Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a.de reactie op verzoek commissie over uitwerking van de motie van de leden Bushoff en Van den Hil over in gesprek gaan met het veld over een vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur (Kamerstuk 29282-606)
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 613
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 september 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 27 mei 2025 inzake reactie op verzoek commissie over uitwerking van de
motie van de leden Bushoff en Van den Hil over in gesprek gaan met het veld over een
vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingenstructuur (Kamerstuk 29 282, nr. 606) en over de brief van 16 juni 2025 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift
van de reactie op de brief ontvangen van H. over oplossing voor arbeidsmarktdiscrepantie
van hbo en master opgeleide psychologen in GGZ (Kamerstuk 29 282, nr. 609).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 augustus 2025 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 23 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
II.
Reactie van de Minister
9
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op een ontvangen burgerbrief
over de positie van afgestudeerden met een hbo-master Toegepaste Psychologie in de
geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en over de vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur,
betreffende de motie van de leden Bushoff en Van der Hil en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
Blijkbaar vinden hbo en master opgeleide psychologen in de GGZ nog steeds moeizaam
een passende werkplek en worden hun talenten niet optimaal benut. Het niet declarabel
zijn voor zorgverzekeraars wordt in de burgerbrief nog steeds als belemmering benoemd
terwijl duidelijk is gesteld dat voor registratie bij het Nederlands Instituut van
Psychologen (NIP) en het BIG-register wettelijk is vereist dat psychologen beschikken
over een universitaire masteropleiding (wo) in psychologie, pedagogische wetenschappen
of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde.
Zelfstandig declareren is voorbehouden aan beroepen die voldoen aan objectieve kwaliteitscriteria
en hbo-psychologen vallen hier (nog steeds niet) onder.
De leden van de PVV-fractie vragen na het lezen van de reactie van de Minister op
de burgerbrief over hbo- en wo-master opgeleide psychologen in de GGZ in hoeverre
werkgever, in samenwerking met zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties, er inmiddels
alles aan hebben gedaan om het arbeidspotentieel van hbo en master opgeleide psychologen
in de GGZ optimaal te benutten. Aangezien de erkenning en inzet van hbo-masterpsychologen
op basis van competenties en bekwaamheid een verantwoordelijkheid is van het veld
en de zorgverzekeraars. Komen deze partijen daar samen onvoldoende uit? Welke onbenutte
kansen liggen er nog die kunnen bijdragen aan het optimaal inzetten van hbo en master
opgeleide psychologen in de GGZ?
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er kansen liggen in flexibel opleiden voor
masterstudenten met ruime praktijkervaring om een EVC-traject (Eerder Verworven Competenties)
in te richten welke perspectief biedt op een passende toegang tot een diploma tot
GZ-psycholoog. Hoe wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid en kwaliteit voorop blijven
staan? Gezien eerdere situaties met EVC-fraude. Kan er al meer gezegd worden over
de financiering van deze EVC-trajecten?
Hoeveel hbo-masterpsychologen hebben zich inmiddels omgeschoold naar een kwalificatie
die in aanmerking komt voor de NIP- of BIG-registraties? Hoeveel gediplomeerde hbo
en master opgeleide psychologen in de GGZ zijn er op dit moment in Nederland? Hoeveel
volgen er de opleiding? En is bekend hoeveel hbo en master opgeleide psychologen in
de GGZ het vak het afgelopen jaar hebben verlaten? Hoe wordt voorkomen dat deze beroepsgroep
de gezondheidszorg verlaat?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben dit schriftelijk overleg aangevraagd
omdat zij nog steeds vragen hebben over de keuze van de Minister om de nieuwe beroepsstructuur
van de Wet BIG niet door te laten gaan. Ook hebben genoemde leden twijfels over de
manier waarop de (Kamerbreed) aangenomen motie Bushoff/Van den Hil1 is uitgevoerd. Zo krijgen deze leden signalen dat de Minister maar met een deel van
het veld in gesprek is gegaan. Kan Minister aangeven met wie zij in gesprek zijn gegaan
naar aanleiding van de motie en waarom voor die partijen is gekozen en voor anderen
niet? En op welke manier is deze motie uitgevoerd voor de groep K&J-psychologen die
voor 2024 gestart zijn, aangezien er voor hen geen oplossing is geboden en geen structurele
vervolgstappen zijn vastgelegd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief van 27 mei 20252 dat K&J psychologen kunnen blijven werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie
als GZ-psycholoog. Genoemde leden horen echter uit het veld dat deze groep wel opnieuw
moet solliciteren naar een opleidingsplaats tot GZ-psycholoog, omdat zij anders niet
bevoegd zijn om hun werk als behandelaar en regiebehandelaar voor jongeren ouder dan
18 jaar uit te voeren, terwijl hun deskundigheid reikt tot 23 jaar en volwassenen
met een verstandelijke beperking. Erkent de Minister dat dit het geval is, zo nee,
waar baseert u op dat dit niet het geval is? Deze leden begrijpen ook dat deze groep
destijds bewust heeft gekozen voor deze opleiding tot K&J psycholoog, juist met het
oog op het verkrijgen van de GZ-registratie, omdat dit jarenlang gecommuniceerd is
door het ministerie. Erkent de Minister dat dit beeld altijd is voorgehouden en gecommuniceerd?
Zo nee, hoe kan het dat deze groep psychologen dit wel zo heeft ervaren? Hoe legt
de Minister de discrepantie uit tussen zijn visie hierop en de visie van het veld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben dezelfde vragen als het gaat om het
standpunt van de Minister dat het erkennen van K&J psychologen als GZ- psycholoog
zal leiden tot hogere kosten, terwijl het veld aangeeft dat uit recente cao’s en vacatures
blijkt dat afgestudeerde K&J psychologen NIP hetzelfde verdienen als GZ- psychologen.
Hoe verklaart de Minister het verschil in zijn visie en het veld hierop? Kan de Minister
ook signalen uit het veld bevestigen dat de administratieve omzetting in 2023 circa
€ 25 per persoon kostte, terwijl heropleiding tot GZ-psycholoog ongeveer € 54.000
per persoon kost? Zo ja, is het doelmatig om deze gekwalificeerde behandelaren opnieuw
op te leiden met extra kosten en tijdverlies? Kan worden uitgelegd waarom de Minister
in de brief de EVC- procedure uit 2023 een pilot noemt, terwijl op deze3 website staat dat «scenario 1, opgezet om psychologen met een NIP Kinder- en Jeugdregistratie
toegang te geven tot het GZ-diploma» geen onderdeel is van de pilot? Kan dit verschil
worden uitgelegd?
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd wat de Minister gaat doen
om eruit te komen met deze groep K&J psychologen en oplossingen te vinden? Want het
moet niet zo zijn dat psychologen nu afhaken gezien de lange wachtlijsten in de jeugdzorg
en de GGZ. Ook is er al tijden een aanhoudend en structureel tekort aan opleidingsplekken
voor GZ- psychologen en is er een roep uit het veld om het aantal plekken uit te breiden
bijvoorbeeld via het Capaciteitsorgaan. Het aantal opleidingsplekken is lager dan
het Capaciteitsorgaan adviseert, gaat de Minister hier iets aan doen? Is de Minister
dit jaar bijvoorbeeld voornemens om wel de adviezen van het Capaciteitsorgaan op te
volgen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de twee brieven
over arbeidsmarktbeleid en opleidingen binnen de zorgsector en delen de wens om sneller
en goedkoper voldoende zorgverleners op te leiden, zonder verlies van kwaliteit. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat inhoudelijk en organisatorisch de werving, selectie,
assessment en het cursorisch onderwijs van een verkorte opleiding via het principe
van Eerder Verworden Competenties (EVC) in één van de twee ontwikkelde vormen een
goede toegang tot het GZ-diploma lijkt te zijn. Deze leden zijn verheugd om dit te
lezen. In de vormgeving van de pilot was gekozen om een beperkte, selectieve groep
toegang te verlenen. Aan de andere kant lezen de leden van de VVD-fractie regelmatig
dat er diplomafraude wordt gepleegd binnen de zorg, door middel van genoemde EVC’s.
Kan de Minister erop reflecteren of deze fraude zich naar zijn verwachting ook zal
voordoen op het moment dat dit traject niet als pilot, maar grootschalig zal worden
aangeboden?
De leden van de VVD-fractie hebben meermaals aandacht gevraagd voor de vereenvoudiging
van de beroepen- en opleidingsstructuur in de geestelijke gezondheidszorg en de bijbehorende
overgangsregeling voor Kinder- en jeugdpsychologen (hierna: K&J-psychologen) (NIP).
Genoemde leden zien immers kansen voor een meer flexibelere structuur, waarbij K&J-
psychologen zich ook kunnen opleiden tot gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ- psycholoog)
via een ECV-traject. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de Minister kansen
ziet in een flexibele opleidingsstructuur en bereid is om hierover in gesprek te gaan
met het veld, maar vragen hoe de Minister dit gesprek gaat insteken. Welke rol ziet
de Minister voor zichzelf met betrekking tot de voortgang van het efficiënter en effectiever
inrichten van de beroepen- en opleidingsstructuur van de geestelijke gezondheidszorg?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het differentiëren van taken van mbo-, hbo-
en wo- geschoolde medewerkers wordt aangemoedigd wanneer dit bijdraagt aan «passende
zorg, het vergroten van werkplezier en het terugdringen van het arbeidsmarkttekort»
en verder wordt het aangemoedigd dat het veld hierover afspraken maakt en «de bestaande
ruimte gebruikt». Welke kansen ziet de Minister binnen de bestaande ruimte?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister is geadviseerd over het beëindigen
van het voorgestelde wetstraject tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg in verband met het vereenvoudigen van de beroepenstructuur in de geestelijke
gezondheidszorg. Als toelichting wordt gegeven dat het niet doorzetten van de wetswijziging
geen effect heeft op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers en dat er geen
reden is om aan te nemen dat de wachtlijsten worden veroorzaakt door een tekort aan
BIG-geregistreerde GZ-psychologen. De genoemde leden vragen of het opleiden van K&J-
psychologen tot GZ-psychologen en het op laten gaan van het beroep van K&J-psycholoog
tot het basisberoep van GZ-psycholoog binnen de beroepenstructuur van de Wet BIG kan
bijdragen aan een meer flexibele inzet van zorgprofessionals in de jeugdzorg en jeugdhulp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken bijgaand dit schriftelijk
overleg. Naar aanleiding van de stukken hebben genoemde leden nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de beleidsreactie op de brief over oplossing
voor arbeidsmarktdiscrepantie van hbo en master opgeleide psychologen in GGZ: «Werkgevers
bepalen zelf hoe zij hun personeelsbeleid inrichten en welke kwalificaties zij vragen
voor functies in de zorg. Daarbij maken zij, samen met zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties,
afspraken over wat goede zorg is en wie welke zorg mag verlenen. Deze afspraken zijn
vastgelegd in onder andere het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ (LKS GGZ) en de veldnorm
Beroepen in de GGZ en forensische zorg. Binnen deze kaders bepalen partijen gezamenlijk
welke beroepen zelfstandig zorg mogen verlenen en welke zorg gedeclareerd kan worden.
