. De optie van verplichte standaarden, een assurance-opdracht
met een beperkte mate van zekerheid en een rapporteringsverplichting voor alle grote
ondernemingen en alle beursgenoteerde ondernemingen, bleek de voorkeursoptie te zijn
in termen van evenwichtigheid, effectiviteit en lastendruk.
Tot slot zij erop gewezen dat de Omnibus-aanpassingen van de CSRD naar verwachting
het evenwicht tussen de lasten van de duurzaamheidsrapportering en de maatschappelijke
opbrengsten ervan sterk zullen verbeteren. Het aantal ondernemingen dat onder de rapporteringsverplichting
valt, zal substantieel verminderen, evenals het geval zal zijn voor de in de rapportering
te verstrekken informatie, zodat de lasten naar verwachting substantieel zullen dalen.
Dit zal de doelmatigheid en doeltreffendheid van de rapportering verbeteren. Zij zal
scherper gericht zijn op het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie
die zij nodig hebben om de klimaatrisico’s en de risico’s ten aanzien van de andere
duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren.
En zij zal andere geïnteresseerden in duurzaamheidsinformatie op doelmatige wijze
bedienen. Dit draagt eraan bij dat wordt voorkomen dat de CSRD een check-the-box-exercitie wordt.
Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om nog verdere stappen te zetten
naar versimpeling. Deze leden vinden vergroening belangrijk, maar rapportageverplichtingen
dragen daar weinig tot niets aan bij. Je gaat niet groen doen, omdat je iets moet
rapporteren in de ogen van deze leden. Dat is iets dat men intrinsiek moet willen
doen. Hoe ziet het krachtenveld in de Europese Unie er op dit moment uit als het gaat
om CSRD (en CSDDD)? Klopt het dat Frankrijk en Duitsland CSRD en CSDDD willen schrappen,
ook met het oog op de concurrentiepositie van Europa?
Het kabinet erkent de noodzaak om verdere stappen te zetten om de rapportagevereisten
te vereenvoudigen, en ondersteunt in EU-verband maatregelen die bijdragen aan een
werkbare en proportionele implementatie van de CSRD. Het kabinet heeft om die reden
conform het BNC-fiche tijdens de onderhandelingen in de Raad over het voorstel voor
de wijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket met succes ingezet op het verder verminderen
van de rapportagelasten voor ondernemingen. Dit heeft erin geresulteerd dat in het
op 23 juni jl. gepresenteerde Raadsakkoord over dit richtlijnvoorstel de reikwijdte
van de CSRD verder beperkt is (tot ondernemingen met meer dan duizend werknemers en
€ 450 miljoen netto-omzet) ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie
(meer dan duizend werknemers met hetzij € 50 miljoen netto-omzet, hetzij € 25 miljoen
balanstotaal).25
Hierdoor zullen minder ondernemingen onder de rapportageverplichting vallen en vindt
verdere administratieve lastenverlichting ten opzichte van het Commissievoorstel plaats.
Verder heeft de Commissie toegezegd om ook de ESRS-standaarden verder te versimpelen
en af te zien van aanvullende sectorstandaarden. Ook dat draagt bij aan verdere versimpeling
en regeldrukvermindering en wordt door het kabinet toegejuicht.
De CSDDD is in de kern geen rapportageverplichting, maar primair een verplichting
tot gepaste zorgvuldigheid om mensenrechtenschendingen en milieuschade in waardeketens
te voorkomen of aan te pakken. Uw Kamer is door de Staatssecretaris Buitenlandse Handel
op 23 juni jl. geïnformeerd over het krachtenveld in de Raad bij het bereiken van
een Raadsakkoord op de verschillende onderwerpen uit de ontwerpwijzigingsrichtlijn
die zien op de CSDDD, zoals beperking van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen
tot directe zakenrelaties, klimaattransitieplan, geharmoniseerde bepaling boeteclausule,
en de reikwijdte.26
Het kabinet is geen voorstander van het geheel schrappen van de CSRD (en de CSDDD).
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken eerder aan uw Kamer heeft meegedeeld is het
geheel schrappen van de CSRD en de CSDDD door geen enkele lidstaat aan de orde gesteld
in de Raad.27 Ondertussen onderhandelt ook het Europees Parlement over het richtlijnvoorstel. Deze
onderhandelingen lopen nog en een akkoord in het Europees Parlement is voorzien voor
komend najaar. Daarna zullen de triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement,
de Raad en de Europese Commissie beginnen.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de reikwijdte van de CSRD wordt beperkt.
Hoe is echter geborgd dat kleine ondernemingen niet alsnog aan allerlei verplichtingen
moeten voldoen? Bijvoorbeeld als toeleverancier van bedrijven die wel moeten rapporteren
over CSRD?
Deze leden zouden dat onwenselijk vinden. Hoe wordt het zogenaamde «trickle down»-effect
richting het MKB voorkomen waardoor ondernemingen die zijn vrijgesteld van CSRD straks
gedwongen «vrijwillig» alsnog moeten rapporteren? In hoeverre is dit in wet- en regelgeving
af te dichten? Zo ja, hoe?
De ontwerpwijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket wijzigt niet de verplichting
voor ondernemingen die onder de reikwijdte van de CSRD blijven vallen om te rapporteren
over hun waardeketen. Een onderneming die buiten de rapporteringsverplichting komt
te vallen, kan nog wel als onderneming in de waardeketen van rapportageplichtige ondernemingen
bevraagd worden om informatie aan te leveren. Dat is echter een verplichting van een
andere omvang dan het opstellen van een duurzaamheidsrapportering. Die omvang wordt
door de ontwerpwijzigingsrichtlijn bovendien beperkt door de zogenoemde value chain cap (hierna: het waardeketenplafond). In het voornoemde Raadsakkoord op de ontwerpwijzigingsrichtlijn
is het waardeketenplafond geformuleerd als een recht voor ondernemingen met minder
dan duizend werknemers om informatieverzoeken van rapporterende ondernemingen af te
wijzen indien die verder gaan dan de vrijwillige standaard die de Europese Commissie
zal opstellen voor ondernemingen die niet onder de rapportageverplichting vallen.
Rapporterende ondernemingen worden verplicht de ondernemingen in hun keten op dit
recht te wijzen. Verder wordt expliciet bepaald dat de accountant zijn assuranceverklaring
bij de duurzaamheidsrapportage moet opstellen met inachtneming van dit recht van ondernemingen
in hun keten. Deze voorschriften waarborgen dat dit recht van ondernemingen in de
waardeketen wordt gerespecteerd. Het kabinet juicht het waardeketenplafond van harte
toe omdat zodoende ongebreidelde informatieverzoeken richting ondernemingen die niet
onder de CSRD vallen zoveel mogelijk worden beperkt.28
De leden van de NSC-fractie zijn op dit punt vooral geïnteresseerd in de vraag of
er door de versoepeling van de richtlijn sprake is van materieel verlies van duurzaamheid,
voor het milieu en voor het klimaat. Leidt de versoepeling tot minder resultaten op
deze gebieden? Of leidt de versoepeling er vooral toe dat er minder over geschreven
wordt en er minder accountants mee bezig zullen zijn? Kan de regering hierop ingaan?
De doelstelling van de CSRD is om te voorzien in de behoefte aan zowel informatie
over de duurzaamheidsrisico’s die ondernemingen lopen als over de impact van ondernemingen
op hun omgeving (de zogenaamde dubbele materialiteit). De CSRD dient aldus als transparantiemechanisme
en daarmee indirect als prikkel voor gedragsverandering voor ondernemingen; het betreft
geen wetgeving die direct emissies of vervuiling reduceert. In dat kader verduidelijk
ik graag dat de maatregelen uit het Omnibus I-pakket geen materieel verlies aan duurzaamheidsimpact
beogen door bijvoorbeeld emissiestandaarden te verlagen, maar zijn gericht op stapsgewijze,
realistische en lastenluwe implementatie door ondernemingen van de rapportageverplichtingen
uit de CSRD. De Europese Commissie stelt in haar werkdocument waarin zij ingaat op
de effecten van het Omnibus-pakket dat de beleidsdoelstellingen van het EU-Actieplan
voor de financiering van duurzame groei en de Europese Green Deal overeind blijven.29 De primaire doelstelling van de Omnibus I-voorstellen is dus niet zozeer de initiële
doelstellingen af te zwakken, maar vooral de wijze waarop deze bereikt worden te versimpelen.
De bestaande rapportageverplichtingen zijn complex en omvangrijk zodat ik het aannemelijk
acht dat er forse versimpeling plaats kan vinden zonder dat de onderliggende beleidsdoelen
geraakt worden. Investeerders en ondernemingen zijn in de regel immers geïnteresseerd
in een beperkt aantal indicatoren die ze nodig hebben om duurzaamheidsimpacts, -kansen
en -risico’s in te schatten en getracht moet worden de rapportageverplichtingen vooral
rond die indicatoren te stroomlijnen. De versoepeling leidt er naar verwachting ook
toe dat minder accountants ermee bezig zullen zijn, maar dit is niet de doelstelling
ervan.
Deze leden constateren dat de Europese Commissie aangeeft dat met het voorstel de
beleidsdoelstellingen van de CSRD overeind blijven op het terrein van de Europese
Green Deal en het Actieplan voor de financiering van duurzame groei. Er is echter
geen impact assessment uitgevoerd. Deze leden vragen dan ook in hoeverre de beleidsdoelstellingen
met betrekking tot verduurzaming kunnen worden behaald als 80 procent van de bedrijven
die eerst onder de CSRD vielen hier nu niet meer onder vallen. Kan de regering hierop
ingaan?
In het Commissievoorstel voor de ontwerpwijzigingsrichtlijn wordt het aantal ondernemingen
dat met de duurzaamheidsrapporteringsverplichtingen te maken blijft hebben of krijgt,
beperkt tot ondernemingen met meer dan duizend werknemers met hetzij € 50 miljoen
netto-omzet, hetzij € 25 miljoen balanstotaal. De Europese Commissie verwacht ten
opzichte van de huidige CSRD aldus een afname van de rapportageplichtige ondernemingen
met 80%. In het op 23 juni jl. gepresenteerde Raadsakkoord op de ontwerpwijzigingsrichtlijn
wordt de reikwijdte van de CSRD verder beperkt tot ondernemingen met meer dan duizend
werknemers en € 450 miljoen netto-omzet. Volgens schattingen van Europese Commissie
brengt de reikwijdte uit het Raadsakkoord mee dat tussen 83% en 90% van de ondernemingen,
die onder de huidige CSRD vallen, buiten de reikwijdte zullen vallen.30
Het kabinet is het met de leden van de NSC-fractie eens dat met het Omnibus I-pakket
de reikwijdte van de CSRD hoe dan ook aanzienlijk zal worden ingeperkt. Wel blijven
de grootste bedrijven over, die doorgaans ook de grootste klimaatimpact zullen hebben.
De Commissie zet er daarmee op in dat de doelstellingen overeind blijven terwijl het
concurrentievermogen versterkt wordt. Overigens wijst het kabinet erop dat ook onder
de reikwijdte in het Raadsakkoord nog ongeveer driehonderd tot duizend Nederlandse
ondernemingen onder de CSRD zullen vallen (onder het Commissievoorstel zijn dat naar
schatting zeshonderd tot twaalfhonderd ondernemingen). Zowel in het Commissievoorstel
als in het Raadsakkoord gaat het nog steeds om een grotere groep dan de circa 120
beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan vijfhonderd werknemers die
sinds boekjaar 2017 verplicht zijn te rapporteren over niet-financiële informatie
op basis van de Richtlijn niet-financiële informatie (NFRD) en het Besluit niet-financiële
informatie. Bovendien moeten niet alleen meer ondernemingen een duurzaamheidsrapportering
opstellen, maar is de vereiste informatie in deze rapportering ook uitgebreider dan
onder de NFRD en het Besluit niet-financiële informatie. Aldus is de CSRD, in vergelijking
met de NFRD, nog steeds een belangrijke aanvulling die bijdraagt aan de doelstellingen
van de Europese Green Deal en het Actieplan voor de financiering van duurzame groei.
Is de regering voornemens om erop aan te dringen om alsnog een impact assessment uit
te laten voeren?
