Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het verslag Eurogroep en Ecofinraad 7 en 8 juli 2025 (Kamerstuk 21501-07-2131)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2134
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 september 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brieven van 1 september 2025 over het verslag
Eurogroep en Ecofinraad 7 en 8 juli 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2131) en over de geannoteerde agenda Eurogroep en informele Ecofinraad september 2025
(Kamerstuk 21 501-07, nr. 2132).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 september 2025 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 18 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie, Weeber
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep en de informele Ecofinraad van 19 en 20 september 2025 en hebben daarover
enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de economie van de
eurozone volgens de meest recente raming van de ECB in juni gematigd groeit over de
komende jaren. Hier wordt tegelijkertijd aangegeven dat hogere defensie- en infrastructuuruitgaven
zullen zorgen voor een verhoging van economische groei op de middellange termijn.
Deze leden vragen welke cijfers dit onderbouwen, en welke impact deze extra overheidsuitgaven
hebben op de begrotingspositie van lidstaten op middellange en lange termijn.
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast welke bijdrage de Minister bij de gedachtewisseling
over macro-economische ontwikkelingen wil leveren tijdens de bijeenkomst van de Eurogroep.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de op één na grootste economie van
de Eurozone een serieuze economische crisis dreigt. De Franse staatsschuld blijft
toenemen, en pogingen om dit probleem aan te pakken hebben geleid tot politieke spanningen
en het wegsturen van premier Bayrou door het Franse parlement. Bovendien bestaat het
risico dat Frankrijk het vertrouwen van de financiële markten verliest. Tegelijkertijd
dreigt het land tot stilstand te komen door grootschalige acties en protesten.
Hoewel Frankrijk al onder een buitensporigtekortprocedure valt, lijkt de situatie
niet te verbeteren. Jaarlijks betaalt Frankrijk inmiddels ruim € 50 miljard aan rente,
met prognoses die wijzen op een verdere stijging richting € 70 miljard in de komende
jaren. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister daarom welke mogelijke spill-overeffecten
deze ontwikkelingen kunnen hebben op de Nederlandse economie. Daarnaast vragen zij
de Minister hoe hij zich in de Eurogroep en de Ecofinraad inzet om dit probleem aan
te kaarten en welke voorstellen hij daarbij namens Nederland inbrengt.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op zich zorgen te maken over een herhaling
van een «Griekenland-scenario», waarbij de Nederlandse belastingbetaler uiteindelijk
opdraait voor de Franse schulden. Welke maatregelen neemt de Minister om een dergelijk
scenario te voorkomen?
De leden van de PVV-fractie constateren naar aanleiding van de geannoteerde agenda
van de komende vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad in september en het
verslag van de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad in juli en naar aanleiding
van diverse nieuwsartikelen dat de ontwikkeling van de digitale euro opnieuw volop
in de belangstelling staat.
In de geannoteerde agenda wordt vermeld dat de kosten van de digitale euro proportioneel
moeten worden verdeeld. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister welke bedragen
hij hierbij als proportioneel beschouwt.
Eerder hebben de leden van de PVV-fractie in schriftelijk overleg vragen gesteld over
de kosten die de digitale euro met zich meebrengt, waaronder de kosten voor onderzoek,
implementatie en onderhoud. In zijn beantwoording gaf de Minister destijds aan dat
deze gegevens nog niet beschikbaar waren. Kan de Minister nu alsnog cijfers verstrekken
over de mogelijke kosten van de implementatie van de digitale euro?
Kan de Minister daarnaast, aangezien hij in zijn eerdere beantwoording benadrukte
dat het ook van belang is om naar de baten te kijken, tevens cijfers aanleveren om
deze baten te kwantificeren?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister meerdere malen heeft aangegeven
dat het gebruik van contant geld in Nederland is teruggelopen en dat inmiddels ruim
80% van de betalingen aan de kassa digitaal plaatsvindt. Op welke manier zet de Minister
zich ervoor in dat iedereen voldoende contant geld in huis heeft, zodat men hierop
kan terugvallen bij een storing of cyberaanval?
De leden van de PVV-fractie merken op dat op die manier de weerbaarheid tegen dergelijke
scenario’s wordt vergroot en de invoering van een alternatief, zoals de digitale euro,
overbodig maakt. Daarnaast is het kostenefficiënter, aangezien er al een uitgebreide
infrastructuur voor contant geld beschikbaar is, en worden mensen die digitaal niet
zo vaardig zijn, hiermee niet buitengesloten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep en informele Ecofinraad van 19 en 20 september 2025. De leden hebben hierover
nog een aantal vragen en opmerkingen.
Situatie Frankrijk
De leden van de VVD-fractie merken allereerst op dat de premier van Frankrijk recent
door het parlement naar huis is gestuurd. De begrotingsproblemen in Frankrijk stapelen
zich op. Frankrijk is voor het eerst duurder uit met lenen dan Italië sinds de invoering
van de euro. De leden van de VVD-fractie vinden deze ontwikkeling zorgelijk en vragen
de Minister om een reactie.
Welke gevolgen hebben de gebeurtenissen in Frankrijk voor het budgettair-structureel
plan van Frankrijk? Is de Europese Commissie voornemens om aan de bel te trekken over
de begrotingsstaat van Frankrijk? Wat heeft de gebrekkige staat van de overheidsfinanciën
in Frankrijk voor gevolgen voor de investeringen in defensie die de EU en het land
willen doen? Wordt er bij de aankomende Eurogroep en informele Ecofinraad expliciet
stilgestaan bij de situatie in Frankrijk?
Handel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de overeenkomst tussen de VS
en de EU over handelstarieven. De leden vragen zich af of (al) kwalitatief hard kan
worden gemaakt dat dit heeft geleid tot een afname van de handelsonzekerheid en dus
een toename in de investeringsbesluiten van bedrijven. Hoe wordt dit gemonitord?
Digitale euro
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken zal worden over de digitale euro
en dat daar bij de afgelopen Eurogroep en Ecofinraad (7 en 8 juli 2025) ook over gesproken
is. Voor deze leden is de toegevoegde waarde van de digitale euro nog steeds onduidelijk.
Graag ontvangen zij daar een reactie op.
Deze leden lezen daarnaast dat Nederland inzet op een verdeling waarbij de Europese
Centrale Bank de bevoegdheid krijgt om het initiatief te nemen tot het vaststellen
van de limiet, met een rol voor de raad. Wat is het krachtenveld in de Raad op dit
punt?
De leden van de VVD-fractie verzoeken daarnaast een reactie op de verdeling van de
kosten van de digitale euro. Wat is het voorstel op dit punt zoals het er nu ligt?
Is het haalbaar om deze kosten «proportioneel» te verdelen volgens het kabinet, en
wat verstaat het kabinet onder «proportioneel»?
Regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen dat er opnieuw gesproken zal worden over vermindering
van de regeldruk. Zij lezen in het bijzonder dat in de vorige vergaderingen van de
Eurogroep en de Ecofinraad (7 en 8 juli 2025) vereenvoudiging van het Financial Data
Access Framework (FIDA) als onderwerp de revue is gepasseerd. De leden van de VVD-fractie
weten dat de Europese Commissie tot doel heeft de regeldruk met minimaal een kwart
terug te dringen per eind 2029, en dat voor het mkb zelfs wordt aangestuurd op een
reductie van 35% per eind 2029. Deze leden juichen toe dat de eerste stappen door
de Europese Commissie zijn gezet met de diverse omnibussen. Beloftes tot omvangrijke
regeldrukreductie hebben we echter eerder gehoord vanuit Brussel, waarna de resultaten
tegenvielen. Wat is het actuele percentage regeldrukreductie ten opzichte van de nulmeting?
Welk jaar hanteert de Europese Commissie als nulmeting? Houdt het Kabinet goed vinger
aan de pols over de voortgang van de regeldrukreductie vanuit de EU?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Ecofinraad en de Eurogroep. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat het werkloosheidspercentage in de eurozone
met 6,2% op het laagste punt sinds jaren is beland. Gaat hiervan een nieuwe inflatoire
druk uit? Hoe zal de ECB hiermee omgaan?
Hoe komt het dat bij zo’n lage economische groei (1%) de werkloosheid toch stabiel
blijft of zelfs daalt? Klopt het dat enige jaren (voor corona) geleden een groei van
minstens 2% nodig was om de werkgelegenheid op peil te houden? Betekent dit dat de
groei van de arbeidsproductiviteit lager is dan voor corona?
De leden van de NSC-fractie vragen wat de reden ervan is dat de inflatie in Nederland
over de afgelopen 25 jaar structureel 0,5% hoger is dan in de rest van de eurozone.
Heeft dit te maken met het aanhoudende handelsoverschot, dat een inflatoire druk uitoefent
op de Nederlandse economie?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het kan dat het Franse budgettair-structureel
plan voor de middellange termijn vorig jaar goedgekeurd is en dat van Nederland niet.
Heeft Nederland hier nog een nadere opvolging aan gegeven?
Zal Frankrijk nog aan het budgettair-structureel plan voldoen als het huidige begrotingsvoorstel
met 44 miljard euro aan bezuinigingen definitief verworpen wordt? Wat zullen dan de
gevolgen zijn?
Is een bezuinigingspakket van 22 miljard euro, dat als alternatief wordt voorgeteld,
voldoende? Maakt Frankrijk gebruik van de nationale ontsnappingsclausule van 1,5%
van het bbp in het kader van SAFE? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat een land dat al zo lang niet aan de Europese begrotingsnormen (tekort
max. 3% bbp, schuld max. 60% bbp) hier zo lang ongehinderd mee door kan gaan?
Klopt het dat het nieuwe Stabiliteits- en groeipact (SGP) een tandeloze tijger is,
net als het vorige SGP? Klopt hat dat er sinds het begin van de euro in 1999 nog steeds
geen enkele boete is uitgedeeld aan overtreders van de begrotingsregels van het SGP?
De leden van de NSC-fractie vragen of het zogeheten Transmission Protection Instrument
(TPI) zou kunnen helpen om de Franse obligatierente omlaag te krijgen. Wat zijn de
verschillen en overeenkomsten tussen de TPI uit 2022 en de OMT (Open Market Transactions)
uit 2012 (de «bazooka» van Draghi)? Klopt het dat de OMT niet dergelijke absurde randvoorwaarden
had als de OMT?