Daarmee is er ruimte voor hbo-masterpsychologen om bij te dragen aan de zorg. Het
kwaliteitsstatuut maakt het mogelijk dat iedere zorgprofessional, binnen zijn of haar
deskundigheid, een waardevolle bijdrage levert aan goede zorg en ertoe doet.» In het
Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ4 komt de term hbo masterpsycholoog echter niet voor. Hierdoor blijft het onduidelijk
welke plaats hbo Masterpsychologen binnen de GGZ hebben. Kan de Minister een nadere
toelichting geven van de rol en functie van hbo masterpsychologen binnen de GGZ?
De leden van de NSC-fractie lezen in de beleidsreactie met betrekking tot de veldnorm
Beroepen in de GGZ en forensische zorg het volgende: «De hbo-psycholoog is bij de
totstandkoming van deze lijst beoordeeld, maar voldoet niet aan de gestelde criteria
en is daarom niet opgenomen.» Op pagina 14 in de veldnorm staat echter «Voor de beroepen
WO- psycholoog, WO-orthopedagoog en ervaringsdeskundige werker kon niet vastgesteld
worden dat aan alle bovenstaande criteria is voldaan. Het niet opnemen van deze beroepen
op de lijst zou echter onevenredige gevolgen hebben voor de feitelijke zorglevering.
Voor deze drie beroepen is daarom een hardheidsclausule toegepast, waarmee ze alsnog
op de lijst zijn opgenomen. Door de toepassing van de hardheidsclausule wordt er flexibiliteit
geboden om af te wijken van de strikte criteria en wordt er rekening gehouden met
de specifieke omstandigheden van deze beroepen. Het erkennen van het belang en de
waarde van deze beroepen in de zorgverlening weegt in dit geval zwaarder dan het feit
dat ze niet volledig aan alle criteria voldoen5.» Wat maakt dat voor deze drie beroepen wel een uitzondering wordt gemaakt, maar
niet voor de hbo masterpsycholoog?
Is de Minister bereid om in overleg met het veld alsnog aan te moedigen deze eerder
genoemde hardheidsclausule ook toe te passen op hbo masterpsychologen, daar zij vaak
veel praktische kennis/ervaring hebben ten opzichte van universitair afgestudeerden?
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van H. dat de schrijver verscheidene
oplossingen aandraagt om de arbeidsdiscrepantie tussen wo- en hbo masterpsychologen
op te lossen. Kan de Minister voor elk van de aangedragen oplossingen gemotiveerd
aangeven waarom het wel of niet mogelijk is deze over te nemen 1) Gerichte bijscholing
als brug, 2) Regelgevende modernisering en 3) Erkenning van de werkervaring)?
Om te voorkomen dat meer zorgprofessionals na afstuderen ontdekken dat zij niet het
werk kunnen doen wat zij beoogden, willen de leden van de NSC-fractie er graag bij
de Minister op aandringen om er op toe te zien dat de huidige beroepenstructuur in
de GGZ helder gecommuniceerd wordt aan (aspirant)studenten? Het dient duidelijk te
zijn welke bevoegdheden hbo danwel wo diploma’s in de GGZ geven en of er nog eventuele
post-opleidingen nodig zijn om de gewenste functie te bereiken. Is de Minister bereid
om met de opleidingsinstituten (universiteiten en post-opleidingen zoals de RINOgroep)
in gesprek te gaan over hoe zij (aspirant) studenten hierover beter kunnen informeren?
De leden van de NSC-fractie lezen in de reactie op het verzoek om uitwerking van de
motie van de leden Bushoff en Van den Hil over in gesprek gaan met het veld over een
vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur, dat de Minister in haar brief
stelt dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat de wachtlijsten in de GGZ worden
veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen omdat VWS de afgelopen
jaren de aanbevelingen hieromtrent gevolgd heeft van het Capaciteitsorgaan. Kan de
Minister toelichten waardoor de wachtlijsten in de GGZ dan wel toenemen?
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van de Minister dat het beoogde wetsvoorstel
waarbij het beroep van K&J-psycholoog op zou gaan in de Wet BIG gereguleerde basisberoep
van GZ-psycholoog-generalist niet door is gegaan. Eén van de genoemde redenen zijn
de kosten. Genoemde leden vragen of er ook is gekeken naar de eventuele voordelen
van deze wetswijziging, en zo ja, wat waren deze.
Genoemde leden willen graag weten wanneer de Minister verwacht meer informatie te
hebben over het vervolg van de verkenning EVC-trajecten? Zij lezen dat dit traject
mogelijk geschikt is voor masterstudenten met «veel ervaring». Kan de Minister verder
toelichten wat hieronder verstaan wordt?
De leden van de NSC-fractie maken zich daarnaast grote zorgen over de arbeidsvoorwaarden
van verpleegkundigen en verzorgenden. Zonder hen loopt de zorg vast. Deze leden constateren
dat er nog steeds sprake is van een loonkloof van 6 tot 9 procent ten opzichte van
andere sectoren. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze loonkloof binnen twee
jaar wordt gedicht?
Genoemde leden lezen in de brief van de Minister van 27 juni 2024 dat zij afspraken
kan maken over de besteding van OVA-middelen. Op welke wijze gaat de Minister met
sociale partners afspraken maken om ervoor te zorgen dat vooral de lage en middeninkomens
er meer op vooruitgaan dan de hogere inkomens? Is de Minister bereid om in die afspraken
te verkennen of CAO-verhogingen de komende jaren niet meer in procenten, maar uitsluitend
in vaste bedragen kunnen worden afgesproken, zodat medewerkers met lagere salarissen
relatief meer vooruitgaan dan de hogere inkomensgroepen?
De leden van de NSC-fractie lezen uit een bericht van TVV dat 41% van de verzorgenden
kampt met geldzorgen. Een kwart van hen verdient slechts € 10 tot € 15 bruto per uur,
en het merendeel (63%) zit in de loonschaal van € 16 tot € 20 bruto per uur. Ter vergelijking:
in coronatijd ontving een student achter het vaccinatie loket al € 19 bruto per uur.
Hoe verklaart de Minister dat de lonen van verzorgenden zo laag liggen in verhouding
tot de zwaarte en verantwoordelijkheid van hun werk? Op welke manier gaat de Minister
ervoor zorgen dat dit belangrijke en verantwoordelijke werk structureel beter wordt
gewaardeerd en beloond?
De leden van de NSC-fractie constateren dat er aanzienlijke verschillen bestaan binnen
het werk van verpleegkundigen en verzorgenden aan bed en verpleegkundigen die werken
aan een bureau. Zo verdient een kwaliteitsverpleegkundige doorgaans meer dan een verpleegkundige
aan het bed. Een kwaliteitsverpleegkundige werkt op kantoortijden, terwijl verpleegkundigen
aan het bed zware wisseldiensten draaien. Daarbij ligt de directe verantwoordelijkheid
bij de verpleegkundige en verzorgende aan het bed vele malen hoger, omdat fouten bij
observaties of medicatie-uitgifte ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid
van de patiënt, en zelfs tot overlijden kunnen leiden. Hoe beoordeelt de Minister
deze ongelijkheid in beloning tussen functies die indirect en direct aan het bed worden
uitgevoerd? Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen
en verzorgenden die aan het bed werken, en de zwaarste verantwoordelijkheid dragen,
een passendere beloning krijgen? Is de Minister bereid om het functiewaarderingssysteem
(FWG) te onderzoeken met de vraag hoe de verantwoordelijkheden in de directe zorg
aan patiënten door verpleegkundigen en verzorgenden hoger gewaardeerd kunnen worden
als gekeken wordt naar verantwoordelijkheden zoals medicatie uitdelen, zelfstandige
observatie en verpleegkundige interventies die van groot belang zijn voor de gezondheid
van patiënten?
De leden van de NSC-fractie lezen in het position paper van het landelijke samenwerkingsverband
RegioPlus dat «In 2040 is het aantal mensen van 75 jaar en ouder verdubbeld tot ruim
2 miljoen. Tegelijk dreigt er een tekort van bijna 300.000 zorgmedewerkers in 2030».
Is de Minister bekend met deze toekomstverwachting in de zorg? Genoemde leden willen
graag weten welke mogelijke oplossingen de Minister hiervoor ziet? Zodat de continuïteit
en de kwaliteit van de zorg ook in de toekomst geborgd blijft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de vragen over de positie van hbo-masterpsychologen en kinder- en jeugdpsychologen.
Deze leden onderschrijven dat het aan de beroepsgroep zelf is om te besluiten welke
opleidingseisen worden gesteld aan behandelaars voor specifieke behandelingen.
Tegelijkertijd vragen genoemde leden de Minister om bij de beroepsgroep nadrukkelijk
het verzoek neer te leggen de aangedragen oplossingsrichtingen, zoals de bredere inzet
van hbo- masterpsychologen, serieus te overwegen. Daarbij gaat het deze leden om het
vinden van de juiste balans tussen het waarborgen van de kwaliteit van zorg, het benutten
van geschoold zorgpersoneel en het terugdringen van de wachtlijsten in de GGZ.
De leden van de D66-fractie blijven daarnaast aandringen op de herinrichting van een
doelmatige variant van het stagefonds met tenminste de middelen die voorheen hiervoor
beschikbaar waren. Deze leden constateren dat de Minister tot op heden volstaat met
te verwijzen naar andere algemene budgetten, zoals het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord
(AZWA)6, zonder dat deze daadwerkelijk voorzien in dezelfde mate van budget voor ondersteuning
van opleidingen en stages in de zorg. De leden van de D66-fractie hebben daarom de
volgende vragen aan de Minister. Welke mogelijkheden ziet de Minister om op korte
termijn alsnog te zorgen dat de middelen van het stagefonds effectief worden ingezet
ter ondersteuning van stages en opleidingen in de zorg? Deelt de Minister de mening
dat door het niet doelgericht herbestemmen van deze middelen feitelijk sprake is van
een bezuiniging?
Erkent de Minister dat de middelen binnen AZWA ontoereikend zijn om de uitdagingen
in de zorgarbeidsmarkt op te vangen? Betekent dit volgens de Minister dat er doelbewust
een achterstand wordt opgelopen in de noodzakelijke voorbereiding op de uitdagingen
binnen de arbeidsmarkt in de zorg?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rondom arbeidsmarktbeleid
en opleidingen in de zorgsector. Zij hebben hierover de volgende vragen aan de Minister.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister wat de drie belangrijkste knelpunten
zijn als het gaat om het arbeidsmarktbeleid en opleidingen in de zorgsector. En wat
zijn nu voor de korte termijn volgens de Minister de drie belangrijkste maatregelen
vanuit het kabinet om dit op te lossen?
Verder vragen de leden van de BBB-fractie in hoeverre het huidige arbeidsmarktbeleid
in de ogen van de Minister de beweging richting meer nadruk op de (nul en) eerste
lijn in de zorg en de instroom in bijbehorende opleidingen stimuleert. Is de Minister
bereid om, eventueel in overleg met sociale partners, te bezien of en waar dit beter
kan?
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie de Minister wat zij concreet gedaan heeft
om te bevorderen dat de hbo- of toegepaste psycholoog op de beroepenlijst geplaatst
kunnen worden. Waarom is het nog niet gelukt om dit voor elkaar te krijgen, ondanks
het uitdrukkelijke verzoek via een Kamermotie? Is de Minister bereid nader in gesprek
gegaan met veldpartijen?
Tevens merken genoemde leden op dat er naar aanleiding van eerdere moties ook gesprekken
lopen over de positie van de systeemtherapeut binnen het Zorgprestatiemodel. Kan de
Minister een tijdpad aangeven waarbinnen de Kamer nader geïnformeerd wordt over de
positie van de systeemtherapeut in relatie tot de beroepenlijst binnen het Zorgprestatiemodel?
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie wat de laatste cijfers zijn over hoeveel
tijd zorgverleners besteden aan administratie. Is de hoeveelheid administratie afgenomen
sinds het aantreden van het kabinet? En zo nee, van welke lopende of toekomstige maatregelen
verwacht de Minister dat deze de administratie wel degelijk flink zal afnemen?
Verder zien deze leden graag voldoende opleidingsplekken in alle regio’s, ook voor
zij- instromers en praktijkgerichte opleidingen. Hoe zorgt de Minister ervoor dat
de opleidingscapaciteit in de zorg aansluit bij de regionale vraag en dat ook mbo-
en hbo-routes voldoende worden gefaciliteerd?
Tot slot horen de leden van de BBB-fractie regelmatig dat de zzp-maatregelen in de
zorg tot vervelende situaties leiden. Hoe kijkt de Minister terug op deze maatregel?
II Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op een ontvangen burgerbrief
over de positie van afgestudeerden met een hbo-master Toegepaste Psychologie in de
geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en over de vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur,
betreffende de motie van de leden Bushoff en Van der Hil en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
Blijkbaar vinden hbo en master opgeleide psychologen in de GGZ nog steeds moeizaam
een passende werkplek en worden hun talenten niet optimaal benut. Het niet declarabel
zijn voor zorgverzekeraars wordt in de burgerbrief nog steeds als belemmering benoemd
terwijl duidelijk is gesteld dat voor registratie bij het Nederlands Instituut van
Psychologen (NIP) en het BIG-register wettelijk is vereist dat psychologen beschikken
over een universitaire masteropleiding (wo) in psychologie, pedagogische wetenschappen
of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde.
Zelfstandig declareren is voorbehouden aan beroepen die voldoen aan objectieve kwaliteitscriteria
en hbo-psychologen vallen hier (nog steeds niet) onder.
De leden van de PVV-fractie vragen na het lezen van de reactie van de Minister op
de burgerbrief over hbo- en wo-master opgeleide psychologen in de GGZ in hoeverre
werkgever, in samenwerking met zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties, er inmiddels
alles aan hebben gedaan om het arbeidspotentieel van hbo en master opgeleide psychologen
in de GGZ optimaal te benutten. Aangezien de erkenning en inzet van hbo-masterpsychologen
op basis van competenties en bekwaamheid een verantwoordelijkheid is van het veld
en de zorgverzekeraars. Komen deze partijen daar samen onvoldoende uit? Welke onbenutte
kansen liggen er nog die kunnen bijdragen aan het optimaal inzetten van hbo en master
opgeleide psychologen in de GGZ?
Zoals eerder door mijn ambtsvoorganger is aangegeven in reactie op een burgerbrief
over de arbeidsmarktdiscrepantie tussen hbo- en masteropgeleide psychologen in de
ggz (Kamerstukken II 2024/25 29 282, nr. 609), hebben partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afgesproken de beschikbare personele
capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten. Ik verwacht dat werkgevers, zorgverzekeraars
en patiëntenorganisaties hierin actief samenwerken en daar voldoende samen uitkomen.
In dit kader kan ik u melden dat de Nederlandse Beroepsvereniging voor Toegepaste
Psychologie (NBTP) reeds een officieel verzoek heeft ingediend om het beroep van de
toegepast psycholoog onder de noemer «psychologisch consulent ggz» in de beroepenlijst
op te nemen. Er lopen hierover gesprekken tussen de beroepsvereniging en het Vertegenwoordigend
orgaan dat over de beroepenlijst gaat. Ik houd een vinger aan de pols om te kijken
of de gesprekken tot de gewenste uitkomst leiden.
Verder vind ik het belangrijk dat de oplossingen voor het optimaal inzetten van hbo-
en masteropgeleide psychologen aansluiten bij de praktijk en de behoeften van het
veld. De betrokken partijen kunnen hierin zelf de onbenutte kansen herkennen en benutten,
zodat het arbeidspotentieel van deze psychologen optimaal wordt ingezet.
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er kansen liggen in flexibel opleiden voor
masterstudenten met ruime praktijkervaring om een EVC-traject (Eerder Verworven Competenties)
in te richten welke perspectief biedt op een passende toegang tot een diploma tot
GZ-psycholoog. Hoe wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid en kwaliteit voorop blijven
staan? Gezien eerdere situaties met EVC-fraude. Kan er al meer gezegd worden over
de financiering van deze EVC-trajecten?
In 2023 is een pilot Eerder Verworven Competenties (EVC) gestart. Met de pilot is
onderzocht of op basis van EVC, masterpsychologen via verkorte opleidingstrajecten
versneld opgeleid kunnen konden worden tot gz-psycholoog.
Met de brief van 27 mei 2025 (Kamerstukken 2024/25 29 282, nr. 606) heeft mijn ambtsvoorganger de eindrapportage van de pilot EVC naar de Tweede Kamer
gezonden met daarin de uitkomsten van twee verschillende EVC-trajecten. De Stichting
Centrum EVC voor gz-psychologen concludeert in de eindrapportage dat alleen het traject
waarin masterpsychologen binnen één jaar duaal wordt opgeleid, met een koppeling tussen
cursorisch onderwijs en praktijk onderwijs, voldoende positief en generiek is om verkort
te kunnen opleiden tot gz-psycholoog.
Op basis van de bevindingen uit de pilot verken ik of en zo ja, op welke wijze een
mogelijk vervolg concreet vormgegeven kan worden voor een groep psychologen die veel
werkervaring hebben. Hierbij staan zorgvuldigheid en kwaliteit voorop, ook met het
oog op de EVC-fraude die heeft plaatsgevonden. Over de financiering kan ik u op dit
moment niet verder informeren. Zoals in de brief van 27 mei aangegeven, is bij de
financiering wel een voorwaarde dat dit niet zal leiden tot een uitbreiding van het
aantal opleidingsplaatsen voor de gz-psycholoog, hoger dan de door het Capaciteitsorgaan
geraamde aantallen. Ik verwacht u later dit najaar te kunnen informeren over de voortgang
van deze verkenning.
Hoeveel hbo-masterpsychologen hebben zich inmiddels omgeschoold naar een kwalificatie
die in aanmerking komt voor de NIP- of BIG-registraties?
Er zijn bij mij geen cijfers bekend over het aantal hbo-masterpsychologen dat zich
heeft omgeschoold naar een kwalificatie die in aanmerking komt voor de NIP- of BIG-registraties.
Naar schatting gaat het om een groep van circa 1.000 K&J-psychologen. Het gaat hierbij
om psychologen die zich ná 1 maart 2023 bij het Nederlandse Instituut voor Psychologen
(NIP) hebben geregistreerd, en om een deel dat nog in opleiding is en volgens het
veld voldoet aan de gestelde eisen uit het besluit gz-psycholoog.
Hoeveel gediplomeerde hbo en master opgeleide psychologen in de GGZ zijn er op dit
moment in Nederland? Hoeveel volgen er de opleiding?
Uit het laatste rapport van het Capaciteitsorgaan blijkt dat er ongeveer 16.400 niet-BIG-geregistreerde
personen werkzaam zijn in het beroepenveld geestelijke gezondheid. Het gaat dan vooral
om wo(plus)-opgeleide masterpsychologen, geestelijk gezondheidskundigen (masters Mental
Health) en (ortho)pedagogen(generalist)7. Er zijn bij mij geen recente cijfers bekend over hoeveel hbo- en masteropgeleide
psychologen op dit moment in Nederland werkzaam zijn in de ggz. Ook beschik ik niet
over de recente cijfers ten aanzien van het aantal hbo- en masterpsychologen in opleiding.
En is bekend hoeveel hbo en master opgeleide psychologen in de GGZ het vak het afgelopen
jaar hebben verlaten?
Volgens het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) zijn in de ggz in totaal in het
eerste kwartaal van dit jaar 10.800 personen ingestroomd en 9.330 personen uitgestroomd8. Er zijn bij mij geen cijfers bekend over het specifieke aantal hbo- en masteropgeleide
psychologen in de ggz die het vak hebben verlaten afgelopen jaar.
Hoe wordt voorkomen dat deze beroepsgroep de gezondheidszorg verlaat?
In het regeerprogramma is sectoroverstijgend arbeidsmarktbeleid uiteengezet langs
drie lijnen: 1) het halveren van de administratietijd in 2030, 2) de juiste inzet
van medewerkers en 3) vergroten van vakmanschap en werkplezier. In het Aanvullend
Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA)9 en het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO)10 zijn afspraken gemaakt over de verdere invulling van deze lijnen van het arbeidsmarktbeleid.
Met de inzet op deze drie lijnen is de verwachting dat, ook binnen de ggz, mensen
meer zeggenschap gaan ervaren over hun werkzaamheden, meer werkplezier ervaren en
behouden blijven voor de zorg. In het veld zijn verschillende mooie voorbeelden die
bijdragen aan zeggenschap,werkplezier enbehoud van medewerkers. Zo wordt gewerkt aan
een online behandelservice waardoor behandelaren werkdagen kunnen afstemmen en zelf
kunnen kiezen vanaf welke locatie ze willen werken. Dit vergroot de betrokkenheid
en versterkt werkplezier en inzetbaarheid. Ook werken organisaties aan radicaal ontregelen.
Medewerkers bepalen dankzij een proces van «radicaal democratiseren» zelf de werkomstandigheden.
Het vertrouwen in de medewerkers zorgt voor hoge cliënttevredenheid en geen werkgerelateerd
ziekteverzuim. Daarnaast wordt ingezet op aangiftebeleid bij agressie om daarmee bij
te dragen aan een veilige werkomgeving voor medewerkers. Deze en meer praktijkvoorbeelden
die bijdragen aan het behoud van medewerkers zijn te vinden op het Platform Afwenden
Arbeidsmarkttekorten11.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben dit schriftelijk overleg aangevraagd
omdat zij nog steeds vragen hebben over de keuze van de Minister om de nieuwe beroepsstructuur
van de Wet BIG niet door te laten gaan. Ook hebben genoemde leden twijfels over de
manier waarop de (Kamerbreed) aangenomen motie Bushoff/Van den Hil12 is uitgevoerd. Zo krijgen deze leden signalen dat de Minister maar met een deel van
het veld in gesprek is gegaan.
Kan Minister aangeven met wie zij in gesprek zijn gegaan naar aanleiding van de motie
en waarom voor die partijen is gekozen en voor anderen niet?
De motie van de leden Bushoff (PvdA/GL) en van den Hil (VVD) verzoekt de regering
om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de K&J-psychologen, over een vereenvoudiging
van de beroepen- en opleidingsstructuur. Ik verwacht dat gesprek dit najaar met in
elk geval het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) te kunnen voeren.
En op welke manier is deze motie uitgevoerd voor de groep K&J-psychologen die voor
2024 gestart zijn, aangezien er voor hen geen oplossing is geboden en geen structurele
vervolgstappen zijn vastgelegd?
Vooruitlopend op dit Schriftelijk Overleg is door het Ministerie van VWS nogmaals
verkend of een groep K&J-psychologen alsnog kan worden omgezet naar het BIG-beroep
gz-psycholoog via een overgangsregeling. Daarbij is verkend of een eenmalig omzettingstraject
van een afgescheiden groep K&J-psychologen naar gz-psycholoog vanuit patiëntveiligheid
en kwaliteitsborging gerechtvaardigd en passend is. Uit deze verkenning blijkt dat
een BIG-registratie voor K&J-psychologen niet vereist is om kwaliteit en patiëntveiligheid
te waarborgen. Dit sluit aan bij de conclusie van het Zorginstituut in 2022, waarin
werd vastgesteld dat wettelijke regulering voor K&J-psychologen niet noodzakelijk
is. Ook de continuïteit van de zorg in de jeugd-ggz is voldoende geborgd. Gelet hierop
en op praktische overwegingen zoals uitvoerbaarheid en kosten, is een omzetting niet
proportioneel en niet in lijn met de ramingen van het Capaciteitsorgaan voor de capaciteit
in de jeugdzorg. Het is daarom niet wenselijk om de K&J-psychologen om te zetten naar
het BIG-beroep gz-psycholoog en daarbij een uitzondering te maken voor een groep K&J-psychologen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief van 27 mei 202513
dat K&J psychologen kunnen blijven werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie
als GZ-psycholoog. Genoemde leden horen echter uit het veld dat deze groep wel opnieuw
moet solliciteren naar een opleidingsplaats tot GZ-psycholoog, omdat zij anders niet
bevoegd zijn om hun werk als behandelaar en regiebehandelaar voor jongeren ouder dan
18 jaar uit te voeren, terwijl hun deskundigheid reikt tot 23 jaar en volwassenen
met een verstandelijke beperking. Erkent de Minister dat dit het geval is, zo nee,
waar baseert u op dat dit niet het geval is?
Ik herken het signaal dat in de praktijk om een gz-registratie wordt gevraagd bij
behandeling van een cliënt ouder dan 18 jaar. Binnen het LKS GGZ is vastgelegd dat
alleen beroepen die op de beroepenlijst staan, waaronder de gz-psycholoog, de rol
van regiebehandelaar kunnen vervullen. K&J-psycholoog is geen BIG-geregistreerd beroep
en staat niet zelfstandig op die beroepenlijst. Wel wil ik benadrukken dat een gz-registratie
niet nodig is om zelfstandig te kunnen werken. K&J-psychologen kunnen met een registratie
in het Kwaliteitsregister Jeugd worden ingezet als behandelaar in de jeugdzorg en
jeugdhulp.
Deze leden begrijpen ook dat deze groep destijds bewust heeft gekozen voor deze opleiding
tot K&J psycholoog, juist met het oog op het verkrijgen van de GZ-registratie, omdat
dit jarenlang gecommuniceerd is door het ministerie. Erkent de Minister dat dit beeld
altijd is voorgehouden en gecommuniceerd? Zo nee, hoe kan het dat deze groep psychologen
dit wel zo heeft ervaren? Hoe legt de Minister de discrepantie uit tussen zijn visie
hierop en de visie van het veld?
Ik ken het signaal dat een groep K&J-psychologen een keuze voor een opleiding heeft
gemaakt die mede is ingegeven door de verwachting dat die opleiding in de toekomst
zou kunnen leiden tot een registratie als gz-psycholoog. Het beleids- en wetgevingsproces
bevond zich destijds nog in een voorbereidende fase, waarin verschillende opties zijn
verkend. Een zorgvuldige weging van de reacties in de consultatie heeft er vervolgens
toe geleid dat het conceptvoorstel niet verder in procedure is gebracht. Ik begrijp
dat dit voor de betrokken professionals teleurstellend is geweest, juist omdat zij
zich in hun loopbaan hebben willen versterken met het oog op de toekomst.
Hoewel ik toejuich dat deze groep heeft geïnvesteerd in hun verdere ontwikkeling en
deskundigheid, is het ook belangrijk om te verhelderen dat vanuit het ministerie geen
toezeggingen zijn gedaan over een gegarandeerde route naar de gz-registratie. Dat
zou ook niet passen bij de fase van beleidsvorming waarin het voorstel zich bevond.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben dezelfde vragen als het gaat om het
standpunt van de Minister dat het erkennen van K&J psychologen als GZ- psycholoog
zal leiden tot hogere kosten, terwijl het veld aangeeft dat uit recente cao’s en vacatures
blijkt dat afgestudeerde K&J psychologen NIP hetzelfde verdienen als GZ- psychologen.
Hoe verklaart de Minister het verschil in zijn visie en het veld hierop?
Uit een impactanalyse van SiRM (2021)14 blijkt dat K&J-psychologen in circa 25% van de gevallen lager worden ingeschaald
dan gz-psychologen. Mij is geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat afgestudeerde
K&J-psychologen NIP hetzelfde verdienen als gz-psychologen.
Kan de Minister ook signalen uit het veld bevestigen dat de administratieve omzetting
in 2023 circa € 25 per persoon kostte, terwijl heropleiding tot GZ-psycholoog ongeveer
€ 54.000 per persoon kost? Zo ja, is het doelmatig om deze gekwalificeerde behandelaren
opnieuw op te leiden met extra kosten en tijdverlies?
Uiteraard liggen de kosten van een administratieve omzetting aanzienlijk lager dan
de bekostiging van een volledige opleiding tot gz-psycholoog. Een administratieve
handeling vraagt aanzienlijk minder middelen dan een opleidingstraject waarin kennis,
vaardigheden en beroepscompetenties systematisch worden ontwikkeld en getoetst. Een
heropleiding van K&J-psycholoog tot gz-psycholoog dient primair om de kwaliteit van
de zorg en de patiëntveiligheid te waarborgen. De opleiding tot gz-psycholoog voorziet
in een brede en stevige basis die noodzakelijk is om na de opleiding zelfstandig werkzaam
te zijn in alle sectoren van de individuele geestelijke gezondheidszorg, maar ook
in andere sectoren van de individuele gezondheidszorg. De beoogde heropleiding voor
K&J-psychologen is erop gericht dat iedere professional met de titel gz-psycholoog,
aantoonbaar voldoet aan hetzelfde, volledig dekkende competentieprofiel.
Kan worden uitgelegd waarom de Minister in de brief de EVC-procedure uit 2023 een
pilot noemt, terwijl op deze15 website staat dat «scenario 1, opgezet om psychologen met een NIP Kinder- en Jeugdregistratie
toegang te geven tot het GZ-diploma» geen onderdeel is van de pilot? Kan dit verschil
worden uitgelegd?
Stichting Centrum EVC gebruikt de term pilot enkel in relatie tot de twee verkenningen die zij heeft uitgevoerd en onderzocht
met welke verkorte opleidingsroute(s) K&J-psychologen op basis van EVC tot gz-psycholoog
opgeleid kunnen worden. In scenario 1 is geen verkenning uitgevoerd, maar enkel een
praktische handeling uitgevoerd door Stichting Centrum EVC om een Kind- & Jeugd-registratie
NIP om te zetten naar een gz-registratie. Daarom ziet Stichting Centrum EVC scenario
1 niet als onderdeel van de pilot. Het ministerie gebruikt de term pilot daarentegen als overkoepelende aanduiding voor het geheel aan werkzaamheden van Stichting
Centrum EVC. Scenario 1 wordt daarmee dan wel gezien als onderdeel van de pilot.
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd wat de Minister gaat doen
om eruit te komen met deze groep K&J psychologen en oplossingen te vinden?
Dit najaar geef ik uitvoering aan de motie van de leden Bushoff (PvdA/GL) en Van den
Hil (VVD), waarin de regering wordt verzocht het gesprek aan te gaan met het veld,
waaronder de K&J-psychologen, over een vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur.
Ik zal in gesprek gaan met in elk geval het Nederlandse Instituut voor Psychologen
(NIP).
Een gesprek biedt de ruimte om mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. De uitkomsten
pilot EVC neem ik mee in dit gesprek. Deze uitkomsten bieden immers waardevolle inzichten
in hoe flexibel kan worden opgeleid.
Want het moet niet zo zijn dat psychologen nu afhaken gezien de lange wachtlijsten
in de jeugdzorg en de GGZ. Ook is er al tijden een aanhoudend en structureel tekort
aan opleidingsplekken voor GZ- psychologen en is er een roep uit het veld om het aantal
plekken uit te breiden bijvoorbeeld via het Capaciteitsorgaan. Het aantal opleidingsplekken
is lager dan het Capaciteitsorgaan adviseert, gaat de Minister hier iets aan doen?
In het Capaciteitsplan 2024–2027 heeft het Capaciteitsorgaan drie scenario’s uitgewerkt
voor het aantal opleidingsplekken van de gz-psycholoog16. Ik volg bewust het scenario ten aanzien van «de groeiende zorgvraag». Hierin adviseert
het Capaciteitsorgaan 965 instroomplekken per jaar. Een flinke stijging ten opzichte
van de vorige raming van 832 opleidingsplekken. Het aantal werkzame gz-psychologen
is in 4 jaar met 18,4% toegenomen. Volgen van het voorkeursadvies (1.885 instroomplekken)
past niet in de beweging die is ingezet met het IZA17, waarin juist is afgesproken om serieus werk te gaan maken met het toebedelen van
taken op basis van competentie in plaats van alleen opleidingsniveau. Bovendien past
het volgen van dit voorkeursadvies niet in het huidige financiële kader voor de medische
vervolgopleidingen, en kan dit op den duur leiden tot hogere loonkosten. Het nieuwe
advies van het Capaciteitsorgaan wordt in december 2025 verwacht. Ik kan en wil in
mijn beantwoording niet vooruit lopen op deze adviezen.
Is de Minister dit jaar bijvoorbeeld voornemens om wel de adviezen van het Capaciteitsorgaan
op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe advies van het Capaciteitsorgaan wordt in december 2025 verwacht. Ik kan
in mijn beantwoording niet vooruit lopen op deze adviezen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de twee brieven
over arbeidsmarktbeleid en opleidingen binnen de zorgsector en delen de wens om sneller
en goedkoper voldoende zorgverleners op te leiden, zonder verlies van kwaliteit. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat inhoudelijk en organisatorisch de werving, selectie,
assessment en het cursorisch onderwijs van een verkorte opleiding via het principe
van Eerder Verworden Competenties (EVC) in één van de twee ontwikkelde vormen een
goede toegang tot het GZ-diploma lijkt te zijn. Deze leden zijn verheugd om dit te
lezen. In de vormgeving van de pilot was gekozen om een beperkte, selectieve groep
toegang te verlenen. Aan de andere kant lezen de leden van de VVD-fractie regelmatig
dat er diplomafraude wordt gepleegd binnen de zorg, door middel van genoemde EVC’s.
Kan de Minister erop reflecteren of deze fraude zich naar zijn verwachting ook zal
voordoen op het moment dat dit traject niet als pilot, maar grootschalig zal worden
aangeboden?
Rond de EVC-pilot zijn procedures ingericht om fraude te voorkomen, zoals strikte
kwaliteitscriteria, onafhankelijke toetsing en zorgvuldige beoordeling van de competenties
van kandidaten. Bij een eventuele grootschalige toepassing is het belangrijk om deze
procedures verder aan te scherpen en te borgen en daarmee risico’s op fraude te beperken.
De inzet om fraude te voorkomen vindt plaats vanuit meerdere ministeries. Op 31 maart
2025 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) en mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid (JenV) en Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW), een uitgebreide brief aan de Kamer gestuurd over de aanpak
van fraude en criminaliteit met erkenning van EVC in de zorgketen (Kamerstukken II
2024/25, 28 828, nr. 141). Als vervolg daarop zijn op 27 juni jl., samen met de Minister van Sociale Zaken,
twee brieven gestuurd aan de Stichting van de Arbeid en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (Kamerstukken II 2024/25, 28 828, nr. 160). Daarin zijn deze partijen nadrukkelijk gewezen op het risico van EVC-fraude, en
is hen gevraagd passende maatregelen te treffen. Ook wordt er door de Stichting Kwaliteitsregister
Jeugd (SKJ) een fraudeonderzoek uitgevoerd naar onregelmatigheden in EVC-trajecten
van geregistreerde professionals. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport en
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben voor dit fraudeonderzoek financiële
middelen verstrekt. Door deze gezamenlijke inzet van ministeries en ketenpartners
wordt het risico op EVC-fraude zoveel mogelijk beperkt.
De leden van de VVD-fractie hebben meermaals aandacht gevraagd voor de vereenvoudiging
van de beroepen- en opleidingsstructuur in de geestelijke gezondheidszorg en de bijbehorende
overgangsregeling voor Kinder- en jeugdpsychologen (hierna: K&J-psychologen) (NIP).
Genoemde leden zien immers kansen voor een meer flexibelere structuur, waarbij K&J-
psychologen zich ook kunnen opleiden tot gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ- psycholoog)
via een ECV-traject. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de Minister kansen
ziet in een flexibele opleidingsstructuur en bereid is om hierover in gesprek te gaan
met het veld, maar vragen hoe de Minister dit gesprek gaat insteken.
Dit najaar geef ik uitvoering aan de motie van de leden Bushoff (PvdA/GL) en Van den
Hil (VVD), waarin de regering wordt verzocht het gesprek aan te gaan met het veld,
waaronder de K&J-psychologen, over een vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur.
Ik zal in gesprek gaan met in elk geval het Nederlandse Instituut voor Psychologen
(NIP). Een gesprek biedt de ruimte om mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen.
De uitkomsten pilot EVC neem ik mee in dit gesprek. Deze uitkomsten bieden immers
waardevolle inzichten in hoe flexibel kan worden opgeleid. Verder verwacht ik u later
dit najaar te kunnen informeren over de voortgang van mijn verkenning naar aanleiding
van de EVC-pilot.
Welke rol ziet de Minister voor zichzelf met betrekking tot de voortgang van het efficiënter
en effectiever inrichten van de beroepen- en opleidingsstructuur van de geestelijke
gezondheidszorg?
Het efficiënt en effectief inrichten van beroepen en opleidingsstructuur zie ik als
een gezamenlijke opgave met het veld, en hangt samen met de afspraken die zijn gemaakt
in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Aanvullende Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA).
Partijen hebben zich met deze akkoorden gecommitteerd aan de ambitie om de beschikbare
personele capaciteit optimaal in te zetten. Als het gaat om inrichting van de beroepen-
en opleidingsstructuur heb ik vanuit mijn rol in het bijzonder aandacht voor het bewaken
en borgen van de doelmatigheid, kwaliteit en uitvoerbaarheid. De eventuele vereenvoudigingen
mogen geen extra administratieve lasten of kosten met zich meebrengen. Ook moet de
patiëntveiligheid geborgd zijn en moet de flexibele inzetbaarheid van professionals
niet beperken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het differentiëren van taken van mbo-, hbo-
en wo- geschoolde medewerkers wordt aangemoedigd wanneer dit bijdraagt aan «passende
zorg, het vergroten van werkplezier en het terugdringen van het arbeidsmarkttekort»
en verder wordt het aangemoedigd dat het veld hierover afspraken maakt en «de bestaande
ruimte gebruikt». Welke kansen ziet de Minister binnen de bestaande ruimte?
Zoals door mijn ambtsvoorganger is aangegeven in de reactie op de burgerbrief over
de arbeidsmarktdiscrepantie tussen hbo- en masteropgeleide psychologen in de ggz (Kamerstukken
II 2024/25 29 282, nr. 609), bepalen werkgevers zelf hoe zij hun personeelsbeleid inrichten en welke kwalificaties
zij vragen voor functies in de zorg. In overleg met zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties
is ruimte om afspraken te maken over wie welke zorg mag verlenen. Ik verwacht van
de betrokken partijen dat zij deze kansen benutten. Verder is in het AZWA afgesproken
om in het vierde kwartaal van dit jaar de mogelijkheden voor taakdifferentiatie of
een «skillsgerichte aanpak» inzichtelijk te maken. Behoud van kwaliteit en (verhoging
van) werkplezier is hierbij een randvoorwaarde. Startpunt voor deze «skillsgerichte
inzet» is de acute ggz en de high intensive care units (HIC’s).
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister is geadviseerd over het beëindigen
van het voorgestelde wetstraject tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg in verband met het vereenvoudigen van de beroepenstructuur in de geestelijke
gezondheidszorg. Als toelichting wordt gegeven dat het niet doorzetten van de wetswijziging
geen effect heeft op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers en dat er geen
reden is om aan te nemen dat de wachtlijsten worden veroorzaakt door een tekort aan
BIG-geregistreerde GZ-psychologen. De genoemde leden vragen of het opleiden van K&J-
psychologen tot GZ-psychologen en het op laten gaan van het beroep van K&J-psycholoog
tot het basisberoep van GZ-psycholoog binnen de beroepenstructuur van de Wet BIG kan
bijdragen aan een meer flexibele inzet van zorgprofessionals in de jeugdzorg en jeugdhulp.
Ik verwacht niet dat zwaarder reguleren van de K&J-psycholoog bijdraagt aan meer flexibele
inzet. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen in de
wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig of ondeskundig
handelen. Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 12 november 2024
en het advies van het Zorginstituut uit 2022, is het voor de patiëntveiligheid niet
nodig om het beroep van K&J-psycholoog zwaarder te reguleren in de Wet BIG. Een dergelijke
regulering kan juist nadelig uitwerken voor de mobiliteit op de arbeidsmarkt, tekorten,
prijsopdrijvende effecten en onnodige administratieve lasten. Bovendien is een BIG-registratie
als gz-psycholoog bij dit beroep niet vereist om kwalitatief goede zorg te bieden
of patiënten te beschermen tegen ondeskundig handelen. K&J-psychologen kunnen met
een registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd al worden ingezet als behandelaar
in de jeugdzorg en jeugdhulp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken bijgaand dit schriftelijk
overleg. Naar aanleiding van de stukken hebben genoemde leden nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de beleidsreactie op de brief over oplossing
voor arbeidsmarktdiscrepantie van hbo en master opgeleide psychologen in GGZ: «Werkgevers
bepalen zelf hoe zij hun personeelsbeleid inrichten en welke kwalificaties zij vragen
voor functies in de zorg. Daarbij maken zij, samen met zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties,
afspraken over wat goede zorg is en wie welke zorg mag verlenen. Deze afspraken zijn
vastgelegd in onder andere het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ (LKS GGZ) en de veldnorm
Beroepen in de GGZ en forensische zorg. Binnen deze kaders bepalen partijen gezamenlijk
welke beroepen zelfstandig zorg mogen verlenen en welke zorg gedeclareerd kan worden.
Daarmee is er ruimte voor hbo-masterpsychologen om bij te dragen aan de zorg. Het
kwaliteitsstatuut maakt het mogelijk dat iedere zorgprofessional, binnen zijn of haar
deskundigheid, een waardevolle bijdrage levert aan goede zorg en ertoe doet.» In het
Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ18 komt de term hbo masterpsycholoog echter niet voor. Hierdoor blijft het onduidelijk
welke plaats hbo Masterpsychologen binnen de GGZ hebben. Kan de Minister een nadere
toelichting geven van de rol en functie van hbo masterpsychologen binnen de GGZ?
Het klopt dat de term hbo-masterpsycholoog niet expliciet voorkomt in het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ (LKS). Dat komt omdat
het LKS geen beroepenlijst is, maar een kader dat de verantwoordelijkheidsverdeling
en kwaliteitsborging in de geestelijke gezondheidszorg beschrijft. Binnen dit kader
is de indeling gemaakt op basis van functies en rollen in het zorgproces, niet op
basis van iedere afzonderlijke opleidingsachtergrond.
In de basis geldt dat hbo-masterpsychologen een masteropleiding in de psychologie
aan een hogeschool hebben afgerond. Een voorbeeld hiervan is de master in Toegepaste
Psychologie voor Professionals19. Een dergelijke master richt zich op specialistisch werk binnen het vakgebied van
de psychologie, en bestaat uit een praktijkgericht programma waarin een professionals
direct kennis en competenties inzetten.
Verder is de positie van hbo-masterpsychologen afhankelijk van hoe instellingen en
veldpartijen hun personeelsbeleid en taakverdeling vormgeven. Belangrijk uitgangspunt
blijft dat iedere professional, passend bij zijn of haar deskundigheid, een bijdrage
kan leveren aan goede en toegankelijke zorg.
De leden van de NSC-fractie lezen in de beleidsreactie met betrekking tot de veldnorm
Beroepen in de GGZ en forensische zorg het volgende: «De hbo-psycholoog is bij de
totstandkoming van deze lijst beoordeeld, maar voldoet niet aan de gestelde criteria
en is daarom niet opgenomen.» Op pagina 14 in de veldnorm staat echter «Voor de beroepen
WO- psycholoog, WO-orthopedagoog en ervaringsdeskundige werker kon niet vastgesteld
worden dat aan alle bovenstaande criteria is voldaan. Het niet opnemen van deze beroepen
op de lijst zou echter onevenredige gevolgen hebben voor de feitelijke zorglevering.
Voor deze drie beroepen is daarom een hardheidsclausule toegepast, waarmee ze alsnog
op de lijst zijn opgenomen. Door de toepassing van de hardheidsclausule wordt er flexibiliteit
geboden om af te wijken van de strikte criteria en wordt er rekening gehouden met
de specifieke omstandigheden van deze beroepen. Het erkennen van het belang en de
waarde van deze beroepen in de zorgverlening weegt in dit geval zwaarder dan het feit
dat ze niet volledig aan alle criteria voldoen20.» Wat maakt dat voor deze drie beroepen wel een uitzondering wordt gemaakt, maar
niet voor de hbo masterpsycholoog? Is de Minister bereid om in overleg met het veld
alsnog aan te moedigen deze eerder genoemde hardheidsclausule ook toe te passen op
hbo masterpsychologen, daar zij vaak veel praktische kennis/ervaring hebben ten opzichte
van universitair afgestudeerden?
Zoals mijn ambtsvoorganger in reactie op het schriftelijke over de geestelijke gezondheidszorg
(Kamerstukken II 2024/25 25 424, nr. 711) heeft toegelicht, is de hardheidsclausule voor de WO- psycholoog, WO-orthopedagoog en ervaringsdeskundige werker toegepast omdat deze beroepen in de dbc-systematiek een plek hadden in de beroepentabel
en uren schreven.
Het opstellen van kwaliteitsstandaarden is belegd bij vertegenwoordigers van patiënten,
zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is de rol van partijen die de veldnorm onderhouden,
het zogenaamde vertegenwoordigend orgaan, om te toetsen of een beroep voldoet aan
de kwaliteitscriteria en eventueel wijzigingen door te voeren op de beroepenlijst.
Zij maken de afweging of de hardheidsclausule toegepast moet worden op beroepen met
een hbo-masterdiploma. Het past niet bij mijn rol om in overleg te gaan met het veld
en hen aan te moedigen om de genoemde hardheidsclausule toe te passen op hbo-masterpsychologen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van H. dat de schrijver verscheidene
oplossingen aandraagt om de arbeidsdiscrepantie tussen wo- en hbo masterpsychologen
op te lossen. Kan de Minister voor elk van de aangedragen oplossingen gemotiveerd
aangeven waarom het wel of niet mogelijk is deze over te nemen 1) Gerichte bijscholing
als brug, 2) Regelgevende modernisering en 3) Erkenning van de werkervaring)?
Briefschrijver H. draagt drie mogelijke oplossingsrichtingen aan om belemmeringen
weg te nemen die praktisch opgeleide professionals ondervinden. In de brief van 3 juli
jl. (Kamerstukken II 2024/25 29 282, nr. 609) is al ingegaan op deze voorgestelde oplossingsrichtingen.
Als eerste oplossingsrichting stelt briefschrijver H. voor om een praktijkgericht
bijscholingstraject in te richten, zodat hbo-masterpsychologen alsnog voldoen aan
de eisen voor NIP- en BIG- registratie. Die mogelijkheid bestaat al. Er zijn bijscholingsroutes
die beginnen met een pre-master en een universitaire master (wo+); een traject dat
door vrijwel alle universiteiten wordt aangeboden. Na het behalen van de wo-master
kunnen zij de opleiding voor de NIP- of BIG-registratie volgen.
Met de tweede oplossingsrichting stelt briefschrijver H. voor om hbo-masterpsychologen
een aparte registratieroute binnen het NIP en een aangepaste BIG-registratie te bieden,
waarbij specifieke competenties en praktijkervaring meetellen. Een dergelijke oplossing
zou feitelijk de vereisten verlagen voor een inschrijving in de BIG als gz-psycholoog.
De huidige eisen zijn noodzakelijk voor het borgen van de kwaliteit van zorg. Bovendien
maakt het BIG-register geen onderscheid in profielen en competenties binnen een basisberoep.
Als laatste oplossingsrichting stelt briefschrijver H. voor om een erkend traject
in te richten waarin werkzame hbo- masterpsychologen onder supervisie relevante praktijkervaring
opbouwen. Ik juich het toe als hbo-masterpsychologen hun praktijkervaring onder supervisie
willen uitbouwen, mits de patiëntveiligheid en kwaliteit geborgd is. Echter kan dit
niet leiden tot een registratie in het BIG-register als gz-psycholoog. Zoals reeds
beschreven zijn de huidige eisen voor inschrijving noodzakelijk om de kwaliteit van
zorg te borgen. Deze vereisten kunnen niet vervangen worden door praktijkervaring
onder supervisie.
Om te voorkomen dat meer zorgprofessionals na afstuderen ontdekken dat zij niet het
werk kunnen doen wat zij beoogden, willen de leden van de NSC-fractie er graag bij
de Minister op aandringen om er op toe te zien dat de huidige beroepenstructuur in
de GGZ helder gecommuniceerd wordt aan (aspirant)studenten? Het dient duidelijk te
zijn welke bevoegdheden hbo danwel wo diploma’s in de GGZ geven en of er nog eventuele
post- opleidingen nodig zijn om de gewenste functie te bereiken.Is de Minister bereid
om met de opleidingsinstituten (universiteiten en post-opleidingen zoals de RINOgroep)
in gesprek te gaan over hoe zij (aspirant) studenten hierover beter kunnen informeren?
Ik begrijp het belang van heldere communicatie richting (aspirant-)studenten over
de beroepenstructuur in de ggz. Het is onwenselijk dat afgestudeerden pas na hun opleiding
ontdekken dat aanvullende scholing of een ander diploma nodig is om de beoogde functie
te vervullen. Tegelijkertijd is de voorlichting over opleidingsroutes en de daarbij
horende bevoegdheden primair de verantwoordelijkheid van de opleidingsinstellingen
zelf.
Vanuit mijn rol zie ik er niet op toe hoe universiteiten, hogescholen en postmasteropleidingen
hun wervings- en informatievoorziening vormgeven. Zij zijn het best in positie om
studenten te informeren over de vereisten en beroepsperspectieven. Ik vertrouw erop
dat zij hier invulling aan geven in het belang van hun studenten en het veld.
De leden van de NSC-fractie lezen in de reactie op het verzoek om uitwerking van de
motie van de leden Bushoff en Van den Hil over in gesprek gaan met het veld over een
vereenvoudiging van de beroepen- en opleidingsstructuur, dat de Minister in haar brief
stelt dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat de wachtlijsten in de GGZ worden
veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen omdat VWS de afgelopen
jaren de aanbevelingen hieromtrent gevolgd heeft van het Capaciteitsorgaan. Kan de
Minister toelichten waardoor de wachtlijsten in de GGZ dan wel toenemen?
De oorzaken van de oplopende wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) zijn
divers en niet zonder meer terug te voeren op het aantal BIG-geregistreerde gz-psychologen.
De mentale gezondheid van een behoorlijk deel van de bevolking blijkt onder druk te
staan, hetgeen leidt tot een toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg. Tegelijkertijd
is er sprake van personele krapte en een daarmee samenhangend structureel capaciteitstekort.
Naast de personele krapte spelen ook organisatorische factoren een rol. De Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signaleert dat een gebrek aan samenwerking tussen zorgaanbieders
leidt tot langere wachttijden en dat er nog onvoldoende afspraken zijn gemaakt over
de verdeling van verantwoordelijkheden voor cliënten die op een wachtlijst staan.
Hierdoor kent het terugdringen van de wachttijden in de ggz geen simpele oplossing,
maar is een brede aanpak en een lange adem nodig. Met het IZA, het Gezond en Actief
Leven Akkoord (GALA), de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal en het Aanvullend
Zorg en Welzijnsakkoord zetten we samen met aanbieders en verzekeraars belangrijke
stappen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van de Minister dat het beoogde wetsvoorstel
waarbij het beroep van K&J-psycholoog op zou gaan in de Wet BIG gereguleerde basisberoep
van GZ-psycholoog-generalist niet door is gegaan. Eén van de genoemde redenen zijn
de kosten. Genoemde leden vragen of er ook is gekeken naar de eventuele voordelen
van deze wetswijziging, en zo ja, wat waren deze.
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn de mogelijke voordelen nadrukkelijk
in beeld gebracht. De beoogde vereenvoudiging van de beroepenstructuur in de psychologische
zorg had als doel de bestaande overlap tussen de functies van gz-psycholoog, psychotherapeut
en klinisch psycholoog weg te nemen. Daarmee zou de structuur beter aansluiten bij
de systematiek van de Wet BIG, en zou er één breed basisberoep met herkenbare specialismen
ontstaan. Dit zou meer duidelijkheid geven aan patiënten en verwijzers, de doorstroom
binnen de opleidingen vereenvoudigen, en leiden tot een meer duurzame en transparante
beroepenstructuur. Echter, na een zorgvuldige analyse van de reacties uit de internetconsultatie
blijkt dat de doelen van het conceptwetsvoorstel niet zullen worden behaald. Dit is
nader toegelicht in de brief van 12 november 2024 (Kamerstukken II 2024/25 29 282, nr. 583).
Genoemde leden willen graag weten wanneer de Minister verwacht meer informatie te
hebben over het vervolg van de verkenning EVC-trajecten?
Op basis van de bevindingen uit de pilot verken ik of en zo ja, op welke wijze een
mogelijk vervolg concreet vormgegeven kan worden voor een groep psychologen die veel
werkervaring hebben. Ik verwacht u later dit najaar te kunnen informeren over de voortgang
van deze verkenning.
Zij lezen dat dit traject mogelijk geschikt is voor masterstudenten met «veel ervaring».
Kan de Minister verder toelichten wat hieronder verstaan wordt?
Uit de eindrapportage van de pilot is gebleken dat alleen het traject waarin masterpsychologen
binnen één jaar duaal wordt opgeleid, met een koppeling tussen cursorisch onderwijs
en praktijkonderwijs, voldoende positief en generiek is bevonden om verkort te kunnen
opleiden tot gz-psycholoog. De psychologen die in aanmerking kwamen voor dit pilotonderdeel
hebben minimaal 200 uur geaccrediteerde cursussen van gespecialiseerde wetenschappelijke/psychotherapieverenigingen
en minimaal 3 jaar, 24 uur per week (in afgelopen 5 jaar) door een gz-psycholoog gesuperviseerde
relevante praktijkervaring.
De leden van de NSC-fractie maken zich daarnaast grote zorgen over de arbeidsvoorwaarden
van verpleegkundigen en verzorgenden. Zonder hen loopt de zorg vast. Deze leden constateren
dat er nog steeds sprake is van een loonkloof van 6 tot 9 procent ten opzichte van
andere sectoren. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze loonkloof binnen twee
jaar wordt gedicht? Genoemde leden lezen in de brief van de Minister van 27 juni 2024
dat zij afspraken kan maken over de besteding van OVA-middelen. Op welke wijze gaat
de Minister met sociale partners afspraken maken om ervoor te zorgen dat vooral de
lage en middeninkomens er meer op vooruitgaan dan de hogere inkomens? Is de Minister
bereid om in die afspraken te verkennen of CAO-verhogingen de komende jaren niet meer
in procenten, maar uitsluitend in vaste bedragen kunnen worden afgesproken, zodat
medewerkers met lagere salarissen relatief meer vooruitgaan dan de hogere inkomensgroepen?
Allereerst wil ik erop wijzen dat de sociale partners binnen zorg en welzijn over
de beloning gaan. Het Ministerie van VWS is geen partij aan de cao-tafel en mag zich
op grond van internationale verdragen hier ook niet in mengen. Daarnaast ligt het
qua beloning binnen zorg en welzijn genuanceerder dan door de NSC wordt gesteld. De
marktconformiteit van de salarissen verschilt tussen verschillende zorgbranches en
ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Zo liggen het salaris van
onder andere verzorgenden en verpleegkundigen binnen de umc’s boven marktconform.