Er is geen impactassessment uitgevoerd door de Europese Commissie bij de Omnibus I-voorstellen.
Het kabinet heeft tijdens de Raadsonderhandelingen de Commissie om aandacht gevraagd
voor het ontbreken hiervan. Volgens de Commissie laat de urgentie van de voorstellen
echter geen ruimte voor een dergelijke toets. Zij wijst op het voornoemde werkdocument
waarin zij een inschatting heeft gemaakt van de kostenbesparing van de voorstellen,
die mede is gebaseerd op het uitgebreide impactassessment dat de Commissie heeft opgesteld
bij de CSRD.31 Op basis daarvan konden de besparingen van de huidige voorstellen ingeschat worden.
Zoals ik uw Kamer eerder gemeld heb, zal het kabinet de Commissie daarom niet nogmaals
om een impactassessment verzoeken.32 Wat betreft de vereenvoudiging van de ESRS zal EFRAG bij het advies dat zij daarvoor
voor de Commissie zal opstellen, wel een impactassessment uitvoeren.
Deze leden vragen ook of het begrip vereenvoudiging of «simplification» niet een beetje
een eufemisme is. Als 80 procent van de bedrijven die aan deze rapportageverplichting
had moeten voldoen, daar nu niet meer aan hoeft te voldoen, is dit dan wel een vereenvoudiging
of eerder deregulering? Kan je met een beperking van de kring van bedrijven met 80
procent nog wel hetzelfde milieueffect bereiken? Of zijn deze duurzaamheidsrapportages
toch maar een vorm van greenwashing? Gaan er door deze deregulering meer tonnen CO2 uitgestoten worden, wordt er minder groene stroom geproduceerd, worden er minder
windparken aangelegd, worden er minder zonnepanelen op daken geplaatst of worden er
minder stroomnetwerken verzwaard? Kortom, welk effect heeft deze deregulering?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de eerdere vraag van de aan het woord zijnde leden
over of er door de versoepeling van de richtlijn sprake is van materieel verlies van
duurzaamheid. Zoals daar is geschetst is de doelstelling van de CSRD om te voorzien
in de behoefte aan informatie over de duurzaamheidsrisico’s die ondernemingen lopen
en over de impact van ondernemingen op hun omgeving. Die informatie is volgens de
Commissie essentieel voor een succesvolle implementatie van het EU-Actieplan voor
de financiering van duurzame groei en de Europese Green Deal. De doelstelling van
de CSRD is niet om onmiddellijk effect te hebben op CO2-uitstoot, de aanleg van windparken e.d. Wel creëert het feit dat er over duurzaamheid
gerapporteerd moet worden, bewustwording bij bedrijven over de milieu-implicaties
van hun handelen. Het stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen, helpt bedrijven
groene kansen te identificeren en aan duurzaamheid gerelateerde risico's te beheersen.
Tot slot zijn de ondernemingen die op grond van de herziene CSRD straks moeten rapporteren
ook qua omvang het grootst. Hun klimaatimpact kan daarom ook groot zijn en het is
om die reden dus niet zo dat 80% van de impact zou vervallen.
Is er een milieueffectrapportage op uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten hiervan?
Er is geen impactassessment en daarmee geen milieueffectrapportage uitgevoerd door
de Europese Commissie. De urgentie van de voorstellen laat volgens de Commissie geen
ruimte voor een dergelijke toets. Zij wijst op de impact assessments die voor de CSRD
en de CSDDD zijn opgesteld en die hebben bijgedragen aan de keuzes die in het voorstel
zijn gemaakt.
De leden van de NSC-fractie vragen of deze dereguleringen gaan helpen bij het in Nederland
houden van de petrochemische bedrijven en andere bedrijven. Zo ja, op welke manier?
Door zowel de Europese Commissie, de lidstaten als vele landen buiten Europa wordt
al jaren gewerkt aan het verminderen van regeldruk in het besef dat regeldruk het
concurrentievermogen en het vestigingsklimaat beïnvloedt. De mate waarin ondernemers
tijd, moeite en geld kwijt zijn om aan wetten en andere voorschriften te voldoen en
bijvoorbeeld vergunningen aan te vragen en informatie aan te leveren bij toezichthoudende
instanties, beïnvloedt het concurrentievermogen van bedrijven en maakt een vestigingsplaats
meer of minder aantrekkelijk. Tijd en geld die besteed wordt aan bijvoorbeeld administratieve
lasten, kan immers niet worden besteed aan bijvoorbeeld onderzoek en ontwikkeling,
het zakendoen en het verdienen van geld.
Het kabinet vindt het van groot belang dat er gewerkt wordt aan het verminderen van
regeldruk, zowel regeldruk door nationale regelgeving als EU-regelgeving. In december
vorig jaar heeft het kabinet daarom het Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepresenteerd.33 Hierin is verwoord dat regelgeving uiteraard waardevol en onmisbaar is in onze maatschappij,
ook voor het bedrijfsleven, maar dat onnodige regeldruk één van de grootste ergernissen
is van ondernemers. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen moeten regels
werkbaar en passend zijn, zonder regeldruk die verder gaat dan strikt noodzakelijk.
Met het Omnibus-I voorstel wordt beoogd de regeldruk door duurzaamheidswetgeving significant
terug te dringen. Deze inspanningen om de regeldruk te verminderen moeten leiden tot
een aantrekkelijker ondernemingsklimaat in Europa, en dus ook in Nederland. Uit het
impact assessment van de Europese Commissie bij de CSRD blijkt dat op termijn ook
positieve effecten voor bedrijven worden voorzien, zoals verbeterde toegang tot financiering
en versterkte transparantie in ketens. Tegelijkertijd is het van belang dat de regeldruk
die hiermee gepaard gaat zo veel mogelijk wordt beperkt.
Omdat de petrochemische bedrijven die in Nederland gevestigd zijn, onderdeel zijn
van internationale moederbedrijven met elk meer dan duizend medewerkers, zal deze
regeldrukvermindering geen effect hebben voor de petrochemische bedrijven en dus ook
niet voor hun keuze om in Nederland gevestigd te blijven. Momenteel hangt het vertrek
van petrochemische bedrijven uit Nederland vooral samen met de hoge energieprijzen
en goedkope import van petrochemische producten. In EU-verband wordt met de Clean
Industrial Deal verder gekeken hoe de verduurzaming en weerbaarheid van deze bedrijven
versterkt kunnen worden, terwijl het ook aantrekkelijker voor hen wordt in Nederland
gevestigd te blijven.
Ook vragen deze leden of het klopt het dat de stop-de-klok-voorstel een onomkeerbare
stap was. Tevens vragen deze leden wat de inzet van de regering zal zijn om grote
bedrijven die al onder de CSRD vielen, maar in de toekomst niet meer, alsnog uitstel
te geven van rapportageverplichtingen gezien het feit dat de stop-de-klok-richtlijn
in het Europees Parlement al is aangenomen?
De Stop-de-klok-richtlijn is april jl. inderdaad vastgesteld en wordt nu door het
kabinet geïmplementeerd door middel van de eerste nota van wijziging bij dit implementatiewetsvoorstel.34 Voorafgaand aan de stemming over het triloogakkoord over de Stop-de-klok-richtlijn
heb ik uw Kamer geïnformeerd door middel van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad
van 26 maart, conform de gemaakte informatieafspraken met uw Kamer.35 Nederland heeft in lijn met de inzet uit het BNC-fiche ingestemd met het triloogakkoord.
De Stop-de-klok-richtlijn voorkomt dat de ondernemingen die voor het eerst over de
boekjaren 2025 en 2026 zouden moeten rapporteren, eerst één of twee jaar een duurzaamheidsrapportering
zouden moeten opstellen en ze vervolgens buiten de reikwijdte van de gewijzigde CSRD
vallen. Voor die ondernemingen is aan de zorgen van de leden van de NSC-fractie tegemoetgekomen.
Deze leden vragen of het klopt het dat het uitstel van de rapportageverplichting niet
geldt voor bedrijven die nu onder CSRD zouden vallen, maar straks toch niet. En dat
er ook een groep bedrijven is waarvoor de rapportage inhoudelijk gaat wijzigen. Deze
bedrijven zouden dan te maken krijgen met een jojo-beleid? Deelt de regering de mening
dat dit niet wenselijk is?
De Stop-de-klok-richtlijn stelt de verplichting tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering
met twee jaar uit voor ondernemingen die voor het eerst zouden moeten rapporteren
over boekjaren 2025 en 2026. Dit uitstel voorkomt dat deze ondernemingen moeten rapporteren,
terwijl zij later op grond van de ontwerpwijzigingsrichtlijn uit Omnibus I niet langer
onder de reikwijdte van de CSRD zullen vallen. Maar het klopt dat het uitstel in de
Stop-de-klok-richtlijn niet geldt voor ondernemingen die moeten rapporteren over boekjaar
2024, maar die op grond van de wijzigingsrichtlijn in de toekomst niet meer onder
reikwijdte van de CSRD vallen of die in de toekomst minder hoeven te rapporteren op
grond van wijzigingen van de CSRD en de ESRS. Het gaat dan om grote beursvennootschappen,
banken en verzekeringsmaatschappijen met meer dan vijfhonderd maar minder dan duizend
werknemers. Het kabinet is het met deze leden eens dat dit onwenselijk is.
Het kabinet heeft zich er tijdens de onderhandelingen over het Omnibus I-pakket steeds
voor ingezet om voor deze ondernemingen de regeldruk te beperken en duidelijkheid
te verkrijgen. Er bleek echter niet voldoende draagvlak onder de lidstaten voor uitstel
voor deze groep ondernemingen over boekjaar 2024 in de Stop-de-klok-richtlijn. Nederland
is ertoe gehouden om de vastgestelde richtlijnen in de Nederlandse wetgeving te implementeren
en kan een dergelijke uitzondering dus niet in de huidige implementatiewetgeving verwerken.
Het kabinet heeft zich vervolgens tijdens de onderhandelingen over de ontwerpwijzigingsrichtlijn
ingezet om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen voor deze ondernemingen. Ik
ben daarom positief dat in het Raadsakkoord over de ontwerpwijzigingsrichtlijn wel
een voorstel is opgenomen waarmee lidstaten de groep ondernemingen die op grond van
de wijzigingsrichtlijn in de toekomst niet meer onder reikwijdte van de CSRD vallen,
kan vrijstellen van duurzaamheidsrapporteringsverplichtingen voor boekjaren 2025 en
2026.36
Hoe worden op dit moment de OESO-richtlijnen uit 1976 gehandhaafd, zo vragen de leden
van de NSC-fractie. Welk effect heeft CSRD hierop? Welk effect heeft het Omnibus-pakket
hierop? Heeft dit per saldo een positief of negatief effect op maatschappelijk verantwoord
ondernemen, het milieu en het klimaat?
De in 1976 opgestelde OESO-richtlijnen worden periodiek geactualiseerd. In 2023 zijn
ze voor het laatst herzien. Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken
over een Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP behandelt meldingen van partijen die
een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven.
De CSRD heeft geen gevolgen voor dit klachtenmechanisme, maar zorgt er wel voor dat
het rapporteren over gepaste zorgvuldigheid een verplichting wordt voor bedrijven
die binnen de reikwijdte van de CSRD vallen (die reikwijdte wordt zoals hiervoor vermeld
door het ontwerprichtlijnvoorstel uit het Omnibus I-pakket beperkt). Het toepassen
van de OESO-richtlijnen kan bedrijven dus helpen te voldoen aan hun verplichtingen
onder de CSRD, en vice versa.
Ook willen deze leden weten of het principe van dubbele materialiteit behouden blijft.
Wat betekent dit voor de implementatie van CSDDD?
Het principe van dubbele materialiteit blijft behouden in de CSRD. Dit is in lijn
met de Nederlandse inzet in het BNC-fiche bij het Omnibus I-pakket waarin het kabinet
heeft aangegeven het principe van dubbele materialiteit te zien als de kern van de
CSRD. EFRAG heeft overigens aangegeven dat de aangekondigde herziening van de ESRS,
waarin verschillende stappen van het proces van dubbele materialiteit zijn uitgewerkt,
gebruikt zal worden om enkele stappen van dit proces te vereenvoudigen en te verfijnen.37
De CSDDD verplicht bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen
om zo risico’s voor mens en milieu te identificeren, te voorkomen en aan te pakken.
Rapportage van een ondernemingen op grond van dubbele materialiteit uit de CSRD helpt
bij het identificeren door de onderneming van materiële risico's en impacts die relevant
zijn voor deze gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Kortom, het behoud van dubbele
materialiteit in de CSRD versterkt de effectiviteit en bruikbaarheid van de CSDDD.
De inhoud van de standaarden van CSRD komt voort uit de European Sustainability Reporting
Standards (ESRS), waarin de echte regels staan. Op welke manier wordt de Kamer betrokken
bij de beoogde herziening hiervan door de Europese Commissie?
Graag wijs ik op mijn eerdere toezegging in het kader van de informatieafspraken om
uw Kamer te informeren zodra de Commissie het wijzigingsvoorstel van de ESRS voorlegt
aan de lidstaten.38
Deze leden willen ook weten hoe de beperktere assurance-eisen die de Europese Commissie
voor ogen heeft, zich met de nationale assurance-standaarden die in Nederland van
toepassing zijn verhouden.
De door de Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van Accountants (NBA) opgestelde
en verplichte Standaard 3810N is toepasbaar op assurance met zowel beperkte als redelijke
mate van zekerheid. Deze standaard is gebaseerd op de internationale standaard ISAE
3000, welke richtlijnen biedt voor assurance-opdrachten. Het huidige voorstel van
de Commissie heeft geen effect op de toepasbaarheid van de Nederlandse standaard.
Pas als de Commissie daadwerkelijk een Europese assurance-standaard vaststelt via
gedelegeerde wetgeving, zal de nationale regelgeving moeten worden aangepast. De Commissie
zal op basis van het huidige voorstel geen assurance-standaarden opstellen voor assurance
met een beperkte mate van zekerheid. In plaats daarvan zal de Commissie zogenoemde
targeted assurance guidelines opstellen die de noodzakelijke werkzaamheden verduidelijken die accountants zouden
moeten uitvoeren als onderdeel van hun opdracht tot het verstrekken van assurance
met beperkte mate van zekerheid. Deze targeted assurance guidelines zijn voorlopig niet bindend en dus niet verplicht voor het Nederlandse accountantsberoep.
Ten slotte vragen de leden van de NSC-fractie of het klopt dat volgens het Omnibus
I-fiche (p. 12) slechts een keer in de vijf jaar gemonitord wordt op de juistheid
van de duurzaamheidsrapportages? Zal deze controlefrequentie effectief zijn nu sommige
bedrijven zelf aangegeven dat dit niet zo is? Is het denkbaar dat gewerkt wordt met
steekproeven of onverwachte controles om de bedrijven scherp te houden?
De wijziging van de monitoringsfrequentie van eens in de vijf jaar in plaats van jaarlijks
betreft een aanpassing van de CSDDD. Het gaat om een beoordeling door ondernemingen
van hun activiteiten en de effectiviteit van genomen maatregelen voor gepaste zorgvuldigheid.
Over de vijfjaarlijkse monitoring vermeldt het BNC-fiche dat ondernemingen wél regelmatiger
moeten monitoren wanneer zij reden hebben om aan te nemen dat hun maatregelen niet
langer effectief zijn. De controle op deze monitoring komt bij de beoogd toezichthouder
Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de nationale implementatie Wet internationaal
verantwoord ondernemen (Wivo) te liggen. Hoe hier invulling aan gegeven wordt, zal
worden vastgesteld door de onafhankelijke toezichthouder middels een toezichtstrategie.
De leden van de BBB-fractie constateren dat bedrijven diversiteitsgegevens moeten
rapporteren volgens de ESRS. Dit betekent onder andere dat er indicatoren moeten zijn
over de verhouding man/vrouw in de organisatie en informatie over de effectiviteit
van diversiteits- en inclusiebeleid. Wat is het standpunt van de regering rond de
rapportageverplichtingen rond gender- en diversiteitskwesties? Is dit wat de regering
betreft een prioriteit die terecht onderdeel is van de richtlijn?
Het kabinet was ten tijde van de totstandkoming van de CSRD positief over de voorgestelde
specificatie van de rapportageverplichtingen over duurzaamheidsfactoren. Als ondernemingen
hun inspanningen op deze punten transparant maken, kan dit onder andere bijdragen
aan de transitie naar een circulaire, sociale en inclusieve economie.39
In Nederland geldt sinds 1 januari 2022 een wet die als doel heeft om de verhouding
tussen vrouwen en mannen in de top en subtop evenwichtiger te maken. Deze wet verplicht
Nederlands beursgenoteerde bedrijven om tenminste een derde van de zetels in de Raad
van Commissarissen (rvc) te laten bekleden door een vrouw, en tenminste een derde
door een man (ingroeiquotum). Benoemingen in strijd met dit quotum zijn nietig. Daarnaast
bevat de wet een streefcijferregeling en transparantieverplichting voor de circa 5.000
«grote» vennootschappen in Nederland. Deze grote vennootschappen moeten jaarlijks
in het Diversiteitsportaal van de Sociaal-Economische Raad rapporteren over de man-vrouwverhouding
in het bestuur, de rvc en de subtop. Ze moeten bovendien laten zien welke streefcijfers
en bijbehorende plannen van aanpak ze hebben opgesteld om diversiteit in de (sub)top
te vergroten en over de voortgang daarvan rapporteren. Het betreft een wettelijke
verplichting.
Deze leden zien dat in de memorie van toelichting nauwelijks wordt gerept over de
impact die deze bredere toepassing van de richtlijn, en de richtlijn als geheel heeft
op de concurrentiekracht van Nederlandse en Europese bedrijven. In hoeverre ziet de
regering structurele risico’s ontstaan in concurrentieverhoudingen ten opzichte van
geïndustrialiseerde landen die niet meegaan in vergaande regeldruk rond duurzaamheidsrapportering?
Leidt de wetgeving tot een weglekeffect van bedrijven die op zoek gaan naar landen
waar men geen of minder rapportageverplichtingen heeft ten aanzien van deze thema’s?
Ik verwijs deze leden graag naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden
van de PVV-fractie (de tweede vraag van deze paragraaf hierboven) over de gevolgen
van de CSRD op de concurrentieverhoudingen. Dat antwoord komt er samengevat ten eerste
op neer dat de duurzaamheidsrapportering ook voordelen oplevert voor de rapporterende
ondernemingen, omdat zij zo beter herkenbaar zijn voor investeerders en andere gebruikers
van duurzaamheidsinformatie, wat de reputatie van deze ondernemingen ten goede komt
en het makkelijker maakt voor hen om kapitaal aan te trekken en aanbestedingsprocedures
te winnen. Ten tweede zorgt de CSRD ook voor de bevordering van een gelijk speelveld
met soortgelijke ondernemingen buiten de EU doordat bepaalde in de EU en EER gevestigde
dochtermaatschappijen en bijkantoren een verslag inzake de duurzaamheid openbaar moeten
maken over het hele concern van hun moedermaatschappij als die laatste buiten de EU
en EER is gevestigd en in de gehele EER een netto-omzet van meer dan € 150 miljoen
heeft behaald. Ten derde zijn er steeds meer landen buiten de EU die een vorm van
duurzaamheidsrapportering voor bepaalde ondernemingen hebben ingevoerd of aangekondigd.
De EU staat dus niet alleen en het aantal landen waarnaar een onderneming zou kunnen
verhuizen, wordt daarmee kleiner. Bovendien levert de Omnibus-richtlijn een belangrijke
bijdrage om een eventueel weglekrisico te verkleinen door de lasten van de duurzaamheidsrapportering
substantieel te verminderen, zowel voor wat betreft het aantal ondernemingen dat eronder
valt als voor wat betreft de omvang van de rapportering.
§ 3. Omzetting van de richtlijn duurzaamheidsrapportering
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Implementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering
eerder in de Tweede Kamer lag dan de Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering.
Hoe is dat mogelijk? Het implementatiebesluit moet nogmaals naar de Kamer, wanneer
wordt dit aan de Kamer voorgelegd? Wat betekent dit voor het op dit moment bij de
Eerste Kamer aanhangige Implementatiebesluit?
De implementatie van de onderdelen van de CSRD die betrekking hebben op de rapporteringsverplichting
worden grotendeels bij algemene maatregel van bestuur geïmplementeerd (zie artikel
2:391a, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Artikel 2:391a, tweede lid, BW voorziet reeds
in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van bindende
EU-rechtshandelingen regels te stellen omtrent de verplichtingen van bepaalde rechtspersonen
en bijkantoren tot het opnemen van informatie in het bestuursverslag. De implementatie
van de onderdelen van de CSRD die betrekking hebben op de regels voor accountants
en accountantsorganisaties die een assurance-onderzoek van die duurzaamheidsrapportering
uitvoeren, leiden tot wijziging van diverse wetten en dienen bij wetsvoorstel geregeld
te worden. Dat is de reden voor de gescheiden indiening van beide voorstellen.
Het ontwerpimplementatiebesluit is inderdaad al aangepast aan de Stop-de-klok-richtlijn
en die gewijzigde versie is op 12 september 2025 naar uw Kamer en naar de Eerste Kamer
gestuurd.40 Het vervangt het eerder voorgehangen ontwerpimplementatiebesluit.
Deze leden hebben grote kritiek op de elementen van CSRD die werking met terugwerkende
kracht hebben. Deze leden willen geen werking met terugwerkende kracht. In de nota
van wijziging worden de data voor rapporteren aangepast. In hoeverre is er nu nog
steeds sprake van werking met terugwerkende kracht? Als er nog elementen van terugwerkende
kracht in zitten, waarom is daar nog sprake van en hoe is dit te voorkomen? Hoe gaan
andere landen om met de werking met terugwerkende kracht?
De Stop-de-klok-richtlijn uit het Omnibus I-pakket, waarvan de implementatie door
de eerste nota van wijziging is meegenomen in het wetsvoorstel, voorziet in een uitstel
van twee jaar voor de ondernemingen die op grond van de oorspronkelijke CSRD voor
het eerst over boekjaar 2025 en 2026 hadden moeten rapporteren. De CSRD bepaalt wel
nog dat de eerste groep ondernemingen – beursvennootschappen, banken en verzekeringsmaatschappijen
met meer dan vijfhonderd werknemers – vanaf boekjaar 2024 een duurzaamheidsrapportering
moeten opstellen. Het kabinet heeft in Europees verband onder meer voorgesteld om
in het kader van de Stop-de-klok-richtlijn ook deze eerste groep ondernemingen uitstel
te verlenen over boekjaar 2024. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, bleek voor dit
voorstel onder de andere lidstaten onvoldoende steun.41 De meeste lidstaten hebben de richtlijn inmiddels geïmplementeerd en de eerste groep
ondernemingen hebben daar al over boekjaar 2024 gerapporteerd.
Het kabinet dient uitvoering te geven aan de CSRD. De Europese Commissie is al een
inbreukprocedure gestart tegen Nederland wegens te late implementatie. Wanneer de
verplichting die de CSRD bevat voor boekjaar 2024 buiten de implementatie gelaten
zou worden, zou Nederland daarmee de CSRD onvolledig implementeren, hetgeen eveneens
een reden kan zijn voor een (afzonderlijke of uitgebreidere) inbreukprocedure. In
geval van veroordeling in een inbreukprocedure, kan Nederland veroordeeld worden tot
betaling van dwangsommen en boetes.
Van de andere lidstaten die de implementatie nog niet hebben afgerond hebben voor
zover bekend Duitsland, Malta en Oostenrijk de regels niet van toepassing verklaard
op boekjaar 2024, Cyprus heeft de ondernemingen de keuze gegeven de regels van de
CSRD of van de NFRD te volgen in hun verslaggeving.
Deze leden willen niet dat bedrijven, die straks waarschijnlijk niet hoeven te rapporteren,
nu alsnog wel moeten gaan rapporteren. Ze zouden dat onbegrijpelijk vinden. In hoeverre
is hier nu in de voorliggende wetgeving en/of de nota van wijziging nog sprake van.
Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Welke aanpassingen zijn of worden er via de Omnibus
I gedaan om dit te voorkomen?
Ik verwijs de aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie naar het antwoord op een
soortgelijke vraag van de NCS-fractie in paragraaf 2.
Deze leden lezen in de nota van wijziging dat de richtlijn deels wordt geïmplementeerd.
Wat wordt er wel en niet geïmplementeerd. Wat is de reden daarvoor?
De Stop-de-klok-richtlijn regelt uitstel van de toepassing van de CSRD met twee jaar
voor ondernemingen die voor het eerst zouden moeten rapporteren over boekjaren 2025
en 2026. Dat uitstel wordt niet alleen in het wetsvoorstel maar ook in het ontwerpimplementatiebesluit
verwerkt. Die gewijzigde versie van het besluit is op 12 september 2025 naar uw Kamer
en naar de Eerste Kamer gestuurd.42 Het vervangt het eerder voorgehangen ontwerpimplementatiebesluit. Daarnaast leidt
de Stop-de-klok-richtlijn tot uitstel van de CSDDD. Dat deel van de implementatie
van de Stop-de-klok-richtlijn wordt meegenomen in het lopende implementatietraject
van de CSDDD.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat moet worden voorkomen dat vanuit de
Europese Unie (aanvullende) sectorspecifieke standaarden, aanbevelingen en rapportagetools
worden opgelegd. Hoe is dat in het voorliggende voorstel geborgd? Bijvoorbeeld doordat
ingezet wordt op al bestaande, ontwikkelde standaarden vanuit (Europese) sectoren
en branches. Is de regering bereid om zoveel mogelijk in te zetten op vanuit de sectoren
zelf ontwikkelde standaarden en bestaande brancheformats? Welk overleg vindt er over
de voorstellen plaats met de verschillende betrokken sectoren? Hoe kan worden geregeld
dat CSRD-plichtige bedrijven en afnemers en toeleveranciers duidelijkheid krijgen
over de sectorspecifieke brancheformats?
De Europese Commissie heeft in de ontwerpwijzigingsrichtlijn aangekondigd af te zien
van de sectorspecifieke standaarden. Het kabinet staat achter deze keuze van de Commissie
nu deze standaarden kunnen leiden tot extra rapportagelasten. Desalniettemin is er
wel behoefte aan verduidelijking binnen bepaalde sectoren van het bedrijfsleven over
hoe zij de ESRS per sector moeten implementeren en duiden. In dat kader is het mogelijk
dat de Commissie met een niet-bindende aanbeveling zal komen waarin zij de toepassing
van de ESRS illustreert voor een bepaalde sector. Het kabinet is conform het BNC-fiche
positief over dergelijke niet-bindende aanbevelingen, nu dit de eenvormigheid en daarmee
de vergelijkbaarheid van de rapportering in de EU bevordert. De Commissie heeft aangegeven
dat zij alleen van deze mogelijkheid gebruik zal maken als er daadwerkelijk animo
bij de desbetreffende sector is voor dergelijke aanbevelingen.43 Het kabinet zal er bij de Commissie op aandringen dat bij het opstellen van dergelijke
aanbevelingen ook de desbetreffende sectoren worden betrokken. Daarnaast zet het kabinet
inderdaad in op ondersteuning van branches. Het afgelopen jaar heeft het Ministerie
van Economische Zaken een pilot gefinancierd die is gericht op branchegerichte samenwerking
en die wordt gefaciliteerd door VNO-NCW/MKBNL, SER en de NBA. Hiernaast kan het bedrijfsleven
met CSRD-gerelateerde vragen terecht bij het MVO-Steunpunt
Deze leden lezen her en der in de memorie van toelichting dat er gebruik wordt gemaakt
van een aantal lidstaatopties. Kan er een totaaloverzicht van de lidstaatopties worden
gegeven en welke er niet worden gebruikt?
De richtlijn bevat een beperkt aantal opties voor de lidstaten. Een deel ervan is
opgenomen in het wetsvoorstel en een deel in het ontwerpimplementatiebesluit. Alle
opties worden hieronder besproken.
1. Artikel 1, onderdeel 1, CSRD, dat een derde lid toevoegt aan artikel 1 van de Jaarrekeningrichtlijn
2013/34/EU, bevat de optie om centrale banken (in Nederland De Nederlandsche Bank,
DNB), publieke ontwikkelingsbanken en kredietunies uit te sluiten het toepassingsbereik
van de richtlijn. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt onder meer vanwege de
niet-commerciële aard van deze partijen en de bijzondere positie van DNB als centrale
bank.
2. De artikelen 19bis en 29bis van de Jaarrekeningrichtlijn 2013/34/EU (artikel 1, onderdelen
4 en 7, CSRD) bepalen in het derde lid, laatste alinea, dat de lidstaat de rapportageplichtige
onderneming mag toestaan bepaalde informatie uit de duurzaamheidsrapportering in uitzonderlijke
gevallen weg te laten als die openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de
commerciële positie van de onderneming. Deze optie is overgenomen in artikel 3, zesde
lid, van het ontwerpimplementatiebesluit. Het is noodzakelijk het evenwicht tussen
het belang van transparantie en het concurrentiebelang van de onderneming te bewaken.
Waar volledige nakoming van de verplichting tot duurzaamheidsrapportering in een individueel
geval een onderneming onevenredig zou benadelen ten opzichte van concurrenten, kan
de onderneming bepaalde informatie achterwege laten. Deze uitzondering is evenwichtig.
Overigens is in het Raadsakkoord over de wijzigingsrichtlijn van Omnibus I voorgesteld
om van deze optie een verplichting voor de lidstaten te maken, zodat zij de ondernemingen
deze uitzondering ter beschikking moeten stellen.
3. Lidstaten kunnen op basis van artikel 19bis, negende lid, derde alinea, en artikel
29bis, achtste lid, derde alinea, van de Jaarrekeningrichtlijn 2013/34/EU verder taaleisen
stellen aan het bestuursverslag waarin een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering
is opgenomen en aan de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van moedermaatschappijen,
indien een dochtermaatschappij zich beroept op de concernvrijstelling en geen eigen
duurzaamheidsrapportering openbaar maakt. Deze optie is overgenomen in artikel 5,
vierde lid, van het ontwerpimplementatiebesluit door aan te sluiten bij de taaleisen
van artikel 2:394, eerste lid, BW. De in dat artikel aanvaarde talen voor de jaarverslaggeving
zijn het Nederlands, Duits, Engels en Frans. Dit vergroot de toegankelijkheid van
de duurzaamheidsinformatie. De betreffende moedermaatschappijen zijn grote, internationaal
opererende ondernemingen. Van hen mag verwacht worden dat zij zorgen voor brede toegankelijkheid
van hun bedrijfsinformatie.
4. Vennootschappen en rechtspersonen die een duurzaamheidsrapportering moeten opnemen
in hun bestuursverslag kunnen door de lidstaten worden verplicht hun bestuursverslag
kosteloos op hun website openbaar te maken (artikel 30, eerste lid, van de Jaarrekeningrichtlijn,
artikel 1, onderdeel 10, CSRD). Indien de vennootschap of rechtspersoon niet over
een eigen website beschikt, verstrekt de vennootschap of rechtspersoon op verzoek
kosteloos een volledig of gedeeltelijk afschrift van het bestuursverslag. Het wetsvoorstel
stelt in artikel 2:394, vierde lid, BW voor om gebruik te maken van deze lidstaatoptie
omdat het van belang is dat het bestuursverslag van deze ondernemingen breed en gemakkelijk
toegankelijk is voor belanghebbenden. Het is bevorderlijk voor de transparantie als
het bestuursverslag zowel in het handelsregister als op de website van de vennootschap
is te vinden. Tegelijkertijd zijn de administratieve lasten die voortvloeien uit zo’n
publicatieplicht op de website voor vennootschappen verwaarloosbaar. Voor beursvennootschappen
geldt de verplichting al om het bestuursverslag op de website openbaar te maken.
5. Ook is in het implementatiewetsvoorstel gebruik gemaakt van de optie waarmee aan ondernemingen
de mogelijkheid wordt gegeven om de opdracht voor het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering
te verstrekken aan een andere accountant of accountantsorganisatie dan de accountant
of accountantsorganisatie die de jaarrekening onderzoekt (artikel 34, derde lid, van
de Jaarrekeningrichtlijn 2013/34/EU, artikel 1, onderdeel 13, onder b, CSRD). Dit
kan ook bijdragen aan vermindering van de werkdruk van accountants en aan het opbouwen
van specialisme.
6. Daarnaast biedt de richtlijn de optie om in plaats van een accountant een geaccrediteerde
onafhankelijke verlener van assurancediensten aan te wijzen om de duurzaamheidsrapportering
te onderzoeken (artikel 34, vierde lid, van de Jaarrekeningrichtlijn, artikel 1, onder
c, CSRD). Om de kwaliteit te borgen dienen deze dienstverleners aan vereisten te voldoen
die gelijkwaardig zijn aan de vereisten die op basis van de Auditrichtlijn gelden
voor accountantsorganisaties. Deze lidstaatoptie is nu niet overgenomen en wordt verder
onderzocht, omdat het binnen de korte implementatietermijn niet realistisch is om
een systeem voor deze dienstverleners te introduceren dat gelijkwaardig is aan het
systeem dat geldt voor accountants.
7. Artikel 1, onderdeel 14, CSRD biedt in artikel 40bis, eerste lid, zesde alinea, van
de Jaarrekeningrichtlijn 2013/34/EU, de optie aan lidstaten om bijkantoren en dochtermaatschappijen
van in een derde land gevestigde uiteindelijke moedermaatschappijen te verplichten
informatie te verstrekken over de netto-omzet die die moedermaatschappijen hebben
behaald op hun grondgebied en in de Unie. Dit zou de handhaving van de verslagleggingsverplichting
over dergelijke moedermaatschappijen moeten vereenvoudigen. Er is geen gebruik gemaakt
van deze optie, omdat in artikel 16 van het ontwerpimplementatiebesluit is voorzien
in een andere manier om te weten te komen of de Nederlandse dochtermaatschappij een
verslag inzake duurzaamheid openbaar moet maken. Die dochter is een grote of beursgenoteerde
vennootschap en zal dus ook een eigen duurzaamheidsrapportering moeten opstellen,
die onderzocht moet worden door een accountant. Daarom is in artikel 16 opgenomen
dat de accountant in de assuranceverklaring over de duurzaamheidsrapportering moet
opnemen of de dochtermaatschappij het voorafgaande boekjaar verplicht was een verslag
inzake duurzaamheid te publiceren en, zo ja, of het verslag openbaar is gemaakt. Dit
sluit aan bij de wijze waarop dit geregeld is voor het verslag inzake de winstbelasting
(artikel 12 van het Implementatiebesluit richtlijn openbaarmaking winstbelasting).
8. Er is ook geen gebruik gemaakt van de lidstaatoptie uit artikel 40bis, vierde lid,
Jaarrekeningrichtlijn 2013/34/EU, om als lidstaat bij de Europese Commissie jaarlijks
opgave te doen over de dochtermaatschappijen of bijkantoren die een verslag inzake
duurzaamheid openbaar hebben gemaakt over het concern van hun uiteindelijke moedermaatschappij
die in een derde land is gevestigd. De Commissie zal vervolgens op haar website de
lijst van die ondernemingen uit derde landen bekendmaken. De inrichting van een daartoe
strekkend proces zou te veel vertraging opleveren voor de implementatie van de richtlijn,
omdat een dergelijk proces nog niet bestaat.
9. Artikel 3, onderdeel 15, CSRD, voegt een nieuw artikel 26 bis, toe aan de Auditrichtlijn
2006/43/EG. Op basis van het tweede lid van artikel 26 bis kunnen lidstaten nationale
assurancestandaarden toepassen zolang de Commissie geen assurancestandaarden heeft
vastgesteld. Het gebruik van deze optie maakt het mogelijk de standaarden van de NBA
toe te passen (zie wijziging van artikel 25, onder a, Wta in artikel II, onderdeel
S, van het implementatiewetsvoorstel). Overigens staat in de ontwerpwijzigingsrichtlijn
dat de Commissie de assurancestandaarden niet uiterlijk 1 oktober 2026 moet vaststellen.
