Brief Presidium : Brief van het Presidium over samenloop tussen de aangenomen motie van het lid Wijen-Nass c.s. (Kamerstuk 36221-22) en de aanklacht van het lid Markuszower c.s. op grond van Artikel 7 van Wmw (Kamerstuk 36803-1)
36 803 Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht
Nr. 3
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 10 september 2025
Op 9 september 2025 heeft de Kamer de motie Wijen-Nass c.s. aangenomen (Kamerstuk
36 221, nr. 22), op grond waarvan een groep van Kamerleden kennis zal nemen van alle beschikbare
stukken om vervolgens te komen tot een openbare rapportage over de gehele gang van
zaken, feiten en omstandigheden rondom het onderzoek naar oud-Kamervoorzitter Arib.
De voorbereidende groep zal tevens advies uitbrengen aan de Kamer om lessen te trekken
voor de toekomst over sociale veiligheid tussen de ambtelijke organisatie en politieke
ambtsdragers en over het al dan niet starten van een traject tot het vervolgen van
Kamerleden voor het lekken van vertrouwelijke informatie. Een traject waarbij de Kamer
besluit tot vervolging van een of meer Kamerleden moet worden ingeleid met een aanklacht
van tenminste vijf leden als bedoeld in artikel 7 van de Wmw.1
Op 4 september 2025 (Kamerstuk 36 803, nr. 1) hebben de leden Markuszower, Deen, Emiel van Dijk, Aardema en Van Meetelen al een
aanklacht als bedoeld in artikel 7 van de Wmv ingediend tegen oud-Kamervoorzitter
Bergkamp ter zake het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim als bedoeld in artikel 272
Sr in het kader van het onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven (feitenonderzoek
Hoffmann). In de bijzondere strafvorderlijke procedure van de Wmw is het nu eerst
aan de Kamer om een besluit te nemen over het wel of niet in overweging nemen van
de aanklacht.2
Als de Kamer de aanklacht van Markuszower c.s. bij meerderheid van stemmen aanneemt,
dan houdt dit in dat de Kamer een commissie van onderzoek zal instellen. De onderzoekscommissie
is belast met het opsporen en verzamelen van alle bescheiden, inlichtingen en bewijzen,
die tot opheldering van de feiten, in de aanklacht vermeld, kunnen leiden.3 De onderzoekscommissie beschikt grotendeels over bevoegdheden die een enquêtecommissie
heeft en wordt geacht de rol te vervullen die in een gewone strafvorderlijke procedure
toekomt aan het Openbaar Ministerie. Als de Kamer de aanklacht verwerpt, dan komt
er geen onderzoek en stopt de bijzondere strafvorderlijke procedure van de Wmv.
De opdracht aan de voorbereidende groep en de aanklacht van Markuszower c.s. hebben
een samenloop. Het advies van de voorbereidende groep kan er eveneens toe leiden dat
de Kamer besluit de strafvorderlijke procedure van de Wmv te volgen. Ook dan moet
deze procedure worden ingeleid met een aanklacht van tenminste vijf leden.
Als deze aanklacht is gericht tegen dezelfde persoon, is artikel 15, eerste lid, van
de Wmv relevant. Uit deze bepaling volgt dat de Kamer, indien een eerdere aanklacht
is afgewezen, een «latere» aanklacht gericht tegen dezelfde persoon met betrekking
tot hetzelfde feit niet opnieuw in overweging kan nemen. Dit is slechts anders wanneer
nieuwe bezwaren zijn opgekomen. Daarbij dient het bijvoorbeeld te gaan om (nieuwe)
verklaringen van betrokkenen (zoals een betrokken Kamerlid of een getuige) dan wel
nieuwe stukken en bescheiden die later bekend zijn geworden.4
Een besluit van de Kamer over de aanklacht van Markuszower c.s. of het uitblijven
daarvan binnen de termijn die de Wmv stelt, kan dus gevolgen hebben voor (de reikwijdte
van) een eventuele aanklacht die op advies van de voorbereidende groep wordt ingediend.
Verder is relevant dat de procedure van de Wmv een korte termijn kent. Vanaf het moment
dat een aanklacht is ingediend, moet de Kamer in uitgangspunt binnen drie maanden
een besluit nemen over de aanklacht en moet het onderzoek, de rapportage en de beraadslaging
en besluitvorming over het al dan niet geven van een opdracht tot vervolging aan de
procureur-generaal bij de Hoge Raad te zijn afgerond. Deze termijn kan de Kamer ten
hoogste met twee maanden verlengen.5 Met het indienen van de aanklacht door Markuszower c.s. op 4 september 2025 is deze
termijn van maximaal vijf maanden gaan lopen.
Uit het voorgaande volgt dat er drie mogelijkheden zijn:
1) De Kamer verwerpt de aanklacht van Markuszower c.s. Als de voorbereidende groep vervolgens adviseert om voor dezelfde
feiten ook een aanklacht tegen Bergkamp in te dienen, kan de Kamer deze aanklacht
niet in behandeling nemen (tenzij nieuwe bezwaren opkomen). Het verwerpen van de aanklacht
beperkt dus de voorbereidende groep voor een deel in haar werkzaamheden en advisering.
2) De Kamer neemt de aanklacht aan. In dat geval wordt een commissie van onderzoek ingesteld.6 Deze onderzoekscommissie zal zijn werkzaamheden verrichten naast de voorbereidende werkgroep. De onderzoekscommissie beschikt over een groot deel
van de bevoegdheden die een enquêtecommissie heeft.7 De voorbereidende werkgroep heeft deze bevoegdheden niet.
3) De Kamer besluit nu nog niet over de aanklacht totdat de voorbereidende groep advies heeft uitgebracht. De initiële termijn van
drie maanden waarbinnen de Wmv-procedure moet worden afgerond, blijft lopen en verstrijkt
op 4 december 2025. De termijn kan met twee maanden worden verlengd tot 4 februari
2026. Daarvoor is wel vóór 4 december 2025 een besluit van de Kamer nodig.
Deze samenloop van in dit geval de motie Wijen-Nass c.s. en een aanklacht tegen een
Kamerlid heeft zich niet eerder voorgedaan. Als Presidium lijkt het ons daarom wenselijk
om de Kamer op de procedurele aspecten van deze samenloop en de eventuele gevolgen
daarvan te wijzen.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Martin Bosma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium