Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bontenbal en Inge van Dijk over de uitspraak van de Raad van State over de verlening van subsidie door een gemeente aan een lokale welzijnsorganisatie
Vragen van de leden Bontenbal en Inge van Dijk (beiden CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitspraak van de Raad van State over de verlening van subsidie door een gemeente aan een lokale welzijnsorganisatie (ingezonden 25 juli 2025).
Antwoord van Minister Rijkaart (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
19 september 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2853.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over een geschil tussen de gemeente
Peel en Maas en Negen B.V.?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op deze uitspraak, waarin de Raad van State stelt dat begrotingssubsidies
schaars kunnen zijn en als dat zo is, dat het bestuursorgaan dan gelijke kansen moet
bieden via het bieden van mededingingsruimte of op basis van objectieve, toetsbare
en redelijke criteria moet motiveren dat er maar één serieuze gegadigde is?
Antwoord 2
De Afdeling heeft eerder al uitspraken gedaan waarin zij heeft overwogen dat in het
Nederlandse recht een rechtsnorm geldt die ertoe strekt dat bij de verdeling van schaarse
subsidiemiddelen door het bestuur op enige wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte
moet worden geboden om naar de beschikbare subsidiemiddelen mee te dingen. Er is sprake
van schaarse subsidiemiddelen als de beschikbare middelen begrensd zijn en er meer
gegadigden zijn.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 juli 2025 geoordeeld dat bestuursorganen
bij het verstrekken van specifiek een subsidie gebaseerd op een begroting (een «begrotingssubsidie»)
in beginsel mededingingsruimte moeten bieden. In wezen merkt de Afdeling het verstrekken
van een begrotingssubsidie aan als het verstrekken van een schaars recht.
Het gevolg daarvan is dat de criteria die zijn ontwikkeld in de Didam-arresten van
de Hoge Raad ook gelden voor het verstrekken van begrotingssubsidies. Dat betekent
dat i) een bestuursorgaan dat het voornemen heeft om subsidiemiddelen te verstrekken,
ruimte moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen, ii) een bestuursorgaan
op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria tot de conclusie mag komen
dat er maar één serieuze gegadigde is en iii) bestuursorganen met het oog op gelijke
kansen het voornemen tot het verstrekken van de subsidiemiddelen aan de serieuze gegadigde
tijdig moeten publiceren. Daarbij geldt dat met de hoogte van de subsidie ook de zwaarte
van de motivering toeneemt.
Vraag 3
Kunt u aangeven wat in de praktijk de gevolgen zijn van deze uitspraak voor het decentrale
bestuur en politieke organen zoals de gemeenteraad en de provinciale staten?
Antwoord 3
Het verstrekken van schaarse begrotingssubsidies zal – wellicht meer dan nu het geval
is – moeten worden geformaliseerd in de zin dat er een (beleids)kader over de wijze
van verdeling en bekendmaking van de subsidiegelden zal moeten worden vastgesteld
en toegepast. Daarbij zij opgemerkt dat het verstrekken van een subsidie op grond
van de begroting eerder uitzondering dan regel is.
Vraag 4
Klopt het dat deze uitspraak ertoe leidt dat het bieden van mededingingsruimte bij
het verlenen van begrotingssubsidie voortaan de hoofdregel is? Zo ja, wat vindt u
hiervan?
Antwoord 4
De uitspraak van de Afdeling bevestigt dat ook bij een begrotingssubsidie een bestuursorgaan
in beginsel mededingingsruimte moet bieden en de zogenaamde Didam-criteria – genoemd
bij het antwoord op vraag 2 – moet toepassen. Dat kan aan de voorkant van een proces
meer werkzaamheden met zich meebrengen, omdat bijvoorbeeld moet worden nagedacht over
de beoordelingscriteria en de wijze waarop gegadigden gelijkelijk worden benaderd
en behandeld. Anderzijds zorgt dit ook voor meer transparantie, een zorgvuldige motivering
van besluiten en efficiëntere verantwoording bij het verstrekken van begrotingssubsidies,
wat kan worden gezien als een positief gevolg. Zoals de Afdeling ook overweegt, maakt
het feit dat de raad een gekozen orgaan is dit niet anders.
Vraag 5
Vindt u dat deze uitspraak leidt tot toenemende en onwenselijke juridificering van
lokale politieke besluiten over het verlenen van een begrotingssubsidie? In hoeverre
komt hiermee de democratische legitimiteit in het geding?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 4. De verwachtingen ten aanzien van de werkwijze bij besluitvorming
kan worden gezien als juridificering. Welke criteria bij de afweging zullen worden
betrokken en welke afweging de doorslag geeft, blijft uiteindelijk een politieke en
democratisch gelegitimeerde keuze. Deze uitspraak brengt daarin geen verandering.
Vraag 6
Vindt u dat deze uitspraak kan leiden tot nog veel meer regeldruk(kosten) voor gemeenten
en provincies? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Antwoord 6
Het is aannemelijk dat het verstrekken van (begrotings)subsidies bewerkelijker wordt,
vanwege de «Didam-eisen». In zoverre nemen de regeldruk en de kosten hiervan toe.
Overigens is dit ook afhankelijk van de bestaande praktijk. Die kan per gemeente/provincie
verschillen. Op dit moment heb ik geen overzicht van de wijze waarop gemeenten en
provincies omgaan met het verstrekken van (begrotings)subsidies en wat de uitspraak
dus precies voor gevolg heeft. Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat de uitspraak
tot onwerkbare situaties leidt, maar ik laat dat verifiëren bij gemeenten.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat in de praktijk de gevolgen zijn voor lokale welzijnsorganisaties
zonder winstoogmerk, die door deze en eerdere rechterlijke uitspraken over aanbestedingsregels
steeds meer moeten concurreren met grotere commerciële organisaties?
Antwoord 7
Alle organisaties die in aanmerking willen komen voor een subsidie zullen mogelijk
hun aanvraag beter moeten onderbouwen en kunnen daar mogelijk meer werk aan hebben.
Of dit in de praktijk leidt tot ernstige complicaties voor lokale welzijnsorganisaties
is niet bekend. Bij signalen dat dit inderdaad het geval is, kan onderzoek worden
gedaan naar mogelijke oplossingen.
Vraag 8
Wat vindt u ervan dat met name het sociaal domein door deze uitspraak en toenemende
aanbestedingsregels steeds meer vercommercialiseert en juridificeert?
Antwoord 8
Meer transparantie bij het verstrekken van (begrotings)subsidies zie ik niet als een
negatieve ontwikkeling, ook niet voor het sociaal domein. Dit neemt niet weg dat gewaakt
moet worden voor excessieve procedures die ertoe leiden dat – zoals bij vraag 7 al
is opgemerkt – kleine lokale organisaties de last van een aanvraag niet meer kunnen
dragen en daardoor niet of moeilijk een subsidie kunnen krijgen. Ook moet worden voorkomen
dat eisen van transparantie doorschieten in onderlinge concurrentie ten aanzien van
de presentatie van diensten. Het moet uiteindelijk altijd om de dienstverlening zelf
draaien omdat de inwoners daar de gevolgen van ondervinden.
Vraag 9
Bent u van mening dat het lokale en provinciale bestuur ruimte moet hebben en houden
om zonder aanbesteding te kiezen voor het verlenen van begrotingssubsidies en bijvoorbeeld
verlenging van contracten met bewezen gecontracteerden, zoals lokale welzijnsorganisaties
zonder winstoogmerk? Zo ja, vormt de uitspraak aanleiding om bestaande wet- en regelgeving
aan te passen om die ruimte te blijven bieden?
Antwoord 9
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, volgt uit de uitspraak dat het bieden
van mededinging niet noodzakelijk is als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs
mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria
slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de subsidie. In dat geval kan
dus een subsidieverstrekker een begrotingssubsidie aan deze serieuze gegadigde verstrekken.
Indien wel mededingingsruimte moet of wordt geboden, kunnen kwaliteit en lokale binding
in de beoordelingscriteria worden meegenomen indien de criteria objectief, redelijk
en toetsbaar zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding om bestaande wet- en regelgeving
aan te passen naar aanleiding van de uitspraak.
Vraag 10
Bent u van mening dat er met name in het sociaal domein alternatieven moeten zijn
voor aanbesteding, zoals verlenging van contracten op basis van geleverde kwaliteit
of lokale binding? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Antwoord 10
Zie antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Rijkaart, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.