Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 800 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2026
Nr. 36
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 oktober 2025
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit
voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van
vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 22 september 2025 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij
brief van 26 september 2025 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Waarom blijven de waardes ondermaats bij de afgehandelde bezwaren binnen de Awb-termijn?
Antwoord op vraag 1
De voornaamste reden dat de streefwaardes in het verleden bij de Belastingdienst niet
gehaald zijn, is de grote instroom van box 3-bezwaren. Dit heeft voor procesverstoringen
gezorgd bij de classificatie van de bezwaren. Hierdoor ontstaat een bottleneck en
raken bezwaren buiten termijn nog voordat zij aan de juiste behandelaar zijn toegewezen.
Vanwege de box 3-bezwaren en ook de forse instroom van bezwaren rond belastingrente
is de verwachting dat het percentage binnen Awb-termijn de komende jaren onder de
90% zal blijven. De Belastingdienst heeft verschillende maatregelen ingezet om de
achterstand in de behandeling van bezwaren te verminderen.
Bij Douane is het aantal ontvangen bezwaren de afgelopen twee jaar redelijk constant,
maar is vanuit de periode daarvoor een voorraad ontstaan, waarvan een flink deel reeds
buiten termijn is. Het afdoen hiervan leidt tot lagere percentages Awb-conform. Inmiddels
is binnen de Douane een verbetertraject gestart waarbij de ontvangen bezwaren landelijk
in plaats van regionaal worden behandeld. Dit heeft in 2025 geleid tot een stijging
van het Awb conform percentage van 68,4% over 2024 tot 74,2% tot en met augustus 2025.
Verdere verbetering ligt in het verschiet.
Vraag 2
Waarom blijven de waardes ondermaats bij de afgehandelde klachten binnen de Awb-termijn?
Antwoord op vraag 2
De Belastingdienst scoorde in 2024 boven de streefwaarde om 95% van de klachten binnen
Awb-termijn af te doen.
Bij Douane bedroeg het Awb conform percentage in 2024 nog 67%. Inmiddels is het gestegen
naar 82%. Het zwaartepunt van de ontvangen Klachten bij Douane Schiphol Passagiers
(onder andere bejegeningsklachten in het Reizigersproces). Douane werkt aan procesverbeteringen
waardoor de doorlooptijd kon worden verkort en het percentage Awb conform kon stijgen.
Afhankelijk van de instroom van klachten (in 2025 werden tot nu toe al 35 klachten
meer ontvangen dan in dezelfde periode vorig jaar) wordt een verdere verbetering verwacht.
Vraag 3
Binnen de Douane is de daling in de inhuur van externen zichtbaar. Hoe verklaart u
de omslag qua personeelsbeleid?
Antwoord op vraag 3
De behoefte naar inhuur van de Douane wordt gedurende het jaar periodiek herijkt waarbij
het streven is om steeds minder inhuur in te zetten voor haar taken. Het is nog mogelijk
dat het benodigde bedrag in 2026 herijkt zal worden indien dit nodig is om potentiele
achterstanden weg te werken of primaire processen te ondersteunen.
Vraag 4
Hoe komt het dat er in 2024 verplichtingen zijn aangegaan van € 3.535.155.000, maar
in de begroting voor 2025 is opgenomen € 10.133.350.000? Hoe verklaart u dit verschil
tussen gerealiseerd en geraamd?
Antwoord op vraag 4
De verplichting in de begroting voor 2025 betreft een plafond. Voor 2024 zijn de werkelijke
verplichtingen reeds bekend en op € 3,5 mld. uitgekomen. In de tweede suppletoire
begroting 2024 en slotwet 2024 wordt dit toegelicht. Het jaar 2025 loopt nog waardoor
nog niet bekend is hoeveel transacties er in totaal zijn verzekerd in 2025. In het
lopende jaar wordt er vanuit gegaan dat het maximale aan transacties dat verzekered
kan worden ook benut wordt (het plafond van de EKV). Eind 2025 worden deze naar de
realiteit bijgesteld, waardoor het totaal aan garantieverplichtingen daalt. Om deze
reden is het verplichtingenplafond in 2025 op dit moment hoger dan in 2024. In de
Slotwet en het Jaarverslag 2025 wordt de werkelijke verplichtingenstand vastgesteld
van 2025.