Landen met financiële problemen zoals Frankrijk voldoen toch bijna per definitie niet
aan de randvoorwaarden: «voldoen aan de Europese begrotingsregels, geen macro-economische
onevenwichtigheden kennen, houdbare overheidsfinanciën hebben en verstandig macro-economische
beleid voeren»?
Dit zijn toch hele onlogische voorwaarden en vergelijkbaar met de situatie, dat u
slechts bij de dokter mag komen, als u niet ziek bent? En als u ziek bent mag u niet
bij de dokter komen, maar moet u eerst zelf beter worden. Kan de Minister hierop ingaan?
Kan overwogen worden om de voorwaarden voor TPI-hulp aan te passen?
Klopt het dat het OMT deze merkwaardige randvoorwaarden niet had en juist bedoeld
was voor zieke patiënten? Is het OMT nog steeds in werking? Kan de Minister in de
Eurogroep en/of de Ecofinraad navragen of het OMT nog steeds ingezet kan worden in
noodgevallen, bijvoorbeeld als de budgettaire situatie in Frankrijk nog verder uit
de hand loopt?
De leden van de NSC-fractie vragen wat de gevolgen zullen zijn als Frankrijk volgend
jaar 22 miljard in plaats van 44 miljard euro bezuinigt. Zal Nederland zich in dat
geval inzetten voor boetes in het kader van het SGP?
De leden van de NSC-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot stablecoins en
de digitale euro.
Wat zijn de ervaringen tot nu toe met digitale munten in Jamaica, Nigeria en de Bahama’s?
In hoeverre kunnen stablecoins een bedreiging zijn voor de monetaire stabiliteit?
Klopt het dat dit alleen het geval zal zijn indien deze op grote schaal als direct
betaalmiddel (dus zonder eerst in te wisselen voor euro’s) worden gebruikt? Zijn er
aanwijzingen voor een dergelijk scenario? Anders zou dit toch kunnen leiden tot hyperinflatie
als gevolg van stablecoins? Welk juridisch verschil zit er tussen het produceren van
stablecoins en valsemunterij?
De leden van de NSC-fractie merken op dat mevrouw Lagarde gemeenschappelijke schulden
voor publieke goeden zoals defensie bepleit. Betekent dit nieuwe schulden die de Europese
Unie als geheel aangaat? Betekent dit een derde ronde in de richting van een schuldenunie,
waarin Nederland voor 5,9% garant staat?
Welke kansen en bedreigingen ziet het kabinet als gevolg van de Amerikaanse GENIUS-wet?
Kan het kabinet ingaan op de verschillen tussen MiCAR en GENIUS? Kan het kabinet specifiek
ingaan op het risico op valutasubstitutie en digitale «dollarisatie»? En vormt de
digitale euro een probaat antwoord op de risico’s?
Biedt de MicA-verordening toereikende mogelijkheden om de risico’s van stablecoins
het hoofd te bieden? Is Nederland voorstander van meer centraal toezicht op stablecoins
(door ESMA)? Hoe taxeert het kabinet de risico’s van dual issuance stablecoins?
De leden van de NSC-fractie merken op dat het VK, Canada en Zuid-Korea hun CBCD hebben
gepauzeerd, terwijl de VS mogelijk een expliciet verbod aannemen. Waarom doen deze
landen dat?
Moet de uitgifte van in euro gedenomineerde stablecoins, naar de mening van het kabinet,
gestimuleerd worden?
Heeft het kabinet een voorkeur voor publieke of private blockchain voor de digitale
euro? Kan de Minister daarbij specifiek ingaan op de privacy-dimensie?
Wat is de appreciatie van het kabinet van de oproep van Lagarde tot een «global euro»
moment?
Welke kansen en bedreigingen ziet het kabinet als gevolg van de Amerikaanse GENIUS-wet?
Kan het kabinet ingaan op de verschillen tussen MiCAR en GENIUS? Kan het kabinet specifiek
ingaan op het risico op valutasubstitutie en digitale «dollarisatie»? En vormt de
digitale euro een probaat antwoord op de risico’s?
Biedt de MicA-verordening toereikende mogelijkheden om de risico’s van stablecoins
het hoofd te bieden? Is Nederland voorstander van meer centraal toezicht op stablecoins
(door ESMA)? Hoe taxeert het kabinet de risico’s van dual issuance stablecoins?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat de stand van zaken is met betrekking
tot de confiscatie van de 260 miljard euro aan Russische tegoeden. Wat verzet zich
hier nog tegen? Deelt de Minister de mening dat dit de oorlog kan doen kantelen in
de goede richting? En tegelijkertijd Europa weer een grote rol kan geven in he geo-politieke
krachtenveld, zodat Europa een grotere rol kan spelen in het vredesproces, waarin
het nu een bijrol speelt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 19 en 20 september 2025. De leden
hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister schrijft dat Nederland het van
belang vindt dat lidstaten hervormingen doorvoeren om hun duurzame groeipotentieel
te verhogen en dat aandacht voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van belang
blijft.
Deze leden hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:
– Hoe weegt de Minister de ontwikkelingen in Frankrijk in deze context?
– Leidt de situatie in Frankrijk wat de Minister betreft tot een verwatering van de
begrotingsdiscipline in andere landen van Europa?
– Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat andere EU lidstaten daadwerkelijk
hervormen en hun overheidsfinanciën onder controle krijgen?
– Wat is op korte termijn de verwachte inzet van de Commissie op dit punt?
– Wat is de huidige omvang van de Nederlandse garanties voor Europese projecten zoals
het ESM en NEXTGEN EU? Kan de Minister daarin een uitputtend overzicht verschaffen?
– Hoe verloopt het terugbetalingsplan voor NEXTGEN EU? Zullen eigen EU middelen of extra
belastingen (hoe onwenselijk ook wat leden van de BBB-fractie betreft) daarin dekkend
zijn naar verwachting?
– In hoeverre loopt Nederland het risico ook de garanties van bijvoorbeeld Frankrijk
te zullen moeten dekken wanneer de extra EU middelen onvoldoende dekkend zijn en Frankrijk
(maar mogelijk ook andere lidstaten) op termijn niet kunnen terugbetalen?
– Verwacht de Minister dat de ECB het TPI programma zal lanceren als ook de nieuwe Franse
regering er niet in slaagt financiële hervormingen door te voeren?
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister het volgende schrijft over de Europese
regeldruk:
«Het kabinet verwelkomt dat de Commissie aandacht heeft voor de vereenvoudiging van
regels en het verminderen van regeldruk, onder andere door middel van een aangekondigde
serie van omnibusvoorstellen gericht op het verminderen van lasten en onnodige regeldruk.
Ook voor het kabinet is het verlichten van regeldruk een prioriteit, zodat onrechtvaardige
barrières weg kunnen worden genomen en daarmee de interne markt wordt versterkt. Het
kabinet verwelkomt daarom deze inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld
rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband
houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. Voorspelbaarheid en rechts- en investeringszekerheid
voor bedrijven en betrouwbaarheid van het (Europese) wetgevingsproces blijven daarbij
een belangrijk aandachtspunt.»
De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:
– Welke inzet pleegt de Commissie om regeldruk en rapportagevereisten te verminderen
naast de CSRD?
– CSRD werd eerder uitgesteld voor kleine bedrijven, wat natuurlijk positief is, maar
in grotere lijnen zien we dat de regeldruk voor bedrijven alleen maar toeneemt, vaak
ook veroorzaakt door Brussel. Volgens een recente verkenning is een MKB-ondernemer
gemiddeld 26 uur per maand kwijt aan het voldoen aan Europese rapportageverplichtingen.
In sectoren als industrie en landbouw kan dit oplopen tot 40 uur per maand. Wat denkt
de Minister hieraan te kunnen doen? Het is immers Europees beleid. Een ambitie uitspreken
is goed, maar deze leden zijn ook benieuwd met wat voor strategie de regering komt
om die 40 uur omlaag te brengen.
II Reactie van de Minister van Financiën
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen
van de informele Eurogroep en de Ecofinraad d.d. 19 en 20 september. Bij de beantwoording
is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep en de informele Ecofinraad van 19 en 20 september 2025 en hebben daarover
enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de economie van de
eurozone volgens de meest recente raming van de ECB in juni gematigd groeit over de
komende jaren. Hier wordt tegelijkertijd aangegeven dat hogere defensie- en infrastructuuruitgaven
zullen zorgen voor een verhoging van economische groei op de middellange termijn.
Deze leden vragen welke cijfers dit onderbouwen, en welke impact deze extra overheidsuitgaven
hebben op de begrotingspositie van lidstaten op middellange en lange termijn.
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast welke bijdrage de Minister bij de gedachtewisseling
over macro-economische ontwikkelingen wil leveren tijdens de bijeenkomst van de Eurogroep.
Zoals al in de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en informele Ecofinraad van 19
en 20 september aangegeven zal volgens de meest recente raming van de ECB (van juni
jl.1) de economie van de eurozone groeien met respectievelijk 0,9%, 1,1% en 1,3% in 2025,
2026 en 2027. Deze ECB-raming geeft aan dat defensie- en infrastructuuruitgaven in
de eurozone bijna 120 miljard euro zullen bedragen in de periode 2025–2027, iets meer
dan 0,7% bbp. Dit zal naar verwachting het bbp in het eurogebied cumulatief met 0,25 procentpunt
verhogen, vooral gedreven door groei in 2027.
Nederland vindt het van belang dat lidstaten hervormingen doorvoeren om hun duurzame
groeipotentieel te verhogen. Verder blijft aandacht voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
van belang. Indien opportuun zal Nederland deelnemen aan de discussie op basis van
deze elementen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de op één na grootste economie van
de Eurozone een serieuze economische crisis dreigt. De Franse staatsschuld blijft
toenemen, en pogingen om dit probleem aan te pakken hebben geleid tot politieke spanningen
en het wegsturen van premier Bayrou door het Franse parlement. Bovendien bestaat het
risico dat Frankrijk het vertrouwen van de financiële markten verliest. Tegelijkertijd
dreigt het land tot stilstand te komen door grootschalige acties en protesten.
Hoewel Frankrijk al onder een buitensporigtekortprocedure valt, lijkt de situatie
niet te verbeteren. Jaarlijks betaalt Frankrijk inmiddels ruim € 50 miljard aan rente,
met prognoses die wijzen op een verdere stijging richting € 70 miljard in de komende
jaren. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister daarom welke mogelijke spill-overeffecten
deze ontwikkelingen kunnen hebben op de Nederlandse economie. Daarnaast vragen zij
de Minister hoe hij zich in de Eurogroep en de Ecofinraad inzet om dit probleem aan
te kaarten en welke voorstellen hij daarbij namens Nederland inbrengt.
De politieke situatie in Frankrijk heeft momenteel geen meetbare spill-over effecten
op de Nederlandse economie. Het is aan Frankrijk zelf om met een gedegen begroting
te komen waarin het begrotingstekort wordt teruggebracht. Indien opportuun zal Nederland
het belang van het doorvoeren van structurele hervormingen en houdbare overheidsfinanciën
benadrukken.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op zich zorgen te maken over een herhaling
van een «Griekenland-scenario», waarbij de Nederlandse belastingbetaler uiteindelijk
opdraait voor de Franse schulden. Welke maatregelen neemt de Minister om een dergelijk
scenario te voorkomen?
Een dergelijk scenario is momenteel niet aan de orde. Daarnaast zijn er sinds de financiële
en eurocrisis verschillende hervormingen doorgevoerd om het risico van schokken en
negatieve grensoverschrijdende effecten binnen de eurozone te verkleinen. Zo is er
voortgang geboekt op gebied van de bankenunie en de kapitaalmarktunie.
De leden van de PVV-fractie constateren naar aanleiding van de geannoteerde agenda
van de komende vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad in september en het
verslag van de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad in juli en naar aanleiding
van diverse nieuwsartikelen dat de ontwikkeling van de digitale euro opnieuw volop
in de belangstelling staat.
In de geannoteerde agenda wordt vermeld dat de kosten van de digitale euro proportioneel
moeten worden verdeeld.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister welke bedragen hij hierbij als proportioneel
beschouwt.
Zoals de leden van de PVV-fractie noemen, pleit ik voor een proportionele verdeling
van de kosten tussen betaaldienstverleners, winkeliers en consumenten. Proportioneel
ziet in deze zin toe op een eerlijke verdeling van de kosten tussen partijen die betrokken
zijn bij de invoering van de digitale euro.
In de discussie die plaatsvindt in de raadswerkgroepen over het compensatiemodel wordt
onderscheid gemaakt in een model voor de transitiefase en een model voor de lange
termijn. Ik kan me daar goed in vinden. Mijn inzet daarbij is dat op de korte termijn
winkeliers tegemoet worden gekomen door de tarieven voor digitale euro transacties
te maximeren op de tarieven voor vergelijkbare, bestaande digitale betaalmethoden.
Welke digitale betaalmethoden dit zijn, wordt nog besproken. Op de lange termijn,
wanneer er meer bekend is over de daadwerkelijke kosten van digitale euro transacties,
zou het compensatiemodel gebaseerd moeten worden op de daadwerkelijke kosten van de
digitale euro, inclusief een redelijke winstmarge. Zo worden ook betaaldienstverleners
gecompenseerd voor de het werk dat zij leveren bij de distributie van de digitale
euro.
Eerder hebben de leden van de PVV-fractie in schriftelijk overleg vragen gesteld over
de kosten die de digitale euro met zich meebrengt, waaronder de kosten voor onderzoek,
implementatie en onderhoud. In zijn beantwoording gaf de Minister destijds aan dat
deze gegevens nog niet beschikbaar waren.
Kan de Minister nu alsnog cijfers verstrekken over de mogelijke kosten van de implementatie
van de digitale euro?
De leden van de PVV-fractie vragen naar cijfers over de mogelijke kosten van de implementatie
van de digitale euro. De kosten van de invoering van de digitale euro hangen af van
het uiteindelijke ontwerp. Aangezien de onderhandelingen over de vormgeving van de
digitale euro nog bezig zijn, is het nu niet mogelijk om een inschatting te geven
van wat de kosten zullen zijn.
Wel heeft de een koepel van Europese bankenverenigingen een kostenstudie laten uitvoeren
naar de potentiële kosten die banken en betaaldienstverleners kunnen dragen2. Als de digitale euro wordt ingevoerd, worden banken en betaaldienstverleners verplicht
deze te distribueren. Hiervoor moeten zij investeringen doen, waar in de kostenstudie
op een analyse naar is gedaan. Hoewel dit onderzoek een beeld geeft, hangen schattingen
van de investeringskosten af van de onderliggende aannames, methodologie en het uiteindelijke
ontwerp. Daarnaast geeft deze studie inzicht in slechts een deel van de kosten en
kan het niet worden gebruikt om iets te zeggen over de totale kosten van de implementatie
van de digitale euro.
De invoering van de digitale euro zal significante investeringen van banken en betaaldienstverleners
vergen, zowel financiële investeringen als menselijk kapitaal. Ik zet me daarom in
voor een proportioneel kostenmodel waarin banken en betaaldienstverleners worden vergoed
voor het werk dat zij leveren bij de distributie van de digitale euro.
Kan de Minister daarnaast, aangezien hij in zijn eerdere beantwoording benadrukte
dat het ook van belang is om naar de baten te kijken, tevens cijfers aanleveren om
deze baten te kwantificeren?
Zoals de leden van de PVV-fractie opmerken, heb ik in mijn beantwoording van het schriftelijk
overleg van de Eurogroep en de Ecofinraad van juni jl.3 het belang benadrukt om naast de mogelijke kosten van de digitale euro ook naar de
baten te kijken. De baten van de digitale euro zitten in meerdere aspecten, wat het
kwantificeren ervan complex maakt. Zo zijn er niet-kwantificeerbare baten, zoals een
vermindering van risico’s bij geopolitieke spanningen, doordat het Europese betalingsverkeer
minder afhankelijk wordt van niet-Europese betaalinfrastructuur.
De offline functionaliteiten van de digitale euro kunnen ook baten opleveren. Zo kan
de digitale euro met offline functionaliteiten omzetderving bij pinstoringen voorkomen
of verminderen. Het is lastig om een exact bedrag toe te wijzen voor de totale kosten
van een mogelijke pinstoring. Zo is op voorhand niet in te schatten wat de exacte
impact van een dergelijke storing zal zijn, en hangt er veel af van meerdere factoren,
waaronder de duur van de storing, het tijdstip waarop deze plaatsvindt (bijvoorbeeld
op een werkdag of in het weekend) en de beschikbaarheid van alternatieve betaalmethoden.
Op basis van cijfers van de betaalvereniging uit 2024 kan echter wel een grove schatting
worden gemaakt van de mogelijke kosten van een pin-storing. Het potentieel omzetverlies
van een pinstoring kan EUR 40 mln. zijn per uur4. Uiteraard geldt dat een deel van de consumenten alsnog contant betaalt of later
terugkomt wanneer de storing is verholpen, dus dit bedrag is een maximale schatting.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister meerdere malen heeft aangegeven
dat het gebruik van contant geld in Nederland is teruggelopen en dat inmiddels ruim
80% van de betalingen aan de kassa digitaal plaatsvindt. Op welke manier zet de Minister
zich ervoor in dat iedereen voldoende contant geld in huis heeft, zodat men hierop
kan terugvallen bij een storing of cyberaanval?
Het gebruik van contant geld stabiliseert5. De afgelopen vijf jaar werd ongeveer twintig procent van de betalingen aan de kassa
met contant geld verricht. In mei 2025 heeft een Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer
het advies gepubliceerd over hoe consumenten en toonbankinstellingen zich kunnen voorbereiden
op noodsituaties, zoals een storing of een cyberaanval, waarin 72 uur lang het betalingsverkeer
uitvalt6. Het is belangrijk om de samenleving hierop voor te bereiden en vroegtijdig na te
denken over gevolgen en het mitigeren van eventuele risico’s. Dit doet de regering
door na te denken over een scenario van 72 uur verstoring. Het advies is onderdeel
van de «Denk vooruit» campagne van de Rijksoverheid.
Het MOB adviseert consumenten onder andere om € 70 per volwassene en € 30 per kind
aan te houden. Dit advies is tot stand gekomen op basis van berekeningen van het Nationaal
Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het bedrag ziet op de meest noodzakelijke
uitgaven in de eerste 72 uur na een ramp. Denk aan water, voeding en vervoer. Dit
bedrag is een richtlijn. Bovenal wordt er geadviseerd om als consument zelf goed na
te denken wat je in een dergelijke situatie nodig hebt en het bedrag waar nodig aan
te passen. Toonbankinstellingen wordt geadviseerd na te denken over alternatieve betaalopties
en voldoende wisselgeld aan te houden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat op die manier de weerbaarheid tegen dergelijke
scenario’s wordt vergroot en de invoering van een alternatief, zoals de digitale euro,
overbodig maakt. Daarnaast is het kostenefficiënter, aangezien er al een uitgebreide
infrastructuur voor contant geld beschikbaar is, en worden mensen die digitaal niet
zo vaardig zijn, hiermee niet buitengesloten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep en informele Ecofinraad van 19 en 20 september 2025. De leden hebben hierover
nog een aantal vragen en opmerkingen.
Situatie Frankrijk
De leden van de VVD-fractie merken allereerst op dat de premier van Frankrijk recent
door het parlement naar huis is gestuurd. De begrotingsproblemen in Frankrijk stapelen
zich op. Frankrijk is voor het eerst duurder uit met lenen dan Italië sinds de invoering
van de euro. De leden van de VVD-fractie vinden deze ontwikkeling zorgelijk en vragen
de Minister om een reactie.
Welke gevolgen hebben de gebeurtenissen in Frankrijk voor het budgettair-structureel
plan van Frankrijk? Is de Europese Commissie voornemens om aan de bel te trekken over
de begrotingsstaat van Frankrijk? Wat heeft de gebrekkige staat van de overheidsfinanciën
in Frankrijk voor gevolgen voor de investeringen in defensie die de EU en het land
willen doen? Wordt er bij de aankomende Eurogroep en informele Ecofinraad expliciet
stilgestaan bij de situatie in Frankrijk?
Het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (hierna: plan) bevat een
pad voor de maximale groei van de uitgaven (uitgavenpad) gedurende een aanpassingsperiode
van zeven jaar, en daarnaast voorgenomen structurele hervormingen en investeringen.7 De Ecofinraad heeft in januari 2025 middels een Raadsaanbeveling het meerjarig uitgavenpad
van Frankrijk vastgesteld.8 Dit uitgavenpad voorzag ook in het nemen van maatregelen ter correctie van het buitensporig
tekort dat de Ecofinraad eerder, namelijk in juli 2024, voor Frankrijk vaststelde
op grond van overschrijding van de 3% begrotingstekortnorm. De recente gebeurtenissen
zorgen ervoor dat het een uitdaging is om te blijven voldoen aan het aanbevolen uitgavenpad.
In juli 2025 heeft de Europese Commissie onderzocht of lidstaten voor wie eerder al
door de Raad een buitensporig tekort was vastgesteld, waaronder Frankrijk, effectief
gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen om aan deze tekorten een einde te maken.
Hierbij werd vastgesteld dat Frankrijk dit heeft gedaan. In november zal de Europese
Commissie opnieuw onderzoeken of lidstaten effectieve actie hebben ondernomen om de
buitensporige tekorten te corrigeren. Eventuele Raadsaanbevelingen hierover liggen
naar verwachting voor in de Ecofinraad van december 2025. In het voorjaar 2026 zal
de Europese Commissie ook beoordelen of Frankrijk zich houdt aan het aanbevolen uitgavenpad.
Het is onduidelijk wat de recente gebeurtenissen in Frankrijk voor effect hebben op
de defensie-investeringen.
Voor de aankomende Eurogroep en informele Ecofinraad staat Frankrijk niet als onderwerp
geagendeerd.
Handel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de overeenkomst tussen de VS
en de EU over handelstarieven. De leden vragen zich af of (al) kwalitatief hard kan
worden gemaakt dat dit heeft geleid tot een afname van de handelsonzekerheid en dus
een toename in de investeringsbesluiten van bedrijven. Hoe wordt dit gemonitord?
Reeksen als de Trade Policy Uncertainty (TPU Index)9 worden doorgaans gebruikt als kwantitatieve indicator voor handelsonzekerheid. Deze
serie laat een daling zien sinds de historische piek in mei 2025, maar het effect
van de overeenkomst tussen de VS en de EU is (nog) niet duidelijk waarneembaar in
deze data. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat deze dataserie slechts een
benadering is voor de handelsonzekerheid in de VS en de EU, omdat deze reeks gebaseerd
is op artikelen van zeven grote internationale kranten.
Digitale euro
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken zal worden over de digitale euro
en dat daar bij de afgelopen Eurogroep en Ecofinraad (7 en 8 juli 2025) ook over gesproken
is. Voor deze leden is de toegevoegde waarde van de digitale euro nog steeds onduidelijk.
Graag ontvangen zij daar een reactie op.
Op meerdere vlakken kan de digitale euro van toegevoegde waarde zijn. In het Nederlandse
betalingsverkeer is de digitale euro het meest relevant voor de weerbaarheid van het
betalingsverkeer. De offline variant van de digitale euro, die digitale betalingen
mogelijk maakt zonder internetverbinding, is een unieke toevoeging op bestaande betaalmethoden.
In het geval van tijdelijke uitval van internetverbinding of bij een stroomstoring
is de digitale euro daarmee een terugvaloptie in het betalingsverkeer, naast contant
geld. De offline functionaliteiten zouden daarnaast een hoog niveau van privacy bieden,
vergelijkbaar met contant geld, die andere bestaande digitale betaalmethodes niet
hebben. De digitale euro is bovendien van toegevoegde waarde voor de strategische
autonomie van het Europese betalingsverkeer. Grote, niet-Europese betaaldienstverleners
zijn op verschillende betaalmarkten dominant, bijvoorbeeld voor digitale betalingen
in de winkel. Ik vind het wenselijk als er zo snel mogelijk een Europees alternatief
is voor de diensten van deze niet-Europese bedrijven. De digitale euro kan dit alternatief
zijn.
Deze leden lezen daarnaast dat Nederland inzet op een verdeling waarbij de Europese
Centrale Bank de bevoegdheid krijgt om het initiatief te nemen tot het vaststellen
van de limiet, met een rol voor de raad. Wat is het krachtenveld in de Raad op dit punt?
Nederland vindt het in beginsel inderdaad passend dat de ECB een voorstel doet voor
de hoogte van de aanhoudingslimiet, mits in de wetgeving gewaarborgd wordt dat de
digitale euro een betaalproduct is en niet een spaarproduct. Daarbij vindt Nederland
dat het in de rede ligt als de Raad ook betrokken is bij de bepaling van de aanhoudingslimieten,
aangezien de hoogte van de aanhoudingslimiet ook effect kan hebben op de financiële
stabiliteit en de aard van de digitale euro. Een meerderheid van de lidstaten in de
Raad deelt deze inzet op hoofdlijnen, al heeft de Raad nog geen juridisch en technisch
uitgewerkt voorstel besproken.
De leden van de VVD-fractie verzoeken daarnaast een reactie op de verdeling van de
kosten van de digitale euro. Wat is het voorstel op dit punt zoals het er nu ligt?
Is het haalbaar om deze kosten «proportioneel» te verdelen volgens het kabinet, en
wat verstaat het kabinet onder «proportioneel»?
De leden van de VVD-fractie hebben vragen over het voorstel over de verdeling van
de kosten. Het compensatiemodel is een van de resterende openstaande vraagstukken.
Er wordt op dit moment gesproken over verschillende vormen van het compensatiemodel
die enige mate voortbouwen op het originele voorstel van de Europese Commissie.
In het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van juni jl.10 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat één van de overwogen opties voor een proportionele
verdeling bestaat uit het maken van een onderscheid tussen de verdeling van de kosten
op korte en lange termijn. Ik acht het haalbaar dat ervoor wordt gekozen om dit onderscheid
te maken. Kortheidshalve verwijs ik de leden van de VVD-fractie naar mijn beantwoording
van het Schriftelijk Overleg Eurogroep Ecofinraad van juli jl.11, waarin ik nader op deze optie inga. In mijn beantwoording van de vragen van de leden
van de PVV-fractie in dit schriftelijk overleg ga ik bovendien nader in op wat proportioneel
inhoudt.
Ik blijf mij inzetten voor een passend compensatiemodel volgens de contouren van het
BNC-fiche, de hierboven genoemde brieven en in antwoord op de vragen van de PVV-fractie
in dit schriftelijk overleg. Ik blijf de Kamer daarnaast maandelijks op de hoogte
houden van de ontwikkelingen rond de digitale euro in het Eurogroep/Ecofinraadverslag.
Regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen dat er opnieuw gesproken zal worden over vermindering
van de regeldruk. Zij lezen in het bijzonder dat in de vorige vergaderingen van de
Eurogroep en de Ecofinraad (7 en 8 juli 2025) vereenvoudiging van het Financial Data
Access Framework (FIDA) als onderwerp de revue is gepasseerd. De leden van de VVD-fractie
weten dat de Europese Commissie tot doel heeft de regeldruk met minimaal een kwart
terug te dringen per eind 2029, en dat voor het mkb zelfs wordt aangestuurd op een
reductie van 35% per eind 2029. Deze leden juichen toe dat de eerste stappen door
de Europese Commissie zijn gezet met de diverse omnibussen. Beloftes tot omvangrijke
regeldrukreductie hebben we echter eerder gehoord vanuit Brussel, waarna de resultaten
tegenvielen. Wat is het actuele percentage regeldrukreductie ten opzichte van de nulmeting?
Welk jaar hanteert de Europese Commissie als nulmeting? Houdt het Kabinet goed vinger
aan de pols over de voortgang van de regeldrukreductie vanuit de EU?
De Europese Commissie heeft de nulmeting gezet op 150 miljard euro per jaar aan regeldrukkosten.
Voor de nulmeting hanteert de Commissie cijfers van Eurostat uit 2022.12 Eurostat heeft gebruikt gemaakt van cijfers van High-Level Group on Administratieve Burdens in 2012 en gekeken naar trends in regeldruk in de periode 2021–2022. Sinds maart
2023 tot heden heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan die naar eigen schatting
een besparing van 5 miljard zou opleveren. De Europese Commissie heeft bij de start
van haar mandaat aangekondigd dat elke Eurocommissaris jaarlijkse voortgangsrapportages
over de implementatie en handhaving zijn of haar beleidsterrein zal opstellen. Zo
ook over de vereenvoudigingsvoorstellen. De voortgangsrapportages voor implementatie
en handhaving van 2025 moeten nog door de Commissie worden opgesteld en gedeeld worden
met de Raad.
Tot op heden bestaat er geen volledig overzicht van de omvang van de regeldrukkosten
voortvloeiend uit bestaande EU-wetgeving op zowel Europees als nationaal niveau. Het
ontbreken van een totaaloverzicht maakt het voor het kabinet lastig om een onderbouwd
actueel percentage van de regeldrukreductie ten opzichte van de nulmeting te geven.
Het merkbaar aanpakken van regeldruk is voor dit kabinet een topprioriteit. Om de
regeldruk te verminderen heeft Minister van Economische Zaken in december jl. het
actieprogramma Minder Druk met Regels13 gepresenteerd. Met het Actieprogramma Minder Druk Met Regels zet het kabinet in op
het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande regelgeving. Daarbij richt het kabinet zich op zowel nationale als EU regelgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Ecofinraad en de Eurogroep. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De laagste leden van de NSC-fractie merken op dat het werkloosheidspercentage in de
eurozone met 6,2% op het punt sinds jaren is beland. Gaat hiervan een nieuwe inflatoire
druk uit? Hoe zal de ECB hiermee omgaan?
Werkloosheid ligt met 6,2% inderdaad op het laagste punt in jaren, dat betekent dat
de arbeidsmarkt in de eurozone krap blijft. De stijging van contractlonen in de eurozone
vlakt de afgelopen maanden echter af, en de prognose van de ECB is dat de loonstijging
ook de komende maanden zal afnemen. De inflatoire druk van de krappe arbeidsmarkt
via lonen neemt daarmee ook (verder) af.
De ECB richt zich op de inflatiedoelstelling van 2%. Momenteel ligt de inflatie in
de eurozone rondom die doelstelling. ECB-president Lagarde gaf tijdens de meest recente
vergadering, van 11 september 2025, dan ook aan dat de ECB zich in een goede positie
bevindt en dat indicatoren van onderliggende inflatie (waaronder ook de loongroei)
consistent zijn met de doelstelling van 2% inflatie op de middellange termijn.
Hoe komt het dat bij zo’n lage economische groei (1%) de werkloosheid toch stabiel
blijft of zelfs daalt? Klopt het dat enige jaren (voor corona) geleden een groei van
minstens 2% nodig was om de werkgelegenheid op peil te houden? Betekent dit dat de
groei van de arbeidsproductiviteit lager is dan voor corona?
De werkloosheid is afhankelijk van diverse factoren, waaronder de werkgelegenheidsgroei,
de omvang van de beroepsbevolking en het aantal gewerkte uren per werknemer. Alhoewel
werkgelegenheidsgroei in de EU afneemt, is deze nog altijd hoger dan de groei in de
actieve populatie. Ook ligt het aantal gewerkte uren per werknemer in de EU nog altijd
onder het niveau van voor de pandemie.14 De arbeidsproductiviteit in de EU, gemeten als groei in reële arbeidsproductiviteit
per gewerkt uur, ligt lager over de periode 2020–2024 (gemiddeld 0,4% per jaar) dan
over de periode 2015–2019 (0,98% gemiddeld per jaar)15.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de reden ervan is dat de inflatie in Nederland
over de afgelopen 25 jaar structureel 0,5% hoger is dan in de rest van de eurozone.
Heeft dit te maken met het aanhoudende handelsoverschot, dat een inflatoire druk uitoefent
op de Nederlandse economie?
Het klopt dat de inflatie in Nederland over deze gehele periode hoger lag dan het
gemiddelde van de eurozone. Tot 2019 waren de prijsstijgingen in Nederland vergelijkbaar
met de eurozone. Sindsdien is het verschil toegenomen. Dat komt onder andere doordat
de Nederlandse economie sterk uit de coronapandemie is gekomen. Verder draagt de relatief
krappe arbeidsmarkt bij aan het inflatieverschil met andere EU-landen. Het handelsoverschot
oefent op zichzelf geen inflatoire druk uit. Overigens betekent de hoge inflatie niet
automatisch dat mensen minder kunnen kopen. De ontwikkeling van de koopkracht was
tussen 1996 en 2025 gemiddeld +0,5% per jaar.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het kan dat het Franse budgettair-structureel
plan voor de middellange termijn vorig jaar goedgekeurd is en dat van Nederland niet.
Heeft Nederland hier nog een nadere opvolging aan gegeven?
Het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn bevat een pad voor de
maximale groei van de uitgaven gedurende een aanpassingsperiode van vier of zeven
jaar, en daarnaast voorgenomen structurele hervormingen en investeringen.16 De Ecofinraad heeft januari 2025 middels een Raadsaanbeveling het meerjarig uitgavenpad
van Frankrijk vastgesteld.17 Dit uitgavenpad voorzag ook in het nemen van maatregelen ter correctie van het buitensporig
tekort dat de Ecofinraad eerder, namelijk in juli 2024, voor Frankrijk vaststelde
op grond van overschrijding van de 3% begrotingstekortnorm. Ook voor Nederland is
in januari 2025 door de Raad een meerjarig uitgavenpad vastgesteld.18
In juli 2025 heeft de Europese Commissie onderzocht of lidstaten voor wie eerder al
door de Raad een buitensporig tekort was vastgesteld, waaronder Frankrijk, effectief
gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen om aan deze tekorten een einde te maken.
Hierbij werd vastgesteld dat Frankrijk dit heeft gedaan. In november zal de Europese
Commissie opnieuw onderzoeken of lidstaten effectieve actie hebben ondernomen om de
buitensporige tekorten te corrigeren. Eventuele Raadsaanbevelingen hierover liggen
naar verwachting voor in de Ecofinraad van december 2025. In het voorjaar 2026 zal
de Europese Commissie beoordelen of lidstaten zich houden aan het aanbevolen uitgavenpad.
Zal Frankrijk nog aan het budgettair-structureel plan voldoen als het huidige begrotingsvoorstel
met 44 miljard euro aan bezuinigingen definitief verworpen wordt? Wat zullen dan de
gevolgen zijn?
Frankrijk staat voor een opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen en
te blijven voldoen aan het door de Raad aanbevolen uitgavenpad. De gevolgen van verwerpen
van het begrotingsvoorstel om 44 miljard euro te bezuinigen zijn nog onduidelijk.
Wel zorgen deze recente gebeurtenissen ervoor dat het een uitdaging is om te blijven
voldoen aan dit aanbevolen uitgavenpad.
De naleving van het uitgavenpad en de implementatie van hervormingen en investeringen
worden jaarlijks gemonitord door de Europese Commissie. Daartoe dienen alle lidstaten
jaarlijks een voortgangsrapport in. Daarnaast dienen lidstaten binnen de eurozone
elk jaar uiterlijk op 15 oktober een ontwerpbegroting in bij de Europese Commissie.
Dit bevat ook het de stand van zaken van het uitgavenpad en een update van het macro-economisch
beeld. Deze ontwerpbegroting kan een indicatie geven van de ontwikkeling van het Franse
uitgavenpad. Bovendien onderzoekt de Europese Commissie in november of Frankrijk effectief
gevolg heeft gegeven aan de Raadsaanbeveling om het buitensporigtekort te corrigeren.
Eventuele Raadsaanbevelingen hierover liggen naar verwachting voor in de Ecofinraad
van december 2025.
Is een bezuinigingspakket van 22 miljard euro, dat als alternatief wordt voorgeteld,
voldoende? Maakt Frankrijk gebruik van de nationale ontsnappingsclausule van 1,5%
van het bbp in het kader van SAFE? Zo nee, waarom niet?
Het bezuinigingspakket van 44 miljard euro was bedoeld om het tekort terug te brengen
van 5,8% naar 4.6%. Daarmee werd nog niet automatisch voldaan aan het door de Raad
aanbevolen uitgavenpad. Met het bezuinigingspakket van 22 miljard euro in plaats van
44 miljard euro wordt de kans hierop logischerwijs kleiner. Dit zal door de Commissie
moeten worden beoordeeld.
Frankrijk heeft vooralsnog geen aanvraag gedaan voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule.
Het kabinet gaat niet in op de beweegredenen van Frankrijk.
Hoe kan het dat een land dat al zo lang niet aan de Europese begrotingsnormen (tekort
max. 3% bbp, schuld max. 60% bbp) hier zo lang ongehinderd mee door kan gaan?
Op grond van het EU-verdrag moeten lidstaten hun begrotingstekort onder 3% en hun
overheidsschuld onder 60% houden. Is de overheidsschuld toch hoger dan 60%, dan moet
de schuld voldoende dalen. Lidstaten die deze normen overschrijden kunnen in een buitensporig
tekortprocedure worden geplaatst. Daarbij staan ze onder verscherpt toezicht en worden
ze aangespoord om maatregelen te nemen om het buitensporige tekort te corrigeren.
Ze krijgen hiervoor wel enkele jaren de tijd. In het verleden van is vaak afgezien
van het openen van een buitensporigtekort op basis van de schuldnorm met een beroep
op zogenaamde relevante factoren. Tussen 2020 en 2023 was bovendien de algemene ontsnappingsclausule
van kracht vanwege de benodigde begrotingsmaatregelen om de coronacrisis op te vangen.
Hoewel deze clausule formeel alleen de eisen uit de preventieve arm van het Stabiliteits-
en groeipact buiten werking stelde (namelijk verbetering structreel saldo), deed de
Europese Commissie tijdens de activatie ook geen voorstellen voor opening van een
buitensporigtekortprocedure. De Europese Commissie beriep zich daarbij op een te grote
mate van onzekerheid. In 2023 werd de clausule weer gedeactiveerd.
In juni 2024 heeft de Europese Commissie de aanwezigheid van buitensporige tekorten
in lidstaten onderzocht in het kader van artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU). In de Ecofinraad in juli 2024 is voor België,
Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië en Slowakije een buitensporig
tekort vastgesteld door de Raad op grond van overschrijding van de 3%-tekortnorm op
basis van onderzoek van de Europese Commissie. De Raad heeft tijdens de Ecofinraad
op 21 januari 2025 aanbevelingen gedaan aan deze lidstaten voor de correctie van hun
buitensporige tekorten. In het voorjaar van 2026 zal de Commissie ook voor het eerst
beoordelen of lidstaten zich houden aan de aanbevolen maximale uitgavengroei (het
uitgavenpad). Onder de herziene begrotingsregels is dit de maatstaf waarmee wordt
beoordeeld of de schuld voldoende daalt.
Klopt het dat het nieuwe Stabiliteits- en groeipact (SGP) een tandeloze tijger is,
net als het vorige SGP? Klopt hat dat er sinds het begin van de euro in 1999 nog steeds
geen enkele boete is uitgedeeld aan overtreders van de begrotingsregels van het SGP?
Het klopt dat er tot op heden nog geen boetes zijn opgelegd in het kader van het SGP.
Zoals in de kamerbrief over het Raadsakkoord19 is aangegeven, is het kabinet positief over de bijdrage die de herziening levert
aan een versterkte handhaving van het SGP. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen
van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening.
Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten
als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van
buitensporige tekorten. Nederland blijft inzetten op gedegen implementatie van het
SGP en effectieve handhaving van de begrotingsregels.
Lidstaten in een buitensporigtekortprocedure staan onder verscherpt toezicht en worden
aangespoord door de Raad om maatregelen te nemen om het buitensporig tekort te corrigeren.
Indien een lidstaat van de eurozone herhaaldelijk verzuimt de aanbevelingen van de
Raad op te volgen, kan de Raad de lidstaat aanmanen om binnen een bepaalde termijn
maatregelen te nemen om het tekort te verminderen. Blijft naleving uit, dan kan de
Raad de volgende maatregelen opleggen of intensiveren: (1) verplichting tot openbaarmaking
van door de Raad vastgestelde financiële informatie; (2) herziening van het kredietbeleid
van de Europese Investeringsbank voor de betreffende lidstaat; (3) aanhouden van een
niet-rentedragend bedrag bij de EU; of (4) oplegging van passende boetes. Bovendien
kan de Commissie een voorstel doen aan de Raad voor het opschorten van EU-middelen
wanneer een lidstaat geen effectieve actie onderneemt om een buitensporig tekort te
corrigeren, de zogenoemde macro-economische conditionaliteit.
De leden van de NSC-fractie vragen of het zogeheten Transmission Protection Instrument
(TPI) zou kunnen helpen om de Franse obligatierente omlaag te krijgen. Wat zijn de
verschillen en overeenkomsten tussen de TPI uit 2022 en de OMT (Open Market Transactions)
uit 2012 (de «bazooka» van Draghi)? Klopt het dat de OMT niet dergelijke absurde randvoorwaarden
had als de OMT?
Het TPI stelt de ECB in staat om tijdelijk staatsobligaties aan te kopen van landen
die te maken krijgen met wanordelijke rentebewegingen die niet verklaard kunnen worden
door structurele factoren en die de monetaire transmissie kunnen ondermijnen. Het
TPI is niet bedoeld om renteverschillen weg te nemen die voortkomen uit structurele
verschillen tussen eurolanden. Daarmee is het TPI geschikt voor andere situaties dan
het Outright Monetary Transactions (OMT) uit 2012. Het OMT is bedoeld voor lidstaten
die in de financiële problemen dreigen te komen en heeft als voorwaarde dat lidstaten
zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een leningenprogramma of een preventieve
kredietlijn van het ESM. Daarmee zou het OMT ingezet kunnen worden wanneer structurele
verschillen tussen lidstaten de oorzaak zijn van oplopende renteverschillen.
Bij het besluit tot aankopen van staatsobligaties onder TPI neemt de ECB een aantal
criteria in overweging, om na te gaan of landen gezond begrotings- en macro-economisch
beleid voeren. Lidstaten mogen niet in een buitensporigtekortprocedure zitten óf moeten
voldoen aan de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) om het buitensporige
tekort terug te dringen, en de staatsschuld moet houdbaar zijn. Daarnaast mogen landen
niet in een procedure bij buitensporige macro-economische onevenwichtigheden zitten
of moeten zij voldoen aan aanbevelingen van de Raad om deze onevenwichtigheden te
adresseren binnen deze procedure. Tot slot moeten ze voortgang blijven boeken op de
mijlpalen en doelen zoals vastgelegd in hun herstel- en veerkrachtplannen, en moeten
ze voldoen aan de landspecifieke aanbevelingen van de Raad op gebied van het begrotingsbeleid.
Het is aan de ECB om deze criteria in overweging te nemen bij de besluitvorming omtrent
eventuele inzet van het TPI. Zowel het OMT als het TPI zijn tot op heden nog niet
geactiveerd door de ECB.
Landen met financiële problemen zoals Frankrijk voldoen toch bijna per definitie niet
aan de randvoorwaarden: «voldoen aan de Europese begrotingsregels, geen macro-economische
onevenwichtigheden kennen, houdbare overheidsfinanciën hebben en verstandig macro-economische
beleid voeren»?
Dit zijn toch hele onlogische voorwaarden en vergelijkbaar met de situatie, dat u
slechts bij de dokter mag komen, als u niet ziek bent? En als u ziek bent mag u niet
bij de dokter komen, maar moet u eerst zelf beter worden. Kan de Minister hierop ingaan?
Kan overwogen worden om de voorwaarden voor TPI-hulp aan te passen?
Laat ik vooropstellen dat de ECB onafhankelijk is en dat ik daarom terughoudend ben
met uitspraken over het beleid van de ECB. Het TPI is ingesteld voor wanordelijke
rentebewegingen die niet het gevolg zijn van structurele factoren. Het TPI is daarmee
geen instrument om structurele problemen in lidstaten te verhelpen. Hiervoor zijn
andere instrumenten voorhanden, zoals financiële steunprogramma’s vanuit het ESM.
Klopt het dat het OMT deze merkwaardige randvoorwaarden niet had en juist bedoeld
was voor zieke patiënten? Is het OMT nog steeds in werking? Kan de Minister in de
Eurogroep en/of de Ecofinraad navragen of het OMT nog steeds ingezet kan worden in
noodgevallen, bijvoorbeeld als de budgettaire situatie in Frankrijk nog verder uit
de hand loopt?
Het OMT is bedoeld voor lidstaten die in de financiële problemen dreigen te komen
en heeft als voorwaarde dat lidstaten zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een
leningenprogramma of een preventieve kredietlijn van het ESM. Het OMT kan daarmee
ingezet worden in situaties waarin structurele factoren de oorzaak zijn van rentebewegingen,
en blijft zo beschikbaar als noodmaatregel. De ECB heeft bij de introductie van het
TPI specifiek genoemd dat het OMT-programma beschikbaar blijft. Ik zie daarom geen
noodzaak om dit na te vragen in de Eurogroep en/of Ecofinraad.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de gevolgen zullen zijn als Frankrijk volgend
jaar 22 miljard in plaats van 44 miljard euro bezuinigt. Zal Nederland zich in dat
geval inzetten voor boetes in het kader van het SGP?
Het is onduidelijk wat de gevolgen zijn van het afwijzen van de bezuinigingen van
44 miljard. Lidstaten binnen de eurozone dienen elk jaar uiterlijk op 15 oktober een
ontwerpbegrotingsplan in bij de Europese Commissie. Dit bevat ook de stand van zaken
van het uitgavenpad en een update van het macro-economisch beeld. Deze ontwerpbegroting
kan een indicatie geven van de ontwikkeling van het Franse uitgavenpad. In november
zal de Europese Commissie opnieuw onderzoeken of lidstaten, waaronder Frankrijk, effectieve
actie hebben ondernomen om de buitensporige tekorten te corrigeren. Dit onderzoek
zal meer duidelijkheid scheppen over wat de gevolgen zijn van de Franse bezuinigingsplannen
voor hun uitgavenpad. Eventuele Raadsaanbevelingen hierover liggen naar verwachting
voor in de Ecofinraad van december 2025
Nederland blijft ten algemene inzetten op gedegen implementatie van het SGP. In dat
kader hecht Nederland belang aan een effectieve handhaving van de begrotingsregels.
De leden van de NSC-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot stablecoins en
de digitale euro.
Wat zijn de ervaringen tot nu toe met digitale munten in Jamaica, Nigeria en de Bahama’s?
In Jamaica, Nigeria en de Bahama’s is een eerste versie van digitaal centralebankgeld
(CBDC) uitgerold, waarmee deze jurisdicties tot een van de eersten behoren die tot
officiële uitgifte zijn gekomen. In de Bahama’s is de SandDollar uitgegeven door de
centrale bank, in Nigeria is de e-naira uitgerold en de Jamaicaanse variant van digitaal
centralebankgeld is de JAM-DEX. Het gebruik van deze vormen van CBDC lijkt nog beperkt.
Zo rapporteerde de centrale bank van Nigeria dat de eNaira 0,38% van de totale valuta
in omloop behelsde20. Voor de JAM-DEX en de SandDollar zijn deze cijfers niet voor handen. In alle gevallen
geldt dat de CBDC nog door wordt ontwikkeld, bijvoorbeeld om toegankelijk te worden
aan de toonbank of om in verschillende wallets beschikbaar te worden.
In hoeverre kunnen stablecoins een bedreiging zijn voor de monetaire stabiliteit?
Klopt het dat dit alleen het geval zal zijn indien deze op grote schaal als direct
betaalmiddel (dus zonder eerst in te wisselen voor euro’s) worden gebruikt? Zijn er
aanwijzingen voor een dergelijk scenario? Anders zou dit toch kunnen leiden tot hyperinflatie
als gevolg van stablecoins? Welk juridisch verschil zit er tussen het produceren van
stablecoins en valsemunterij?
De Europese Markten in Crypto Activa verordening (MiCAR) bevat waarborgen om te voorkomen
dat in buitenlandse valuta gedenomineerde stablecoins een risico kunnen vormen voor
de monetaire stabiliteit van de eurozone. MiCAR geeft de bevoegdheid aan de Europese
Centrale Bank (ECB) om restricties op te leggen aan het gebruik van in buitenlandse
valuta gedenomineerde stablecoins in de EU. Van een dergelijk scenario is op dit moment
geen sprake. De verwevenheid tussen de stablecoinmarkten en de traditionele financiële
sector is nog beperkt. Vanwege het goed functionerende betalingsverkeer en de betrouwbare
financiële instellingen in de EU is naar verwachting het risico dat de adoptie van
(buitenlandse) stablecoins het gebruik van de euro onder druk zet binnen de EU beperkt.
Stablecoins zijn cryptoactiva die een stabiele waarde trachten te behouden door te
verwijzen naar een andere waarde, zoals bijvoorbeeld goud of een mandje van activa
(activagerelateerde tokens) of naar een officiële valuta (e-moneytokens). Bij een
stablecoin is dus geen sprake van het namaken van een officiële valuta, maar van een
cryptoactivum dat een onderliggende waarde vertegenwoordigt.
De leden van de NSC-fractie merken op dat mevrouw Lagarde gemeenschappelijke schulden
voor publieke goeden zoals defensie bepleit. Betekent dit nieuwe schulden die de Europese
Unie als geheel aangaat? Betekent dit een derde ronde in de richting van een schuldenunie,
waarin Nederland voor 5,9% garant staat?
Zoals bekend is het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke
schulden voor nieuwe Europese instrumenten.
Welke kansen en bedreigingen ziet het kabinet als gevolg van de Amerikaanse GENIUS-wet?
Kan het kabinet ingaan op de verschillen tussen MiCAR en GENIUS? Kan het kabinet specifiek
ingaan op het risico op valutasubstitutie en digitale «dollarisatie»? En vormt de
digitale euro een probaat antwoord op de risico’s?
Het Amerikaanse wetgevend kader voor de stablecoins (ook wel: de GENIUS-wet) is in
juli van dit jaar aangenomen. Voor de GENIUS-wet geldt dat op een aantal punten in
lagere regelgeving nog duidelijkheid moet komen over de precieze wetgeving. MiCAR
en de GENIUS-wet kennen op een aantal punten overeenkomsten, zoals ten aanzien van
prudentiële vereisten, het inwisselen van stablecoins naar fiat-valuta en een vergunningplicht.
Op een aantal punten is ook sprake van verschillen. Zo moeten activareserves onder
MiCAR aangehouden worden als bankdeposito’s terwijl dit onder de GENIUS-wet in de
praktijk vaak zal gebeuren in de vorm van kort lopende staatsobligaties. Daarnaast
kunnen onder de GENIUS-wet meer typen organisaties een vergunning aanvragen voor de
uitgifte van stablecoins. Het is op dit moment nog te vroeg om de impact van het Amerikaanse
beleid te bepalen.
In tegenstelling tot een stablecoin, is een digitale euro geen vorm van crypto. Een
digitale euro is een digitale vorm van contant geld, zoals de bankbiljetten en munten
die we kennen. Net als contant geld wordt een digitale euro uitgegeven door de centrale
bank en niet door een private partij.
Mochten stablecoins gekoppeld aan de dollar sterk in gebruik toenemen, dan kan een
retail digitale euro in de eurozone een digitaal, publiek alternatief zijn voor deze stablecoins
en de afhankelijkheid van het Europese betalingsverkeer van stablecoins kunnen verkleinen.
De digitale euro is door verschillende ontwerpkeuzes slechts beperkt een alternatief
voor stablecoins. De onderhandelingen in Brussel over de digitale euro richten zich
namelijk op een retail digitale euro, bedoeld als betaalmiddel voor consumenten. De retail digitale euro zal onderworpen zijn aan maximale aanhoudingslimieten om te waarborgen
dat deze als betaalmiddel wordt gebruikt. Ook zal deze gebruikt worden voor betalingen
in het eurogebied. Deze kenmerken maken dat de retail digitale euro het eventuele gebruik van stablecoins niet in zijn geheel zou kunnen
vervangen, omdat de digitale euro niet dezelfde toepassingen heeft.
De ECB treft daarnaast voorbereidingen voor het ontwikkelen van een wholesale-variant van de digitale euro voor betalingen tussen financiële instellingen. Het
gaat hierbij om een afwikkelsysteem voor transacties tussen grote financiële instellingen
aan de achterkant van ons betalingsverkeer. Denk hierbij aan banken die deelnemen
aan TARGET-diensten. Afhankelijk van de precieze vormgeving kan de wholesale-variant
in de toekomst mogelijk transacties in stablecoins gekoppeld aan de euro sneller en
veiliger maken. Daarmee zou het gebruik van stablecoins gelinkt aan de euro mogelijk
aantrekkelijker kunnen worden, in vergelijking met stablecoins gelinkt aan de dollar.
Biedt de MicA-verordening toereikende mogelijkheden om de risico’s van stablecoins
het hoofd te bieden? Is Nederland voorstander van meer centraal toezicht op stablecoins
(door ESMA)? Hoe taxeert het kabinet de risico’s van dual issuance stablecoins?
MiCAR stelt prudentiële eisen aan uitgevers van stablecoins om risico’s voor de financiële
stabiliteit te voorkomen. Zo zijn uitgevers van stablecoins ertoe verplicht om voor
elke stablecoin die zij uit hebben staan één op één activareserves aan te houden in
de onderliggende fiat-valuta. Deze reserves moeten gescheiden zijn van het eigen vermogen
en er mag geen rente betaald worden over deze stablecoins. Als een uitgever van een
stablecoin als significant wordt aangemerkt, zal het toezicht op de uitgever overgedragen
worden aan de Europese Banken Autoriteit (EBA). Op dit moment is de verwevenheid tussen
de stablecoinmarkten en de traditionele financiële sector nog beperkt. Ontwikkelingen
op de stablecoinmarkten die gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit
worden gemonitord door internationale overleggen zoals de Financial Stability Board.
Hierop is Nederland aangesloten en ook De Nederlandsche Bank (DNB) draagt hier actief
aan bij. Op dit moment heeft het kabinet geen signalen dat de stablecoinmarkten een
dusdanige groei doormaken dat sprake is van een risico voor de financiële stabiliteit.
Nederland is voorstander van meer Europees toezicht op cryptoactiva vanwege het grensoverschrijdende
karakter van de cryptoactivamarkten. Het kabinet bekijkt nog welke vormgeving daarvoor
wenselijk en mogelijk zou zijn. Naar verwachting wordt dit onderwerp ook meegenomen
bij de evaluatie van MiCAR, welke in 2027 gepubliceerd zal worden.
Het uitgeven en universeel inwisselbaar maken van stablecoins in meerdere jurisdicties
(ookwel: dual issuance of multi issuance van stablecoins) kan leiden tot risico’s
voor de financiële stabiliteit zolang dit niet goed gereguleerd is. Op dit moment
is nog onderwerp van discussie of dual issuance is toegestaan onder MiCAR. Het kabinet
heeft in de Eurogroep steun uitgesproken om eerst nader onderzoek te doen naar dual
issuance voordat een uitspraak gedaan wordt of dit toegestaan is onder MiCAR.
De leden van de NSC-fractie merken op dat het VK, Canada en Zuid-Korea hun CBCD hebben
gepauzeerd, terwijl de VS mogelijk een expliciet verbod aannemen. Waarom doen deze
landen dat?
In het Verenigd Koninkrijk is nog geen besluit genomen over het al dan niet introduceren
van een digitale pond. De Bank of England doet wel onderzoek naar de technologie en
het mogelijke ontwerp ervan. Daarnaast zal het Verenigd Koninkrijk gaan experimenteren
met een Digital Pound Lab, waar sectorpartijen en de centrale bank zullen experimenteren
met de digitale pond in een gesimuleerde omgeving21. De Bank of Canada heeft onderzoek naar de digitale Canadese dollar inderdaad afgeschaald
en heeft daarbij aangegeven dat het aan de Canadezen en hun volksvertegenwoordigers
is of er een digitale Canadese dollar moet komen of niet22. De Bank of Korea heeft nog geen besluit genomen over het uitgeven van centralebankgeld,
maar is met het oog op de lange duur van de ontwerp- en ontwikkelfase wel een pilot
gestart om de techniek te onderzoeken23.
In de Verenigde Staten heeft president Trump een decreet ondertekend om onderzoek
en ontwikkeling van centralebankgeld door de Federal Reserve stop te zetten24. Als redenen worden genoemd dat de stabiliteit van het financiële systeem, de privacy
van het individu en de soevereiniteit van de Verenigde Staten door de komst van CBDC
worden bedreigd.
Moet de uitgifte van in euro gedenomineerde stablecoins, naar de mening van het kabinet,
gestimuleerd worden?
Sinds begin dit jaar is MiCAR geïmplementeerd in de EU waarmee onder andere ook stablecoins
gereguleerd worden. MiCAR stelt onder meer prudentiële eisen ten aanzien van de bescherming
van consumenten. Dit is belangrijk want stablecoins zijn relatief nieuwe en risicovolle
producten. Tegelijkertijd bieden de regels uit MiCAR ook zekerheid aan cryptoactivadienstverleners
en consumenten. Die zekerheid biedt ruimte voor cryptoactivadienstverleners om te
innoveren. Het kabinet is voorstander van een strenge regulering van stablecoins,
zoals opgenomen in MiCAR, maar ziet ook het belang van innovatie.
Zoals al eerder vermeld, zal in 2027 MiCAR geëvalueerd worden door de Europese Commissie.
Het kabinet vindt een tijdige en grondige evaluatie van MiCAR, waaronder ook de regelgeving
ten aanzien van de uitgifte van stablecoins, van belang.
Heeft het kabinet een voorkeur voor publieke of private blockchain voor de digitale
euro? Kan de Minister daarbij specifiek ingaan op de privacy-dimensie?
Het kabinet heeft geen vastgestelde positie ten aanzien van een publieke of private
blockchain. Het kabinet vindt het passend dat de ECB de technische infrastructuur
voor de digitale euro verzorgt, als er een politiek akkoord is. Dit zal de ECB in
samenwerking met private partijen en/of nationale centrale banken doen. In dat kader
is de ECB in voorbereiding op de mogelijke komst van de digitale euro bezig met aanbestedingsprocedures
voor de bouw van deze infrastructuur. De verwachting is dat de ECB deze procedures
voor het eind van 2025 afrondt25. Ik vind het niet wenselijk om eisen over de technologie voor een digitale euro op
te nemen in de verordening, hoewel wel glashelder moet zijn dat de digitale euro zoveel
mogelijk op basis van state-of-the-art technologie wordt ontwikkeld.
Wat betreft privacy is het kabinet van mening dat de digitale euro een hoog niveau
van privacy moet garanderen. Voor offline functionaliteiten wordt in Europees verband
daarom gepleit voor een hoger niveau van privacy dan andere digitale betaalmethoden.
Ook online betalingen met de digitale euro moeten tenminste hetzelfde niveau van privacy
hebben als bestaande digitale betaalmethoden. In de conceptverordening staan sterke
waarborgen omtrent privacy.
Wat is de appreciatie van het kabinet van de oproep van Lagarde tot een «global euro»
moment?
Recente volatiliteit op de financiële markten heeft onderstreept dat een grote afhankelijkheid
van buitenlandse valuta gepaard kan gaan met potentiële risico’s. Een grotere internationale
rol van de euro reduceert deze afhankelijkheid. Vergroting van de internationale rol
van de euro kan voordelen opleveren in termen van grotere monetaire autonomie, lagere
transactie-, risicomanagement- en financieringskosten en een lagere gevoeligheid voor
buitenlandse wisselkoersschokken.
Het kabinet is van mening dat een grotere internationale rol van de euro het best
kan worden bevorderd door middel van langdurig gezond economisch en begrotingsbeleid
in de individuele lidstaten. In aanvulling daarop kunnen maatregelen die de institutionele
fundamenten van de euro versterken en zo de geloofwaardigheid en duurzaamheid van
de munt bestendigen bijdragen aan het vergroten van de internationale rol van de euro.
Ook kunnen aanvullende maatregelen bijdragen aan het vergroten van de internationale
rol van de euro. Daarbij kan gedacht worden aan het bevorderen van het gebruik van
de euro in internationale grondstoffenmarkten en financiële markten en met name het
verder versterken van de kapitaalmarkunie.
Het kabinet verwelkomt in dat kader de periodieke besprekingen in de Eurogroep over
de internationale rol van de euro en blijft het belang benadrukken van maatregelen
die gezonde overheidsfinanciën en economische groei bevorderen.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat de stand van zaken is met betrekking
tot de confiscatie van de 260 miljard euro aan Russische tegoeden. Wat verzet zich
hier nog tegen? Deelt de Minister de mening dat dit de oorlog kan doen kantelen in
de goede richting? En tegelijkertijd Europa weer een grote rol kan geven in he geo-politieke
krachtenveld, zodat Europa een grotere rol kan spelen in het vredesproces, waarin
het nu een bijrol speelt?
De stappen richting eventuele confiscatie van de tegoeden moeten in EU- en G7-verband
worden genomen. Er is op dit moment echter onvoldoende internationale steun om verdere
stappen te zetten richting confiscatie van de onderliggende tegoeden. Meerdere eurolanden
zijn terughoudend, omdat zij vrezen voor nadelige gevolgen voor de gemeenschappelijke
munt. Ook is er internationaal nog geen consensus over de juridische grondslag op
basis waarvan de tegoeden kunnen worden geconfisqueerd. Daarbij zouden een aantal
landen confiscatie van de tegoeden pas willen overwegen als onderdeel van de onderhandelingen
over een vredesakkoord. Gedegen onderzoek naar de juridische, en financieel-economische
mogelijkheden en risico’s blijft daarom van belang.
Ook wordt er gekeken naar andere aanvullende mogelijkheden om op basis van de bevroren
tegoeden Oekraïne van steun te voorzien zonder tot confiscatie over te gaan, zoals
aangekondigd door Commissie-voorzitter Von der Leyen tijdens haar Staat van de Unie-toespraak.
De precieze uitwerking hiervan is nog niet duidelijk.
Het is van belang om Oekraïne sterk te positioneren met het oog op mogelijke toekomstige
vredesonderhandelingen. Duidelijk is dat Europa hierbij verantwoordelijkheid voor
haar eigen veiligheid moet nemen. In dat kader is de discussie over het nemen van
eventuele aanvullende maatregelen op basis van de bevroren tegoeden relevant. Het
kabinet blijft zich inspannen om de discussies met internationale partners aan te
jagen over de opties en het adresseren van de risico’s.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 19 en 20 september 2025. De leden
hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister schrijft dat Nederland het van
belang vindt dat lidstaten hervormingen doorvoeren om hun duurzame groeipotentieel
te verhogen en dat aandacht voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van belang
blijft.
Deze leden hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:
Hoe weegt de Minister de ontwikkelingen in Frankrijk in deze context?
Frankrijk staat voor een grote opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen.
Hiervoor is het van belang dat er snel een begroting komt waarin het tekort op duurzame
wijze wordt teruggebracht.
Leidt de situatie in Frankrijk wat de Minister betreft tot een verwatering van de
begrotingsdiscipline in andere landen van Europa? Wat gaat de Minister doen om ervoor
te zorgen dat andere EU lidstaten daadwerkelijk hervormen en hun overheidsfinanciën
onder controle krijgen?
Lidstaten hebben in het kader van de Economische en Monetaire Unie afspraken gemaakt
over de coördinatie van het economisch beleid en het bevorderen van gezonde overheidsfinanciën.
Dit vertaalt zich onder meer in de landspecifieke aanbevelingen die de Raad jaarlijks
aanneemt in het kader van het Europees Semester, en in de afspraken die zijn vastgelegd
in de Europese begrotingsregels. Voor de begrotingsdiscipline blijft het van belang
dat Europese begrotingsregels effectief worden gehandhaafd. In dat kader blijft Nederland
inzetten op gedegen implementatie en effectieve handhaving van deze regels.
Wat is op korte termijn de verwachte inzet van de Commissie op dit punt?
In november zal de Europese Commissie onderzoek doen naar het bestaan van buitensporige
tekorten en onderzoeken of lidstaten voor wie de Raad reeds een buitensporig tekort
heeft vastgesteld, effectieve actie hebben ondernomen om de buitensporige tekorten
te corrigeren. Eventuele Raadsaanbevelingen hierover liggen naar verwachting voor
in de Ecofinraad van december 2025.
Wat is de huidige omvang van de Nederlandse garanties voor Europese projecten zoals
het ESM en NEXTGEN EU? Kan de Minister daarin een uitputtend overzicht verschaffen?
Een overzicht van alle Europese garantieregelingen die leiden tot risico’s voor de
Nederlandse begroting is opgenomen in Bijlage 13 bij de Miljoenennota. Het meest actuele
overzicht hiervan komt beschikbaar bij de publicatie van de Miljoenennota 2026.
Hoe verloopt het terugbetalingsplan voor NEXTGEN EU? Zullen eigen EU middelen of extra
belastingen (hoe onwenselijk ook wat leden van de BBB-fractie betreft) daarin dekkend
zijn naar verwachting?
De volledige terugbetaling van NGEU is voorzien voor het einde van 2058, conform de
afspraken die bij het instellen van het NGEU zijn gemaakt.26 In het voorstel van de Europese Commissie voor het volgende Meerjarig Financieel
Kader (MFK), dat op 16 juli jl. is gepresenteerd, heeft de Commissie een bedrag van
168 miljard euro opgenomen voor de periode van 2028–2034 (de looptijd van het volgende
MFK) voor de betaling van rente en aflossing van het NGEU. Dit zal betaald worden
uit de EU-begroting. In welke mate nieuwe eigen middelen daaraan zullen bijdragen,
zal onderdeel zijn van de onderhandelingen over het volgende MFK die dit najaar aanvangen,
en naar verwachting pas in 2027 zullen worden afgerond. Daarbij is het belangrijk
om op te merken dat nieuwe eigen middelen niet noodzakelijk zijn voor de terugbetaling
van de NGEU-leningen. Het bestaande stelsel van eigen middelen is in staat om de terugbetaling
te financieren.
In hoeverre loopt Nederland het risico ook de garanties van bijvoorbeeld Frankrijk
te zullen moeten dekken wanneer de extra EU middelen onvoldoende dekkend zijn en Frankrijk
(maar mogelijk ook andere lidstaten) op termijn niet kunnen terugbetalen?
Het kabinet ziet geen aanleiding waarom EU-lidstaten niet aan hun betalingsverplichtingen
richting de EU zullen voldoen.
Verwacht de Minister dat de ECB het TPI programma zal lanceren als ook de nieuwe Franse
regering er niet in slaagt financiële hervormingen door te voeren?
Het TPI stelt de ECB in staat om tijdelijk staatsobligaties aan te kopen van landen
die te maken krijgen met wanordelijke rentebewegingen die niet verklaard kunnen worden
door structurele factoren en die de monetaire transmissie kunnen ondermijnen. Momenteel
is er geen sprake van wanordelijke en zelfversterkende rentebewegingen. De Franse
rente is al langere tijd hoog als gevolg van de politieke onrust en het uitblijven
van financiële hervormingen. De hoge rente reflecteert toegenomen begrotingsrisico’s.
ECB-president Lagarde noemde tijdens de ECB-persconferentie van 11 september dat Europese staatsobligatiemarkten naar behoren functioneren.
Lagarde gaf aan er vertrouwen in te hebben dat de onzekerheid zal worden teruggebracht,
en dat alle overheden in de eurozone zich zullen houden aan de Europese begrotingsregels.
Een eventuele inzet van het TPI is volgens Lagarde dan ook niet aan bod gekomen tijdens
de vergadering van de Governing Council.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister het volgende schrijft over de Europese
regeldruk:
«Het kabinet verwelkomt dat de Commissie aandacht heeft voor de vereenvoudiging van
regels en het verminderen van regeldruk, onder andere door middel van een aangekondigde
serie van omnibusvoorstellen gericht op het verminderen van lasten en onnodige regeldruk.
Ook voor het kabinet is het verlichten van regeldruk een prioriteit, zodat onrechtvaardige
barrières weg kunnen worden genomen en daarmee de interne markt wordt versterkt. Het
kabinet verwelkomt daarom deze inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld
rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband
houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. Voorspelbaarheid en rechts- en investeringszekerheid
voor bedrijven en betrouwbaarheid van het (Europese) wetgevingsproces blijven daarbij
een belangrijk aandachtspunt.»
De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:
Welke inzet pleegt de Commissie om regeldruk en rapportagevereisten te verminderen
naast de CSRD?
CSRD werd eerder uitgesteld voor kleine bedrijven, wat natuurlijk positief is, maar
in grotere lijnen zien we dat de regeldruk voor bedrijven alleen maar toeneemt, vaak
ook veroorzaakt door Brussel. Volgens een recente verkenning is een MKB-ondernemer
gemiddeld 26 uur per maand kwijt aan het voldoen aan Europese rapportageverplichtingen.
In sectoren als industrie en landbouw kan dit oplopen tot 40 uur per maand. Wat denkt
de Minister hieraan te kunnen doen? Het is immers Europees beleid. Een ambitie uitspreken
is goed, maar deze leden zijn ook benieuwd met wat voor strategie de regering komt
om die 40 uur omlaag te brengen.
Het aanpakken van onnodige regeldruk door EU regelgeving is een belangrijk onderdeel
van het Actieprogramma Minder Druk Met Regels, dat door het kabinet eerder is vastgesteld.
Nederland werkt dan ook actief samen met andere lidstaten en de Europese Commissie
aan zowel het voorkomen van onnodige nieuwe regeldruk als het aanpakken van knelpunten
in bestaande regelgeving. Bijvoorbeeld door in te zetten op systematisch gebruik van
impact assessments bij nieuwe voorstellen en door bestaande regelgeving tegen het
licht te houden, met name door omnibusvoorstellen. Het kabinet zal regeldruk ook zwaarder
laten meewegen bij standpuntbepalingen over EU-regelgeving. Voor dat doel is de nieuwe
adviestaak van ATR bij de totstandkoming van BNC-fiches van groot belang.
Daarbij zal het kabinet regeldruk ook zwaarder laten meewegen in onderhandelingen
over EU-regelgeving. Zo is er eerder een Raadsakkoord bereikt op het Omnibus I-voorstel
dat ziet op versimpeling van ondere andere de CSRD-richtlijn. Tijdens de onderhandelingen
heeft het kabinet zich ingezet om de regeldruk die volgt uit rapportageverplichtingen
te verminderen. Met dit akkoord wordt de reikwijdte van het richtlijnvoorstel fors
beperkt, waardoor ondernemingen die minder dan 1.000 medewerkers en een netto-omzet
van minder dan 450 miljoen euro hebben, niet meer vallen onder de rapportageverplichting.
MKB-ondernemingen zijn daarmee uitgesloten van de rapportageverplichting. Ook zijn
de mogelijkheden voor zal de uitvraag van informatie door rapportageplichtige ondernemingen
aan niet-rapportageplichtige ondernemingen, waaronder het MKB, verder worden beperkt.
Zij mogen niet méér uitvragen dan is toegestaan op basis van de nog vast te stellen
vrijwillige standaard van de Commissie die ook geldt voor vrijwillige rapportages.
Daarnaast staat, mede naar aanleiding van de kabinetsinzet, in het Raadsakkoord een
lidstaatoptie die vrijstelling geeft aan ondernemingen die nu rapporteren, terwijl
zij in de toekomst niet meer onder de reikwijdte vallen van de CSRD. Het kabinet zal
zich ook blijven inzetten om de regeldruk verder te beperken door onder meer de ESRSen
te versimpelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier