Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sneller over de uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV (ingezonden 23 juni 2025).
Antwoord van Minister Van Oosten (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 19 september 2025). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2731.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de Algemene Plaatselijke
Verordening (APV) en dus geen grondslag bieden voor een online gebiedsverbod?1
Antwoord 1
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat de Afdeling zich er enkel over uitspreekt dat
uit de desbetreffende bepaling in de APV van de gemeente Utrecht en de toelichting
daarbij niet blijkt dat een digitale ruimte een openbare plaats is.
Vraag 2
Erkent u dat het eerdere kabinetsstandpunt – dat dit een lokale aangelegenheid betreft
en gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod wilde opleggen –
onjuist was?2
Antwoord 2
Nee. Het kabinetsstandpunt waarnaar wordt verwezen betreft de beantwoording van Kamervragen
over de APV van de gemeente Almelo. Mijn ambtsvoorganger heeft daarin geconstateerd
dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium
om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen.
Daarbij is verder aangegeven dat de gemeenteraad van Almelo primair verantwoordelijk
is voor het vaststellen van de APV en dat dát een lokale aangelegenheid betreft. Mijn
ambtsvoorganger heeft niet gesteld dat gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online
gebiedsverbod willen opleggen, maar geschreven dat het aan gemeenteraden is om te
verkennen of de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om op te
treden tegen online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Tevens heeft mijn ambtsvoorganger
aangegeven dat het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen over de inzet van
een bevoegdheid door de burgemeester, wanneer daarover wordt geprocedeerd. Dat is
in dit Utrechtse geval gebeurd. De beschreven analyse onderschrijf ik nog steeds.
Daarbij teken ik nog aan dat de nu door de rechter getoetste Utrechtse aanpak bovendien
inhoudelijk anders is dan die in Almelo.
Vraag 3 en 5
Hoe reflecteert u op het feit dat het uitblijven van een landelijke visie van u en
uw voorgangers ertoe heeft geleid dat burgemeesters noodgedwongen moesten experimenteren
met online gebiedsverboden, met als gevolg een schending van het legaliteitsbeginsel?
Bent u, gezien het feit dat gemeenten nu met lege handen staan om dit probleem aan
te pakken, nu eindelijk bereid een concreet voorstel naar de Kamer te sturen? Zo ja,
op welke termijn?
Antwoord 3 en 5
Het is van belang dat het lokaal bestuur beschikt over voldoende mogelijkheden om
op te treden tegen online aangejaagde openbare-ordeverstoringen. Burgemeesters hebben
hierin een ingewikkelde taak, maar staan niet met lege handen. Uiteraard kijk ik concreet
naar mogelijkheden om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Er zijn door mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verschillende acties uitgevoerd ten aanzien van (de versterking van) het handelingsperspectief
van onder andere burgemeesters, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 mei 2024.3 Zo heeft de Landsadvocaat een analyse uitgevoerd naar de huidige wettelijke bevoegdheden
om op te treden tegen online gedrag. Hierbij voorzag hij dat in het geval van (een
ernstige vrees voor) ernstige wanordelijkheden, mogelijk een noodbevel kan worden
ingezet tegen online uitingen die deze wanordelijkheden aanjagen. Verder wees hij
op de mogelijkheid voor een gemeente om een civiel kort geding te beginnen. Ook zijn
er instrumenten ontwikkeld om de praktijk beter te ondersteunen bij de juiste en effectieve
toepassing van interventiemogelijkheden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zetten verder in op
het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters en politie om (dreigende)
ernstige verstoringen van de openbare orde te voorkomen. Met het voorstel Wet gegevensvergaring
openbare orde, dat recent in consultatie is gegaan, zet ik in op een uitbreiding van
politiebevoegdheden om informatie te verzamelen over mogelijke grootschalige openbare-ordeverstoringen.
Daarnaast volg ik uiteraard met veel interesse het initiatiefwetsvoorstel dat aanhangig
is gemaakt door het lid Michon-Derkzen.4 Dit voorstel is gericht op het creëren van een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor
burgemeesters en gezaghebbers waarmee een bevel kan worden gegeven aan personen om
geplaatste online berichten te verwijderen om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen
tegen te gaan dan wel te beheersen.
Ik blijf in gesprek met de praktijk over manieren om het handelingsperspectief verder
te verstevigen.
Vraag 4
Welke verschillende alternatieven ziet u om online opruiing om te gaan? Kunt u de
verschillende mogelijkheden uiteenzetten, waaronder de uitbreiding van de bevoegdheden
van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) of
het introduceren van een strafrechtelijke grondslag? Welke variant heeft uw voorkeur?
Antwoord 4
De analyse van de Landsadvocaat zoals genoemd in mijn antwoord op vragen 3 en 5 laat
zien dat er verschillende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen strafbaar
online gedrag, waaronder opruiende berichten. Omdat online aangejaagde openbare-ordeverstoringen
naar aard en inhoud uiteenlopen vergt de inzet van interventies maatwerk.
In het geval van illegale inhoud kan op basis van de Digitaledienstenverordening een
melding daarvan worden gedaan bij de betreffende tussenhandeldienst. Deze zal de melding
moeten beoordelen en bepalen of het kan blijven staan, ontoegankelijk moet worden
gemaakt of verwijderd. Indien er geen goed gehoor wordt gegeven aan deze procedure,
kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) handhavend optreden. Er is bovendien al
een strafrechtelijke grond om op te treden: iemand die een opruiend bericht heeft
geplaatst kan worden vervolgd voor opruiing (artikel 131 WvSr). De officier van justitie
heeft daarnaast de mogelijkheid om, na machtiging van de rechter-commissaris, een
bevel te geven aan het betreffende internetplatform om een bericht te verwijderen,
ook als er nog geen veroordeling heeft plaatsgevonden (artikel 125p WvSv).
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder die de tijd en ruimte moet krijgen om
zich te ontwikkelen tot een gezaghebbende autoriteit op het terrein van de bestuursrechtelijke
aanpak van online kinderpornografisch materiaal en terroristische online inhoud. Een
uitbreiding van het mandaat van de ATKM is daarom op dit moment onwenselijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. van Oosten, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
F. Rijkaart, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.