Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kostic over ‘de rechterlijke uitspraak dat Nederland burgers onvoldoende beschermt tegen landbouwgif’
Vragen van het lid Kostic (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de rechterlijke uitspraak dat Nederland burgers onvoldoende beschermt tegen landbouwgif (ingezonden 7 augustus 2025).
Antwoord van Minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), mede
namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 25 september
2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof van Den Bosch, waarbij
werd bevestigd dat lelieteelt naast woonwijken wegens het vele gebruik van landbouwgif
onwenselijk is en dat de wetgever en de toelatingsorganisatie (het College voor de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)) steken laten vallen in
het beschermen van bewoners tegen landbouwgif?1
Antwoord 1
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar vervoer en Milieu hebben kennisgenomen
van de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juli jongstleden. Het
betrof een hoger beroep in kort geding aangespannen door een lelieteler tegen een
eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter waarbij de lelieteler een verbod werd
opgelegd om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen ten behoeve van de lelieteelt.
Het verbod is door het hof nu teruggebracht tot een tijdelijk verbod voor deze ene
lelieteler dat ruimte geeft voor onder andere nader onderzoek. De uitspraak is niet
onherroepelijk, o.a. een bodemprocedure en cassatie zijn mogelijk.
Wij delen niet uw mening dat de wetgever en het Ctgb «steken hebben laten vallen in
het beschermen van bewoners tegen landbouwgif». Zie hiervoor de beantwoording bij
vraag 2, 4 en 7.
Vraag 2
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 27 858, nr. 714) en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op het gebrek aan handelen van
het kabinet om de gezondheid van burgers te beschermen, maar dat de Minister en de
Staatssecretarissen wilden wachten op nog jarenlang onderzoek totdat 100 procent zekerheid
was dat bestrijdingsmiddelen inderdaad gevaarlijk waren voor mensen?2,
3,
4
Antwoord 2
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, welzijn en Sport (VWS) en de Minister van
LVVN hebben de vragen van de Partij van de Dieren beantwoord die in het Commissiedebat
gewasbeschermingsmiddelen op 15 mei jongstleden zijn gesteld. In de beantwoording
hebben we aangegeven dat er sprake zou moeten zijn van een concreet causaal verband
tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van ziektes. Het
kabinet heeft daartoe een meerjarig onderzoeksprogramma gestart (SPARK, Kamerstuk
27 858, nr. 707). In de huidige risicobeoordeling is onder meer uitgangspunt dat een gewasbeschermingsmiddel
geen onmiddellijke of uitgestelde schadelijke effecten op de gezondheid van de mens
mag hebben.
Vraag 3
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren in het commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen
van 15 mei 2025 stelde dat dat geen juiste toepassing was van het voorzorgsbeginsel
door het kabinet en dat het kabinet meer verboden en beperkingen moest instellen,
eventueel in afwachting van resultaten van verder onderzoek (Kamerstuk 27 858, nr. 714)?
Antwoord 3
In de brief van 19 november 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 676) van de Minister van LVVN is ingegaan op de wijze waarop het voorzorgsbeginsel wordt
toegepast bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Een mogelijke verdenking
van een gevaar voor gezondheid van mens en milieu, bijvoorbeeld vanwege een stofeigenschap,
hoeft niet te betekenen dat er daadwerkelijk ook een schadelijk effect optreedt bij
gebruik volgens de wettelijke gebruiksvoorschriften. De blootstelling is daarbij van
belang om het risico op een schadelijk effect te beoordelen. In het toelatingsbeleid
van gewasbeschermingsmiddelen wordt enerzijds rekening gehouden met realistische gebruiksomstandigheden
en anderzijds wordt daarbij rekening gehouden met maximale blootstelling (worst case
scenario’s) en worden veiligheidsfactoren toegepast.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter op de regering over het feit dat Nederland
het voorzorgsbeginsel niet goed toepast en de Europese richtlijn omtrent duurzaam
gebruik van pesticiden niet goed heeft ingevoerd en daarmee kwetsbare groepen zoals
kinderen en ouderen onvoldoende beschermt?
Antwoord 4
Ten aanzien van het voorzorgsbeginsel past Nederland dit beginsel toe zoals is vastgelegd
in Europese regelgeving inzake de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (zie Kamerbrief
27 858, nr. 676). Daarnaast speelt Nederland een continue actieve rol om het toelatingskader, waar
nodig en mogelijk, te verbeteren. Dat is ook onderdeel van het in het antwoord op
vraag 2 genoemde meerjarige onderzoek. Van belang bij de toepassing is de mate waarin
er wetenschappelijke zekerheid moet zijn (causaal verband) dat een mogelijk risico
ook daadwerkelijk optreedt. De risico’s voor de goedkeuring van een werkzame stof
en de toelating van een gewasbeschermingsmiddel zijn immers vooraf al zorgvuldig onderzocht
met de kennis die voorhanden was. En als na goedkeuring of toelating is gebleken dat
nieuwe wetenschappelijke kennis aantoont dat niet meer aan de vereisten van het toelatingskader
wordt voldaan (zoals geen schadelijke effecten voor de mens), kan de Europese Commissie,
respectievelijk de nationale toelatingsautoriteit ingrijpen in de goedkeuring en toelating.