Maar er zijn ook groepen – ook binnen de ggz – die qua beloning wat achterlopen ten
opzichte van vergelijkbare groepen buiten de zorg. Het optrekken van alle salarissen
binnen zorg en welzijn naar een markconform niveau zou enkele miljarden euro’s structureel
extra kosten. Het kabinet stelt jaarlijks extra geld beschikbaar voor concurrerende
arbeidsvoorwaardenontwikkeling binnen de zorg. Voor 2025 ging het bijvoorbeeld om
3,6 miljard euro structureel extra.
De leden van de NSC-fractie lezen uit een bericht van TVV dat 41% van de verzorgenden
kampt met geldzorgen. Een kwart van hen verdient slechts € 10 tot € 15 bruto per uur,
en het merendeel (63%) zit in de loonschaal van € 16 tot € 20 bruto per uur. Ter vergelijking:
in coronatijd ontving een student achter het vaccinatie loket al € 19 bruto per uur.
Hoe verklaart de Minister dat de lonen van verzorgenden zo laag liggen in verhouding
tot de zwaarte en verantwoordelijkheid van hun werk? Op welke manier gaat de Minister
ervoor zorgen dat dit belangrijke en verantwoordelijke werk structureel beter wordt
gewaardeerd en beloond?
Het beeld van de beloning van verzorgenden dat de leden van de NSC-fractie schetsen,
herken ik niet. Uit cijfers van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn blijkt dat het fulltime
jaarsalaris inclusief onregelmatigheidstoeslag voor een verzorgende in het verpleeghuis
in 2022 gemiddeld ruim 43 duizend euro bedroeg. Daarmee verdienden verzorgenden in
2022 gemiddeld boven modaal (39 duizend euro per jaar). Overigens bepalen de sociale
partners de functiewaardering(systematiek) en de beloning die daaraan gekoppeld wordt.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er aanzienlijke verschillen bestaan binnen
het werk van verpleegkundigen en verzorgenden aan bed en verpleegkundigen die werken
aan een bureau. Zo verdient een kwaliteitsverpleegkundige doorgaans meer dan een verpleegkundige
aan het bed. Een kwaliteitsverpleegkundige werkt op kantoortijden, terwijl verpleegkundigen
aan het bed zware wisseldiensten draaien. Daarbij ligt de directe verantwoordelijkheid
bij de verpleegkundige en verzorgende aan het bed vele malen hoger, omdat fouten bij
observaties of medicatie-uitgifte ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid
van de patiënt, en zelfs tot overlijden kunnen leiden. Hoe beoordeelt de Minister
deze ongelijkheid in beloning tussen functies die indirect en direct aan het bed worden
uitgevoerd? Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen
en verzorgenden die aan het bed werken, en de zwaarste verantwoordelijkheid dragen,
een passendere beloning krijgen?
Sociale partners bepalen de functiewaarderingssystematiek en de beloning die daaraan
gekoppeld wordt. Ik kan en mag mij daar niet in mengen.
Is de Minister bereid om het functiewaarderingssysteem (FWG) te onderzoeken met de
vraag hoe de verantwoordelijkheden in de directe zorg aan patiënten door verpleegkundigen
en verzorgenden hoger gewaardeerd kunnen worden als gekeken wordt naar verantwoordelijkheden
zoals medicatie uitdelen, zelfstandige observatie en verpleegkundige interventies
die van groot belang zijn voor de gezondheid van patiënten?
Sociale partners bepalen de functiewaarderingssystematiek en de beloning die daaraan
gekoppeld wordt. Ik kan en mag mij daar niet in mengen. Daarnaast doet FWG zelf doorlopend
onderzoek naar functies en trends. De uitkomsten daarvan worden met sociale partners
gedeeld en besproken en kunnen aanleiding zijn om de functiewaarderingssystematiek
te updaten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het position paper van het landelijke samenwerkingsverband
RegioPlus dat «In 2040 is het aantal mensen van 75 jaar en ouder verdubbeld tot ruim
2 miljoen. Tegelijk dreigt er een tekort van bijna 300.000 zorgmedewerkers in 2030».
Is de Minister bekend met deze toekomstverwachting in de zorg? Genoemde leden willen
graag weten welke mogelijke oplossingen de Minister hiervoor ziet? Zodat de continuïteit
en de kwaliteit van de zorg ook in de toekomst geborgd blijft.
Het cijfer van een tekort van bijna 300 duizend zorgmedewerkers in 2030 herken ik
niet. Het onderzoeksprogramma Zorg en Welzijn – waarin het Ministerie van VWS en sociale
partners binnen zorg en welzijn samenwerken aan betrouwbare en onafhankelijke informatie
over de arbeidsmarkt in zorg en welzijn – laat jaarlijks een raming maken van het
arbeidsmarkttekort. Hierbij is ook Regioplus betrokken. Het geraamde tekort binnen
zorg en welzijn in 2030 bedraagt 160 duizend personen volgens de meeste recente prognose.
Deze prognose is ook met uw Kamer gedeeld21.
Door het arbeidsmarkttekort staan de continuïteit en de kwaliteit van zorg onder druk.
Daarom wordt met het AZWA en HLO stevig ingezet op de versterking van de beweging
van zorg naar gezondheid, preventie en zelf- en samenredzaamheid. Zodat de behoefte
aan personeel (de arbeidsvraag) de komende jaren minder hard groeit. Aan de aanbodzijde
van de arbeidsmarkt is het kabinetsbeleid in het regeerprogramma uiteengezet langs
drie lijnen, die onder andere met de afspraken in het AZWA verder worden uitgewerkt.
Deze drie lijnen zijn: het halveren van administratietijd in 2030, de juiste inzet
van medewerkers en het vergroten van vakmanschap en werkplezier.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de vragen over de positie van hbo-masterpsychologen en kinder- en jeugdpsychologen.
Deze leden onderschrijven dat het aan de beroepsgroep zelf is om te besluiten welke
opleidingseisen worden gesteld aan behandelaars voor specifieke behandelingen.
Tegelijkertijd vragen genoemde leden de Minister om bij de beroepsgroep nadrukkelijk
het verzoek neer te leggen de aangedragen oplossingsrichtingen, zoals de bredere inzet
van hbo- masterpsychologen, serieus te overwegen. Daarbij gaat het deze leden om het
vinden van de juiste balans tussen het waarborgen van de kwaliteit van zorg, het benutten
van geschoold zorgpersoneel en het terugdringen van de wachtlijsten in de GGZ.
De leden van de D66-fractie blijven daarnaast aandringen op de herinrichting van een
doelmatige variant van het stagefonds met tenminste de middelen die voorheen hiervoor
beschikbaar waren. Deze leden constateren dat de Minister tot op heden volstaat met
te verwijzen naar andere algemene budgetten, zoals het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord
(AZWA), zonder dat deze daadwerkelijk voorzien in dezelfde mate van budget voor ondersteuning
van opleidingen en stages in de zorg. De leden van de D66-fractie hebben daarom de
volgende vragen aan de Minister. Welke mogelijkheden ziet de Minister om op korte
termijn alsnog te zorgen dat de middelen van het stagefonds effectief worden ingezet
ter ondersteuning van stages en opleidingen in de zorg?
Het Stagefonds loopt in de huidige vorm door tot en met 2027. Het resterende budget
van € 60 miljoen in 2028, en € 78 miljoen vanaf 2029 structureel, wordt onderdeel
van de middelen binnen het AZWA. Hiervoor wordt met het veld verkend hoe deze middelen
doelmatig kunnen worden ingezet voor opleiden buiten het ziekenhuis. Daarbij wordt
de bevinding van de Algemene Rekenkamer meegenomen. Zij stellen dat «begeleidingscapaciteit,
en niet geld, de belangrijkste belemmering (is) voor zorgorganisaties die meer stages
willen aanbieden. Een vergoeding voor het aanbieden van stages draagt weinig bij aan
de oplossing van dit knelpunt». Daaruit volgt het advies om de subsidie te heroverwegen
en te kiezen voor een instrument dat wel aansluit bij de daadwerkelijke overwegingen
en belemmeringen binnen zorgorganisaties. Het gesprek over hoe deze middelen het beste
kunnen worden ingezet gebeurt tijdens bestuurlijke overleggen voor opleiden binnen
en buiten het ziekenhuis die dit najaar starten.
Deelt de Minister de mening dat door het niet doelgericht herbestemmen van deze middelen
feitelijk sprake is van een bezuiniging?
Er is geen sprake van een bezuiniging. De beschikbare middelen worden ingezet om zo
doelmatig mogelijk bij te dragen aan het terugdringen van de arbeidsmarktproblematiek.
Dat kan betekenen dat de middelen niet worden ingezet om één op één stageplekken te
vergoeden, maar op andere wijze bijdragen aan de beschikbaarheid van begeleidingscapaciteit
voor stages en leerwerkplekken.
Erkent de Minister dat de middelen binnen AZWA ontoereikend zijn om de uitdagingen
in de zorgarbeidsmarkt op te vangen? Betekent dit volgens de Minister dat er doelbewust
een achterstand wordt opgelopen in de noodzakelijke voorbereiding op de uitdagingen
binnen de arbeidsmarkt in de zorg?
Het AZWA levert een essentiële bijdrage aan het gelijkwaardig toegankelijk houden
van de zorg, onder meer door het aanpakken van grote uitdagingen op de arbeidsmarkt.
Ik ben er trots op dat de betrokken partijen in zorg en welzijn zich hiermee, met
het kabinet, verbinden aan een agenda voor de komende jaren. In het AZWA zijn niet
alleen afspraken gemaakt die op de vraag naar zorg en ondersteuning gericht zijn,
maar ook over het terugdringen van administratieve lasten, de inzet van technologie
en een forse investering in het meer, sneller en
beter opleiden van professionals. De gemaakte afspraken in het AZWA en de bijhorende
middelen zijn toereikend om de uitdagingen op de arbeidsmarkt effectief aan te pakken.
Dat monitoren en evalueren we periodiek.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven rondom arbeidsmarktbeleid
en opleidingen in de zorgsector. Zij hebben hierover de volgende vragen aan de Minister.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister wat de drie belangrijkste knelpunten
zijn als het gaat om het arbeidsmarktbeleid en opleidingen in de zorgsector. En wat
zijn nu voor de korte termijn volgens de Minister de drie belangrijkste maatregelen
vanuit het kabinet om dit op te lossen?
