Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag (Tweede deel)
36 742 Regels betreffende de financiering van politieke partijen en transparantieregels met betrekking tot hun interne organisatie en financiën, evenals regels met betrekking tot het toezicht en het verbieden van politieke partijen (Wet op de politieke partijen)
Nr. 9
VERSLAG
Vastgesteld 26 september 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Het betreft het tweede deel van twee verslagen over de onderwerpen Transparantieregels
over politieke advertenties en microtargeting (hoofdstuk 5 memorie van toelichting),
Financiering en verplichtingen (decentrale) politieke partijen (hoofdstuk 6 memorie
van toelichting) en overige onderwerpen (andere hoofdstukken memorie van toelichting).
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
in beide delen van het verslag afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de
openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
1.1
Hoofdlijnen van het voorstel
5
2.
Ontwikkeling wet- en regelgeving politieke partijen
7
2.1
Van los georganiseerde kiesverenigingen tot Wfpp
7
2.2
Keuze voor vastlegging in de wet zonder grondwettelijke grondslag
7
3.
Reikwijdte wetsvoorstel
7
3.1
De begrippen politieke groepering, politieke vereniging en politieke partij
8
3.2
Politieke partijen met een zetel in een decentraal vertegenwoordigend orgaan (gemeenteraden,
provinciale staten en algemene besturen van de waterschappen)
8
3.3
Blanco lijsten
8
4.
De financiering van landelijke politieke partijen
8
4.1
Vooraf
8
4.2
Regels subsidie landelijke politieke partijen
10
4.3
Regels overige financiering landelijke politieke partijen
11
4.4
Nadere toelichting ontwikkeling regels financiering politieke partijen
13
4.5
Aanvullende transparantie rondom Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen
14
4.6
Landelijke politieke partijen in Caribisch Nederland
15
4.7
Wijzigingen ten opzichte van de Wfpp
15
5.
De financiering van decentrale politieke partijen
15
5.1
Algemeen
15
5.2
Regels subsidie decentrale politieke partijen
16
5.3
Regelgeving financiële administratie decentrale politieke partijen
17
5.4
Decentrale politieke partijen in Caribisch Nederland
18
6.
Toezicht en handhaving
18
6.1
Instelling Nederlandse autoriteit politieke partijen
18
6.2
Voorgeschiedenis en motief voor oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke
partijen
18
6.3
Vormgeving van de Napp
19
7.
Advies en consultatie
19
7.1
Advies ATR
19
8.
Inwerkingtreding
20
II.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
20
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp). Deze leden onderschrijven het
belang van transparantie en democratische weerbaarheid, maar plaatsen enkele kritische
kanttekeningen en hebben voor dit moment een aantal vragen die zij graag aan de regering
voorleggen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
Wpp en danken de regering daarvoor. Deze leden zijn van mening dat politieke partijen
een belangrijke rol in de Nederlandse democratie spelen en dat de activiteiten van
politieke partijen geschieden in het democratisch belang. Zij vinden dan ook dat het
nodig is met grote aandacht te blijven kijken naar de financiering van deze partijen,
zowel met publiek als privaat geld, om ervoor te zorgen dat dit op een verstandige
en veilige manier geregeld is. Naar aanleiding van het wetsvoorstel, met de thema’s
die in dit verslag specifiek aan de orde zijn, hebben deze leden enkele vragen en
opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van (ook) deze onderdelen
van het wetsvoorstel. Deze leden willen langs deze weg ook de experts dankzeggen die
inbreng hebben geleverd voor het rondetafelgesprek, dat helaas niet doorging. De aangeleverde
notities hebben zij desalniettemin zeer op prijs gesteld en betrokken bij de voorbereiding.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
inzake de regulering van politieke partijen. Naar het oordeel van deze leden is het,
vooral gezien de huidige politieke ontwikkelingen, van belang dat de regels voor partijen
worden aangescherpt en het stelsel van toezicht verder wordt versterkt. Politieke
partijen vormen een hoeksteen van de Nederlandse staatsbestel. Juist daarom achten
zij het van belang dat er duidelijke waarborgen zijn, zodat partijen zich houden aan
de principes van de parlementaire democratie. Het voorliggende wetsvoorstel vormt
daarvoor een nuttige eerste stap. Wel zien deze leden aanleiding om nog enkele aandachtspunten
en verbeteringen naar voren te brengen.
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hadden aanvankelijk, bij het lezen van het wetsvoorstel, vragen, maar deze
zijn weggenomen door de uitgebreide memorie van toelichting. Zij moeten zich beraden
op de gemaakte overwegingen in het wetsvoorstel en kijken uit naar de beantwoording
van de regering op de vragen van de overige fracties.
De leden van de SP-fractie hebben de Wpp gelezen en hebben daar nog enkele vragen
over.
De leden van de CDA-fractie zien politieke partijen als oefenplaatsen van democratisering:
het zijn plekken waar burgers leren omgaan met verschil van inzicht als onderdeel
van een gezamenlijke opdracht. Democratisch ethos vindt onder andere in politieke
partijen haar praktische bedding. Deze leden onderstrepen daarom het belang van een
goed functionerende partijorganisatie, waarin recht wordt gedaan aan interne democratie
en brede participatie. Zij vinden het daarom een goede zaak dat dit wetsvoorstel voorligt.
Zij hebben op diverse onderdelen vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wpp.
Deze leden achten het goed dat er heldere regels zijn omtrent de inrichting en financiering
van politieke partijen. Weerbare politieke partijen en verenigingen zijn cruciaal
voor een pluralistisch aanbod van partijen in lijn met ons kiesstelsel. Zij zijn evenwel
van mening dat strikte regels omtrent financiële steun aan politieke partijen ook
moeten betekenen dat politieke partijen (inclusief hun neveninstellingen zoals een
wetenschappelijk instituut) moeten kunnen rekenen op stabiele en structurele financiering
vanuit de overheid. Zij maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het stellen van
vragen over het wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de NSC-fractie begrijpen de keuze van de regering om de transparantieregels
voor politieke advertenties uit het wetsvoorstel te halen om dubbelingen in regelgeving
te voorkomen. Deze leden vinden het echter wel van belang om goed inzicht te krijgen
in de verschillen tussen de voorstellen die er liggen en in werking treden. Kan de
regering daarom – in een tabel – per maatregel of thema – aangeven wat de verschillen
en overeenkomsten zijn tussen (a) het concept wetsvoorstel zoals ingediend bij de
Raad van State, (b) de Europese transparantierichtlijn, (c) de nationale uitwerking
van onderdelen daarvan en (d) het advies van de Staatscommissie rechtstaat? Kan de
regering ook aangeven hoe de contouren van de implementatiewetgeving voor de Europese
transparantierichtlijn eruit zien en wat het tijdpad voor inwerkingtreding daarvoor
is? Kan de regering aangeven of, en zo ja hoe, het ontbreken van implementatiewetgeving
voor onduidelijkheid kan zorgen rond de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen in oktober
en de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2026? Is de regering bereid om ongewenste
ruis over de legaliteit van het handelen door partijen te voorkomen door zowel aan
partijen als aan de bevolking in brede zin extra uitleg te geven over de verplichtingen
die op elk moment gelden?
Deze leden maken zich ook zorgen over (online) politieke campagnes door organisaties
of personen die niet onder de Wet politieke partijen vallen. Kan de regering aangeven
in hoeverre de Europese regelgeving of de implementatiewetgeving hier ook in voorziet?
Zij zijn daarbij ook benieuwd in hoeverre nu nog voorzien is in het reguleren van
campagne-uitingen in het offline domein. Dit lijkt met het vervallen van deze onderdelen
van de wet te verdwijnen. Wat hen betreft is het wenselijk om ook hier op een gelijke
wijze naar te kijken, zeker nu grote techbedrijven politieke advertenties lijken te
gaan weren. Dan bestaat het risico dat het beschikbare geld zich naar andere kanalen
verplaatst. Uiteraard is bijvoorbeeld microtargeting dan een minder groot risico,
maar de noodzaak om helderheid te bieden over de afzender van politieke campagnes
is niet minder relevant. In hoeverre deelt de regering deze zorg? In hoeverre heeft
de regering ook overwogen om regels voor offline campagne-uitgaven te reguleren? Als
de regering deze zorgen niet deelt, kan de regering dan toelichten waarom dat zo is?
In zijn position paper wijst Tom van der Meer op het verschil van werking van de oorspronkelijke
tekst van de wet en de nieuwe Europese verordening. De eerste legde de verantwoordelijkheid
voor openbaarheid en transparantie bij de partij, de tweede legt die bij de (grote)
techplatforms. Deze leden vinden het vooral belangrijk dat er een goed functionerende,
praktische uitvoering komt, die het doel van transparantie bereikt. Tegelijkertijd
vinden zij het in de lijn van de Wet politieke partijen passen om ook juist bij de
partijen de transparantieverplichting neer te leggen. Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de CDA-fractie hechten aan wettelijke kaders voor de organisatie en financiering
van politieke partijen, mits die werkbaar, proportioneel en rechtsstatelijk verantwoord
zijn. Deze leden vragen daarom aandacht voor een zorgvuldige en realistische invoering
van de Wpp. Gezien de ingrijpende gevolgen voor de interne organisatie van partijen,
de digitale systemen en het vrijwilligerswerk binnen afdelingen, achten zij ook een
werkbare overgangsfase essentieel.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom ervoor is gekozen
om volledig te leunen op Europese regelgeving. Zijn er elementen die onvoldoende in
de Europese Transparantieverordening zijn opgenomen, en zo ja, waarom is niet overwogen
deze via nationale wetgeving te borgen?
Deze leden lazen dat de staatscommissie Parlementair stelsel adviseerde om wettelijk
vast te leggen dat politieke advertenties op sociale media slechts voor een beperkt
maximumpercentage gericht mogen worden op specifieke groepen. Deze aanbeveling ontbreekt
in zowel het conceptwetsvoorstel als de Transparantieverordening. Kan de regering
aangeven waarom deze aanbeveling niet is overgenomen, bijvoorbeeld door het in nationale
wetgeving onder te brengen?
Hoe beoordeelt de regering de kritiek van professor Van der Meer dat de verantwoordelijkheid
wat betreft online campagnes, zoals te lezen is in de Transparantieverordening, nu
bij de platforms ligt en niet bij de politieke partijen zelf? Zou een nationaal register
waarin partijen zelf hun online campagnes moeten registreren, naast het Europese register,
niet logischer zijn?
Wat is volgens de regering de toegevoegde waarde van gepersonaliseerde politieke advertenties?
Is microtargeting niet feitelijk een vorm van ongeoorloofde beïnvloeding, waarbij
juist kiezers met minder politieke kennis onevenredig beïnvloed worden? Welke bezwaren
ziet de regering tegen een verbod op microtargeting voor politieke partijen, zo vragen
zij.
Deze leden lezen dat transparantie in de vorm van een register zou moeten helpen om
ongeoorloofde beïnvloeding tegen te gaan. Maar heeft een register niet vooral een
mitigerend effect achteraf in plaats van dat het ongeoorloofde beïnvloeding aan de
voorkant aanpakt? Waarom is er niet voor gekozen om vooraf te borgen dat verschillende
groepen dezelfde politieke boodschap krijgen, ongeacht hun online zoekgedrag?
De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling advisering) wees
op de enorme hoeveelheid informatie in het Europese register en het risico dat dit
onoverzichtelijk is voor kiezers. De leden van de SP-fractie vragen of de regering
voornemens is een toegankelijk nationaal register op te zetten.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich al langere tijd zorgen over wat wet-
en regelgeving betekent voor de (financiële) gezondheid van politieke partijen. Politieke
partijen hebben al langere tijd te maken met afnemende ledenaantallen en vergrijzing.
Bovendien ervaren politieke partijen veel meer moeite om voldoende vrijwilligers te
vinden voor (lokale) bestuursfuncties, onder meer vanwege de grote vereiste tijdsbesteding
door toenemende administratieve last. Deze leden vragen de regering of zij deze zorgen
erkent en wat zij doet om dit tegen te gaan.
Een eerdere versie van het wetsvoorstel bevatte ook regels voor partijen voor verspreiding
van politieke reclame. Deze leden hebben vernomen dat als gevolg van de Europese Transparantieverordening
deze regels door de regering zijn geschrapt. Zij vragen de regering waarom zij deze
keuze niet heeft toegelicht in de memorie van toelichting. Voorts vragen zij of de
regering de mening deelt dat een discussie over regulering van (online) verkiezingscampagne
ook op nationaal niveau gevoerd moet worden en niet enkel op Europees niveau. Waarom
heeft de regering hier niet voor gekozen?
Deze leden achten het Europees transparantieregister zeer vergaand. Zoals ook de heer
Trapman constateert in zijn positionpaper: «Alle advertenties uit de hele Europese
Unie moeten in het Europees advertentieregister worden opgenomen, waarbij die opname
vergezeld gaat van een welhaast oneindige hoeveelheid informatie over die advertenties.
De gedachte is dat de kiezer daarbij gebaat is, doordat hij op basis van al die informatie
een weloverwogen keuze kan maken. Ik ben wat kritischer, omdat ik niet denk dat meer
informatie altijd beter is. Naleving van de Europese regels zal ongetwijfeld een schat
aan interessante informatie opleveren, maar of de gemiddelde kiezer daarvan profiteert,
waag ik te betwijfelen. Daarnaast hebben Meta en Google in reactie op de Transparantieverordening
aangegeven dat zij zullen stoppen met het verspreiden van politieke reclame, omdat
zij naar eigen zeggen betwijfelen of ze aan de uitgebreide en strenge regels van de
Transparantieverordening kunnen voldoen. Een nationaal advertentieregister kan die
problemen uiteraard niet oplossen, omdat zo’n register de werking van de Europese
regels onverlet laat. Wel meen ik dat het nationale register zoals het voorstel voor
de Wpp dat initieel voor ogen had, beter aansluit op de behoeften van de kiezer dan
dat het Europese register doet.». Deze leden onderschrijven zijn analyse en conclusie.
Hoe reageert de regering op de analyse en conclusie? Deelt zij de mening dat de Transparantieverordening
haar doel voorbij schiet (waardoor nu zelfs helemaal geen politieke advertenties worden
toegelaten op grote platformen) en een nationaal (veel beperkter) register beter zou
zijn geweest? Wat was het standpunt van de regering ten tijde van de totstandkoming
van de Europese transparantieverordening?
1.1 Hoofdlijnen van het voorstel
In het conceptwetsvoorstel zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering was een onderdeel
opgenomen met transparantieregels over politieke partijen en microtargeting. De staatscommissie
Parlementair stelsel concludeerde in haar eindrapport dat microtargeting onder andere
zorgt voor aantasting van de keuzevrijheid en persoonlijke autonomie van burgers,
ongelijke toegang van informatievoorziening, heimelijke beïnvloeding van vrije en
eerlijke verkiezingen en niet-transparante inmenging van grote commerciële bedrijven
zoals Facebook, X en Google. Dit heeft gevolgen voor belangrijke constitutionele beginselen
zoals de bescherming van de democratie en het kiesrecht, de vrijheid en pluriformiteit
van de media, de vrijheid van meningsuiting (waaronder het recht om informatie te
verstrekken en te ontvangen) en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het
is de leden van de D66-fractie opgevallen dat in het huidige wetsvoorstel de regelgeving
omtrent microtargeting uit het originele conceptvoorstel voor de Wpp is geschrapt.
De aanleiding hiervoor lijkt de komst van de Transparantieverordening. De Transparantieverordening
verschilt van het originele conceptvoorstel Wpp op een paar belangrijke punten. De
verordening bevat onder andere transparantieverplichtingen voor de uitgevers van politieke
reclame (onder andere Facebook en Instagram), waar het conceptvoorstel transparantieverplichtingen
oplegde voor politieke partijen. Daardoor ligt de registratie van onlinecampagnes
volledig bij het platform en niet de partij. Dit is gegeven de democratische rol van
politieke partijen opmerkelijk. Deze leden vragen zich af of politieke partijen beter
in staat zijn om overzicht te houden van hun politieke onlinecampagnes. Zij vragen
zich ook af of politieke partijen daarmee meer verantwoordelijkheid moeten dragen
voor de inhoud van de campagnes. Daarbij bestaat er een afweging tussen de administratieve
lasten van een dergelijk register en de voordelen die het kan opleveren. Zij vragen
zich af hoe de regering reflecteert op deze afweging.
In de Transparantieverordening worden tevens drie beperkingen geplaatst op microtargeting.
Ten eerste mag microtargeting alleen plaatsvinden op basis van persoonsgegevens die
de verwerkingsverantwoordelijke heeft verzameld bij de kiezer zelf. Ten tweede moet
de kiezer uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor verwerking van de gegevens
voor politieke advertenties. Ten slotte mag er geen gebruik gemaakt worden van profileringstechnieken
op basis van bijzondere persoonsgegevens zoals gezondheid, etnische afkomst, politieke
opvattingen of geaardheid.