Ten aanzien van de implementatie van Richtlijn 2009/129/EG verwijst het hof enkel
naar de implementatie van artikel 12 van deze richtlijn, dat betrekking heeft op maatregelen
in gebieden waar kwetsbare groepen regelmatig gebruik van maken. In de goedkeuringsprocedure
van werkzame stoffen op EU niveau en bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
wordt in de risicobeoordeling al extra aandacht gegeven aan kwetsbare groepen. Dat
is in beide procedures ook een vereiste van de gewasbeschermingsmiddelenverordening
(Verordening (EG) 1107/2009 artikel 4, lid 2, aanhef en onder a). Dat betekent dat
met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de wettelijke gebruiksvoorschriften
geen schadelijke effecten mogen optreden, ook niet bij kwetsbare groepen. Aanvullend
daarop bevat de richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG) voorschriften
voor lidstaten om mogelijke risico’s en effecten van het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen
nog verder terug te dringen. Daarbij hebben lidstaten ruimte in de mate waarin ze
invulling geven aan deze voorschriften, afhankelijk van de specifieke situaties in
de lidstaat. Artikel 12, aanhef, en onderdeel a, van die Richtlijn, schrijft voor
dat de lidstaten ervoor zorgdragen dat het gebruik van pesticiden wordt geminimaliseerd
of verboden in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen worden
gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen
en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen.
Nederland heeft het aangehaalde artikel 12, onderdeel a, onder meer geïmplementeerd
met een verbod op professioneel gebruik buiten de landbouw, oftewel een verbod op
gebruik in bijvoorbeeld woonwijken, (recreatie- en sport)parken, speelplaatsen en
andere groenvoorzieningen. Het artikel ziet op maatregelen die in de desbetreffende
openbare gebieden moeten worden getroffen en bevat geen concrete verplichting voor
de lidstaten om daarnaast ook alle gebruik in de directe omgeving van de betrokken
gebieden te verbieden.
Er is ook zorg voor de gezondheid van omwonenden. Lokale overheden hebben bijvoorbeeld
de mogelijkheid om op basis van de omgevingswet nadere maatregelen te nemen. Zoals
uw Kamer is gemeld wordt door het Rijk onderzoek in gang gezet om een rekenmethode
te ontwikkelen voor onderbouwing van de breedte van spuitzonering (Handelingen 20242025–2008).
Ook wordt gewerkt aan een informatiepunt voor omwonenden, in lijn met de toezegging
aan uw Kamer (TZ202412–010).
Vraag 5
Hoe gaat u deze fout precies op korte termijn corrigeren?
Antwoord 5
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, past Nederland het voorzorgsbeginsel
toe volgens Europese regelgeving en heeft het Richtlijn 2009/128/EG op het door het
hof genoemde onderdeel adequaat geïmplementeerd.
Vraag 6
Weet u nog dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben
geuit (Kamerstuk 2025D28474) (Kamerstuk 2024D43678) op de werkwijze van het Ctgb, waarbij onvoldoende werd getoetst op de gevaren voor
de gezondheid van burgers, maar de Minister altijd bleef herhalen dat ze blijft volgen
wat het Ctgb zegt?
Antwoord 6
Eerder geuite opmerkingen zijn bekend. Het Ctgb volgt het strenge Europese toetsingskader
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en is binnen de EU één van de meest
gerenommeerde toelatingsautoriteiten en draagt actief bij aan de verdere ontwikkeling
van het toetsingskader. Er wordt dezerzijds veel waarde gehecht aan en vertrouwen
op de onafhankelijke besluiten en wetenschappelijke adviezen van het Ctgb.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de uitspraken van de rechter over het gebrekkige handelen van
het Ctgb, waaronder het niet toetsen op risico’s op ziektes als Parkinson en ontwikkelingsstoornissen
bij kinderen en het niet vragen om een risicobeoordeling bij wetenschappelijke deskundigen?
Antwoord 7
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6 is er geen sprake van gebrekkig handelen
van het Ctgb. De rechter spreekt uit dat er omissies zijn omdat geen onderzoek is
verricht naar risico’s op neurodegeneratieve ziektes die op latere leeftijd optreden,
zoals de ziekte van Parkinson en naar risico’s op ontwikkelingsstoornissen voor jonge
en ongeboren kinderen. De rechter geeft ook aan dat het toelatingssysteem voor gewasbeschermingsmiddelen
een verfijnd systeem is dat met waarborgen is omgeven.
In dit systeem wordt getoetst of de blootstelling onder de Europees geharmoniseerde
veilige gezondheidskundige grenswaarden blijft. Alleen dan kan een gewasbeschermingsmiddel
worden toegelaten. Dit systeem bevat veiligheidsmarges en houdt rekening met intrinsieke
onzekerheden zowel bij het inschatten van de blootstelling als de afleiding van de
grenswaarden. Bij de inschatting van de blootstelling wordt uitgegaan van de maximale
blootstelling (worst case scenario’s). De grenswaarden zijn gebaseerd op een grote
hoeveelheid informatie over het meest kritische gezondheidseffect en de meest gevoelige
onderzoeksgroep uit een dataset. Daarbij kijkt men naar onder andere giftigheid, kankerverwekkendheid,
neurotoxiciteit, effecten op de reproductie en ontwikkeling gedurende alle levensstadia
van geboorte tot latere leeftijd. In alle gevallen wordt een veiligheidsfactor 100
toegepast ter compensatie van verschillen tussen (proef)dier en mens en tussen mensen
onderling. Zo worden ook de meest kwetsbare mensen beschermd met deze grenswaarden.
Wanneer de wetenschappelijke informatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld bij
onzekerheid over een bepaald effect gezien in een studie, wordt nog een extra veiligheidsfactor
gehanteerd om te zorgen dat de grenswaarden voldoende beschermend zijn.
Nieuwe wetenschappelijk inzichten kunnen leiden tot verbetering en aanpassing van
het bestaande toelatingskader. En daar spelen Nederlandse wetenschappelijke instituten
zoals RIVM, WUR en andere universiteiten en ook het Ctgb een actieve rol. Dit gebeurt
onder meer met het in het antwoord op vraag 2 genoemde meerjarige onderzoeksprogramma
en het zogeheten SPARK onderzoek waarbinnen een teststrategie wordt ontwikkeld om
de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson te
onderzoeken. Met verbeterde beoordelingsmethodes op bijvoorbeeld deze neurodegeneratieve
effecten kan vollediger of zogezegd specifiek op deze effecten worden beoordeeld.
Dat geeft extra zekerheden. Het is belangrijk dat daar aan gewerkt wordt en daarin
neemt NL al initiatief binnen de EU.
Vraag 8
Welke snelle stappen gaat u ondernemen om deze fout te corrigeren?
Antwoord 8
Het systeem is gebaseerd op continue aanpassing van het toelatingskader op basis van
voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. Indien voortschrijdend inzicht wordt uitgelegd
als een fout werkt dat averechts op initiatieven om tot nieuwe wetenschappelijke inzichten
te komen en die vervolgens toe te passen of te vertalen naar regelgeving.
Vraag 9
Wat gaat u precies op welke termijn doen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter?
Antwoord 9
De uitspraak van het hof betrof een civiele zaak tussen een lelieteler en een groep
omwonenden. Het is aan de betrokken partijen om daar gevolg aan te geven of in beroep
te gaan (cassatie of bodemprocedure).
In voorgaande antwoorden is uiteengezet wat er gedaan wordt om het toelatingssysteem
verder te verbeteren en mens, dier en milieu te beschermen. Het kabinet gaat verder
op deze ingeslagen weg.
Vraag 10
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat kinderen en andere mensen op korte termijn
alsnog voldoende worden beschermd tegen landbouwgif en andere bestrijdingsmiddelen
en biociden?
Antwoord 10
Via het huidige Europese toetsingskader en aanvullende nationale voorschriften, zoals
verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw,
om risico’s en effecten nog verder te minimaliseren wordt invulling gegeven aan het
beginsel mens, dier en milieu te beschermen.
Vraag 11
Gaat u in ieder geval met uw collega’s een landelijk verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen
nabij woonwijken instellen, zoals omwonenden dat willen? Zo nee, waarom speelt u bewust
met mensenlevens?
Antwoord 11
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 9 gaat het kabinet verder op de weg van continue
verbetering van het toelatingskader. Daarnaast wordt ingezet op maatregelen om de
afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen, bij voorkeur laagrisicomiddelen
te gebruiken en emissies naar het milieu terug te dringen (zie Kamerstuk 27 858, nr. 706 inzake het Jaarplan 2025 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming
2030).
Verder is een verkennend onderzoek uitgezet bij RIVM en WUR om te komen tot een objectieve
onderbouwing van spuitzonering in de nabijheid van bebouwing en natuurgebieden.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 wordt, als na toelating is gebleken dat
nieuwe wetenschappelijke kennis aantoont dat niet meer aan de vereisten van het toelatingskader
uit artikel 29 Verordening 1107/2009 wordt voldaan (zoals geen schadelijke effecten
voor de mens), ingegrepen in de toelating.
Vraag 12
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden vlak
na het zomerreces 2025 weer naar de Kamer wordt gestuurd, waarbij recht wordt gedaan
aan de genoemde uitspraak van de rechter en de roep vanuit de wetenschap en burgers
om mensen en dieren beter te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen en biociden, gezien
het feit dat deze wet met een amendement succesvol is gewijzigd door de Partij voor
de Dieren (Kamerstuk 35 756, nr. 8, waardoor deze wet een flinke reductie had van het gebruik van schadelijke gif in
de landbouw en erbuiten en zo de gezondheid van mensen echt beschermt, maar werd ingetrokken
door het huidige kabinet? Zo ja, wat komt er dan in die wet te staan en welke middelen
(binnen en buiten de landbouw) worden verder verboden of aan banden gelegd en op welke
termijn? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Antwoord 12
Het geamendeerde wetsvoorstel over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten
de landbouw is op 20 december 2024 ingetrokken, onder aankondiging dat het oorspronkelijke
wetsvoorstel, zonder de amendementen, opnieuw zal worden ingediend (Kamerbrief van
24 april 2025, Kamerstuk 35 756, nr. 28).
Het oorspronkelijke wetsvoorstel is ruim vierenhalf jaar geleden ingediend.
Zoals in de aangehaalde brief aangegeven, zijn de doelstellingen van het oorspronkelijke
wetsvoorstel het uitgangspunt. De demissionaire status van het kabinet vraagt op dit
moment echter terughoudendheid met wetsvoorstellen. Daarnaast moet de noodzaak van
indiening van het oorspronkelijke wetsvoorstel bezien worden in het licht van de jurisprudentie
die zich na de indiening van dat voorstel ontwikkeld heeft. De Kamer wordt daarover
op een later moment geïnformeerd.
Vraag 13
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak met betrekking tot de andere teelten waarvoor
veel gif wordt gebruikt (zoals tulpen en pootaardappelen)? Op welk wetenschappelijk
en juridisch advies baseert u uw antwoord en kunt u dit advies of deze adviezen meesturen)?
Antwoord 13
De uitspraak van het hof, betreffende een hoger beroep in vervolg op een uitspraak
in kort geding van de Rechtbank Limburg, ging over een specifieke situatie, over specifieke
door de teler te gebruiken middelen met bepaalde werkzame stoffen en voorzag in een
tijdelijk verbod. Dit hof baseerde zich daarbij op de door de partijen aangedragen
informatie en gaf met de tijdelijkheid van het verbod ruimte voor o.a. een bodemprocedure
en aanvullend onderzoek. Daarnaast staat voor partijen nog de mogelijkheid van cassatieberoep
open. De uitspraak heeft gelet op dit alles geen directe werking voor de lelieteelt
in zijn algemeenheid, noch voor andere teelten. Overigens heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
in een soortgelijke procedure (hoger beroep na civielrechtelijk kort geding) in 20235 geoordeeld dat de lelieteelt in die zaak kon worden gecontinueerd, met vier specifieke
door de lelieteler in die zaak benodigde middelen. In geschillen tussen civiele partijen
houdt de civiele rechter rekening met de specifieke omstandigheden die aan de orde
zijn.
Vraag 14
Erkent u dat de kans groot is dat als de overheid niet snel in actie komt tegen landbouwgif,
er meer mensen na deze uitspraak terecht naar de rechter zullen stappen om hun gezondheid
en die van hun kinderen te beschermen?
Antwoord 14
In Nederland hebben civiele partijen altijd het recht om een casus voor te leggen
aan een rechter. Om in te grijpen op een toelating is een wetenschappelijke onderbouwing
noodzakelijk, dat is en blijft de leidraad voor het kabinet.
Vraag 15
Deelt u de mening, van ons en omwonenden, dat het de taak van de overheid is om snel
alsnog duidelijkheid en goede bescherming van gezondheid van mensen en dieren te regelen,
zodat burgers niet worden gedwongen om agrariërs voor de rechter te slepen en om te
voorkomen dat spanningen tussen burgers en agrariërs op het platteland verder oplopen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Voor de overheid is een rol weggelegd om wetenschappelijke onderbouwde duidelijkheid
te geven en daarmee de gezondheid van mens, dier en milieu te beschermen. Vertrouwen
op de adviezen en besluiten van onafhankelijke wetenschappelijke instituten, die daarvoor
in het leven zijn geroepen, is daarbij essentieel.
Vraag 16
Kunt u de vragen één voor één, zo snel mogelijk en in ieder geval binnen de gestelde
termijn beantwoorden?
Antwoord 16
De vragen zijn één voor één en zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede namens
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.