Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 822 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Faillissementswet en de Bankwet 1998 in verband met aanpassingen van het crisisraamwerk voor banken en beleggingsondernemingen ter aanvulling op de implementatie van Richtlijn 2014/59/EU en Richtlijn (EU) 2019/879 betreffende het kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Wet nadere uitvoering BRRD-implementatie)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 20 augustus 2025 en het nader rapport d.d. 16 september 2025, aangeboden aan
de Koning door de Minister van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 juli 2025, nr. 2025001570,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 20 augustus 2025, nr. W06.25.00176/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft U hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2025, no. 2025001570, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op
het financieel toezicht, de Faillissementswet en de Bankwet 1998 in verband met aanpassingen
van het crisisraamwerk voor banken en beleggingsondernemingen ter aanvulling op de
implementatie van Richtlijn 2014/59/EU en Richtlijn (EU) 2019/879 betreffende het
kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Wet nadere
uitvoering BRRD-implementatie), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel betreft een nadere uitvoering van Europese regelgeving in het kader
van het Europeesrechtelijk afwikkelingskader voor banken en beleggingsondernemingen.
Er worden onder andere wijzigingen voorgesteld in bepalingen uit de Wet op het financieel
toezicht over de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen. De aanleiding
van het wetsvoorstel is gelegen in de constatering van zowel De Nederlandsche Bank
als de Europese Commissie dat de wetgeving op enkele punten onduidelijkheden bevat
en wetstechnische verbetering behoeft.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de positie van
de bestuurder bij een bank in afwikkeling. In verband met die opmerking is aanpassing
wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting.
Het voorgestelde artikel 3A:49 van de Wet op het financieel toezicht stelt regels
over het aanstellen van een bijzonder bestuurder door De Nederlandsche Bank bij een
bank in afwikkeling. Dit betreft de implementatie van onder andere artikelen 34 en
35 van de BRRD-richtlijn.
Artikel 35 van de BRRD-richtlijn bepaalt dat de afwikkelingsautoriteit, in dit geval
De Nederlandsche Bank, een bijzonder bestuurder kan aanstellen ter vervanging van
het leidinggevend orgaan. De bijzonder bestuurder heeft, zo blijkt uit het tweede
lid van dat artikel, alle bevoegdheden van de aandeelhouders en het leidinggevend
orgaan van de instelling.
Uit artikel 34 van de BRRD-richtlijn volgt dat de afwikkelingsautoriteit het leidinggevend
orgaan en het hogere management van de instelling in afwikkeling geheel of, in de
gevallen waarin het aanblijven van het leidinggevend orgaan en het hogere management
of een deel ervan, naargelang van de omstandigheden, voor het verwezenlijken van de
afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk wordt geacht, gedeeltelijk kan vervangen.
Bij gedeeltelijke vervanging blijft een deel van het leidinggevend orgaan en het hogere
management aan. Dit gaat dan bijvoorbeeld over een lid van het bestuur of van de raad
van commissarissen van een bank in afwikkeling.
De Afdeling merkt in dit verband op dat de omstandigheid dat de bijzonder bestuurder
ingevolge artikel 35 van de BRRD-richtlijn alle bevoegdheden heeft van de aandeelhouders
en het leidinggevend orgaan, meebrengt dat overgebleven leden van het bestuur verantwoording
verschuldigd zijn aan de bijzonder bestuurder.
De toelichting vermeldt dat er een «spanningsveld» kan ontstaan tussen de taken van
het leidinggevend orgaan en de taken van de bijzonder bestuurder. Vertegenwoordigers
van de entiteit in afwikkeling dienen aan de ene kant alle medewerking te verlenen
aan de bijzonder bestuurder. Zij zijn hoofdelijk aansprakelijk voor eventuele schade
ten gevolge van handelingen die zijn verricht in strijd met besluiten van de bijzonder
bestuurder.
Aan de andere kant kunnen verplichtingen, inclusief mogelijke hoofdelijke aansprakelijkheid,
op het aangebleven lid van het bestuur of de raad van commissarissen rusten die niet
per definitie in lijn zijn met de besluiten van de bijzonder bestuurder. Dit kan bijvoorbeeld
gaan om verplichtingen voortkomend uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De toelichting
vermeldt dat een heldere vastlegging in het afwikkelingsbesluit van de bevoegdheidsverdeling
tussen de bijzonder bestuurder en de overgebleven leden van het bestuur of de raad
van commissarissen, «uitermate van belang» is.
De Afdeling onderkent dat het van belang is dat helder wordt vastgelegd wat de taken
en verantwoordelijkheden zijn van de overgebleven bestuurders. Gelet op artikel 35
BRRD-richtlijn is het aan de bijzonder bestuurder – en zo nodig op aanwijzing van
de afwikkelingsautoriteit, bijvoorbeeld in het afwikkelingsbesluit – om duidelijkheid
te creëren wat betreft de vastlegging van de taakuitoefening en verantwoordelijkheden
van het aangebleven lid van het bestuur of de raad van commissarissen van de bank
in afwikkeling en de verhouding tussen de bijzonder bestuurder en de aangebleven bestuurder.
De Afdeling adviseert dit in de wettekst te expliciteren.
De Afdeling adviseert de wettekst en de toelichting aan te passen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is artikel 3A:49, vijfde lid,
Wft aangepast. Hierin is opgenomen dat De Nederlandsche Bank, indien het geval zich
voordoet dat zij in een afwikkelingscasus een bijzonder bestuurder aanstelt op grond
van artikel 3A:49 Wft en tevens een deel van het leidinggevend orgaan van de entiteit
in afwikkeling laat aanblijven, de bevoegdheidsverdeling tussen de bijzonder bestuurder
en het zittenblijvend leidinggevend orgaan duidelijk omschrijft. Dit is van belang
voor de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 3A:49, zesde lid, Wft van het zittenblijvend
leidinggevend orgaan voor de handelingen die zij verricht. Dit is ook toegelicht in
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel en memorie van toelichting
op enkele plekken aan te passen:
• De artikelen 3A:20d en 3A:52 Wft zijn beperkt aangepast. De implementatie van artikel
33 bis, derde lid, en artikel 69, vijfde lid, derde alinea, BRRD was niet geheel juist,
doordat een discretionaire bevoegdheid was toegekend aan DNB bij het gebruik van een
lidstaatoptie. Deze lidstaatoptie biedt de mogelijkheid om, als er opschorting van
betalings- of leveringsverplichtingen wordt uitgeoefend ten aanzien van bepaalde deposito’s,
te bepalen dat de afwikkelingsautoriteit ervoor moet zorgen dat depositohouders toegang
blijven houden tot een deel van hun deposito’s. Nederland heeft deze lidstaatoptie
gebruikt. Het waarborgen van de toegang tot een passend bedrag is echter niet optioneel,
maar dient gewaarborgd te worden. Door aanpassing van de artikelen 3A:20d en 3A:52
Wft wordt dit nu duidelijk gemaakt.
• In artikel 3A:49, zesde lid, onderdeel c, Wft is verduidelijkt welke rechtshandelingen
vernietigbaar zijn door te verwijzen naar het besluit tot aanstelling van de bijzonder
bestuurder of de besluiten van een bijzonder bestuurder die daarmee verband houden.
Hiermee wint de wettekst aan scherpte en wordt tevens een aanbeveling uit de consultatiereacties
opgevolgd.
• Daarnaast zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.