De staatscommissie Parlementair stelsel adviseerde eerder om ook de omvang van microtargeting
te beperken, bijvoorbeeld door in te stellen dat politieke advertenties maar tot een
bepaald maximumpercentage gericht mogen worden op een bepaalde groep gebruikers. Een
dergelijke beperking is opgenomen in de Transparantieverordening noch het huidige
wetsvoorstel Wpp. Ook andere potentiële verdere beperkingen, zoals het instellen van
een maximumbedrag dat politieke partijen mogen besteden aan microtargeting, of een
verdere beperking van de gegevens waarmee gemicrotarget mag worden (los van de bijzondere
persoonsgegevens), zijn niet opgenomen in het wetsvoorstel. Hoe reflecteert de regering
op deze additionele vormen van de beperking van microtargeting, vooral in het licht
van de risico’s die microtargeting vormt voor de democratie, transparantie en autonomie
van burgers, zo vragen deze leden.
Tenslotte vragen zij zich af wat de gevolgen van de Transparantieverordening voor
de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen in oktober 2025 zijn, met name aangezien de
uitvoeringswet van deze verordening nog niet gereed is. Zij vragen zich daarom af
wat de huidige planning is wat betreft de inwerkingtreding van de uitvoeringswet.
De leden van de CDA-fractie vragen of is overwogen een gefaseerde inwerkingtreding
te hanteren, zodat partijen voldoende tijd krijgen hun interne organisatie in lijn
te brengen met de nieuwe eisen. Deze leden vragen hoe de Nederlandse autoriteit politieke
partijen (Napp) gaat toezien op de naleving van deze verplichtingen en hoe hierbij
wordt geborgd dat het toezicht proportioneel en ondersteunend is. Daarnaast vragen
zij hoe wordt voorkomen dat derden zonder enige formele verbondenheid met een politieke
partij een stichting of andere rechtspersoon oprichten die activiteiten zegt te verrichten
ten bate van die partij. Zij vragen hoe wordt geborgd dat in zulke gevallen niet onbedoeld
sprake is van een neveninstelling die aan de partij wordt toegerekend, terwijl de
partij daar zelf geen zeggenschap over heeft.
2. Ontwikkeling wet- en regelgeving politieke partijen
2.1 Van los georganiseerde kiesverenigingen tot Wfpp
De leden van de SGP-fractie vragen op welke manieren de regering de ervaringen met
de wijzigingen van de afgelopen jaren heeft betrokken bij het ontwikkelen van het
wetsvoorstel en in hoeverre die ervaringen nopen tot aanpassingen. Deze leden vragen
hierbij specifiek ook aandacht voor de toegenomen verantwoordingslast en het beperken
van de ruimte en de aantrekkelijkheid om giften te geven aan politieke partijen, onder
andere door verruimen van openbaarheid. Hoe reflecteert de regering op het spanningsveld
dat door beperking van particuliere mogelijkheden om politieke partijen te steunen
de afhankelijkheid van deze partijen van de publieke financiering door de overheid
juist toeneemt, terwijl de onafhankelijkheid van partijen ten opzichte van de overheid
een essentieel belang is?
2.2 Keuze voor vastlegging in de wet zonder grondwettelijke grondslag
De leden van de SGP-fractie vernemen graag een nadere toelichting over de wenselijkheid
van een grondwettelijke regeling van politieke partijen in de toekomst. Deze leden
vragen of de regering op termijn een dergelijke regeling wel wenselijk zou vinden,
maar dat eerst zorgvuldige verkenning nodig is, dan wel dat de situatie op dit moment
geen aanleiding geeft tot het verder verkennen van een eventuele regeling.
3. Reikwijdte wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan verduidelijken hoe het stelsel
van meldplichten voor giften, leningen en schenkingen in de praktijk zal werken voor
lokale afdelingen. Deze leden vragen in hoeverre deze verplichtingen ook gaan gelden
voor vrijwilligers op lokaal niveau en hoe wordt voorkomen dat zij worden belast met
disproportionele administratieve taken.
Zij vragen op welke wijze recht wordt gedaan aan de grote verschillen tussen partijen
in fondsenwerving, personele capaciteit en administratieve ondersteuning. Zij vragen
of de regering aanvullende maatregelen overweegt om de lasten voor kleine afdelingen
en vrijwilligers te verlichten.
Zij vragen of de regering uiteen kan zetten hoe de meldplicht bij contante giften
zich verhoudt tot giften in natura, zoals kosteloze inzet van tijd of materialen.
Zij vragen in hoeverre het voorstel duidelijkheid geeft over de waardering en verslaglegging
hiervan.
Deze leden vragen of de regering het risico onderkent dat strengere regels leiden
tot het terugtrekken van kleine giften van burgers die terughoudend worden door de
administratieve lasten of vermelding van hun naam. Zij vragen of wordt overwogen om
drempelbedragen, afschermopties of uitzonderingen in te bouwen.
Deze leden vragen hoe bij het opstellen van het giftenreglement wordt geborgd dat
partijen voldoende ruimte houden voor eigen afwegingen, terwijl tegelijkertijd een
minimumniveau van transparantie en controleerbaarheid wordt gewaarborgd.
Deze leden vragen hoe de naleving van de meldingsplicht van giften wordt gecontroleerd,
in het bijzonder bij decentrale afdelingen, en hoe fouten of onvolkomenheden in het
toezicht worden hersteld zonder direct tot sancties te leiden.
Deze leden vragen hoe bij toezicht op giftenstromen wordt omgegaan met indirecte donaties
via derden of via niet-officiële routes. Zij vragen in hoeverre dit toetsbaar en controleerbaar
is, zonder disproportionele lasten op partijen te leggen.
Deze leden vragen hoe de continuïteit van toezicht en regelgeving op partijfinanciering
wordt gewaarborgd bij de overgang van de bestaande regelgeving naar de Wpp.
Deze leden vragen of het mogelijk is dat donaties van sympathisanten via digitale
platforms onder het giftenregime vallen. Zij vragen of dit juridisch voldoende helder
is geregeld.
Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de administratieve lasten van jaarlijkse
opgaveverplichtingen door plaatselijke besturen. Kan een modelregeling of digitaal
registratiesysteem hier uitkomst bieden?
Deze leden vragen of het ontbreken van een ledentalvereiste risico’s met zich meebrengt
op het gebied van misbruik van rechtspersoonsvormen.
Deze leden vragen welke voorbereidingen er zijn getroffen mocht er toch een minimumeis
worden ingevoerd. Welk ingroeipad ziet de regering in dat geval voor zich voor partijen
die nog niet aan deze eis voldoen? Zij vragen welke overgangstermijnen daarbij realistisch
worden geacht en welke administratieve eisen gelden voor nieuw opgerichte partijen.
3.1 De begrippen politieke groepering, politieke vereniging en politieke partij
De leden van de SGP-fractie steunen de keuze van de regering om vast te houden aan
de vereniging als rechtsvorm en om geen vrije keuze van rechtsvorm te bieden. Deze
leden menen dat in positieve zin meer toelichting te geven valt op de stelling van
de regering dat zij geen aanleiding ziet om terug te komen op de in 1989 gemaakt keuze.
Kan de regering toelichten hoe zij de relatie ziet tussen de essentie van de democratie
en het karakter van de verenigingsvorm, en kan zij toelichten hoe die overwegingen
zich verhouden tot hetgeen hierover bij de herziening van 1989 is opgemerkt?
3.2 Politieke partijen met een zetel in een decentraal vertegenwoordigend orgaan (gemeenteraden,
provinciale staten en algemene besturen van de waterschappen)
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering voor decentrale politieke partijen
niet ook een ledenaantal als voorwaarde heeft voorgesteld. Het feit dat het aantal
van duizend leden voor de lokale praktijk niet bruikbaar is, hoeft niet te betekenen
dat helemaal geen uitdrukking gegeven wordt aan het belang van leden. Ook in de kleinste
gemeentes zou een minimumaantal uitdrukking geven aan het belang dat voor een partij
altijd samenwerking tussen meerdere natuurlijke personen nodig is.
3.3 Blanco lijsten
De leden van de D66-fractie lezen dat de mogelijkheid van deelname aan verkiezingen
middels een blanco lijst blijft bestaan. Deze leden zien hierin een mogelijkheid om
de regels gesteld aan politieke verenigingen te omzeilen. Hoe ziet de regering dit
risico, zo vragen zij. Hoe beoordeelt de regering bijvoorbeeld het risico dat politici
van een verboden partij alsnog via een blanco lijst pogen mee te doen aan verkiezingen?
Wat is volgens de regering het belang van de mogelijkheid van deelname via een blanco
lijst?
4. De financiering van landelijke politieke partijen
4.1 Vooraf
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat grote giften een risico vormen
voor de onafhankelijkheid van politieke partijen. Transparantie en beperking van grote
geldstromen zijn daarom essentieel. Deze leden zijn al langere tijd de mening toegedaan
dat een giftenplafond van 100.000 euro per donor per jaar te hoog is. Eerder hebben
zij samen met enkele andere fracties hierover al een amendement op de huidige Wet
financiering politieke partijen (Wfpp) ingediend. Daarom zijn zij van mening dat ook
in de Wpp een lagere grens zou moeten worden opgenomen. Zij vragen de regering om
nader te onderbouwen waarom de regering niet heeft gekozen voor een lager plafond.
Ook zouden zij graag een overzicht ontvangen van de regels voor de hoogte van giften
in andere EU-lidstaten. Zijn er voorbeelden van landen die een lager plafond hanteren?
Tevens vragen zij zich af waarom de regering giften niet heeft beperkt tot alleen
natuurlijke personen? Wat is volgens de regering de ratio achter het feit dat bijvoorbeeld
bedrijven een politieke partij kunnen financieren middels giften? Graag ontvangen
zij ook op dit vlak een vergelijking met andere EU-landen. Zijn er EU-lidstaten waar
alleen natuurlijke personen giften aan politieke partijen mogen geven?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de subsidie voor landelijke politieke
partijen een essentiële functie vervult in het waarborgen van een goed functionerende
democratie. Deze subsidies stellen politieke partijen in staat om hun werk op een
stabiele en onafhankelijke wijze te doen. De registratie en in sommige gevallen beperking
van giften aan politieke partijen zijn tevens cruciaal voor de bescherming van de
democratie. Dit zorgt voor transparantie over de financiering van partijen, voorkomt
dat grote donoren onevenredige invloed krijgen en verkleint de kans op corruptie of
belangenverstrengeling. Door duidelijke regels en openbaarheid wordt het vertrouwen
van burgers in het politieke proces versterkt en blijven partijen onafhankelijk en
gelijkwaardiger in hun concurrentie om draagvlak.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe bij de registratie van politieke advertenties
wordt omgegaan met de situatie dat grote mediabedrijven politieke advertenties al
weigeren. Deze leden vragen hoe transparantie wordt geborgd wanneer politieke communicatie
via derden of minder transparante online kanalen verloopt.
Zij vragen op welke wijze wordt voorkomen dat registratieverplichtingen rond politieke
advertenties leiden tot een ongelijk speelveld tussen partijen met veel digitale kennis
en kleine partijen zonder professionele ondersteuning.
Zij vragen of en hoe wordt geborgd dat registratieverplichtingen proportioneel blijven
en uitvoerbaar zijn voor afdelingen die grotendeels draaien op vrijwilligers.
Zij vragen hoe toezicht op de naleving van registratieverplichtingen wordt vormgegeven
en hoe fouten of onvolledigheden kunnen worden gecorrigeerd zonder disproportionele
gevolgen.
Zij vragen in hoeverre de registratieplicht ook van toepassing is op advertenties
die niet expliciet een stemintentie beïnvloeden maar wel politieke thema’s aankaarten.
Zij vragen of de regering kan verduidelijken hoe wordt omgegaan met microtargeting
via buitenlandse platforms en in hoeverre hierop effectief toezicht mogelijk is.
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting van de regering op de hoogte van
het basisbedrag voor politieke jongerenorganisaties. Deze leden constateren dat het
bedrag ontoereikend is om de loonkosten voor een fulltime werknemer te betalen, laat
staan om daarvan nog andere voorzieningen te betalen. Zou het niet in de rede liggen
om op basis van een duidelijke berekening voor de verschillende basiselementen tot
een verhoging van het bedrag te komen?
Deze leden vragen eveneens of de regering wil ingaan op het belang van het ledenaantal
in de subsidie voor politieke jongerenorganisaties. Meent de regering dat nog sprake
is van voldoende prikkel om jongeren te werven, gelet op het sterk geslonken belang
van het ledenaantal en de moeite die gedaan moet worden? Hoe verhoudt de huidige regeling
zich tot de wettelijke opdracht voor deze organisaties om de politieke participatie
van jongeren te bevorderen?
4.2 Regels subsidie landelijke politieke partijen
De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van de regering dat het voor het verstrekken
van subsidie wordt vastgehouden aan het principe dat politiek partijen die voor subsidie
in aanmerking komen ledenorganisaties zijn waarbij de leden reële invloed kunnen hebben
op de inhoud van het partijprogramma, de samenstelling van het partijbestuur en de
samenstelling van kandidatenlijsten voor verkiezingen van vertegenwoordigende organen.
Daarnaast vragen deze leden hoe de regering tot de voorgestelde subsidiebedragen voor
politieke partijen, zoals geschetst, is gekomen. Hoe heeft zij de weging van elk van
de onderdelen die wordt genoemd om voor een bepaald subsidiebedrag in aanraking te
komen bepaald, zo vragen zij. Daarnaast vragen zij of de regering kan toelichten welk
effect deze aanpassingen zou hebben op de landelijke partijen die op dit moment subsidie
ontvangen.
De financiële gezondheid van politieke partijen drijft onder meer op de giften die
zij ontvangen van hun leden en achterban. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben
begrip voor de aanscherping die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden om giften
te geven aan politieke partijen. Het ontbreken van een maximumbedrag was bijvoorbeeld
onverstandig. Tegelijkertijd zien deze leden de tendens dat aan politieke partijen
zowel veel strengere regels worden opgelegd om giften te kunnen ontvangen (waardoor
de ontvangsten aan giften teruglopen, ook van giften die niet exorbitant zijn), maar
ook de administratieve last voor onder andere registratie van giften toeneemt. Politieke
partijen hebben dus te maken met een strikter kader omtrent het ophalen van giften
(en dus minder financiële speelruimte), terwijl zij tegelijkertijd meer administratie
moeten voeren om te kunnen voldoen aan wetgeving. Erkent de regering dit, zo vragen
deze leden. Deelt de regering de mening dat dit zou moeten betekenen dat de vaste
financiering van politieke partijen (op basis van zetel- en ledenaantal) daardoor
verhoogd zou moeten worden?
Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten op welke wijze de financiering
van politieke partijen en de hoogte van de subsidie zich verhoudt tot landen om ons
heen. Klopt het dat Nederland onderaan de Europese lijstjes bungelt? Wat zegt dit
de regering?
Deze leden vragen de regering om nader uiteen te zetten op welke wijze de ledenaantallen
van politieke partijen in de huidige situatie en in de nieuwe situatie gecontroleerd
worden. Deelt de regering de mening dat enkel een accountantscontrole onvoldoende
is om het aantal leden te onderbouwen?
Deze leden achten het noodzakelijk dat de subsidies verstrekt worden op basis van
volstrekt correcte administratie van ledenaantallen. Hoe kijkt de regering tegen externe
validatie van ledenaantallen aan (inclusief steekproeven)? Heeft zij aanwijzingen
dat de in het verleden verstrekte subsidies op basis van incorrecte informatie over
ledenaantallen zijn verstrekt? Is de regering ervan overtuigd dat op basis van het
voorliggend wetsvoorstel adequaat gehandeld kan worden om dergelijke situaties te
voorkomen en/of te adequaat te sanctioneren?
Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat de regering «het van belang [acht]
dat politieke partijen ledenorganisaties zijn die een brede basis in de samenleving
hebben». Vervolgens geeft de regering in de memorie een verhandeling waarom het hebben
van een brede basis in de samenleving van belang is. Deze leden zijn het met deze
stellingname en onderbouwing zeer eens. In de memorie wordt echter ook gesteld dat
het hebben van een brede ledenbasis geen wettelijk voorschrift is. Zij zijn benieuwd
hoe de regering een dergelijke verplichting zou beoordelen en op welke wijze dit uitvoerbaar
zou kunnen zijn.
4.3 Regels overige financiering landelijke politieke partijen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat sluiproutes en schimmige constructies
moeten worden voorkomen, zodat de herkomst van geld altijd duidelijk is. Hoe wordt
voorkomen dat buitenlandse geldstromen via omwegen, zoals stichtingen of tussenpersonen,
alsnog Nederlandse partijen kunnen bereiken? Hoe voorkomt de regering dat politieke
partijen giften splitsen via andere instellingen om het plafond te omzeilen? Kan de
regering expliciet aangeven of er mogelijkheden zijn overwogen op dit vlak die uiteindelijk
niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen?