Vraag 5
Zijn er plannen voor de verdere digitalisering van schatkistbankieren en het onderzoeken
van het uitgeven van eigen IBAN-nummers voor het Rijk?
Antwoord op vraag 5
De digitalisering van schatkistbankieren is ingevuld aan de hand van een digitaal
portaal: Mijn Schatkist. Mijn Schatkist is gelanceerd op 6 november 2023. De komende
periode zal de doorontwikkeling van Mijn Schatkist gericht zijn op verdere optimalisatie
van administratieve taken. Dit vindt stapsgewijs plaats. Nieuwe functionaliteit wordt
periodiek opgeleverd.
Momenteel werkt het Ministerie van Financiën aan een onderzoek naar de verschillende
mogelijkheden voor de RijksIBAN. Indien dit onderzoek een positief resultaat oplevert,
zal ik de RijksIBAN verder uitwerken.
In mijn brief1 van 12 september 2025 heb ik het bovenstaande verder toegelicht.
Vraag 6
Welke stappen worden er in 2026 gezet om de rapportagelasten voor financiële instellingen
te verminderen?
Antwoord op vraag 6
Het versimpelen van complexe wet- en regelgeving voor ondernemingen, waaronder het
verminderen van rapportagelasten, blijft een prioriteit voor het demissionaire kabinet.
In de afgelopen periode zijn verschillende stappen gezet om regeldruk te verminderen
(via het Actieprogramma Minder Druk met Regels) en om te voorkomen dat nieuwe regelgeving onnodige lasten met zich meebrengt. Een
groot deel van de rapportageverplichtingen voor financiële instellingen is vastgelegd
in Europese wet- en regelgeving. In mijn Visie op de Financiële Sector 2025 kondigde
ik daarom aan dat ik mij, samen met andere lidstaten, bij de Europese Commissie inzet
voor meer eenvoud, samenhang en proportionaliteit in wetgeving. Een voorbeeld daarvan
zijn de nieuwe antiwitwasregels. Het kabinet wil deze nieuwe regels van het begin
af aan zo lastenluw mogelijk in Nederlandse wetgeving implementeren. Ook dring ik
er bij de Europese Commissie op aan dat de lagere regelgeving zo eenvoudig mogelijk
wordt uitgewerkt.
Een belangrijke stap in het verminderen van rapportagelasten in het algemeen en dus
ook voor financiële instellingen is verder de beperking van de reikwijdte en de inhoud
van de rapportageverplichtingen uit de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD).
Over de inperkingen, die zijn opgenomen in het zogenaamde Omnibus I pakket van EU-regelgeving,
wordt naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar een akkoord bereikt, waarna
de implementatie kan starten.
Een andere belangrijke kans voor het verminderen van rapportagelasten voor financiële
instellingen, zoals banken en beleggingsinstellingen, zijn de te verschijnen conclusies
van de Europese Commissie en de Europese toezichthouders naar aanleiding van hun onderzoeken
naar dubbele rapportageverplichtingen. Het doel hiervan is om overlappende verplichtingen
en disproportionele lasten te verminderen. De Europese Commissie publiceert naar verwachting
in de loop van 2026 een rapport, waarin wordt ingegaan op de staat van de Europese
bankensector, de werking van wet- en regelgeving voor banken en het internationale
concurrentievermogen van Europese banken. Mogelijk worden in dit rapport aanbevelingen
gedaan over aanpassingen in het raamwerk van regelgeving voor banken. Ook vermindering
van de rapportagelasten van banken kan daar onderdeel van zijn. De inhoud van het
rapport is op dit moment nog niet bekend. Ik informeer uw Kamer nader over dit rapport
wanneer het gepubliceerd is en zal bij de Europese Commissie aandringen op concrete
vervolgstappen in het vereenvoudigen van regelgeving.
Vraag 7
Wanneer is de volgende periodieke rapportage over het kasbeheer van het Rijk gepland,
en welke beleidsopties zullen daarin worden onderzocht?
Antwoord op vraag 7
De volgende periodieke rapportage Kasbeheer (artikel 12 van hoofdstuk IX van de Rijksbegroting)
vindt plaats in 2031. Deze periodieke rapportage is een syntheseonderzoek naar de
doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Het onderzoek zal de jaren 2025
tot en met 2030 behandelen. Te zijner tijd worden beleidsopties geformuleerd die plaats
zullen krijgen in de Kamerbrief horende bij het onderzoeksrapport.
Vraag 8
In Figuur 1 en 2 staat dat de totale geraamde uitgaven voor hoofdstuk IX (Financiën
en Nationale Schuld) in 2026 € 23.890,6 miljard bedragen, tegenover geraamde ontvangsten
van € 251.963,6 miljard. Klopt het dat deze bedragen de totalen uit de begroting voor
2026 zijn? Kunt u aangeven hoe deze uitgaven en ontvangsten zich verhouden tot de
begrotingsontwikkeling over de meerjarenraming, en welke grote mutaties daarin optreden?
Antwoord op vraag 8
De totale uitgaven en ontvangsten in 2026 op de begroting IX Financiën (exclusief
Nationale Schuld, dat wordt weergegeven in figuur 5 en 6) zijn geraamd op 23.890,6
miljoen euro en 251.963,6 miljoen euro respectievelijk.
De piek in uitgaven in 2025 en 2026 wordt met name verklaard door de verstrekte lening
aan TenneT (12,8 miljard euro in 2025 en 11,0 miljard euro in 2026). De verstrekte
lening zal in het voorjaar van 2026 opnieuw bezien worden gezien de aangekondigde
deelname van private investeerders in TenneT Duitsland.2 Meer specifiek is in de budgettaire tabellen van de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen
de meerjarenraming van de uitgaven per artikel te vinden en is te zien hoe deze zich
ontwikkelen. De ontvangsten op de Financiënbegroting zijn uitgesplitst naar belastingontvangsten
en niet-belastingontvangsten. Het grootste deel van deze ontvangsten betreft de belastingontvangsten;
deze staan verantwoord onder de onderdelen «Belastingontvangsten» in op Artikel 1
Belastingen, artikel 6 Btw-compensatiefonds en artikel 9 Douane. In de budgettaire
tabellen van deze artikelen kunt u de meerjarenraming terugvinden. Het meerjarig verloop
van de uitgaven en ontvangsten van het begrotingshoofdstuk IX Financiën wordt op totaalniveau
en per artikel tevens toegelicht in de Miljoenennota, bijlage 10 Horizontale toelichting
(pagina 268 t/m 271).
Vraag 9
Welke stappen worden gezet om het moderniseren van de ICT-systemen bij de Belastingdienst
te versnellen? Welke onorthodoxe maatregelen zijn genomen of overwogen?
Antwoord op vraag 9
Het uitfaseren van verouderde systemen en ontwikkelsoftware is noodzakelijk om de
continuïteit in de toekomst te borgen. Waar mogelijk heeft de Belastingdienst de capaciteit
opgeschaald. Verder opschalen is niet eenvoudig, omdat kennis en expertise van verouderde
programmeertalen en software binnen en buiten de Belastingdienst te beperkt beschikbaar
is. Het is daarom belangrijk dat de modernisering volgens planning wordt doorgezet.
Binnen de meerjarige planning, het Meerjarenportfolio, heeft de modernisering daarom
de hoogste prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast geïnvesteerd in het versnellen
van IV-voortbrengingsprocessen: het portfoliomanagement is geprofessionaliseerd, de
sturing op moderniseringsprojecten is verbeterd en agile werken is ingevoerd. Belangrijk
is wel om te benadrukken dat de modernisering altijd aandacht zal vragen. Technologische
ontwikkelingen gaan snel, software en systemen die nu toonaangevend zijn kunnen over
een aantal jaar weer verouderd zijn. In het verleden heeft de Belastingdienst onderzocht
wat de beste strategie is om het ICT-landschap te moderniseren. Daaruit blijkt dat
niet elk systeem dezelfde benadering vraagt. In sommige gevallen worden systemen één-op-één
herbouwd om ze zo snel mogelijk toekomstvast te maken en in andere gevallen is ervoor
gekozen een verouderd systeem te vervangen door een commerciële pakketoplossing uit
de markt.
Vraag 10
Kan verder uitgesplitst worden waar de extra middelen voor «Toeslagen Herstel» voor
bedoeld zijn?
Antwoord op vraag 10
Het totaal aan meerjarig begrote middelen (11,6 miljard euro) is niet verhoogd ten
opzichte van de begroting 2025 (met uitzondering van loon- en prijsbijstellingen).
Wel heeft een aantal herschikkingen en kasschuiven plaatsgevonden binnen de totale
meerjarige begrote middelen van de hersteloperatie. Dit komt onder andere doordat
een deel van lagere bestedingen in 2025 (voornamelijk bij aanvullende schade) doorschuift
naar de jaren 2026 en verder. Daarnaast zijn bijstellingen van het totaal verwachte
aantal gedupeerde ouders ingezet op verwachte hogere meerjarige bestedingen op de
brede ondersteuning vanuit de gemeenten voor de gedupeerde ouders, de ex-partners
en de kinderen van gedupeerde ouders.
Vraag 11
Wordt verwacht dat ASN Bank ook in komende jaren geen dividend uitkeert?
Antwoord op vraag 11
ASN Bank geeft aan dat zij een streefmarge van 40% tot 60% van de nettowinst voor
reguliere dividenduitkering kent. Op basis van dit beleid en de historische winstgevendheid
is in de raming in de Rijksbegroting voor ASN Bank de komende jaren een uitkering
aan de staat opgenomen. De daadwerkelijke hoogte van de dividenduitkering is echter
afhankelijk van de winstgevendheid van de bank en de ontwikkeling van de financiële
positie. Zo heeft de Algemene Vergadering van Aandeelhouders besloten om de nettowinst
van 144 miljoen euro over 2024 toe te voegen aan de reserves en dus geen dividend
uit te keren. ASN Bank geeft aan dat dit in lijn is met het prudentieel beleid van
de bank, door rekening te houden met de implementatie van herstelprogramma’s om de
door de toezichthouder gesignaleerde tekortkomingen aan te pakken. Over 2023 heeft
ASN Bank in 2024 164 miljoen euro dividend uitgekeerd aan de staat.
Vraag 12
Waarom is gekozen om in het geheel geen verwachte ontvangsten voor CBAM op te nemen
in de begroting vanaf 2028? Is dit een waarschijnlijke uitkomst van onderhandelingen?
Antwoord op vraag 12
Het kabinet wacht de uitkomsten van de onderhandelingen over een nieuw eigenmiddelenbesluit
(EMB) af voor het opnemen van de CBAM-inkomsten vanaf 2028. De Europese Commissie
heeft op 16 juli 2025 een voorstel voor een nieuw EMB gepubliceerd, met daarin een
voorstel voor een EU eigen middel op basis van CBAM.3 De Europese Commissie stelt voor dat lidstaten vanaf 2028 75% van de opbrengsten
van de verkoop van CBAM-certificaten aan de EU moeten afdragen, zoals nu het geval
is bij de douanerechten. De onderhandelingen over het EMB en het volgende Meerjarig
Financieel Kader vinden op dit moment plaats en naar verwachting zullen pas in 2027
de belangrijkste knopen worden doorgehakt.4 Het kabinet acht het verstandig om de uitkomsten van de onderhandelingen af te wachten
voor het inboeken vanaf 2028.
Vraag 13
Welk niveau van begrotingsreserve wordt wenselijk geacht voor exportkredietverzekeringen?
Antwoord op vraag 13
De omvang van de begrotingsreserve dient in principe voldoende te zijn om toekomstige
schades uit te kunnen betalen. De streefwaarde voor de reserve is in 2024 vastgesteld
op 860 miljoen euro. De stand van de begrotingsreserve per 31 december 2024 was gelijk
aan 724,9 miljoen euro. Het niet bereikt hebben van de streefwaarde van de reserve
heeft geen (directe) budgettaire consequenties, omdat de streefwaarde is gebaseerd
op een risicomodel dat uitgaat van een aantal aannames met betrekking tot het risico
op (grote) schades. Uitgezonderd extreme scenario’s geeft de buffer van de huidige
begrotingsreserve voldoende budgettaire dekking bij verwachte tegenvallers (schades).
Vraag 14
Wat is het gemiddelde rentepercentage dat wordt betaald over de staatsschuld in 2025
en 2026?
Antwoord op vraag 14
Uitgaande van de geraamde rentelasten en schuldomvang in 2025 en 20265 kan een gemiddeld rentepercentage worden berekend. Dit komt neer op 1,9% in 2025
en 2,1% in 2026.
Het gemiddelde rentepercentage dat wordt betaald in 2025 en 2026 betreft een raming
en staat dus niet vast.
De rentelasten zijn grotendeels het gevolg van de bestaande schuldportefeuille. In
de geraamde rentelasten wordt ook het effect van toekomstige schulduitgiftes meegenomen
die afhankelijk zijn van het geraamde kassaldo van het Rijk en de verwachte rentepercentages
van het Centraal Planbureau o.b.v. de Macro Economische Verkenning (MEV).
Het geraamde kassaldo en de geraamde rentelasten zijn van vele factoren afhankelijk
zoals ontwikkeling van de wereldeconomie en specifiek financiele markten. Dit betekent
dat er sprake is van onzekerheid in de ramingen.
Vraag 15
In Tabel 20 staat dat de gemiddelde leverage ratio van Nederlandse banken in 2024
5,7% is en de gemiddelde CET1-ratio 15,8%. Deze waarden liggen ruim boven de wettelijke
minima van respectievelijk 3–3,5% en de Europese eisen. Hoe beoordeelt u deze bufferhoogten
in het licht van financiële stabiliteit? Is hieruit af te leiden dat de banken voldoende
robuust zijn, en leidt dit tot beleidsmatige aanpassingen of juist versoepelingen
in het toezicht?
Antwoord op vraag 15
Nederlandse banken waren en zijn inderdaad voldoende robuust en goed gekapitaliseerd,
zo blijkt uit gegevens van de Europese bankenautoriteit EBA uit 2024. Nederlandse
banken voldoen aan de wettelijk vastgelegde leverage en CET1-ratio’s, inclusief eventuele bankspecifieke kapitaalopslagen, zoals de systeemrelevantiebuffer
voor systeemrelevante banken. Banken kiezen er doorgaans zelf voor, uit strategische
of commerciële redenen, om meer kapitaal aan te houden dan is vereist door de toezichthouder,
bijvoorbeeld om flexibeler te kunnen opereren in veranderende omstandigheden of om
de markt extra vertrouwen te geven in het goede functioneren van de bank. Gezonde
banken zijn in staat om een belangrijke rol te spelen in de economie. Wat robuuste
kapitaalsposities betekenen voor het toezicht is aan de onafhankelijke toezichthouders.
Vraag 16
In Tabel 22 wordt de beschikbaarheid van de pinnenbetaalketen voor 2024 vastgesteld
op 99,89%, gelijk aan de jaren 2021–2023. Tevens staat vermeld dat de beschikbaarheid
van iDEAL in 2024 99,97% is. Klopt het dat deze cijfers gelden voor het afgelopen
jaar en hoe worden deze percentages gemeten en gehandhaafd? Kunt u toelichten waarom
de norm voor pinbetalingen (99,88%) in 2024 vrijwel exact is bereikt, en of voor mobiel
en internetbankieren ook dergelijke meetbare beschikbaarheidsnormen bestaan?
Antwoord op vraag 16
Het klopt dat de beschikbaarheid van iDEAL geldt voor het jaar 2024. Deze cijfers
zijn afkomstig van de Betaalvereniging Nederland en Currence iDEAL. De Betaalvereniging
Nederland verzamelt statistieken over de beschikbaarheid van de pinketen en iDEAL
en rapporteert daarover aan het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB). De
norm voor pinbetalingen is in 2024 bereikt met een beschikbaarheid van 99,89%, net
boven de norm. Voor mobiel en internetbankieren houdt de Betaalvereniging Nederland
ook cijfers bij en wordt er aan het MOB gerapporteerd. In de jaarrapportages van het
MOB, die ook naar de Tweede Kamer worden verzonden, worden deze cijfers ook opgenomen.
Voor mobiel en internetbankieren heeft de Nederlandsche Bank in de Regeling Oversight
goede werking betalingsverkeer vastgelegd dat er sprake dient te zijn van tijdig herstel
van dienstverlening. Van een tijdig herstel is sprake indien de herstelperiode voor
het kunnen indienen van een betaalopdracht niet langer duurt dan twee uur. Voor 2024
lag de beschikbaarheid van internetbankieren op 99,88% en van mobiel bankieren op
99,92%.6
Vraag 17
Tabel 21 geeft aan dat de gemiddelde solvabiliteitsratio van levensverzekeraars in
2023 189,45% is, terwijl die van schadeverzekeraars 172,1% bedraagt. De levensverzekeraars
houden dus significant meer kapitaal aan. Kunt u verklaren waarom levensverzekeraars
doorgaans een hogere solvabiliteitsmarge hanteren dan schadeverzekeraars en hoe deze
hoge ratio’s zich verhouden tot de minimale norm van 100% (Solvency II-eis)? Ziet
u aanleiding om op grond hiervan het huidige regelgevend kader aan te passen?
Antwoord op vraag 17
De solvabiliteitsratio onder Solvency II (SII-ratio) geeft aan in welke mate verzekeraars
beschikken over voldoende kapitaal om hun verplichtingen jegens polishouders na te
komen, ook in geval van onverwachte schokken. Het wettelijke minimumvereiste is 100%.
Een SII-ratio van 100% betekent dat een verzekeraar precies genoeg kapitaal aanhoudt
om in een stressscenario aan zijn verzekeringsverplichtingen te voldoen, maar nog
zonder rekening te houden met schommelingen van de balans. In de praktijk hebben verzekeraars
doorgaans interne doelstellingen voor een SII-ratio van boven de 100%. Een hogere
buffer geeft een signaal over de financiële gezondheid van een verzekeraar en biedt
verzekeraars en polishouders, aandeelhouders en andere stakeholders meer zekerheid.
Het stelt verzekeraars in staat om ook bij onzekere marktomstandigheden en schokken
aan hun verplichtingen te blijven voldoen, zonder noodgedwongen activa te verkopen
tegen ongunstige prijzen. Bovendien maakt het investeringen in de bedrijfsvoering
en overige groei- en innovatieplannen mogelijk, terwijl tegelijkertijd dividenduitkeringen
gehandhaafd kunnen worden. Daarmee draagt een ruime solvabiliteitsmarge niet alleen
bij aan veiligheid, maar ook aan duurzame groei en stabiliteit van de sector.
Doorgaans ligt de SII-ratio van levensverzekeraars hoger dan die van schadeverzekeraars.
Levensverzekeraars hebben veel langlopende verplichtingen en zijn sterker blootgesteld
aan financiële marktschommelingen, zoals renteontwikkelingen. Daarom hanteren zij
doorgaans hogere interne kapitaaldoelstellingen. Schadeverzekeraars hebben doorgaans
kortere looptijden van verplichtingen, waardoor hun risico’s beter voorspelbaar zijn.
Daarnaast wordt een groot deel van extreme, onvoorziene risico’s zoals natuurrampen
vaak herverzekerd en is het marktrisico van beleggingen vaak ook lager. Hierdoor kunnen
zij doorgaans met een lagere marge boven de 100% volstaan dan levensverzekeraars.
Het Solvency II-raamwerk is recent herzien. Het Nederlandse kabinet heeft zich in
de Solvency II-onderhandelingen ingezet voor evenwichtige kapitaaleisen voor levensverzekeraars,
zodat zij met hun langlopende verplichtingen meer ruimte krijgen om te investeren
in de reële economie. Daarnaast heeft kabinet tijdens de onderhandelingen gepleit
voor proportionaliteit in het toezicht, zodat verzekeraars met een lager risicoprofiel
niet onnodig zwaar belast worden. De herziene Europese richtlijn is afgelopen januari
in werking getreden en moet vóór 30 januari 2027 zijn omgezet in Nederlandse wet-
en regelgeving. Op dit moment werk ik aan de implementatiewet voor de herziene Solvency II-richtlijn.
Vraag 18
Uit Tabel 24 blijkt dat voor de Accountantskamer in 2026 een bedrag van € 1.481.000
wordt geraamd. Kunt u bevestigen dat deze uitgaven ongewijzigd zijn gebleven ten opzichte
van 2025? Zo ja, uit welke specifieke werkzaamheden of toezichtstaken bestaan deze
uitgaven voor de Accountantskamer, en is er een verklaring voor deze gelijke begrotingspost
in opeenvolgende jaren?
Antwoord op vraag 18
Ja, het budgettaire kader is ongewijzigd gebleven ten opzichte van 2025. De Accountantskamer
houdt zich bezig met de tuchtrechtspraak ten aanzien van accountants. Het leeuwendeel
van de geraamde uitgaven ziet op personeelskosten. De Accountantskamer stelt jaarlijks
een begroting op van de te verwachten inkomsten en uitgaven en legt deze ter instemming
aan de Minister van Financiën voor. De Minister kan instemming alleen onthouden wegens
strijd met het recht of het algemeen belang. Afgelopen jaren heeft de Accountantskamer
altijd binnen het budgettaire kader geraamd. De raming gebeurt onder andere aan de
hand van de verwachte instroom van nieuwe zaken. Dit kan jaarlijks fluctueren. Ook
moet de Accountantskamer bij het opstellen van de begroting rekening houden met kosten
die ze mogelijk niet daadwerkelijk (volledig) maakt, zoals vergoedingen voor getuigen
en deskundigen.
Vraag 19
Heeft Invest-NL voor de komende jaren nog wel voldoende financiële middelen om aan
de vraag te voldoen?
Antwoord op vraag 19
De inschatting is dat Invest-NL op basis van het huidige mandaat in ieder geval tot
en met 2027 voldoende middelen heeft.
Op 14 mei jongstleden is een motie aangenomen van de leden Martens-America en De Vries7 die vraagt om te onderzoeken wat de staatsdeelnemingen Invest-NL en Invest International
nodig hebben aan (financiële) mogelijkheden om te voldoen aan de toekomstige financieringsbehoefte
voor bedrijven met groeiambities, en om daarbij ook te kijken naar zaken als het mandaat.
Enkele maanden later heeft het kabinet besloten tot een operationele, financiële en
organisatorische integratie van Invest-NL en Invest International, zoals aangekondigd
in de Kamerbrief van 4 juli jongstleden.8
De Kamer ontvangt voor het einde van deze maand – in lijn met de motie – een antwoord
op de motie, waarin ook wordt ingegaan op de toekomstige financieringsbehoefte van
zowel Invest International als Invest-NL.
Vraag 20
Waarom laat de BerB een halvering zien ten opzichte van 2021 en hoe zit het met de
kostendekkingsgraad op langere termijn?
Antwoord op vraag 20
De BerB is afhankelijk van verschillende factoren, hierdoor kunnen ook verschillen
ontstaan in de hoogte van de BerB. In 2021 waren bijvoorbeeld de premieinkomsten hoger
dan in 2024, wat doorwerkt in een hogere kostendekkendheid en daarmee een hogere BerB.
In beide jaren is de BerB positief wat betekent dat het op de (midden) lange termijn
meer dan kostendekkend is.
Vraag 21
Tabel 39 vermeldt dat de geraamde uitgaven voor garanties in 2026 € 79.900 miljoen
bedragen. Tevens staat genoteerd dat de mutatie van de EKV-begrotingsreserve in 2026
€ 72.884 miljoen is. Kunt u toelichten wat precies de componenten van deze garantiebudgetpost
zijn en hoe de mutatie van de begrotingsreserve tot stand komt? Wat zijn de gevolgen
van deze reserveringsmutatie voor de uitvoeringskosten of het eigen vermogen van de
EKV-faciliteit?
Antwoord op vraag 21
De totale garanties bij Artikel 5 in 2026 op begroting IX Financiën is geraamd op
79,9 miljoen euro en de mutatie op de EKV-begrotingsreserve is geraamd op 72,884 miljoen euro.
De garantiebudgetpost is een optelsom van alle onderliggende garantie-uitgaven in
tabel 39. De mutatie van de reserve bestaat voor de uitgavenkant uit Premies en Schaderecuperaties
tussen 1999 en 2019. Een storting in de reserve is een uitgave op de begroting. De
mutatie van de reserve aan de inkomstenkant bestaat uit Uitvoeringskosten en Definitieve
schades. Deze reserveringen hebben geen gevolgen voor de uitvoeringskosten of de stand
van de reserve. De stand van de reserve wordt altijd op 31 december van het lopende
jaar bepaald.
Vraag 22
Tabel 39 geeft ook de ramingen voor EKV-ontvangsten, met name dat de premieontvangsten
in 2026 € 72.244 miljoen bedragen. Hoe verhouden deze geraamde premies zich tot de
uitgavenposten (zoals schadetegemoetkomingen) in dezelfde jaren? Kunt u inzicht geven
in de meerjarige ontwikkeling van premies versus uitgaven binnen de EKV-faciliteit
en in hoeverre het demissionaire beleid hierin een rol speelt?
Antwoord op vraag 22
De totale premieontvangsten bij Artikel 5 in 2026 op begroting IX Financiën is geraamd
op 72,244 miljoen euro.
De premies en uitgaven vallen in verschillende jaren. Het duurt immers een aantal
jaar voordat een schade zich (mogelijk) materialiseert. De ekv kent een vraaggestuurd
karakter waardoor schades, recuperaties en premies moeilijk te ramen zijn. Hier is
echter een zo goed mogelijk inschatting voor gemaakt, welke verwerkt is in de begroting.
Deze meerjarige ramingen kunt u terugvinden in tabel 39 van de begroting. De ekv-faciliteit
is een 100% juridische verplichte uitgave, het demissionair zijn van het kabinet heeft
hierop geen invloed.
Vraag 23
Tabel 48 laat zien dat voor de post «Bijdragen vertragingsrente EU» in 2026 geen bedrag
is geraamd, terwijl in 2024 nog € 184.146 miljoen was opgevoerd. Om welke posten van
vertraagde EU-bijdragen gaat het hier, en waarom is er in de begroting van 2026 geen
meerjarige voorziening nodig voor vertragingsrente, terwijl dit in voorgaande jaren
wel het geval was?
Antwoord op vraag 23
De post «Bijdragen vertragingsrente EU» in 2024 op de Douane begroting IX Financiën
(exclusief Nationale Schuld) zijn geraamd op 184,146 miljoen euro.
Op de Rijksbegroting zijn meerjarig middelen gereserveerd voor het afdragen van vertragingsrente.
Deze middelen staan gereserveerd op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting. De
afgelopen jaren heeft de Douane zich ingezet om de bedragen voor vertragingsrente
zoveel mogelijk te beperken. Wanneer de Douane toch vertragingsrente aan de Europese
Commissie is verschuldigd, worden de benodigde middelen overgeboekt vanaf de Aanvullende
Post naar artikel 9 Douane van de begroting van het Ministerie van Financiën. Vanaf
dat artikel worden vervolgens de betalingen aan de EC verricht.
Vraag 24
Uit tabel 48 blijkt dat de personele uitgaven voor het Douane-apparaat in 2026 € 591.899
miljoen bedragen, vrijwel gelijk aan € 590.992 miljoen in 2025. Kunt u aangeven waardoor
deze stabiele omvang wordt verklaard? Gaat het hierbij vooral om eigen personeel of
externe inhuur, en welke factoren zorgen voor het feit dat dit bedrag nauwelijks verandert?
Antwoord op vraag 24
De personele uitgaven voor het Douane-apparaat in 2026 en 2025 op de begroting IX
Financiën (exclusief Nationale Schuld, dat wordt weergegeven in figuur 5 en 6) zijn
geraamd op 591,899 miljoen euro en 590,992 miljoen euro respectievelijk.
De Douane blijft stabiel voor wat betreft haar personele capaciteit tussen 2025 en
2026. Bij het opstellen van de begroting was er nauwelijks sprake van formatieve groei.
Dat komt doordat er, op het moment van het opstellen van de begroting, geen nieuwe
taken zijn bijgekomen voor de Douane. Er heeft wel een verschuiving van externe inhuur
naar eigen personeel plaatsgevonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier