Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kostic over het stikstofplan 'Bouwstenendocument emissiereductie landbouw'
Vragen van het lid Kostić (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over het stikstofplan «Bouwstenendocument emissiereductie landbouw» (ingezonden 21 augustus 2025).
Antwoord van Minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) (ontvangen
16 september 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 3082.
Vraag 1
Bent u bekend met het op 10 juli 2025 door LTO, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en het Nederlands Agrarisch Jongeren
Kontakt (NAJK) gepresenteerde «Bouwstenendocument emissiereductie landbouw» (het bouwstenendocument)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich dat u in april 2025 het zogenoemde «Startpakket» presenteerde en
aankondigde in augustus met een vervolg te komen? Bent u voornemens (delen van) het
genoemde bouwstenendocument over te nemen? Zo ja, welke onderdelen, en hoe verhoudt
dit zich tot de wettelijke natuurdoelen (Wet stikstofreductie en natuurverbetering)
en rechterlijke uitspraken?2
Antwoord 2
Het kabinet heeft kennisgenomen van de voorstellen in het bouwstenendocument en is
in de verschillende Catshuissessies in gesprek gegaan met de initiatiefnemers. Het
bouwstenendocument is net als de andere voorstellen die het kabinet heeft ontvangen
benut bij de vervolgstappen die het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd.
Met dit vervolgpakket neemt het kabinet opnieuw aanvullende maatregelen, gericht op
emissiereductie en de natuur. Deze maatregelen dragen bij aan natuurherstel en het
van het slot halen van Nederland. Parallel werkt het kabinet aan het vervangen van
de op de kritische depositiewaarde (KDW) gebaseerde omgevingswaarde uit de Omgevingswet,
door een wettelijk verplicht programma met daarin sectorale emissiereductiedoelen.
Vraag 3
Erkent u dat het bouwstenendocument expliciet voorstelt om wettelijke emissiedoelen
te hanteren in plaats van sturing op depositie en kritische depositiewaarden (KDW’s)?
Deelt u de analyse dat het loslaten van KDW-sturing op gespannen voet staat met de
verplichtingen uit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, die lidstaten verplichten
tot het beschermen van Natura 2000-gebieden tegen daadwerkelijke overschrijding van
ecologisch onderbouwde drempelwaarden? Erkent u dat emissiesturing, zonder expliciete
borging van depositiereductie onder de KDW’s, het risico in zich draagt dat het voorzorgsbeginsel
uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?3
Antwoord 3
Het bouwstenendocument van IPO, LTO, NAJK, UvW en VNG stelt inderdaad voor om in plaats
van sturing op depositie door middel van kritische depositiewaarden (KDW), te sturen
op emissiedoelen en deze doelen te verankeren. Met het wetsvoorstel voor het schrappen
van de omgevingswaarde voor de KDW wordt aan deze omslag invulling gegeven.
Het loslaten van de KDW-sturing staat niet op gespannen voet met de verplichtingen
uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Op grond van die richtlijnen moeten
voor de Natura 2000-gebieden instandhoudingsmaatregelen worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen
te bereiken en moeten passende maatregelen worden getroffen om verslechtering te voorkomen
(artikelen 6, eerste en tweede lid, en 7 van de Habitatrichtlijn en artikel 4, eerste
en tweede lid, van de Vogelrichtlijn). De richtlijnen laten het aan de lidstaten om
te bepalen op welke manier hieraan uitvoering wordt gegeven. Het kabinet is ervan
overtuigd dat een omslag naar emissiesturing betere sturingsmogelijkheden biedt dan
depositiesturing. Op bedrijfsniveau is de hoeveelheid stikstofverbindingen die wordt
uitgestoten immers beter te bepalen en te sturen dan de hoeveelheid stikstofverbindingen
die op een Natura 2000-gebied neerslaat.
Artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, en het daaraan ten grondslag liggende
voorzorgsbeginsel, verplichten ertoe om gevolgen van een project in een voortoets
te betrekken en als die gevolgen significant zijn, passend te beoordelen. Bij passende
beoordelingen ten behoeve van vergunningverlening worden de gevolgen van het project
beoordeeld, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke inzichten. Het
loslaten van de KDW-sturing in de vorm van een omgevingswaarde levert dan ook geen
risico op voor schending van de verplichtingen uit de VHR: door middel van emissiesturing
kan beter worden gestuurd op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding
van Natura 2000-gebieden, waarnaast in de vergunningverlening de gevolgen voor de
natuur van een individueel project worden getoetst.
Vraag 4
Bent u bereid om wettelijk een bindend emissiereductiedoel én een bindend depositiedoel
voor 2030 vast te leggen, conform de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de Greenpeace-zaak,
die de overheid verplicht uiterlijk in 2030 minimaal 50 procent van de stikstofgevoelige
natuur onder de KDW te brengen, met prioriteit voor de meest kwetsbare natuur gezien
het feit dat de initiatiefnemers voorstellen om een tussendoel in 2030 te koppelen
aan het reductiedoel voor 2035? Zo nee, waarom niet?4
Antwoord 4
Het kabinet zet in op een omslag van depositie naar emissie. Daarom heeft het kabinet
afgelopen zomer een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarin de op de kritische
depositiewaarde (KDW) gebaseerde omgevingswaarde uit de Omgevingswet gaat en wordt
vervangen door een wettelijk verplicht programma met daarin sectorale emissiereductiedoelen
over de periode 2019–2035. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 22 januari
2025 geen bevel of opdracht gegeven tot het wettelijk vastleggen van een bindend emissiedoel
of een bindend depositiedoel (r.o. 5.6). Het kabinet kiest ervoor om in het programma
ook concrete streefwaarden op sectorniveau voor 2030 op te nemen.
Vraag 5
Erkent u dat dergelijke instrumenten vooraf ondubbelzinnig en wettelijk moeten zijn
geborgd om juridisch houdbare natuurdoelen te garanderen gezien het feit dat de initiatiefnemers
van het bouwstenendocument voorzien dat, indien in 2030 blijkt dat de uitvoering onvoldoende
stikstofreductie oplevert, gebruik kan worden gemaakt van dwingende maatregelen zoals
wettelijke herverkaveling, intrekking van vergunningen of korting van dier- of fosfaatrechten?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Borging van de emissiereductie is van belang voor zowel natuurherstel, als voor vergunningverlening.
Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 4. Om emissiereductie te
borgen wordt in het wettelijk programma met sectorale emissiereductiedoelen ook voorzien
in bijsturing met maatregelen indien dat nodig blijkt.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de verhouding van het bouwstenendocument tot de uitspraken van de
Raad van State in het stikstofdossier en tot het advies van de landsadvocaat van 22 april
2025, waarin wordt gesteld dat zonder gebiedsgerichte doorrekening van effecten en
aanvullende gebiedsspecifieke bron- en natuur(herstel)maatregelen, inclusief tijdige
uitvoering en borging, geen sprake kan zijn van juridisch houdbare vergunningverlening?5,
6
Antwoord 6
Het kabinet vindt het van belang dat de aanpak voldoende geborgd is en effectief bijdraagt
aan emissiereductie en natuurherstel, om op die manier de vergunningverlening weer
op gang te helpen. Daarom heeft het kennisconsortium (van PBL, RIVM, Deltares en WUR)
in de afgelopen periode, op verzoek van het kabinet, een analyse gemaakt van de verschillende
onderdelen van de aanpak. Het kabinet heeft deze analyse betrokken bij de vervolgstappen
die worden genomen.
Vraag 7
Deelt u de opvatting dat de emissiedoelstellingen in het bouwstenendocument, die zijn
gebaseerd op reducties ten opzichte van 2019, in strijd zijn met de rechterlijke uitspraak
in de Greenpeace-zaak? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De rechterlijke uitspraak in de Greenpeace-zaak heeft betrekking op het wettelijk
stikstofdoel voor 2030, dat ziet op stikstofdepositie. Het kabinet zet echter in op
een omslag van depositie naar emissie. Daarom heeft het kabinet in april sectorale
reductiedoelen voor 2035 aangekondigd, die gericht zijn op emissiereductie. Dit zijn
de emissiedoelstellingen waar in het bouwstenendocument naar verwezen wordt.
De sectorale reductiedoelen zijn niet in strijd met de rechterlijke uitspraak in de
Greenpeace-zaak, omdat het kabinet ervoor kiest om de aanpak zodanig in te richten
dat een significant deel van de te bereiken emissiereductie al in de eerste vijf jaren,
dus tot 2030, wordt gerealiseerd. Aanvullend wordt ook fors ingezet op het in samenhang
aanpakken van andere drukfactoren die kunnen bijdragen aan de verslechtering van Natura
2000-gebieden. In lijn met de uitspraak geeft het kabinet in de aanpak prioriteit
aan gebieden met de meest urgente opgave.
Vraag 8
Erkent u dat het plan expliciet beoogt vergunningruimte te creëren voor nieuwe economische
activiteiten, zoals woningbouw, infrastructuur en uitbreiding van landbouw, en dat
dit het risico met zich meebrengt dat de gerealiseerde reducties direct weer teniet
worden gedaan door nieuwe stikstofuitstoot? Zo ja, hoe voorkomt u dit? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 8
Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, agrarisch ondernemerschap en infrastructuur,
kunnen op dit moment moeilijk worden vergund. Het bouwstenenplan voorziet ook in de
mogelijkheid om deze maatschappelijk gewenste ontwikkelingen weer mogelijk te maken.
Daarbij is een geborgde aanpak essentieel. Vergunningverlening kan alleen plaatsvinden
als activiteiten geen significante negatieve effecten hebben op de natuur, bijvoorbeeld
omdat de natuur deze activiteiten kan dragen.
Vraag 9
Heeft u bij de beoordeling van het bouwstenendocument advies gevraagd aan terreinbeherende
organisaties zoals Staatsbosbeheer, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van
het overgrote deel van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden? Zo ja, wat was hun
oordeel? Zo nee, waarom niet?7
Antwoord 9
Sinds de presentatie van het startpakket in april zijn er verschillende Catshuissessies
geweest waarbij het kabinet in gesprek is gegaan met terreinbeherende organisaties
en andere maatschappelijke partijen. De input van terreinbeherende organisaties is
betrokken bij de vervolgstappen van het kabinet.
Vraag 10
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk één voor één beantwoorden?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.