De belangrijkste oorzaak voor de personeelstekorten in zorg en welzijn is dat de vraag
naar zorg en ondersteuning blijft stijgen, maar het aanbod van professionals niet
in dezelfde mate meegroeit. Hierdoor is een complex systeem van knelpunten ontstaan
die elkaar onderling beïnvloeden, zoals toenemende werkdruk en onvoldoende tijd en
begeleidingscapaciteit voor opleiding en scholing. Het kabinet heeft in het regeerprogramma22 drie lijnen uiteengezet die hierop ingrijpen: 1) halveren van de administratietijd,
2) de juiste inzet van medewerkers met behulp van technologie en innovatie en 3) het
vergroten van vakmanschap en werkplezier. Deze lijnen zijn onder meer in het Aanvullend
Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) verder uitgewerkt in concrete maatregelen die moeten
bijdragen aan het beheersen van het arbeidsmarkttekort. Zo zijn er afspraken gemaakt
over het terugdringen van administratieve lasten en de inzet van technologie die de
werkdruk omlaag brengen door tijd vrij te spelen voor professionals. Ook wordt er
geïnvesteerd in het meer, sneller en beter opleiden van professionals. De focus ligt
daarbij op opleiden en scholing buiten het ziekenhuis, omdat daar de grootste veranderingen
en tekorten worden verwacht. Er is hiervoor per 2026 53 miljoen beschikbaar, oplopend
naar 185 miljoen in 2029 structureel. Deze middelen zullen worden besteed aan: verstevigen
van het initieel opleiden en vervolgopleidingen, inzet van loopbaaninstrumenten om
de instroom, doorstroom en behoud van professionals te bevorderen en het voorbereiden
van professionals op nieuwe manieren van werken.
Verder vragen de leden van de BBB-fractie in hoeverre het huidige arbeidsmarktbeleid
in de ogen van de Minister de beweging richting meer nadruk op de (nul en) eerste
lijn in de zorg en de instroom in bijbehorende opleidingen stimuleert. Is de Minister
bereid om, eventueel in overleg met sociale partners, te bezien of en waar dit beter
kan?
Als het gaat om de beweging naar de voorkant zijn er diverse maatregelen opgenomen
in het AZWA en het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) die erop toezien dat de eerstelijnszorg
en de samenwerking tussen formele en informele zorg wordt versterkt. Dit betekent
ook iets voor het opleiden van professionals. Eén van de afspraken in het AZWA richt
zich daarom op het (meer) opleiden voor tekortsectoren buiten het ziekenhuis, zoals
de eerstelijnszorg. Dit is ook van groot belang om de afspraken in het HLO goed tot
uitvoering te brengen. Er is hiervoor per 2026 53 miljoen beschikbaar, oplopend naar
185 miljoen in 2029 structureel. Na de ondertekening van het AZWA starten de overleggen
met de betrokken partijen over de wijze van besteding van deze middelen.
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie de Minister wat zij concreet gedaan heeft
om te bevorderen dat de hbo- of toegepaste psycholoog op de beroepenlijst geplaatst
kunnen worden. Waarom is het nog niet gelukt om dit voor elkaar te krijgen, ondanks
het uitdrukkelijke verzoek via een Kamermotie? Is de Minister bereid nader in gesprek
gegaan met veldpartijen?
Tijdens de begrotingsbehandeling voor het jaar 2025 is door de Kamerleden Bevers en
Van den Hil (beide VVD) een motie ingediend waarin zij de regering verzoeken te bevorderen
dat de hbo- of toegepaste psycholoog op de beroepenlijst geplaatst wordt, zodat meer
behandel- en begeleidingscapaciteit beschikbaar komt voor het wegwerken van de wachtlijsten
in de ggz, en de Kamer hierover in het voorjaar van 2025 te informeren (Kamerstuk
36 600 XVI, nr. 68). In de brief van 19 december 2024 (Kamerstuk 25 424, nr. 722) heeft mijn ambtsvoorganger uitgelegd dat ik mij als Minister van VWS niet kan mengen
in beslissingen over de beroepenlijst. Het opstellen van kwaliteitsstandaarden is
belegd bij vertegenwoordigers van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het
staat hen vanuit hun kennis en kunde vrij om beslissingen te nemen over aanpassingen
van de beroepenlijst. Tijdens het tweeminutendebat Relatie- en gezinstherapie van
11 december 2024 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd nauwlettend in de gaten te houden
of de gesprekken die in het veld gevoerd worden over dit onderwerp, tot een gewenste
opbrengst leiden. De Nederlandse Beroepsvereniging voor Toegepaste Psychologie (NBTP)
heeft reeds een officieel verzoek heeft ingediend om het beroep van de toegepast psycholoog
onder de noemer «psychologisch consulent ggz» in de beroepenlijst op te nemen. Er
lopen hierover gesprekken tussen de beroepsvereniging en het Vertegenwoordigend orgaan
dat over de beroepenlijst gaat. Ik houd een vinger aan de pols om te kijken of de
gesprekken tot de gewenste uitkomst leiden.
Tevens merken genoemde leden op dat er naar aanleiding van eerdere moties ook gesprekken
lopen over de positie van de systeemtherapeut binnen het Zorgprestatiemodel. Kan de
Minister een tijdpad aangeven waarbinnen de Kamer nader geïnformeerd wordt over de
positie van de systeemtherapeut in relatie tot de beroepenlijst binnen het Zorgprestatiemodel?
Woensdagavond 10 september 2025 is er binnen het Vertegenwoordigend orgaan dat over
de beroepenlijst van de veldnorm gaat, gestemd met betrekking tot de opname van het
beroep systeemtherapeut. De uitkomst was positief, waardoor het beroep van systeemtherapeut
per 1 januari 2026 zal worden opgenomen op de beroepenlijst van de veldnorm. Ik zal
dit nieuws spoedig in een Kamerbrief meenemen.
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie wat de laatste cijfers zijn over hoeveel
tijd zorgverleners besteden aan administratie. Is de hoeveelheid administratie afgenomen
sinds het aantreden van het kabinet? En zo nee, van welke lopende of toekomstige maatregelen
verwacht de Minister dat deze de administratie wel degelijk flink zal afnemen?
Volgens de laatste CBS-cijfers is de administratietijd in de ggz nagenoeg gelijk gebleven.
In het tweede kwartaal van vorig jaar was het 34,9% van de werktijd die aan administratie
werd besteed en in het vierde kwartaal 34,4%.
Vanuit de Regiegroep Aanpak Regeldruk lopen op dit moment verschillende maatregelen
met als doel de administratietijd te verlagen. Eén hiervan is de veldbevraging (in
de ggz, wijkverpleging en huisartsenzorg)23, de resultaten hiervan heeft mijn ambtsvoorganger recent naar uw Kamer gestuurd en
momenteel wordt hieraan binnen de Regiegroep opvolging gegeven. Doel is om met het
plan van aanpak van de Regiegroep en de werkagenda’s van de Regiegroepleden, die aangepast
worden op de AZWA-afspraken en de uitkomsten van de veldbevraging, het doel te bereiken
van maximaal 20% administratie voor zorgprofessionals. Dit doel is opgenomen in het
recent gesloten AZWA. Ook heeft de Nederlandse ggz in het kader van de Regiegroep
een werkagenda (transitieprogramma) «Zinnig en Radicaal Simpel» opgesteld gericht
op de aanpak van regeldruk. In interactie met vier organisaties uit de achterban wordt
dit transitieprogramma in 2025 uitgewerkt, waarna de eerste beproefde maatregelen
vanaf 2026 landelijk kunnen worden opgeschaald.
Verder zien deze leden graag voldoende opleidingsplekken in alle regio’s, ook voor
zij- instromers en praktijkgerichte opleidingen. Hoe zorgt de Minister ervoor dat
de opleidingscapaciteit in de zorg aansluit bij de regionale vraag en dat ook mbo-
en hbo-routes voldoende worden gefaciliteerd?
De zorg is afhankelijk van nieuwe enthousiaste (zij-)instroom. Partijen hebben in
het AZWA afgesproken om in samenwerking met het onderwijs in elke arbeidsmarktregio
af te spreken hoeveel opleidings- en leertrajecten nodig zijn in zorg en welzijn.
Ook richten zij zich op vernieuwend opleiden: bijvoorbeeld op vernieuwde vormen van
praktijkonderwijs en het inbedden van actuele thema’s zoals technologie en passende
zorg. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt met (mbo) scholen
en werkgevers aan een pact voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst.
Hierin is het streven om ook afspraken te maken over het opleidingsaanbod, om studenten
gerichter op te leiden voor de grote maatschappelijke opgaven waar we voor staan,
waaronder zorg en welzijn. Daarnaast gaan opleiders in de ggz steeds meer in regionale
samenwerkingsverbanden werken. In het toewijzingsproces van TOP Opleidingsplaatsen
wordt dit gestimuleerd met een beperkt aantal plaatsen voor de vervolgopleidingen
in de ggz die worden bekostigd via de beschikbaarheidbijdrage.
Tot slot horen de leden van de BBB-fractie regelmatig dat de zzp-maatregelen in de
zorg tot vervelende situaties leiden. Hoe kijkt de Minister terug op deze maatregel?
De Belastingdienst hanteert voor 2025 een zachte landing. Dit houdt in dat de Belastingdienst
over 2025 geen boetes op zal leggen en in principe eerst in gesprek zal gaan. Op deze
wijze krijgen ondernemers de kans om hun bedrijfsvoering te verbeteren en te voldoen
aan wet- en regelgeving. Aanvullend is aan de hand van door brancheorganisaties ingediende
casusposities uit de zorg meer duidelijkheid gegeven over hoe de arbeidsrelatie wordt
beoordeeld.
Momenteel zijn we in afwachting van cijfers over het verloop van zzp’ers binnen zorg
en welzijn. Om zicht te krijgen op deze data heeft de toenmalige Minister van VWS,
naar aanleiding van de motie Tielen c.s.24, dit voorjaar aanvullende vragen toegevoegd aan de werkgevers- en zelfstandigenenquête
die periodiek worden afgenomen binnen het CBS-programma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
(AZW). Naast deze enquêtes doet het CBS in het kader van het AZW-onderzoeksprogramma
dit jaar onderzoek naar het beter in beeld brengen van zelfstandigen in zorg en welzijn.
Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel
een goede inschatting geven van het aantal actieve ondernemers in zorg en welzijn.
De resultaten van zowel de enquêtes als dit onderzoek komen dit najaar beschikbaar.
Een eventuele afname van het aantal zzp’ers hoeft geen invloed te hebben op de kwaliteit
en continuïteit van zorg. Het is zeer goed mogelijk dat deze mensen nog steeds werkzaam
zijn in de zorg, maar dan op basis van een andere overeenkomst, bijvoorbeeld een arbeids-
of uitzendovereenkomst. Ook in de zorg was het voor de opheffing van het handhavingsmoratorium
soms al heel lastig om de roosters rond te krijgen; de uitstroom van medewerkers in
loondienst naar het zzp-schap is daarbij als één van de oorzaken genoemd.
Om te voorkomen dat in de situatie met minder schijnzelfstandigen de werkdruk voor
vaste krachten stijgt, is het belangrijk om te blijven zorgen voor een flexibele schil.
Gelukkig is het ook in loondienst goed mogelijk personeel flexibel in te zetten. Ik
zie dat veel werkgevers de organisatie anders aan het inrichten zijn, ook al brengt
dit uitdagingen met zich mee. Een deel van deze organisaties ervaart daar inmiddels
ook al de voordelen van. De afgelopen periode is door veel zorgwerkgevers al actief
ingezet op goed en modern werkgeverschap. Hierbij hebben zij rekening gehouden met
de eerder door zzp’ers aangegeven redenen voor vertrek uit loondienst. Bijvoorbeeld
de wens voor een betere werk-privébalans door onder andere meer overleg over de inroostering
van diensten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier