Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36800-2)
36 800 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 94
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 26 september 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
(Kamerstuk 36 800, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 september 2025. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
VRAAG 1
Wat is het totale saldo aan tegenvallers? Kunt u een overzicht geven van alle tegenvallers
boven de 100 miljoen euro?
Antwoord op vraag 1
Voor ieder begrotingshoofdstuk wordt in de bijlage verticale toelichting van Miljoenennota
2026 de budgettaire veranderingen in de uitgaven en niet-belastingontvangsten ten
opzichte van Voorjaarsnota 2025 toegelicht. In de overzichten wordt onder andere het
onderscheid gemaakt tussen meevallers en tegenvallers. Daarnaast worden in de samenvattende
kadertoets in H2 de belangrijkste budgettaire gevolgen voor de uitgavenkant van de
besluitvorming inzichtelijk gemaakt.
VRAAG 2
Wat is het totale saldo aan meevallers? Kunt u een overzicht geven van alle meevallers
boven de 100 miljoen euro?
Antwoord op vraag 2
Zie het antwoord op vraag 1.
VRAAG 3
Het blijkt dat de verhoging van de kansspelbelasting niet de beoogde meeropbrengst
van 100 miljoen euro oplevert, maar ruim een kwart miljard euro minder dan begroot.
Hoe reflecteert u op de gehanteerde raming van vorig jaar, mede in het licht van kanttekeningen
die onderzoeksrapporten en diverse stakeholders daar destijds al bij plaatsten?
Antwoord op vraag 3
De raming voor de verhoging van de kansspelbelasting (KSB) is opgesteld op basis van
de meest actuele data m.b.t. de belastinginkomsten en marktontwikkelingen. Bij deze
raming is er uitgegaan van een gedragseffect van 20%. Dat is het standaard gedragseffect
wat in afstemming met het Centraal Planbureau (CPB) wordt gehanteerd voor KSB tariefsaanpassingen.
Deze raming is ook gecertificeerd door het CPB.
Deze KSB verhoging is vervolgens opgenomen in het Belastingplan 2025. Het klopt dat
er rondom de behandeling van dit wetsvoorstel kanttekeningen zijn geplaatst bij de
raming en de gevolgen van de verhoging, met name door de kansspelsector. Hier staat
tegenover dat er ook rapporten zijn gepubliceerd die o.a. de verwachting dat de inkomsten
zouden toenemen onderstreepten1.
VRAAG 4
Blijkens de naar beneden bijgestelde raming valt de opbrengst van de verhoging van
de kansspelbelasting zelfs nog lager uit dan de tegenvaller (140 miljoen euro) die
de Kansspelautoriteit vorige maand al becijferde. Hoe verklaart u dit verschil?
Antwoord op vraag 4
De raming van de kansspelbelasting is opgesteld op basis van de realisaties tot en
met juli 2025, de endogene ontwikkeling, beleidsmaatregelen en extra beleidsrelevante
informatie zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de kansspelautoriteit. Deze combinatie
heeft geleid tot een verlaging van de inkomsten van de kansspelbelasting met 263 miljoen
ten opzichte van de PM. Deze verlaging wordt vooral gedreven door lagere maandrealisaties
dit jaar. Overigens is de opbrengst van de kansspelbelasting de afgelopen jaren fors
toegenomen (van 572 miljoen in 2019 naar 1 miljard in 2025), mede door de legalisering
van de online gokmarkt. Een deel van deze stijging blijkt nu niet structureel.
VRAAG 5
De geraamde opbrengst van de verhoging van de kansspelbelasting is niet alleen voor
het lopende jaar, maar nu ook al voor 2026 handmatig naar beneden bijgesteld. In hoeverre
(en om welke redenen) bestaat er een reëel risico dat – ondanks de bijstelling – ook
de realisatie volgend jaar zal tegenvallen ten opzichte van de nu gehanteerde raming?
Antwoord op vraag 5
De raming van de kansspelbelasting wordt opgesteld op basis van de realisaties tot
en met juli 2025, de endogene ontwikkeling, beleidsmaatregelen en extra beleidsrelevante
informatie zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de kansspelautoriteit. Het is altijd
onzeker hoe de economie en bepaalde sectoren zich ontwikkelen, maar op dit moment
is er geen aanleiding om uit te gaan van verdere (neerwaartse of opwaartse) bijstellingen.
VRAAG 6
Is geraamd hoeveel de kansspelbelasting volgend jaar zou opleveren bij bevriezing
van het huidige tarief in 2026 en kan een dergelijke berekening gedeeld worden?
Antwoord op vraag 6
Indien het tarief voor de kansspelbelasting bevroren wordt op 34,2% in 2026, zal dit
structureel 84 miljoen minder kansspelbelasting opleveren (prijspeil 2025).
VRAAG 7
Verwacht u meer sluitingen van speelhallen als de kansspelbelasting per 1 januari
2026 inderdaad nogmaals wordt verhoogd?
Antwoord op vraag 7
In 2024 heeft het kabinet onderzoek laten doen door Atlas research naar de gevolgen
van de verhoging van de kansspelbelasting op de publieke belangen2. Ten aanzien van speelhallen en horeca-automaten heeft Atlas Research aangegeven
dat zij met een tariefverhoging naar 37,8% (zoals deze gaat gelden per 1 januari 2026)
geen realistische scenario zien, waarin sectorbreed een nulresultaat wordt bereikt.
Zij geven verder aan dat sanering in de sector daarbij onafwendbaar lijkt, waarbij
(bepaalde) speelhallen de markt verlaten en de bezettingsgraad van het resterende
aanbod kan toenemen tot een nieuw evenwicht bereikt is.
VRAAG 8
Hoe kwalificeert u de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen om de
kansspelbelasting te verhogen?
Antwoord op vraag 8
De verhoging van de kansspelbelasting heeft als doel om in 2025 102 miljoen euro en
vanaf 2026 202 miljoen euro extra belastinginkomsten te genereren. De maatregel is
doeltreffend indien de geraamde extra belastinginkomsten wordt opgehaald. De maatregel
is doelmatig indien de extra belastinginkomsten worden opgehaald tegen lage kosten.
Het is op basis van de beschikbare informatie over de gerealiseerde kasontvangsten
niet mogelijk om te beoordelen of de tariefverhoging op zichzelf in 2025 doeltreffend
en/of doelmatig is geweest. Dit komt omdat per oktober 2024 ook andere maatregelen
zijn genomen op de kansspelmarkt (Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag en
Beleidsregel verantwoord spelen), die invloed hebben op de opbrengsten van de kansspelbelasting.
De effecten van deze maatregelen op de belastinkomsten zijn lastig te onderscheiden.
Wel concludeerde de Kansspelautoriteit (Ksa) in hun rapportage:
«Per 1 januari 2025 is de kansspelbelasting (KSB) verhoogd van 30,5 procent naar 34,2
procent. Deze verhoging was bedoeld om de belastinginkomsten met 100 miljoen euro
te verhogen in 2025. (...) De belastinginkomsten zullen in 2025 waarschijnlijk 40
miljoen euro (5 procent) lager zijn dan in 2024. Dat komt door de nieuwe regels voor
spelersbescherming die voor een sterke daling in het BSR van online aanbieders hebben
gezorgd.»3
VRAAG 9
Bent u bekend met het feit dat inmiddels tientallen landgebonden casino’s (vooral
speelautomatenhallen) de deuren hebben gesloten sinds de (aankondiging van) de verhoging
van de kansspelbelasting per 1 januari 2025? Draagt deze ontwikkeling bij aan de tegenvallende
opbrengst van de kansspelbelasting? Zo ja, waarom is dit niet benoemd in de toelichting
op het naar bedeneden bijstellen van de raming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 9
De raming van de kansspelbelasting wordt opgesteld op basis van de realisaties tot
en met juli 2025, de endogene ontwikkeling, beleidsmaatregelen en extra beleidsrelevante
informatie zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Kansspelautoriteit naar het effect
van de verhoging van de kansspelbelasting op de kansspelmarkt. Als casino’s sluiten
werkt dat door op de maandelijkse realisaties van de kansspelbelasting en wordt dit
daarmee meegenomen in de (bijstelling van de) raming. In de bijlage van de miljoenennota
is een korte toelichting gegeven op de bijstelling van de kansspelbelasting. Uit dit
onderzoek blijkt onder andere dat onderliggend vooral de ontwikkeling van de opbrengst
in de onlinesector achterblijft.
VRAAG 10
Neemt het risico op een toename van bezwaarprocedures en juridische processen (met
bijbehorende kosten en belasting van het ambtelijk apparaat) als gevolg van de verhoging
van de kansspelbelasting toe bij een volgende verhoging en gegeven het feit dat het
beoogde effect van de maatregel niet wordt gerealiseerd? Hoe duidt u in algemene zin
de juridische houdbaarheid van de maatregel, alle nu bekende effecten (zoals hieraan
toegeschreven sluitingen) overziende?
Antwoord op vraag 10
Ten opzichte van het huidige aantal bezwaar- en beroepschriften verwacht het kabinet
geen verdere toename als gevolg van de verdere verhoging van het kansspelbelastingtarief
per 1 januari 2026. Het kabinet acht de verhoging van de kansspelbelasting ook juridisch
houdbaar. Hoewel belastingheffing in beginsel een inbreuk maakt op het eigendomsrecht,
is inmenging in dit recht voorzienbaar op grond van de wettelijk grondslag en voor
belastingdoeleinden in het algemeen gerechtvaardigd.
Daarbij geeft de rechter doorgaans een ruime beoordelingsvrijheid aan de wetgever
om het belastingstelsel in te richten in lijn met de door de wetgever nagestreefde
legitieme doelen. Dat de geraamde opbrengsten (nu) niet gehaald worden, maakt niet
dat er geen legitiem doel was. Of een maatregel in een individueel geval een inbreuk
maakt op het eigendomsrecht is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De wetgever
moet ervoor zorgen dat er sprake is van een «fair balance» tussen de belangen van
het betrokken individu en het algemene belang. Het kabinet is van mening dat gelet
op deze criteria bij de voorgestelde maatregel geen sprake is van een ongeoorloofde
inbreuk op het eigendomsrecht.
VRAAG 11
Wat is de budgettaire opbrengst van het maximeren van de expatregeling op 100.000
euro voor nieuwe gevallen?
Antwoord op vraag 11
Als de maatregel in 2026 ingaat is de budgettaire opbrengst als volgt:
Tabel 1 Budgettaire opbrengst maximeren expatregeling op 100.000 euro nieuwe gevallen
Jaar
2026
2027
2028
2029
2030
2031
Structureel
Budgettaire opbrengst in miljoen euro
33
100
167
234
301
334
334
De structurele opbrengst is dus 334 miljoen euro per jaar. Als de maatregel in 2026
ingaat, is de opbrengst vanaf 2031 structureel.
VRAAG 12
Kunt u per inkomensdeciel aangeven wie er precies profiteert van de hypotheekrenteaftrek?
Antwoord op vraag 12
De onderstaande grafiek laat het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek in
2022 zien verdeeld naar inkomensdecielen. Deze decielen zijn opgebouwd op basis van
de inkomstenbelasting (IB) en wijken af van de inkomensverdeling zoals gerapporteerd
door het CBS. Dit komt doordat alleen huishoudens die IB-aangifte doen, zijn meegenomen
in deze verdeling terwijl er veel huishoudens zijn die geen aangifte doen. In de grafiek
hieronder is onderscheid gemaakt tussen personen en huishoudens. In box 1 wordt de
belasting per persoon berekend waardoor het voordeel aan individuen toegeschreven
kan worden. Echter, een groot deel van de personen heeft een fiscaal partner die ook
een (deel van de) hypotheekrente aftrekt, daarom moet er ook gekeken worden naar de
verdeling op huishoudensniveau.
Figuur 1 Budgettaire belang hypotheekrenteaftrek in miljoenen euro’s naar inkomensdecielen,
op basis van de inkomstenbelasting
De onderstaande grafiek laat vervolgens zien wat het gemiddelde voordeel van de hypotheekrenteaftrek
is per woningbezitter voor personen en huishoudens in een bepaald inkomensdeciel.
Het gemiddelde voordeel in euro’s per woningbezitter lijkt groter te zijn voor huishoudens
in de laagste inkomensdecielen dan in de grafiek met het budgettaire belang, dit komt
doordat het eigenwoningbezit ook toeneemt als het inkomen toeneemt.
Figuur 2 Gemiddelde voordeel hypotheekrenteaftrek in euro’s per woningbezitter
VRAAG 13
Kunt u sinds 1970 aangeven welk deel van het vermogen in Nederland in bezit is van
de rijkste 1%?
Antwoord op vraag 13
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) levert met de Vermogensstatistiek 2006
een betrouwbare tijdreeks over het vermogen van Nederlandse huishoudens vanaf 2006.
In 2021 heeft het CBS een herziening op alle onderdelen van deze statistiek doorgevoerd
voor de jaren 2011–2019. Onderstaande tabel toont het vermogen in bezit van het rijkste
1% huishouden in Nederland vanaf 2011 tot en met 2023. Het jaar 2023 betreft voorlopige
cijfers. In het najaar volgt de actualisering van deze statistiek met een definitief
cijfers voor 2023 en voorlopige cijfers voor 2024.
Tabel 2 Vermogen in bezit rijkste 1% Nederlandse huishoudens 2011–2023
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
25,6%
27,2%
31,8%
31,9%
31,8%
30,8%
30,4%
29,3%
27,8%
27,6%
24,5%
23,6%
23,7%
VRAAG 14
Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in 2026 in totaal?
Antwoord op vraag 14
De beleidsmatige lasten stijgen in 2026 in totaal met 1.659 miljoen euro.
VRAAG 15
Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in totaal (inclusief basispad) in de periode
2025–2028?
Antwoord op vraag 15
De beleidsmatige lasten stijgen in de periode 2025–2028 in totaal met 13.405 miljoen
euro.
VRAAG 16
Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten op arbeid (inclusief basispad) in de periode
2025–2028?
Antwoord op vraag 16
Het kabinet beschikt op dit moment niet over een uitsplitsing van de beleidsmatige
lasten naar de lasten op arbeid. Momenteel wordt, samen met het CPB, onderzocht hoe
deze uitsplitsing in de toekomst wel te maken is.
VRAAG 17
Klopt het dat de bijdrage van de vennootschapsbelasting afneemt in periode 2023–2030?
Kunt u dit in een grafiek weergeven ten opzichte van totale belastinginkomsten, ten
opzichte van het bbp en ten opzichte van de totale winsten?
Antwoord op vraag 17
In onderstaande grafieken is de vennootschapsbelasting tussen 2020 en 2030 weergegeven
ten opzichte van de totale belastingen en van het BBP. Het is niet mogelijk om deze
ten opzichte van de totale winsten te tonen, omdat er geen specifieke raming beschikbaar
is voor de relevante winsten. De omvang van de VPB was afgelopen jaren historisch
hoog, mede doordat bedrijven hun winsten te laag hadden ingeschat en deze bedrijven
daarom achteraf meer VPB moesten betalen. De verwachting is dat dit de komende jaren
licht terug zal lopen, maar dat het niveau structureel hoger blijft dan historisch
gebruikelijk was, in de jaren voor corona was de VPB ongeveer 8% van de totale belastingen
en rond de 3% van het BBP.
Figuur 3
Figuur 4
VRAAG 18
Hoe hoog waren de bedrijfswinsten per jaar in de afgelopen dertig jaar?
Antwoord op vraag 18
Om een goed beeld te geven van de omvang van de bedrijfswinsten, zonder dat inflatie
dit vertekent, presenteren we de bedrijfswinsten als aandeel van het BBP, de zogenoemde
winstquote. Waar deze dertig jaar geleden nog 36,7% bedroeg, was het afgelopen jaar
naar schatting 42,4% (CBS).
Figuur 5
VRAAG 19
Klopt het dat de belastingdruk op arbeid de afgelopen decennia is gestegen en de belastingdruk
op vermogen/ kapitaal is afgenomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen voor de periode
vanaf 2000 tot nu?
Antwoord op vraag 19
Het splitsen van belastinginkomsten gebeurt in drie soorten grondslagen; consumptie,
arbeid en kapitaal. Onder staande tabel toont de indeling op basis van de methodiek
van de Europese Commissie. Deze berekening is vanaf 2011 beschikbaar tot aan 2023,
latere jaren zijn nu nog niet beschikbaar. Zoals te zien is in onderstaande tabel,
waren de belastingen op de grondslag arbeid in de totale belastingmix 56% en de belastingen
op kapitaalgrondslag 13%. In de jaren daarna zijn de belastingen op een kapitaalgrondslag
gaan stijgen tot aan 25% in 2023, de belastingen op een arbeidsgrondslag zijn gedaald
naar 46%.4
Figuur 6
VRAAG 20
Klopt het dat Nederland jaarlijks meer dan 40 miljard euro ontvangt van Israëlische
investeringen? Zo niet, wat is dan het juiste bedrag?
Antwoord op vraag 20
Bedrijven in Nederland ontvingen in 2023 en 2024 respectievelijk 42,4 miljard euro
en 44,9 miljard euro aan investeringen vanuit Israël. Van dit bedrag ging ongeveer
30% naar Special Purpose Entities en 2% naar overige doorstroomvennootschappen. Dit
geld blijft dus niet in Nederland. Ongeveer 68% ging naar niet-financiële vennootschappen
in Nederland, waarbij bijna 100% onderdeel is van een buitenlandse multinational.
VRAAG 21
Klopt het dat Nederland jaarlijks 50 miljard euro investeert in Israël? Zo niet, wat
is dan het juiste bedrag?
Antwoord op vraag 21
De Nederlandse investeringen in Israël eind 2023 (zogenaamde directionele cijfers,
waarbij investeringen tussen moeder- en dochteronderneming binnen hetzelfde concern
met elkaar zijn verrekend) worden geraamd op 31,2 miljard euro door de Nederlandsche
Bank. De raming voor eind 2024 is 27,3 miljard euro. Van deze investeringen komt meer
dan 20% vanuit Special Purpose Entities, ongeveer 5% vanuit overige doorstroom-vennootschappen
en circa 70% vanuit niet-financiële vennootschappen (bedrijven met economische substantie
in Nederland in de vorm van productie en werknemers). Van deze niet-financiële vennootschappen
is ruim 95% onderdeel van een buitenlandse multinational. Er lopen dus vooral buitenlandse
kapitaalstromen via Nederland naar Israël.
VRAAG 22
Klopt het dat CEO’s er in Nederland 30% op vooruit zijn gegaan qua reële beloning
en werknemers slechts 1,4% in de periode 2019–2024? Zo niet, wat zijn dan de juiste
percentages?
Antwoord op vraag 22
Uit onderzoek van OxfamNovib in 2024 blijkt dat bij 41 van de 62 onderzochte bedrijven
in Nederland de reële stijging voor CEO-beloningen gemiddeld 30% bedroeg ten opzichte
van 2019. Uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat in de afgelopen twee jaar de
inkomens van werknemers harder zijn gegroeid dan die van bestuurders.
Volgens de International Labour Organization (ILO) zijn de reële lonen in Nederland
tussen 2019 en 2024 met 1,4% gestegen. Bij de ontwikkeling van de reële lonen worden
doorgaans de cao-lonen in de marktsector vergeleken met de cpi-inflatie. Volgens data
van het CPB stegen de cao-lonen in de periode 2019–2024 3,1% harder dan de inflatie.
VRAAG 23
Klopt het dat het vermogen van de allerrijksten ter wereld (rijkste 0,00001%) in de
afgelopen decennia is toegenomen van 3% van het bbp naar 13% van het bbp? Zo niet,
wat zijn dan de juiste cijfers?
Antwoord op vraag 23
Voor zover ons bekend, is er geen openbare bron die dit aangeeft. Er worden wel cijfers
gepubliceerd over de rijkste 0,00001% van de Verenigde Staten (VS). De econoom Gabriel
Zucman heeft dit jaar geanalyseerd dat het aandeel van het vermogen van de top 0,00001%
rijkste Amerikanen in het totale vermogen van Amerikaanse huishoudens tussen 1980
en 2025 is gegroeid van circa 0,2% naar circa 2%. Dat wil zeggen dat het aandeel van
het vermogen van de rijkste 0,00001% Amerikanen 10 keer groter is geworden in deze
periode. De rijkste 0,0001% Amerikanen behoren tevens tot de rijkste personen in de
wereld.
VRAAG 24
Klopt het dat de effectieve belastingdruk van de rijkste 1% in Nederland veel lager
ligt dan bij middeninkomens? Wat zijn de meest actuele cijfers? Kunt u dit weergeven
in een grafiek?
Antwoord op vraag 24
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft geanalyseerd dat de belastingdruk op de hoogste
1% inkomens in de periode 2011–2019 lager is dan die op de midden- en hoge inkomens.
Zie het CPB-rapport «Inkomens en belastingen aan de top» uit 2024, waarin ook grafieken
zijn opgenomen. Dit zijn de meest actuele cijfers over de effectieve belastingdruk
op inkomens. Het CPB rekent in de analyse de ingehouden winsten van vennootschappen
ook toe aan het inkomen van aanmerkelijkbelanghouders.
De top 1% inkomens bestaan voor een groot deel uit winsten van vennootschappen waarin
een aanmerkelijk belang wordt gehouden die grotendeels niet uitgekeerd worden. Dat
verklaart de lagere belastingdruk van de top 1%, omdat ingehouden winsten (nog) niet
zijn belast in box 2 en de belastingdruk van topinkomens dan vooral wordt bepaald
door de vennootschapsbelasting. Als alle winsten jaarlijks zouden worden uitgekeerd
valt de effectieve belastingdruk op inkomen wel progressief uit en is de effectieve
belastingdruk op de top 1% hoger dan die op midden- en hoge inkomens. Er zijn volgens
het CPB weinig aanwijzingen dat een groot deel van deze ingehouden winsten uiteindelijk
toch uitgekeerd wordt en zo onderhevig wordt aan box 2-belasting.
VRAAG 25
Hoeveel dividend is er de afgelopen twintig jaar uitgekeerd in NL?
Antwoord op vraag 25
Het is mogelijk om over de periode 2010–2023 terug te kijken naar hoeveelheid dividend
is uitgekeerd op basis van de aangiftes dividendbelasting. In totaal gaat het om circa
1.250 miljard euro over 2010–2023 zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Dit biedt echter geen volledig beeld van alle uitgekeerde dividenden. De werkelijke
bedragen zullen hoger liggen. Dit is niet af te leiden uit de aangiften dividendbelasting.
Een aangifte wordt in principe alleen gedaan wanneer dividendbelasting moet worden
afgedragen. Voor dividenduitkeringen die vrijgesteld zijn wordt geen aangifte gedaan.
Dit kan onder andere het geval zijn wanneer sprake is van een dividenduitkering binnen
fiscale eenheid of bij deelnemingsdividenden. Het CBS rapporteert ook winstuitdelingen
van alle ondernemingen in Nederland, maar als gevolg van consolidatie zullen ook die
cijfers geen volledig beeld geven.
Tabel 3 Uitgekeerd dividend per jaar in miljarden euro’s
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
60,9
57,9
67,8
76,0
75,0
79,0
80,8
120,5
134,8
150,3
77,2
84,9
91,6
93,6
VRAAG 26
Hoeveel eigen aandelen zijn er ingekocht de afgelopen twintig jaar?
Antwoord op vraag 26
De omvang van de inkoop van eigen aandelen wordt niet jaarlijks bijgehouden. In het
FD is recent een overzicht gepubliceerd van de inkoop eigen aandelen door Nederlandse
beursgenoteerde bedrijven tussen 2013 en 20235.
VRAAG 27
Wat waren de gevolgen van het vertrek van Shell en Unilever voor de belastingopbrengsten
in Nederland? Klopt het dat er de komende jaren meer dividendbelasting wordt opgehaald
dan de jaren voor het vertrek van Shell en Unilever?
Antwoord op vraag 27
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet op de rijksbelastingen kan er niet ingegaan
worden op de bijdrage van specifieke bedrijven aan de belastingopbrengsten. Het is
wel mogelijk de ontwikkeling van de opbrengsten van de dividendbelasting over de jaren
tonen. In onderstaand figuur worden tot en met 2023 de realisatie van de bruto- en
netto opbrengst dividendbelasting getoond. Na 2023 betreft het ramingen daarvan. De
netto-opbrengst van de dividendbelasting is de bruto-opbrengst minus de verrekening
voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting.
De ontwikkeling van de dividendbelastingopbrengsten is afhankelijk van meerdere factoren,
zoals de mate waarin bedrijven dividenduitkeringen besluiten te doen. Dit hangt onder
andere af van de investeringsmogelijkheden die bedrijven hebben. In termen van het
BBP is de bruto-opbrengst van de dividendbelasting licht stijgend over tijd van circa
0,52% van BBP in 2014 naar 0,62% van BBP in 2024, voor de netto-opbrengsten is dit
respectievelijk 0,14% en 0,29%. Daarnaast is in de grafiek op twee momenten een anticipatie-effect
zichtbaar als gevolg van tariefswijzigingen in box 2. De raming is dat de opbrengst
van de dividendbelasting als percentage van het BBP de komende jaren ongeveer gelijk
blijft.
Figuur 7
VRAAG 28
Hoeveel kost het om de dividendbelasting af te schaffen?
Antwoord op vraag 28
Het afschaffen van de dividendbelasting kost per jaar 3,474 miljard euro6. Dit is minder dan de opbrengst van de dividendbelasting zoals vermeld in de miljoenennota.
Dit komt doordat de dividendbelasting een voorheffing is op de inkomsten- en vennootschapsbelasting.
Een gedeelte van de huidige opbrengst van de dividendbelasting wordt bij afschaffing
in inkomsten- en vennootschapsbelasting geheven. Afschaffing van de dividendbelasting
is daarom een lastenverlichting die neerslaat bij degene die geen mogelijkheid tot
verrekening van dividendbelasting hebben.
VRAAG 29
Wat was het gemiddeld vermogen van huurders en van huizenbezitters in de afgelopen
tien jaar? Kunt u dit naast elkaar zetten in een grafiek?
Antwoord op vraag 29
Zie de figuur hieronder. Data is afkomstig van het CBS.7
Figuur 8
VRAAG 30
Wat is het aantal miljonairs in Nederland in de afgelopen tien jaar (inclusief eigen
huis)?
Antwoord op vraag 30
Onderstaande tabel toont het aantal miljonair-huishoudens in Nederland in de jaren
2014 tot en met 2023 op basis van de Vermogensstatistiek van het CBS. Het jaar 2023
betreft een voorlopig cijfer. Het aantal miljonair-huishoudens in 2023 is met 427.000
meer dan 2,5 keer zo groot als het aantal van 168.100 in 2014.
Tabel 4 Aantal huishoudens met 1 miljoen euro of meer (x 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
168,1
179,5
188,1
206,9
231,3
253,4
285,2
316,2
409,5
427,0
VRAAG 31
Wat is het aantal miljonairs in Nederland in de afgelopen tien jaar (exclusief eigen
huis)?
Antwoord op vraag 31
Het CBS publiceert geen cijfers over het aantal miljonairs in Nederland zonder daarbij
de waarde van de eigen woning mee te nemen. De eigen woning behoort immers tot het
vermogen van huishoudens. Wel publiceert het CBS cijfers over de samenstelling van
het vermogen van miljonair-huishoudens. Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van
het gemiddelde vermogen van miljonair-huishoudens inclusief en exclusief de eigen
woning van miljonair-huishoudens in NL in de periode 2014–2023. De cijfers over 2023
zijn voorlopige cijfers.
De tabel laat zien dat het gemiddelde vermogen van miljonair-huishoudens door de tijd is afgenomen. Het gemiddelde zonder de eigen woning is nog meer
afgenomen. Dat het gemiddelde vermogen van miljonair-huishoudens is afgenomen komt
door de sterke toename van het aantal miljonair-huishoudens in de periode 2014–2023,
zie het antwoord op vraag 30. De spreiding van het totale vermogen binnen de groep
miljonair-huishoudens is groot. De cijfers laten zien dat bij de miljonair-huishoudens
het relatieve belang van de eigen woning sterk is toegenomen in de periode 2014–2023.
De forse stijging van de woningprijzen heeft er mede aan bijgedragen dat het aantal
miljonairs zo sterk is toegenomen in de periode 2014–2013.
Tabel 5 Gemiddelde verhogen van huishoudens met 1 miljoen meer (x 1.000)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Gemiddelde totale vermogen
2.865,2
2.917,7
2.870,3
2.915,7
2.891,0
2.843,1
2.883,6
2.693,7
2.698,8
2.695,0
Gemiddelde totale vermogen (exclusief eigen woning)
2.578,4
2.617,7
2.547,0
2.555,2
2.482,7
2.390,7
2.395,2
2.145,9
2.030,7
2.038,7
VRAAG 32
Hoeveel is het gemiddeld vermogen toegenomen in de laatste acht jaar van de rijkste
0,1%?
Antwoord op vraag 32
Het CBS publiceert niet standaard over het gemiddelde vermogen van de top 1%. Het
CPB heeft in het rapport «De lange weg naar de top: vermogensmobiliteit in Nederland»
uit 2024 wel gepubliceerd over de ontwikkeling van het gemiddelde vermogen van de
top 0,1% en de top 0,01% tussen 2006 en 2022. Deze cijfers zijn gebaseerd op CBS-data.
In 2006 bedroeg het gemiddelde vermogen van de top 0,1% (exclusief het vermogen van
de top 0,01%) 14,6 miljoen euro (prijspeil 2022) en in 2022 18,3 miljoen euro. Het
gemiddelde vermogen van de top 0,01% bedroeg in 2006 78,7 miljoen euro (prijspeil
2022) en in 2022 90,4 miljoen euro.
VRAAG 33
Hoeveel is het gemiddeld vermogen toegenomen in de laatste acht jaar van de rijkste
1%?
Antwoord op vraag 33
Onderstaande tabel met cijfers van het CPB laten zien dat het gemiddelde vermogen
in de periode 2016 tot en met 2023 met bijna 50% is toegenomen. Het jaar 2023 betreft
het meest actuele cijfer over het vermogen van huishoudens in Nederland en betreft
een voorlopig cijfer.
Tabel 6 Gemiddelde vermogen van de top 1% (x 1.000 euro)
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
5.130,4
5.543,4
5.852,1
6.027,0
6.597,4
6.363,3
7.561,6
7.653,4
VRAAG 34
Kunt u in een grafiek weergeven wat de ontwikkeling was van het mediaan vermogen per
percentiel van de bevolking in de afgelopen twintig jaar?
Antwoord op vraag 34
Onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van het mediaan vermogen naar vermogenspercentiel
van de huishoudens in Nederland in de periode 2006–2020 zoals dat is gepubliceerd
in het IBO Vermogensverdeling. Deze grafiek is gebaseerd op de CBS Vermogensstatistiek
2006. Er is geen consistente tijdreeks van vermogen van huishoudens over de afgelopen
20 jaar beschikbaar. De cijfers over 2020 waren op het moment van publiceren van het
IBO Vermogensverdeling in 2022 nog voorlopig en kunnen iets zijn gewijzigd. Het CBS
publiceert niet standaard over het vermogen van alle vermogensdecielen van huishoudens
in Nederland.
Figuur 9 Ontwikkeling mediaan vermogen in euro’s (x 1.000), 2006–2020
VRAAG 35
Kunt u in een grafiek weergeven wat het totaal netto vermogen is per percentiel van
de bevolking?
Antwoord op vraag 35
Onderstaande toont het netto vermogen per percentiel van de bevolking in 2020 zoals
dat is gepubliceerd in het rapport IBO Vermogensverdeling in 2022 en gebaseerd op
de Vermogensstatistiek van het CBS. In 2022 waren de cijfers over 2020 nog voorlopig.
De definitieve cijfers over 2020 kunnen wat zijn gewijzigd. Het CBS publiceert niet
standaard over het vermogen van huishoudens naar percentiel van de bevolking.
Figuur 10 Netto vermogen per percentiel bevolking in 2020
VRAAG 36
Kunt in een grafiek weergeven wat het vermogensaandeel is per deciel van de bevolking?
Zowel met als zonder pensioenvermogen?
Antwoord op vraag 36
Onderstaande tabel toont het vermogensaandeel per vermogensdeciel (10% vermogensgroep)
van de huishoudens in Nederland. Deze tabel is in 2023 gepubliceerd op de website
van het CBS. Het CBS publiceert deze tabel niet standaard elk jaar.
Figuur 11 Vermogensaandeel huishoudens per 10%-vermogensgroep, 2021*
VRAAG 37
Wanneer wordt het nieuwe Blauwe Boekje naar de Kamer gestuurd?
Antwoord op vraag 37
Het Blauwe Boekje is dit jaar alleen digitaal beschikbaar in verband met de budgettaire
taakstelling van 22% bij de Rijksoverheid op het gebied van onder andere externe inhuur,
administratieve processen. U kunt het Blauwe Boekje hier vinden: Rijksfinancien.nl
VRAAG 38
Staat Nederland nog steeds onderaan het Europese lijstje als het gaat om belasting
op inkomen uit vermogen? Kunt u de volledige grafiek delen?
Antwoord op vraag 38
De Europese Commissie berekent in het rapport Taxation trends in the European Union,
Iceland and Norway de impliciete belastingdruk op kapitaalinkomen (implicit tax rate
on capital income). Het meest recente rapport komt uit 2022. De onderstaande figuur
bevat een vergelijking tussen de EU-landen. Volgens de figuur is de impliciete belastingdruk
op kapitaalinkomen in Nederland lager dan de meeste andere EU-landen, maar niet de
laagste.8
Figuur 12
VRAAG 39
Wanneer was de laatste keer in Nederland dat de uitgaven aan onderwijs onder de 5%
van het bbp kwamen? En wanneer is de eerstvolgende keer (bij ongewijzigd beleid)?
Antwoord op vraag 39
De Nederlandse onderwijsuitgaven kwamen in 2001 voor het laatst onder de 5% van het
bbp. Bij ongewijzigd beleid zal dit naar verwachting de eerstvolgende keer gebeuren
in 2026. Dit is op basis van prognoses van het CPB. Onderstaande tabel geeft de onderwijsuitgaven
als percentage van het bbp weer.
Tabel 7 Onderwijsuitgaven als percentage van het bbp
Jaar
Onderwijsuitgaven als % bbp
2001
4,8
2002
5,0
2003
5,3
2004
5,3
2005
5,2
2006
5,3
2007
5,2
2008
5,4
2009
5,7
2010
5,6
2011
5,5
2012
5,6
2013
5,5
2014
5,5
2015
5,4
2016
5,4
2017
5,2
2018
5,2
2019
5,1
2020
5,3
2021
5,2
2022
5,1
2023
5,2
2024
5,1
2025
5,1
2026
4,9
Bron: CPB
VRAAG 40
Kunt u aangeven hoe ver Nederland nog afzit van de Lissabon-doelstelling voor innovatie
en onderzoek?
Antwoord op vraag 40
In 2025 wordt in Nederland 2,2% van het bruto binnenlands product (bbp) geïnvesteerd
in onderzoek en ontwikkeling (R&D).9 Dit is de som van publieke en private R&D-investeringen. Conform de Lissabondoelstellingen
streeft het Ministerie van Economische Zaken naar publieke en private R&D-investeringen
van in totaal 3% van het bbp. Op 11 juli heeft de Minister van Economische Zaken het
3%-R&D-actieplan naar de Kamer gestuurd met daarin onder andere een overzichtstabel
met beleidsinterventies. Daarbij heeft de Minister van Economische Zaken de heer Peter
Wennink verzocht om een advies op te stellen over het versterken van het Nederlandse
investeringsklimaat en toekomstig verdienvermogen. Dit rapport zal uiterlijk voor
het einde van het jaar aan het kabinet aangeboden worden en naar de Kamers worden
verstuurd. Daarmee wordt ook voldaan aan de motie van de leden Inge van Dijk en Vijlbrief.10
VRAAG 41
Kunt u in een grafiek weergeven wat de gemiddelde woonquote is voor private huurders
in de laatste veertig jaar?
Antwoord op vraag 41
Er is geen eenduidig gedefinieerde woonquote beschikbaar over de afgelopen 40 jaar.
De figuur hieronder geeft voor de afgelopen 20 jaar de gemiddelde huur en woonquote
van alle huurders weer (corporatie en private verhuur samen). Voor de afgelopen 10
jaar is een uitsplitsing tussen private huurders en corporatie huurders mogelijk.
In die periode zijn de huur- en woonquotes van private huurders gestegen en die van
corporatiehuurders gedaald. De netto huurquote is de verhouding tussen de netto huur
en het netto besteedbaar inkomen (inclusief huurtoeslag). De netto woonquote bevat
ook uitgaven aan energie, water en afvalstoffen en rioolheffing en is daardoor altijd
hoger dan de netto huurquote. Data is afkomstig van het CBS.11
Figuur 13
VRAAG 42
Kunt u in een grafiek weergeven wat de geïndexeerde inkomensontwikkeling is in de
afgelopen acht jaar voor de rijkste 0,01%, rijkste 0,1%, 1%, 10%, bovenste 50% en
onderste 50%?
Antwoord op vraag 42
Het is niet mogelijk om een exacte uitsplitsing te geven van de geïndexeerde inkomensontwikkeling
voor alle genoemde inkomensgroepen. Tabel PM hieronder laat de inkomensontwikkeling
zien voor alle inkomensdecielen.
Het betreft de ontwikkeling in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, de gegevens
zijn afkomstig van het CBS.
Tabel 8 Inkomensontwikkeling per inkomensdecielen
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Inkomen: 1e 10%-groep
8%
4%
2%
6%
3%
7%
11%
6%
Inkomen: 2e 10%-groep
3%
3%
2%
4%
4%
3%
9%
8%
Inkomen: 3e 10%-groep
3%
3%
2%
5%
4%
4%
6%
9%
Inkomen: 4e 10%-groep
4%
2%
2%
5%
4%
4%
6%
8%
Inkomen: 5e 10%-groep
4%
3%
2%
5%
4%
4%
6%
8%
Inkomen: 6e 10%-groep
4%
2%
2%
5%
4%
5%
6%
7%
Inkomen: 7e 10%-groep
4%
2%
2%
5%
4%
4%
5%
7%
Inkomen: 8e 10%-groep
4%
2%
1%
5%
4%
4%
5%
7%
Inkomen: 9e 10%-groep
4%
2%
1%
5%
4%
5%
5%
6%
Inkomen: 10e 10%-groep
4%
7%
– 1%
15%
– 5%
5%
6%
8%
Bron: CBS statline
VRAAG 43
Kunt u in een grafiek de AIQ weergeven voor de laatste 30 jaar?
Antwoord op vraag 43
Het CBS berekent meerdere varianten van de AIQ: de AIQ voor de volledige economie,
de AIQ voor de marktsector en de AIQ voor de relevante markt. De laatste is de meest
gebruikte variant. De AIQ voor de relevante markt laat de publieke sector, de delfstoffenwinning,
de verhuur en handel in onroerend goed en de financiële dienstverlening achterwege.
De publieke sector wordt niet meegenomen omdat de productie in de sector geen marktwaarde
heeft. Productie in de sector verhuur en handel van onroerend goed en de financiële
dienstverlening hangt sterk samen met activaprijzen, waardoor deze een vertekend beeld
geven van de AIQ. De onderstaande figuur bevat de AIQ voor de relevante markt.12
Figuur 14
VRAAG 44
Kunt u voor de afgelopen dertig jaar weergeven hoeveel jaarsalarissen een gemiddeld
koophuis waard was?
Antwoord op vraag 44
Zie de tabel hieronder. Data is afkomstig van het CBS13 en CPB.14
Figuur 15
VRAAG 45
Hoeveel Nederlands vermogen is er naar verwachting gestald in buitenlandse belastingparadijzen?
Antwoord op vraag 45
Dankzij de Common Reporting Standard (CRS) is enig zicht op het vermogen van Nederlanders in de laagbelastende jurisdicties
benoemd in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor
belastingdoeleinden. CRS is de internationaal afgesproken uitwisseling van gegevens
van rekeninghouders bij financiële instellingen. Uit een analyse van deze gegevens
door het Ministerie van Financiën blijkt dat in 2024 naar schatting € 9,3 miljard
van Nederlandse huishoudens zich bevond bij financiële instellingen in laagbelastende
jurisdicties, met name in Jersey, Guernsey, Isle of Man en de Kaaimaneilanden.
Het is echter de verwachting dat, ondanks de CRS, nog steeds een deel van het vermogen
verhuld is. Over de specifieke omvang van het vermogen dat niet in zicht is bij de
Belastingdienst zijn, per definitie, geen gegevens bekend. Het onderzoekgezelschap
gelieerd aan EU Tax Observatory heeft op basis van diverse bronnen en in combinatie
met diverse noodzakelijk te maken grove aannames geschat dat het wereldwijde verhulde
vermogen van Nederlandse burgers tussen de 18 en 44 miljard euro lag in 202215. Dit bedrag omvat ook vermogen in landen die niet op grond van de genoemde regeling
kwalificeren als laagbelastende jurisdictie.
VRAAG 46
Hoe groot is de kans dat dit kabinet zijn eigen klimaatdoelen gaat halen?
Antwoord op vraag 46
Uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL), die op 16 september jl. is gepubliceerd, blijkt dat de CO2-reductie in Nederland naar verwachting tussen 46,8 en 54,5% in 2030 zal liggen ten
opzichte van 1990. Het doel van 55% reductie in 2030 ligt dus niet binnen de bandbreedte
en het PBL schat de kans minder dan 5% dat het doel van 55% wordt gehaald. Het kabinet
blijft daarom inzetten op uitvoering van de voorgenomen maatregelen, het op orde brengen
van de randvoorwaarden en het zetten van logische vervolgstappen in de sectoren. De
Minister van Klimaat en Groene Groei reflecteert in de Kamerbrief «Uitvoering Pakket
voor Groene Groei» en in de daarbij behorende bijlage «Klimaat- en Energienota 2025»
uitgebreid op de voortgang ten aanzien van de doelstellingen.16
VRAAG 47
Kunt u in een grafiek weergeven wat het aantal huizen gedeeld door het aantal huishoudens
was in Nederland in de afgelopen veertig jaar?
Antwoord op vraag 47
Zie de figuur hieronder. Data is afkomstig van het CBS.17
Figuur 16
VRAAG 48
Hoeveel huizen zijn er jaarlijks gebouwd in de afgelopen veertig jaar?
Antwoord op vraag 48
Zie de tabel hieronder. Data is afkomstig van het CBS.18
Figuur 17
VRAAG 49
Wat zijn de totale onderwijsbezuinigingen op de OCW-begroting van dit kabinet voor
de periode 2025 tot en met 2030?
Antwoord op vraag 49
Onderstaande tabel toont de totale extensiveringen op onderwijs en onderzoek sinds
de start van het kabinet Schoof op de OCW-begroting voor de periode 2025 tot en met
2030. Dit overzicht betreft zowel ombuigingen op specifieke zaken als het inhouden
van loon- en prijsbijstelling. Aanvullend op de ombuigingen in onderstaande tabel
heeft het kabinet bij de Voorjaarsnota 2025 en de augustusbesluitvorming besloten
om een deel van de prijsbijstelling tranche 2026 en volledig de incidentele loonontwikkeling
(ILO) tranche 2029 in te houden ter dekking van structurele problematiek. Dit heeft
ook gevolgen voor de OCW-begroting. De exacte hoogte van de ombuigingen op onderwijs
naar aanleiding van de korting op de ILO en de prijsbijstelling is op dit moment niet
bekend. Dit is onder andere afhankelijk van het aandeel van OCW in deze rijksbrede
ombuigingen en daarom zijn deze ombuigingen niet in onderstaande tabel opgenomen.
Tabel 9
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Ombuiging maatschappelijke diensttijd1
– 74.735
– 44.902
– 67.363
– 70.000
– 70.000
– 70.000
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O
– 55.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
HLA 24. Alternatieve invulling bijstelling sectorplannen hoger onderwijs en wetenschap
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 161.330
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting (-/- niet onderwijs bezuinigingen)
0
– 81.241
– 81.201
– 81.201
– 81.201
– 81.201
HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad en terugdraaien bezuiniging
0
0
0
0
0
0
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking
0
– 8.511
– 8.511
– 8.511
– 8.510
– 7.188
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen (-/- niet onderwijs bezuinigingen)
– 563
– 563
– 563
– 564
– 564
– 857
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed (-/- niet onderwijs bezuinigingen)
– 71.830
– 124.290
– 206.681
– 260.725
– 303.216
– 291.306
HLA 41. Verminderen internationale studenten (via bestuurlijk akkoord)
0
– 17.000
– 68.000
– 121.000
– 158.000
– 156.000
HLA 43. Alternatieve invulling afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden
0
– 4.000
– 8.000
– 14.000
– 14.000
– 18.000
HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders (via lagere bekostiging) en terugdraaien
bezuiniging
0
0
0
0
0
0
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap
– 106.929
– 106.929
– 106.929
– 107.054
– 132.054
– 132.054
Ten behoeve van 4x 25 miljoen fonds onderzoek en wetenschap
– 25.000
– 25.000
– 25.000
– 25.000
0
0
Opheffen onderwijskansenregeling en terugdraaien bezuiniging
0
0
0
0
0
0
Inhouden loonbijstelling externe inhuur tranche 2025 (-/- niet onderwijs bezuinigingen)
– 3.817
– 3.833
– 3.829
– 3.773
– 3.248
– 3.539
Totale onderwijsombuiging op de OCW-begroting
– 472.608
– 721.003
– 880.811
– 996.562
– 1.075.527
– 1.091.475
Rijksbrede halvering prijsbijstelling tranche 2025 (gehele OCW begroting)
– 191.837
– 178.364
– 196.527
– 173.511
– 172.342
– 171.590
X Noot
1
Deze maatregel stond in het hoofdlijnenakkoord als HLA 22. Afschaffen maatschappelijke
diensttijd. Na amendement Bontenbal c.s. (Kamerstukken II 2024/25, VIII, 141) is maatschappelijke diensttijd echter niet afgeschaft maar heeft er alleen een bezuiniging
op plaatsgevonden.
VRAAG 50
Wat was de grondslag voor de inkomstenbelasting in de Wet op de inkomstenbelasting
1964 en welke tarieven werden daarvoor gehanteerd tussen 1964 en 2001? Kunt u dit
in een tabel weergeven (inclusief schijfgrenzen)?
Antwoord op vraag 50
Het belastbare inkomen in de wet IB 1964 is het in kalenderjaar genoten inkomen verminderd
met de te verrekenen verliezen. Het inkomen is het onzuivere inkomen verminderd met
de in artikel 3 lid 3 van de Wet IB 1964 genoemde aftrekposten. Het onzuivere inkomen
bestaat uit de winst uit onderneming, zuivere inkomsten uit arbeid, uit vermogen of
in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen en van de winst uit
aanmerkelijk belang. De belastbare som is, voor binnenlandse belastingplichtigen,
het belastbare inkomen verminderd met de belastingvrije som. De belastingvrije som
is afhankelijk van de tariefgroep waarin een belastingplichtige valt.
De gehanteerde tarieven vanaf 1964 tot 2001 zijn niet voor al die betreffende jaren
gedigitaliseerd. Het is dus niet mogelijk om hier op deze korte termijn een tabel
voor op te stellen, omdat daar uitgebreid archiefonderzoek voor nodig is.
VRAAG 51
Hoeveel procent van het totaal aan belastingopbrengsten komt uit lasten op arbeid
en hoeveel procent uit lasten op kapitaal/winst/vermogen? Kunt u dit in een grafiek
weergeven voor de afgelopen 25 jaar?
Antwoord op vraag 51
Het splitsen van belastinginkomsten gebeurt in drie soorten grondslagen; consumptie,
arbeid en kapitaal. Onder staande grafiek toont de indeling op basis van de methodiek
van de Europese Commissie, daarnaast is ook de bijbehorende tabel meegeleverd. Deze
berekening is vanaf 2011 beschikbaar tot aan 2023, latere jaren zijn nu nog niet beschikbaar.19
Figuur 18
Figuur 19
VRAAG 52
Hoeveel van de aanbevelingen uit het IBO Vermogensverdeling zijn inmiddels ingevoerd?
Hoeveel procent is dat?
Antwoord op vraag 52
Het IBO Vermogensverdeling bevat beleidsrichtingen en beleidsopties en doet geen aanbevelingen.
De beleidsopties sluiten aan bij de analyse in het rapport. Een van de belangrijkste
conclusies van deze analyse is, dat anders dan voorzien bij de Belastingherziening
2001 de belasting op inkomen uit arbeid en vermogen uit elkaar is gegroeid en dat
een onevenwichtige belastingheffing op verschillende inkomensbronnen verschillen tussen
huishoudens kan vergroten. Het toenmalige kabinet heeft in reactie op het IBO Vermogensverdeling
een uitgebreid pakket met maatregelen genomen die de belastingdruk op arbeid en vermogen
meer in balans hebben gebracht. De meeste van de maatregelen zijn doorgevoerd in het
Belastingplanpakket 2024 respectievelijk 2025.
Verder ligt het wetsvoorstel Werkelijk rendement in box 3 in de Tweede Kamer. Het
belasten van werkelijk rendement in box 3 wordt door het IBO Vermogensverdeling omarmd
als een belangrijke volgende stap in het evenwichtiger belasten van inkomen uit arbeid
en vermogen. Het kabinet heeft in mei het wetsvoorstel Werkelijk rendement in box
3 naar de Tweede Kamer gestuurd. Onevenwichtigheden in het belastingstelsel maken
ook belastingconstructies mogelijk. Het IBO bevat de beleidsaanbeveling om jaarlijks
opmerkelijke belastingconstructies in beeld brengen, waarmee inzicht wordt geboden
hoe fiscaal beleid in de praktijk kan uitpakken. Deze aanbeveling is door het toenmalige
kabinet overgenomen door de jaarlijkse publicatie van een lijst met belastingconstructies
als bijlage bij de Voorjaarsnota.
Ook zijn in de afgelopen jaren belastingconstructies aangepakt mede op basis van taakopdrachten
in de begroting. Ook met de voorstellen in het Belastingplan 2026 en de inmiddels
aangenomen Fiscale Verzamelwet 2026 worden constructies aangepakt. Andere constructies
worden onderzocht op een effectieve en doelmatige aanpak. Ook heeft het toenmalige
kabinet de beleidsaanbeveling uit het IBO overgenomen om gegevens over vermogen en
de verdeling ervan blijvend in beeld te brengen zodat kennis hiervan expliciet worden
meegenomen in de beleidsdiscussie en de besluitvorming, door de jaarlijkse bijlage
«Vermogensverdeling in beeld» bij de Voorjaarsnota. T
Ten slotte draagt ambtelijk onderzoek en actieve inzet van Nederland op internationale
informatie-uitwisseling over verschillende vermogensvormen bij aan de beleidsaanbeveling
in het IBO om blijvend aandacht te hebben voor verbetering en borging van data over
(nieuwe) vermogensvormen en daarop gebaseerde statistieken. Een voorbeeld hiervan
is het recente onderzoek naar vermogen in familiestichtingen. Dat vermogen was niet
eerder in kaart gebracht en werd gezien als een blinde vlek in de vermogensverdeling
van Nederlandse huishoudens. In het IBO Vermogensverdeling is daarom de aanbeveling
opgenomen om nader onderzoek te doen naar de omvang van dit vermogen.
In de kabinetsreactie heeft het toenmalige kabinet dit onderzoek toegezegd. Met het
verschijnen van het rapport naar familiestichtingen begin dit jaar is hieraan invulling
gegeven. In reactie op dit rapport heeft het kabinet nieuwe evaluaties en onderzoek
toegezegd. Al met al is en wordt volop invulling gegeven aan diverse beleidsrichtingen
uit het IBO Vermogensverdeling. Dit laat zich niet in percentages uitdrukken. Een
andere beleidsoptie uit het IBO Vermogensverdeling gaat over het evenwichtiger belasten
van het eigen woningbezit ten opzichte van andere vormen van vermogen. Het is een
politieke keuze om hieraan gevolg te geven. Het vorige kabinet heeft daarvoor niet
gekozen en ook dit demissionaire kabinet kiest daar niet voor.
VRAAG 53
Hoeveel van de gemiddelde prijs van een nieuwbouwwoning is te herleiden tot de grondwaarde
en hoeveel tot bouwkosten? Hoe was die verdeling in 1985?
Antwoord op vraag 53
Het kabinet beschikt niet over een volledig overzicht van de prijs van grond en de
prijzen van woningen over deze periode. In 1985 hadden gemeenten een groter aandeel
in de grondmarkt voor woningbouw dan tegenwoordig. Destijds werd vaker met een kostprijs
voor grond gerekend, waar nu grondprijzen residueel worden berekend.
Precieze informatie over de verhouding tussen bouwkosten en grondprijs is moeilijk
aan te leveren, omdat grondprijzen en bouwkosten destijds niet in verhouding tot elkaar
stonden zoals nu veelal het geval is.
Tegenwoordig wordt de waarde van grond voor een nieuwbouwwoning in de regel residueel
bepaald. Met deze residuele methode wordt berekend wat een ontwikkelende partij bereid
is om te betalen, door de verwachtte opbrengst van het te bouwen vastgoed te verminderen
met alle stichtingskosten (de totale investeringskosten die gemoeid zijn met het oprichten
of stichten van een bouwproject, waaronder de prijs die betaald is voor het verwerven
van de grond, bouwkosten, advieskosten van architect en constructeur, leges en rentekosten)
die moeten worden gemaakt. Er is niet één residuele grondwaarde voor woningen in Nederland,
omdat per locatie het resultaat van deze residuele benaderingsmethode verschilt.
Uit de Woningbouwimpuls-aanvragen blijkt dat vaak meer dan driekwart van de kosten
van een woning bestaat uit de stichtingskosten. Het resterende deel van de kosten
zijn de kosten die moeten worden gemaakt voor het bouwrijp maken van de grond. Binnen
die grondexploitatiekosten bestaat weer bijna de helft van de kosten uit de waarde
van de in te brengen gronden20.
VRAAG 54
Wanneer is de huursector geliberaliseerd? Werden er daarvóór minder woningen gebouwd
door de regulering van de huurprijzen?
Antwoord op vraag 54
Er is niet één moment waarop de huurmarkt is geliberaliseerd. Al voor de inwerkingtreding
van de eerste Woningwet uit 1902 was er sprake van geliberaliseerde huur. Met de eerste
Woningwet reguleerde de overheid voor het eerst wettelijk de huurmarkt. Na 1945 werden
huurprijzen van alle woningen gereguleerd met een huurwet ter voorkoming van hoge
huurprijsstijgingen. In de periode 1967–1972 werd driekwart van de huurwoningen geliberaliseerd.
In 1979 werd de Huurwet voor woonruimte afgeschaft en werd voor alle woningen huurprijsbeschermingsstelsel
ingevoerd met een puntenstelsel zoals het WWS. Hierna zijn op verschillende momenten
nog aanpassingen gedaan in dit stelsel: in 1989 en 1994 zijn huurcontracten geliberaliseerd
boven de liberalisatiegrens in nieuwbouwwoningen respectievelijk bestaande woningen.
Met de Wet betaalbare huur zijn nieuwe huurcontracten in het middensegment (boven
de 135 punten tot 186 WWS-punten) gereguleerd en geldt pas daarboven de vrije sector.
Deze verscheidenheid aan momenten maakt het niet mogelijk om een antwoord te geven
op de bouwaantallen voor en na liberalisering.
Woningcorporaties zijn daarnaast in 1992 op afstand van de Staat geplaatst om zelfstandiger
te opereren. Er is niet een eenduidig verband tussen deze hervormingen en het aantal
nieuwbouwwoningen. In 1985 en 1990 werden er respectievelijk 101.116 en 100.888 nieuwbouwwoningen
opgeleverd, in 1995 en 2000 is dat teruggelopen naar respectievelijk 97.726 en 74.774.
Dat er voor 1992 meer woningen zijn opgeleverd dan daarna is allerminst (volledig)
toe te schrijven aan de liberalisatie van de woningcorporaties. Zo is in 1992 ook
het Bouwbesluit 1992 in werking getreden, waarmee meer eisen op het gebied van veiligheid,
gezondheid en energieverbruik werden gesteld. Er zijn na 1992 per jaar dus minder
woningen gebouwd, maar deze woningen waren wel van betere kwaliteit. Andere factoren
zoals macro-economische ontwikkelingen, demografie en overheidsbeleid hebben ook een
grote invloed op het aantal gebouwde woningen.
VRAAG 55
Voorziet het amendement-Van Kent inmiddels in voldoende financiering van de sociaal
ontwikkelbedrijven? Geldt dit ook voor de jaren 2026, 2027 en 2028?
Antwoord op vraag 55
Er wordt voldoende financiering vrij gemaakt om medewerkers van de sociaal ontwikkelbedrijven
te compenseren. Dit geldt voor zowel het jaar 2025 via het amendement van Kent als
de jaren 2026 t/m 2028 waarin het Kabinet middelen heeft vrijgemaakt.
VRAAG 56
Klopt het dat in de begroting bij BZK een potje staat (10 miljoen euro) voor versterking
van de Kamerondersteuning (digitaal). Waarom staat dat niet op de begroting van de
Kamer?
Antwoord op vraag 56
Het klopt dat er een reservering is voor versterking van de Kamerondersteuning op
artikel 1 van de begroting van Binnenlandse Zaken (BZK). In de Kamerbrief over de
Inzet middelen enveloppe goed bestuur en sterke rechtsstaat heeft de Minister van
BZK aangegeven middelen uit de enveloppe vrij te hebben gemaakt voor de versterking
van de kennis- en onderzoeksfunctie van de Tweede Kamer. Het gaat om een bedrag van
10 miljoen euro structureel.21 De gereserveerde middelen zien niet specifiek op het digitale domein maar op de versterking
van de brede kennis- en onderzoekfunctie van de Kamer. Eerder heeft de Minister van
BZK aangegeven in een overleg met de voorzitter van de Tweede Kamer te zullen bespreken
hoe de additionele middelen voor de versterking van de kennis- en onderzoeksfunctie
van de Tweede Kamer het beste tot hun recht komen. Op basis hiervan komt het kabinet
met een voorstel, uiteraard mede gebaseerd op de onderzoeken die de Kamer zelf heeft
uitgevoerd en nog binnenkort te verschijnen onderzoeken, zoals het Parlementsonderzoek
van de Universiteit Leiden.22 Ook recent verschenen onderzoeken zoals het WRR-rapport «deskundige overheid» worden
hierbij betrokken.
VRAAG 57
Welke initiatieven ontplooit u om ervoor te zorgen dat de SEA’s van alle departementen
zo spoedig mogelijk gaan voldoen aan de RPE-eisen?
Antwoord op vraag 57
De Strategische Evaluation Agenda’s (SEA’s) moeten bijdragen aan bruikbare evaluaties
en Periodieke rapportages. Financiën toetst of aan de eisen wordt voldaan, werkt formats
uit en zorgt voor kennisuitwisseling tussen departementen. Komend jaar vindt er een
evaluatie van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek plaats (waarvan de SEA onderdeel
is). Aan de hand hiervan wordt bezien wat nodig is om de kwaliteit van het evaluatiestelsel
te verbeteren.
Voor specifieke vragen over de SEA’s moedig ik uw Kamer aan deze te stellen aan de
verantwoordelijke bewinds lieden.
VRAAG 58
Ziet u mogelijkheden om de evaluatie van departementoverstijgende beleidsthema’s te
verbeteren? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten en op welke termijn? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord op vraag 58
Er is zeker ruimte is om departementoverstijgende thema’s interdepartementaal te evalueren
en waar mogelijk te verbeteren. Zo zijn er afgelopen jaren interdepartementale thema’s
geëvalueerd op het gebied van klimaat en corona-steun. Hierbij heeft Financiën een
faciliterende rol gespeeld. Waar relevant is Financiën ook in de toekomst zeker bereid
die faciliterende rol te vervullen. Dit laat onverlet dat hier primair de beleidsverantwoordelijke
departementen aan zet zijn.
VRAAG 59
Waarom worden in de Miljoenennota 2026 geen interdepartementale beleidsonderzoeken
aangekondigd?
Antwoord op vraag 59
De voorbereiding van de nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken was dit
jaar niet tijdig afgerond. Het streven is de taakopdrachten voor de komende ronde
dit najaar met uw Kamer te delen.
VRAAG 60
Kunt u erop toezien dat op alle interdepartementale beleidsonderzoeken een kabinetsreactie
volgt en dat deze uiterlijk binnen acht weken na publicatie van een IBO aan de Kamer
wordt gestuurd?
Antwoord op vraag 60
De voorbereiding en verzending van de kabinetsreactie op een IBO is de verantwoordelijkheid
van de betreffende vakministers. Conform de IBO-spelregels vraag ik de vakministers
om de IBO-rapporten binnen 14 dagen na afronding aan uw Kamer te sturen, en binnen
acht weken een reactie namens het kabinet te sturen.
VRAAG 61
Hoeveel geeft Nederland al uit aan Defensie (graag per jaar uitsplitsen en zowel in
absolute als relatieve cijfers weergeven)? Hoeveel moet Nederland extra uitgeven aan
Defensie om de NAVO-norm te halen?
Antwoord op vraag 61
De totale Defensie-uitgaven (zowel inclusief als exclusief militaire steun aan Oekraïne)
zijn weergegeven in tabel 1. In tabel 1 zijn ook de percentages bbp van de huidige
Defensie-uitgaven weergegeven op basis van de CPB-raming bij de Macro-economische
Verkenning 2026 (MEV 2026).
De begroting is door dit kabinet in lijn gebracht met de oude NAVO-norm van 2% bbp,
conform de Wet Financiële Defensieverplichtingen. De aanvullende Defensie-uitgaven
die benodigd zijn om te voldoen aan de nieuwe NAVO-norm van 3,5% bbp in 2035 is afhankelijk
van het ingroeipad dat wordt gekozen. Voor 2026 heeft het kabinet een eerste stap
gezet, voor de overige jaren wordt de invulling en het groeipad overgelaten aan het
volgende kabinet.
Tabel 10 Defensie-uitgaven 2025–2030 (in miljarden €)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Defensieuitgaven (excl. OEK)
21,4
25,0
26,6
28,1
29,3
29,9
Defensieuitgaven (incl. OEK)
26,2
27,7
27,8
28,7
29,4
30,0
% BBP (incl. OEK)
2,2%
2,2%
2,2%
2,2%
2,1%
2,1%
Waarvan OEK
0,4%
0,2%
0,1%
0,0%
0,0%
0,0%
VRAAG 62
Hoe hoog is het bedrag aan studieleningen dat naar verwachting definitief niet zal
worden terugbetaald?
Antwoord op vraag 62
Het bedrag aan studieleningen dat niet wordt terugbetaald is afhankelijk van verschillende
factoren, zoals leengedrag, conjunctuur, rentestanden en overheidsbeleid, die allemaal
over een langere periode variëren. Een accurate raming van het bedrag is daarom niet
te geven. Ten tijde van de invoering van het leenstelsel heeft het CPB becijferd dat,
met de toen geldende omstandigheden, 13,6% van de schulden niet wordt terugbetaald23.
VRAAG 63
Hoe kan het dat de beleidsmatige inkomstengroei in tabel 3.1.2 neerkomt op 3,1 miljard
euro voor 2026, terwijl in tabel 7 van de Miljoenennota een beleidsmatige lastenontwikkeling
van 2859 miljoen euro genoemd wordt?
Antwoord op vraag 63
De beleidsmatige lastenontwikkeling werkt op basis van transactiebasis: het relevante
jaar is het jaar waarin beleid verandert. De beleidsmatige inkomstengroei werkt op
EMU-basis (meestal verschoven kasbasis): het jaar waarin de betalingen plaatsvinden.
Het verschil kan hierdoor worden verklaard.
VRAAG 64
Hoe is het mogelijk dat er 1,9 miljard euro extra is opgehaald aan vennootschapsbelasting?
Antwoord op vraag 64
In 2025 spelen er bij de vennootschapsbelasting meerdere factoren een rol. De hogere
ontvangsten die leiden tot een opwaartse bijstelling betreffen vooral ontvangsten
over belastingjaar 2024: als bedrijven na afloop van een jaar een hogere winst hebben
gerealiseerd dan vooraf verwacht, betalen zij een jaar later belasting over het verschil.
Dit heeft een positief effect van bijna 3 miljard euro. Daar staat een neerwaarts
effect van ongeveer 800 miljoen euro tegenover van de uitspraak van de Hoge Raad over
de toepassing van de liquidatieverliesregeling, deze was in de miljoenennota 2025
nog niet bekend.
VRAAG 65
Hoe is het mogelijk dat er 892 miljoen euro extra is opgehaald aan loon- en inkomensheffing?
Antwoord op vraag 65
De hogere verwachting bij de loon- en inkomensheffing heeft bijna volledig betrekking
op de loonheffing, die wordt afgedragen door werkgevers en uitkeringsinstanties. De
hogere inkomsten laten zich met name verklaren door een gunstigere ontwikkeling van
de werkgelegenheid dan eerder verwacht.
VRAAG 66
Wat is de verwachte ontwikkeling van ontvangsten van autobelastingen in komende jaren?
Wordt een vergelijkbare trend verwacht?
Antwoord op vraag 66
De autobelastingen bestaan uit de motorrijtuigenbelasting, de BPM en BZM. In onderstaande
grafiek en bijbehorende tabel zijn de verwachte ontwikkelingen weergegeven. Hierin
is te zien dat motorrijtuigenbelasting een stijgende trend heeft. De BZM wordt in
2026 afgeschaft dus deze loopt terug naar 0. Bij de BPM is dalende trend zichtbaar
met een lichte piek in 2026, als gevolg van beleidsmaatregelen in het klimaatpakket.
Figuur 20
VRAAG 67
Kan de ontwikkeling van ontvangsten in overdrachtsbelasting verder worden uitgesplitst
in effect van volumestijgingen, prijsstijgingen en beleidsmaatregelen? Klopt het dat
de lagere overdrachtsbelasting deels heeft gezorgd voor een hogere opbrengst?
Antwoord op vraag 67
Er is geen data beschikbaar om met terugwerkende kracht deze uitsplitsing te maken,
achteraf kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de budgettaire effecten van maatregelen
en de endogene ontwikkeling. Het is daarom ook niet mogelijk om te zeggen of de lagere
overdrachtsbelasting heeft gezorgd voor hogere opbrengsten.
Vooruitkijkend zien we in 2026 dat de verlaging van de overdrachtsbelasting naar 8%
conform de raming in het Belastingplan 2026 naar verwachting leidt tot een budgettaire
derving.
VRAAG 68
Is in de kansspelbelasting sprake van grondslagerosie?
Antwoord op vraag 68
Grondslagerosie betekent dat de basis van een belasting waarover wordt geheven (de
grondslag) afneemt. Dit kan gebeuren door bewust (fiscaal) beleid maar ook door innovaties
of gedragswijzigingen. Dit speelt bijvoorbeeld bij de autobelastingen omdat steeds
meer burgers en bedrijven een elektrische of hybride voertuig hebben.
Op basis van de totale inkomsten van de kansspelbelasting (KSB) de afgelopen jaren
lijkt er van deze vorm van grondslagerosie geen sprake te zijn. In de onderstaande
figuur zijn de KSB inkomsten in de periode 2014–2024 weergegeven. Waar de inkomsten
in de periode 2015–2017 nog stagneerde (439 miljoen in 2014 en 470 miljoen in 2017)
is er sindsdien sprake van een stijging. Hier moet wel de kanttekening bij wordt geplaatst
dat de grote stijging van de inkomsten in 2022 (t.o.v. 2021 maar ook 2019) wordt veroorzaakt
door de legalisering van de online markt.
Figuur 21 Inkomsten kansspelbelasting 2014–2024
VRAAG 69
Wat verklaart de hogere geraamde inkomsten aan tabaksaccijns?
Antwoord op vraag 69
De inkomstenraming hangt af van meerdere componenten: de realisaties tot nu toe, de
economische ontwikkeling, geraamde beleidsmaatregelen en andere relevante beleidsinformatie.
De verwachting in 2025 is dat de tabaksac cijns ten opzichte van 2024 met meer dan
400 miljoen daalt. In 2026 is de verwachting dat ten opzichte van 2025 de tabaksaccijns
iets stijgt als gevolg van endogene ontwikkelingen.
VRAAG 70
Wat zijn de gevolgen voor de economie en voor de staatskas (inclusief twee-orde-effecten)
indien de expatregeling wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 70
In 2024 heeft SEO Economisch Onderzoek (SEO) in opdracht van het Ministerie van Financiën
de expatregeling geëvalueerd en de resultaten uitgebracht in het rapport «Kunde, kosten
en keuzes». SEO verwacht dat de instroom van kennismigranten met 40% daalt als de
expatregeling wordt afgeschaft. Verder verwacht SEO dat versobering van de expatregeling
een negatief effect heeft op het investeringsniveau van bedrijven in Nederland.
Dit effect is met name in internationaal opererende bedrijven, zowel kleine bedrijven,
het mkb en het grootbedrijf. Hier is geen kwantitatieve inschatting van. Volgens SEO
bevordert de regeling het vestigingsklimaat, doordat sommige werkgevers verwachten
hun arbeidsvraag niet in te kunnen vullen met het binnenlands arbeidsaanbod. Dit geldt
met name in de regio’s Amsterdam en Eindhoven.
Uit de evaluatie blijkt dat de huidige expatregeling budgettair doelmatig is en meer
geld oplevert dan dat hij kost. Als de regeling wordt afgeschaft, zou dat dus geld
kosten. Volgens SEO ligt de gemiddelde netto (extra) belastingopbrengst als gevolg
van de regeling tussen 2016 en 2022 op ongeveer 128,5 miljoen euro per jaar.
VRAAG 71
Wat verklaart de licht dalende trend in het budgettair belang van de vrije ruimte
in de werkkostenregeling?
Antwoord op vraag 71
De schommelingen in het budgettair belang van de vrije ruimte in de werkkostenregeling
worden veroorzaakt door de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in het percentage
waarmee de vrije ruimte wordt berekend. De hoogte van de vrije ruimte is afhankelijk
van de fiscale loonsom van de werkgever en bestaat uit twee schijven: een percentage
van de fiscale loonsom tot € 400.000 en een lager percentage voor de fiscale loonsom
boven dit bedrag. Het percentage voor de fiscale loonsom tot € 400.000 is de afgelopen
jaren meermaals gewijzigd. Onderstaande Tabel X toont de percentages per jaar.
Tabel 11 Percentages vrije ruimte in de werkkostenregeling
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Fiscale loonsom tot € 400.000
3%
1,7%
3%
1,92%
2%
2%
Fiscale loonsom boven € 400.000
1,18%
1,18%
1,18%
1,18%
1,18%
1,18%
VRAAG 72
Wat verklaart de sterke groei van het budgettair belang van het verlaagde btw-tarief
op cultuur?
Antwoord op vraag 72
Het budgettaire belang van het verlaagde btw-tarief op cultuur is toegenomen door
de jaarlijkse actualisatie van de raming en onderliggende gegevens. Hieruit blijkt
dat de consumptie van de goederen en diensten die onder het verlaagde tarief vallen
sterker is toegenomen dan eerder verwacht, waardoor de raming naar boven is bijgesteld.
VRAAG 73
Kan een actueel overzicht gegeven worden van alle SPUKs en decentralisatie-uitkeringen,
waaronder welke afgeschaft worden?
Antwoord op vraag 73
Een actueel overzicht van de decentralisatie-uitkeringen is te vinden in de begroting
van het gemeentefonds en het provinciefonds (hoofdstuk B en C onder fondsen). Een
actueel overzicht van SPUKs te vinden als bijlage bij de begrotingen per departement.
In de bijlage bij de kamerbrief Uitkomst overheveling specifieke uitkeringen24 staat een actueel overzicht van de SPUKs die overgeheveld kunnen worden naar het
gemeente- en/of provinciefonds. In deze Kamerbrief wordt ook het vervolgproces voor
overheveling naar een fondsuitkering geschetst.
VRAAG 74
Wat verklaart de toename van het geborgd vermogen in het kader van de achterborgstellingen
tussen 2024 en 2026?
Antwoord op vraag 74
Bij het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) – bekend van de Nationale Hypotheek Garantie
(NHG) – speelt vooral de verhoging van de maximale NHG-grens een rol. In 2023 was
de NHG-grens 405.000 euro. Deze grens is per 2025 verhoogd naar 450.000 euro, waardoor
meer woningen en hogere leningbedragen onder de garantie vallen. Dit, samen met stijgende
woningprijzen en de blijvende aantrekkelijkheid van NHG voor kopers en banken, draagt
bij aan de groei van het totale geborgde bedrag.
Bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) groeit het geborgde kapitaal vooral
door de toegenomen investeringen in woningverbetering (verduurzaming) en nieuwbouw.
Deze investeringen sluiten aan bij de Nationale Prestatie Afspraken (NPA), waarbij
woningcorporaties zich inzetten voor meer en betere woningen. De geborgde leningenportefeuille
van WSW bedroeg in 2024 circa 95 miljard euro en wordt naar verwachting 109 miljard
euro aan het eind van 2026.
VRAAG 75
Waarom worden de studieleningen niet meegenomen in het overzicht risicoregelingen
van de Miljoenennota?
Antwoord op vraag 75
Rentedragende studieleningen (dus niet prestatiebeurzen) worden om twee redenen niet
opgenomen in het overzicht van risicoregelingen in de Miljoenennota. Ten eerste zijn
studieleningen specifiek bedoeld voor studenten en niet voor organisaties. Het beleidskader
risicoregelingen ziet toe op risicoregelingen die tussen een organisatie van de rijksoverheid
en een organisatie buiten de sector overheid. Ten tweede geldt een lening alleen als
risicoregeling wanneer er sprake is van een aannemelijke terugbetaling van de hoofdsom
en een marktconforme rente. Bij studieleningen is dit niet het geval, omdat deze onder
bepaalde voorwaarden kunnen worden kwijtgescholden. Het aandeel studieleningen dat
niet wordt terugbetaald is afhankelijk van verschillende factoren. Ten tijde van de
invoering van het leenstelsel heeft het CPB becijferd dat, met de toen geldende omstandigheden,
13,6% van de schulden niet wordt terugbetaald.
VRAAG 76
Hoe groot is het uitstaande bedrag aan studieleningen?
Antwoord op vraag 76
Op 1 januari 2025 betrof het uitstaande bedrag aan studieleningen € 29,4 miljard.
Dit bedrag is exclusief prestatie beurzen die nog niet zijn omgezet naar een gift
of naar een lening. De omzetting naar gift vindt plaats na het behalen van een diploma.
De omzetting naar lening vindt plaats wanneer tien jaar na de start van de studiefinanciering
de student nog niet aan de diploma-eis heeft voldaan.
VRAAG 77
Acht u een absoluut plafond wenselijk als het gaat om het totaalbedrag aan risicoregelingen
ten opzichte van het bbp?
Antwoord op vraag 77
Het is niet wenselijk om een absoluut plafond te stellen voor het totaalbedrag aan
risicoregelingen ten opzichte van het bbp. De hoogte van dit bedrag zegt vaak weinig
over het werkelijke risico en de kans op schade. Sommige risicoregelingen zijn omvangrijk
maar dragen een laag risico, terwijl andere juist klein zijn maar een hoog risico
met zich meebrengen. Een focus op een totaalplafond als percentage van het bbp kan
daarom een vertekend beeld geven en onnodig beperkend werken.
Het beleidskader voor risicoregelingen hanteert een «nee tenzij-beleid», dat gericht
is op het beperken van risico’s voor de overheid. Dit gebeurt door mitigerende maatregelen
per risicoregeling en het opbouwen van risicovoorzieningen om eventuele schade op
te vangen. Dit zorgt voor een gerichte en verantwoorde aanpak van risicoregelingen.
VRAAG 78
Kunt u nader toelichten waarom er een tegenvaller is wat NGEU betreft?
Antwoord op vraag 78
In het huidig Eigenmiddelenbesluit (EMB, ingang vanaf 2021) is afgesproken dat de
rentelasten van het subsidiedeel van het Next Generation EU (NGEU) worden voldaan
vanuit de EU-begroting. Daarom maken de terug- en rentebetalingen van NGEU onderdeel
uit van de Nederlandse raming van de afdrachten aan de EU-begroting. Dit onderdeel
van de raming fluctueert op basis van ontwikkelingen in de marktrente en de werkelijke
transacties die de Commissie heeft gedaan ter financiering van NGEU. Een stijging
van de marktrente leidt ertoe dat de terug- en rentebetalingen van NGEU zorgen voor
een tegenvaller.
VRAAG 79
Hoeveel GW wind op zee verwacht de Minister te kunnen subsidiëren met de reservering
voor diverse problematiek Wind op Zee?
Antwoord op vraag 79
Het kabinet is voornemens om in 2026 2 gigawatt aan windparken op zee met subsidie
te vergunnen.
VRAAG 80
Wordt het PPA-garantiefonds uit de reservering voor diverse problematiek Wind op Zee
gefinancierd? Hoe groot is het (beoogde) fonds? In hoeverre is de vulling van het
fonds al geregeld en afgestemd met eventuele investeerders?
Antwoord op vraag 80
Het PPA-garantiefonds wordt niet gefinancierd uit reservering voor Wind op Zee. Op
de KGG-begroting is 1 miljoen euro gereserveerd voor de ontwikkeling van dit mogelijke
garantiefonds, in cofinanciering met Invest-NL (ieder 50%). Voor de daadwerkelijke
inzet van deze middelen voorzien Invest-NL en het Ministerie van KGG een aanvullend
beslismoment, om te borgen dat het plan van aanpak volledig is en aan alle randvoorwaarden
voor verdere ontwikkeling wordt voldaan.
VRAAG 81
Wat wordt gefinancierd vanuit de reservering voor diverse problematiek Wind op Zee?
Antwoord op vraag 81
De reservering voor diverse problematiek Wind op Zee (WoZ) is grotendeels bestemd
voor subsidiering van 2 gigawatt aan windparken op zee in 2026. Het kabinet treft
hier momenteel alle voorbereidingen voor.
Daarnaast is een klein deel van de reservering bestemd voor hoger uitgevallen inpassingskosten
van de huidige routekaart Wind op Zee (noodsleepboten).
VRAAG 82
Welke maatregelen worden vanuit de incidentele 2,6 miljard euro voor de agrarische
sector gefinancierd?
Antwoord op vraag 82
In de Kamerbrief Vervolgpakket Nederland van het slot (Kamerstukken II 2025/26, 35334, nr. 413) staan de beoogde bestemmingen benoemd voor deze middelen. In de brief staat daarbij
een tabel met de richtinggevende verdeling. Hierin worden de volgende beleidsdoelen
benoemd: beëindigingsregeling, natuurherstel- en monitoring, agrarisch natuurbeheer,
innovatie, doelsturing, ondersteunend beleid, gebiedsgerichte aanpak en piekbelasters
industrie. Het pakket vergt verdere uitwerking en verfijning, waarmee ook beter onderbouwd
tot een uiteindelijke toedeling van middelen kan worden gekomen.
VRAAG 83
Wordt toegezien op de doelmatigheid en het doelbereik van de besteding van de incidentele
2,6 miljard euro voor de agrarische sector? Zo ja, hoe? Heeft u hier een rol in?
Antwoord op vraag 83
De middelen waarop u doelt moeten nog worden verdeeld naar specifieke beleidsartikelen
voor rechtmatige besteding. Daartoe worden de te financieren maatregelen verder uitgewerkt.
Verdeling van middelen en verdere uitwerking van maatregelen vergt besluitvorming
in de ministerraad – ook omdat dit beleid raakt aan de beleidsterreinen van veel andere
bewindslieden. De Minister van Financiën ziet daarbij conform de Comptabiliteitswet
(art. 4.11, tweede lid) toe op de bevordering van doelmatig beheer van middelen. Vervolgens
is het aan uw Kamer of u instemt met het voorstel van het kabinet.
De maatregelen waarop u doelt zullen nog verder uitgewerkt en verfijnd worden. Zodra
die uitwerking heeft plaatsgevonden worden de middelen ondergebracht bij specifieke
beleidsartikelen. Toedeling van middelen en verdere uitwerking van maatregelen gebeurt
– conform het gebruik – door besluitvorming in de ministerraad – ook omdat dit beleid
raakt aan de beleidsterreinen van veel andere bewindslieden. De Minister van Financiën
ziet daarbij conform de Comptabiliteitswet (art. 4.11, tweede lid) toe op de bevordering
van doelmatig beheer van middelen. Vervolgens is het aan uw Kamer of u instemt met
het voorstel van het kabinet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier