Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 814 Wijziging van het Belastingplan 2025 in verband met het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport en een beperking van de jaarlijkse indexering van een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting of de loonbelasting door middel van het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor (Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Algemene toelichting maatregelen
2
2.1
Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport
2
2.2
Beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting
3
3.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
4
4.
Budgettaire aspecten
4
5.
Grenseffecten
4
6.
EU-aspecten
5
7.
Gegevensbescherming
5
8.
Doenvermogen
5
9.
Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
5
10.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
6
11.
Advies en consultatie
6
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
6
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
In het Hoofdlijnenakkoord1 is opgenomen dat het verlaagde tarief van de belasting over toegevoegde waarde (btw)
op logies, cultuur, media en sport per 1 januari 2026 wordt verhoogd naar 21%. Deze
maatregel maakt onderdeel uit van het Belastingplan 2025 (BP 2025) dat op 1 januari
2025 in werking is getreden. De btw-maatregel zou op 1 januari 2026 in werking treden.
Het bijbehorende overgangsrecht is per 1 januari 2025 in werking getreden, maar voor
zover het cultuur, media en sport betreft, buiten werking gesteld via een tweetal
beleidsbesluiten2. Over de maatregel die de btw-verhoging regelt is tijdens de behandeling van het
BP 2025 uitvoerig gedebatteerd. Tijdens het debat met de Tweede Kamer is de motie
Van Dijk c.s.3 met algemene stemmen aangenomen. Deze motie verzocht de regering om vóór de Voorjaarsnota
in overleg met de Tweede Kamer een alternatieve invulling voor de afschaffing van
het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te presenteren. Bij publicatie
van de Voorjaarsnota 20254 op 18 april 2025 heeft het kabinet aangegeven dat het ervoor kiest om de btw-verhoging
op cultuur, media en sport te schrappen. Daartoe wordt met dit wetsvoorstel voorgesteld
om het BP 2025 te wijzingen per 1 januari 2026. Effectief wordt door deze wijziging
van het BP 2025 bereikt dat de bestaande situatie wat betreft de toepassing van het
verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport wordt behouden. Het verlaagde btw-tarief
op logies wordt per 1 januari 2026 wel verhoogd naar 21%. Onderhavig wetsvoorstel
dient ook om de goedkeuring wettelijk vast te leggen die het bijbehorende overgangsrecht
in 2025 buiten toepassing stelde en die in eerdergenoemde beleidsbesluiten vooruitlopend
op wetgeving was opgenomen. De dekking is gevonden door de reguliere inflatiecorrectie
(met de tabelcorrectiefactor) voor bepaalde bedragen voor de inkomstenbelasting en
de loonbelasting per 1 januari 2026 niet volledig toe te passen.
2. Algemene toelichting maatregelen
2.1 Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport
De conclusie van het kabinet is, in overleg met de Tweede Kamer, dat het gewenst is
om een aantal posten niet te treffen met een btw-verhoging van 9% naar 21% en in die
gevallen het verlaagde btw-tarief in stand te laten. Het gaat hier om de posten waarin
goederen en diensten staan vermeld die zien op cultuur, media en sport. Voor de exacte
posten wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.5
2.2 Beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting en de
loonbelasting
Om het behoud van het verlaagde btw-tarief voor de genoemde posten te dekken, wordt
voorgesteld de wettelijke inflatiecorrectie voor het kalenderjaar 2026 beperkt toe
te passen voor bepaalde bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting.
De opbrengst van de in het BP 2025 voorgestelde btw-verhoging op cultuur, media en
sport is destijds ingezet voor een pakket aan koopkrachtmaatregelen met lastenverlichting
via de inkomstenbelasting. Daarom is ervoor gekozen om deze lastenverlichting voor
de inkomstenbelasting nu terug te draaien voor zover dit noodzakelijk is voor de dekking
van het behoud van het lage btw-tarief op cultuur, media en sport. Dit gebeurt door
middel van een beperking van het toepassen van de inflatiecorrectie.
De wettelijke inflatiecorrectie per 1 januari 2026 bedraagt 2,9%. Dit komt overeen
met een tabelcorrectiefactor van 1,029. Om voor de benodigde dekking voor het behoud
van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te zorgen, wordt voorgesteld
de wettelijke inflatiecorrectie voor 57% toe te passen. De daaruit volgende indexatiefactor
is 1,01653.
Het beperkt toepassen van de inflatiecorrectie voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting
raakt verschillende groepen belastingplichtigen naar verwachting in gelijke mate.
De gevolgen voor de mediane koopkracht van huishoudens zijn daarmee naar verwachting
nagenoeg gelijk aan de gevolgen van het verhogen van het verlaagde btw-tarief. Een
verhoging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting via het beperkt toepassen
van de inflatiecorrectie leidt tot een lager besteedbaar inkomen. Daar staat tegenover
dat huishoudens profiteren van lagere prijzen van bijvoorbeeld een abonnement op de
sportschool, een tijdschrift of een concert. Bij een verhoging van het lage btw-tarief
hebben mensen een hoger besteedbaar inkomen, maar kunnen ze minder kopen doordat producten
of diensten die onder het lage btw-tarief vallen duurder worden, doordat de btw van
9% naar 21% gaat. De uiteindelijke koopkrachtgevolgen hangen uiteraard ook af van
het bestedingspatroon van huishoudens.
De beperkte toepassing van de inflatiecorrectie heeft onder andere gevolgen voor de
bedragen van de heffingskortingen en de bedragen in de vierde kolom van de tabellen
voor de inkomstenbelasting die bepalen in welke tariefschijf een belastingplichtige
valt. Er zijn echter meer bedragen die per 1 januari 2026 voor de inkomstenbelasting
met deze afwijkende indexatiefactor worden geïndexeerd. Naast deze bedragen wordt
de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting onder andere ook gebruikt voor
de grenzen in de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, de maximumbedragen voor de vrijstellingen
van groen beleggen en van contant geld, de aanslag- en teruggavedrempel en de hoogste
grens van de eigenwoningwaarde voor het eigenwoningforfait.
Niet bij alle bedragen voor de inkomstenbelasting zorgt het niet of minder gecorrigeerd
worden voor de inflatie voor een opbrengst. Denk bijvoorbeeld aan het bedrag van de
verschuldigde belasting waarbij nog geen aanslag wordt opgelegd. De opbrengst van
het minder indexeren van heffingskortingen en grenzen van tariefschijven is echter
vele malen hoger dan deze geringe derving. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen
om de beperking van het toepassen van de inflatiecorrectie voor de inkomstenbelasting
te laten gelden voor zover de bedragen geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactor.
Dit geldt ook voor de daarmee corresponderende bedragen voor de loonbelasting. Daarom
wordt voorgesteld dat de voor de loonbelasting geldende bedragen die aansluiten bij
de voor de inkomstenbelasting geldende bedragen de facto eveneens met de hiervoor
genoemde indexatiefactor van 1,016536 worden geïndexeerd. Dit betreft de tarieftabellen en de heffingskortingen.7 Omdat de loonbelasting een voorheffing is op de inkomstenbelasting is het van belang
dat de bedragen voor de loonbelasting aansluiten bij de corresponderende voor de inkomstenbelasting
geldende bedragen.
In het wetsvoorstel Belastingplan 20268 wordt ook een beperking van de toepassing van de inflatiecorrectie voorgesteld. Deze
twee wijzigingen samen betekenen dat de toe te passen inflatiecorrectie voor 2026
voor 52,8% wordt toegepast. In dat geval wordt de te hanteren indexatiefactor vastgesteld
op 1,015312. In dit wetsvoorstel wordt alleen de beperking geregeld die als dekking
dient voor het behouden van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport. De
daaruit volgende indexatiefactor is zoals gezegd 1,01653.
3. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
Het doel is om het verlaagde tarief op cultuur, media en sport te behouden. Dit wordt
gedaan door de wettelijke maatregel die het tarief voor de betreffende posten zou
verhogen van 9% naar 21% terug te draaien. De voorgestelde wettelijke maatregel is
daarin doeltreffend en doelmatig. Ook de dekking door middel van een beperking van
de toepassing van de tabelcorrectiefactor is doeltreffend en doelmatig. Er wordt niet
voorzien in een evaluatie.
4. Budgettaire aspecten
Het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport levert een structurele
derving op van € 1,3 miljard vanaf 2026. Als dekking daarvoor wordt de reguliere inflatiecompensatie
voor een aantal bedragen die gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting
per 1 januari 2026 slechts gedeeltelijk (57%) toegepast. Dit betekent dat diverse
parameters voor de inkomstenbelasting, waaronder de grenzen van de belastingschijven
en de heffingskortingen, niet volledig worden aangepast aan de inflatie. Er is sprake
van jaarlijks € 9 miljoen overdekking omdat met het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor
niet op een exacte opbrengst in miljoenen gestuurd kan worden.
Tabel 1: Budgettaire gevolgen per maatregel in € mln in prijzen 2025.1
Maatregel
2026
2027
2028
struc
struc in
Behoud verlaagd btw-tarief cultuur, media en sport
– 1.291
– 1.291
– 1.291
– 1.291
2028
Voor 57% toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de IB en de LB
1.300
1.300
1.300
1.300
2028
Totaal
9
9
9
9
2028
X Noot
1
+ = saldoverbeterend / lastenverzwarend. – = saldoverslechterend / lastenverlichtend.
5. Grenseffecten
Bij de behandeling van het BP 2025 is aangegeven dat als gevolg van eventuele prijsverhogingen
niet valt uit te sluiten dat consumenten in sommige gevallen ervoor zullen kiezen
om bijvoorbeeld kunst, boeken of andere culturele activiteiten elders (buiten Nederland)
aan te schaffen of te bezoeken. Hoewel de exacte omvang en impact van deze grenseffecten
niet te kwantificeren zijn vanwege een veelvoud aan factoren die dergelijke beslissingen
beïnvloeden, zullen deze effecten zich als gevolg van het afzien van de btw-verhoging
voor deze goederen en diensten niet langer voordoen.
Aan het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting zitten
geen noemenswaardige grenseffecten.
6. EU-aspecten
De hoofdregel in de btw is dat het algemene tarief van toepassing is. In Nederland
is het algemene btw-tarief momenteel 21%. Vanuit de btw-richtlijn worden mogelijkheden
geboden om op bepaalde goederen en diensten een verlaagd btw-tarief toe te passen.9 Het verlaagde btw-tarief in Nederland is momenteel 9%. De btw-richtlijn verplicht
lidstaten echter niet om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen
en diensten. Nederland heeft daarmee een zekere beleidsvrijheid op dit punt. Aan het
behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport zijn geen andere Europeesrechtelijke
aspecten verbonden.
Aan het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor een aantal bedragen die
gelden voor de inkomstenbelasting en de loonbelasting zitten geen EU-aspecten.
7. Gegevensbescherming
Over het volledige pakket Belastingplan 2026 is advies gevraagd aan de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP). Dit wetsvoorstel heeft geen privacyaspecten.
8. Doenvermogen
Doenlijkheid is onveranderd door dit wetsvoorstel. Ten opzichte van de huidige situatie
vraagt dit wetsvoorstel geen extra acties van mensen, omdat de bestaande situatie
gehandhaafd blijft.
De beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor vraagt geen extra handeling van
belastingplichtigen.
9. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
Het behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur media en sport heeft geen directe
btw-gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven in die zin dat het geldende btw-tarief
voor deze prestaties onveranderd blijft.
Behoud van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport met dekking door het
beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor leidt per saldo wel tot een lastenverzwaring
voor burgers. Het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor voor de inkomstenbelasting
is een lastenverzwaring voor burgers. Dit komt onder andere door een lagere algemene
heffingskorting (AHK) en lagere uitkeringen die via de netto-nettokoppeling meebewegen
met de AHK. Daarnaast wordt bijvoorbeeld de arbeidskorting lager dan deze geweest
zou zijn zonder de beperkte toepassing van de inflatiecorrectie. Daar staat een lastenverlichting
voor burgers tegenover omdat het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport behouden
blijft. Die lastenverlichting is echter kleiner dan de lastenverzwaring door het beperkt
toepassen van de tabelcorrectiefactor. Dit komt doordat een btw-verhoging niet volledig
zou worden doorberekend (circa 70%-80%, zie ook het evaluatierapport van Dialogic10).
10. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets waaruit
blijkt dat het voorstel uitvoerbaar is. Het behoud van het verlaagde btw-tarief op
cultuur, media en sport leidt tot instandhouding van de bestaande complexiteit rondom
het verlaagde btw-tarief voor de genoemde goederen en diensten. Voor een nadere beschrijving
van de uitvoeringsgevolgen wordt verwezen naar de Uitvoeringstoets.
11. Advies en consultatie
Gelet op het karakter van het wetsvoorstel, namelijk het terugdraaien van een maatregel
die nog niet in werking is getreden, heeft het kabinet ervoor gekozen om voor het
behoud van het verlaagde btw-tarief geen consultatie te doen. Voor de beperking van
de toepassing van de tabelcorrectiefactor geldt dat de uiteindelijke gevolgen voor
de koopkracht van burgers in samenhang gezien moeten worden met het koopkrachtpakket
dat in het wetsvoorstel Belastingplan 2026 is opgenomen. Aangezien over het koopkrachtpakket
altijd in augustus wordt besloten, is er geen tijd voor een internetconsultatie.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel XXI, onderdeel B, van het Belastingplan 2025)
De onderhavige voorgestelde wijziging zorgt voor het handhaven van het verlaagde btw-tarief
op cultuur, media en sport. Daartoe wordt artikel XXI, onderdeel B, BP 2025 gewijzigd.
Dit voorkomt het per 1 januari 2026 vervallen van een aantal posten in tabel I bij
de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) – hierna: tabel I – die zien op bepaalde
culturele goederen en diensten (zie onderstaande tabel). Tabel I bepaalt op welke
goederen en diensten het verlaagde btw-tarief van toepassing is ingevolge artikel
9, tweede lid, onderdeel a, Wet OB 1968, als uitzondering op de hoofdregel dat het
algemene tarief van toepassing is (artikel 9, eerste lid, Wet OB 1968). Door deze
posten in tabel I te behouden blijft het verlaagde btw-tarief daarop dus van toepassing.
Artikel LXII BP 2025 bevat een overgangsregeling ten behoeve van betalingen en overdrachten
van vouchers voor enkelvoudig gebruik in het kalenderjaar 2025 voor goederen en diensten
ter zake waarvan per 1 januari 2026 is voorzien in de afschaffing van het verlaagde
btw-tarief. In een tweetal beleidsbesluiten11 is goedgekeurd dat de in artikel LXII BP 2025 opgenomen overgangsregeling buiten
toepassing blijft voor betalingen en overdrachten van vouchers die betrekking hebben
op leveringen van goederen en diensten als bedoeld in de posten a.29, a.30, b.2, b.3,
b.14, onderdelen c, d en f, b.17 en b.21 van tabel I behorende bij de Wet OB 1968
(zie ook de hierna opgenomen tabel). Doordat het onderhavige wetsvoorstel voor de
betreffende posten een verhoging per 1 januari 2026 voorkomt, komt aan het op het
kalenderjaar 2025 betrekking hebbende overgangsrecht van artikel LXII BP 2025 de grond
te ontvallen voor wat betreft de hiervoor genoemde leveringen van goederen en diensten.
Hierdoor is dat artikel alsnog niet van toepassing op deze goederen en diensten vanaf
de inwerkingtreding ervan per 1 januari 2025 (en tot en met dat artikel materieel
is uitgewerkt, per ultimo 2025). Door de voorgestelde wijziging van artikel XXI, onderdeel
B, BP 2025 wordt dus tevens de goedkeuring van de genoemde beleidsbesluiten wettelijk
vastgelegd.
Het vervallen van het verlaagde btw-tarief voor het verstrekken van logies binnen
het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar
slechts voor een korte periode verblijf houden blijft wel in stand. Dit betreft tabel
I, onderdeel b, post 11. Hierop is dus per 1 januari 2026 het algemene tarief van
toepassing (en geldt vanaf 1 januari 2025 al overgangsrecht).
Per 1 januari 2026 zal dus als gevolg van de voorgestelde maatregel het verlaagde
btw-tarief voor de volgende posten behouden blijven:
Tabel 2: Overzicht van btw-posten
Post
Uitleg
Tabel I, a 29
Kunstvoorwerpen: invoer van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten;
levering van kunstvoorwerpen door de maker, diens rechtverkrijgende of aftrekgerechtigde
ondernemers
Tabel I, a 30
Boeken: hieronder vallen onder meer: (digitale) fotoboeken, stripboeken, kleurboeken
en schoolboeken); educatieve informatie op fysieke dragers bestemd voor onderwijs;
dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere ten minste driemaal per jaar periodiek
verschijnende uitgaven
Tabel I, b 2
Uitlenen van de in post a 30 bedoelde goederen (boeken)
Tabel I, b 3
Het geven van gelegenheid tot sportbeoefening (het gelegenheid bieden aan sporters
om te sporten in of vanuit een sportaccommodatie) en baden
Tabel I, b 14-c
Het verlenen van toegang tot openbare musea of verzamelingen
Tabel I, b 14-d
Toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen: onder meer concerten, muziekfestivals,
opera’s, dansvoorstellingen, musicals en cabaretvoorstellingen
Tabel I, b 14-f
Toegang tot sportwedstrijden, -demonstraties en dergelijke
Tabel I, b 17
Het optreden door uitvoerende kunstenaars
Tabel I, b 21
Het langs elektronische weg leveren of uitlenen van uitgaven als bedoeld in post a
30 (boeken) of het verlenen van toegang tot nieuwswebsites zoals die van dagbladen,
weekbladen en tijdschriften
Artikel II (tabelcorrectiefactor)
Met het voorgestelde artikel II, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat de op grond
van de artikelen 10.1, eerste lid, 10.3, tweede lid, en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001) en de artikelen 20a, tweede lid, en 22d van de Wet op de loonbelasting
1964 (Wet LB 1964) per 1 januari 2026 met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel
10.2 Wet IB 2001, te indexeren bedragen beperkt worden geïndexeerd door de per 1 januari
2026 geldende tabelcorrectiefactor van 1,029 voor 57% toe te passen. De in dat geval
te hanteren tabelcorrectiefactor wordt dus berekend met de formule: 1 + (57% x (tabelcorrectiefactor
– 1)). Dit leidt tot een te hanteren indexatiefactor van 1,01653.
Het voorgestelde artikel II, tweede lid, regelt dat ook een beperkte toepassing van
de inflatiecorrectie geldt voor de indexatie van het bedrag dat is vermeld in de eerste
regel van de tweede kolom en de tweede regel van de eerste kolom van de voor belastingplichtigen
die vóór 1 januari 1946 zijn geboren geldende tabel die is opgenomen in artikel 2.10a,
eerste lid, Wet IB 2001 en artikel 20b, eerste lid, Wet LB 1964. Dat bedrag betreft
de eersteschijfgrens die op grond van artikel 10.1, tweede lid, Wet IB 2001 en artikel
20b, tweede lid, Wet LB 1964, gecombineerd met het voorgestelde artikel II, tweede
lid, wordt geïndexeerd met de uitkomst van de formule: 1 + (57% x (75% x (tabelcorrectiefactor
– 1))). Toepassing van die formule geeft een uitkomst van 1,0123975.
Het voorgestelde artikel II, derde lid, regelt dat het bedrag van de vermogensgrens
om wel of geen aanslag vast te stellen, dat is opgenomen in artikel 9.4, eerste lid,
onderdeel c, Wet IB 2001 en het bedrag van de beschikking rendementsgrondslag, dat
is opgenomen in artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001, met de volledige
tabelcorrectiefactor wordt vermenigvuldigd. Deze vermogensgrenzen zijn gelijk aan
de vermogensgrens van de huurtoeslag, die is opgenomen in artikel 7, derde en vierde
lid, Awir. De vermogensgrens van de huurtoeslag wordt met de tabelcorrectiefactor
geïndexeerd. Het wordt onwenselijk geacht om de hiervoor genoemde vermogensgrenzen
voor de inkomstenbelasting en de huurtoeslag op verschillende bedragen vast te stellen,
omdat de beschikking rendementsgrondslag ook van belang is voor de toekenning van
het recht op huurtoeslag.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat artikel II geen doorwerking heeft naar indexatievoorschriften
in verscheidene wetten die de artikelen 10.1 of 10.2 Wet IB 2001 van overeenkomstige
toepassing verklaren.12
Zowel in het onderhavige wetsvoorstel als in artikel XLI van het wetsvoorstel Belastingplan
2026 wordt voorgesteld de tabelcorrectiefactor voor minder dan 100% toe te passen.
Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling
worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten
beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor
samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel III (artikel XXXV van het Belastingplan 2024)
In het Belastingplan 2024 (BP 2024) is de afbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
(IACK) geregeld. In lijn met de in het BP 2024 voor het jaar 2024 opgenomen beperkte
inflatiecorrectie is in het voorgestelde artikel III opgenomen dat bij de overeenkomstige
toepassing van artikel 10.1 Wet IB 2001 de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor
voor het jaar 2026 ook geldt voor de afbouw van de IACK die is opgenomen in artikel
XXXV, onderdeel c, BP 2024. Voor de volledigheid wordt nogmaals opgemerkt dat artikel
II voor het overige geen doorwerking heeft naar indexatievoorschriften in verscheidene
wetten die de artikelen 10.1 of 10.2 Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaren.
Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling
worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten
beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor
ook hier samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel IV (artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a van de
Wet op de loonbelasting 1964)
In het wetsvoorstel Belastingplan 2026 zijn wijzigingen voorgesteld van artikel 8.11
Wet IB 2001 en artikel 22a Wet LB 1964. Zoals in het algemeen deel van de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel Belastingplan 2026 is toegelicht, wordt beoogd
dat het maximale bedrag van de arbeidskorting, na toepassing van de inflatiecorrectie
van artikel 10.1 Wet IB 2001 per 1 januari 2026, met ingang van 1 januari 2026 bij
het tweede knikpunt wordt verhoogd met € 25 en bij het derde knikpunt wordt verhoogd
met € 27. Om dat te realiseren is in het voorgestelde artikel IV de wijze van de indexatie
aanvullend geregeld.
Ingevolge de in artikel XLIX van laatstgenoemd wetsvoorstel opgenomen samenloopbepaling
worden, wanneer beide wetsvoorstellen in 2025 tot wet worden verheven en die wetten
beide in werking treden per 1 januari 2026, de beperkingen van de tabelcorrectiefactor
ook hier samengenomen om zo tot één toe te passen tabelcorrectiefactor te komen.
Artikel V (inwerkingtreding)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Hierbij wordt expliciet geregeld dat artikel
I toepassing vindt voordat artikel XXI, onderdeel B, BP 2025 wordt toegepast. Dat
wil zeggen dat de aanpassing met betrekking tot het behoud van het verlaagde btw-tarief
op cultuur, media en sport in dit wetsvoorstel toepassing vindt voordat de bijbehorende
maatregel die is opgenomen in het BP 2025 van kracht wordt.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.H.J. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.