Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Teunissen over Nieuwe fossiele boringen op de Noordzee en het sectorakkoord gaswinning
Vragen van het lid Teunissen (PvdD) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over nieuwe fossiele boringen op de Noordzee en het sectorakkoord gaswinning (ingezonden 1 september 2025).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 19 september 2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pompen of Verzuipen: wat te doen met het Noordzeegas?»1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat u op 23 april 2025 samen met Energie Beheer Nederland (EBN) en de gassector
het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie heeft gesloten en bent u het eens
met de stelling van Advocates for the Future dat dit sectorakkoord in strijd is met
verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord 2
Het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie is op 23 april 2025 door de betrokken
partijen gesloten. De Kamer is daarover dezelfde dag geïnformeerd2. Het kabinet is het niet eens met de stelling dat dit akkoord in strijd zou zijn
met de verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs. Het kabinetsbeleid is gericht
op een reductie van broeikasgasemissies van 55% in 2030 ten opzichte van 1990 en een
netto nul uitstoot in 2050, passend binnen de afspraken van het Parijsakkoord.
In de overgang naar een klimaatneutraal energiesysteem blijft aardgas voorlopig nog
nodig. Hierbij heeft het kabinet een voorkeur voor aardgas met zo min mogelijk klimaatimpact
en zo min mogelijk afhankelijkheid van andere landen. Met het Sectorakkoord Gaswinning
in de Energietransitie zet het kabinet in op opschaling van gaswinning uit gasvelden
op de Noordzee. Voor gaswinning uit de kleine velden op land worden er aanvullende
afspraken gemaakt die momenteel worden uitgewerkt. Deze aanvullende afspraken moeten
bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van inwoners en
regionale bestuurders, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land
nog heeft.
Voor het nastreven van deze klimaatdoelen stuurt het kabinet op het verminderen van
het gebruik van fossiele brandstoffen, niet op het verminderen van de productie ervan.
Een afname van binnenlandse productie leidt niet automatisch tot een daling van het
gebruik en daarmee tot een daling van de emissies. Een afname van binnenlandse productie
zal immers vervangen worden door een toename van import, met name van LNG. Daar komt
bij dat LNG, vanwege de wijze van productie en het transport naar Nederland, een hogere
CO2-uitstoot kent dan gas gewonnen op de Noordzee.
Volgens de jaarlijkse prognose van TNO in het jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte
past een opschaling van de gaswinning op de Noordzee, zoals beoogd met het Sectorakkoord
Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario,
waarmee Nederland op koers blijft voor de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Met andere
woorden: ook met een tijdelijk hogere gasproductie op de Noordzee blijft dit volume
ruim onder wat er binnenlands wordt gebruikt aan aardgas.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u het sluiten van het Sectorakkoord in het licht van de Advisory Opinion
van het Internationaal Gerechtshof van 23 juli 2025, waarin wordt bevestigd dat staten
private actoren moeten reguleren om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen?3
Antwoord 3
Uit de Advisory Opinion volgt dat staten passende maatregelen moeten treffen die redelijkerwijs
in staat zijn om klimaatdoelen (NDC’s) te behalen. Deze verplichting omvat het inzetten
van wetgevende en bestuurlijke instrumenten, waaronder een effectieve regulering van
private actoren die grote emissies veroorzaken.
Nederland en de EU beschikken over een regelgevend kader dat is gericht op het realiseren
van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2
past de opschaling van de gaswinning binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario
waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen.
Vraag 4
Heeft u bij het ontwikkelen van het Sectorakkoord een analyse gemaakt van de juridische
risico’s, bijvoorbeeld ten aanzien van mensenrechten, klimaatrecht en mogelijke aansprakelijkheidsclaims
en zo ja, kunt u deze delen?
Antwoord 4
Nee, er is geen verdere analyse gemaakt op de juridische aspecten die u benoemt.
Vraag 5
Bent u bekend met de conclusie van het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat
er in een 1,5°C-scenario geen ruimte meer is voor investeringen in nieuwe olie- en
gasvelden en hoe weegt u deze conclusie in relatie tot nieuwe gasprojecten op de Noordzee?4
Antwoord 5
De scenario’s van het IEA schetsen terecht dat er mondiaal in principe geen verdere
exploratie activiteiten van fossiele brandstoffen nodig zijn, omdat alle fossiele
projecten die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn
al zouden voorzien in de mondiale vraag die past binnen een 1,5 graad scenario.
Dit veronderstelt wel dat deze voorkomens ook ontwikkeld zullen worden, wat niet altijd
het geval zal zijn. Tevens wordt hierbij geen rekenschap genomen van enige mate van
voorzieningszekerheid en de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van
fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine velden boven
de import van aardgas uit andere delen van de wereld. Dit omdat dergelijke binnenlandse
productie bijdraagt aan een zo laag mogelijke emissie-voetafdruk (die veelal lager
is dan geïmporteerd aardgas) en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Het onlangs gepubliceerde rapport door het IEA, dat gaat over de implicaties van de
productiedaling van olie- en gasvelden5, geeft daarbij ook als aanbeveling aan om inzicht in de afnamesnelheden van olie-
en gasvelden in de langetermijnplanning van energiesystemen te integreren. Dit heeft
onder meer betrekking op de binnenlandse productie en energiezekerheid, de locatie
van import- en exportmarkten en de juiste omvang en toekomstbestendigheid van nieuwe
en bestaande olie- en gasinfrastructuur.
Vraag 6
Erkent u dat investeringen in nieuwe gasprojecten leiden tot lock-in van fossiele
infrastructuur, waardoor de transitie vertraagt en de Staat wordt blootgesteld aan
extra juridische en financiële risico’s?
Antwoord 6
Het kabinet richt zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie,
alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak
voor de productie daarvan. Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming
met nieuwe winningsplannen verleen ik nu instemming tot en met 2045 met het oog op
de door TNO gestelde prognoses van zowel de gasvraag als de binnenlandse gasproductie.
Deze zullen in de meest progressieve scenario’s van daling van de vraag en nieuwe
productie in 2047 met elkaar kruisen. Financiële risico’s in de ontmantelingsfase
worden daarnaast middels de Decommissioning Security Agreement (DSA) systematiek zoveel
mogelijk gemitigeerd door afspraken tussen alle vergunninghouders over te stellen
financiële zekerheden met betrekking tot de ontmanteling van activa en herstel van
productielocaties.
Daarnaast streeft het kabinet naar een volledig circulaire en fossielvrije economie.
Daartoe worden richting 2050 het gebruik van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk
geminimaliseerd en is ook middels het Noordzeeakkoord door alle betrokkenen afgesproken
dat het niveau van de binnenlandse gasproductie de binnenlandse gasvraag niet zal
overstijgen. Er zal echter nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening
zijn. Zo lang we nog gas gebruiken, is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands
geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder broeikasgasemissies dan
geïmporteerd gas.
Vraag 7
Kunt u toelichten hoe de rol van EBN als mede-investeerder in nieuwe gasprojecten
zich verhoudt tot de publieke verantwoordelijkheid van de Staat en acht u het risico
op stranded assets en de mogelijke financiële gevolgen voor de belastingbetaler voldoende
afgedekt?
Antwoord 7
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 past een tijdelijke
opschaling van de gaswinning, zoals is beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in
de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee
Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen. Op grond van de Mijnbouwwet
participeert EBN in olie- en gasprojecten en is daardoor een belangrijke partij bij
de opschaling van de gaswinning.
Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen
wordt instemming verleend tot en met 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen
en de gasleveringszekerheid ook de investeringszekerheid van dergelijke kapitaalintensieve
projecten niet uit het oog moet worden verloren. Het kabinet wil wel ruimte houden
voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als
blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag én dat passend
is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten
worden. Hierdoor is het risico op stranded assets beperkt en mogelijk zelfs omgekeerd:
bestaande infrastructuur kan wellicht langer gebruikt worden door aansluiting van
nieuwe gaswinning locaties.
Vraag 8
Heeft u vernomen dat EBN in jaarverslagen en strategie over haar publieke taak spreekt
van maatschappelijke verantwoordelijkheid en bijdrage aan het versnellen van de energietransitie
en dat ook in de evaluatie van EBN dit beeld wordt onderschreven? Hoe rijmt u deze
duiding met het feit dat EBN als staatsdeelneming actief investeert in nieuwe gasprojecten,
die de klimaatcrisis juist verergeren en de transitie vertragen?6
Antwoord 8
Ja, de bijdrage van EBN aan het versnellen van de energietransitie is bij ons bekend.
Het kabinet verschilt met u van mening dat nieuwe investeringen in gasprojecten in
Nederland de klimaatcrisis verergeren en de transitie vertragen. De investeringen
zijn juist nodig om de transitie door te komen. Deze investeringen dienen daarnaast
ook een ander publiek belang, namelijk het borgen van de energiezekerheid. Zie ook
de beantwoording van vragen 2, 3 en 5.
Vraag 9
Deelt u de opvatting dat het onjuist is dat EBN zichzelf presenteert als uitvoerder
van een «publieke taak» en «maatschappelijke verantwoordelijkheid» rond de energietransitie,
zolang de wettelijke taak zich beperkt tot opsporing en winning van olie en gas (art. 82
Mijnbouwwet)? Trekt u daaruit de conclusie dat EBN dan of zijn publieke taakomschrijving
moet aanpassen, of moet ophouden met deze claims?
Antwoord 9
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Op grond van artikel 82 lid 2 van de Mijnbouwwet
richt EBN zich met een wettelijke taak ook op geothermie en op grond van artikel 82
lid 4 van de Mijnbouwwet is instemming verleend aan EBN om onder meer activiteiten
te ontwikkelen ten aanzien van CCS en groen gas. Ook worden er door EBN voorbereidingen
getroffen om mogelijk aan de slag te gaan als Nationale Deelneming Warmtenetten. Dit
zijn activiteiten anders dan de opsporing en winning van olie en gas en ook ter borging
van publieke belangen.
Vraag 10
Bent u het ermee eens dat effectieve handhaving op de wettelijke energiebesparingsplicht
en het kiezen voor een toekomstbestendige industrie op basis van een integrale industrievisie
een effectievere bijdrage levert aan leveringszekerheid en economische veerkracht
dan het openen van nieuwe gasvelden?
Antwoord 10
In het kader van zowel de leveringszekerheid als de economische veerkracht zullen
zowel een verdere energiebesparing, toekomstperspectief voor de industrie als ook
de exploratie van nieuwe gasvelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Op dit
moment wordt reeds ingezet op versterking van toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht,
waarvan nu de eerste effecten zichtbaar worden. Hier heeft het kabinet de Kamer met
de brief van 25 juni jl. over geïnformeerd.7
Op 5 september jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het toekomstperspectief
voor de energie-intensieve industrie.8 In de brief geeft het kabinet aan dat er ook op de lange termijn perspectief is voor
de industrie in Nederland. Het kabinet zet daarbij in op drie lijnen: Europees gelijk
speelveld, transitiepaden voor de lange termijn en benutting van comparatieve voordelen.
Vraag 11
Kunt u deze vragen apart en voor het commissiedebat Klimaat en Energie van 3 september
2025 beantwoorden?
Antwoord 11
Het is helaas niet gelukt om deze vragen op de door u gewenste termijn te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.