Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Mutluer, Becker en Van der Werf over erfrecht, levensverzekeringen en femicide
Vragen van het lid Mutluer (GroenLinks-PvdA), Becker (VVD) en Van der Werf (D66), aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over erfrecht, levensverzekeringen en femicide (ingezonden 11 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Rutte (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 19 september
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2791.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 5 juli 2025, getiteld:
Als man zijn vrouw doodt en daar rijker van blijkt te worden: «Misdaad mag niet lonen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Klopt het dat iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard na het doden
van zijn of haar partner, volgens artikel 4:3 Burgerlijk Wetboek (BW) niet van rechtswege
onwaardig is om te erven, omdat er dan geen sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke
veroordeling?
Klopt het dat nabestaanden in deze gevallen alleen via een civiele procedure, waarin
zij zich moeten beroepen op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2
lid 2 BW), kunnen proberen de dader alsnog als onwaardig erfgenaam te laten verklaren?
Antwoord 2 en 3
Dat klopt. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek
(BW) is iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven
heeft gebracht. De wet vereist hiervoor een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling.
Daarvan is ook sprake als een straf in combinatie met terbeschikkingstelling (tbs)
is opgelegd.2 Als uitsluitend tbs is opgelegd, is hiervan geen sprake.
De rechter kan alleen tot een strafrechtelijke veroordeling komen als het feit naar
zijn oordeel aan de dader kan worden toegerekend. Als het misdrijf de dader vanwege
een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis tijdens het begaan van het feit
in het geheel niet kan worden toegerekend, kan de strafrechter wel een tbs-maatregel
opleggen. De regeling van onwaardigheid in het erfrecht sluit hierbij aan; als de
dader enig (strafrechtelijk) verwijt kan worden gemaakt waarop een strafrechtelijke
veroordeling volgt, kan hij niet erven. Als de dader geen strafrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt vanwege een ziekelijke stoornis, is diegene niet van rechtswege
onwaardig om te erven.
Gelet op de concrete feiten en omstandigheden in een individuele zaak kan het maatschappelijk
gezien niettemin onaanvaardbaar zijn dat er aanspraak kan worden gemaakt op de nalatenschap
van het slachtoffer. In dat geval kan de rechter op vordering van de nabestaanden
bepalen dat de dader op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2,
tweede lid, BW) geen aanspraak heeft op de nalatenschap. Ik verwijs in dit verband
naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad.3
Vraag 4 en 9
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden onacceptabel is dat zij, in een kwetsbare
en traumatische situatie, zelf juridische procedures en hoge kosten moeten aangaan
om de dader van femicide uit te sluiten van de erfenis, terwijl de huidige wetgeving
standaard uitgaat van erfrechtelijke waardigheid, tenzij zij daartegen optreden?
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als het uitgangspunt in het erfrecht
wordt omgekeerd zodat iemand die betrokken is bij femicide, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar
is verklaard, in beginsel wordt uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter
anders oordeelt, in plaats van de huidige situatie, waarin deze persoon automatisch
erft en het initiatief om dat te betwisten bij de nabestaanden ligt?
Antwoord 4 en 9
Het overlijden van een naaste is altijd een droevige gebeurtenis. Als een naaste dan
ook nog door een misdrijf om het leven komt, is dit zeer schokkend en extra verdrietig.
Als een dader vervolgens ook nog aanspraak maakt op de nalatenschap, komen andere
erfgenamen en nabestaanden in een bijzonder tragische situatie terecht. Als sprake
is van femicide of meer algemeen van partnermoord en de partner hiervoor strafrechtelijk
is veroordeeld, kan hij op grond van de wet geen aanspraak maken op de nalatenschap
van het slachtoffer.
In het artikel naar aanleiding waarvan deze vragen zijn gesteld, gaat het om een zaak
waarin uitsluitend tbs is opgelegd, respectievelijk een zaak waarin de partner kort
na de moord zelfmoord heeft gepleegd. In die gevallen volgt niet van rechtswege onwaardigheid
(zie hiervoor de beantwoording van de vragen 2 en 3).
Voorop staat dat ik onderschrijf dat het zeer onrechtvaardig voelt dat iemand van
wie bewezen is verklaard dat hij4 zijn echtgenote/partner om het leven heeft gebracht en daarvoor uitsluitend de tbs-maatregel
heeft opgelegd gekregen, nog aanspraak zou kunnen maken op haar erfenis. Evenzeer
is goed voorstelbaar dat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat nabestaanden van
de dader aanspraak kunnen maken op de erfenis in het geval de dader zich, voor (het
einde van) het strafproces om het leven brengt, waardoor ook niet kan worden voldaan
aan het wettelijke vereiste van een strafrechtelijke veroordeling. Vanuit die gedachte
kan logischerwijs de vraag opkomen of het uitgangspunt van het erfrecht moet worden
omgekeerd, zodat iemand die betrokken is bij moord op een (ex-)partner of familielid,
ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, in beginsel moet worden
uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt.
De wens om de wet in die zin te wijzigen is vanuit het perspectief van nabestaanden
zeer begrijpelijk. Daarom is eerder al aan deskundigen en betrokken organisaties uit
de rechtspraktijk de vraag voorgelegd of het wenselijk is om artikel 4:3 BW zo aan
te passen dat – kort gezegd – geen financieel voordeel gehaald mag worden uit een
misdrijf, ongeacht of daarop een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd. De algemene
lijn van de reacties van deze deskundigen en betrokken organisaties was dat op juridisch
vlak nut en noodzaak van een dergelijke wetswijziging worden betwijfeld. De reden
daarvoor is dat waar de regeling van onwaardigheid in het erfrecht niet tot een rechtvaardig
resultaat leidt, de corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden
ingeroepen. Dit betekent dat het nu al mogelijk is om in gevallen als hierboven beschreven,
de onwaardigheid tot erven in te roepen.
Ook een wetswijziging kan niet voorkomen dat nabestaanden in een gerechtelijke procedure
worden verwikkeld, al dan niet op eigen initiatief. Een wettelijke regeling waarbij
bijvoorbeeld tbs in beginsel leidt tot onwaardigheid, kan namelijk niet verhinderen
dat een van de betrokken partijen het uiteindelijke oordeel of in dat geval sprake
is van onwaardigheid tot erven aan een rechter voorlegt. De weg naar de rechter kan
immers op voorhand nooit worden uitgesloten. Hierdoor kan het voorkomen dat de onwaardige
erfgenaam aan wie tbs is opgelegd, de rechter vraagt in zijn geval te beoordelen of
hij vanwege zijn bijzondere omstandigheden toch aanspraak kan maken op de nalatenschap.
Daarbij zal ook altijd behoefte blijven bestaan aan het vangnet van de redelijkheid
en billijkheid. De diversiteit van gevallen waarin tbs kan worden opgelegd en de verscheidenheid
aan psychische stoornissen en omstandigheden die daarbij kunnen spelen, leiden ertoe
dat het stellen van een absolute regel niet goed mogelijk is. Een regel die in alle
voorkomende gevallen automatisch leidt tot een rechtvaardige uitkomst is niet mogelijk.
In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er mijns inziens geen noodzaak
om voor de onwaardigheid tot erven na oplegging van tbs tot wetswijziging over te
gaan. De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat een rechter in voorkomende
gevallen ook met het bestaande wettelijk kader tot het oordeel kan komen dat de dader
die enkel tbs krijgt opgelegd geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het
slachtoffer. Het EHRM deed hetzelfde voor het geval er sprake is van zelfdoding van
de dader voordat tot een veroordeling heeft kunnen komen.5
Een wetswijziging acht ik daarom niet opportuun, zoals ook mijn ambtsvoorganger eerder
dit jaar aan uw Kamer heeft laten weten.6 Ik realiseer mij dat dit niet tegemoet komt aan het immense verdriet en de wensen
van nabestaanden die een dierbare hebben verloren door femicide. En tegelijkertijd
kan een wetswijziging niet leiden tot het gewenste resultaat.
Vraag 5
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een persoon die betrokken was
bij femicide aanspraak heeft gemaakt op een erfenis of een levensverzekering, ook
in gevallen waarin geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden? Indien
daar geen gegevens over beschikbaar zijn, bent u dan bereid om te onderzoeken in hoeveel
gevallen dit zich heeft voorgedaan?
Antwoord 5
Er zijn geen centraal verzamelde data beschikbaar over het aantal gevallen waarin
personen betrokken bij doding van een (ex-)partner of familielid aanspraak hebben
gemaakt op een erfenis en/of levensverzekering. Individuele verzekeraars hebben bij
het Verbond van Verzekeraars desgevraagd aangegeven dat het waarschijnlijk om zeer
uitzonderlijke situaties gaat, naar schatting van het Verbond gaat het per maatschappij
om één keer in de vijf jaar.
Bij levensverzekeringen gaat het om contractuele aanspraken waarbij, zonder een strafrechtelijke
veroordeling of concrete aanwijzingen van negatieve betrokkenheid, wordt uitgekeerd
aan de in de polis genoemde begunstigde. De verzekeraar is dan verplicht uitvoering
te geven aan de verzekeringsovereenkomst.
Als voorafgaand aan de uitkering signalen bij de verzekeraar bekend zijn dat de begunstigde
in negatieve zin betrokken is bij het overlijden van de verzekerde, zal dit gevolgen
hebben voor de afhandeling van de verzekeringsclaim, in overeenstemming met de toepasselijke
polisvoorwaarden. Verzekeraars zullen altijd onderzoeken of een claim moet worden
toegekend of niet.
Vraag 6
Klopt het dat ook levensverzekeringen, bijvoorbeeld gekoppeld aan een gezamenlijke
hypotheek, doorgaans zonder aanvullende toetsing worden uitgekeerd aan de langstlevende
partner of diens erfgenamen, zelfs als die partner betrokken is bij femicide?
Antwoord 6
Nee, levensverzekeraars keren uit aan de begunstigde zoals vermeld in de polis, maar
gaan daarbij niet over tot automatische uitkering zonder toetsing. Voorafgaand aan
een uitkering voert de verzekeraar een beoordeling uit van de claim aan de hand van
de polis. Er moet worden vastgesteld of aan de voorwaarden is voldaan om tot uitkering
over te gaan.
Daarbij gaat de verzekeraar uit van eigen onderzoek, hij heeft immers geen toegang
tot opsporings- of justitiegegevens. Zonder aanwijzingen van een mogelijk misdrijf
of negatieve betrokkenheid van de begunstigde, is er voor de verzekeraar geen grondslag
om de uitkering op te schorten. Het is bovendien onwenselijk om het uitkeren van levensverzekeringen
lichtvaardig op te schorten. Een levensverzekering biedt in veel gevallen essentiële
bestaanszekerheid aan nabestaanden, bijvoorbeeld voor het kunnen blijven wonen in
de gezamenlijke woning of het opvangen van inkomensverlies.
Opschorting van de uitkering kan juist in deze kwetsbare periode grote financiële
en emotionele onzekerheid veroorzaken. Het is daarom van belang dat verzekeraars zorgvuldig
en proportioneel omgaan met deze bevoegdheid uit de verzekeringsovereenkomst waardoor
opschorting alleen plaatsvindt wanneer er sprake is van duidelijke, onderbouwde vermoedens
van negatieve betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden van de verzekerde.
Vraag 7
Deelt u de mening dat dit indruist tegen het rechtsgevoel en het beginsel dat misdaad
niet mag lonen?
Antwoord 7
Het beginsel dat misdaad niet mag lonen is verankerd in het Nederlandse recht en ook
opgenomen in de uitgangspunten van de verzekeringssector. Eén van de kernprincipes
bij levensverzekeringen is het verbod op voordeel uit eigen misdrijf. Dit beginsel
wordt standaard opgenomen in de polisvoorwaarden. Als bij de afhandeling van de claim
komt vast te staan dat de begunstigde verantwoordelijk is voor het overlijden van
de verzekerde, dan is uitkering aan deze begunstigde over het algemeen contractueel
uitgesloten.
Vraag 8
Bent u bereid om samen met het Verbond van Verzekeraars te onderzoeken of in de voorwaarden
van levensverzekeringen standaardbepalingen kunnen worden opgenomen waarbij uitkering
wordt opgeschort of geblokkeerd bij vermoedens van betrokkenheid van de begunstigde
bij het overlijden?
Antwoord 8
Verzekeraars zijn zich bewust van deze problematiek en hebben daar in hun polisvoorwaarden
in voorzien. Formulering van de contractuele voorwaarden – waaronder de regels wanneer
niet wordt uitgekeerd – is in principe voorbehouden aan de verzekeraars zelf. Standaardbepalingen
over het uitsluiten van uitkering bij misdrijven bestaan dus al, deze zijn alleen
niet uniform vastgelegd in de branche.
In polisvoorwaarden is opgenomen dat de begunstigde geen recht heeft op uitkering
indien deze betrokken is bij een misdrijf waarbij de verzekerde is overleden. Ook
is opgenomen dat bij vermoedens van betrokkenheid de verzekeraar de uitkering kan
opschorten, totdat meer duidelijkheid bestaat. Dergelijke voorwaarden worden in de
praktijk derhalve al opgenomen en het opstellen van dergelijke voorwaarden is in principe
ook voorbehouden aan de verzekeraars zelf.
Vraag 10
Wilt u deze vragen voor het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Mutluer
op 22 september 2025 beantwoorden?
Antwoord 10
Met deze beantwoording ben ik aan dit verzoek tegemoet gekomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C.L. Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.