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat politieke partijen wordt gevraagd
giften terug te geven als een gift afkomstig is van een rechtspersoon waarvan de uiteindelijke
belanghebbende (UBO) niet is geregistreerd en of politieke partijen dan ook meegenomen
worden in het UBO-register om dit te controleren. Staan politieke partijen nu in de
lijst entiteiten die toegang tot deze gegevens hebben, zodat ze zich aan dit vereiste
kunnen houden?
Verder vragen deze leden hoe politieke partijen worden geacht te bevestigen of een
gift afkomstig is van een persoon in het buitenland met of zonder de Nederlandse identiteit,
gezien een Nederlands bankrekeningnummer hiertoe geen uitsluitsel kan bieden.
Het is de leden van de D66-fractie opgevallen dat onder de Wfpp een totaalverbod gold
op giften van niet-Nederlandse gevers. Door bezwaren tegen deze regeling door de Afdeling
advisering heeft de regering besloten om dit te veranderen naar een verbod voor politieke
partijen om van niet-ingezetenen giften te aanvaarden van in totaal meer dan 250 euro.
Voor personen met de Nederlandse nationaliteit die geen ingezetenen zijn is wel een
mogelijkheid om meer dan 250 euro te schenken. Deze aanpassing is gemaakt omdat de
regering van mening was dat een totaalverbod in strijd is met het vrij verkeer van
kapitaal en daarmee het Unierecht, omdat EU-burgers immers (onder specifieke voorwaarden)
ongeacht hun nationaliteit kiesrecht hebben bij verkiezingen voor de gemeenteraad,
algemeen bestuur van het waterschap en het Europees Parlement. Deze leden vragen zich
in deze nieuwe situatie nog steeds af hoe de regering rechtvaardigt dat er nog steeds
een verschil wordt gemaakt tussen EU-burgers en personen met de Nederlandse nationaliteit.
Zij vragen zich af hoe deze situatie anders is dan in een situatie van een totaalverbod
en daarmee niet in strijd met het Unierecht.
Deze leden lezen dat het de Napp niet is toegestaan om organisaties met andere rechtsvormen,
zoals een besloten vennootschap (bv), aan te wijzen als neveninstelling van een politieke
vereniging. De commerciële activiteiten van een bv verhouden zich niet tot de primaire
doelen van de politieke partij. Het aanwijzen van een neveninstelling met de rechtsvorm
van een BV is om deze reden onmogelijk. Toch ontstaat er een grijs gebied wanneer
kandidaten of Kamerleden zelf eigenaar zijn van een bv. Via zo’n constructie kunnen
zij inkomsten genereren die vervolgens worden ingezet om campagnes te financieren,
of waarbij publiek subsidiegeld indirect richting hun eigen bv’s wordt doorgesluisd.
Dit roept vragen op over transparantie, belangenverstrengeling en de manier waarop
de bestaande regelgeving dergelijke constructies toelaat of juist zou moeten inperken.
Deze leden vragen zich af of en op welke manier de regering in haar wetsvoorstel rekening
heeft gehouden met dergelijke constructies. In de praktijk komt het immers voor dat
politieke partijen nauw verbonden zijn met bedrijven. Zij wijzen daarbij op de situatie
waarbij Forum voor Democratie B.V. een door de partij Forum voor Democratie opgerichte
bv is die is aangewezen als neveninstelling. Amsterdam Media Group B.V. is een door
verschillende natuurlijke personen opgerichte bv die door Forum voor Democratie niet
is aangewezen als neveninstelling. De tweede valt daarom buiten de in de wet opgenomen
transparantieverplichtingen, terwijl het bestuur van deze bv vrijwel volledig bestaat
uit politici van Forum voor Democratie.
Deze leden brengen in herinnering dat op verzoek van het lid Sneller een red-teamtest
heeft plaatsgevonden met betrekking tot giften aan politieke partijen. Het doel was
om de mazen in de wetgeving op te sporen en deze te kunnen dichten. Zij vragen op
welke wijze de bevindingen van deze test zijn verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de regering gaat voorkomen dat donateurs
de openbaarmakingsplicht omzeilen door meerdere kleine giften onder de meldingsgrens
te doen, terwijl deze gezamenlijk boven de 1.000 euro per jaar uitkomen?
Kan de regering aangeven of het klopt dat giften boven de 100.000 euro nog steeds
mogelijk zijn door donaties via verbonden rechtspersonen of persoonlijke holdings
van bestuurders te spreiden over verschillende partijen? Acht de regering dit wenselijk
in het licht van de transparantieregels en het doel van de Wfpp? In antwoord op eerdere
Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 939) stelde de regering dat het ontvangen van giften van verschillende gevers die aan
elkaar verbonden zijn niet in strijd met de wet is. Waarom heeft de regering er niet
voor gekozen dit alsnog te verbieden?
Klopt het dat dat een enkele afzender meer dan een ton kan doneren, door dit te spreiden
over meerdere politieke partijen? Kan de regering aangeven waarom zij er niet voor
heeft gekozen om deze politieke invloed die een enkele persoon kan uitoefenen op de
politiek te beperken tot 100.000 euro? Is het doel van dit wetsvoorstel ook niet om
onevenredige beïnvloeding van machtige of rijke personen te voorkomen? In antwoorden
op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 939) schreef de regering dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de politieke partijen
zelf ligt en dat het voor politieke partijen niet te handhaven is, omdat ze dan onderling
op ieder moment direct informatie over ontvangen giften zouden moeten uitwisselen.
Kan de regering aangeven waarom zij niet probeert dit tegen te gaan en waarom zij
de verantwoordelijkheid niet bij de donateur zelf legt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een helder overzicht te bieden
van de reeds bestaande regels over overige financiering conform de Wfpp en de voorgestelde
wijzigingen hiervan conform voorliggend wetsvoorstel. In hoeverre zijn bijvoorbeeld
de eisen aan de financiële administratie van landelijke politieke partijen en neveninstellingen
zoals beschreven in paragraaf 5.3.2 van de memorie van toelichting een wijziging ten
opzichte van de huidige situatie?
Deze leden vragen de regering in hoeverre het politieke partijen vrij staat gelieerde
rechtspersonen op te richten die al dan niet een commercieel doel hebben. Deelt de
regering de mening dat het zeer onwenselijk is dat een politieke partij bijvoorbeeld
een neveninstelling heeft in de vorm van een bv? Klopt het dat wanneer de politieke
partij over de (commerciële) neveninstelling geen subsidie ontvangt, het conform het
huidig wettelijk kader niet verplicht is om financiële verantwoordingsstukken te overleggen
en openbaar te maken? Deelt de regering de mening dat dit onwenselijk is omdat de
financiële belangen van politieke partijen en bijbehorende politici hiermee onduidelijk
blijven. Is de regering voornemens hier wettelijke verplichtingen over op te nemen?
Zo nee, waarom niet?
Deze leden vragen de regering waarom zij het advies van de Commissie toezicht financiën
politieke partijen (Ctfpp) niet heeft overgenomen om de reikwijdte van de wet uit
te breiden tot álle geldstromen die ten behoeve van een politieke partij bestaan?
Kan de regering dit nader toelichten?
De commissie adviseerde eveneens de toekomstige Napp de bevoegdheid te verlenen onderzoek
te kunnen doen naar geldstromen van derden ten behoeve van politieke partijen en politici.
Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom de regering hier niet voor gekozen
heeft.
Deze leden maken zich, net als de regering, zorgen over inmenging in de Nederlandse
democratie van buitenaf, bijvoorbeeld uit onvrije landen. Zij achten strikte regels
die nageleefd kunnen worden noodzakelijk om dergelijke financiering te voorkomen.
Zij vragen de regering om toe te lichten in hoeverre de expertise van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten gebruikt zijn bij de totstandkoming van voorliggend wetsvoorstel.
4.4 Nadere toelichting ontwikkeling regels financiering politieke partijen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het begrip «gift» nog vaak afhankelijk lijkt
van de context waarin een bijdrage aan een politieke partij wordt verleend, bijvoorbeeld
bij een fondsenwervingsdiner. Hoe voorkomt de regering dat er misbruik gemaakt wordt
van dit grijze gebied?
Deze leden begrijpen de keuze van de regering om voor niet-ingezetenen een verbod
op te leggen op het doneren van meer dan 250 euro per jaar en daar een uitzondering
te laten voor personen met de Nederlandse identiteit. Daarom vragen zij wat de extra
administratieve lasten – zoals het verifiëren van adresgegevens – hiervan voor de
politieke partijen kunnen zijn en waarom deze bij de politieke partijen zelf worden
belegd.
Daarnaast vragen zij om nader uiteen te zetten hoeveel ingezeten zonder de Nederlandse
nationaliteit precies mogen doneren en hoe dat wordt gecontroleerd. Klopt het dat
van politieke partijen wordt verwacht dat zij bij iedere gift boven de 250 euro de
nationaliteit van de donateur verifiëren, mochten er andere regels gelden voor niet-Nederlandse
ingezetenen dan voor ingezetenen met de Nederlandse nationaliteit?
Tot slot vragen deze leden de regering toe te lichten waarom zij heeft besloten dat
politieke partijen in campagnetijd giften met een cumulatieve waarde van meer dan
10.000 euro binnen één werkdag na ontvangst moeten melden, ondanks dat enkele partijen
hebben aangegeven hiervoor meer tijd nodig te hebben. Welke extra waarde wordt aan
deze verkorte termijn gegeven in deze drie weken? En waarom is er niet voor gekozen
om deze termijn in te laten gaan in de dagen voorafgaand aan de verkiezingen, als
het uiteindelijke doel is om alle giften aangegeven te hebben voor de verkiezingsdag?
Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.
De leden van de SGP-fractie vragen welke inspanningen de regering verricht en welke
verruimingen er komen voor politieke partijen om de wettelijk voorgeschreven gegevens
daadwerkelijk met acceptabele werkbelasting te kunnen leveren. Wat is in dit kader
de reactie van de regering op de ontwikkeling dat banken juist steeds minder informatie
delen dan voorheen het geval was en dat dit het voor partijen moeilijker maakt aan
de toenemende verplichtingen te voldoen. Wordt de toegang van politieke partijen tot
het UBO-register met het oog hierop verbeterd?
Deze leden zouden graag meer duidelijkheid krijgen over de status van een legaat in
relatie tot de giftenregeling. In hoeverre geldt het legaat als een gift als bedoeld
in het wetsvoorstel? Ziet de regering ook reden om het legaat uit te zonderen, gelet
op het specifieke karakter? Indien een legaat toch als gift wordt aangemerkt, dient
het bedrag boven 100.000 euro te worden teruggestort of op een door de Napp aangewezen
rekening te worden overgemaakt. Vindt de regering het in deze specifieke situatie
wenselijk dat een deel van de erfenis overgaat op de Staat, terwijl de kans bestaat
dat de overledene zich daarvan bij het regelen niet bewust was. Is de bedoeling dat
notarissen verplicht zijn burgers hierop te wijzen en heeft de regering hierover contact
gehad met de beroepsgroep?
Giften van een natuurlijk persoon die niet in Nederland is ingezeten noch de Nederlandse
nationaliteit heeft moeten door politieke partijen worden geweigerd. De leden van
de ChristenUnie-fractie zien deze maatregel in het licht van het tegengaan van buitenlandse
beïnvloeding van Nederlandse politieke partijen. In dat licht achten deze leden dit
wenselijk. Deze leden vragen evenwel op welke wijze politieke partijen uitvoering
moeten geven aan deze wettelijke verplichting. Op welke wijze dient de politieke partij
contact te leggen met een donateur, bijvoorbeeld in situaties wanneer iemand niet
in het ledenbestand staat, om de nationaliteit te achterhalen? Is het voor de politieke
partij wettelijk toegestaan om bij natuurlijke personen een bewijsstuk op te vragen,
zoals een paspoort of een kopie van een identiteitskaart? In hoeverre zijn deze wettelijke
vereisten in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Op welke wijze dient een politieke partij de
verplichtingen na te volgen daar politieke partijen geen toegang hebben tot het UBO-register?
Deze leden lezen dat het ter beschikking stellen van een vergaderruimte of het vervoer
van personen wordt beoordeeld als gift. Zij vragen in hoeverre dit anders is dan de
huidige regelgeving. Aanvullend vragen zij of ook voor dergelijke giften een administratie
moet worden bijgehouden conform artikel 17 van voorliggend wetsvoorstel. Geldt voor
deze giften ook hetzelfde drempelbedrag als voor normale giften? Voorts vragen zij
of de regering voornemens is om gebruik te maken van de mogelijkheid om bij algemene
maatregel van bestuur nadere regels te stellen omtrent giften in natura. Zo ja, kan
de regering de inhoud hiervan schetsen?
Deze leden lezen in de memorie van toelichting een uitgebreide toelichting op de gemaakte
keuzes rond een verbod op financiering van politieke partijen door niet-ingezetenen.
Zij kunnen de gemaakte keuzes door de regering volgen. Evenwel hebben zij vragen over
hoe de politieke partijen de afgelopen jaren invulling hebben gegeven aan de verplichting
conform de Wfpp. Hebben politieke partijen op adequate wijze invulling gegeven aan
deze wettelijke verplichting? Heeft de regering informatie hoeveel giften er geweigerd
zijn door politieke partijen?
Deze leden vragen de regering op welke wijze zij de voorgestelde wetswijzigingen bij
de politieke partijen heeft getoetst op uitvoerbaarheid. Achten de besturen van de
politieke partijen voorgestelde bepalingen uitvoerbaar?
De Ctfpp wijst erop dat via een rechtspersoon de bedoeling van de wetgever om buitenlandse
beïnvloeding van de Nederlandse politiek kan worden omzeild doordat een niet-Nederlander
via een rechtspersoon tot 100.000 euro kan doneren. Deze leden vragen of deze constatering
klopt en of de regering deze mogelijkheid wenselijk acht in het licht van het tegengaan
van buitenlandse inmenging.
4.5 Aanvullende transparantie rondom Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat kiezers juist tijdens verkiezingscampagnes
snel inzicht moeten hebben in wie een partij financiert. Hoe verhoudt de meldplicht
van substantiële giften zich tot verkiezingscampagnes? Is de termijn van drie werkdagen
altijd werkbaar voor partijen én controleerbaar voor de toezichthouder? Hoe wordt
geborgd dat substantiële giften van meer dan 10.000 euro daadwerkelijk tijdig en inzichtelijk
voor het publiek worden gepubliceerd? Zijn er voldoende middelen beschikbaar bij de
toezichthouder om naleving van de regels te garanderen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor kandidaten voor een politieke functie geldt
dat alleen giften ten behoeve van hun kandidatuur, de verkiezingscampagne dan wel
de politieke vereniging hoeven te worden geregistreerd. Deze leden zijn het met de
regering eens dat ook kandidaten transparant over giften moeten zijn. Wel vragen zij
hoe dit getoetst zal worden. In hoeverre wordt er bij de kandidaten nagegaan hoe de
giften die zij privé ontvangen niet ten behoeve van de campagne worden besteed? Kan
de regering ingaan op het grijze gebied tussen giften in de privésfeer en giften ten
behoeve van een kandidatuur?
4.6 Landelijke politieke partijen in Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat transparantie van financiering
overal in Nederland even streng moet zijn. Kan de regering toelichten hoe de transparantie
van geldstromen naar politieke partijen in Caribisch Nederland wordt geborgd? In het
verlengde hiervan zijn deze leden benieuwd of Nederland ook met Aruba, Curaçao en
Sint-Maarten spreekt over het belang van goede regelgeving voor politieke partijen?
4.7 Wijzigingen ten opzichte van de Wfpp
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zouden het op prijs stellen als de regering
een «was-wordt»-overzicht kan geven van de wijzigingen tussen de Wfpp en de Wpp op
het gebied van regelgeving ten aanzien van de financiering van landelijke politieke
partijen.
5. De financiering van decentrale politieke partijen
5.1 Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat ook decentrale partijen transparant
moeten zijn, maar dat de lasten proportioneel moeten zijn. Kan de regering toelichten
waarom ervoor is gekozen om decentrale partijen exact dezelfde regels op te leggen
als landelijke partijen, inclusief giftenplafond, meldplichten en rapportageverplichtingen?
Heeft de regering overwogen om hier andere regels te hanteren? Zo kunnen deze leden
zich voorstellen dat juist overwogen wordt om een lager giftenplafond in te stellen
omdat een grote gift bij lokale verkiezingen relatief juist grotere invloed kan hebben
op een campagne. Anderzijds kunnen sommige administratieve verplichtingen juist lastiger
zijn voor kleine, lokale partijen. Graag ontvangen deze leden daarom een nadere toelichting
op de door de regering gekozen gelijkstelling tussen de regimes voor landelijke en
lokale partijen.
De leden van de NSC-fractie zijn blij met deze uitbreiding van de ondersteuning van
politieke partijen. Lokale democratie verdient zeker ook ondersteuning en is gebaat
bij versterkte transparantie. Deze leden zijn dan ook blij met dit voorstel en zien
uit naar de spoedige inwerkingtreding.
Het kennispunt Lokale Partijen heeft in zijn position paper ook gewezen op de subsidiëring
in natura van landelijke politieke partijen, via de zendtijd voor politieke partijen
op landelijke televisie. Deze leden vinden het niet realistisch of uitvoerbaar om
die zendtijd breder beschikbaar te maken, maar vinden het wel logisch dat – voor een
gelijk speelveld – de zendtijd voor landelijke partijen wordt opgeschort in de aanloop
naar gemeenteraadsverkiezingen. Is de regering bereid dit te onderzoeken, in overleg
met het Commissariaat voor de Media? Zo ja, wanneer kan de regering daarover terugkoppeling
geven, zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verantwoordelijkheidsverdeling wordt ingericht
bij decentrale afdelingen. Deze leden vragen welke verplichtingen precies bij het
landelijk bureau komen te liggen en hoe de uitvoerbaarheid hiervan wordt beoordeeld,
gegeven het grote aantal lokale afdelingen. Zij vragen of de regering bereid is te
verkennen of een tijdelijke, faciliterende rol van de Napp in de invoeringsfase kan
bijdragen aan een soepele implementatie. Zij vragen eveneens of de regering wil overwegen
om elke partij een vaste contactpersoon te geven binnen de Napp en een centraal portaal
te ontwikkelen voor registratie en rapportage.
5.2 Regels subsidie decentrale politieke partijen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat subsidie voor decentrale politieke
partijen eerlijk verdeeld moet worden en moet leiden tot versterking van de lokale
democratie, niet tot afhankelijkheid. Op welke wijze wordt de subsidieregeling voor
decentrale partijen vormgegeven? Geldt er een basisbedrag per partij, een zetelgebonden
bedrag of een combinatie daarvan? Hoe verhoudt de nieuwe subsidie voor decentrale
partijen zich tot de bestaande gemeentelijke of provinciale ondersteuning van raads-
en Statenfracties? Is er sprake van overlap?
De leden van de VVD-fractie vinden het een verstandige stap van de regering om ook
de subsidiëring van decentrale politieke partijen wettelijk vast te leggen. Deze leden
zijn van mening dat dat van groot belang is, gezien de waarde van alle politici en
politieke partijen die zich inzetten voor hun gemeente, provincie of waterschap. Naar
aanleiding hiervan hebben deze leden nog wel enkele vragen of opmerkingen.
In het wetsvoorstel lezen deze leden dat decentrale politieke partijen subsidie kunnen
aanvragen als zij minimaal één zetel hebben in een rechtstreeks gekozen vertegenwoordigend
orgaan. Tevens vinden deze leden het verstandig dat ook hier regels voor financiële
transparantie worden gesteld. Desondanks vinden zij het ingewikkeld om te lezen dat
dit een lichter regime zou worden, gezien de belangrijke rol die deze partijen vervullen
in onze democratie en de risico op ondermijning die juist in het lokaal bestuur groot
is. Kan de regering dit nader motiveren?
Deze leden vragen ook hoe de financiële transparantie van decentrale politieke partijen
zal worden gecontroleerd, gezien de vele decentrale politieke partijen die Nederland
kent.
Verder lezen zij dat de subsidietermijn voor decentrale politieke partijen loopt vanaf
1 juli tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar. Aangezien verkiezingen van
gemeenteraden, waterschappen en provincies altijd gehouden worden in maart, vragen
zij waarom er niet gekozen is voor een datum dichterbij de verkiezingsdag. Zou het
mogelijk zijn om deze termijn te vervroegen naar 1 april of 1 mei, om zo te voorkomen
dat decentrale politieke partijen maanden zonder deze subsidies moeten functioneren?
Wat zijn de voor- en nadelen?
De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd naar de financiële uitwerking. De regering
voorziet ruim 8 miljoen euro aan uitgaven en koppelt daar ook al voorgenomen bedragen
aan. Deze leden vermoeden onder 6.5.5 in het memorie van toelichting overigens een
kennelijke verschrijving bij het bedrag per zetel in provinciale staten.
Zij zijn benieuwd hoe het de regering voorziet dat deze subsidiebedragen zich in de
praktijk gaan ontwikkelen. Zij hechten daarbij aan zekerheid en voorspelbaarheid in
de bedragen, zodat de subsidie in ieder geval niet in enig jaar onverwacht lager kan
uitvallen dan het jaar daarvoor. Tegelijkertijd zien zij wel de mogelijkheid om bij
onderbenutting de bedragen (enigszins) te verhogen. Zij verzoeken de regering om een
nadere toelichting te geven op hoe dit in de praktijk voorzien is.
Het Kennispunt lokale partijen heeft in haar position paper onder andere aandacht
gevraagd voor de startdatum van de subsidiëring. Hoe voorziet de regering de besteding
van de geoormerkte middelen als deze nog niet in 2026 onder de wet kunnen worden uitgekeerd?
Is de regering bereid in dat geval de middelen op een andere wijze beschikbaar te
maken voor het doel van versterking van de lokale democratie, bijvoorbeeld door een
eenmalige toevoeging aan het gemeente- en provinciefonds of door via de VNG of het
Kennispunt lokale partijen te ondersteunen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helder uiteen te zetten wat
er door het voorliggend wetsvoorstel verandert voor de financiering van lokale afdelingen
van landelijke politieke partijen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorstander van een subsidieregeling voor
decentrale politieke partijen. Het ontbreken ervan maakt decentrale politieke partijen
kwetsbaarder voor oneigenlijke financiële beïnvloeding. Deze leden achten het van
het grootste belang dat de subsidieregeling eenvoudig is, des te meer omdat lokale
afdelingen van landelijke partijen maar ook decentrale politieke partijen last hebben
van een gebrek aan bestuursleden die op vrijwillige basis een afdeling of decentrale
politieke partij proberen te laten functioneren. Is de regering het op dit punt met
deze leden eens?
De leden van de ChristenUnie-fractie pleiten ervoor om de financiering van lokale
afdelingen van landelijke partijen voort te zetten op de wijze zoals dat nu geldt.
Kan de regering nader toelichten of en waarom hier niet voor gekozen is? Is de regering
het met deze leden eens dat het voor lokale afdelingen van landelijke politieke partijen,
waarvoor vaak geen bestuursleden te vinden zijn, een onnodige last is om zelf subsidie
te moeten aanvragen in plaats van voortzetting van de huidige werkwijze?
De leden van de ChristenUnie-fractie achten het mogelijk om een subsidieregeling voor
decentrale politieke partijen in te stellen naast de bestaande financiering van lokale
afdelingen van landelijk actieve politieke partijen. Dit zou de administratieve lasten
voor afdelingen van landelijke partijen enorm doen afnemen. Is deze mogelijkheid voor
de regering ook uitvoerbaar en wenselijk? Zo nee, waarom niet?
5.3 Regelgeving financiële administratie decentrale politieke partijen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden transparantie van groot belang. Dit
versterkt wat hen betreft de lokale democratie. Deze leden vinden het wel belangrijk
dat de nieuwe regels voor lokale partijen geen onnodige extra belemmering zijn voor
nieuwe partijen. Daarom vinden zij het belangrijk dat lokale partijen adequaat worden
geïnformeerd over de nieuwe wet. Hoe wordt voorkomen dat nieuwe verplichtingen een
drempel opwerpen voor de oprichting van nieuwe lokale partijen en daarmee de politieke
vernieuwing beperken? Welke rol is voorzien voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en de koepels van lokale partijen bij de implementatie van de nieuwe regels?
Hoe wordt toezicht gehouden op honderden kleine partijen in het land, zonder dat dit
leidt tot disproportionele lasten voor de toezichthouder? Wat zijn de consequenties
als een decentrale partij niet voldoet aan de transparantieverplichtingen? Zijn sancties
proportioneel afgestemd op de schaal van de partij?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom afdelingen zonder rechtspersoonlijkheid
binnen een landelijke politieke partij op vrijwel dezelfde wijze financiële verantwoording
moeten gaan afleggen als de landelijke partij. Deze leden wijzen erop dat het werk
in deze afdelingen veelal door vrijwilligers gebeurt en dat de hoeveelheid werk een
obstakel kan worden voor participatie. Zij vragen eveneens of de regering kan aangeven
waarom de vereisten ten aanzien giften en verantwoording op decentraal werkelijk zo
noodzakelijk zijn als op landelijk niveau. Waarom heeft de regering niet overwogen
om eerst in de praktijk te bezien wat de ontwikkelingen zijn?
5.4 Decentrale politieke partijen in Caribisch Nederland
In Caribisch Nederland is de schaal nog veel kleiner dan in veel gemeenten in Europees
Nederland. Kan de regering daarom, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie,
nader ingaan op de afwegingen die gemaakt zijn bij het bepalen van de gevolgen van
de nieuwe wet voor de lokale partijen op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba? Komt de
informatie over de nieuwe wet ook beschikbaar in alle officiële talen van de eilanden?
6. Toezicht en handhaving
6.1 Instelling Nederlandse autoriteit politieke partijen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de gevolgen van online
adverteren door politieke partijen. Deze leden pleiten voor een eerlijke toegang tot
informatie over politieke partijen, ook in het digitale domein. De mogelijkheid om
gerichte advertenties op basis van persoonskenmerken in te kopen op online platforms
kan leiden tot een ongelijke informatievoorziening. Zij vragen de regering of zij
heeft overwogen om in de Wpp nationale maatregelen op te nemen om gericht online adverteren
door politieke partijen te reguleren. Hoe kijkt de regering naar de gevolgen van gerichte
politieke advertenties op het democratisch proces?
Deze leden verwijzen naar het advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming
(EDPS Opinion on the Proposal for Regulation on the transparency and targeting of
political advertising, 22 januari 2022), waarin de toezichthouder aanbeveelt om politieke
«microtargeting» te verbieden en de datacategorieën waarop gericht geadverteerd mag
worden aan banden te leggen. Kan de regering reageren op deze aanbevelingen? Bovendien
wijzen deze leden op onderzoek uit 2024 van de Universiteit van Amsterdam (M. van
Drunen en F. Votta, EU-regulering van politieke microtargeting in Nederland: onderzoek
faciliteren en negeren, 2024) waaruit blijkt dat Nederland, in tegenstelling tot andere
EU-landen, (nog) geen wetgeving kent voor politieke advertenties. Daarmee kent ook
online adverteren een lagere mate van regulering. Hoe waarborgt de regering dat de
Transparantieverordening nationaal stevig wordt gehandhaafd? Heeft zij overwogen om
aanvullende eisen op te nemen in de voorliggende wet? Zo ja, waarom is afgezien van
het opnemen van deze eisen?
6.2 Voorgeschiedenis en motief voor oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke
partijen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat conform
voorliggend wetsvoorstel de verhouding wordt tussen de Napp en de bestaande Ctfpp.
6.3 Vormgeving van de Napp
Het wetsvoorstel sluit politieke ambtsdragers en degenen die de afgelopen vier jaar
een politiek ambt hebben bekleed uit van benoeming (artikel 115). De leden van de
NSC-fractie vinden dit verstandig, maar vragen zich af of dit ook niet zou moeten
gelden voor diegenen die een bestuursfunctie binnen een politieke partij bekleden
of bekleed hebben, zeker omdat het juist de bestuurders van de politieke vereniging
zijn die het meeste met de Napp te maken zullen hebben. Heeft de regering dit ook
overwogen en zo nee, is de regering bereid het voorstel hierop aan te passen?
De wet regelt dat het toezicht op politieke partijen op afstand van de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt te liggen. Deze leden vinden dat een
goede ontwikkeling. Onder andere de Ctfpp heeft in haar position paper echter voorgesteld
om nog meer afstand te creëren door ook het toezicht op de Napp niet bij de Minister
te beleggen. Kan de regering nader toelichten waarom het huidige model is gekozen
en waarom bijvoorbeeld de selectie van bestuursleden niet nader is vastgelegd of omschreven?
De leden van de D66-fractie steunen de oprichting van een nieuwe autoriteit voor toezicht
en handhaving die op meer afstand van de Minister staat. Deze leden zijn wel verbaasd
dat de regering de aanbeveling om de benoeming van de leden van de Napp op afstand
te plaatsen niet overneemt. Het argument dat hiervoor wordt aangewend (een commissie
moet ook door de Minister worden benoemd, is daarom niet onafhankelijk en daarmee
onwenselijk) bevat al de premisse dat benoeming door de Minister niet onafhankelijk
en daarmee niet wenselijk is. Waarom is er niet gekozen om de benoeming van de leden
van de Napp te laten gebeuren door een werkelijk onafhankelijke commissie? De vergelijking
met de Kiesraad gaat wat betreft deze leden mank, gezien de meer verstrekkende bevoegdheden
die de Napp zou krijgen, bijvoorbeeld ten aanzien van het opleggen van sancties. Kan
de regering hier nader op reflecteren?
7. Advies en consultatie
7.1 Advies ATR
In het licht van de proportionaliteit van de maatregel, gezien de enorme administratieve
lasten die de registratieplicht met zich meebrengt, heeft het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR) geadviseerd te overwegen om een ondergrens van 50 euro in te stellen
voor de registratieplicht en een ondergrens van 200 euro voor de transparantieplicht
van decentrale partijen. De regering heeft daarop gereageerd door de transparantieplicht
te verhogen naar 250 euro, maar heeft de registratieplicht voor alle giften in stand
gehouden. Als reden hiervoor is gegeven dat het achteraf mogelijk moet zijn om vast
te stellen of meerdere donaties onder de 250 euro optellen tot een donatie die transparant
gemaakt moet worden. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de regering ook
heeft overwogen om cumulatieve transparantieplicht te maken van bijvoorbeeld maximaal
50 euro per jaar, zodat deze omzeilingsroute voorkomen kan worden maar de administratieve
last nog steeds verlaagd kan worden.
8. Inwerkingtreding
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hechten aan spoedige inwerkingtreding
van de Wpp. Wat is de op dit moment actueel voorziene inwerkingtreding van de Wpp
wanneer de wet door beide Kamer voor de zomer van 2026 zou worden aangenomen?
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel 1
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil ingaan op de situatie van een
afdeling die wel rechtspersoonlijkheid bezit en die bijvoorbeeld als lokale vereniging
onderdeel uitmaakt van een landelijke politieke partij. Waarom zouden die afdeling-verenigingen
geen decentrale politieke verenigingen kunnen zijn en waarom is het statutaire vereiste
zo belangrijk? Hoe voorkomt de regering dat deze rechtspersonen ten onrechte tussen
en wal en schip vallen?
Artikel 36
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de formulering dat leden «zich
verbinden met een politieke vereniging». Wordt hieronder ook en allereerst begrepen
het oprichten van een nieuwe vereniging, dus het zich verbinden met of in een vereniging,
in plaats van het zich verbinden met een bestaande vereniging?
Artikel 54
De leden van de ChristenUnie-fractie willen een voorstel doen voor vereenvoudiging
van dit artikel. Het doel van artikel 54, tweede lid, is in de ogen van de leden van
de ChristenUnie-fractie dat de jongerenorganisatie uit daadwerkelijke jongeren bestaan
en er geen subsidie wordt verstrekt voor (veel) oudere leden. De eis in het tweede
lid, sub b (dat minstens twee derde van de leden bestaat uit jongeren tussen de 14
en 27 jaar), kan in de ogen van deze leden ook vervangen worden door één leeftijdsgrens
van 30 jaar. Politieke jongerenorganisaties komen dan in aanmerking voor subsidie
op basis van hun ledenaantal voor leden tussen de 14 en 30 jaar, ongeacht hun leeftijd.
Alle eventuele leden ouder dan 30 jaar tellen niet mee voor de subsidie. Dit vereenvoudigt
het artikel omdat de eis uit het tweede lid, sub b (de tweederde eis), vervalt. Door
het voorstel blijft het doel in stand om geen subsidie te geven aan een politieke
jongerenorganisatie die vooral bestaat uit mensen ouder dan 30 jaar. Het huidig (en
toekomstig) wettelijk kader is in de ogen van deze leden onnodig ingewikkeld. Bovendien
is de eis uit sub b voor sommige politieke jongerenorganisaties ingewikkeld om aan
te voldoen. Jongeren in de leeftijdscategorie van 28 tot 30 jaar zijn voor politieke
jongerenorganisaties van belang: jongeren starten in deze leeftijd bijvoorbeeld met
politieke participatie in gemeenteraden, besturen en dergelijke. Om aan de tweederde
eis te voldoen zouden politieke jongerenorganisaties leden tussen de 28 en 30 jaar
hun lidmaatschap moeten ontnemen. Dat is in de ogen van deze leden onwenselijk: politieke
betrokkenheid van jonge mensen is juist noodzakelijk voor een vitale democratie. Financiële
gevolgen heeft dit voorstel niet: de bestaande totale subsidieomvang kan gelijk blijven
en die wordt conform de wettelijke kaders verdeeld over de subsidiabele leden. Zij
vragen de regering te reageren op dit voorstel voor vereenvoudiging.
De voorzitter van de commissie, De Vree
De adjunct-griffier van de commissie, Van der Haas
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
J.P. van der Haas, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.