De Commissie zal daarvoor in de plaats targeted assurance guidelines opstellen.
10. Artikel 3, onderdeel 18, CSRD, dat artikel 28bis van de Auditrichtlijn 2006/43/EG
betreft, bevat een optie voor lidstaten om voor te schrijven dat de assuranceverklaring
over de duurzaamheidsrapportering door de accountant kan worden opgenomen als afzonderlijk
onderdeel van de accountantsverklaring. Deze bepaling gaat over de situatie waarin
de wettelijke controle van de jaarrekeningen en de assurance van de duurzaamheidsrapportering
door dezelfde accountant worden uitgevoerd. Van deze optie is gebruik gemaakt, omdat
er in de praktijk mogelijk behoefte aan bestaat dat alle informatie omtrent de controle
en het onderzoek door de accountant op één plek te vinden is en als zodanig herkenbaar
is (zie artikel 8, vierde lid, van het ontwerpimplementatiebesluit).
11. Artikel 3, onderdeel 19, onder e, CSRD, dat een nieuw lid 2 bis aan artikel 29 van
de Auditrichtlijn 2006/43/EG toevoegt, maakt het voor lidstaten mogelijk om personen
die kwaliteitsbeoordelingen verrichten tot 31 december 2025 vrij te stellen van het
vereiste dat zij relevante ervaring moeten hebben op het gebied van (assuarnce-onderzoeken
van) duurzaamheidsrapportering. Van deze optie is in het implementatiewetsvoorstel
gebruik gemaakt zodat toezichthouders die bij de AFM als kwaliteitsbeoordelaar werken
de tijd hebben om de benodigde opleidingen te volgen. Zie artikel 86b Wta in artikel
II, onderdeel II, van het implementatiewetsvoorstel.
12. Artikel 3, onderdeel 27, CSRD, betreffende artikel 39 van de Auditrichtlijn 2006/43/EG,
bevat een optie over de rol van de auditcommissie ten aanzien van de duurzaamheidsrapportering.
De lidstaten kunnen bepalen dat de taken die bij de auditcommissie liggen ten aanzien
van de duurzaamheidsrapportering en de assurance daarvan, worden uitgevoerd door het
bestuur of de raad van commissarissen in zijn geheel of door een door een van beide
ingesteld orgaan. Thans bestaat er bij diverse organisaties die onder de reikwijdte
vallen van het Besluit instelling auditcommissie, naast de auditcommissie een commissie
die zich bezighoudt met duurzaamheidsvraagstukken in de vennootschap. Een dergelijke
commissie wordt bijvoorbeeld een sustainability commissie of corporate responsibility
commissie genoemd (zie hierover nader de toelichting bij principe 1.5.1 van de Nederlandse
Corporate Governance Code 202244). Ter bestendiging van deze praktijk is in het ontwerpimplementatiebesluit geregeld
dat indien een organisatie zo’n andere commissie heeft ingesteld, de in het Besluit
instelling auditcommissie aan de auditcommissie toegekende taken met betrekking tot
duurzaamheidsrapportering en de assurance daarvan ook in hun geheel kunnen worden
uitgevoerd door die andere commissie in plaats van door de auditcommissie (zie artikel
18 van het ontwerpimplementatiebesluit).
Deze leden en de leden van de BBB-fractie vragen of er kan worden aangegeven in welke
gevallen dit zorgt voor koppen op Europese regelgeving. Waarom kiest de regering daar
dan voor gelet op het hoofdlijnenakkoord, dan wel het regeerprogramma?
In de gevallen dat gebruik is gemaakt van een lidstaatoptie, is de implementatie binnen
de kaders van die optie. Er is dan geen sprake van een nationale kop. Hierboven is
uitgelegd in welke gevallen het wenselijk is om gebruik te maken van een optie.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie graag weten wanneer de algemene maatregel
van bestuur gereed is en wordt voorgehangen bij de Kamer. Deze leden willen ook graag
weten of er nog meer AMvB’s en/of ministeriële regelingen volgen uit deze implementatiewet
en wat daarvan de planning is.
Over het ontwerpbesluit assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering is van 23 december
2024 tot en met 4 februari 2025 publiek geconsulteerd.45 Dit ontwerpbesluit wijzigt onder andere het Besluit toezicht accountantsorganisaties
(Bta) en het Besluit accountantsopleiding 2013. Het betreft onder andere de registratie
van accountantsorganisaties in het AFM-register voor het verrichten van assurance-onderzoek
van de duurzaamheidsrapportering, uitbreiding van de vereisten aan het stelsel van
kwaliteitsbeheersing en het vastleggen van vakgebieden die deel moeten uitmaken van
de accountantsopleiding ten behoeve van het verrichten van assurance-onderzoeken van
de duurzaamheidsrapportering.
Er vindt geen voorhang bij het parlement van het ontwerpbesluit plaats omdat het richtlijnimplementatie
betreft en het bovendien om technische wijzigingen gaat. Wettelijke voorschriften
over voorhang gelden op grond van artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
niet bij richtlijnimplementatie, tenzij bij de wet is bepaald dat door de Kamer de
wens te kennen kan worden gegeven dat het onderwerp van die algemene maatregel van
bestuur bij de wet wordt geregeld (zoals het geval is bij het CSRD-implementatiebesluit
dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer is voorgelegd).
Het ontwerpbesluit zal voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd nadat uw
Kamer met het implementatiewetsvoorstel heeft ingestemd.
De CSRD wordt volledig geïmplementeerd met het wetsvoorstel, het implementatiebesluit
assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering en het implementatiebesluit richtlijn
duurzaamheidsrapportering en door middel van een wijzigingsbesluit van het Besluit
elektronische deponering handelsregister. Het laatstgenoemde wijzigingsbesluit waarin
de digitale wijze van deponering van het bestuursverslag wordt geregeld met als grondslag
artikel 19a van de Handelsregisterwet, kan pas in procedure worden gebracht nadat
door de Europese Commissie een uitvoeringshandeling is vastgesteld over de digitale
taxonomie. De Europese Commissie werkt momenteel nog aan deze uitvoeringshandeling.
De leden van de NSC-fractie willen ook weten pp welke manier parlementaire betrokkenheid
georganiseerd wordt met betrekking tot de AMvB. Wordt deze voorgehangen bij de Kamer?
Ik verwijs naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie
hierboven.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om te schetsen hoe dit implementatiewetsvoorstel
zich verhoudt tot het geheel van de CSRD en de Omnibus-pakketten. In welke mate zijn
deze voorstellen afgezwakt en hoe komt dit tot uiting in de onderhavige implementatiewet?
In hoeverre is hierbij het oorspronkelijke doel van de wetgeving uit het zicht geraakt?
Tevens vragen deze leden hoe de regering ervoor zorg draagt dat de goedbedoelde regels
en richtlijnen uit dit pakket daadwerkelijk bijdragen aan het boeken van duurzame
resultaten en niet verworden tot bureaucratische handelingen die een doel op zichzelf
worden.
Het wetsvoorstel (en ook het ontwerpbesluit) strekt tot implementatie van de CSRD
zoals die oorspronkelijk eind 2022 is vastgesteld. De Stop-de-klok-richtlijn uit het
Omnibus I-pakket is via de eerste nota van wijziging meegenomen in dit wetsvoorstel.
Omdat de vereenvoudigingen in de CSRD in de ontwerpwijzigingsrichtlijn nog in onderhandeling
zijn, kunnen deze nog niet in de huidige implementatiewetgeving worden meegenomen.
Voor zover de aan het woord zijnde leden vragen naar de vereenvoudigingen die de ontwerpwijzigingsrichtlijn
voorstelt in de CSRD, verwijs ik graag naar mijn inleiding op deze nota van wijziging.
Bij die voorgestelde wijzigingen zijn de oorspronkelijke doelen van de CSRD niet uit
het zicht geraakt. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de soortgelijke vraag
van de leden van de NSC-fractie over de beleidsdoelstellingen van de CSRD in paragraaf
2. Ook met de ontwerpwijzigingsrichtlijn zoals die in het Raadsakkoord luidt, voldoet
de CSRD nog steeds aan de doelstellingen ervan. Zowel op het punt van het aantal ondernemingen
als van de omvang van de duurzaamheidsrapportering blijft de CSRD een belangrijke
aanvulling ten opzichte van de eerdere niet-financiële informatie in het bestuursverslag
waartoe de Richtlijn niet-financiële informatie (NFRD) en het Besluit niet-financiële
informatie sinds 2017 verplichten. Het doel om investeerders te laten beschikken over
de informatie die zij nodig hebben om de klimaatrisico’s en de risico’s ten aanzien
van de andere duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen
investeren, blijft gehandhaafd. De rapportering is ook in het belang van andere geïnteresseerden,
zoals uiteengezet in mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de PVV-fractie.
Ik deel dan ook niet de zorg dat de CSRD verwordt tot een bureaucratische handeling
die een doel op zich zou zijn. Ook de uitgangspunten van de CSRD op het gebied van
rapportage over ecologische (milieu), sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging
van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en van omkoping (de duurzaamheidsfactoren),
blijven in de ontwerpwijzigingsrichtlijn overeind, evenals het beginsel van dubbele
materialiteit. Op al die onderwerpen dienen ondernemingen te blijven rapporteren indien
die voor hen materieel zijn, zowel ten aanzien van het effect ervan op de onderneming
als ten aanzien van het effect van de onderneming op die aspecten. Alleen de mate
waarin die rapportering moet uitweiden, wordt beperkt.
§ 3.1 Lidstaatopties assurance-onderzoeken van de duurzaamheidsrapportering in Jaarrekeningrichtlijn
De leden van de BBB-fractie constateren dat de richtlijn een aantal lidstaatopties
biedt waarvan Nederland er een overneemt, namelijk het toestaan dat een andere externe
accountant de duurzaamheidsrapportage controleert. In hoeverre heeft de regering zich
hardgemaakt voor verdere lidstaatopties die de regeldruk zouden kunnen beperken en
kleine bedrijven hadden kunnen uitzonderen van rapportageverplichtingen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie
in paragraaf 2 naar de inzet van het kabinet op verdere stappen voor versimpeling
van de CSRD. Zoals daar is geschetst, heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen
in de Raad over de ontwerpwijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket met succes
ingezet op het verder terugdringen van de regeldruk die voortvloeit uit de CSRD. Op
23 juni jl. is het Raadsakkoord gepresenteerd dat de reikwijdte van de CSRD verder
beperkt.46 Hierdoor zullen meer ondernemingen volledig buiten de rapportageverplichting vallen,
waaronder de kleine en middelgrote beursvennootschappen.
§ 3.1.2 Onafhankelijke verlener van assurancediensten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op dit punt waarom Nederland geen gebruik
maakt van de mogelijkheid om ook andere, onafhankelijke duurzaamheidsassurancedienstverleners
toe te staan. Is de regering het met deze leden eens dat dit behulpzaam kan zijn in
het kader van de schaarste aan accountants en specialisten op het gebied van duurzaamheid?
Zou gebruik maken van deze optie niet tot meer innovatie kunnen leiden?
Eerder stond het kabinet positief tegenover invoering van de lidstaatoptie. Mede gezien
de beperktere reikwijdte van de richtlijn als gevolg van Omnibus I-pakket zal het
kabinet een nadere afweging maken of invoering in Nederland opportuun is. De lidstaatoptie
is niet eerder ingevoerd, omdat het lastig bleek om de optie binnen de korte implementatietermijn
in de wetgeving door te voeren. De eisen voor onafhankelijke verleners van assurancediensten
moeten namelijk gelijkwaardig zijn aan die voor accountantsorganisaties.47
De Ministeries van Economische Zaken, van Financiën en van Justitie en Veiligheid
hebben begin dit jaar een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar
het gebruik van de lidstaatoptie. Uw Kamer zal na de afronding van het onderzoek worden
geïnformeerd over de uitkomsten ervan.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering nog geen gebruik maakt van een lidstaatoptie
voor het borgen van de kwaliteit van het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportages.
Deze leden begrijpen dat daarvoor nader onderzoek nodig is. De vraag is waarom dit
onderzoek nog niet is gedaan. Wat is de doelstelling van het onderzoek en wat zijn
de planning van het onderzoek? Hoe doen andere landen dit? Wordt er in het onderzoek
ook gekeken naar de impact en gevolgen van de verschillende opties? Ook omdat er bij
deze leden zorgen zijn over voldoende aanbod.
Zoals hiervoor reeds gemeld hebben de betrokken departementen begin dit jaar opdracht
gegeven voor een onderzoek naar de lidstaatoptie met betrekking tot een onafhankelijke
verlener van assurancediensten. Centraal in het onderzoek staat de vraag of en hoe
de lidstaatoptie in Nederland kan worden ingevoerd. Ook de vragen van de leden van
de VVD-fractie over de impact en gevolgen van het gebruik van de lidstaatoptie, en
of andere lidstaten gebruik hebben gemaakt van de optie, zijn in het onderzoek meegenomen.
Uw Kamer zal na de afronding van het onderzoek over de uitkomsten worden geïnformeerd.
§ 3.2.12 Handhaving en tuchtrecht
De leden van de PVV-fractie merken op dat de AFM bestuursrechtelijk toezicht wil houden
op de naleving van de voorschriften voor de inrichting van de verslaggeving van beursondernemingen.
Deze leden hechten waarde aan duidelijke verantwoordelijkheden en efficiëntie. Kan
de regering toelichten hoe de toezichtstructuur optimaal ingericht wordt om dubbel
werk en onnodige complexiteit te voorkomen en tegelijkertijd een effectieve handhaving
wordt gegarandeerd zonder extra kosten voor de ondernemers?
De handhaving en sanctionering van de CSRD-rapporteringsverplichtingen sluiten aan bij de bestaande systematiek ten aanzien van het bestuursverslag
waarin die rapportering is opgenomen. Iedere belanghebbende kan openbaarmaking vorderen
van de duurzaamheidsrapportering en het verslag inzake duurzaamheid (artikel 15, vijfde
lid, van het ontwerpimplementatiebesluit en art. 2:394, zevende lid BW). Voor het
geval er tekortkomingen zijn in de rapportering of het verslag, staat de procedure
voor de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam open voor belanghebbenden
(artikelen 2:447 en 2:449–451 BW). De rechter kan de onderneming aanwijzingen geven
over de inrichting van de duurzaamheidsrapportering en het verslag inzake duurzaamheid
als die niet voldoen aan de eisen van het implementatiebesluit.
Daarnaast houdt de AFM op grond van de Wet toezicht financiële verslaggeving toezicht
op de financiële verslaggeving van beursondernemingen. De AFM kan onder andere vragen
om (openbare) verduidelijking van de toepassing van de verslaggevingsvoorschriften
en voornoemde procedure bij de ondernemingskamer aanhangig maken. Op grond van het
wetsvoorstel gaat dit toezicht van de AFM ook zien op de duurzaamheidsverslaggeving
van beursondernemingen. Dit is geregeld in artikel VII van het wetsvoorstel. Het toezicht
van de AFM kent een civielrechtelijke structuur, met toetsing door de ondernemingskamer
van het gerechtshof Amsterdam.
Als uiterste remedie is het niet openbaar maken van een duurzaamheidsrapportering
of een verslag inzake duurzaamheid strafbaar op basis van de Wet op de economische
delicten. De rapportageverplichting geldt voor grote ondernemingen die het bestuursverslag,
inclusief de duurzaamheidsrapportering, moeten opstellen, moeten laten onderzoeken
door de accountant en ter inzage moeten leggen voor de algemene vergadering van aandeelhouders
(vgl. artikelen 2:101 en 2:210 BW). Het vervolgens niet openbaar maken ligt dan niet
voor de hand.
De AFM heeft in haar wetgevingsbrief van 2023 verzocht om bestuursrechtelijke bevoegdheden
bij de handhaving van de verslaggevingsvoorschriften voor beursondernemingen. In reactie
op die wens heeft mijn voorganger aangegeven dat dit een fundamentele (stelsel)wijziging
van het toezicht op de verslaggeving betreft.48 Een dergelijke wijziging vergt een zorgvuldig proces. Daarbij wordt het belang van
effectieve handhaving meegewogen.
Deze leden vragen tenslotte op dit punt hoe wordt gewaarborgd dat de verandering in
toezicht, inclusief de voorbereide openbare consultatie, daadwerkelijk ten goede komt
aan de Nederlandse economie en niet leidt tot een verdere uitdijing van de bedrijfsbureaucratie.
Zoals hierboven beschreven, ben ik het met uw Kamer eens dat een dergelijke verandering
een zorgvuldig proces vergt. Bezien wordt of een wijziging van het AFM-toezicht nodig
of wenselijk is. Daarbij worden stakeholders, waaronder de Raad voor de rechtspraak
betrokken. Ik werk in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de
AFM aan de verdere verkenning van deze wetgevingswens.
§ 4. Effecten bedrijfsleven; regeldrukkosten
De leden van de PVV-fractie vragen op dit punt of de regering concreet kan maken welke
voordelen deze richtlijn voor Nederlandse MKB-bedrijven oplevert, specifiek in het
licht van de extra administratieve lasten en kosten die hiermee gepaard gaan.
Alleen beursgenoteerde MKB-ondernemingen vallen onder de verplichtingen van de CSRD,
behalve micro-entiteiten. Echter, deze MKB-ondernemingen zullen naar verwachting na
de afronding en implementatie van de ontwerpwijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket
niet meer onder die verplichtingen vallen en zijn ook tot boekjaar 2028 uitgezonderd
dankzij de Stop-de-klok-richtlijn. Juist omdat voor de kleinere beursvennootschappen
de lasten in verhouding zwaarder zijn, heeft de Commissie voorgesteld enkel nog grote
ondernemingen met meer dan duizend werknemers een duurzaamheidsrapportering op te
laten stellen. Daardoor zal het MKB naar verwachting niet met deze verplichting te
maken krijgen.
Voorts vragen deze leden hoe de implementatie van deze richtlijn, inclusief de uitgestelde
data, zich verhoudt tot de kabinetsvisie op verminderde bureaucratie en administratieve
lasten voor bedrijven.
Het kabinet dient uitvoering te geven aan de CSRD. Maar zoals de leden van de PVV-fractie
terecht opmerken, is het verminderen van regeldruk een prioriteit voor dit kabinet.
Het kabinet heeft daarom het initiatief van de Commissie uit het Omnibus I-pakket
verwelkomd om het concurrentievermogen van de EU te versterken door rapportagevereisten
te verminderen en wetgeving te stroomlijnen, zonder de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen
te ondermijnen. Daardoor vervalt de rapporteringverplichting voor 80% van de eerder
door de CSRD beoogde ondernemingen. Ook wordt ook de omvang van de rapportering verminderd
door de standaarden (ESRS) te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Zoals is aangegeven
in het antwoord op de eerste vraag van de VVD in paragraaf 2 (over de wijzigingen
in de CSRD), is het aantal datapunten in het voorstel van EFRAG voor de vereenvoudigde
ESRS verminderd met 57%.
De leden van de VVD-fractie begrijpen niet waarom er alleen wordt ingegaan op de regeldrukkosten
bij accountants(organisaties). Wat zijn de gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven
dat moet rapporteren en voor het MKB? Waarom is dit niet meegenomen in het wetsvoorstel?
Het onderhavige wetsvoorstel regelt voornamelijk de regels die gelden bij het verrichten
van assurance over duurzaamheidsrapportages door accountantsorganisaties en beperkt
zich daarom tot de kosten voor die sector. Het gaat onder andere om aanpassing van
de bedrijfsvoering van de accountantsorganisatie. De regeldrukkosten voor het bedrijfsleven
volgen uit het ontwerpimplementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering. In
paragraaf 4 van de nota van toelichting bij dat besluit49 is uitgebreid ingegaan op de lasten ervan. Ook is daar ingegaan op de lasten die
het assurance-onderzoek door de accountant met zich brengt voor de betrokken bedrijven.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de regeldrukwinst voor Nederland
4,4 miljard euro bedraagt? Gaat dit om accountantskosten of ook om andere kosten?
In haar werkdocument heeft de Commissie geen uitsplitsing per lidstaat gemaakt.50 Het bedrag van ongeveer € 4,4 miljard waar de leden van de NSC-fractie naar verwijzen
betreft de door de Commissie ingeschatte jaarlijkse kostenbesparing van het Omnibus
I-pakket op Europees niveau. Binnen deze kostenbesparing vallen ook de accountantskosten voor ondernemingen.
De kostenbesparing bestaat ten eerste uit een kostenreductie voor ondernemingen die
niet meer hoeven te rapporteren, waaronder ongeveer € 1,2 miljard per jaar aan rapportagekosten
en € 2 miljard per jaar aan accountantskosten. Ten tweede bespaart het voorstel ondernemingen
die wel blijven rapporteren jaarlijks ongeveer € 0,2 miljard aan rapportagekosten
en € 0,3 miljard aan accountantskosten. Het voorstel om de taxonomierapportage vrijwillig
te maken voor alle bedrijven en concerns die minder dan € 450 miljoen omzet hebben
en minder dan duizend werknemers, resulteert in een jaarlijkse kostenbesparing van
ongeveer € 0,8 miljard.
Ook vragen deze leden of het klopt dat de beperking van de reikwijdte van de CSRD
naar 1000 werknemers en 450 miljoen netto-omzet ten opzichte van het oorspronkelijke
voorstel van de Europese Commissie (1000 werknemers hetzij 50 miljoen netto-omzet,
hetzij 25 miljoen balanstotaal) gelijk staat aan 80 procent minder regeldruk.
De leden van de NSC-fractie doelen hier op het op 23 juni jl. bereikte Raadsakkoord
op de ontwerpwijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket waarin de reikwijdte van
de CSRD beperkt wordt tot ondernemingen met meer dan duizend werknemers en € 450 miljoen
netto-omzet. Volgens schattingen van Europese Commissie brengt deze wijziging mee
dat tussen 83% en 90% van de ondernemingen, die onder de huidige CSRD vallen, buiten
de reikwijdte zullen vallen (onder het Commissievoorstel is dat nog 80%). Overigens
zal een beperking van de reikwijdte van de CSRD met een bepaald percentage niet automatisch
betekenen dat de totale regeldruk met eenzelfde percentage daalt. De regeldruk die
voortvloeit uit de CSRD is niet lineair verdeeld over de bedrijven. Voor een internationaal
chemiebedrijf of een levensmiddelenconcern zal de rapportering immers meer duurzaamheidsinformatie
dienen te bevatten dan voor een louter in Nederland actieve dienstverlenende onderneming.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de voorliggende wetgeving zal zorgen voor
een stijging van de regeldruk nu rapportageverplichtingen zo drastisch worden uitgebreid.
Deze leden vragen hoe de ambitie uit het regeerprogramma om regeldruk te verminderen
zich hiertoe verhoudt.
Ik verwijs graag naar mijn antwoord hierboven op de gelijkluidende tweede vraag van
de PVV in deze paragraaf.
§ 5. Uitvoeringskosten
De leden van de PVV-fractie willen weten wat de totale geschatte kosten zijn van de
implementatie en handhaving van deze richtlijn voor de Nederlandse overheid en het
bedrijfsleven.
Afgezien van de kosten voor de aanpassing van de geautomatiseerde systemen van de
Kamer van Koophandel voor de ontvangst van de documenten (die zijn ingeschat op € 1.159.400),
zijn er voor de overheid geen kosten.
De regeldruk voor accountantsorganisaties die aanpassingen doorvoeren in het kader
van het verrichten van assurance-onderzoeken van duurzaamheidsrapportages is opgenomen
in paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel.51
Voor rapporterende bedrijven is een betrouwbare schatting van de lasten en regeldruk
ten gevolge van de rapporteringsverplichtingen en de assurance daarvan lastig te geven.
Omstandigheden zoals de mate van complexiteit van de onderneming en van haar waardeketen
en de plaatsen waar zij (en haar waardeketen) wereldwijd is gevestigd, zijn van invloed
op de omvang van de lasten. De gemiddelde onderneming bestaat dan ook niet in het
kader van de CSRD-verplichtingen. Desalniettemin is er in paragraaf 4.4 van de nota
van toelichting bij het gewijzigde ontwerpimplementatiebesluit52 een tabel opgenomen met een inschatting van de kosten voor Nederlandse ondernemingen.
Echter, deze kosten zullen niet gerealiseerd worden, omdat de wijzigingsrichtlijn
van de Europese Commissie uit februari 2025 naar verwachting leidt tot een belangrijke
lastenverlichting, doordat het aantal ondernemingen dat moet rapporteren fors wordt
teruggebracht en ook de omvang van de rapportage wordt verminderd. Die lastenverlichting
is in het Raadsakkoord over het richtlijnvoorstel door de lidstaten nog verder uitgebreid
en afgewacht moet worden waartoe het Europees Parlement besluit en hoe de CSRD na
de triloog uiteindelijk zal komen te luiden. Daarom is het antwoord op de vraag wat
de totale geschatte kosten voor het bedrijfsleven zullen zijn nog niet te geven.
Deze leden vragen in hoeverre deze kosten worden gedekt door EU-gelden. Als dat niet
het geval is, hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot een verdere belasting van de Nederlandse
schatkist ten koste van andere prioriteiten zoals koopkracht en zorg?
De kosten worden niet gedekt door EU-gelden. Zoals in het antwoord op de vorige vraag
is gesteld, zijn de kosten voor de overheid gering. Die zullen niet ten koste gaan
van prioriteiten in het kabinetsbeleid, zoals koopkracht en zorg.
Tenslotte vragen deze leden op dit punt of de regering kan toelichten of er alternatieven
zijn overwogen om de doelen van duurzaamheidsrapportering te bereiken zonder additionele
(EU-gerelateerde) lasten.
De duurzaamheidsrapportering is onderdeel van het actieplan van de Europese Commissie
voor de financiering van duurzame groei van 8 maart 2018 en past in de Europese Green
Deal. Het is een van de maatregelen uit een groter pakket dat is gericht op verduurzaming
en een moderne, grondstoffenefficiënte en concurrerende economie. Voor het behalen
van de doelstellingen van dat actieplan is volgens de Commissie openbaarmaking van
informatie over de duurzaamheidskwesties een noodzakelijke voorwaarde. De Europese
Commissie heeft een Impact Assessment opgesteld waarin ze aangeeft hoe ze tot het
huidige pakket maatregelen is gekomen en welke beleidsalternatieven ze heeft onderzocht.
Die beleidsalternatieven liggen allemaal binnen het kader van de rapporteringsverplichting.
Het behalen van de met duurzaamheidsrapportering beoogde doelen op een alternatieve
wijze zonder additionele lasten is dan ook moeilijk denkbaar. Ik verwijs verder graag
naar het antwoord op de eerste vraag van deze nota naar aanleiding van het verslag,
waarin de belangen van de verschillende doelgroepen van de duurzaamheidsrapportering
zijn vermeld. Die zijn in hun totaliteit niet te bereiken met andere middelen dan
een rapporteringsverplichting.
§ 6. Toezichtkosten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien een belangrijke rol weggelegd voor de
AFM om goed toezicht te houden op de uitvoering van deze wet. Dat is van belang om
greenwashing te voorkomen. Is de capaciteit van de AFM voldoende om het toezicht op
deze nieuwe taak goed uit te voeren? Moeten er daarvoor niet meer middelen beschikbaar
worden gesteld?
Het kostenkader van de AFM is voor het toezicht op de richtlijn duurzaamheidsrapportering
(en andere nieuwe taken) opgehoogd.53 Het huidige kostenkader loopt tot en met 2028. Ik acht de toezichtcapaciteit van
de AFM voldoende voor die periode.
Deze leden constateren dat de AFM in haar reactie op de wet aangeeft dat het nodig
is om de civielrechtelijke basis van het verslaggevingstoezicht te wijzigen in een
bestuursrechtelijke basis, om goed uitvoering te kunnen geven aan haar toezichthoudende
rol. Daarin gaat de regering nu niet mee. Wat gaat de regering doen om de uitvoering
van het toezicht op de duurzaamheidsrapportering op orde te krijgen?
In mijn antwoord op de eerste vraag van de PVV-fractie in paragraaf 3.2.12 hierboven
heb ik beschreven hoe de handhaving van de duurzaamheidsverslaggeving is vormgegeven.
De bestuursrechtelijke bevoegdheden ten aanzien van de verslaggeving van beursondernemingen
waarom de AFM heeft gevraagd betreft een fundamentele (stelsel)wijziging. Een dergelijke
wijziging vergt een zorgvuldig proces. Ik werk in overleg met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en de AFM aan de verdere verkenning van deze wetgevingswens van de AFM.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er extra capaciteit nodig is bij de AFM
voor uitvoering van deze wet. Hoe gaan deze kosten worden verrekend? Wie gaat deze
kosten betalen? Waarom kan dit niet binnen de bestaande formatie van AFM opgelost
worden?
De kosten voor de nodige capaciteit zijn reeds opgenomen in het kostenkader van de
AFM voor de periode 2025–2028. Op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht
2019 worden de toezichtkosten volgens de in die wet opgenomen verdeelsleutel aan de
onder toezicht staande ondernemingen doorberekend. Gelet op de taakuitbreiding die
met de invoering van de richtlijn gepaard gaat, is het niet mogelijk gebleken de taakvervulling
binnen de bestaande formatie van de AFM op te lossen.
§ 7. Uitvoerings- en handhavingstoets
De leden van de VVD-fractie willen weten wat er is gedaan met de constatering dat
de AFM het toezicht op de accountantsorganisaties voor dit wetsvoorstel slechts op
ondoelmatige wijze zou kunnen uitvoeren. Hoe kan dit doelmatig worden? De AFM zegt
dat ook dat het geconsulteerde wetsvoorstel slechts beperkt uitvoerbaar is. Wat is
hieraan gedaan?
De AFM heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd over een voorontwerp van het wetsvoorstel.
Het betreft het ontwerp dat ook in publieke consultatie is gegeven. De AFM constateert
in de uitvoeringstoets dat onduidelijkheid bestaat over de vraag in welke gevallen
accountantsorganisaties aan de vereisten ten aanzien van duurzaamheidsassurance dienen
te voldoen. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de AFM ook accountantsorganisaties toetst
op vereisten voor het uitvoeren van duurzaamheidsassurance, terwijl deze organisaties
niet voornemens zijn om duurzaamheidsassurance te verrichten. Deze opmerking van de
AFM is geadresseerd door een aanpassing van artikel 11 van de Wet toezicht accountantsorganisaties
(Wta) in het wetsvoorstel. In de wijziging van artikel 11 Wta is opgenomen dat een
externe accountant in het AFM-register een aantekening kan krijgen voor het uitvoeren
van assurance-onderzoek van duurzaamheidsrapportering. Daarmee wordt ook inzichtelijk
welke accountantsorganisaties deze dienst willen aanbieden en hun organisatie daarvoor
moeten hebben ingericht.
De opmerking van de AFM over de beperkte uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel ziet
op het toezicht van de AFM op de duurzaamheidsrapportering van beursondernemingen.
Dit betreft de wens van de AFM om bestuursrechtelijke bevoegdheden te hebben bij de
handhaving van de verslaggevingsvoorschriften voor beursondernemingen. Zoals hierboven
beschreven, werk ik in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de
AFM aan de verdere verkenning van deze wetgevingswens van de AFM.
§ 8.1 Toetsing Adviescollege toetsing regeldruk
De leden van de VVD-fractie vinden het zorgelijk dat het ATR aangeeft dat er zorgen
zijn over de regeldruk voor MKB-bedrijven als gevolg van de informatiebehoefte van
rapportageplichtige grote ondernemingen. Wat is hieraan gedaan? Wat is hier aan te
doen? In hoeverre biedt Omnibus I daarvoor een oplossing? Als dit niet het geval is,
waarom biedt dit geen oplossing?
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft in haar advies bij het implementatiewetsvoorstel
en het ontwerpimplementatiebesluit specifieke zorgen uitgesproken over de indirecte
regeldruk voor MKB-ondernemingen die geen rapporteringsplicht hebben, maar zich in
de waardeketen van een rapportageplichtige onderneming bevinden. In het kader van
de voorhang van het ontwerpimplementatiebesluit is uw Kamer bericht hoe het kabinet
de aanbevelingen uit het ATR-advies ter hand heeft genomen.54 Zo ontplooit het kabinet – in samenwerking met VNO-NCW/MKB NL, de SER, de NBA en
MVO Nederland – verscheidene initiatieven die zijn gericht op het faciliteren van
de MKB-ondernemingen die zich in de waardeketen bevinden van rapportageplichtige ondernemingen.
In dat kader heeft het kabinet bijvoorbeeld een opdracht verstrekt aan de Stichting
Projecten MKB-Nederland (onderdeel van VNO-NCW/MKB NL) om branches te ondersteunen
bij het implementeren van de CSRD, om zo de sectorale samenwerking te versterken.
De ontwerpwijzigingsrichtlijn uit het Omnibus I-pakket wijzigt niet de verplichting
voor ondernemingen die onder de reikwijdte van de CSRD blijven vallen, om te rapporteren
over hun waardeketen. Wel stelt zij voor om de omvang van die verplichting te beperken
door de invoering van een waardeketenplafond. Ik verwijs de leden van de VVD-fractie
graag naar hetgeen ik daarover heb vermeld in mijn antwoord op een eerdere vraag van
deze leden over kleinere ondernemingen in paragraaf 2. Doordat de ondernemingen in
de waardeketen met minder dan duizend werknemers dankzij dat plafond het recht krijgen
om informatieverzoeken van rapporterende ondernemingen af te wijzen als ze verder
gaan dan de standaard die ervoor zal worden opgesteld, wordt tegemoetgekomen aan de
eerder geuite zorgen van het ATR.
§ 8.3 Openbare consultatie
Eerder gaf het bedrijfsleven aan dat de CSRD-controle «niet-uitvoerbaar» zou zijn,
constateren de leden van de VVD-fractie. De leden van de VVD-fractie willen graag
weten waarom dit nu wel het geval is of zou zijn. Waarom is er nu geen sprake meer
van een bureaucratisch monster?
De wettelijke regeling van de assurance van de duurzaamheidsrapportering zou in twee
fasen verlopen. In de CSRD is voorzien in een onderzoek met een beperkte mate van
assurance. Een dergelijk oordeel is gewoonlijk negatief geformuleerd: de accountant
verklaart dat hij geen kwesties heeft vastgesteld op grond waarvan zou kunnen worden
geconcludeerd dat het document een materiële onjuistheid bevat. Vanaf 2028 zou dit
een oordeel worden met een redelijke mate van zekerheid, indien de Europese Commissie
daartoe na onderzoek zou besluiten (artikel 26bis, derde lid, van de door de richtlijn
gewijzigde Auditrichtlijn). Dat onderzoek van de Commissie was nodig om te bepalen
of een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid haalbaar zou zijn voor
de accountants. De Commissie had namelijk onderkend dat door het ontbreken van een
gemeenschappelijk overeengekomen standaard voor de assurance van duurzaamheidsrapportering,
die redelijke mate van zekerheid nog niet vanaf het begin verlangd kan worden. De
uitkomsten van een accountantsonderzoek op basis van een assurance-opdracht met een
redelijke mate van zekerheid worden gewoonlijk positief geformuleerd. Dat onderzoek
is uitgebreider en vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde criteria. In de wijzigingsrichtlijn
is nu voorgesteld om de assurance met een redelijke mate van zekerheid uit de CSRD
te halen, zodat het onderzoek van de duurzaamheidsrapportering een beperkt onderzoek
zal blijven.
Verder verwijs ik graag naar het algemeen deel van deze nota naar aanleiding van het
verslag, waarin ik heb geschetst welke wijzigingen in de CSRD nog meer leiden tot
vereenvoudiging en lastenvermindering.
Eerder was er ook kritiek dat kleinere bedrijven te weinig tijd hadden om aan de duurzaamheidsregels
te voldoen. In hoeverre is er nu wel voldoende tijd en ruimte voor de voorbereiding
van deze regelgeving voor kleinere bedrijven?
In de Omnibus I-voorstellen van de Europese Commissie tot wijziging van de CSRD vallen
enkel nog de hele grote ondernemingen (met meer dan duizend werknemers) onder de rapporteringsverplichting,
zodat kleinere beursgenoteerde bedrijven zich naar verwachting niet meer hoeven voor
te bereiden op de regelgeving. De toepassing van de CSRD op de kleine beursgenoteerde
bedrijven is in de Stop-de-klok-richtlijn uitgesteld tot 2028 en zal dus naar verwachting
uiteindelijk niet doorgaan.
Deze leden willen graag een uitgebreide reactie van de regering over hoe met de Omnibus
I aan de kritiek en zorgen van het bedrijfsleven tegemoet gekomen is. Het gaat dan
om de volgende onderwerpen:
1. gelijktijdige implementatie besluit en wet;
2. terugwerkende kracht;
3. verwachtingskloof;
4. zorg over beschikbaarheid en betaalbaarheid van accountants;
5. lidstaatoptie controle andere partijen dan accountants;
6. eerste twee jaar geen handhaving en
7. hergebruik van gegevens.
Ik begrijp de vraag van de leden van de VVD-fractie zo, dat zij daarmee doelen op
de zeven aandachtspunten uit de brief van VNO-NCW en MKB-Nederland over de implementatie
van de richtlijn duurzaamheidsrapportering van 10 februari 2025. Ik zal de zeven punten
opvatten zoals in die brief weergegeven.
1. Gelijktijdige implementatie besluit en wet
De wijzigingsvoorstellen uit Omnibus I doen er niet af aan dat de lidstaten er vooralsnog
aan zijn gehouden de CSRD zoals die eind 2022 tot stand is komen, te implementeren.
Daartoe strekken het onderhavige wetsvoorstel en het ontwerpimplementatiebesluit.
Ik wijs erop dat het kabinet in het kader van de voorhang van het ontwerpimplementatiebesluit
richtlijn duurzaamheidsrapportering reeds heeft gemeld dat de implementatiewet en
het implementatiebesluit op hetzelfde moment in werking zullen treden, zodat er geen
onduidelijkheid kan ontstaan over het ingaan van de verplichtingen uit dit besluit
en die uit die wet.55 Dat geldt ook voor het ontwerpimplementatiebesluit assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering.
Zodra de wijzigingsvoorstellen uit Omnibus I tot een definitieve richtlijn zullen
hebben geleid, zal die richtlijn geïmplementeerd moeten worden.
2. Terugwerkende kracht
Zoals ik hierboven heb geantwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de
VVD-fractie in paragaaf 3, heeft het kabinet in het kader van de onderhandelingen
over de Stop-de-klok-richtlijn getracht om voor de eerste groep ondernemingen uitstel
te verlenen voor de duurzaamheidsrapportering over boekjaar 2024. Voor dit voorstel
bestond echter onder de andere lidstaten onvoldoende steun. Wel heeft de Commissie
inmiddels een voorstel gepubliceerd tot aanpassing van de ESRS in de uitvoeringsverordening,
waarin de eerste groep ondernemingen die niet onder de Stop-de-klok-richtlijn vallen
ook tegemoet wordt gekomen. Ik verwijs naar hetgeen ik hierover heb vermeld in het
antwoord op de eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie over de terugwerkende
kracht in paragraaf 3. Dus op dit punt wordt nog tegemoetgekomen aan de zorgen van
het bedrijfsleven.
3. Verwachtingskloof
In de brief wordt opgemerkt dat door de terminologie die wordt gebruikt in het kader
van het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering, verwarring kan ontstaan
over de verschillen in werkzaamheden en de toegevoegde zekerheid bij assuranceverklaringen
over duurzaamheidsrapportages enerzijds en controleverklaringen bij financiële verslaggeving
anderzijds.
In Omnibus I wordt voorgesteld om het accountantsonderzoek van de duurzaamheidsrapportering
blijvend te beperken tot een beperkte mate van zekerheid en niet, zoals nu nog in
de CSRD staat, over enkele jaren de mogelijkheid te hebben om deze uit te breiden
naar een redelijke mate van zekerheid.
Met de gehanteerde terminologie is het onderscheid tussen het assurance-onderzoek
van de duurzaamheidsrapportering en de controle van de financiële verslaggeving verduidelijkt.
De accountant moet op basis van een assurance-opdracht met een beperkte mate van zekerheid
een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de
vereisten van de CSRD. Een dergelijk oordeel is gewoonlijk negatief geformuleerd:
de accountant verklaart dat er geen aangelegenheid onder zijn aandacht is gekomen
op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de informatie over de duurzaamheidsrapportering
een materiële onjuistheid bevat en niet overeenstemt met de bij of krachtens de wet
gestelde voorschriften. Een accountant zal bij het uitvoeren van de assurance-opdracht
in Nederland Standaard 3810N van de NBA toepassen.
Dit is anders bij de controle van de jaarrekening. Voor de controle van de jaarrekening
is een redelijke mate van zekerheid voorgeschreven. De werkzaamheden die de accountant
in dat kader verricht, zijn uitgebreider dan bij een assurance-opdracht met een beperkte
mate van zekerheid. De accountant geeft dan in zijn verklaring een oordeel of de jaarrekening
voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.
De NBA heeft een brochure uitgebracht over de accountant en het CSRD duurzaamheidsverslag.
Daarin wordt ook aandacht besteed aan wat een beperkte mate van zekerheid betekent
voor gebruikers van het duurzaamheidsverslag.56
4. Zorg over beschikbaarheid en betaalbaarheid van accountants
Er zijn verschillende initiatieven waarmee accountants hun kennis omtrent de CSRD
kunnen vergroten.57 Door de ontwerpwijzigingsrichtlijn van Omnibus I wordt de reikwijdte van de CSRD-rapportageverplichting
aanzienlijk beperkt. Hierdoor zullen minder ondernemingen behoefte hebben aan een
accountant voor een assurance-onderzoek van hun duurzaamheidrapportering, wat weer
positieve gevolgen kan hebben voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van accountants.
5. Lidstaatoptie controle andere partijen dan accountants
De voorstellen uit Omnibus I laten de lidstaatoptie om het assurance-onderzoek uit
te laten voeren door een onafhankelijke verlener van assurancediensten ongewijzigd.
Zoals ik hierboven heb beschreven, is een vereiste van het gebruik van de lidstaatoptie
dat een onafhankelijke verlener van assurancediensten voldoet aan vereisten die gelijkwaardig
zijn aan de vereisten die op basis van de Auditrichtlijn gelden voor accountantsorganisaties.
Deze lidstaatoptie wordt verder onderzocht.
6. Eerste twee jaar geen handhaving
De AFM houdt ingevolge de implementatie van de CSRD toezicht op de voorschriften voor
accountantsorganisaties die assurance-onderzoeken van duurzaamheidsrapportering verrichten.
Ook wordt het toezicht van de AFM op de financiële verslaggeving van beursondernemingen
uitgebreid naar de duurzaamheidsrapportering van beursondernemingen. Dat wijzigt niet
door Omnibus I. De AFM bepaalt als onafhankelijke toezichthouder zelf hoe zij dit
toezicht invult. De AFM heeft laten weten een ingroeipad te hanteren, waarbij de AFM
niet meteen vanaf de inwerkingtreding van de verplichtingen gaat handhaven, tenzij
er sprake is van flagrante overtredingen. Daarnaast zet de AFM er op in om ondernemingen
en accountants te stimuleren om hun voorbereiding op de CSRD te verbeteren, onder
andere door middel van onderzoek en publicaties.58
7. Hergebruik van gegevens
In het geconsulteerde ontwerpbesluit assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering
is in artikel 38a Bta een regeling opgenomen over informatiedeling tussen accountants,
in het geval een andere externe accountant het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering
verricht, dan de externe accountant die de wettelijke controle verricht. Het is niet
nodig expliciet te bepalen dat één accountant die beide diensten verricht, de gegevens
uit de wettelijke controle van de financiële verslaggeving kan gebruiken voor het
assurance-onderzoek. De wetgeving staat daaraan niet in de weg. In dit kader wijs
ik ook op artikel 11a, zevende lid, Bta in het ontwerpbesluit op basis waarvan een
accountant die zowel de wettelijke controle als het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering
verricht, het assurancedossier kan opnemen in het controledossier.59
ARTIKELSGEWIJS
Artikel VIII (wijzigingen Wet op de ondernemingsraden)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel ondernemers
verplicht om jaarlijks met de ondernemingsraad een gesprek te voeren over de duurzaamheidsrapportering.
De ondernemingsraad is vervolgens bevoegd hierover standpunten kenbaar te maken. Deze
leden zijn hier blij mee, maar zijn van mening dat deze standpunten ook openbaar bekend
dienen te zijn. Deze transparantie is van belang om een goed en breed beeld te krijgen
van de stappen die een bedrijf maakt als het aankomt op verduurzaming. Daarbij is
wederhoor vanuit meerdere «stakeholders» van belang. Deze leden zouden dan ook graag
zien dat de ondernemingsraad het recht krijgt om een standpunt over de duurzaamheidsrapportering
in te nemen, om dit standpunt aan te bieden aan de algemene vergadering en om dit
desgewenst tijdens de algemene vergadering toe te lichten. Daarmee zou deze vorm van
het innemen van een standpunt op duurzaamheid gelijkgetrokken worden met het recht
van de ondernemingsraad om advies te geven bij ingrijpende bestuursbesluiten, zoals
grote overnames en afsplitsingen, besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van
bestuurders en commissarissen en het bezoldigingsbeleid. Deze leden vragen de regering
of er mogelijkheden worden gezien om dit te regelen.
De artikelen 19bis, vijfde lid, en 29bis, zesde lid, van de CSRD schrijven voor dat
het management van de onderneming de werknemersvertegenwoordiging informeert op het
passende niveau en met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie
wordt verkregen en geverifieerd, bespreekt. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging
moet vervolgens in voorkomend geval worden meegedeeld aan de betrokken bestuurs-,
leidinggevende of toezichthoudende organen. Deze artikelen worden in Artikel VIII
van het implementatiewetsvoorstel geïmplementeerd in de Wet op de ondernemingsraden
waardoor, kort gezegd, een jaarlijks gesprek tussen de bestuurder en de ondernemingsraad
over de duurzaamheidsrapportering verplicht wordt gesteld. De ondernemingsraad is
vervolgens bevoegd hierover standpunten kenbaar te maken in de overlegvergadering.
Voor de desbetreffende overlegvergadering geldt een aanwezigheidsplicht voor commissarissen
van de vennootschap. Hiermee neemt ook het toezichthoudende orgaan kennis van het
standpunt van de ondernemingsraad.
De desbetreffende artikelen uit de richtlijn schrijven echter niet voor dat lidstaten
in hun wetgeving ondernemingen verplicht moeten stellen om het standpunt van de ondernemingsraad
vervolgens aan te bieden aan de algemene vergadering. Ook wordt in de richtlijn niet
voorgeschreven dat lidstaten de ondernemingsraad de bevoegdheid moeten toekennen om
dit standpunt desgewenst in de algemene vergadering toe te lichten. Het voorschrijven
van een dergelijke verplichting aan de onderneming respectievelijk het toekennen van
een dergelijke bevoegdheid aan de ondernemingsraad in het implementatiewetsvoorstel
zou aldus in strijd zijn met het uitgangspunt van zuivere implementatie van richtlijnen
(geen nationale kop). Volgens dat uitgangspunt moeten in een implementatieregeling
geen andere regels worden opgenomen dan noodzakelijk voor de implementatie. Om deze
reden wordt in het implementatiewetsvoorstel hierin niet voorzien.
OVERIG
De leden van de NSC-fractie vragen wanneer de Wet internationaal verantwoord ondernemen
ter implementatie van de CSDDD bij de Kamer zal worden ingediend.
Vanuit de Europese Raad is de wens geuit om vóór het einde van dit jaar de triloog
over de ontwerpwijzigingsrichtlijn uit Omnibus I af te ronden en tot een politiek
akkoord te komen. Nadat die richtlijn is vastgesteld, zal het kabinet het implementatietraject
van de Wet internationaal verantwoord ondernemen weer oppakken.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën