Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wijen-Nass over het bericht 'Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer'
Vragen van het lid Wijen-Nass (BBB) aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer» (ingezonden 8 juli 2025).
Antwoord van Minister Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 19 september 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende
aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
Antwoord 2
NRC heeft 2 juli jl. een analyse gepubliceerd van de aangeboden kamers in het tweede
kwartaal van 2025 op de verhuurwebsite www.rent.nl, en deze vergeleken met die van een jaar eerder. Uit deze analyse zou een afname
van het aanbod op deze verhuursite blijken van bijna 30%. Dit betreft een specifiek
aanbod van kamers op één verhuurwebsite. In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting
die op 4 september is gepubliceerd, wordt het totale aanbod geschat op 322.400 wooneenheden.
Dit zou een afname van 4% betekenen ten opzichte van een jaar eerder.
Vraag 3
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en
hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en
Nijmegen?
Antwoord 3
In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is bij 19 belangrijke studiegemeenten
het aantal realisaties uitgevraagd. In 2024 zijn in deze gemeenten 5.000 eenheden
voor permanente bewoning gerealiseerd. Het is niet bekend hoeveel studentenwoningen
er exact buiten deze gemeenten zijn gerealiseerd.
Vraag 4
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of
herbestemming?
Antwoord 4
De verkoop van studentenwoningen op de particuliere markt heeft het afgelopen jaar
voor een afname van het aanbod aan studentenhuisvesting gezorgd van naar schatting
circa 9.000 wooneenheden.
Vraag 5
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Antwoord 5
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel
voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen
is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt
het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen en verhuren,
wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent
dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan,
maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april1 wijzigingen aangekondigd op de Wet betaalbare huur en de Wet vaste huurcontracten.
Op 15 juli jl. heb ik deze wijzigingen in openbare internetconsultatie gebracht. De
wijzigingen zien op het wegnemen van specifieke knelpunten die verhuurders ervaren
bij de verhuur van hun woningen. Zo heb ik onder andere aangekondigd dat ik tijdelijke
huurcontracten voor alle studenten mogelijk wil maken. Ook bereid ik een wetsvoorstel
voor om hospitaverhuur te stimuleren. Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie
gegaan. Ook ben ik bezig met een verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de
mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris
van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning
af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Ook woningdelen (waaronder kamergewijze verhuur) kan een bijdrage leveren aan het
huisvestingsvraagstuk van studenten. Om woningdelen te stimuleren zet ik in op het
verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren
en woningcorporaties. Platform31 heeft dit jaar handreikingen gemaakt voor woningcorporaties
en gemeenten. Het streven is dat er in het najaar diverse sessies over woningdelen
in het land georganiseerd worden om dit verder te stimuleren. Dit kan er aan bijdragen
dat gemeenten kamergewijze verhuur vaker toe staan in gebieden waar dit passend is
en daarmee het aanbod vergroot wordt. Er wordt een ook onderzoek uitgevoerd om woningdelers
en hun behoeften beter in beeld te brengen. Daarnaast is er beleidsinzet op woningdelen
die zich niet specifiek op de doelgroep studenten richt. Dit wordt nader toegelicht
in de kamerbrief die dit najaar volgt
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor
studenten in de vrije sector?
Antwoord 6
Het is op dit moment te vroeg om iets te zeggen over de langdurige effecten van de
Wet betaalbare huur op kamerverhuur. Wel bereiken mij al signalen over het teruglopende
aanbod aan huurwoningen. Ik neem deze zorgen uiterst serieus en monitor de ontwikkelingen
nauwgezet. Ook werk ik op dit moment enkele gerichte maatregelen uit om op relatief
korte termijn knelpunten bij de verhuur van woningen weg te nemen.2 Tegelijkertijd zijn er meerdere factoren die een effect op het aanbod aan huurwoningen
hebben, waar de Wet betaalbare huur er slechts één van is.
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving hebben twee grote wijzigingen
doorgevoerd met betrekking tot kamerverhuur. Ten eerste is het WWS, en dus ook het
WWSO, dwingend geworden. Ten tweede is het WWSO gemoderniseerd, geobjectiveerd en
vereenvoudigd ten opzichte van het WWSO dat tot 1 juli 2024 gold. Ik ga hierna verder
in op deze twee wijzigingen.
Met het dwingend maken van het WWS(O) is het wettelijk verboden een te hoge huur te
vragen. In het geval van kamerverhuur betekent dit dat een verhuurder niet meer huur
mag vragen voor een kamer dan het WWSO toelaat. Gemeenten houden hier toezicht op,
en kunnen handhavend optreden als de verhuurder in overtreding is. Dit heeft het effect
dat sommige verhuurders hun huurprijs zullen moeten verlagen als gevolg van de Wet
betaalbare huur. Deze huurprijsbescherming bestond voor onzelfstandige woningen echter
al vóór de Wet betaalbare huur. Voor alle kamerverhuur geldt al sinds jaar en dag
de huurprijsbescherming van het WWSO. Een onzelfstandige woonruimte (kamer) kan ook
niet liberaliseren.3 Een studentenkamer kan dus niet in de vrije sector verhuurd worden. Dit betekent
dat iemand die een kamer of deel van een zelfstandige woning huurt, altijd recht had
en heeft op huurprijsbescherming – en daarmee een gereguleerde huurprijs. Dit is door
de Wet betaalbare huur niet gewijzigd. Wel is verduidelijkt dat kamerverhuur altijd
via het WWSO moet worden beprijsd en dus niet kan liberaliseren. Ook kan het zijn
dat verhuurders hun woningen verkopen nu zij een boete van een gemeente riskeren als
zij te veel huur vragen.
Ten tweede is het WWSO per 1 juli 2024 gemoderniseerd, geobjectiveerd en vereenvoudigd.
Onderdeel hiervan is een verhoging van de puntprijs binnen het WWSO van 25 procent.
Verhuurders mogen dus sinds de invoering van de Wet betaalbare huur en onderliggende
regelgeving in veel gevallen meer huur vragen onder het nieuwe WWSO dan onder het
oude WWSO. Met de verhoging van de puntprijs in het WWSO hebben verhuurders dus juist
meer ruimte gekregen om hun kamers marktconform te verhuren.
Evenwel blijf ik de effecten van huurregulering en andere factoren op het woningaanbod
monitoren. Halfjaarlijks informeer ik uw Kamer hierover. In mijn antwoord op vraag
7 ga ik nader in op de evaluatie van de Wet betaalbare huur.
Vraag 7
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren
en, indien nodig, bij te stellen?
Antwoord 7
De beleidsevaluatie van de Wet betaalbare huur is voorzien voor 2027. De effecten
van deze wet op specifiek de studentenhuisvesting zijn een integraal onderdeel van
deze beleidsevaluatie en zullen dan meegewogen worden. Indien daartoe noodzaak bestaat
op grond van die evaluatie, zal de wetgeving waar mogelijk bijgesteld worden. Ik houd
de ontwikkelingen op de huurmarkt in aanloop naar die evaluatie doorlopend in de gaten,
op grond van de transactiecijfers van het Kadaster elk kwartaal, eigen onderzoek en
signalen uit de sector. Over deze monitoring wijd ik verder uit in mijn antwoord op
vraag 14.
Vraag 8, 9 en 10
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten
en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten
te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng
zijn geworden?
Antwoord 8, 9 en 10
Het is wenselijk om de optimale benutting van de bestaande woningvoorraad zoveel mogelijk
te stimuleren, onder andere door in te zetten op woningdelen. Dit draagt niet alleen
bij aan het vergroten van het aantal beschikbare studenteneenheden, maar sluit ook
aan bij de actuele woonbehoefte onder en voor studenten.
Tegelijkertijd is het van belang dat lokale overheden de ruimte behouden om op basis
van hun eigen inzichten en knelpunten keuzes te maken. Gemeenten zijn zelf in staat
om een weloverwogen afweging te maken tussen het behoud van leefbaarheid en het vergroten
van het aanbod aan woonruimte. Ik wil gemeenten daarbij aanmoedigen om in hun afwegingen
het belang van alle studenten om op een fijne manier (samen) te kunnen wonen zwaar
mee te wegen.
Vraag 11 en 12
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij
kan worden gemaakt?
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om
gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Antwoord 11 en 12
Ik moedig gemeenten aan om kritisch naar hun eisen te kijken waaronder een kamerverhuurvergunning
wordt verleend. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe
zij woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.4 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert
om woningdelen verder te stimuleren. Daarnaast worden gemeenten met het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting verplicht om in hun volkshuisvestingsprogramma
beleidsmaatregelen op te nemen ten aanzien van het «beter benutten van de bestaande
gebouwen», waaronder woningdelen.
Ook verken ik hoe we woningdelen verder kunnen stimuleren door landelijke regelgeving
aan te passen. Hier spelen verschillende factoren een rol, zoals de vrijheid van gemeenten
om zelf beleid te maken, de leefbaarheid van de omgeving en de wens voor duidelijk
landelijk beleid.
Vraag 13
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de
studentenhuisvesting?
Antwoord 13
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de
Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen, en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting
(LAS) opgesteld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort
aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare
studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere
benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort.
Recent zijn er aanvullende afspraken gemaakt tussen de partijen in het Landelijk Platform
Studentenhuisvesting (LPS) die zijn opgenomen in de Oplegger Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting
2022–2030. Hierover heb ik uw Kamer op 4 september geïnformeerd. Gemeenten verruimen
waar mogelijk de mogelijkheden om vergunningsvrij wonen toe te staan van 2 naar 3
(of meer) personen per huishouden zodat woningdelen wordt gestimuleerd voor alle doelgroepen,
waaronder studenten. Waar mogelijk vergemakkelijken de gemeenten de kamergewijze verhuur
door versoepeling van het beleid rondom omzettingsvergunningen.
Verder voeren gemeenten informatiecampagnes gericht op studentenhuisvesting uit en
wijzen gemeenten op blijvende en nieuwe mogelijkheden voor verhuurders. Het betreft
vooral de mogelijkheden onder de recente huurwetgeving en de invloed van het nieuwe
WWSO. Dit kan bijdragen aan het behoud van de particuliere voorraad in de verschillende
gemeenten.5
Bovendien is het zaak dat de nieuwe colleges van alle studentengemeenten en gemeenten
die studenten huisvesten, het actieplan opnieuw verankeren in college- en uitvoeringsprogramma’s
na de verkiezingen in 2026.
Eind 2022 is ook de studentenhuisvestingsregisseur benoemd die namens het LPS en het
Ministerie van VRO de gemeenten en alle partijen aanspreekt op hun verantwoordelijkheden,
belemmeringen wegneemt en de bouwproductie aanjaagt. Gezien de bouwplannen wordt er
ook, naar vermogen en gezien de moeilijke omstandigheden, aanzienlijke nieuwbouw gepleegd.
Het grote probleem blijft de grondposities.
Vraag 14
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk
is om aan studenten te verhuren?
Antwoord 14
Per brief van 10 april jl.6 heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van mijn analyse van de ontwikkelingen op de
huurmarkt. Daaruit volgt dat de combinatie van verschillende huurmaatregelen, fiscale
maatregelen en andere (macro-economische) omstandigheden ervoor heeft gezorgd dat
verhuurders minder flexibel en rendabel kunnen verhuren. Voor verhuur aan studenten
geldt onder meer ook de gemeentelijke regelgeving en vergunningverlening. De combinatie
van deze maatregelen treft volgens de verhuurders hun te behalen rendement en verdienvermogen
dusdanig dat particuliere verhuur aan studenten niet meer rendabel wordt gevonden.
Tegelijkertijd is met de modernisering van het WWSO juist een verhoging van de puntprijs
met 25% doorgevoerd, waarmee het rendabeler is om volgens het WWSO te verhuren.
Ik heb uw Kamer toegezegd de ontwikkelingen op de huurmarkt en in het bijzonder uitpondingen
van huurwoningen te monitoren en uw Kamer hierover jaarlijks te informeren. In het
derde kwartaal van dit jaar ontvangt u van mij een nieuwe brief met daarin onder meer
een analyse van de Kadastercijfers over de eerste helft van dit jaar.
Vraag 15
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting
door nieuwe regelgeving?
Antwoord 15
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vraag 16
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te
verkopen?
Antwoord 16
Nee.
Vraag 17
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers,
zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Antwoord 17
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige
woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs
met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders
aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan
studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale
huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard
een kwalitatief goede kamer tegenover.
Vraag 18
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt,
doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare
huisvesting?
Antwoord 18
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle aspirant-studenten die over de juiste
vooropleiding beschikken, toegang moeten hebben tot een gewenste studie aan een hogeschool
of universiteit, die bij hun talenten en capaciteiten past.7 Nederland kent wat dat betreft een zeer toegankelijk stelsel. Het kabinet erkent
dat gebrek aan betaalbare huisvesting de studiekeuze kan beïnvloeden en daarmee een
impact kan hebben op de toegankelijkheid van bepaalde instellingen en opleidingen
voor studenten. Vooral ook als de opleiding niet elders in het land wordt aangeboden.
Het Ministerie van OCW biedt tal van ondersteuningsmaatregelen om deze impact op de
toegankelijkheid te beperken. Het studentenreisproduct helpt studenten om opleidingen
fysiek zo bereikbaar mogelijk te houden. Uit onderzoek weten we dat reistijd (tenzij
deze boven de anderhalf uur is) veel minder zwaar weegt bij een studiekeuze, dan bijvoorbeeld
de inhoud van de studie.8 Mochten studenten geen huisvesting kunnen vinden in de studiestad, dan kunnen zij
in omliggende gemeenten wonen en voordelig reizen om toch de opleiding van hun (eerste)
keuze te kunnen volgen. Daarnaast dragen de basisbeurs en aanvullende beurs bij aan
de toegankelijkheid van het stelsel.
Vraag 19
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere
steden, ver buiten hun opleiding?
Antwoord 19
Iedere student wil in beginsel zo dicht mogelijk bij de campus wonen en liefst ook
nog op de plek waar het studentenleven zich afspeelt. Dat is echter in Nederland bijna
nooit op één plek gecentreerd geweest en dus ook niet haalbaar als woonvoorkeur. Er
zijn steden waar de hele binnenstad min of meer als campus fungeert (de oudere studentensteden)
en steden waar de campus buiten de binnenstad gelegen is (zoals in Enschede en Wageningen).
De aantrekkelijkheid van dergelijke campussen buiten de binnenstad als woongebied
hangt vervolgens ook weer af van de voorzieningen en het studentenleven aldaar.
Daarnaast zien we de laatste jaren een duidelijke trend dat randgemeenten of steden
in de regio ook een rol vervullen in studentenhuisvesting. Sprekende voorbeelden hiervan
(deels in de nabije toekomst) zijn: Schiedam, Helmond en Almere. Deze lijst zou nog
verder uit te breiden zijn met gemeenten die juist graag een rol willen spelen in
het opvangen van het tekort aan studentenhuisvesting. Het betreft daarbij steeds gemeentes
die een goede OV-verbinding hebben met de studiestad of campus. Internationaal gezien
is dat overigens helemaal niet vreemd; in het buitenland worden soms hele regio’s
tot het voedingsgebied van studentensteden gezien. Het kan een grote meerwaarde zijn
voor een regiogemeente om studentenhuisvesting aan te bieden en de student is geholpen
aan een passende woonplek.
Vraag 20 en 21
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde
studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing
voor de doorstroomproblematiek?
Antwoord 20 en 21
Een campuscontract geeft een verhuurder én huurder zekerheid. Zo is de huurder verzekerd
van huisvesting gedurende de studie en is de verhuurder verzekerd van een einde aan
de huurovereenkomst, wanneer de student afgestudeerd is. De studentenwoning kan na
afloop van de studietijd weer gebruikt worden voor het huisvesten van een andere student.
In dit opzicht is het een goed doelmatige middenweg tussen tijdelijke en vaste contracten.
Vraag 22 en 23
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben
in de huisvesting van studenten?
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere
studentenhuisvesting?
Antwoord 22 en 23
Het terugdringen van het studentenhuisvestingstekort heeft alleen kans van slagen
als er een nauwe samenwerking is tussen een breed scala aan actoren. Hoewel de verantwoordelijkheid
voor studentenhuisvesting primair valt onder het Ministerie van VRO en de gemeenten,
betreft het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) juist een gezamenlijke
aanpak van het Rijk (Ministerie van VRO en Ministerie van OCW), samen met gemeenten,
sociale en commerciële studentenhuisvesters en de onderwijsinstellingen.
De koepelorganisaties Vereniging Hogescholen (VH), Universiteiten van Nederland (UNL)
en de MBO-Raad hebben zich gecommitteerd aan het uitvoeren van het LAS. Ook zijn VH9 en UNL10 in de zelfregieplannen, die zijn vormgegeven in het kader van het wetsvoorstel Wet
Internationalisering in Balans, ingegaan op hun inzet op studentenhuisvesting. Daarnaast
zijn er in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs11 afspraken opgenomen met betrekking tot de voorlichting van internationale studenten
rondom het vinden van geschikte huisvesting.
Vraag 24
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten
belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs
en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Antwoord 24
Het kabinet erkent dat, naast andere factoren, een tekort aan geschikte huisvesting
negatieve invloed kan hebben op de persoonlijke ontwikkeling van studenten en de toegankelijkheid
van het onderwijs op individueel niveau. Zie hierover mijn antwoord op vraag 18.
Vraag 25
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting
(LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Antwoord 25
Sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting uit 2022 hebben de daarbij betrokken
partners gewerkt aan het terugdringen van het tekort door te investeren in de bouw
van duizenden extra studentenwoningen, onder andere via de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen
van het Ministerie van VRO. Ik heb een studentenhuisvestingsregisseur aangesteld om
gemeenten aan te sporen hun bouwopgave waar te maken en ik stimuleer specifiek de
bouw van onzelfstandige woonruimten, die betaalbaarder zijn voor studenten.
Daarnaast heb ik maatregelen genomen om hospitaverhuur en woningdelen aantrekkelijker
te maken en via wetgeving, zoals de Wet betaalbare huur, ervoor gezorgd dat studenten
niet langer te veel huur betalen. Ook heb ik samen met onderwijsinstellingen stappen
gezet om grip te krijgen op de instroom van internationale studenten en hebben woningcorporaties
met mijn steun het landelijk inschrijfportaal ROOM gelanceerd, zodat studenten makkelijker
een woning kunnen vinden.12
Vraag 26
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar
andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Antwoord 26
Uit het recente verleden zijn er inderdaad voorbeelden van grote complexen die door
commerciële aanbieders zijn gerealiseerd en aanvankelijk voor studenten waren bedoeld,
maar al heel snel «verkleurd» zijn naar andere doelgroepen tegen andere verhuurtarieven.
Dergelijke praktijken zijn goed te voorkomen via afspraken in de anterieure overeenkomsten
die gesloten worden tussen verschillende partijen rondom studentenhuisvesting. Daar
wordt inmiddels op grote schaal gebruik van gemaakt. Om gemeenten hiertoe te ondersteunen
is ook een handreiking studentenhuisvesting13 opgesteld door de studentenhuisvestingsregisseur.
Vraag 27
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde
voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
Antwoord 27
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere
factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol
spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op
het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren
onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker
hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren
omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar
te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog
geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd.
Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik
van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder
deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen
voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd.
In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor
is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar.
Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat
worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in
relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag
ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor geen budgettaire dekking is. Naar schatting
zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen.
Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige
woonruimtes.
Vraag 28
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om
vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand
werkt?
Antwoord 28
Ja.
Vraag 29
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid,
met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
Antwoord 29
Zie het antwoord op vraag 13.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.