Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Krul over het bericht ‘Amsterdamse universiteiten houden politiek buiten de deur tijdens de introductieweken’
Vragen van het lid Krul (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Amsterdamse universiteiten houden politiek buiten de deur tijdens de introductieweken» (ingezonden 21 augustus 2025).
Antwoord van Minister Moes (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 17 september
2025).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat bij de introductieweken van Amsterdamse universiteiten
geen politieke jongerenorganisaties (PJO’s) welkom zijn?1
Antwoord 1
De vormgeving van de introductieweken is volledig aan de instelling zelf. Het is niet
aan mij om hierover een oordeel te hebben.
Vraag 2
Deelt u de mening van de PJO’s dat zij ook onderdeel van het studentenleven zijn?
Antwoord 2
Studenten weten deze organisaties goed te vinden, zo blijkt ook uit het feit dat studenten
op hogescholen en universiteiten een groot percentage uitmaken van de achterban van
politieke jongerenorganisaties. Studentbestuurders van politieke jongerenorganisaties
waarvan de politieke partij in de Eerste en Tweede Kamer vertegenwoordigd is, kunnen
bijvoorbeeld ook een beurs aanvragen ter ondersteuning van hun werkzaamheden. In die
zin zijn politieke jongerenorganisaties onderdeel van het studentenleven. Alle jongeren
kunnen lid worden van politieke jongerenorganisaties, en zijn dus niet specifiek gericht
op studenten van universiteiten en hogescholen.
Vraag 3
Deelt u de mening van de PJO’s dat juist op de universiteit debat en dialoog volop
moeten bloeien en dat universiteiten niet gereduceerd moeten worden tot een apolitieke
ruimte?
Antwoord 3
Universiteiten zijn bij uitstek een plek voor debat en dialoog. In de eerste plaats
voor het academisch debat en dialoog, maar zeker ook breder voor debat en dialoog
over maatschappelijke vraagstukken. Het niet toelaten van politieke jongerenorganisaties
tot de introductieweken doet geen afbreuk aan de universiteit als plek bij uitstek
voor debat en dialoog.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u in dat licht de reactie van de Universiteit van Amsterdam (UvA) dat
PJO’s niet welkom zijn omdat ze «neutraal» willen blijven? Als alle PJO’s welkom zijn
is de neutraliteit toch niet in het geding?
Antwoord 4
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb benoemd, ga ik als Minister niet over de
introductieweken bij instellingen en de keuzes die zij daarin maken. Dat gezegd hebbende,
heb ik van de UvA begrepen dat alleen partijen die een directe link hebben met de
UvA mogen flyeren en zichzelf promoten op de campus tijdens de introweek. Partijen
die niet aan deze voorwaarde voldoen, worden afgewezen. Partijen die wel zijn verbonden
aan de universiteit mogen wel flyeren, denk bijvoorbeeld aan studentenpartijen voor
medezeggenschapsraden van de UvA. Dit beleid wordt al een aantal jaren gehanteerd.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het voor een sterke democratie belangrijk is om politieke participatie
onder jongeren te vergroten en dat de introductieweken daarvoor een goed middel zijn?
Antwoord 5
Ik deel de mening dat politieke participatie bijdraagt aan een sterke democratie.
Het is echter niet het doel van de introductieweken om politieke participatie onder
jongeren te vergroten. De introweek is bedoeld als een sociale, en informatieve kennismaking
met de instelling, de stad en elkaar.
Het staat politieke partijen vrij om (binnen de lokale kaders) in de stad te flyeren
en de studenten te benaderen. Voor de versterking van politieke participatie onder
jongeren zet de overheid andere middelen in, zoals de subsidieverlening die de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt aan politieke partijen voor
de aan hen gelieerde politieke jongerenorganisaties en de andere activiteiten die
vanuit het Ministerie van BZK worden ondernomen om de betrokkenheid van jongeren bij
beleid te vergroten, zoals het initiatief #mijnstemtelt dat samen met de VNG wordt
ontplooid.
Vraag 6
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteiten en PJO’s over een plek voor
PJO’s bij de introductieweken?
Antwoord 6
Nee, ik zie voor mij geen rol weggelegd om hierover in gesprek te gaan met de universiteiten
en PJO’s. De vormgeving van de introductieweken is aan de instellingen zelf.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.